Rammelende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rammelende rapporten Jeugdbescherming beschadigen ouders en kinderen», waarin pijnlijk duidelijk wordt dat de jeugdbeschermingsketen niet in alle gevallen goed functioneert?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «De meeste meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen, worden afgevinkt zonder dat ook maar één medewerker de mensen uit deze meldingen ooit heeft gezien. Zonder hoor en wederhoor stoppen medewerkers van Veilig Thuis een vermoeden in de pijplijn. Als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden gegrond is, beslist de rechter op grond van wat de Raad aandraagt.»? Schrikt u hiervan? Of komt dit voor u niet als een verrassing? Onderschrijft u deze tekst? En wat gaat u hieraan doen?
De uitspraak die u aanhaalt in deze vraag, kan ik niet onderschrijven. Veilig Thuis (hierna: VT) neemt een melding die betrekking heeft op huiselijk geweld of kindermishandeling altijd in ontvangst en legt deze vast. Als eerste stap voert VT naar aanleiding van een melding standaard een veiligheidsbeoordeling uit. Het doel hiervan is dat VT zicht krijgt op de veiligheid in het gezin of huishouden. Op basis daarvan worden verdere vervolgstappen genomen. Bij de veiligheidsbeoordeling is soms al contact met de direct betrokkenen. Dat is echter in deze fase niet altijd nodig, bijvoorbeeld als VT voldoende informatie uit eigen systemen beschikbaar heeft, of over de melding voldoende informatie van professionals gekregen heeft om de veiligheidsbeoordeling te kunnen doen. Na de veiligheidsbeoordeling kan de vervolgstap zijn dat VT contact opneemt met een lokaal team of andere betrokken professionals om hulp en indien nodig veiligheid te organiseren, waarbij aan hen gevraagd wordt contact op te nemen met de betrokkenen naar aanleiding van de melding. Als de veiligheidsbeoordeling uitwijst dat mogelijk sprake is van acuut of structureel geweld is de vervolgstap dat VT zelf de casus in behandeling neemt. Wanneer VT bij de veiligheidsbeoordeling nog geen contact heeft gelegd met de direct betrokkenen, dan doet zij dat in deze fase. De VT-medewerker luistert naar alle betrokkenen, wijst op ondersteuningsmogelijkheden en informeert hen over hun rechten. Van dit voorgaande wordt alleen afgeweken als de veiligheid voor een van de betrokkenen of VT zelf in het geding is.
De stelling dat als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden gegrond is, de kinderrechter vervolgens beslist op grond van wat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) aandraagt, kan ik niet onderschrijven. Het systeem van kinderbescherming is met checks and balances omgeven. Een lokaal team of VT kan een verzoek tot onderzoek indienen bij de RvdK wanneer er zorgen zijn over de veiligheid en de ontwikkeling van een kind. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind dient zorgvuldig te gebeuren. De RvdK voert dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit. Op basis van zijn onderzoek kan de RvdK de kinderrechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden is voldaan. Dit doet hij op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting. Ik verwijs u in dit kader naar mijn antwoord van 25 januari jl. op vraag 3 van de leden Peters (CDA) en Van Toorenburg (CDA) over kinderen die «onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek» (2020Z25605). Daarin wordt de werkwijze van de RvdK en de kinderrechter uitgebreid beschreven.
Kunt u in zijn algemeenheid eens uitgebreid ingaan op de vraag of er in de keten wel voldoende kritisch naar elkaar wordt gekeken? Zijn er wel voldoende waarborgen om te garanderen dat in alle gevallen het feitenonderzoek zonder fouten verloopt? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of een omgangsregeling heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Zij hebben er recht op dat dergelijke beslissingen goed onderbouwd en onderzocht zijn. Het belang van goed feitenonderzoek in de gehele jeugdzorgketen is daarmee evident. Dit realiseren de betrokken partijen zich heel goed. Alle betrokken partijen in de keten hebben hun eigen (wettelijke) opdracht waaraan ze moeten voldoen. Het gaat dus niet zozeer om kritisch naar elkaar kijken, maar op een juiste manier voldoen aan de opdracht die ze hebben, namelijk steeds in het belang van het kind de juiste beslissingen nemen. Vanuit hun eigen taak verrichten de betrokken partijen in de keten feitenonderzoek.
VT beoordeelt of een melding voldoende aanleiding geeft tot een onderzoek waarna beoordeeld moet worden of de geuite vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld kunnen worden bevestigd dan wel weerlegd. In die situaties waarin een vermoeden noch weerlegd noch bevestigd kan worden, kan VT de veiligheidssituatie monitoren of sluit VT het dossier en brengt de betrokkenen daarvan op de hoogte. In het onderzoek worden feiten gescheiden van meningen. Dit wordt gedaan op verschillende manieren: er wordt hoor en wederhoor toegepast (en dit wordt vastgelegd in het dossier), hypothesen worden onderbouwd met feiten en de weergave van de melding en informatie door professionals wordt door hen geaccordeerd. Als wordt verwezen naar onderzoek of diagnostiek wordt de volledige rapportage daarvan als bijlage toegevoegd aan het onderzoek.
Voor de RvdK en de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) geldt een wettelijke verplichting in rapportages of verzoekschriften de van belang zijn de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 3.3 Jeugdwet). Zij moeten zich richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. De besluitvorming moet worden onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties duidelijk zijn gescheiden. De RvdK hanteert de kwaliteitseisen van onderzoek zoals vastgesteld in het kwaliteitskader.4 De GI’s werken daarbij volgens de richtlijn «Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren».5 Medewerkers van VT, de GI en RvdK worden opgeleid om feitelijk te rapporteren. De medewerkers van de RvdK die de onderzoeken uitvoeren en de jeugdzorgmedewerkers van de GI en de medewerkers van VT zijn geregistreerd bij het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en werken volgens de afgesproken professionele standaarden (bestaande uit de Beroepscode en de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming).
Bovengenoemde instellingen investeren in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Het werk van instellingen zoals VT, RvdK en GI kenmerkt zich echter door ingewikkelde gezinssituaties, ingrijpende beslissingen en grote verantwoordelijkheid. Feitenonderzoek gaat over het scheiden van feiten en meningen en het benoemen van bronnen. Als in rapportages, verzoekschriften e.d. informatie is opgenomen waarvan op een later moment blijkt dat deze niet juist is, moet dit duidelijk kenbaar in het dossier zijn en mag de onjuiste informatie niet verder worden verwerkt. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat foutieve informatie door een betreffende organisatie ten onrechte niet wordt gecorrigeerd, dan kunnen zij hierover een formele klacht indienen bij de desbetreffende organisatie. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als een klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht wordt afgehandeld, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman of Kinderombudsman. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen voor gratis onafhankelijke hulp en bijstand. Tegen een beslissing tot uithuisplaatsing staat bovendien de mogelijkheid voor hoger beroep open.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is bovendien door VT, RvdK en GI’s gezamenlijk opdracht gegeven tot het uitvoeren van een Actieplan verbetering feitenonderzoek. De uitvoering van dit actieplan loopt tot eind 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn. Vooruitlopend daarop zal ik met de betrokken partijen bezien of er aanscherpingen nodig zijn in aanvulling op het Actieplan. Hierover zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief Jeugd van november informeren.
Wat zegt het dat de problemen met waarheidsvinding meer dan tien jaar geleden ook al speelden in de jeugdbeschermingsketen?2 Kunt u eens reflecteren op de afgelopen tien jaar en de vraag beantwoorden of er wel voldoende progressie geboekt is op dit vlak? Heeft uw ministerie genoeg gedaan om tot goede waarheidsvinding te komen in de jeugdbeschermingsketen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 is er de afgelopen jaren veel in het werk gesteld om zorgvuldig en navolgbaar onderzoek te realiseren. Er is in 2015 een wettelijke verplichting gekomen voor de RvdK en GI om de van belang zijnde feiten te achterhalen. Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek uit. Daarnaast is er veel aandacht geweest voor de kwaliteit van jeugdprofessionals. Zo is er inmiddels een SKJ registratie voor professionals. Dit betekent blijvend opleiden in onder meer bejegening, reflectie op eigen normenkaders en het versterken van (methodische) kennis.
Trekt u zich de opmerking van de heer Dullaert aan dat er te weinig met zijn conclusies is gedaan en dat er nog altijd te weinig mensen zijn om ingewikkelde zaken op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Hoe verklaart u dat er, hoewel de roep om beter personeel al jaren klinkt, kennelijk toch geen stappen zijn gemaakt op dit vlak, zeker ook kijkend naar het feit dat er op dit moment in drie provincies geen adequate jeugdbescherming geboden kan worden?
In het rapport van de Kinderombudsman uit 2013 zijn waardevolle aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van rapportages en verzoekschriften te verbeteren.7 Daarmee zijn instellingen in eerste instantie zelf aan de slag gegaan. In 2015 is er een wettelijke verplichting gekomen voor RvdK en GI om de van belang zijnde feiten te achterhalen. Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek uit. Ik herken mij niet in de uitspraak dat de zaken zijn blijven liggen. Wel constateer ik, net zoals de Kinderombudsman dat ook in zijn rapport in 2013 signaleerde, dat de werkelijkheid van de jeugdzorg weerbarstig en ingewikkeld is. De druk op de jeugdsector is groot, mede door problemen op de arbeidsmarkt en het tekort aan passende jeugdhulp. Binnen de jeugdbescherming wordt hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet. Ook wordt gewerkt aan de arbeidsmarktproblematiek. Er zijn verschillende initiatieven gaande zoals de arbeidsmarkttafel jeugd van de vakbonden FNV, CNV en Jeugdzorg Nederland, gericht op inwerken en behouden van personeel en agressievrij werken. Specifiek voor de jeugdbescherming verken ik momenteel of aanvullende acties hierop mogelijk zijn. Ik informeer uw Kamer hier binnenkort over. Daarnaast wordt het verbeteren van de klacht- en tuchtprocedures aangepakt (zie ook antwoord vraag 7).
Erkent u dat er sprake is van structureel mismanagement van een overheid die haar zaken niet op orde heeft? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van structureel mismanagement. Wel ligt er een opgave voor VT, GI en RvdK om voortdurend te (blijven) investeren in het verbeteren van het feitenonderzoek, in een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van protocollen en werkwijzen, in goede diagnostiek en in opleidingen en trainingen voor professionals. Het streven is en blijft fouten te voorkomen, omdat de impact op kinderen en hun ouders groot is. Juist daarom hebben betrokken instellingen de opdracht gegeven tot de uitvoering van het eerdergenoemde Actieplan verbetering feitenonderzoek. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik de uitvoering van dit actieplan. Zoals gezegd maken we volgend jaar de balans op en bekijken we in samenspraak met de instellingen, ouders en kinderen wat er verder verbeterd kan worden en wat er nodig is.
Erkent u dat klachtenprocedures nu vaak te lang duren, met bijvoorbeeld als gevolg dat een rechter een beslissing neemt op verkeerde gronden en dat het dan mosterd na de maaltijd is als een klacht alsnog gegrond wordt verklaard? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat klachtenprocedures snel en adequaat worden afgehandeld?
Uit recent onderzoek van het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) over de (in)formele klachtenprocedures van de RvdK, GI en VT blijkt, dat het huidige klachtsysteem helaas niet altijd optimaal functioneert.8 Knelpunten zijn onder andere de ontoegankelijkheid van de te volgen procedures, met name ook voor jeugdigen. Ook de stapeling van klacht- en tuchtprocedures kan leiden tot onduidelijkheid bij ouders en jeugdigen en werkbelasting bij instellingen en professionals. Dit vormt aanleiding om de klacht- en tuchtprocedures kritisch tegen het licht te houden en te verbeteren. Tijdens een expertbijeenkomst over het klacht- en tuchtrecht (18 mei 2021), waaraan onder andere RvdK, GI en VT en vanuit het perspectief van de cliënten het LOC deelnamen, zijn de diverse knel- en verbeterpunten die volgen uit onderzoeksrapporten, zoals die van het AKJ, besproken. Tijdens deze bijeenkomst zijn afspraken gemaakt om een vervolg te geven aan de al eerder in gang gezette maatregelen.
Hoe reflecteert u op de opmerking van jeugdbeschermers in het artikel van FTM dat zij geen tijd hebben voor eigen feitenonderzoek? Hoe kwalijk vindt u het dan dat, omdat de Raad niet rectificeert, wat het dossier aan «feiten» oplepelt leidend blijft, in plaats van wat de jeugdbeschermers zelf zouden moeten constateren?
Het gaat hier om professionals, die op basis van hun beroepscode handelen en zich, soms onder zware omstandigheden, inzetten voor een kwetsbaar kind en een gezin. De realiteit is wel dat er op dit moment bij een aantal GI’s een tekort is aan jeugdbeschermers die dit moeilijke werk willen en kunnen doen. Dit kan leiden tot verhoging van de caseload waardoor de jeugdbeschermers nog meer onder druk komen te staan. Deze arbeidsmarktproblematiek heeft onze volle aandacht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en vraag 7.
In het antwoord op vraag 3 is beschreven dat het systeem van kinderbescherming met verschillende checks en balances is omgeven. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind, waar de veiligheid en de ontwikkeling ernstig in het geding is, dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed.
Hoe kan het bestaan dat Jeugdbescherming een uitspraak van de klachtencommissie naast zich neer kan leggen? Hoe vaak gebeurt dit? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Ik interpreteer uw vraag zo dat het hier gaat om uitspraken van een klachtencommissie van een GI, waaraan geen opvolging wordt gegeven.
Als ouders of een kind niet tevreden zijn over het handelen van (medewerkers van) een GI, dan kunnen zij conform het klachtenreglement van de betrokken instelling daarover een formele klacht indienen. Dit is in artikel 4.2.1 en verder van de Jeugdwet neergelegd. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de GI. GI’s zijn verplicht een klachtenregeling te hebben die erin voorziet dat klachten van een cliënt worden behandeld door een klachtencommissie. Nadat de uitspraak van de klachtencommissie is ontvangen, deelt de instantie binnen een maand schriftelijk aan cliënt en de klachtencommissie mee of naar aanleiding van de uitspraak maatregelen worden genomen. Uitspraken van een klachtencommissie zijn niet bindend. Het is niet bekend hoe vaak het voorkomt, dat een GI afwijkt van de uitspraak van de klachtencommissie. Ik zal met Jeugdzorg Nederland in gesprek treden hoe hier beter inzicht in gekregen kan worden.
Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht vervolgens door de GI wordt afgehandeld, dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Klagers kunnen zich in de klachtprocedures laten bijstaan door het AKJ. Indien sprake is van ernstige ethische of vakinhoudelijke verwijten die zien op een individuele geregistreerde jeugdprofessional, kan er een klacht bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd worden ingediend. Anders dan bij een klacht die bij de GI of de Nationale ombudsman of Kinderombudsman wordt ingediend, is een tuchtklacht niet gericht tegen de instelling, maar tegen een individuele professional. Als een klager zich vervolgens niet kan vinden in de beoordeling door het College van Toezicht, dan kan de klacht nog worden voorgelegd aan het College van Beroep. Ook in deze tuchtrechtelijke procedures kan een klager zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van AKJ.
Wat denkt u dat het met ouders doet als zij constant tegen muren aanlopen en het gevoel hebben een roepende in een woestijn te zijn? Is dat hoe de overheid met haar eigen burgers hoort om te gaan?
In veel gevallen vraagt het veel van kinderen en ouders als zij om wat voor reden dan ook te maken krijgen met jeugdbescherming. Het is daarom belangrijk dat er goed wordt geluisterd naar de kritische geluiden van jeugdigen en ouders, van instellingen en toezichthouders, van rechtspraak, advocaten, etc. Die signalen nemen wij uiterst serieus. Als blijkt dat wetten, regels en werkwijzen in de praktijk niet goed uitpakken, waardoor kinderen en ouders vastlopen, dan zullen wij niet wegkijken en waar nodig maatregelen nemen.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het stelsel van jeugdbescherming zo in te richten dat feitenonderzoek altijd gedegen is en betrokkenen op eenvoudige wijze aantoonbaar onjuiste weergaven van feiten kunnen laten aanpassen?
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem voldoende waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet weg dat we altijd blijven zoeken naar mogelijkheden om het uitvoeren van feitenonderzoek te verbeteren. Ook zien we dat het stelsel van jeugdbescherming effectiever en transparanter moet worden. Daarom hebben wij het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming naar uw Kamer gestuurd.9 De resultaten van de consultatie worden momenteel verwerkt. Uw Kamer zal hierover in het najaar nader worden geïnformeerd.
Valse toegangsbewijzen met de app CoronaCheck |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat iedereen met de app CoronaCheck valse toegangsbewijzen kon krijgen?1
Ja. Ik heb uw Kamer hierover een brief gestuurd op 18 juli jl. (kenmerk 2021Z13855).2
Deelt u de constatering van hoogleraar ICT & Recht Frederik Zuiderveen Borgesius van de Radboud Universiteit («Veel gevoeliger dan dit wordt het niet. Dit is juist waar medische privacy voor is: dat mensen zich durven te laten testen omdat ze erop moeten kunnen vertrouwen dat hun gegevens veilig zijn. Je merkt dat dit nog niet voldoende leeft bij partijen die sinds kort massaal de testindustrie zijn ingestapt, en daardoor gaat het nu zo mis») dat dit datalek heel schokkend is?
Duidelijk is dat er een ernstige tekortkoming in de informatiebeveiliging aanwezig was bij Testcoronanu BV. Dit is één van de op CoronaCheck aangesloten testaanbieders en er zijn daarom direct maatregelen getroffen. De toegang tot CoronaCheck is voor deze testaanbieder afgesloten en de testaanbieder is in het afsprakenportaal op inactief gezet. Daarnaast heeft de testaanbieder aangegeven het lek te hebben gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoeveel valse toegangsbewijzen zijn (bij benadering) verkregen door het lek bij Testcoronanu?
Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database om valse coronabewijzen te verkrijgen. De testaanbieder is verantwoordelijk om hier onderzoek naar te doen. Testcoronanu BV heeft aangegeven een extern onderzoeksbureau in te schakelen om dit incident nader te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat er geen andere lekken optreden of zijn opgetreden?
Naar aanleiding van de kwetsbaarheid in de ICT-systemen van Testcoronanu BV heb ik onderzocht of een vergelijkbaar probleem speelt bij andere testaanbieders. Hierbij hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen dat dat het geval is. Testbedrijven die zijn aangesloten op CoronaCheck worden periodiek gemonitord. Het Ministerie van VWS monitort in het kader van stelselcontrole of aangesloten testaanbieders de aansluitvoorwaarden naleven en met pentesten of er kwetsbaarheden zijn die moeten worden opgelost. Bevindingen uit deze monitoring worden met de testaanbieders gedeeld zodat zij deze kunnen oplossen. Indien nodig kan in voorkomende gevallen tot afsluiting worden over gegaan zoals bij Testcoronanu BV het geval is geweest. Naast de monitoring wordt in het aansluitproces de pentest van de testaanbieder vanaf nu geverifieerd met een extra controle door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat het lek een ernstige ondermijning in de geloofwaardigheid van de app CoronaCheck betekent?
Nee. Het gaat hier om een ernstige kwetsbaarheid bij één van de op CoronaCheck aangesloten testaanbieders waarbij direct maatregelen zijn genomen. De veiligheid en betrouwbaarheid van CoronaCheck zijn niet in het geding gekomen.
Wat betekent het lek voor de acceptatie door andere landen van de Nederlandse app CoronaCheck?
Dit incident heeft geen gevolg voor de acceptatie van een Digitaal Corona Certificaat (DCC) via CoronaCheck door andere landen. De reeds uitgegeven QR-codes bleven geldig.
Waarom grijpt het ministerie pas achteraf in, in plaats van te waarborgen dat alleen met partners in zee wordt gegaan die ervoor in kunnen staan dat geen lekken optreden?
Het Ministerie van VWS stelt vooraf strenge aansluitvoorwaarden aan testaanbieders die aangesloten willen worden op CoronaCheck. De testaanbieder moet dat aantonen met bewijsstukken. Hieruit moet blijken dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving én aan de geldende normen voor informatiebeveiliging in de zorg (waaronder NEN7510, 7512, 7513) door onder meer het overleggen van een DPIA en pentestrapportage. Naast deze zelf aan te leveren pentestrapportage wordt in de aansluitprocedure nu ook een extra pentest ter verificatie hiervan uitgevoerd door het Ministerie van VWS, zoals ook te lezen in mijn antwoord op vraag 4. Deze voorwaarden zijn ook openbaar in te zien via rijksoverheid.nl.3 Het Ministerie van VWS start een nader onderzoek naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV. Mocht dit onderzoek hiertoe aanleiding geven dan zullen de aansluitvoorwaarden op CoronaCheck worden aangescherpt en wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de klanten van Testcoronanu en hoe zorgt u ervoor dat zij niet de dupe worden van dit falen?
Ik heb Testcoronanu BV verzocht om mensen die al wel getest waren en op korte termijn reizen hun testuitslag op een veilige andere wijze (bijvoorbeeld op papier) te verstrekken. Daarnaast is Testcoronanu BV verzocht om alle personen die nog een testafspraak hebben staan persoonlijk te informeren en door te verwijzen naar andere testaanbieders via het afsprakenportaal. Reeds uitgegeven QR-codes naar aanleiding van een test door Testcoronanu BV bleven geldig.
Zijn de «signalen» dat geen andere mensen toegang hebben gehad tot de gegevens gebaseerd op een deugdelijke onderbouwing, of is dit slechts een signaal dat het Ministerie van VWS een slag in de lucht slaat?
Nadat de informatie van RTL Nieuws is ontvangen heb ik een externe partij gevraagd om een verificatie te doen van de kwetsbaarheid. Hieruit bleek dat deze inderdaad bestond en er een tekortkoming in de informatiebeveiliging aanwezig was. Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database teneinde gegevens in te zien of te wijzigen. De testaanbieder is verantwoordelijk om hier nader onderzoek naar te doen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De afschuwelijke onverdoofde slacht van tienduizenden dieren tijdens het Offerfeest en het toezicht hierop |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat Comité Dierennoodhulp waarschuwt voor illegale slacht van dieren tijdens het Offerfeest? Wat voor maatregelen heeft u getroffen om illegale slacht te voorkomen?1
Ja, dit bericht heb ik gezien. Gedurende het Offerfeest zijn er naast de NVWA-teams in de slachthuizen mobiele NVWA-teams onderweg die onder andere controleren op illegale slacht. De NVWA staat in nauw contact met de politie en reageert op meldingen en tips over mogelijke illegale praktijken. Hiervoor is de NVWA 24 uur per dag bereikbaar en inzetbaar. Op 20 juli jl. heeft de NVWA, in samenwerking met de politie en de omgevingsdienst, in de Gelderse plaats Acquoy in een schuur bij een melkveehouder een illegale schapenslachterij aangetroffen na een anonieme melding. Een dag later troffen de NVWA en politie achter een woonhuis in Gelderland 6 illegaal geslachte schapen en 2 levende schapen aan. Deze schapen hadden geen oormerken, waardoor niet duidelijk is waar ze vandaan kwamen. De levende dieren zijn daarom overgedragen aan Comité Dierennoodhulp.
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar in juni een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe, waar particulieren dieren mochten uitzoeken om ze eigenhandig te slachten? Welke maatregelen zijn uiteindelijk opgelegd in deze zaak en wat was de hoogte van eventuele boetes?2
Het Functioneel Parket heeft mij geïnformeerd dat de zaak nog niet is afgedaan. In mei 2021 zijn er nog twee aanvullende processen-verbaal aangeleverd. De zaak zal medio oktober 2021 inhoudelijk worden behandeld door de economische politierechter te Arnhem.
Kunt u bevestigen dat de NVWA vorig jaar tijdens het Offerfeest op nog eens twee plekken stuitte waar schapen illegaal werden geslacht? Welke maatregelen zijn hierbij opgelegd en wat was de hoogte van eventuele boetes?
Dat kan ik bevestigen. In één van de zaken betrof het een (veel-)pleger die in totaal 22.000 euro aan bestuurlijke boetes, 20 uur taakstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg opgelegd. In een ander geval werd een bedrijfssubsidiekorting opgelegd en loopt er daarnaast nog een strafrechtelijke procedure.
Vindt u het nog steeds verstandig dat het aantal NVWA-medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd is in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, heeft u de toezichtteams uitgebreid?
Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten (kenmerk 2020D34011)3 wordt de beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Op basis van toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn op 20, 21 en 22 juli jl. respectievelijk 18, 16 en 14 inspecteurs actief geweest.
Kunt u bevestigen dat van alle dieren die in heel 2020 onverdoofd zijn geslacht, meer dan 37% is geslacht tijdens het Offerfeest, namelijk 24.195 van de in totaal 64.431 onverdoofd geslachte dieren?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat er tijdens het Offerfeest in 2020 in totaal 46.739 dieren zijn geslacht, waarvan meer dan de helft onverdoofd is gedood?
Ja, dit kan ik bevestigen. Tijdens het Offerfeest in 2020 is 51,8% van de dieren onbedwelmd aangesneden.
Hoeveel slachthuizen hebben zich dit jaar gemeld voor slachtingen in het kader van het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2021 hebben 48 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 46 uiteindelijk ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2021 zijn er voor de eerste slachtdag 90 toezichthouders, voor de tweede slachtdag 78 toezichthouders en voor de derde slachtdag zeven toezichthouders beschikbaar gesteld voor NVWA-werkzaamheden op de deelnemende slachthuizen. KDS heeft voor de eerste slachtdag 90 officiële assistenten, voor de tweede slachtdag 55 officiële assistenten en voor de derde slachtdag twee officiële assistenten beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de post-mortem keuring op de deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal toezichthouders op een slachthuis dat slacht ten behoeve van het Offerfeest afhangt van o.a. de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de motie jaarverantwoordingsplicht (Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 14) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wanneer het aangekondigde overleg in de brief d.d. 7 juli 2021 met de Eerstelijnscoalitie zal plaatsvinden?1 Bent u bereid om dit gesprek open in te gaan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatieversie van de concept-Regeling openbare jaarverantwoording WMG (hierna: de Regeling) is in het voorjaar van 2021 veelvuldig overleg geweest met de Eerstelijnscoalitie en ook met de toezichthouders IGJ en NZa en met het CBS. Op basis van deze overleggen is er een compromisvoorstel tot stand gekomen dat met de brief van 7 juni jl. aan u is voorgelegd. Naar aanleiding van uw motie3 om nog een keer in overleg te gaan met de Eerstelijnscoalitie is in de brief van 7 juli jl.4 toegelicht dat dit compromisvoorstel een minimumvariant van een jaarverantwoording is, passend bij het doel van de wet en het unaniem aangenomen amendement Ellemeet5. SIRA heeft berekend dat een kleine zorgaanbieder maximaal 2 uur per jaar kwijt is aan deze minimumvariant. Daarbij is in de brief van 7 juli jl. aangegeven nogmaals in gesprek te gaan met de Eerstelijnscoalitie om te bezien of en hoe we de uitvoering van de Regeling verder kunnen vereenvoudigen. Daarbij wordt gedacht aan het faciliteren van de voorlichting en communicatie over de openbare jaarverantwoording en het inrichten van een klantvriendelijk elektronisch aanleverportaal.
Gelet op uw verzoek is op 18 augustus jl. nogmaals een gesprek met de Eerstelijnscoalitie geweest over eventuele alternatieve oplossingen die hetzelfde doel bereiken. De Eerstelijnscoalitie heeft in dit overleg twee alternatieve oplossingen benoemd. Het eerste alternatief betreft een uitzondering van alle eerstelijnszorgaanbieders van de jaarverantwoordingsplicht onder een bepaalde omzetgrens. Het tweede alternatief betreft een inventarisatie onder alle eerstelijnszorgaanbieders naar de gegevens die zij nu al aanleveren aan derden en of en hoe met deze gegevens invulling gegeven kan worden aan de openbare jaarverantwoording. Op 30 augustus jl. heeft de Eerstelijnscoalitie een brief gestuurd met daarin een uiteenzetting van hun opvattingen en bezwaren bij de regeling.Ook verzocht de Eerstelijnscoalitie om nogmaals hierover in gesprek te gaan. Ik lees in de brief echter geen nieuwe argumenten.
Zoals ook op 8 juli jl.6 aan de Eerstelijnscoalitie geschreven, is het begrijpelijk dat de openbare jaarverantwoordingsplicht, voor de sectoren van zorgaanbieders waarvoor deze verplichting nieuw is, weerstand oproept. Het is een extra verplichting en geeft regeldruk, terwijl zorgaanbieders hun tijd zoveel mogelijk willen besteden aan het verlenen van goede zorg. Echter voor het verlenen van goede zorg is het ook van belang om de bedrijfsvoering goed op orde te hebben. Gezien de grote hoeveelheid van zorgaanbieders en tegen de achtergrond van het beperken van de toezichtslast voor aanbieders is het onwenselijk en ondoenlijk dat externe toezichthouders iedere aanbieder afzonderlijk controleren. Anderzijds geeft het uitsluitend afgaan op signalen voor het toezicht onvoldoende basis. De jaarlijkse openbare jaarverantwoording geeft een basisset voor het risicogericht toezicht. Daarbij hebben ook andere betrokkenen belang bij deze basisset, zoals zorginkopers, interne toezichthouders, cliëntenraden, onderzoekers, journalisten, etc. Hierbij geldt het adagium van «eenmalige aanlevering, meervoudig gebruik».
Het eerste alternatief van een uitzondering van alle eerstelijnszorgaanbieders van de jaarverantwoordingsplicht onder een bepaalde omzetgrens past m.i. niet bij het doel van de wet, namelijk een maatschappelijke verantwoording door in beginsel alle zorgaanbieders. Het past ook niet bij het unaniem aangenomen amendement Ellemeet c.s. dat juist een toereikende financiële verantwoording door kleine zorgaanbieders beoogt.
Het tweede alternatief (het inventariseren onder alle eerstelijnszorgaanbieders van de gegevens die zij nu al aanleveren aan derden en of en hoe hiermee invulling gegeven kan worden aan de openbare jaarverantwoording) past ook niet bij het doel van de wet. De informatie die eerstelijnszorgaanbieders aan derden leveren is geen openbare informatie. Bovendien verschilt die informatiestroom aan derden. Naast een verscheidenheid aan eerstelijnszorgaanbieders en een verscheidenheid aan derden, is er ook sprake van ongecontracteerde zorg. De openbare jaarverantwoording is juist bedoeld opdat allerlei partijen, ook zorgverzekeraars, hiervan gebruik kunnen maken. Bij de jaarverantwoording geldt het adagium van «eenmalige aanlevering, meervoudig gebruik». Wel steun ik de oproep om dubbele uitvragen te voorkomen. Zoals ook in de brief van 7 juli jl. is aangegeven, is de NZa gevraagd met verzekeraars het gesprek aan te gaan om te bezien hoe gegevens uit de jaarverantwoording benut kunnen worden voor hun informatiebehoefte en niet alsnog uitgevraagd hoeven te worden in de contractering.
De door de Eerstelijnscoalitie genoemde alternatieven zijn ook voorgelegd aan de toezichthouders IGJ, NZa en aan het CBS. De toezichthouders en CBS delen de opvatting dat deze twee alternatieven geen alternatieven zijn die overeenstemmen met het doel van de wettelijke openbaarmakingsplicht. Met het eerder aan u voorgelegde compromisvoorstel is echt gekomen tot een minimale regeldruk passend bij het doel van de wet. De Minister voor Medische Zaken en Sport zal de Regeling hierom uiterlijk op 21 september voor publicatie in de Staatscourant aanbieden. Dit is noodzakelijk om tijdig duidelijkheid te bieden aan alle zorgaanbieders over «wat» wordt verwacht bij de openbare jaarverantwoording over het verslagjaar 2022 en voor zorgaanbieders om zich in te stellen op de nieuwe Regeling.
Waarom bent u niet bereid om, indien er goede alternatieve oplossingen uit het overleg zouden komen om hetzelfde doel te bereiken, alsnog de regeling aan te passen, want dit was wel de intentie van de motie?2
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke mogelijkheden denkt u, als wordt aangegeven dat wordt bezien of en hoe het in de uitvoering nog gemakkelijker kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de Kamer en de Eerstelijnscoalitie de beschikking krijgen over het rapport van SIRA met de doorrekening, aangezien u aangeeft dat u de aangepaste regeling opnieuw heeft laten doorrekenen door SIRA? Zo nee waarom niet? Waarop zijn de gepresenteerde cijfers gebaseerd?
Bij het antwoord op deze Kamervragen is het rapport met de doorrekening van de aangepaste Regeling toegevoegd.
De gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op de cijfers in het vorige rapport7 en de voorschriften voor het berekenen van de regeldruk uit het rijksbrede «Handboek Meting Regeldrukkosten». De Eerstelijnscoalitie ontvangt het rapport ook.
U geeft in uw brief aan dat voor kleine zorgaanbieders er een regeldrukvermindering is van 90% ten opzichte van de eerdere regeldrukberekening bij de internetconsultatieversie van de ontwerpRegeling, bent u het ermee eens dat dit relatief is en dat dit dus nog niets zegt over de proportionaliteit? Zo nee, waarom niet? Waar is de uitspraak met betrekking tot 90% regeldrukvermindering op gebaseerd en kan een onderbouwing gegeven worden van de 90%?
Uit de herberekening van de regeldruk door SIRA Consulting bv blijkt dat de structurele regeldruk van de openbare jaarverantwoording voor kleine zorgaanbieders 91% lager uitvalt ten opzichte van de initiële regeldruk van de versie uit de internetconsultatieversie. In tijdsbesteding kost de openbare jaarverantwoording kleine zorgaanbieders in totaal minder dan twee uur per jaar. Deze tijdsbesteding ziet de Minister van Medische Zorg en Sport als proportioneel voor een maatschappelijke verantwoording. Voor nadere informatie over de herberekening verwijs ik u naar bijgevoegd SIRA rapport8.
In de motie werd gevraagd om het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) nogmaals te laten kijken naar specifiek de proportionaliteit van de regeling, waarom wordt hieraan niet tegemoet gekomen?3
Bij het advies van 6 augustus 2020 over een eerder concept van de Regeling heeft het ATR geadviseerd om ten aanzien van de vragen over de bedrijfsvoering (de «vragenlijst») te verduidelijken wat het nut en de noodzaak zijn van de gevraagde informatie. Daarbij heeft het ATR geadviseerd voor het onderdeel bedrijfsvoering te starten met een beperkte basisset. Ook adviseerde het ATR tot invoering van een digitale beslisboom.
Na dit advies is de concept-Regeling aangepast waarbij onder meer de uitvraag over de bedrijfsvoering is beperkt tot een basisset en per vraag wordt uitgelegd om welke reden de vraag wordt gesteld. Ten opzichte van de regeling zoals die bij de internetconsultatie is voorgelegd is de vragenlijst vrijwel gehalveerd. Het aantal vragen dat een zorgaanbieder maximaal moet beantwoorden is teruggebracht van 119 naar 65 vragen. Ook is besloten tot een digitale beslisboom. De wijzigingen die zijn aangebracht na het overleg dit voorjaar met de Eerstelijnscoalitie leidden tot een aanmerkelijke daling van de regeldruk. Daarom heeft het ATR op 1 juli een zienswijze als aanvulling op het eerdere advies gegeven. Een afschrift daarvan is bijgevoegd10.
In de aanvullende zienswijze constateert het ATR dat de Minister naar aanleiding van het eerdere ATR-advies nut en noodzaak van de jaarlijks te verantwoorden gegevens nader heeft onderzocht, hetgeen ertoe heeft geleid dat gegevens waarvan niet aantoonbaar was waarom ze zouden moeten worden uitgevraagd, zijn geschrapt.
Ook stelt het ATR vast dat door het integreren van een digitale beslisboom in het verantwoordingsmodel van DigiMV voor zorgaanbieders een minder belastende uitvoering mogelijk is.
ATR geeft aan niet te verwachten dat individuele burgers op basis van de jaarverantwoording in staat zullen zijn om zorgaanbieders aan te spreken op hun rechtmatigheid, professionaliteit en integriteit. Anders dan ATR stelt, richt de doelstelling van de openbare jaarverantwoording zich niet specifiek op individuele burgers. De openbare jaarverantwoording betreft een maatschappelijke verantwoording over de besteding van collectieve middelen. Onder andere zorginkopers, interne toezichthouders, cliëntenraden, onderzoekers en journalisten hebben een belang bij deze jaarverantwoording.
Verder constateert ATR dat er een aanvulling in de toelichting nodig is, als het gaat om de omvang van de regeldruk ten opzichte van de regeldruk die er nu al is als gevolg van de jaarverantwoordingsplicht onder de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Dit is in de toelichting aangevuld. Samengevat hoeft de categorie van kleine zorgaanbieders in tegenstelling tot de WTZi jaarlijks geen beoordelingsverklaring meer openbaar te maken. Daarnaast is voor alle zorgaanbieders nu zoveel mogelijk aangesloten bij de al bestaande verplichtingen op grond van het Burgerlijk Wetboek en wordt de vragenlijst tot een minimum beperkt. Daarmee neemt dus de totale regeldruk voor de huidige verantwoordingsplichtigen af. De regeldruk voor de doelgroep van zorgaanbieders waarvoor de jaarverantwoording nieuw is neemt toe. Dit vloeit echter voort uit het feit dat zij onder de wettelijke openbaarmakingsplicht komen te vallen en niet uit de inhoud van de Regeling.
ATR stelt in de aanvullende zienswijze geen andere vragen over het nut en noodzaak van de concept-regeling. Wel uit het ATR in de aanvullende visie twijfel over de nut en noodzaak van de stapeling van de verschillende controle- en verantwoordingsverplichtingen in het kader van de Wtza en de AWtza. Deze opmerking gaat over de verschillende wettelijke instrumenten. Het gaat daarbij om de meldplicht, de vergunningplicht, de eisen voor de bestuursstructuur en de verantwoordingsplicht. Naar aanleiding van deze opmerking van het ATR wordt opgemerkt dat dit afzonderlijke wettelijke verplichtingen betreft met ieder een eigen doelstelling en doelgroep. De verschillende verplichtingen zijn gelet op de doelstellingen complementair aan elkaar en in de Wtza en de AWtza afzonderlijk geregeld.
Constaterende dat het ATR eerder van oordeel was dat nut en noodzaak van de verschillende controle- en verantwoordingseisen onvoldoende zijn aangetoond, kunt u dit alsnog per ommegaande per controle- en verantwoordingseis doen, voor publicatie van de desbetreffende regeling? Zo nee, waarom niet? Kunnen de Kamer en de Eerstelijnscoalitie de aanvullende zienswijze van de ATR d.d. 1 juli 2021 ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Constaterende dat verantwoording ook voor u belangrijk is, maar dat dit wel proportioneel moet zijn, kunt u aangeven wat nut en noodzaak zijn van de aanvullende informatie en de vragenlijst die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vraagt van de zorgaanbieders voor de uitvoering van de wet? Waar is deze informatie voor nodig?
Ten behoeve van het maken van statistieken en doen van onderzoek, kan het CBS op grond van diens eigen wettelijke bevoegdheden, gebaseerd op de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aanvullende niet-openbare informatie bij zorgaanbieders uitvragen. De niet-openbare vragenlijst maakt geen onderdeel uit van de openbare jaarverantwoording, bedoeld in de Wmg.
Het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden?1
Ja.
Klopt het dat het schietincident begon in het pand van GGZ-instelling Parnassia?
Er heeft een schietincident plaatsgevonden in het pand van Parnassia aan de Leggelostraat in Den Haag. Meer kan ik daar op dit moment nog niet over zeggen, omdat het onderzoek naar dit incident nog gaande is.
Wat ik hier wel over kwijt wil is dat ik deze gebeurtenis ronduit verschrikkelijk vind voor alle betrokkenen.
Welke maatregelen zijn er bij Parnassia en andere GGZ-instellingen genomen om mensen te controleren op wapens voordat ze binnenkomen?
Het betreffende pand is een polikliniek, waar de zorgbedrijven Parnassia, PsyQ en Youz gebruik van maken. In het algemeen kan worden gezegd dat bij dit soort panden met deze doelgroepen geen controles op wapens of andere contrabande plaatsvinden voordat mensen het pand betreden. We hebben het hier over vrij toegankelijke, laagdrempelige zorgvoorzieningen, en niet over een zware afdeling met hoog risico op geweld. Hoe afschuwelijk deze gebeurtenis ook is, het is niet wenselijk om op dergelijke locaties op wapens te gaan controleren. Dit creëert schijnveiligheid die kan leiden tot angst of argwaan onder kwetsbare mensen die juist de behoefte hebben aan rust.
Indien er eerder incidenten zijn geweest met deze betrokkene zijn daarvan dan meldingen gemaakt?
De IGJ geeft aan dat bij hen voor zover nu bekend geen eerdere meldingen zijn gedaan over de betreffende persoon.
Hebben die meldingen gevolgen gehad voor de pleger van het incident?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen voor medewerkers wanneer zij met agressie in welke vorm dan ook te maken hebben gehad?
Ten eerste is het van groot belang om te melden dat er binnen de sector een heldere veroordelende lijn ligt: de ggz-branche veroordeelt iedere vorm van geweld tegen haar professionals. Dat statement heeft de branchevereniging de Nederlandse ggz samen met vele leden ook afgegeven in een advertentie in diverse dagbladen. Daarnaast vind ik het belangrijk om het stigma te bestrijden dat geweld en psychische problematiek hand in hand gaan. Verreweg de meeste van de cliënten ontvangen ggz-zorg zonder dat daar incidenten en agressie bij komen kijken.
Parnassia heeft aangegeven dat bij een dergelijk ernstig incident intensieve begeleiding geboden wordt aan de medewerkers door een deskundige externe partij die gespecialiseerd is in screening, diagnostiek en behandeling van psychotrauma klachten.
Welke protocol is er met betrekking tot de behandeling van personen die blijk hebben gegeven agressief en/of gewelddadig te kunnen zijn?
Er zijn verschillende professionele richtlijnen en standaarden die betrekking hebben op het behandelen of voorkomen van agressie, bijvoorbeeld de generieke module acute psychiatrie. Afhankelijk van de aard van de agressie/gewelddadigheid worden deze ingezet.
Om te voorkomen dat agressie escaleert in geweld wordt ggz-personeel getraind om dergelijk gedrag te herkennen, waar mogelijk te de-escaleren of anders hoe hier het beste mee om te gaan. Wanneer er risicofactoren aanwezig zijn worden er voorzorgsmaatregelen genomen. Dit kan variëren van het voeren van een gesprek samen met een collega tot politieondersteuning bij een gesprek.
De Nederlandse ggz ontwikkelt in samenwerking met andere partners een branche-brede aanpak met daarin een visie op omgang met agressie en ongewenst gedrag. Van daaruit zullen zij acties in bewustwording van professionals via bij- en nascholing verder faciliteren. Er wordt een plan van aanpak geformuleerd over wat ggz-instellingen en hun professionals nodig hebben bij het omgaan met agressie en ongewenst gedrag. Hiervoor wil de Nederlandse ggz onder meer gebruik maken van de subsidiemogelijkheid die VWS biedt als onderdeel van de zorg en welzijn brede aanpak van agressie en ongewenst gedrag (zie ook het antwoord op vraag 10). In de afgelopen maanden zijn hierover sessies met de leden georganiseerd. De komende maanden vindt er nog een aantal sessies plaats.
Herinnert u zich de case van GGNet die hij begin 2020 aangereikt heeft gekregen? (bijgevoegd)
Ja.
Welke maatregelen zijn er intussen genomen om te zorgen dat geweldplegers gevolgen ondervinden?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Het is van belang dat werkgevers zorgen voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en hen goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om aangifte te doen. Werkgevers kunnen bovendien ook zelf aangifte doen van geweld tegen hun medewerkers en geven daarmee een krachtig signaal af dat dit gedrag tegen ggz-professionals niet wordt geaccepteerd.
De Nederlandse ggz sluit zich aan bij de oproep van GGNet dat het belangrijk is te kijken naar mogelijkheden om dader en slachtoffer zo goed mogelijk van elkaar te scheiden als dat in het kader van een goede en veilige behandeling beter is. Het is daarom bijvoorbeeld belangrijk dat een instelling serieus beoordeelt of de betrokken zorgprofessional zich veilig genoeg voelt om de behandeling voort te zetten.
Om te zorgen voor een passende afhandeling zijn in 2010 in de zogenaamde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), opsporings- en vervolgingsafspraken vastgelegd tussen politie en het openbaar ministerie (OM) die een eenduidige, effectieve harde daderaanpak bewerkstelligen. Voorbeelden hiervan zijn een prioritaire afhandeling van zaken, schade verhalen op daders en een hogere strafeis conform de OM-richtlijn.
De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Welke maatregelen zijn er intussen getroffen om medewerkers te beschermen?
In mijn brief aan uw Kamer van 21 februari 20202, heb ik naar aanleiding van deze casus medegedeeld welke maatregelen de ggz sector eerder heeft genomen om met geweld in de ggz om te gaan. Voor nadere details verwijs ik naar deze brief.
Werkgevers zijn op grond van de Arbowet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om agressie en geweld tegen medewerkers zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. Werkgevers en werknemers in de ggz nemen hierin hun verantwoordelijkheid. VWS ondersteunt hen en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een branchegerichte aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de Tweede Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
Eerste stap die sindsdien is ondernomen betreft het instellen van een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april gedeeld met de Kamer,4 en besproken met de sector. Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. VWS biedt hen de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen. De Nederlandse GGZ heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken (zie antwoord vraag 7).
Bent u bekend met het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens Corona en dat deze afspraken gelden tot en met 30 september 2021?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona.2 De afspraken met Duitsland liepen oorspronkelijk tot 30 april 2020. De afspraken met België liepen oorspronkelijk tot 31 mei 2020. Deze afspraken zijn daarna diverse keren verlengd, meest recentelijk tot en met 30 september 2021.3
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
De overeenkomsten met België en Duitsland kunnen worden toegepast voor zover er wordt thuisgewerkt als gevolg van de maatregelen die door de Nederlandse regering en de regering van België respectievelijk Duitsland zijn getroffen om de coronacrisis te bestrijden. Als niet vanwege deze maatregelen wordt thuisgewerkt, gelden de reguliere regels van het desbetreffende belastingverdrag. De overeenkomsten zijn eerder verlengd tot en met september van dit jaar. Nederland zet in op een verdere verlenging van de overeenkomsten tot het eind van dit jaar. Ik ben hiervoor mede afhankelijk van België en Duitsland. Ik kan daarom op dit moment nog niet aangeven of de afspraken inderdaad verder worden verlengd.
Verwacht u, indien de afspraken worden verlengd, wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen?
Ik verwacht dat als deze overeenkomsten worden verlengd, er geen wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen zullen plaatsvinden.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na Corona het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Zoals ik eerder heb aangegeven sta ik positief tegenover het idee van een permanente regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met onze buurlanden.4 Ik heb daarom het initiatief genomen om dit onderwerp op de agenda te zetten bij besprekingen met beide landen. Ik kan echter nog geen uitspraken doen over de uitkomst van deze besprekingen. Hierbij is ook aandacht voor de samenloop met regels op het gebied van sociale zekerheid.5 De tijdelijke overeenkomsten met België en Duitsland in het kader van de coronacrisis zijn specifiek gekoppeld aan de coronamaatregelen en voorzien in een afwijking van de geldende verdragstekst. Deze afspraken lenen zich daarom niet voor een permanente maatregel. Voor een aanpassing van de belastingverdragen ben ik afhankelijk van onze verdragspartners en hun visie op een dergelijke regeling. Of een dergelijke permanente regeling er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien kan ik u derhalve nog niet melden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Wateroverlast in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat er eind juni ook sprake was van ernstige wateroverlast als gevolg van extreme regenval in Limburg, zoals in Eygelshoven1, 2 en Meerssen3?
Ja.
Bent u van mening dat deze extreme wateroverlast deels dezelfde oorzaak heeft als de ramp die momenteel gaande is in Limburg?
De wateroverlast van de buien eind juni en de ramp medio juli zijn in hevigheid en schaal van de gevolgen niet vergelijkbaar. De buien die eind juni vielen komen vaker voor dan die tijdens de ramp. Het KNMI geeft aan dat de buien eind juni eens per 20 tot 40 jaar voorkomen en de buien medio juli eens per 1.000 jaar. Bovendien was er bij de ramp van medio juli sprake van overstroming vanuit de Maas als gevolg van heftige regenval bovenstrooms.
Vindt u dat ook gedupeerden van de wateroverlast twee weken geleden moeten worden ondersteund bij het vergoeden van de schade wanneer de verzekering niet uitkeert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie eind juni niet vergelijkbaar met de ramp medio juli. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is niet van toepassing op de wateroverlast eind juni. Bovendien geeft het Verbond van Verzekeraars aan dat de schade door hevige regenval zoals eind juni goed verzekerbaar is. Ons hebben geen signalen bereikt dat verzekeraars hier niet zouden willen uitkeren.
Bent u bereid de schaderegeling zo uit te werken dat ook gedupeerden van de ernstige wateroverlast twee weken geleden in Limburg aanspraak kunnen maken op schadevergoeding wanneer hun verzekeraar deze schade niet dekt?
De Wts kan enkel van toepassing worden verklaard op situaties die classificeren als ramp als bedoeld in de Wet Veiligheidsregio’s. Daarvoor dient sprake te zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Hiervan was eind juni geen sprake. Het is daarom binnen de huidige wetgeving niet mogelijk de wateroverlast eind juni onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Zo nee, bent u bereid om getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld vanuit een Noodfonds?
Er zijn momenteel geen plannen om de getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen. Op basis van overleg met het Verbond van Verzekeraars concludeer ik dat regenschade goed verzekerbaar is en de dekkingsgraad voor deze verzekering ook erg hoog is.
Bent u bereid ook omzetderving op te nemen in de schaderegeling voor getroffenen ondernemers van de ramp in Limburg?
De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade, maar omzetderving is hiervan uitgesloten. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht is voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Gedupeerden kunnen tevens, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, bij omzetderving aanspraak maken op de NOW 4. De NOW 4 is beschikbaar met terugwerkende kracht van 1 juli tot en met 30 september van dit jaar. Een bedrijf maakt aanspraak op NOW indien het over 3 aaneengesloten maanden gemiddeld een omzetverlies van minimaal 20% heeft ten opzichte van een kwart van de omzet van 2019. De NOW biedt een tegemoetkoming voor de loonkosten, zodat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen.
Bent u bekend met de beleidswijziging die Zilveren Kruis sinds 1 januari 2021 heeft ingesteld waardoor verzekerden hun medische hulpmiddelen zoals incontinentiemateriaal, diabetesteststrips, medische voeding en verbandmaterialen alleen bij gecontracteerde medische speciaalzaken kunnen bestellen en niet meer kunnen afhalen bij de apotheek maar deze thuis bezorgd moeten laten krijgen?
Ja, ik ben bekend met de beleidswijziging van Zilveren Kruis. De toenmalig Minister voor MZS is hierop ingegaan in de brief van 26 april 2021.
Bent u bekend met signalen van apothekers en verzekerden dat deze wijziging negatief uitpakt als het gaat om gebruiksvriendelijkheid, snelle service en maatwerk, omdat de verplichte bijkomende kosten zeer hoog worden, waardoor leveranciers zich genoodzaakt zien om alleen grote hoeveelheden te bezorgen?1
Ja, ik ben bekend met signalen hierover. De voormalig Minister voor MZS heeft hierover op 26 april 2021, naar aanleiding van een verzoek om een reactie van de vaste commissie voor VWS, een brief gestuurd naar de Tweede Kamer (zie Kamerstuk 32 805, nummer 115). 2
Kunt u aangeven aan welke kwaliteitsstandaarden Zilveren Kruis moet voldoen met betrekking tot het inkopen van medische hulpmiddelen? Vindt u dat Zilveren Kruis daar nu aan voldoet?
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden, gericht op het bevorderen van gezondheid en kwaliteit van leven. Concreet betekent dit dat zorgverzekeraars voldoende zorg van goede kwaliteit moeten inkopen voor verzekerden, maar daarin ook zelf keuzes mogen maken. Een voorwaarde hierbij is wel dat zorgverzekeraars deze zorgplicht naar hun verzekerden kunnen nakomen, dat betekent dat zorgverzekeraars aanbieders voor natura-zorg voldoende moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Het staat zorgverzekeraars echter vrij om met aanbieders wel of geen overeenkomst aan te gaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet). In de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars (TH/BR-025)» is opgenomen wat van zorgverzekeraars verwacht wordt ten aanzien van tijdigheid, kwaliteit en bereikbaarheid. In «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars (PUC_323566_22)» benoemt de NZa handvatten bij de uitvoering van de zorgplicht.
Kunt u aangeven welke eisen een verzekeraar mag stellen aan gecontracteerde zorgverleners? Kunnen eisen over manier van bezorgen (thuis) daarbij horen? Met welk doel voor ogen mogen zorgverzekeraars deze eisen stellen?
Voor zorgverzekeraars is het van belang dat zij hun zorgplicht naar hun verzekerden nakomen en zorgen voor het betaalbaar en toegankelijk houden van goede zorg. Dit betekent dat zorgverzekeraars aanbieders moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Eisen over de manier van bezorgen kunnen daarbij horen. Daarover maken zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis geeft aan onder andere afspraken gemaakt te hebben over de gestelde kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zo werken bij de gecontracteerde medisch speciaalzaken gespecialiseerde verpleegkundigen en wondconsulenten die bij medische problemen direct telefonisch of online kunnen ondersteunen en adviseren. Ook zijn er afspraken gemaakt over bereikbaarheid en bezorging. Een medisch speciaalzaak is 24 uur, 7 dagen per week bereikbaar voor bestellingen, vragen en advies. Spoedbestellingen worden binnen 6 uur afgeleverd op het verblijfadres in Nederland.
Kunt u schetsen wat de gevolgen zijn voor chronische patiënten als zij te laat, te weinig of niet passende medische hulpmiddelen ontvangen?
De gevolgen die kunnen optreden als chronische patiënten te laat, te weinig of niet passende hulpmiddelen ontvangen, zijn afhankelijk van het soort hulpmiddel. Het niet tijdig verkrijgen van een passend medisch hulpmiddel kan gevolgen hebben voor de mogelijkheden van participatie in de maatschappij, het kan gevolgen hebben voor de levenskwaliteit en kan ook vergaande medische gevolgen hebben.
Juist om te voorkomen dat dit soort gevolgen optreedt, heeft Zilveren Kruis afspraken gemaakt met medisch speciaalzaken over kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zilveren Kruis monitort of de gecontracteerde aanbieders zich aan de overeengekomen vereisten houden. Hiermee verwacht ik dat negatieve gevolgen voor patiënten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Welke mogelijkheden hebben verzekerden in de praktijk om van verzekeraar te veranderen en als chronisch patiënt zich aanvullend te verzekeren?
Alle verzekerden hebben jaarlijks de mogelijkheid om desgewenst over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en zich aanvullend te verzekeren. De angst dat chronisch zieken door een andere zorgverzekeraar niet geaccepteerd worden voor de aanvullende verzekering blijkt volgens de cijfers niet terecht. Cijfers van Zorgweb laten namelijk zien dat in 2021 bij
slechts 2,4 procent van de aanvullende verzekeringen sprake was van medische selectie. Omdat ik het belangrijk vind dat ook chronisch zieken zich vrij voelen om over te kunnen stappen, heb ik tijdens de informatiecampagne van het afgelopen overstapseizoen de boodschap verspreid dat voor een aanvullende verzekering vrijwel geen acceptatievoorwaarden gelden (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1099).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft zijn gewijzigde beleid tijdig, voor 1 april 2020, gepubliceerd op zijn website en in oktober 2020 de betreffende verzekerden geïnformeerd. Deze datum ligt ruim voor het einde van de overstapperiode. Dit heeft de verzekerden in staat gesteld om voordat het gewijzigde beleid inging, indien gewenst, te kiezen voor een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Zilveren Kruis over de inkoopvoorwaarden voor medische hulpmiddelen en de benodigde verbetering voor verzekerden?
Ik organiseer regelmatig overleggen met zorgverzekeraars. Dat neemt niet weg dat ik ook uw zorgen hoor. Maar zolang de keuzes van de zorgverzekeraar binnen de kaders van de wet passen, is het niet aan mij om daarop te interveniëren.
Het bericht dat het ministerie van buitenlandse zaken actief naar argumenten voor het ontkennen van de Armeense genocide zocht |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact heeft opgenomen met de Nederlandse ambassade in Turkije met de vraag naar wetenschappelijke argumenten die de Armeense genocide tegenspreken?1
Vanuit het kerndepartement in Den Haag is op 7 februari 2018 contact geweest met de Nederlandse ambassade in Ankara over mogelijke wetenschappelijke publicaties die zouden concluderen dat de grootschalige moordpartij van 1915 niet voldoet aan de juridische term «genocide». Dit betrof een verzoek om informatie en vond plaats in het kader van de reguliere werkprocessen binnen het ministerie.
Heeft het Ministerie niet zelf kunnen nagaan dat er wetenschappelijke consensus bestaat over het feit dat de massamoord op Armeniërs, ruim honderd jaar geleden, aangemerkt dient te worden als een genocide?
Het postennet is een integraal onderdeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is goed gebruik dat medewerkers in Den Haag zich laten informeren door de ambassades. Deze nauwe samenwerking is een voorwaarde voor goed geïnformeerd buitenlands beleid.
Wat is de bedoeling geweest van deze vraag aan de ambassade daar? Had u reden om te twijfelen aan de reeds beschikbare wetenschappelijke feiten over de Armeense genocide?
Eén van de voorwaarden in het regeerakkoord ten aanzien van de erkenning van genocides betreft «eenduidige wetenschappelijke conclusies». Vanuit dat oogpunt is het vanzelfsprekend dat het kabinet diverse wetenschappelijke bronnen raadpleegt. Er was reeds goed zicht op studies die pleiten voor erkenning. Het was van belang om ook kennis te nemen van wetenschappelijke studies die tot een andere conclusie komen. In voorbereiding op het debat dat uiteindelijk plaatsvond op 22 februari 2018, is daarom ook informatie ingewonnen over dergelijke wetenschappelijke publicaties.
Waarom wordt het commentaar vanuit Turkije op Nederlandse acties zo nauwlettend gevolgd? Waarom hecht Nederland zoveel waarde aan de opvattingen van Turkije?
Het kabinet is bekend met de gevoeligheden en de verschillende standpunten in zowel Turkije als Armenië over deze gebeurtenissen. Het is in algemene zin gebruikelijk om goed op de hoogte te zijn van de standpunten van andere landen ten aanzien van diverse dossiers. Nederland komt daarbij uiteraard eigenstandig tot een inhoudelijke positiebepaling.
Waarom stelt het kabinet drie voorwaarden aan de erkenning van genocide waaraan in het geval van de Armeense genocide nooit voldaan kan worden?
Deze drie voorwaarden volgen de afspraken uit het Regeerakkoord van 2017, te weten: voor het erkennen van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de Verenigde Naties (VN Veiligheidsraad bijvoorbeeld) leidend.
Begin maart 2017 ontving het kabinet het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik door politici van de term «genocide». Het Kabinet had om dit advies gevraagd ter uitvoering van de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 550 V, nr. 32, aangenomen op 29 november 2016. In deze motie werd het kabinet opgeroepen om de CAVV en de EVA te vragen een gemeenschappelijk rapport voor te bereiden met als doel duidelijkheid te scheppen rondom de wenselijkheid, mogelijkheden en betekenis van het gebruik van de term «genocide» door politici, zowel in algemene zin als ten aanzien van wreedheden begaan door IS.
De CAVV en EVA lieten, in hun advies, historische kwesties nadrukkelijk buiten hun advisering: zij beperkten zich tot lopende situaties. Volgens de CAVV en EVA zijn bij historische situaties vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet primair een zaak is tussen de betrokken partijen.
Bent u het eens met het advies en de inschatting van hoogleraar Ugur Üngör dat Nederland beter door de zure appel heen kan bijten en dan «hooguit een paar maanden ruzie met Turkije [krijgt], maar daarna [...] de diplomatieke banden en handelsrelaties gewoon weer verder [gaan]?»2 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in beraad over de uitvoering van de motie Voordewind (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277).
Deelt u de mening dat erkenning van de genocide juist kan bijdragen tot een evenwichtiger en duurzamer toekomstige relatie met Turkije en zal bijdragen aan oprechte verzoening tussen Turkije en Armenië en tussen Turken en Armeniërs wereldwijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven vermeld is het kabinet bekend met de gevoeligheden en verschillende standpunten in Turkije en Armenië ten aanzien van deze vreselijke gebeurtenissen. Van belang is de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen. Nederland hoopt dan ook dat Turkije en Armenië met elkaar hierover het gesprek voeren, met het oog op een duurzame verzoening.
Hoe beoordeelt u de stap van president Biden die namens de Verenigde Staten de Armeense Genocide nu officieel heeft erkend?
Ik heb kennisgenomen van het besluit van de VS. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband te overleggen – met bijvoorbeeld een land als Duitsland – om gezamenlijk met andere EU-lidstaten en in navolging van de Verenigde Staten te komen tot een officiële erkenning van de Armeense Genocide?
Zie het antwoord op vraag 6 en vraag 8. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing.
Het bericht ‘Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er voor 14.000 patiënten dagenlang geen huisarts beschikbaar is geweest?
Het is belangrijk dat patiënten te allen tijde met hun zorgvragen terecht kunnen bij de huisarts waarbij ze staan ingeschreven. De toegankelijkheid en continuïteit van zorg is een groot goed in Nederland. De huisarts is de poortwachter van de zorg en vaak het eerste aanspreekpunt voor mensen. Het is daarom een onwenselijke situatie wanneer er patiënten tijdelijk niet bij hun eigen huisarts terecht kunnen.
Een toenemend huisartsentekort (met name een gebrek aan jonge praktijkhouders) maakt dat het steeds meer knelt in bepaalde regio’s. VWS en de LHV zijn daarom een aanpak gestart om regio’s waar het knelt gerichte ondersteuning te bieden in regionale arbeidsmarktvraagstukken, met als doel situaties als deze te kunnen voorkomen. Door onder andere de extra activiteiten omtrent COVID-19, in combinatie met de vakantieperiode, is de werklast voor veel huisartsen toegenomen, zo ook bij Quin Dokters.
Bij spoed moet er in ieder geval direct zorg beschikbaar zijn. Bij spoedgevallen kunnen patiënten zich altijd wenden tot een andere huisarts (in de avond-, nacht- en weekenduren tot een huisartsenpost) en in het uiterste geval tot de spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Dit is niet in het geding gekomen.
Hoe is de veiligheid en de betrouwbaarheid van de app gecontroleerd waarmee Quin Dokters werkt?
Medische hulpmiddelen moeten voldoen aan Europese normen voor veiligheid, gezondheid, milieuen consumentenbescherming (CE-certificering). De IGJ ziet daarop toe. Ook apps met therapeutische of diagnostische functies worden beschouwd als medische hulpmiddelen en de app van Quin Dokters is dan ook voorzien van een CE Klasse I certificering. Overigens wordt met een CE-certificering niet de klinische relevantie aangetoond en blijft het daadwerkelijke geven van kwalitatief goede zorg uiteraard de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf.
Verder ziet de autoriteit persoonsgegevens (AP) toe op een juiste wijze van verwerking van de gezondheidsgegevens, die moet voldoen aan de AVG.
Deelt u het uitgangspunt dat digitalisering een mogelijkheid is naast andere opties in een huisartsenpraktijk, zoals spreekkamerbezoek en visite rijden, maar dat een huisarts bij het aannemen van patiënten er rekening mee moet houden dat fysieke consulten ook nodig zijn?
De huisartsenzorg kampt met een dreigend tekort aan huisartsen. Digitalisering kan eraan bijdragen dit tekort deels op te vangen, maar de fysieke zorg zal daarmee niet verdwijnen. Onder meer door toename van het aantal ouderen die steeds vaker met complexere en chronische aandoeningen kampen, zal de benodigde tijd per patiënt alleen maar verder gaan toenemen. Zogenaamde hybride zorgvormen, dus fysieke zorg gecombineerd met digitale zorg kunnen daarbij een deel van de oplossing vormen. Digitale zorg kan bijvoorbeeld bijdragen aan de efficiëntie, zodat de huisarts meer tijd kan besteden aan het geven van de fysieke zorg aan de patiënt. Tegelijkertijd dient de mogelijkheid van fysieke consulten voor situaties waarin daar behoefte aan is altijd gewaarborgd te zijn.
Vindt u dat er een zorgonderneming gestart kan worden zonder dat eerst gekeken wordt of men voldoende medewerkers heeft om adequate zorg te kunnen bieden?
Een zorgaanbieder mag niet zomaar zorg verlenen, maar moet voldoen aan allerlei eisen zoals opgenomen in onder meer de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Geneesmiddelenwet en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de IGJ ziet daarop toe.
Na inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2022 moeten zorgaanbieders voorafgaand aan toetreding op de markt melden en nagaan of ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Daarmee worden zorgaanbieders beter bewust gemaakt van hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en komen zorgaanbieders ook beter in beeld bij het risicogerichte toezicht van de inspectie.
Klopt het dat de patiënten die nu bij Quin Dokters zitten niet voor deze huisartsenpraktijk gekozen hebben, maar dat huisartspraktijken door Quin Dokters zijn overgenomen?
De praktijken van Quin Dokters in Amsterdam zijn overgenomen van de voormalig praktijkhouder, inclusief patiëntenbestand. Er zijn daarnaast ook praktijken die alleen gebruik maken van het digitale platform van Quin Dokters, maar verder volledig onafhankelijk zijn gebleven en zelf de praktijkvoering zijn blijven doen.
Het gebeurt vaker dat een praktijk wordt overgenomen, bijvoorbeeld bij pensionering van een huisarts of bij verhuizing. Belangrijk is dan dat duidelijk naar patiënten wordt gecommuniceerd dat er een andere huisarts is of een ander concept. Ten tijde van de overname door Quin Dokters zijn alle patiënten daarover geïnformeerd. Volgens Quin Dokters is patiënten ook de gelegenheid geboden om bezwaar aan te tekenen tegen de overdracht van het dossier. Het staat patiënten in Nederland daarnaast altijd vrij om over te stappen naar een andere huisartsenpraktijk, indien gewenst.
Kunt u ingaan op de klachten van patiënten over Quin Dokters, die het grootst waren in Amsterdam, maar die ook speelden in Ridderkerk?
Vanwege een tekort aan huisartsen was het voor de praktijken van Quin Dokters in Amsterdam en Ridderkerk op een aantal dagen niet (goed) mogelijk om aan de zorgvraag van haar patiënten te voldoen. Dit heeft geleid tot een slechte bereikbaarheid van de praktijk en lange wachttijden voor patiënten. De praktijk in Amsterdam is medio juli zelfs een aantal dagen gesloten geweest.
Al vanaf de overname van de praktijken in Amsterdam was er een capaciteitstekort om goed aan de zorgvraag te voldoen, en door onder andere de extra activiteiten vanwege COVID-19 in combinatie met de vakantieperiode leidde dit tot extra werklast per huisarts. Er zijn inmiddels maatregelen getroffen om het aantal ingeschreven patiënten per huisarts te verlagen waardoor continuïteit van zorg beter geborgd zal zijn. Zo zijn er extra huisartsen in dienst en is een aanzienlijk deel van de patiënten overgeschreven naar andere praktijken in de regio.
Kunt u aangeven in hoeverre er overleg tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Quin Dokters plaatsvindt?
De IGJ volgt de ontwikkelingen op de voet en heeft periodiek contact met Quin Dokters Amsterdam en met het hoofdbestuur van Quin Dokters.
De IGJ heeft signalen ontvangen over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de praktijken van Quin Dokters. Dat op zich is al een risico voor de patiënt en maakt dat de IGJ Quin Dokters daarop heeft aangesproken en verder onderzoek doet naar de situatie.
Kunt u aangeven hoe het gesteld is met de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Doet de IGJ verder onderzoek naar de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de uitkomst van de gesprekken die Zilveren Kruis en Quin Dokters hebben gehad?
Er zijn gesprekken tussen de preferente zorgverzekeraar, Quin Dokters, de IGJ, de NZa en de alliantie huisartsen. De gesprekken zijn gericht op het bereiken van een oplossing, waarbij het belang van de patiënten voorop staat.
Met de stappen die nu in het overleg tussen de zorgverzekeraar, Quin Dokters en de alliantie huisartsen Amsterdam zijn en worden gezet, is er op korte termijn een oplossing gekomen waarmee de grote patiëntengroep verzekerd blijft van huisartsenzorg. Dit met name doordat een groot deel van de patiënten wordt overgeschreven naar andere praktijken in de regio waar nog ruimte is en het team van Quin Dokters is voorzien van extra huisartsen.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar Quin Dokters? Kunt u aangeven waarom u dit wel of waarom u dit niet bereid bent te doen?
In eerste instantie ligt het initiatief voor een dergelijk onderzoek bij de IGJ. Zij zien toe op de kwaliteit van zorg. IGJ heeft over de situatie van Quin dokters contact met diverse betrokken partijen, waaronder de NZa.
De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars om voldoende zorg te contracteren (in geval van natura verzekeringen). Uit de berichtgeving krijg ik geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende uitvoeren. Daarnaast is de NZa op de hoogte van de situatie en heeft nauw contact met de IGJ en de preferente zorgverzekeraar. Ik zie daarom geen reden om de NZa te verzoeken onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van zorgverzekeraars bij de situatie.
Het bericht dat experts van de Verenigde Naties melden dat er orgaanhandel plaatsvindt in China |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Hoog Commissariaat van de Mensenrechten (OHCHR): «China: UN human rights experts alarmed by «organ harvesting» allegations»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het Hoog Commissariaat dat etnische, linguïstische en religieuze minderheden die gevangen zitten in China, zoals Falung Gong beoefenaars, Oeigoeren, Tibetanen, Moslims en Christenen, geforceerd worden om bloedtesten en orgaanonderzoeken te ondergaan zonder geïnformeerde toestemming en zodoende in een database terecht komen, waarbij er vervolgens organen worden verwijderd bij deze gevangenen zoals harten, levers en hoornvliezen?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
Bent u bekend met het rapport van de China Tribunaal: «Independent Tribunal Into Forced Organ Harvesting of Prisoners of Conscience in China»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport die vele voorbeelden van directe en indirecte orgaanroof betreffen, waarbij organen zoals harten en levers op grote, zelfs industriële, schaal worden verwijderd bij levende personen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de Chinese wetgeving omtrent orgaanhandel zich verhoudt tot de internationale wetgeving, en kunt u daarbij voornamelijk ingaan op de naleving van de in 2007 geïntroduceerde Chinese wetgeving die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt?
De Chinese overheid heeft in het verleden het probleem van illegale orgaanhandel erkend. In 2007 is in China nationale regelgeving aangenomen die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt. Volgens de Chinese autoriteiten is deze wet opgesteld met steun van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) om de wetgeving in lijn te brengen met internationale normen. Echter, Nederland en de EU blijven bezorgd over de implementatie van de regelgeving en de onduidelijkheid rondom de statistieken van orgaantransplantaties, waardoor onduidelijkheid bestaat over de afkomst van organen. Er zijn vermoedens dat er nog steeds een handel in illegaal verkregen organen bestaat.
Zijn er na 2007 wetten aangenomen in China omtrent orgaandonatie en orgaanhandel? Dan wel aanscherpingen of versoepelingen?
De ambassade in Peking heeft twee ontwikkelingen geregistreerd sinds 2007. Ten eerste is er een aanscherping geweest op het toezicht van orgaantransplantatie «Notice of the Ministry of Health on Further Tightening the Suvervision on Human Organ Transplantation, effective as of 11th June, 2009»3. Ten tweede is een amendement aangenomen, namelijk «Amendment VIII to the Chinese Criminal Law (Presidential Decree No. 41)» waarin het niet volgen van procedures van instemming strafbaar is vanaf 1 mei 20114.
Bent u bereid de kwestie van orgaanroof en orgaanhandel hoog op de EU-agenda te plaatsen, en daarbij aan te sturen op medewerking van China om onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden naar deze zwarte markt?
Het kabinet deelt de mening dat orgaanverwijdering zonder instemming van de persoon, waar ook ter wereld, onaanvaardbaar is. Nederland zal zich blijven inspannen om deze kwestie op de agenda van de EU te houden.
Hoe staat het met de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen? Hoe staat het met de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken om de Kamer hier schriftelijk over te informeren?3
Over de ondertekening en ratificatie van dit Verdrag vindt overleg plaats tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (JenV) en Buitenlandse Zaken (BZ). Er wordt een brief voorbereid om Uw Kamer hierover voor eind 2021 te informeren.
Bent u bereid China in de VN Mensenrechtenraad aan te bespreken op dit onderwerp?
Nederland, in gezelschap van gelijkgezinde landen, spreekt China aan op de mensenrechtensituatie in het land, tijdens bijeenkomsten van de VN Mensenrechtenraad. Meest recent steunde Nederland op 22 juli 2021 een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen met daarin o.a. uiting van zorgen over de situatie in Tibet, Hongkong en Xinjiang. Nederland zal zich inzetten om ook zorgen over orgaanhandel in de tekst van een volgende verklaring op te nemen.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met Nederland, bijvoorbeeld door het uitreizen van Nederlandse staatsburgers naar China voor nieuwe organen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Nederlandse staatsburgers specifiek naar China afreizen voor nieuwe organen. Het is wel bekend dat het soms voorkomt dat iemand vanuit Nederland naar het buitenland afreist voor een orgaantransplantatie. Indien iemand in Nederland in aanmerking komt voor een orgaantransplantatie, wordt diegene op de wachtlijst van Eurotransplant geplaatst. De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) krijgt jaarlijks data van Eurotransplant over het aantal nier-, long- en levertransplantaties die hebben plaatsgevonden bij Nederlandse burgers buiten het Eurotransplant netwerk en dus van de lijst af zijn gehaald. Sinds 2010 tot op heden zijn er 2 op een totaal van 900 longen, 1 op een totaal van 1778 levers en 24 op een totaal van 10.368 nieren getransplanteerd buiten het Eurotransplant netwerk. Er is op dit moment bij de NTS geen informatie bekend waar deze transplantaties dan wel hebben plaatsgevonden en of ze binnen of buiten het reguliere lokale transplantatienetwerk plaats heeft gevonden.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met artsen of ziekenhuizen in Nederland? Zo ja, wat wordt hier aan gedaan?
Volgens de Nederlandse Transplantatie Stichting zijn er geen signalen bekend dat er een verband zou kunnen bestaan tussen artsen of ziekenhuizen in Nederland met de orgaanhandel in China.
Heeft u een indicatie van de ziekenhuizen in China waar illegale orgaandonatie en orgaanhandel plaatsvindt? Kunt u deze ziekenhuizen op een zwarte lijst plaatsen?
Aangezien onafhankelijke verificatie of bevestiging van de verdachtmakingen tot nu toe niet mogelijk is gebleken, is het opstellen van een zwarte lijst van Chinese ziekenhuizen niet aan de orde.
Kunt u uiteenzetten hoe de zwarte markt voor orgaanhandel in elkaar steekt en hoe gestolen organen uiteindelijk in landen als Nederland terecht komen?
Hiervoor beschikt het kabinet op dit moment niet over voldoende gegevens.
Onderschrijft u de conclusie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat het «van groot belang [is] dat ook in Nederland meer kennis wordt ontwikkeld over het slachtofferschap, de werkwijzen van daders en eventuele internationale netwerken betrokken bij deze ernstige vorm van uitbuiting»?4 Zo ja, wat gaat u doen om deze kennis te ontwikkelen?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft in zijn laatste Slachtoffermonitor 2015–20197 gesteld dat vanwege het feit dat de aanwezige meldingen niet eenduidig zijn en ook vanwege de kleine totale aantallen, geen concluderende uitspraken kunnen worden gedaan over gedwongen orgaanverwijdering in Nederland. Wel beveelt de Nationaal Rapporteur aan om actief beleid te voeren tegen deze vorm van uitbuiting. Het kabinet onderschrijft dat indien deze vorm van uitbuiting voorkomt hier tegen opgetreden moet worden.
Om een beter beeld te krijgen van de omvang van deze illegale activiteiten en waar mensen eventueel naar afreizen voor een mogelijke illegale orgaantransplantatie worden er momenteel voorbereidingen getroffen voor de inrichting van een meldpunt voor het melden van vermoedens van orgaanhandel.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat over China (gepland op 7 september a.s.) beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rooiseizoen voor biologische aardappeltelers in rook op door schimmelziekte’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Hoe zijn de 23 resistente biologische rassen tot stand gekomen, heeft u hierbij een stimulerende rol gehad en in hoeverre wordt er nu al gebruikgemaakt van deze rassen?1
Ja, in 2009 is voor de ontwikkeling van plantenrassen met resistentie tegen ziekten en plagen het programma Groene veredeling gestart. Voor dit programma, uitgevoerd door kennisinstellingen in samenwerking met veredelingsbedrijven, is 1 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld. In dit programma zijn voor aardappelen resistentiegenen voor de schimmelziekte Phytophthora geïdentificeerd en geïntroduceerd in het zogenaamde pre-breeding materiaal. Dat materiaal hebben de aardappelveredelaars gebruikt voor 23 Phytophthora-resistente commerciële rassen. In 2020 waren 80% van de biologisch geteelde aardappelen in Nederland afkomstig van deze rassen. In het schap is het aandeel zelfs 90%.
Wat is de reden dat biologische boeren niet alleen resistente aardappelrassen telen? Hoe kunt u hen helpen om dit meer te gaan doen?
Bij de keuze van rassen spelen diverse factoren een rol. Zo kijken de biologische boeren niet alleen naar Phytophthora, maar spelen ook andere aardappelziekten een rol. Verder is opbrengst, smaak, bewaarbaarheid en de geschiktheid voor bewerking (zoals voor chips en friet) van belang.
Bionext (de biologische ketenorganisatie) heeft in 2017 het initiatief genomen voor een convenant waarin 28 partijen uit de biologische aardappelketen, aardappelveredelaars, aardappeltelers én supermarktketens, deelnemen. Het doel van het convenant was om stapsgewijs op te schalen tot gebruik van 100% aan robuuste biologische aardappels in 2020. Dit is nog niet gerealiseerd. De convenantpartners streven nog steeds naar 100% robuuste rassen in de teelt en in het schap. Daarvoor betrekken ze ook de importeurs en exporteurs actiever. Hetzelfde geldt voor partijen uit de biologische friet- en chipsmarkt. Ik wil hier met aanvullend onderzoek aan bijdragen indien gewenst.
Bent u ermee bekend dat klassieke veredeling de sector op dit moment onvoldoende in staat stelt om tijdig de juiste resistenties tegen phytophtora in te bouwen bij de juiste aardappelrassen met de juiste eigenschappen (ook qua opbrengstpotentieel, smaak en uiterlijk)? Hoe kunt u de sector hierbij helpen, bijvoorbeeld via nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese? Erkent u dat dit een enorme milieuwinst kan betekenen voor de aardappelsector?
In het geval van Phytophthora heeft de aardappelsector al veel resistentiegenen met klassieke veredeling kunnen opnemen. Met nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese kunnen de resistenties echter nog sneller worden opgenomen in bestaande succesvolle rassen en daarmee opbrengst en hun geschiktheid voor specifieke afzet behouden. Bovendien kunnen veredelaars met deze technieken meer en sneller resistentiegenen voor Phytophthora en andere aardappelziekten stapelen, waardoor de resistentie duurzamer wordt. Echter, de biologische landbouw sluit het gebruik van deze technieken uit, omdat dit leidt tot genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Voor de gangbare aardappelsector kunnen deze technieken potentieel een vermindering in het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen opleveren.
Op welke manier kunt u bespoedigen dat er, onder andere via voornoemde nieuwe veredelingstechnieken, versneld resistenties tegen phytophtora ingebouwd kunnen worden in aardappelrassen?
Het ontwikkelen van goede commerciële rassen ligt voornamelijk bij de sector en deze ontwikkeling gaat al snel. Belangrijk is dat de sector verstandig omgaat met het resistente materiaal, bijvoorbeeld door in de praktijk en de teelt vooral in te zetten op rassen met meerdere (gestapelde) resistentiegenen in combinatie met gewasrotatie (Good Agricultural Practices). Dit helpt om te voorkomen dat het pathogeen de resistenties doorbreekt. Ook biedt de Kennis- en Innovatieagenda van de rijksoverheid diverse mogelijkheden om innovatie te stimuleren in samenwerking met de sector. Zo ondersteunt het Meerjaren Missiegedreven Innovatie Programma Biotechnologie en Veredeling de sleuteltechnologie biotechnologie en projecten die gericht zijn op technologieontwikkeling en hiermee een bijdrage leveren aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. Het doel van dit programma is het ontwikkelen van kennis, concepten en ondersteunende technologieën om de land- en tuinbouw te voorzien van optimaal uitgangsmateriaal onder meer via robuust zaaizaad en pootgoed. Daarnaast is de inzet om de veredeling in staat te stellen in te spelen op veranderingen in productiesystemen, bijvoorbeeld passend bij kringlooplandbouw. Dit programma draagt ook bij aan de ontwikkeling en toepassing van resistenties tegen Phytophthora en andere ziekten in aardappel.
Als u van mening bent dat het op dit moment niet mogelijk is om versneld nieuwe resistente aardappelrassen met de juiste eigenschappen te creëren, hoe verhoudt dat zich dan tot het EU-actieplan om de productie en consumptie van biologische producten te stimuleren, waarbij uiterlijk in 2030 ten minste 25% van de landbouwgrond gebruikt zou moeten worden voor biologische landbouw, en tot het Aardappelconvenant, waarin is afgesproken om in 2020 compleet over te zijn op robuuste rassen? Wat betekent dit voor de voedselzekerheid?
Het ontwikkelen van nieuwe rassen kost vele jaren, zeker in het geval van aardappel. Sinds 2009 zet ik in op het onderzoeksprogramma Groene veredeling, met onder andere onderzoek naar nieuwe robuuste aardappelrassen. Ik verwacht dat uit dit programma de komende jaren goede nieuwe robuuste rassen op de markt komen. Het daadwerkelijk op de markt brengen van rassen ligt bij de veredelingsbedrijven. Gezien het voorgaande en de al in gang gezette ontwikkeling van resistente gewassen wordt er geen significant effect voor de voedselzekerheid verwacht.
Deelt u de mening dat dit soort mislukte oogsten geen positieve bijdrage levert aan de afwegingen van boeren om om te schakelen naar biologische teelt? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf weggelegd?
Een mislukte oogst is voor een teler altijd een forse tegenslag, zowel financieel als in werkplezier. Phytophthora voorkomen en bestrijden is in de aardappelteelt een belangrijk punt in de bedrijfsvoering. Dat er ook (nog) phytophthora gevoelige aardappelrassen gewild zijn in de markt maakt het opnemen daarvan in het teeltplan aantrekkelijk, maar omdat de biologische teler geen chemische bestrijding kan toepassen zal hij of zij hier rekening mee moeten houden en wellicht maar op een deel van zijn aardappelareaal deze rassen telen. Het verkleinen van de kans op een aardappelmisoogst vanwege phytophthora is een onderdeel van het risicomanagement voor het biologische bedrijf.
Met het omschakelprogramma duurzame landbouw en met de premiesubsidie voor de Brede weersverzekering (verzekering tegen schade door extreem weer) ondersteun ik het agrarisch risicomanagement. Dit geldt ook voor de biologische landbouw en specifiek ook in verband met risico’s bij omschakeling.
Mogelijkheden om Hongarije aan te spreken op de anti-lhbti-wet |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van drie rechtsgeleerden over de opties die op tafel liggen als Hongarije de rechtsstaat blijft ondermijnen?1, 2
Het kabinet kan de strekking van het genoemde rapport van de drie rechtsgeleerden goed volgen dat, gelet op de bredere rechtsstatelijke problematiek in Hongarije en afgezet tegen andere procedures vervat in financiële wetgeving van de Unie (zoals bijvoorbeeld in de Verordening Gemeenschappelijke Bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa of het Financieel Reglement), de MFK-rechtsstaatverordening het meest effectieve instrument is om de Uniebegroting te beschermen. De toegevoegde waarde van de MFK-rechtsstaatverordening bestaat met name uit de expliciete link die gelegd wordt tussen de ontvangsten van EU-middelen uit de EU-begroting en het herstelfonds, en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Daarnaast is de beoordeling die geschiedt op basis van de verordening niet beperkt tot specifieke uitgavenprogramma’s of fondsen, zoals het geval kan zijn voor andere procedures onder financiële Uniewetgeving, maar ziet deze op alle financiële stromen.
Daarbij past wel de kanttekening dat de MFK-rechtsstaatverordening beperkt is tot schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten. In het geval van gelijke rechten van LHBTI’s is deze link moeilijk te leggen.
Een belangrijke premisse in het rapport is dat de Europese Commissie per direct toepassing kan geven aan de verordening door middel van het sturen van een notificatie als bedoeld in artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening, en dat de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring tegen de verordening van Polen en Hongarije en de afronding van de richtsnoeren door de Commissie niet hoeven te worden afgewacht. Zoals reeds eerder bij verscheidene gelegenheden is gecommuniceerd met uw Kamer, ziet het kabinet dat anders. De Commissie heeft tijdens de Europese Raad van december 2020 verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld over de toepassing van de verordening, en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring van Polen en Hongarije zal meenemen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van december 2020 vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft en dat de Europese Raad het ermee eens is dat de Commissie wacht met het doen van voorstellen van maatregelen tot genoemde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Dit betekent niet dat het werk stilstaat. De Commissie heeft herhaaldelijk bevestigd dat geen enkele zaak over het hoofd zal worden gezien, en dat zij haar onderzoekende werk is gestart per ingang van 1 januari 2021. Alle bevindingen (dat wil zeggen geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na uitspraak van het Europees Hof van Justitie en afronding van richtsnoeren zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. In dat verband verwelkomt het kabinet het feit dat het Europees Hof van Justitie heeft besloten om de beroepen tot nietigverklaring van Polen en Hongarije versneld te behandelen. De hoorzitting in deze gevoegde zaken zal begin oktober plaatsvinden. Gewoonlijk volgt dan binnen ongeveer drie maanden de einduitspraak. Nederland neemt samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten deel aan deze hofzaak.
Het kabinet zal er nauwlettend op blijven toezien dat Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, ook op het terrein van de rechtsstaat, proactief en consequent blijft vervullen.
Deelt u de opvattingen in het stuk? Is de bevinding juist dat het rechtsstaatmechanisme in het Herstelplan niet pas kan worden toegepast als fraude werkelijk bewezen is?
In het rapport roepen de drie hoogleraren de Commissie op tot het onmiddellijk activeren van de MFK-rechtsstaatverordening tegen Hongarije. Zoals hiervoor uiteengezet, ziet het kabinet dit anders. Naar de opvatting van het kabinet heeft de Europese Raad vastgesteld dat de Commissie eerst richtsnoeren zal vaststellen over de toepassing van de verordening en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring van Polen en Hongarije zal meenemen.
Meer specifiek vragen de drie hoogleraren de Commissie Hongarije een schriftelijke kennisgeving toe te zenden overeenkomstig artikel 6(1) van die verordening (de eerste stap in de procedure die uiteindelijk kan leiden tot de schorsing van EU-middelen), vanwege een aantal met elkaar samenhangende schendingen van de beginselen van de rechtsstaat. Deze schendingen worden in drie categorieën nader onderscheiden:3 het ontbreken van een transparant beheer van EU-middelen,4 het ontbreken van een onafhankelijke openbare aanklager5 het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Volgens het rapport rechtvaardigen deze geïdentificeerde problemen directe actie onder de Verordening: het gaat om schendingen van de rechtsstatelijke beginselen zoals gedefinieerd in de Verordening (artikel 4(2) (a-h)) die ernstige risico’s vormen voor de financiële belangen van de Unie. Het kabinet kan deze onderverdeling in algemene zin goed volgen.
Een groot deel van het rapport beslaat de uiteenzetting van de feitelijke gronden waarop die bevindingen gebaseerd zijn. De hoogleraren geven hiertoe een uitgebreide analyse en context van de feitelijke situatie in Hongarije. Van de verschillende EU-rechtsinstrumenten die er zijn om toe te zien op de correcte besteding van EU-gelden is de MFK-rechtsstaatverordening volgens de hoogleraren het meest geschikte instrument om de problematische besteding van EU-gelden door Hongarije aan te pakken. Het kabinet kan zich in algemene zin in de analyse van het rapport vinden, maar wijst er wel op dat het uiteindelijk aan de Commissie is om schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die onder de reikwijdte van de verordening vallen als dusdanig aan te merken. Voor die kwalitatieve beoordeling kan dit rapport nuttige aanknopingspunten bieden.
In het rapport stellen de hoogleraren verder dat de verordening, al voordat er een specifiek geval van fraude of misbruik van EU-gelden wordt vastgesteld, in werking kan worden gesteld. De verordening vraagt volgens hen juist om een proactieve, en op risicoanalyse gebaseerde aanpak om de EU-begroting te beschermen. De Commissie moet optreden om het ernstige risico op fraude of misbruik van EU-gelden aan te pakken dat ontstaat door bestaande inbreuken op de rechtsstaat die in de verordening worden opgesomd. Het kabinet deelt die lezing. De Commissie kan uit hoofde van de verordening maatregelen voorstellen indien zij vaststelt dat sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een lidstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen hebben of dreigen te hebben voor het goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Daarmee kent de MFK-rechtsstaatverordening tevens een expliciet preventief karakter. Het causaal verband tussen schendingen van de rechtsstaat en de financiële belangen van de Unie zal echter in de praktijk niet altijd makkelijk zijn aan te tonen. Het is in dat licht belangrijk dat de Commissie optimaal gebruik maakt van de ruimte die de verordening biedt.
Wat vindt u van het argument dat het rechtsstaatmechanisme ook preventief kan en moet worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol speelt de Hongaarse rechtsstaat bij de keuze van de Europese Commissie om het Herstelplan van Hongarije nog niet goed te keuren?
Hongarije heeft zijn plan op 12 mei jl. ingediend. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. In principe heeft de Commissie twee maanden de tijd om een beoordeling te maken en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad. In samenspraak met de lidstaat in kwestie kan de periode van twee maanden worden verlengd wanneer dit nodig is. De Europese Commissie heeft bij monde van vicepresident Dombrovskis aangegeven de beoordeling met betrekking tot het herstelplan naar eind september uit te stellen en heeft aan de Hongaarse regering aanvullende vragen gesteld. Commissaris Reynders (Justitie) heeft publiekelijk aangegeven dat de Commissie het plan niet zal goedkeuren zolang de Hongaarse regering geen hervormingen doorvoert in de rechterlijke macht en niet voorziet in adequate garanties dat nationale autoriteiten door OLAF aan het licht gebrachte onregelmatigheden grondig onderzoeken.
Nederland heeft de Commissie aangespoord alle mogelijke middelen te gebruiken die haar ter beschikking staan om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat, ook in de context van de EU-begroting en het herstelfonds. Daarbij past wel de kanttekening dat compatibiliteit met rechtsstatelijke, democratische beginselen en grondrechten op basis van de RRF-verordening geen expliciete formele beoordelingscriteria zijn van de Commissie bij de beoordeling van herstelplannen. Wel dient de Commissie te toetsen «of de door de lidstaten voorgestelde regelingen naar verwachting belangenconflicten, corruptie en fraude bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn van de faciliteit zullen voorkomen, opsporen en rechtzetten, waaronder regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering uit de faciliteit en uit middelen van andere Unieprogramma’s» (artikel 19, lid 3, sub j, onder efficiëntie). Ook moet het herstelplan bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle (of een significant deel van de) uitdagingen die zijn vastgesteld in de landenspecifieke aanbevelingen (CSR’s) uit 2019 en 2020 in het kader van het Europees Semester (artikel 19, lid 3, sub b, onder relevantie). Rechtsstatelijke aspecten kunnen onderdeel uitmaken van de landenspecifieke aanbevelingen, maar de RRF-verordening verplicht er niet toe dat alle uitdagingen uit alle aanbevelingen geadresseerd worden in het herstelplan.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent stappen die de EU onderneemt tegen de anti-lhbti-wet van Hongarije? Is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart?
Op 15 juli jl. is de Europese Commissie twee inbreukzaken gestart tegen Hongarije met betrekking tot de gelijke rechten van LHBTI’s. Het gaat hierbij om de eerste stap (ingebrekestelling) in de administratieve fase van de inbreukprocedure. De eerste inbreukzaak ziet op de bepalingen van de anti-LHBTI-wetgeving die op 8 juli jl. in werking trad en het verstrekken van «informatie die afwijkt van de geslachtsidentiteit bij de geboorte, geslachtsverandering of homoseksualiteit voor minderjarigen» verbiedt. Volgens de Commissie is de wetgeving onder meer in strijd met de richtlijn audiovisuele mediadiensten en het EU-Handvest van de Grondrechten. De schendingen zijn dermate ernstig dat de bepalingen ook een schending vormen van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU. Daarnaast is de Commissie eveneens een inbreukzaak gestart ten aanzien van het besluit van de Hongaarse Consumentenautoriteit van 19 januari jl. dat een uitgever dwong om een kinderboek waarin LHBTIQ-personen voorkwamen te voorzien van een disclaimer dat het boek «vormen van gedrag afwijkend van traditionele genderrollen» afbeeldde. Ook dat besluit is volgens de Commissie in strijd met het Unierecht. De Hongaarse regering heeft twee maanden de tijd gekregen om te reageren. Mocht de Commissie de reactie van Hongarije ontoereikend achten, kan zij een zogenaamd met redenen omkleed advies sturen, waaraan eveneens een specifieke termijn zal worden verbonden. Als ook die reactie niet voldoende is, kan zij de zaken voor het Europees Hof van Justitie brengen.
Welke stappen gaat u zelf nog ondernemen, aangezien u van mening bent dat Hongarije «niets te zoeken» heeft in de EU zolang de anti-homowet van kracht blijft?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om toe te zien op de naleving van het EU-recht in de lidstaten. Het kabinet verwelkomt dan ook de inbreukzaak die de Europese Commissie is gestart ten aanzien van de recente anti-LHBTI-wetgeving. Mocht de Commissie uiteindelijk de stap naar het Europees Hof van Justitie zetten in deze inbreukzaak, dan zal het kabinet met positieve grondhouding bezien of Nederland samen met gelijkgezinde lidstaten aan deze hofzaak deel zal nemen. Daarnaast zal Nederland Hongarije in EU-verband blijven aanspreken op naleving van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten in het kader van de artikel 7-procedure. In dat licht is het goed dat het Voorzitterschap agendering van deze procedure wederom tentatief heeft voorzien voor de Raad Algemene Zaken van december 2021. Ook zal Nederland de aanhoudende zorgen blijven opbrengen in bilateraal verband.
Overgebleven AstraZeneca-vaccins |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Houdbaarheid bijna verstreken: wat te doen met al die AstraZeneca-vaccins in de koelkasten van huisartsen?» uit de Volkskrant van 13 juli 2021?1
Ja.
Hoeveel AstraZeneca-vaccins verwacht u dat er overblijven nu mensen mogen kiezen of ze een tweede prik met AstraZeneca of een ander vaccin nemen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met de overgebleven vaccins?
Huisartsen, die alle tweede prikken hebben gezet en die ongeopende flacons over hebben, kunnen deze al geruime tijd melden bij de RIVM-vaccinmakelaar. Waar mogelijk zijn zij in Nederland ingezet voor naleveringen aan uitvoerders die nog met AstraZeneca vaccineren en tekortkomen.
Zie «Instructie overgebleven COVID-19 vaccins» in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie2.
Overgebleven open flacons zijn maximaal 8 uur houdbaar bij bewaring tussen 2 en 8°C. Hierna moeten de resterende doses vernietigd worden.
Ongeopende flacons met vaccins die over de houdbaarheidsdatum zijn, moeten vernietigd worden.
Klopt het dat er nu, verdeeld over het land, tussen de 100- en 200 duizend vaccins liggen, waarvan het merendeel in augustus over de datum raakt en dus onbruikbaar wordt? Zo nee, wat is het aantal?
Er is veel aan gedaan om verspilling van vaccins tegen te gaan, zie daarvoor het antwoord bij vraag 7. Ik verwacht daarom ook niet dat er tegen de 200.000 AstraZeneca-vaccins overblijven. Tot en met 28 juli kreeg het RIVM melding van zo’n 8.290 flacons (niet over de datum) AstraZeneca via de vaccinmakelaar. Dat correspondeert met ongeveer 91.1903 vaccins.
Bij een vaccinatieprogramma blijft altijd een (kleine) hoeveelheid vaccin over aan het einde van het programma. Dat is ook nu het geval; de huisartsen hebben bijna iedereen die dat wil uit de groep 60–64-jarigen gevaccineerd.
De vaccins die overblijven zullen na expiratie worden vernietigd omdat zij vanwege de wettelijke eisen rondom borging van de traceerbaarheid niet meer kunnen worden gebruikt. Voor een enkele uitvoerder die grote hoeveelheden AstraZeneca over heeft gaat het RIVM na wat daarbij de specifieke situatie is.
Het is op dit moment moeilijk in te schatten wat er precies overblijft aan AstraZeneca-vaccins. Tot en met 11 juli is de schatting dat er 1,2 miljoen eerste prikken zijn gezet bij de huisartsen en 1,1 miljoen tweede prikken4. De bestellingen voor tweede prikken met AstraZeneca door de huisartsen waren ook lager dan voor de eerste prikken. Deels omdat huisartsen verwachtten dat niet alle mensen een tweede prik komen halen, deels omdat de huisartsen nog vaccins hadden.
De meeste huisartsen hebben inmiddels ook de tweede prikken gezet. Enkele huisartsen hebben nog afspraken staan. We weten nog niet of de mensen die naar de afspraak voor de tweede prik komen in lijn is met de verwachting en daarmee de bestelling van de huisartsen.
Daarnaast hebben tot en met 27 juli circa 23.000mensen zich aangemeld bij de GGD om een tweede prik met Pfizer te krijgen in plaats van met AstraZeneca. De groep mensen die na 5 juni van de mogelijkheid gebruik maakte om met een ander vaccin dan AstraZeneca gevaccineerd te worden (dus vanaf de eerste prik) was met circa 39.000 personen ook beperkt in omvang. Dat geeft aan dat de verreweg de meeste mensen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met AstraZeneca gevaccineerd te worden.
Gelet op deze aantallen en gelet op het aantal bij de vaccinmakelaar gemelde vaccins, is de verwachting dat het aantal vaccins dat overblijft bij huisartsen minder is dan de genoemde 200.000.
Heeft u contact met andere landen, waar weinig tot geen vaccins beschikbaar zijn, om de overgebleven vaccins daarheen te sturen? Zo ja, welke landen zijn dat? Hoe bent u van plan om de vaccins vanuit Nederland naar andere landen te vervoeren?
Uitgangspunt van de Nederlandse regering is zoveel mogelijk vaccindonatie via COVAX te laten lopen. Donatie via COVAX betreft een solidaire en eerlijke verdeling van vaccins op basis van hoogste noden met als doel om zo snel mogelijk de wereldwijde vaccinatiegraad te verhogen. Dat verkleint het risico op nieuwe varianten en beschermt de 30% meest kwetsbaren. In uitzonderlijke gevallen doneert Nederland vaccins uit de centrale voorraad ook bilateraal. Al eerder hebben we aan uw Kamer gemeld dat Nederland vaccins vanuit de centrale voorraad van RIVM aan Suriname en Kaapverdië heeft gedoneerd, en dat ook aan Indonesië een donatie in voorbereiding is. Ook zijn we ingegaan op een verzoek van de Ierse regering om een klein deel tegen kostprijs voor Ierland te reserveren, maar Ierland heeft hier recent toch van afgezien. Daarnaast wordt een donatie beoogd aan Namibië. Het RIVM coördineert het transport van de vaccins naar Namibië. De vaccins worden via de bestaande dienstverleners van het RIVM, met luchtvracht verstuurd naar de betreffende landen.
Is er contact met de in het artikel genoemde huisarts Bernard Leenstra die een initiatief is gestart om de vaccins die overtollig dreigen te worden naar Namibië te verschepen? Zo ja, sinds wanneer is er contact en wat zijn de afspraken?
De heer Leenstra heeft contact met VWS en het RIVM opgenomen. Zaterdag 9 juli is met hem overlegd en maandag 19 juli is met hem en enkele andere betrokkenen in een overleg toegelicht wat ook in deze antwoorden staat.
Kunt u garanderen dat er hier geen grote hoeveelheden vaccins worden vernietigd, omdat ze niet meer houdbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Welke acties worden ondernomen om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om in rijke landen vaccins te verspillen, terwijl in grote delen van de wereld een tekort is aan vaccins?
We hebben diverse maatregelen genomen om geen vaccins te verspillen. Aan huisartsen is gevraagd niet meer te bestellen dan zij dachten nodig te hebben. Vervolgens zijn de vaccins aan de huisartsen met instemming van Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd voor een aanzienlijk deel als herpakte kleinverpakking uitgeleverd, zodat het aantal beter aansloot bij hun vraag. Ook is er een spillageprotocol waarmee de huisartsen overgebleven vaccins – conform de vaccinatiestrategie – mochten wegprikken in nog niet gevaccineerde personen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven waren de bestellingen voor de tweede prikken AstraZeneca door de huisartsen ook lager dan voor de eerste prikken, dit vanwege de voorraad die zij nog hadden en vanwege de bijgestelde verwachting ten aanzien van de opkomst.
En daarnaast kunnen huisartsen al geruime tijd hun overgebleven vaccins aanmelden bij de vaccinmakelaars van het RIVM zodat deze in Nederland herverdeeld konden worden.
In de meest recente cijfers is nu ook te zien dat de vaccinatiegraad onder de groep 60–64-jarigen die voor het merendeel bij de huisarts gevaccineerd werden hoog was. Van deze leeftijdsgroep heeft ongeveer 91% een eerste vaccinatie ontvangen. Dit getal is enkele procenten overschat, omdat tweede prikken door de GGD bij mensen die hun eerste prik bij de huisarts haalden, nog meegeteld worden als een eerste prik. Er wordt aan gewerkt dit te corrigeren. Tegelijkertijd zal, omdat in CIMS alleen personen geregistreerd worden die daarvoor toestemming geven, de werkelijke opkomst weer een aantal procenten hoger zijn dan in deze rapportage, ook in deze leeftijdsgroep5.
Er zijn nog huisartsen bezig met het vaccineren. Daarbij wordt de registratie van de vaccinaties onder huisartsen nog verder op orde gebracht. Dat maakt het onmogelijk nu al een definitieve uitspraak te doen over hoeveel vaccins over blijven.
Iedere verspilling van vaccin is zonde en als het om grote hoeveelheden gaat, zou dat in deze mondiale crisis waar vele landen nog vaccins nodig hebben ontzettend jammer zijn. Daarom zijn de inspanningen ook steeds gericht op het tegengaan van verspilling. Echter de voorraad die niet meer in de originele verpakking bij huisartsen ligt is niet inzetbaar voor donatie6. Dit vloeit voort uit Europese farmaceutische wet- en regelgeving, zoals de Falsified Medicine Directive (FMD)7, de Good Distribution Practise (GDP), de Geneesmiddelenwet en de Regeling geneesmiddelenwet, en daarmee de kwaliteitseisen die nodig zijn om de werkzaamheid van medicijnen te borgen8. Het gaat bijvoorbeeld om het kunnen garanderen van continue stabiele koeling in het hele proces tot aan de arm, maar ook om het risico op fraude en vervalsingen te voorkomen en om te kunnen zorgen dat ieder vaccin altijd traceerbaar is. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft het RIVM en VWS op die manier ook deze aspecten ter overweging meegegeven.
Mensen in landen waaraan we doneren mogen niet het risico lopen onnodig ziek te worden van vaccins of onterecht te denken dat ze beschermd zijn tegen Covid-19. Daarnaast is inzet elders aan contractuele voorwaarden gebonden; fabrikanten willen weten waar hun vaccins exact zijn om eventuele bijwerkingen te kunnen bijhouden, daarbij is de staat als eigenaar ook aansprakelijk als de kwaliteit niet gegarandeerd is en dat tot problemen leidt.
Ik vind ook dat vaccins ingezet moeten worden waar nodig. Zie daarom het antwoord op vraag 5 over wat we doen met vaccins die wij in Nederland niet meer nodig hebben.
In lijn met de bedoeling van het initiatief van de huisartsen, het verzoek van Namibië en de verwachtingen die in Namibië zijn gewekt, heb ik de keuze gemaakt om uit de centrale voorraad vaccins ter beschikking te stellen.
Kunt u, gezien de tijdsdruk en het belang om verspilling tegen te gaan, deze vragen voor woensdag 21 juli a.s. beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het betrekken van ook dieren in de nood- en evacuatieplannen voor de overstroomde gebieden in Limburg |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze óók dieren worden betrokken in de nood- en evacuatieplannen op het moment dat wordt overgegaan tot evacuatie van mensen in de delen van Limburg die reeds zijn overstroomd of dreigen te overstromen? Welke hulp biedt de overheid hierbij?
Ik leef erg mee met de betrokkenen. Voor mij is het van het grootste belang dat mens en dier tijdig in veiligheid worden gebracht. Er zijn gedurende de overstromingen en overlast ook daadwerkelijk dieren geëvacueerd. Het is goed te zien dat boeren in andere delen van het land hun hulp aanbieden om dieren uit de overstroomde gebieden onderdak te bieden. Ook medewerkers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en vele vrijwilligers hebben geholpen bij de evacuatie van dieren.
In 2021 is het Landelijk Crisisplan Hoogwater en Overstromingen opgesteld. Hierin worden de rollen en verantwoordelijkheden beschreven voor het evacueren van dieren bij hoogwater en/of overstromingen. Daarnaast is in 2014 een leidraad voor het evacueren van vee opgesteld. Deze voorziet in handvatten voor het evacueren van dieren in noodsituaties zoals een overstroming. Het uitgangspunt is dat de houder van dieren primair verantwoordelijk is voor het evacueren van dieren en dat overheden hierbij faciliteren. Ik heb gezien dat de houders conform dit uitgangspunt de evacuatie van dieren hebben opgepakt. Ook de (regionale) sectororganisaties hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) een noodnummer ingesteld specifiek voor calamiteiten met vee, waar actief wordt opgeroepen om transportmiddelen en huisvestingslocaties beschikbaar te stellen voor te evacueren dieren.
Er is op donderdag 15 juli jl. een bericht op de website van RVO geplaatst waarin houders van dieren zijn opgeroepen om hun dieren in veiligheid te brengen. Daarbij is benadrukt dat de veiligheid van mens en dier voorop staat; houders hoeven zich tijdens de evacuatie geen zorgen te maken over de verplichte aan- en afvoermeldingen in I&R, zij kunnen dit in alle rust in de dagen na de evacuatie doen. Op de site van RVO staat een specifiek stappenplan hiervoor. Belangrijk is om aan RVO door te geven dat het om evacuatie gaat, zodat maatwerk achteraf mogelijk is. Ik kijk met RVO en NVWA samen naar de invulling hiervan. Verder heb ik nauw contact met sectororganisaties en de Gezondheidsdienst voor Dieren om ook ten aanzien van de gevolgen voor de diergezondheid elkaar te informeren en te bezien welke maatregelen nodig zijn om de bestaande gezondheidsstatus van zowel geëvacueerde bedrijven als van bedrijven die de dieren hebben opgevangen te blijven garanderen. Ook dit zal maatwerk betreffen. Ik heb oog voor de benauwde situatie waarin deze veehouders zich bevinden en zal daarom met coulance en maatwerk omgaan met de normaal geldende wettelijke verplichtingen die gelden bij het verplaatsen van dieren. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
Welke maatregelen zijn er getroffen om gehouden dieren te evacueren? Waar zijn of worden deze dieren naartoe gebracht?
De LLTB heeft mogelijke evacuatielocaties geïnventariseerd, en onderhield contact met de Veiligheidsregio’s. Dieren kunnen naar andere veehouderijen zijn gebracht, naar hoger gelegen of droge gebieden, naar lege stallen of naar locaties waar normaliter geen dieren worden gehouden. Ik zie dat er onder de agrarische ondernemers veel hulp is geboden om dieren op te vangen. Houders die dieren geëvacueerd hebben, zijn gevraagd om dit aan RVO door te geven, zodat inzichtelijk wordt welke dieren waar naartoe zijn gebracht. Daarbij is aangegeven dat dit niet direct hoefde te gebeuren, maar dat dit ook enkele dagen na de evacuaties gedaan kon worden.
Staatsbosbeheer heeft ook geholpen bij de evacuatie van dieren. Tevens heeft Staatsbosbeheer enkele natuurgebieden afgesloten voor publiek. Dit is nodig voor de rust van de dieren en zo wordt voorkomen dat dieren vanuit een droge, veilige plek het water in worden gedreven. Op de website van Staatsbosbeheer is informatie hierover te vinden. Ook Natuurmonumenten en dierenambulances uit de getroffen gebieden hebben zich met man en macht ingezet om dieren te evacueren.
Welke maatregelen zijn er getroffen om wilde dieren, zoals reeën, hazen, konijnen en zwijnen, in veiligheid te brengen?
Kleinere dieren zoals ree, haas, das en konijn, maar ook de allerkleinsten zoals muizen en mollen zoeken zelf de hoogwatervrije gebieden op. Dit gaat alleen goed als ze niet verstoord worden. Om geen onnodige stress te veroorzaken en om te voorkomen dat dieren niet het water in worden gejaagd, is rust nodig in de laatste droge delen van de overstroomde uiterwaarden. De meeste grote grazers die in de uiterwaarden leven hebben al vaker hoogwater meegemaakt. Ze zoeken de laatste droog gebleven, hoge randen en koppen op. Meestal doen ze dit uit eigen beweging en soms met een beetje hulp van de beheerder. Staatsbosbeheer heeft mensen opgeroepen om de dieren rust en ruimte te gunnen.
De overstromingen in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw inschatting van de actuele situatie in Limburg? Zijn veiligheidsregio’s en waterschappen voldoende in staat de overstromingen het hoofd te bieden? Kunt u een inschatting geven van de dreiging van overstromingen voor de komende dagen?
Dit impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met onder meer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor ieder die zich inzet.
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1
Bent u bereid alle nodige ondersteuning vanuit het Rijk te bieden aan het getroffen gebied? Welke ondersteuning biedt het Rijk op dit moment? Is die voldoende?
Met betrekking tot ondersteuning en tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Daarnaast wordt diverse benodigde ondersteuning vanuit het Rijk geboden aan het getroffen gebied.
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Noord-Limburg als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
Kunt u een inschatting geven van de reeds geleden schade en een prognose voor de komende dagen? In welke mate zijn huishoudens en bedrijven daarvoor verzekerd, en in welke mate zijn lokale overheden daarvoor verantwoordelijk en hebben zij daar de middelen voor?
De precieze omvang van het schadegebied wordt in kaart gebracht. Als hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Op welke verschillende wijzen kunnen gedupeerden tegemoet worden gekomen? Acht u dat voldoende?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt ondermeer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dit plaatsvinden? Welke gedupeerden komen dan in aanmerking voor een tegemoetkoming, voor welke kosten en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Voor zover de Wet tegemoetkoming schade bij rampen geen tegemoetkoming biedt, bent u bereid om inwoners met schade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld met een Noodfonds?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor herstel van geleden schade aan infrastructuur en publieke gebouwen?
De eerste prioriteit gaat momenteel uit naar het herstel van de schade aan de infrastructuur met het oog op de veiligheid. De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade aan openbare infrastructurele voorzieningen en aan vaste activa (artikel 4, 1e lid, onder c en d).
Hebt u oog voor de emotionele, psychische klachten en gezondheidsklachten als gevolg van deze overstroming, en hoe ondersteunt u getroffen inwoners daarbij?
De GGD in Limburg-Noord en Zuid-Limburg hebben, in samenspraak met elkaar, het proces Psychosociale Hulpverlening (PSH) opgestart in beide veiligheidsregio’s. Inwoners en/of hulpverleners die hun verhaal kwijt willen, een luisterend oor zoeken of maatschappelijke bijstand of advies willen, kunnen daarvoor contact opnemen met Slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland biedt hulp bij rampen en calamiteiten, in dit geval dus ook voor de getroffenen van de ramp in Limburg. Specifiek voor hulpverleners geldt aanvullend hierop dat standaard na iedere inzet er aandacht is voor emotionele, eventuele psychische – en gezondheidsklachten vanuit de specifieke kolom.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten op de langere termijn de nadrukkelijke aandacht tijdens de nafase in beide veiligheidsregio’s.
Welke maatregelen neemt u om dergelijke wateroverlast in de toekomst te voorkomen, in Limburg en elders?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De huidige situatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de huidige, nijpende situatie in Zuid-Afrika, waar aanhangers van de voormalige president Jacob Zuma de straat op zijn gegaan en waar massaal geweld, plunderingen en vernielingen hebben plaatsgevonden?
Ja.
Deelt u de mening dat Zuid-Afrika «state capture» ondergaat en dat er in dit land weinig onderscheid bestaat tussen de staat en de regeringspartij, het ANC? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de relatie tussen Nederland en het ANC? Zo nee, kunt u de huidige staat van de rechtsstaat in Zuid-Afrika beschrijven?
In Zuid-Afrika maken politieke benoemingen («cadre deployment») bij overheidsinstanties officieel onderdeel uit van het beleid van een aantal politieke partijen, waaronder het ANC. Dientengevolge zijn staat en regeringspartij met elkaar verweven. Zuid-Afrika is hierin niet uniek.
De Nederlandse regering onderhoudt relaties met de Zuid-Afrikaanse regering, sinds 1994 geleid door het ANC die tot op heden alle nationale verkiezingen op democratische wijze met een absolute meerderheid heeft gewonnen.
Sinds januari 2018 loopt er in Zuid-Afrika een omvangrijk openbaar onderzoek naar het fenomeen «state capture», de zogenaamde Judicial Commission of Inquiry into Allegations of State Capture, onder leiding van plaatsvervangend opperrechter van het Constitutioneel Gerechtshof, Raymond Zondo. Het onderzoek richt zich op aantijgingen van vermeende corruptie en fraude in de publieke sector. Ook ANC-leden worden verhoord. Dit onderzoek loopt nog tot eind september 2021. Het rapport van de commissie met bevindingen en aanbevelingen wordt gedeeld met het Zuid-Afrikaanse Openbaar Ministerie (OM).
Het onafhankelijk opererende OM kan op basis van het door de «Zondo-commissie» vergaarde bewijs en aanbevelingen besluiten tot vervolging van individuen over te gaan. De Zuid-Afrikaanse politie en het OM doen daarnaast ook zelf onderzoek naar corruptie. Op basis van cijfers van het OM resulteerde dit in 2020–2021 in de veroordeling van 220 overheidsvertegenwoordigers1. Ook lopen er momenteel rechtszaken, o.a. tegen hooggeplaatste leden van het ANC, zoals de (thans geschorste) secretaris-generaal.
Zuid-Afrika is een rechtsstaat met onafhankelijke rechterlijke instanties. Na jaren van bezuinigingen en leiderschapswissels, is het OM onder president Ramaphosa weer in stabieler vaarwater gekomen en wordt geïnvesteerd in capaciteit en kwaliteit.
Deelt u de mening dat onderlinge strijd, factievorming en de strijd om de macht binnen het ANC, nu geuit in een «protest» tegen de opsluiting van voormalig president Jacob Zuma, de belangrijkste aanleidingen zijn geweest voor dit geweld? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika? Zo nee, wat waren volgens u dan de belangrijkste factoren die tot dit geweld hebben geleid?
De Zuid-Afrikaanse politie voert momenteel onderzoek uit naar de recente geweldsuitbarsting. President Ramaphosa heeft in een televisietoespraak op 12 juli jl. aangegeven dat het om een doelbewuste, gecoördineerde en goed geplande aanval op de democratie ging. Naast het samenvallen met, en de reactie op, de in hechtenis genomen voormalige president Zuma, worden ook opportunistisch crimineel gedrag en armoede van delen van de bevolking genoemd als aanleiding voor het geweld en de plunderingen. De Zuid-Afrikaanse autoriteiten hebben aangekondigd de verantwoordelijken voor het geweld en plunderingen te zullen vervolgen. Tot dusver zijn er ruim 2.500 individuen aangehouden voor hun aandeel in het geweld en de plunderingen. Daarnaast heeft de overheid meerdere individuen in het vizier die verantwoordelijk lijken voor het organiseren van en aanzetten tot geweld waarvan er reeds een aantal gearresteerd zijn.
Deelt u de mening dat het huidige geweld en de plunderingen, die de bevoorradingsketens in Zuid-Afrika hebben getroffen, gevolgen zullen hebben voor de voedselzekerheid in Zuid-Afrika? Zo ja, denkt u dat dit aanleiding zal zijn tot meer geweld en onrust? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het recente geweld en de plunderingen hebben invloed op de diverse aanvoerroutes van voedsel, medicijnen en andere goederen naar afzetgebieden. Dit leidde in de provincie KwaZulu Natal tot lange rijen voor supermarkten en benzinestations. Tot dusver zijn er geen meldingen dat dit tot nieuw geweld en onrust heeft geleid. Er zijn veel initiatieven, privaat en publiek, op touw gezet om getroffen burgers van levensmiddelen te voorzien. De regering heeft 25.000 legertroepen ingezet, o.a. om kritieke infrastructuur, voedselmagazijnen en aanvoerroutes te beschermen. Dit heeft ertoe geleid dat de situatie geleidelijk weer terugkeert naar normaal.
Bent u op de hoogte van de aanval op 113 netwerktorens1 en het in brand steken van een waterzuiveringsinstallatie in Pietermaritzburg2 door «demonstranten»?
Ja. Ik heb de berichten hierover in de media gelezen.
Deelt u de mening dat dergelijke aanvallen op belangrijke infrastructuur een verontrustend teken kunnen zijn dat facties binnen Zuid-Afrika trachten het land te destabiliseren om het onregeerbaar te maken? Zo ja, erkent u dat dit tot een burgeroorlog in Zuid-Afrika kan leiden? Zo nee, hoe beziet u dan de aanvallen op infrastructuur?
Elke vorm van bewuste aanvallen door geweldplegers op kritieke publieke infrastructuur is zorgelijk, zo ook in Zuid-Afrika. Mede door de inzet van het leger, heeft de regering het geweld, dat zich concentreerde in twee provincies, een halt toe kunnen roepen en is de orde inmiddels hersteld. De verklaring van president Ramaphosa alles in werking te stellen om de vrede te handhaven en de verantwoordelijken te identificeren en te vervolgen is een goed teken. Ook gaf hij aan dat er een evaluatie zal plaatsvinden om te voorkomen dat dit opnieuw kan gebeuren.
Wat vindt u ervan dat zelfs de Zuid-Afrikaanse Minister van Politie heeft uitgesproken dat mensen niet alleen plunderen omdat ze honger hebben, maar dat er een oorlog komt?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de politie het geweld niet in bedwang kan houden, dat het leger is ingezet, en dat georganiseerde, gewapende groepen burgers gedwongen zijn hun gemeenschappen te beschermen tegen geweld en plundering?
Nadat de politie onvoldoende in staat bleek de orde te handhaven in de verschillende gebieden waar de onrust plaatsvond, heeft de regering de hulp van het leger ingeroepen. Ik heb ook uit de media vernomen dat groepen burgers zich hebben verenigd om hun buurten en winkelcentra te beveiligen. Zoals opgetekend in de verklaring[5] van de vertegenwoordigingen van de Europese Unie en EU-lidstaten in Zuid-Afrika, steunt Nederland de Zuid-Afrikaanse regering in het nemen van maatregelen om de vrede en de rechtsstaat te herstellen.
Bent u op de hoogte van «reports of tribal attacks pitting blacks against Indians in suburbs in the province [Kwazulu Natal]»?4
Ja.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om de veiligheid van minderheden in Zuid-Afrika te waarborgen?
De veiligheid van minderheden is de verantwoordelijkheid van de Zuid-Afrikaanse regering. Zuid-Afrika is een democratische rechtsstaat, met een vocaal maatschappelijk middenveld en als lid van de Verenigde Naties, gehouden aan internationale verklaringen en conventies inzake de bescherming van mensenrechten. Zo ook de rechten en veiligheid van minderheden. Artikel 27 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten roept staten op de rechten van etnische, religieuze en linguïstische minderheden te respecteren.
De internationale gemeenschap werkt nauw samen met Zuid-Afrika in multilateraal (bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad) en bilateraal verband op het terrein van mensenrechten. Nederland heeft ook een bilaterale mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika, waar verschillende elementen van de brede mensenrechtenagenda besproken worden.
Welke instrumenten heeft Nederland tot zijn beschikking om de veiligheid van minderheidsgroepen in Zuid-Afrika te waarborgen?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat minderheden in Zuid-Afrika het grootste risico lopen het eerste doelwit te worden als het geweld zich uitbreidt en escaleert? Zo ja, welke minderheidsgroepen denkt u dat het grootste risico lopen? Zo nee, waarom niet?
In een televisietoespraak op 12 juli jl. noemde president Ramaphosa het recente geweld en de plunderingen een doelbewuste, gecoördineerde en goed geplande aanval op de Zuid-Afrikaanse democratie. De chaos werd ook gebruikt om kritieke onderdelen van de Zuid-Afrikaanse economie en dienstverlening aan te vallen. De plunderingen en geweld waren met name gericht op winkels en andere eigendommen, waarbij de eigenaren, waaronder de staat, en werknemers de grootste schade hebben ondervonden. De orde is inmiddels hersteld.
Het bericht dat een vrouw wordt bedreigd door undercoveragenten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Onschuldige vrouw maanden in doodsangst na bedreiging Amsterdamse undercoveragenten»? Wat is daarop uw reactie?1
Ik ben bekend met het bericht. Gelet op de samenhang in de vragen heb ik het mij gepermitteerd de vragen te clusteren.
Op 29 juli jl. heeft de Rechtbank Amsterdam een verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar wegens doodslag.2 In haar uitspraak heeft de rechtbank zich ook uitgelaten over de toegepaste opsporingsmethode, waarbij op grond van een afgegeven bevel tot stelselmatige informatie-inwinning ex artikel 126j Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) een derde (een ander dan de verdachte zelf) is benaderd door undercoveragenten. Tegen het vonnis van de Rechtbank is hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM).
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het mij als Minister niet past oordelen te geven over individuele strafzaken, in het bijzonder wanneer er nog juridische procedures lopen.
Ik kan wel ingaan op het juridisch kader. Het algemene uitgangspunt bij de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning is dat ambtenaren daarbij geen strafbare feiten mogen plegen.3 Daarnaast moet de inzet proportioneel en subsidiair zijn. Het is uiteindelijk aan de strafrechter om de feiten en omstandigheden van het geval daarbij te wegen. De rechter en de verdediging moeten worden geïnformeerd over de inzet van deze methode in het kader van de behandeling van de strafzaak, tenzij onder zeer bijzondere omstandigheden de rechter-commissaris heeft toegestaan om melding hiervan in het dossier achterwege te laten (artikel 126aa leden 1 en 4 juncto artikel 149b Sv). Daarnaast verplicht de wet degene ten aanzien van wie de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie is ingezet daarover te informeren, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat (artikel 126bb Sv).
Wat vindt u ervan dat onschuldige burgers worden bedreigd door de politie of in ieder geval dat deze vrouw het gevoel had te worden bedreigd door wat achteraf de politie blijkt? In hoeveel andere gevallen heeft de politie deze tactiek ook gebruikt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op individuele zaken. Op basis van het juridisch kader kan in u mededelen dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden een verregaande inbreuk kan maken op de rechten van burgers. Daarom zijn er voorwaarden verbonden aan de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Zo is voor de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning een bevel van de officier van justitie nodig. Het is in voorkomend geval aan de rechter om over de rechtmatigheid van de inzet te oordelen.
De politie en het OM beschikken niet over cijfers waaruit blijkt hoe vaak een vergelijkbare methode als in onderhavige zaak is toegepast in andere opsporingsonderzoeken.
Is deze inzet wat u betreft wenselijk en proportioneel? Is dit toegestaan en zo ja, op welke juridische grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is dergelijk verkregen «bewijs» wel rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de hoogleraar in het artikel dat er betere regels moeten komen met betrekking tot de inzet van undercoveragenten?
In ons rechtssysteem zijn waarborgen opgenomen om de grondrechten van burgers te beschermen tegen ongeoorloofde inbreuken op die grondrechten door de overheid, in dit geval politie en justitie. De strafrechter heeft daarbij de belangrijke rol om toe te zien dat in concrete zaken het optreden van politie en justitie niet de grenzen is overgegaan.
Welke stappen heeft het OM gezet om deze vrouw tegemoet te komen voor hetgeen haar is aangedaan toen bekend werd dat undercoveragenten haar hadden bedreigd?
Aangezien er nog een juridische procedure loopt, past het mij zoals gezegd niet om in te gaan op deze casus.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat undercoveragenten op deze wijze mensen bedreigen?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoek van het Europees Parlement naar Frontex |
|
Corinne Ellemeet (GL), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke conclusies trekt u uit de bevindingen van rapporteur Tineke Strik dat Frontex op de hoogte was van misstanden als pushbacks, maar daar geen actie op ondernam?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport dat door de Frontex Scrutiny Working Group (FSWG) van het Europees Parlement op 15 juli jl. is gepresenteerd. Dit is één van de onderzoeken naar het functioneren van Frontex en de betrokkenheid van Frontex bij de vermeende pushbacks.
De FSWG heeft geen sluitend bewijs gevonden van schending van de grondrechten door Frontex, maar concludeert tegelijkertijd dat Frontex onvoldoende opvolging heeft gegeven aan de signalen, aanbevelingen en observaties, waaronder van de grondrechtenfunctionaris, over eventuele misstanden aan de Europese buitengrenzen. Dat is zorgelijk.
Vooropgesteld, Frontex doet belangrijk werk aan de Europese buitengrenzen. Het is van groot belang dat Frontex doeltreffend irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit aan de Europese buitengrenzen bestrijdt. Daarbij dient het vanzelfsprekend te zijn dat Frontex en de lidstaten de Europese en internationale wet- en regelgeving naleven bij de uitvoering van het grensbeheer. Het is van groot belang om tekortkomingen bij de uitvoering van het mandaat van Frontex effectief en voortvarend op te pakken. Frontex, de Europese Commissie en/of de lidstaten moeten daarnaast adequate en tijdige opvolging geven aan signalen en observaties over misstanden aan de buitengrenzen. Het kabinet trekt als voornaamste conclusie uit het FSWG-rapport dat de bestaande rapportage-, klachten- en monitoringsmechanismen onvoldoende hebben gewerkt. Dit blijkt ook uit de reeds verschenen rapporten van het Europees Parlement, de werkgroep van de Frontex Management Board (FRaLO) en de Europese Ombudsman. In de verschillende rapporten worden aanbevelingen gedaan met als doel bovengenoemde mechanismen en de opvolging ervan aan te passen en te verbeteren. Door het agentschap zijn inmiddels al eerste stappen gezet om de aanbevelingen op te volgen. Daarnaast loopt er momenteel nog een onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) inzake Frontex.
De uitkomsten van alle verschillende onderzoeken en van het speciale verslag van de Europese Rekenkamer moeten in totaliteit worden bezien door betrokken en verantwoordelijke partijen, zoals Frontex, de Management Board, de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Op basis hiervan kunnen verdere stappen worden gezet voor het verbeteren van het functioneren van Frontex.
Hoe beoordeelt u de rol van directeur Leggeri?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verschillende aanbevelingen die zijn gericht aan de uitvoerend directeur van Frontex. De uitvoerend directeur van Frontex heeft de verantwoordelijkheid om de aanbevelingen die in het rapport van de FSWG en in andere rapporten worden gegeven, op te volgen en de nodige veranderingen in de organisatie aan te brengen. Bovendien kunnen de aanbevelingen in het rapport van het Europees Parlement aan verschillende actoren, zoals de uitvoerend directeur van Frontex, de Frontex Management Board, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad, niet los van elkaar worden gezien en opgevolgd. Deze actoren hebben tezamen een verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het agentschap. Het kabinet is daarom van mening dat in de relevante gremia, zoals de Frontex Management Board en in de Raad, de aanbevelingen en de opvolging ervan dienen te worden besproken. Het kabinet acht het van belang het nog lopende onderzoek van OLAF daarbij te betrekken.
Vindt u het nodig dat er naar de bevindingen van dit onderzoek opnieuw onderzoek wordt gedaan of kunt u op grond van dit onderzoek aangeven wat er nu aan deze situatie gedaan moet worden? Indien dat laatste, wat moet er volgens u nu gebeuren?
Het kabinet vindt niet dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de bevindingen van dit onderzoek. Bovendien zijn nog niet alle lopende onderzoeken gereed: het onderzoek door OLAF moet nog afgerond worden. Het is van belang dat Frontex, de Management Board, de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement de uitkomsten van de verschillende onderzoeken in totaliteit bezien en bepalen hoe er opvolging kan worden gegeven aan de aanbevelingen van alle onderzoeken en welke eventuele aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Wat moet er gedaan worden om zeker te stellen dat Frontex volgens vastgelegde Europese waarden en normen handelt? Gebeurt dit nu voldoende? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Aan Frontex, de Europese Commissie maar ook aan de lidstaten (zoals de Management Board van Frontex) worden in het rapport van de FSWG aanbevelingen gedaan. Ook ziet het Europees Parlement een grotere rol voor zichzelf weggelegd. De FSWG acht het van belang dat deze instellingen hun rol versterken ten aanzien van het agentschap om zeker te stellen dat Frontex volgens de geldende wet- en regelgeving opereert en verantwoording aflegt. Het kabinet deelt de mening van de FSWG dat de Management Board de strategische sturing dient te versterken, mede gezien de verantwoordelijkheid die de Management Board heeft om strategische beslissingen te nemen ten aanzien van het agentschap en toezicht te houden op het agentschap. Hierover worden reeds discussies gevoerd in de Management Board. Daarnaast dient de Raad volgens het kabinet de uitkomsten van de verschillende onderzoeken naar Frontex en de verdere ontwikkelingen over het functioneren van het agentschap te bespreken en waar nodig op te volgen. De verwachting van het kabinet is dat de komende maanden in alle relevante gremia hierover verder van gedachten wordt gewisseld.
Bent u bereid de verslagen van de Nederlandse inbreng in de overleggen van het management board van Frontex van de afgelopen twee jaar met de Kamer te delen? Binnen welke termijn kan de Kamer die ontvangen?
De officiële verslagen van de Frontex Management Board bevatten de weergave van de Nederlandse inbreng in de overleggen van de Management Board. Deze verslagen worden beheerd door Frontex. De inhoud van deze verslagen is vertrouwelijk en bevat uitingen van alle lidstaten, Frontex en de Europese Commissie.
Wel kan het kabinet in algemene zin toelichten wat de Nederlandse inbreng is geweest in de Management Board van de afgelopen jaren. De Nederlandse inbreng in de overleggen is proactief en richt zich op het constructief meedenken over hoe de Europese grens- en kustwacht nog beter kan opereren om ervoor te zorgen dat de ondersteuning van Frontex aan de lidstaten goed functioneert en van meerwaarde is voor de lidstaten. Het kabinet heeft daarin een focus gelegd op onderwerpen zoals terugkeer, het permanente korps, informatie-uitwisseling in operationele gebieden en grondrechten. Voorbeelden hiervan zijn dat Nederland in de Management Board, samen met enkele andere lidstaten, proactief mee heeft gedacht over het opzetten van een operationeel concept voor het permanente korps en in het afgelopen jaar heeft Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie in de Management Board over de incidenten en het rapport van de werkgroep FRaLO. De Nederlandse inbreng over het finale rapport van de werkgroep FRaLO was dat Nederland de aanbevelingen van de werkgroep kon steunen, maar tegelijkertijd vragen stelde over de opvolging van de openstaande incidenten, waarbij Nederland heeft benadrukt dat adequate opvolging noodzakelijk is. Nederland heeft tevens gepleit voor verlenging van de werkgroep FRaLO, in de bestaande of een nieuwe vorm. Zoals het rapport van het Europees Parlement al aangaf, heeft een meerderheid van de Management Board ervoor gekozen om deze werkgroep niet te verlengen, vanwege de overlap met onder andere de grondrechtenfunctionaris en de Executive Board2. Naar aanleiding van deze beslissing, bespreekt de Management Board hoe de rol van de Executive Board en de Management Board kan worden versterkt. Nederland heeft tot dusver ten behoeve van deze discussie aangegeven dat de capaciteit van de Executive Board moet worden versterkt, dat de overlap tussen verschillende werkgroepen binnen het agentschap, de Management Board en de toekomstige plaatsvervangend uitvoerend directeuren moet worden voorkomen, de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk moeten worden gemaakt en de interactie tussen de Raad en de Management Board moet worden versterkt. Het kabinet vindt dat de uitkomsten en aanbevelingen van de verschillende onderzoeken tevens in deze vervolgdiscussie moeten worden meegenomen. Het kabinet zal zich daarvoor blijven inzetten.
Het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië voor de invoer van pootgoed uit de Europese Unie |
|
Jan Klink (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Britten sluiten grenzen voor pootgoed uit EU»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van de Brexit schadelijk is voor zowel Nederland, de Europese Unie als het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om in de toekomst alsnog tot afspraken te komen en wat gaat u daar aan doen in bilaterale contacten met het Verenigd Koninkrijk en in EU-verband?
Ik deel uw mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van Brexit nadelig is voor de handel en de teelt in zowel de EU als in het VK. Het in stand houden van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed is niet zozeer een technische kwestie, maar vooral een gevolg van een politieke keuze. Volgens EU wet- en regelgeving is onbelemmerde markttoegang voor pootaardappelen vanuit een derde land is alleen mogelijk indien dat derde land zich blijvend committeert aan de fytosanitaire regels van de EU voldoet, dus ook als deze over een bepaalde tijd zouden wijzigen («dynamic alignment»). Het VK wenst zicht niet te committeren aan dergelijke afspraken en heeft als reactie de import van pootaardappelen uit de EU aan banden gelegd. Hierdoor is van wederzijdse markttoegang voor pootaardappelen geen sprake meer. Het is voor Nederland op grond van de Europese plantgezondheidsregelgeving niet mogelijk om bilateraal met het VK tot andere afspraken te komen. De oplossing zal gevonden moeten worden tussen de EU en het VK. Zowel de Europese Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van NL dat er een oplossing wordt gevonden voor deze situatie. Onlangs heeft Nederland de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed.
Hoe groot is de schade aan Nederlandse telers, hun coöperaties en handelshuizen?
Officiële statistieken van intra-EU handel worden niet bijgehouden. De consequentie hiervan is dat de intra-EU handelsstromen van vóór Brexit niet in officiële cijfers bekend zijn omdat het VK onderdeel was van de interne markt. De cijfers die bij ons bekend zijn schattingen en zijn afkomstig van de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO). Daaruit blijkt dat de EU naar schatting jaarlijks ca. 25.000 tot 30.000 ton aardappelpootgoed naar het VK exporteerde en een vergelijkbare hoeveelheid werd jaarlijks vanuit het VK geïmporteerd in de EU. Het is niet bekend wat de impact van het wegvallen van deze goederenstromen is voor Nederlandse bedrijven.
Welke mogelijkheden ziet u om schade te mitigeren, bijvoorbeeld door te helpen bij het aanboren van nieuwe markten?
In gesprek met de sector is aangegeven dat zij gebruik kunnen maken van de reeds bestaande faciliteiten die er vanuit RVO zijn voor het aanboren van nieuwe markten. Zo kan het bedrijfsleven gebruik maken van de Brexitvouchers die RVO aanbiedt waarmee advies kan worden verkregen over alternatieve markten. Daarnaast worden momenteel de mogelijkheden verkend om vanuit de Brexit Adjustment Reserve te voorzien in een Brexit-gerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van LNV voortdurende inzet op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen. Dit gebeurt in nauwe afstemming met de sectororganisatie NAO.
Welke activiteiten heeft u hiervoor al ondernomen, en welke zijn nog voorzien?
Zie 4.
Op welke manier trekt u hier samen op met de sector?
LNV onderhoudt via de reguliere LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector nauw contact over de gevolgen van Brexit en de Brexit Adjustment Reserve. Zie ook 4.
Kan het Brexit Adjustment Reserve ingezet worden om de schade te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Vanuit de Brexit Adjustment Reserve (BAR) kan het bedrijfsleven tegemoet worden gekomen in kosten die gemaakt zijn ten behoeve van aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit (zie de Kamerbrief van d.d. 30 april 2021). Middelen uit de BAR zullen langs drie verschillende sporen worden ingezet, in afstemming met belanghebbenden: 1) regeling(en) voor het algemene bedrijfsleven, 2) specifieke regeling(en) voor de visserijsector en 3) vergoeding van publieke kosten gemaakt door decentrale overheden en het Rijk. Deze sporen worden momenteel uitgewerkt. Dit is via Kamerbrieven, LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector aan de sector gecommuniceerd.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de reactie en de genomen maatregelen van het kabinet op dit dossier?
Met de antwoorden op de vragen hierboven vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.