De kleinschalige detentievoorziening De Compagnie in Krimpen a/d IJssel |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU), Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat u in 2018 De Compagnie, een afdeling van de PI Krimpen heeft bezocht en u daarna op Twitter positief hierover heeft uitgelaten, namelijk dat «men in Krimpen goed heeft begrepen dat het leren van een vak en werk de kans verkleint dat gedetineerden weer de fout in gaan als ze vrijkomen»?
Ja.
Klopt het dat u recent bij een bijeenkomst in de Balie op 10 mei 2021 heeft gezegd dat De Compagnie een prachtig mooi project is? Kunt u dit nader toelichten?
Dat klopt. Op een aparte afdeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, De Compagnie, is het leef- en werkklimaat zo ingericht dat het gedetineerden stimuleert om, eenmaal uit de gevangenis, een betaalde baan te hebben. Vrijwilligers van Gevangenenzorg Nederland (GN) ondersteunen de gedetineerden bij het vinden hiervan. De Compagnie is een mooi project, omdat met de juiste hulp en begeleiding de kans op een baan en de zelfredzaamheid van (ex-)gedetineerden worden vergroot.
Klopt het dat er een evaluatie of impactanalyse is waaruit blijkt dat de recidive na verblijf in deze inrichting lager is en dat er maatschappelijke meerwaarde is, ook financieel gezien? Deelt u de mening dat dit waardevol is, kunt u dit toelichten?
De Compagnie is een pilot en gestart in 2016. In 2019 is een analyse uitgevoerd waarbij is gekeken naar de maatschappelijke en financiële impact. Betrokkenen gaven aan dat specifieke elementen van De Compagnie een positieve bijdrage levert aan arbeidsintegratie, door middel van selectie, motivatie en arbeidstoeleiding. Daarbij is met inzet van de vrijwilligers gewerkt aan herstel van relaties, verbetering van het leefklimaat en een prettig werkklimaat op de afdeling. Naast deze kwalitatieve analyse is een indicatieve berekening gemaakt van de baten op arbeidsintegratie en recidivevermindering. Op basis van deze berekening uitten de onderzoekers de verwachting dat de werkwijze van De Compagnie ook financieel waardevol kan zijn. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het geen volwaardige maatschappelijke kosten-batenanalyse is, omdat er is gewerkt met aannames en schattingen. De eerste cijfers van recidive lijken lager te liggen onder deelnemers van De Compagnie in verhouding tot vergelijkbare groepen. Kanttekening is dat het bij deelnemers van De Compagnie om geselecteerde deelnemers gaat en dat ten tijde van het onderzoek een deel van de groep nog maar korte tijd uit detentie was.
De lessen die De Compagnie heeft opgehaald en de werkwijze die is ontwikkeld zie ik als zeer waardevol. De belangrijkste werkzame elementen, zoals de toepassing van selectie, motivatie en arbeidstoeleiding, liggen ten grondslag aan het concept van de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA), zoals ontwikkeld met de wet Straffen en Beschermen (SenB).
Klopt het dat in uw Kamerbrief over «Recht doen, kansen bieden» staat dat het WODC een proces- en planevaluatie uitvoert naar kleinschalige detentievoorzieningen, zoals De Compagnie in Krimpen a/d IJssel, Huis van Herstel in Almelo en de Kleinschalige voorziening Middelburg?1
Dat klopt. Het onderzoek evalueert de projectplannen en processen van meerdere kleinschalige detentievoorzieningen. Het onderzoek behelst geen effectevaluatie, maar kan als voorbereiding hiertoe dienen. Het rapport wordt na de zomer verwacht.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het bericht dat gedetineerden en personeel vorige week al geïnformeerd zijn over het sluiten van deze afdeling? Klopt dit?
De Compagnie is opgezet als een pilot. Dit betekent dat het een tijdelijk leertraject is. Dit is vanaf de start bij alle betrokkenen bekend. Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), GN en mijn ministerie zijn momenteel in gesprek over hoe er vervolg kan worden gegeven aan De Compagnie.
Kunt u inzage geven in de wijze van financiering van De Compagnie sinds de start in 2016 tot en met het lopende jaar, wat zijn hiervan de totale kosten geweest?
De Compagnie wordt door drie organisaties gefinancierd: GN, DJI en sinds 2019 vanuit het budget van Koers en Kansen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
GN heeft het project in 2016 en 2017 met eigen financiering uitgevoerd. De bijdrage van GN in 2018, 2019 en 2020 bedroeg in totaal € 299.510,–. Het is de verwachting dat GN ook in 2021 een bijdrage zal leveren.
De PI Krimpen aan den IJssel zet 28 detentieplaatsen in met alle daarbij behorende begeleiding en kosten zoals gebruikelijk bij een reguliere gevangenisafdeling in een PI. Ook levert DJI een bijdrage door het gebruik van de afdeling te beperken tot eenpersoonscelgebruik, gelet op de doelgroep en werkwijze. Aanvullend is in 2018 door DJI een eenmalige projectbijdrage aan GN geleverd van € 300.000. Deze bijdrage is daarna overgenomen door het programma Koers en Kansen. Vanuit het programma Koers en Kansen is in 2019 en 2020 in totaal € 670.000,– als bijdrage toegekend aan het project. Voor 2021 is een verzoek in behandeling van opnieuw € 335.000,–.
Klopt het dat DJI voornemens zou zijn de werkwijze van de Compagnie landelijk uit te rollen en/of te willen implementeren in andere inrichtingen? Kunt u ingaan op de wijze waarop dit zou moeten plaatsvinden en of hierover al afstemming is gezocht met andere vestigingsdirecteuren in het gevangeniswezen? Hoe kijken zij naar dit voornemen?
De Compagnie is een kleinschalig project voor 28 gedetineerden (met een gesloten regime). Ik zou graag zien dat meer gedetineerden op een soortgelijke manier kunnen werken aan hun re-integratie in de maatschappij. Ik ben daarom van mening dat (verdere) toepassing van de werkzame elementen van De Compagnie behulpzaam kan zijn bij het door ontwikkelen van het landelijke concept van de BBA. Op 31 mei 2021 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met GN, DJI en mijn ministerie. GN heeft aangegeven hier graag over te willen meedenken. Binnenkort vindt hier een verdiepende sessie over plaats. Ook de vestigingsdirecteuren zijn betrokkenen bij dit proces.
Waar mogelijk worden ook voor de reguliere (gevangenis)afdeling vrijwilligers ingezet, aansluitend op het Detentie & Re-integratie (D&R)-proces. Bekeken zal worden hoe het opgebouwde netwerk van De Compagnie kan worden benut, bijvoorbeeld door BBA’s hier gebruik van te laten maken. Specifiek voor de PI Krimpen aan den IJssel geldt dat deze PI een GVM-hoog locatie is (een PI waar gedetineerden met een hoog vlucht- en/of maatschappelijk risico geplaatst worden). De plaatsing van risicovolle gedetineerden en de gebouwelijke situatie in Krimpen aan den IJssel maakt dat deze PI niet geschikt is als BBA-locatie. Een BBA kent namelijk een open regime waar gedetineerden in de laatste fase van hun detentie buiten de muren aan het werk kunnen.
Bent u bekend met de brief van de Commissie van Toezicht van PI Krimpen a/d IJssel van 13 juni 2021 waarin u dringend wordt verzocht uw besluit rondom beëindiging van de pilot van De Compagnie te heroverwegen? Wat is hierop uw reactie?
Ja. Mijn reactie is overeenkomstig met de beantwoording van deze vragen. In de bijlage2 vindt u een afschrift van mijn reactie aan de Commissie van Toezicht.
Is het besluit over het sluiten van De Compagnie nu wel of niet officieel al genomen? Zo ja, op grond van welke gegevens en informatie?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 vindt er momenteel een gesprek plaats over hoe vervolg kan worden gegeven aan De Compagnie. Doel is om de werkzame elementen van De Compagnie op een duurzame wijze in het BBA-concept te implementeren. Ik zal uw Kamer hierover na het zomerreces informeren. Er zullen voor die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Bent u bereid te garanderen dat er geen stappen worden gezet om goed lopende voorzieningen zoals De Compagnie te sluiten, en zeker niet voordat hier eerst uitdrukkelijk met de Kamer over is gedebatteerd en er een goed onderbouwd voorstel ligt over de toekomst van deze en andere kleinschalige detentievoorzieningen?
Zie antwoord vraag 9.
Inkoop van materieel |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie bijna 3.000 exemplaren van de Scania Gryphus 8x8 heeft besteld?
Defensie heeft met het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN ruim 2.800 Scania Gryphus vrachtwagens besteld. U bent over dit voornemen op 9 juni 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201) en u wordt over de voortgang van dit project geïnformeerd via het Defensieprojectenoverzicht. Dit deelproject is één van de acht deelprojecten van het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW).
Met het programma DVOW wordt het operationele wielvoertuigenpark van Defensie gemoderniseerd, waarbij zoveel mogelijk wordt gestreefd naar familievorming. In totaal gaat het om meer dan 6.000 voertuigen en 2.500 containersystemen en laadbakken, waarvan er al meer dan 2.800 voertuigen en 900 containersystemen en laadbakken aan Defensie zijn geleverd. Deze worden na instroom bij de eenheden van Defensie dagelijks gebruikt. Alle krijgsmachtdelen zijn door de Defensie Materieel Organisatie nauw betrokken bij het programma DVOW. Juist vanwege de eisen van de gebruiker is er binnen het programma DVOW vaak sprake van een voertuig dat nog aangepast moet worden voor militair gebruik, zoals de Scania Gryphus, of een voertuig dat (door)ontwikkeld moet worden. Defensie heeft met de Scania Gryphus bewust gekozen voor robuuste vrachtwagens, die hoger op de wielen staan. Hierdoor is het personeel beter beschermd tegen bermbommen. Recente missies hebben aangetoond hoe belangrijk dit laatste is en dat dit levens kan redden. Daarnaast is het voertuig daardoor terreinvaardiger, waardoor het voertuig juist in moeilijk te bereiken gebieden tijdens inzet gebruikt kan worden.
Wat is de status van de productie? Hoeveel zijn er al gemaakt en hoeveel zijn er al geleverd?
De productie loopt sinds 2018. Inmiddels zijn meer dan 650 voertuigen geleverd door Scania. De levering loopt naar verwachting tot en met 2025 (Kamerstuk 27 830, nr. 338 van 19 mei jl.).
Bij grote materieelprojecten en -programma’s zijn er altijd uitdagingen en lopen zaken soms anders dan verwacht, zeker als het langjarige trajecten betreft of producten nog moeten worden (door)ontwikkeld. In het DPO wordt aan de Kamer gerapporteerd op de voortgang van deze materieelprojecten en (significante) afwijkingen op tijd, geld en product.
Klopt het dat de vrachtwagen met container te hoog is voor de openbare weg?
Klopt het dat daarom besloten is om de container in te korten in hoogte? Hoeveel van deze ingekorte containers zijn besteld?
Klopt het dat de reguliere belading berekend is op normale containers? Klopt het dat hier allerlei logistieke processen van afhankelijk zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de eenheden?
Betekent dit dat het Nederlandse leger in oorlogssituaties minder slagvaardig is, aangezien niet iedere willekeurige zeecontainer kan worden gebruikt?
Hebt u overwogen om de bestelling te annuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de reden om toch door te gaan?
Er is geen sprake van een fout. Defensie krijgt met de Scania Gryphus een voertuig dat past binnen het nieuwe wielvoertuigenbestand van lichte, middelzware en zware type vrachtauto’s, waarmee Defensie goed op haar taken is toegerust en waarbij de eisen in nauwe samenwerking met de gebruikers zijn opgesteld. Juist vanwege de eisen van de gebruiker is er vaak sprake van een voertuig dat nog (door)ontwikkeld moet worden. Sinds de eerste levering doen de operationele eenheden hun ervaringen op met het gebruik. Waar nodig worden de gebruikers ondersteund bij de omschakeling naar de nieuwe systemen en worden eventuele vragen beantwoord en/of benodigde aanpassingen doorgevoerd.
Met de uitrol van de Scania Gryphus maakt Defensie een grote stap voorwaarts door de invoering van moderne wielvoertuigen die de basismobiliteit vormen van nagenoeg alle eenheden door de veel grotere terreinvaardigheid en het toegenomen motor- en draagvermogen.
Is de rest van de bestelling nog aan te passen of te annuleren?
Zie antwoord vraag 7.
Is er in het aanbestedingstraject overleg geweest met de eindgebruikers? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Eindgebruikers van alle operationele commando’s zijn op meerdere momenten betrokken, zowel in de voorbereidingsfase, als in de realisatiefase. Zo is in de onderzoeksfase regelmatig met de eindgebruiker overlegd om zeker te stellen dat het product een vertaling is van de behoefte.
Daarnaast zijn bijvoorbeeld beproevingen uitgevoerd in samenspraak met de eindgebruikers en hebben bijvoorbeeld mariniers met de testvoertuigen in de sneeuw gereden in Noord-Zweden. Ook zijn de voertuigen aangepast op basis van de door de gebruikers geleverde feedback.
Ondanks het bovenstaande, is er altijd ruimte voor verdere verbetering op het gebied van het betrekken van eindgebruikers bij de verwerving van materieel. Het intensief betrekken van eindgebruikers tijdens trajecten van verwerving en de communicatie hieromtrent te verbeteren is ook één van de adviezen van de Inspecteur der Krijgsmacht (IGK).
Ik deel de mening van de IGK en Defensie zet hier gelukkig al stappen, zoals ook aangegeven in de aanbiedingsbrief bij het jaarverslag van de IGK (Kamerstuk 35 570 X, nr. 83 van 15 maart jl.).
Beschouwt u de aankoop van de Scania Gryphus als een fout? Zo ja, rekent u zichzelf dit aan en wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het aanbestedingsproces in het algemeen te stroperig is en te lang duurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan om het proces te versoepelen en te bespoedigen?
Het Ministerie van Defensie beschikt bij aanbestedingen over alle mogelijkheden, die in de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn opgenomen. Het uitgangspunt is dat Defensie zich houdt aan de aanbestedingsregels die de wetgever heeft vastgesteld. Defensie streeft ernaar om – conform de Defensie Industrie Strategie – het beste product voor de beste prijs te verwerven met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Aanbestedingsregels staan het aanschaffen van nieuw materieel niet in de weg. Wel nemen aanbestedingen, onafhankelijk van de soort aanbesteding, tijd in beslag. Het is echter in het belang van Defensie om met een eerlijke aanbestedingsprocedure het best mogelijke materieel voor de beste prijs te kunnen verwerven. Op deze wijze krijgen alle partijen, ook in Nederland, een eerlijke kans.
Nederland kan, zoals elke lidstaat, bij alle projecten waarvoor zij het noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van haar veiligheid een beroep doen op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarbij wordt getoetst of aan alle toepassingsvoorwaarden wordt voldaan en wordt zo nodig de Defensie Industrie Strategie betrokken. Ook als Nederland aanbesteedt volgens artikel 346 VWEU, neemt de aanbesteding tijd in beslag.
Onafhankelijk dus van de soort aanbesteding, kosten verwervingstrajecten van nieuw materieel tijd. Dit is zeker het geval als het voertuig nog moet worden aangepast voor militair gebruik of als een voertuig (door)ontwikkeld moet worden.
Ondanks dat er verbeteringen mogelijk zijn in de voorzien-in-keten en dat Defensie graag (nog) sneller en meer projecten uit wil voeren, is de situatie verbeterd vergeleken met het verleden. Zo is de gemiddelde investeringsquote in 2020 voor het eerst boven de 20 procent uitgekomen en het totaal aantal projecten in onderzoek of realisatie is toegenomen van 85 projecten in het Defensie Projectenoverzicht 2019 naar 109 projecten in het Defensie Projectenoverzicht 2020.
Deelt u de mening dat Europese aanbestedingsregels in de weg staan van het normaal aanschaffen van nieuw materieel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid – in navolging van Frankrijk – deze regels naast zich neer te leggen in het landsbelang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Defensie de aanschaf van kwalitatief goede sportschoenen door militairen zou moeten vergoeden, aangezien van militairen verwacht wordt dat zij hun conditie op peil houden in het kader van hun functie? Zo nee, waarom niet?
Defensie voorziet in de verstrekking van sportschoenen bij indiensttreding van militair personeel. In 2017 is het militair personeel incidenteel de mogelijkheid geboden om de civiele aanschaf van sportschoenen te declareren. Dit heeft geleid tot forse extra uitgaven, omdat deze uitgaven de vrije ruimte van de zogenoemde Werkkostenregeling overschreden.
Het bedrag dat boven de vrije ruimte uitkomt, valt namelijk onder een fiscale eindheffing van 80 procent. In 2020 heeft Defensie onderzocht of het mogelijk zou zijn om onbelast sportschoenen aan militair personeel periodiek te verstrekken.
Dit bleek op korte termijn niet te realiseren. Defensie stelt daarom, ook mede gegeven de budgettaire situatie, momenteel andere prioriteiten dan de vergoeding van vervangende sportschoenen. De regeling dat militair personeel korting krijgt bij de aanschaf van sportschoenen bij een civiel gecontracteerde hardloopketen blijft onverminderd van toepassing.
De ophokplicht van vrije uitloop kippen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom in heel Nederland nog sprake is van een ophokplicht terwijl deze in buurlanden is opgeheven en in sommige delen van Nederland de hele winter geen enkele besmetting is vastgesteld?
De ophokplicht wordt ingesteld als het risico van besmetting van pluimveebedrijven vanuit onder andere wilde vogels is verhoogd. De kans op besmetting neemt toe als er wilde vogels zijn aangetroffen die besmet zijn met hoogpathogene vogelgriep van de types H5 of H7. Besmette wilde vogels zijn gedurende de afgelopen maanden in diverse regio’s in Nederland gevonden. De ophokplicht is bedoeld om de kans op een besmetting van een bedrijf met een uitloop te verkleinen.
Een groot deel van Nederland is een delta en is daarmee aantrekkelijk voor watervogels (trek- of standvogels). Deze biotoop is anders dan die van onze buurlanden en daarnaast zijn er in Nederland ook veel pluimveebedrijven. Elke lidstaat maakt zijn eigen afweging bij het al dan niet opleggen en intrekken van een ophokplicht en ik baseer mijn beleid mede op de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten.
Ik heb, mede op basis van de beoordeling van de deskundigengroep dierziekten, per regio bekeken of ik de ophokplicht kon opheffen. Daarover heb ik uw Kamer op 18 en 29 juni geïnformeerd. Inmiddels hebben de deskundigen het risico voor heel Nederland naar beneden bijgesteld en heb ik op 6 juli de ophokplicht in heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om kippen weer naar buiten te laten in het hele land of delen van het land? Bijvoorbeeld overal waar in de afgelopen twee weken en een bepaalde straal – zeg 25km – geen besmetting is vastgesteld?
Ik heb geregeld de deskundigengroep dierziekten geconsulteerd en de vondsten van besmette wilde vogels gemonitord. In een aantal regio’s heb ik in juni de ophokplicht opgeheven, mede op basis van de vondsten van besmette wilde vogels. Ik heb toen aangegeven de weken daarna te bekijken of en waar dat nog meer kan. Op 6 juli heb ik ook in de rest van Nederland de ophokplicht en afschermplicht opgeheven.
Bent u bereid om net als in Engeland veel meer regionaal te kijken en naar kenmerken van het landschap die invloed hebben op de hoogte van het risico zoals de aanwezigheid van watervogels in plaats van in het hele land kippen op te hokken?
Wanneer dat mogelijk is, zoals ik 19 en 29 juni heb gedaan, differentieer ik mijn beleid regionaal. Daarbij neem ik in mijn afweging mee wat de kansen op besmettingen van pluimvee zijn, de pluimveedichtheid in een gebied en de vondsten van met HPAI besmette wilde vogels. Daarbij vraag ik ook een risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten. De deskundigen hebben aangegeven enige verschillen te zien in besmettingskansen tussen regio’s. Mede op basis daarvan heb ik de ophokplicht in eerst in vijf regio’s en op 29 juni in nog twee andere regio’s opgeheven. Mijn beleid is dus al gericht op een mogelijk regionale aanpak. De ophokplicht heb ik op 6 juli voor heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om de ophokplicht ook per diersoort in te stellen, bijvoorbeeld legkippen niet en hoog risicosoorten zoals eenden of kalkoenen wel?
Kippen, eenden en kalkoenen zijn gevoelig voor besmetting met hoogpathogene vogelgriep, zeker wanneer ze ook deels buiten lopen. Eenden en kalkoenen worden in het algemeen niet buiten gehuisvest. De buitenuitloop wordt voornamelijk gebruikt bij legpluimvee. Buiten lopende kippen lopen een groter risico, omdat de kans om met wilde vogels en hun met virus gecontamineerde uitwerpselen in contact te komen daarmee toeneemt. Om die kans te verkleinen stel ik dan ook een ophok- en afschermplicht in en leg ik eisen op aan de pluimveehouders om hygiënemaatregelen in acht te nemen. Een ophokplicht voor alleen eenden en kalkoenen draagt daarom mijns inziens niet bij aan verlagen van de kans op besmetting. Ik zie daarom geen reden mijn huidige beleidslijn aan te passen.
Bent u ermee bekend dat pluimveehouders van vrije uitloopkippen nu veel geld kwijt zijn omdat zij hun eieren niet als vrije uitloop kunnen verkopen en daar bijvoorbeeld andere verpakkingen voor aan moeten schaffen? Wat vindt u hier van?
Ik realiseer me de gevolgen voor de legpluimveesector goed. De eieren kunnen niet meer als vrije uitloopeieren worden verhandeld, hetgeen leidt tot verlies van inkomen. De gevolgschade door de langdurige ophokplicht komt inderdaad ten laste van de individuele houder.
In hoeverre is het voor pluimveehouders van vrije uitloopkippen mogelijk deze ook als zodanig te verkopen met daarbij een vermelding van de wettelijke ophokplicht door bijvoorbeeld een briefje in het doosje of een extra etiket?
Als de ophokplicht langer duurt dan 16 weken, kunnen houders van uitloopkippen de eieren niet verkopen als vrije-uitloopeieren, maar alleen als scharreleieren. Dat is vastgelegd in Europese regelgeving. Als deze pluimveehouders de eieren nog wel de verpakking voor vrije-uitloopeieren willen blijven gebruiken, dan moeten alle aanduidingen voor vrije-uitloop worden afgedekt en moet duidelijk op de verpakking worden vermeld dat het scharreleieren betreft. Op het schap kan de consument wel worden geïnformeerd dat er vanwege de ophokplicht tijdelijk geen vrije-uitloopeieren beschikbaar zijn.
Met het opheffen van de ophokplicht in de vijf regio’s, afgelopen zaterdag, mogen de houders van vrije-uitloopbedrijven in deze regio’s hun eieren weer verkopen als vrije-uitloopeieren, dus in de gebruikelijke doosjes. De afwaardering van vrije-uitloopeieren tot scharrelei blijft bestaan voor de regio’s waar de ophokplicht voortduurt.
Op welke andere manieren kunt u pluimveehouders van vrije uitloopkippen helpen? In hoeverre bent u bereid deze methoden in te zetten?
Het staande Nederlandse beleid is dat geen compensatie wordt gegeven in deze gevallen. Dit is het geval, omdat de bedrijfseconomische gevolgen van overheidsmaatregelen die zijn gericht op preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten («gevolgschade») tot het normale bedrijfsrisico behoren en dus door de houder zelf gedragen horen te worden.
Weet u dat de wetgeving rondom ophokplicht zeer nadelig uitpakt voor het dierenwelzijn van kippen van kleinschalige houders, zoals kipcaravans? Bent u bereid om de wet hieraan aan te passen en daarmee beter aan te laten sluiten op een kleinschalige kringlooplandbouw?
Ik heb welzijn van pluimvee hoog in het vaandel en dit is ook een van de redenen om de ophokplicht in delen van Nederland op te heffen. Kleinschalige bedrijven zijn echter niet gevrijwaard van besmetting. Ik acht het daarom niet verantwoord om kleinschalige houderijen uit te zonderen van de ophok- en afschermplicht, gezien de besmettingskansen.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten zodat vaccinatie van dieren in de veehouderij mogelijk wordt om wilde vogels te beschermen en grootschalige ruimingen en nieuwe pandemieën te voorkomen?
Ja. Dat traject om de mogelijkheden van vaccinatie van pluimvee te onderzoeken loopt, ook Europees.
Is het mogelijk om op korte termijn een pilot op te zetten voor houders die kunnen aantonen dat hun eieren niet de grens over gaan – zoals kleine mobiele stallen – om te starten met vaccineren?
Zolang er geen effectieve vaccins zijn tegen de circulerende AI-stammen is een pilot niet opportuun. Als dat wel aan de orde is, dan kan vaccinatie onder voorwaarden worden toegestaan.
Bent u het eens met de stelling dat 100 miljoen kippen die in een klein land te dicht op elkaar zitten grote risico’s met zich mee brengen? Zo nee, waarom niet?
De kans op besmetting en verspreiding van dierziekten zoals vogelgriep is afhankelijk van veel factoren. Onder andere bedrijfsdichtheid, locatie, pluimveedichtheid, het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijke rol. Alhoewel de nu circulerende HPAI-virussen niet of nauwelijks mensen kunnen besmetten, bestaan er met name in Azië ook HPAI-virussen die wel zoönotisch zijn, en daarmee gevaarlijk voor mensen. Het kabinet heeft met het oog op het verder verminderen van de risico’s van het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, een expertgroep onder leiding van de heer Bekedam gevraagd hierover te adviseren. Het rapport is opgeleverd en is op 6 juli jl. aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295, nr. 1357).
Wilt u inzetten op het inperken van de pluimveestapel, uiteraard op een boervriendelijke manier zodat de boer financieel wordt ondersteund in de overgang? Zo nee, waarom niet?
Ik laat beleidskeuzes hierin over aan een nieuw kabinet.
Het ontbreken van wetgeving tegen hittestress bij diertransporten |
|
Sandra Beckerman |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat dierenorganisaties wetgeving nodig achten om hittestress bij dieren te voorkomen en het toezicht daarop te kunnen verbeteren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de recente Kamerbrief2 over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. Hun insteek voor specifieke wetgeving gericht op het voorkomen van hittestress en de verbetering van de handhaving daarop wordt hierin meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Bent u bereid de vrijblijvendheid voor de sector aan te pakken en de wet hierop aan te passen zodat adequate handhaving mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen3 is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld. De onderliggende sectorprotocollen en afspraken met de NVWA over mogelijk aangepaste keuringstijden bij exporten en slachterijen werpen vruchten af. Daarnaast kan de NVWA ondanks dat het Nationaal Plan geen wettelijke basis kent in rapporten van bevindingen wel, ter ondersteuning van handhaving in geval van een wettelijke overtreding, refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan.
In Europees verband zet ik me in voor concretisering van dierenwelzijnswetgeving, zoals mijn inzet voor duidelijkere risico-mitigerende maatregelen voor diervervoer bij extreem warme omstandigheden en duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten/-categorieën. De Europese Commissie heeft in de Farm2Fork-strategie aangekondigd de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn te gaan evalueren en herzien. Daartoe heeft de Europese Commissie de Europese Food Safety Authority (EFSA) gevraagd om onderzoeken uit te voeren en worden stakeholders, inclusief de EU-lidstaten, geconsulteerd. De uitkomst van dit onderzoek wordt eind 2022 verwacht. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in het laatste kwartaal van 2023 een voorstel doen voor de herziening van de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, waaronder ook de transportverordening4. Mijn ministerie volgt dit proces nauw en levert in de aanloop naar de voorstellen, die eind 2023 verwacht worden, actief inbreng om de EU-dierenwelzijnsregelgeving te verbeteren. Waarbij ook expliciet aandacht wordt besteed aan extreme temperaturen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de wettelijke en niet-wettelijke maatregelen die voor het jaar 2021 gelden voor diertransporten in de veesector bij temperaturen boven de 25 graden?
De belangrijkste wettelijke bepaling met betrekking tot diertransport bij hoge temperaturen is artikel 3 van de Transportverordening. Op grond daarvan is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Ter nadere invulling van deze bepaling heb ik 2 juli 2020 de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen vastgesteld, die bepaalt dat in ieder geval sprake is van een overtreding van voornoemd artikel 3 indien dieren worden vervoerd bij een buitentemperatuur van 35 graden of meer. Omdat het uiteindelijk om de omstandigheden voor de dieren in het transportmiddel gaat, geldt die beleidsregel alleen voor wagens die niet zijn voorzien van een actief koelsysteem. Het voorgaande neemt niet weg dat ook bij buitentemperaturen onder de 35 graden onnodig lijden als gevolg van hittestress kan optreden bij dieren die worden vervoerd. Daarnaast wordt er, zoals bij vraag 1 ook is aangegeven, gewerkt aan hoe er uitvoering kan worden gegeven aan de recent aangenomen motie van lid Vestering over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
De NVWA voert, zoals beschreven in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, vanaf 27 graden in De Bilt extra controles uit en treedt handhavend op als er sprake is van hittestress en lijden van dieren door het vervoer onder warme omstandigheden, en daarmee van overtreding van artikel 3 van de Transportverordening. Niet-wettelijke maatregelen zijn voor diertransport vastgelegd in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen. De NVWA staat daarnaast sinds 2 juli 2020 geen export toe voor transporten met een transporttijd langer dan 8 uur als de voorspelde temperatuur onderweg boven de 30 graden uitkomt (met uitzondering van actief gekoelde wagens).
Hoe worden deze regels vanuit u en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecommuniceerd met de veehouderij en veevervoer sectoren?
Jaarlijks wordt er vóór en ná de zomer een bijeenkomst georganiseerd waarbij brancheorganisaties aanwezig zijn. Daar worden de wetgeving, de maatregelen en afspraken uit het Nationaal Plan veevervoer bij extreme temperaturen (en de daaraan verbonden sectorale protocollen) besproken. Het Nationaal Plan, met links naar alle werkvoorschriften en sectorale protocollen, staat ook op de NVWA-website. Voorafgaand aan dagen waarop volgens de temperatuur-voorspelling van het KNMI het Nationaal Plan in werking treedt stuurt de NVWA alle betrokkenen een attentiemail. Nieuwe en bestaande wetgeving worden eveneens besproken in een periodiek overleg dat de NVWA heeft met vertegenwoordigers van de transportsector. Daarnaast wordt, in operationele handhavingsoverleggen met de verschillende sectorpartijen (runderen, paarden, schapen en geiten) de handhavingslijn voor dieren in de wei tijdens hitte toegelicht.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de pluimveesector ook een transportverbod (inclusief vangen en laden) op gaat nemen in haar sectorprotocol, waarvan u in beantwoording op eerdere Kamervragen aangaf dat dat een kwalijke tekortkoming was?2
Het protocol pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen van de pluimveesector, wat is vastgesteld door stichting Avined, is geen onderdeel van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en is daarom ook niet afgestemd met de NVWA. Tegelijk betekent dit niet dat de pluimveesector hiermee onder de vingerende wet en regelgeving uitkomt. Integendeel, uit de Transportverordening volgt dat het vangen en laden onderdeel is van vervoer, en dat dit dus onder het toepassingsgebied van de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen valt. Ook voor de pluimveesector geldt dat er geen transport mag plaatsvinden bij temperaturen boven de 35 graden, als het vervoermiddel geen actieve koeling heeft.Het is de verantwoordelijkheid van ketenpartijen om dierenwelzijn te borgen en om aan de geldende wetgeving en regels te voldoen. De NVWA biedt de mogelijkheid om, waar mogelijk, de slachttijden aan te passen op dagen van hoge temperaturen, maar de oplossing is niet aan de toezichthouder. De sector moet zich bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen.
Welke oplossingen zijn er volgens u te bedenken om te voorkomen dat het stilleggen van transporten van pluimvee bij hoge temperaturen niet tot gevolg heeft dat er welzijnsproblemen in de stallen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA biedt de mogelijkheid om slachttijden aan te passen (vervroegen en/of op zaterdag slachten met 1 shift). Met Nederlandse slachterijen is afgesproken dat vanaf een verwachte buitentemperatuur van 33 graden de mogelijkheid door de NVWA wordt geboden om eerder te slachten (voor pluimveeslachthuizen 2 uur eerder ten opzichte van hun oorspronkelijke tijd met als vroegste tijdstip 2:00 uur) met diensten van maximaal 7 uur en indien nodig op zaterdag. Daarnaast wordt bezien of er «vooruit gewerkt» kan worden; oftewel, bij verwachte hoge temperaturen de dagen ervoor langere slachtdagen toestaan. De NVWA zet zich maximaal in binnen de huidige Cao-afspraken. Door op koelere momenten van de dag te slachten wordt er geprobeerd hittestress zoveel mogelijk te voorkomen en de doorgang van het cyclische proces zo min mogelijk vertraging te laten oplopen.
De oplossing kan echter niet uitsluitend bij aanpassingen van de toezichthouder worden gelegd. De sector moet zich aan de wet- en regelgeving houden en hierop wordt gehandhaafd door de NVWA. Daarnaast is het aan de sector om zich te bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen. Dat is ook onderdeel van het plan van aanpak hittestress bij landbouwhuisdieren6, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd en waarin ik dit specifieke punt ook heb geadresseerd.
Onderschrijft u de constatering van de universitair docent van de Universiteit Utrecht, dat nog veel onderzoek nodig is naar hittestress bij dieren? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn?
Ik onderschrijf het belang van wetenschappelijk onderzoek naar hittestress bij dieren. In relatie tot diertransport zijn hierop een aantal ontwikkelingen. Ten aanzien van hittestress van landbouwhuisdieren heeft mijn ministerie het European Reference Centre for Animal Welfare (EURCAW) gevraagd om kennis (wetenschappelijk en best practice) over klimaatsveranderingen in relatie tot dierenwelzijn en de handhaving daarvan toegankelijk te maken voor de lidstaten.
Daarnaast vindt onderzoek plaats met als doel hittestress bij dieren tijdens transport te voorkomen. Momenteel wordt er een privaat publiek samenwerkingsonderzoek «toekomstbestendig diertransport» uitgevoerd naar toepassingen van technologische dierenwelzijnsindicatoren tijdens transporten. Metingen van temperatuur en luchtvochtigheid wordt ook meegenomen in dit onderzoek, dat tot 2023 loopt. Ik heb vorige zomer in aanvulling hierop ook onderzoek laten uitvoeren naar de relatie tussen de buitentemperatuur en de interne temperatuur in de veewagens, bij de dieren, voor verschillende type veewagens, en voor verschillende diersoorten. Dit was een kleinschalig onderzoek en het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken, maar de opgedane informatie is erg nuttig voor toekomstige ontwerpen van veewagens. Met grote waarschijnlijkheid kan dit onderzoek worden verlengd, zodat er ook deze zomer metingen tijdens diertransporten verricht kunnen worden. Er is veel internationale interesse voor de uitkomsten, ook in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de bevindingen van de NVWA die extra controles heeft aangekondigd tijdens de huidige hitteperiode?3
In de periode van maandag 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 zijn 10 inspecties uitgevoerd bij veehouders naar aanleiding van een melding over dieren in de wei in het kader van de weersomstandigheden (hitte). Bij 3 inspecties zijn overtredingen aangetroffen, de dieren waren onvoldoende beschermd tegen de slechte weeromstandigheden (hitte). De NVWA heeft in deze gevallen waarschuwend opgetreden. Daarnaast zijn er tijdens de hierboven genoemde hitteperiode 112 inspecties uitgevoerd op het vervoer van dieren. Eén vervoerder heeft een schriftelijke waarschuwing gekregen. Deze waarschuwing had betrekking op technisch voorschrift van een vervoermiddel.
Hoeveel FTE is er bij de NVWA beschikbaar om deze controles uit voeren? Welke invloed heeft dat op toezicht en handhaving elders?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden, tijdens vervoer en bij slachterijen is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen het domein dierenwelzijn bij primaire bedrijven gelegd op inspecties naar aanleiding van meldingen in het kader van hittestress. Deze specifieke inzet wordt niet vastgelegd in fte’s. Voor het uitvoeren van inspecties op diervervoer zijn in de hitteperiode van 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 gemiddeld 10 inspecteurs en 4 dierenartsen per dag ingezet. Tijdens een hitteperiode krijgen deze inspecties voor een aantal inspecteurs prioriteit, wat betekent dat er door hen op deze dagen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De NVWA kijkt ook naar mogelijke symptomen van hittestress bij de aanvoer van dieren op de slachterijen en houdt bij de beoordeling van exportaanvragen rekening met de temperatuurvoorspellingen tijdens de route. Ook biedt de NVWA de mogelijkheid om certificerings- en keuringstijden te verschuiven in hitteperiodes, om de aanvoer op de warme uren van de dag zoveel mogelijk te vermijden (zie vraag 6). Deze inzet wordt niet specifiek gemeten in FTE.
Welke middelen zijn er nodig voor de NVWA om bij dierenwelzijn goed te kunnen toezien en handhaven?
Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA8. Hieruit volgde dat met de momenteel beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA de meeste taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd. Dierenwelzijn viel ook hieronder. Het toezicht van de NVWA op dierenwelzijn richt zich op diverse schakels in de keten, de primaire bedrijven, het transport en het doden van dieren. Uit het onderzoek blijkt dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit zich voordoet bij toezicht op doden, onderbrengen, opdrijven en bedwelmen van dieren, toezicht op transport, toezicht op paarden en pluimvee-, fokvee-, melkveemarkten en op het afhandelen van meldingen, vragen en incidenten.
In lijn met mijn eerdere reacties over de capaciteit van de NVWA9 wil ik nogmaals benadrukken dat extra capaciteit, nog los van de schaarse in het aanbod van gespecialiseerd personeel (specifiek het tekort aan dierenartsen), niet in alle gevallen een oplossing biedt. Het capaciteitsprobleem kan ook ondervangen worden door te kijken naar de manier waarop bepaalde zaken georganiseerd zijn. Mochten verder extra middelen nodig zijn, naast de middelen die vorig jaar beschikbaar zijn gekomen voor de Versterking Vleesketen, om de risico’s te mitigeren dan zal een nieuw kabinet daar besluiten over moeten nemen.
Het mét subsidie huisvesten van grote statushoudersgezinnen |
|
Alexander Kops (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Hoogeveen zich heeft aangemeld voor de «financiële impuls» van het Rijk om – mét subsidie – grote statushoudersgezinnen te huisvesten?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het te absurd voor woorden is dat de gemeente voor het huisvesten van een groot statushoudersgezin (+8 personen) maar liefst € 32.500 kan ontvangen (voor het verbouwen van de woning)?
Nee, die conclusie deel ik niet. Momenteel verblijven er meer dan 10.000 vergunninghouders in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Door krapte op de woningmarkt lukt het gemeenten niet om hen binnen de afgesproken maximale streefduur van veertien weken na vergunningverlening een woning toe te wijzen. In het bijzonder voor grote gezinnen speelt ook dat de reguliere woningmarkt onvoldoende voorziet in passende woningen. De regeling «financiële impuls» stelt gemeenten in staat om onder meer kleine verbouwingen te realiseren (zoals het splitsen van kamers) om zo passende woonruimte gereed te maken. Hierdoor kunnen «grote gezinnen vergunninghouders» een start maken met hun integratie en participatie en neemt tevens de druk op de capaciteit van het COA af. Gemeenten die een financiële bijdrage ontvangen worden gevolgd om te bezien of de budgetten voor de opvang van vergunninghouders in de toekomst efficiënter ingezet kunnen worden en kunnen bijdragen aan permanente huisvestingsoplossingen.
Hoeveel andere gemeenten hebben zich voor de regeling «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders»2 aangemeld, en om hoeveel statushouders(gezinnen) gaat het hier?
In totaal hebben zich 30 gemeenten aangemeld voor deelname aan de regeling. 24 gemeenten nemen deel aan de regeling ten behoeve van de huisvesting van 31 grote gezinnen vergunninghouders. Het betreft gezinnen van ten minste acht personen die in de opvang van het COA verblijven.
Deelt u de mening dat het te schaamteloos voor woorden is dat deze gelukzoekers, die nog nooit één cent belasting hebben betaald, met voorrang én met subsidie worden gehuisvest en dat dit ten koste gaat van de hardwerkende Nederlandse woningzoekenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het gaat hier om personen waarvan is vastgesteld dat zij recht hebben op bescherming in Nederland. Daarbij komt dat vergunninghouders sinds 1 juli 2017 niet langer tot de groep behoren die generiek voorrang krijgt bij huisvesting; gemeenten bepalen dit zelf in een huisvestingsverordening. Om die reden kan dan ook niet worden gesproken over het met voorrang behandelen van specifiek de grote gezinnen ten opzichte van andere vergunninghouders en Nederlandse woningzoekenden. Zoals ik in het antwoord op de tweede vraag heb beschreven, is de doorstroom van vergunninghouders uit de COA-opvang naar gemeenten langer dan de afgesproken maximale streeftermijn van veertien weken. Deze termijn is voor grote gezinnen vergunninghouders (van acht personen of meer) opgelopen tot 33 weken. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat vergunninghouders niet kunnen starten met integratie en participatie. De financiële impuls is er op gericht gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen.
Deelt u de mening dat met deze «financiële impuls» het signaal wordt afgegeven dat als statushouders veel kinderen krijgen, zij vervolgens in de watten worden gelegd met een mooi, groot huis? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De financiële impuls is er specifiek op gericht om het Nederlandse ontoereikende woonaanbod beter te laten aansluiten op de woonbehoefte van grote gezinnen vergunninghouders. Er wordt geen mooier of groter huis aangeboden, maar slechts een huis dat geschikt is (gemaakt) voor een groot huishouden. Omdat de huidige woningmarkt hier onvoldoende in voorziet, stagneert de uitstroom uit de opvanglocaties van het COA en verblijven grote gezinnen vergunninghouders (die reeds bestaan uit acht personen of meer na vergunningverlening) langer dan gebruikelijk in de opvang van het COA. De regeling moet ervoor zorgen dat ten minste de helft van deze grote gezinnen gehuisvest wordt en de gemiddelde doorstroomtijd alsook de druk op de capaciteit van het COA afneemt.
Deelt u de mening dat dit zal leiden tot een ongekende explosie van het aantal kinderen onder gelukzoekers, waardoor Nederlanders nóg sneller een minderheid in eigen land zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid hieraan per direct een einde te maken en deze grote statushoudersgezinnen, evenals alle andere statushouders, zelf een huis in het land van herkomst te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Nederland is gecommitteerd aan het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en Europese wet- en regelgeving, al dan niet geïmplementeerd in onze nationale wet- en regelgeving, inzake het verlenen van asiel en bescherming. Ik ben niet van plan daarvan af te wijken. Daarnaast is met medeoverheden afgesproken dat er naast de regeling «financiële impuls» in de volle breedte wordt gewerkt aan het ondersteunen van gemeenten bij het huisvesten van (Nederlandse) woningzoekenden. Zo stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 50 miljoen euro ter beschikking voor het huisvesten van aandachtsgroepen, waaronder vergunninghouders. Ik ben eveneens niet van plan van deze afspraken af te zien.
Bent u ertoe bereid de «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders» onmiddellijk stop te zetten en dit geld in te zetten voor de huisvesting van de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het Meldpunt huurtoeslag van de Woonbond |
|
Mahir Alkaya , Sandra Beckerman |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat in twee dagen tijd al 180 mensen zich hebben gemeld bij het Meldpunt huurtoeslag van de Woonbond?
Ik vind het vervelend dat mensen zich genoodzaakt voelen zich te wenden tot dit meldpunt, maar ik vind het goed dat zij dit wel doen. Dat er ook bij de huurtoeslag mogelijk sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of een onterechte kwalificatie van Opzet/Grove Schuld (O/GS) was al bekend. Het afgelopen jaar heeft het kabinet de Kamer mede via de 6e1 en 7e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag2 geïnformeerd over de stand van zaken omtrent verbreding van de compensatieregeling en de Opzet/Grove Schuld (O/GS) tegemoetkoming naar de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget.
Hoeveel mensen hebben zich reeds bij de Belastingdienst gemeld met problemen omtrent de huurtoeslag? En hoeveel mensen hebben zich gemeld met problemen omtrent de zorgtoeslag en het kindgebonden budget?
Er is een voorlopige inventarisatie van burgers die mogelijk zijn getroffen door deze fouten van Toeslagen. De Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft geconcludeerd dat vijf van de vijfentwintig CAF-zaken die ook betrekking hebben op andere toeslagen dan kinderopvangtoeslag (de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget, ook wel niet-KOT genoemd), vergelijkbaar zijn aan CAF-11. Dat wil zeggen, Toeslagen heeft daar institutioneel vooringenomen gehandeld. Circa 2.600 burgers zijn betrokken bij 25 CAF-onderzoeken die ook betrekking hebben op niet-KOT, waarvan ca. 500 burgers bij de 5 CAF-11 vergelijkbare onderzoeken. Naast de 500 burgers die op dit moment in zicht zijn, acht ik het mogelijk dat Toeslagen ook in andere, nog onbekende, situaties institutioneel vooringenomen heeft gehandeld.
Daarnaast was het invorderingsbeleid voor alle toeslagen hetzelfde, waarbij mogelijk O/GS kwalificaties zijn gegeven bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling. Hoewel de initiële terugvordering in beginsel terecht kan zijn, is de kans aanzienlijk dat de O/GS kwalificaties onterecht zijn. Deze kwalificaties konden vergaande gevolgen hebben, zoals het afwijzen van een persoonlijke betalingsregeling en het weigeren van een minnelijke schuldsanering. Er zijn 12.000 burgers met alleen een niet-KOT terugvordering met O/GS-label, alsmede ca. 10.000 burgers met zowel niet-KOT als KOT terugvordering met O/GS-label. Het onderscheid tussen de verschillende toeslagen is daarbij nog niet gemaakt. Er hebben zich tot nu toe ongeveer 5.000 personen gemeld bij UHT. Dit kan zijn omdat er bij hen ook problemen zijn geweest met de kinderopvangtoeslag. In totaal is bij circa 200 mensen geregistreerd dat zij zich specifiek hebben gemeld met problemen bij andere toeslagen dan de kinderopvangtoeslag. Een onderscheid tussen de verschillende toeslagen is nog niet gemaakt.
Is u bekend hoeveel gedupeerden er zijn bij de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bewering van tientallen van de 180 huishoudens dat de Belastingdienst onterecht uitgaat van opzet/grove schuld?
Deze meldingen bevestigen de noodzaak van een herstelregeling. Zoals hierboven al is benoemd, was al bekend dat ook bij de huurtoeslag mogelijk sprake is geweest van onterechte O/GS kwalificaties, en wordt momenteel gewerkt aan tegemoetkoming voor personen waar dit inderdaad het geval was.
Bent u met de Woonbond eens dat ontvangers van huurtoeslag vaak zeer afhankelijk zijn van deze toeslag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de huurtoeslag is een bijdrage in de huurkosten wanneer de huurprijs relatief hoog is in relatie tot het inkomen. Hiermee is de huurtoeslag voor een groot deel van de huurtoeslagontvangers een belangrijk onderdeel van het huishoudbudget.
Kunt u, gezien het antwoord op de vorige vraag, uitleggen waarom mensen zich pas «later in 2021» kunnen aanmelden voor herstel? Waarom opent u niet terstond een meldpunt voor hen?
Ik wil deze mensen zo goed mogelijk helpen. Mensen die zich melden worden geregistreerd. We kunnen ze echter pas helpen wanneer de compensatieregeling gereed is. In het vormgeven van een compensatieregeling wil ik recht doen aan de schade die zij hebben geleden. In de 7e voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik hiervoor een richting met uw Kamer gedeeld. Het opstellen van een regeling die recht doet aan deze schade, het opstellen van de benodigde wetgeving en het uitvoeren hiervan kosten echter noodzakelijkerwijs tijd. Zoals in het antwoord op vraag 8 wordt beschreven is er voor mensen met acute financiële nood de mogelijkheid zich al eerder te melden.
Vindt u dat eventuele gedupeerden tot volgend jaar kunnen wachten op de behandeling van hun zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat acute gevallen zich al kunnen melden? Zo ja, kunt u toelichten wat acuut is? Door wie wordt dit bepaald?
Mensen in acute financiële nood kunnen zich inderdaad bij de Servicelijn melden. Er is sprake van acute financiële nood als een persoon geen financiële middelen heeft om noodzakelijke uitgaven te doen, zoals het betalen van boodschappen, schoolgeld, of bijvoorbeeld kleding voor de kinderen. Ook kan hier sprake van zijn wanneer er geen geld is voor medische hulp of medicatie, of wanneer er sprake is van een uithuiszetting. Net zoals bij de KOT, beoordeelt het Brede Hulpteam van UHT samen met de burger of hier sprake van is. Het Brede Hulpteam heeft hier ervaring mee en heeft inmiddels enkele tientallen Noodvoorzieningen voor andere toeslagen dan de KOT uitbetaald.
Is er bij de huurtoeslag sprake van dat huishoudens enorme sommen geld in korte tijd moeten terugbetalen? Bent u bereid deze stop te zetten wanneer niet zeker is dat deze terugbetalingen terecht zijn? Zo nee, waarom niet?
De gemiddelde terugvordering per burger betrof € 3.800 bij de huurtoeslag. Wanneer sprake was van de kwalificatie O/GS, kon wel de standaard betalingsregeling van 24 maanden worden afgesloten, maar geen persoonlijke betalingsregeling naar betaalcapaciteit. Bij mensen die zich hebben gemeld met OG/S-kwalificatie wordt de invordering gepauzeerd tot een beslissing is genomen.
Bent u bereid u zich er zo snel mogelijk te van vergewissen of bij de huurtoeslag sprake is van schrijnende gevallen die echt niet kunnen wachten op hulp – en hen die hulp snel te bieden? Hoe gaat u dat aanpakken?
Burgers die gedupeerd zijn in het kader van andere toeslagen (niet-KOT) die te maken hebben met acute financiële nood kunnen via het Serviceteam een beroep doen op de Noodvoorziening. Met een korte intake wordt beoordeeld of de burger in aanmerking komt voor een betaling uit de Noodvoorziening. Burgers kunnen daarnaast terecht bij hun gemeente voor normale hulp op het gebied van schulden. Met de Woonbond is contact over hoe signalen over schrijnende situaties die bij het meldpunt van de Woonbond zijn binnengekomen kunnen worden opgepakt.
De inbreuk op de academische vrijheid door de woke-cultuur en cancel-praktijk op universiteiten en hogescholen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in De Telegraaf: «Wie niet woke is moet zijn mond houden: controle op «juiste» gedachtegoed»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op universiteiten en hogescholen een cultuuroorlog woedt waarin de aanstelling op grote schaal van zogenoemde diversity officers het hoger onderwijs moet zuiveren van zogenaamde «witte superioriteit» en vermeend kolonialisme?
Universiteiten en Hogescholen voeren beleid om kansengelijkheid en een inclusieve cultuur te stimuleren. De formuleringen in de vraag doen geen recht aan de inzet en verantwoordelijkheid van de instellingen.
Weet u dat literatuurlijsten worden gescand op wat als «foute literatuur» wordt ervaren en van pogingen om het onderwijs, zoals dat wordt genoemd, te dekoloniseren?
Onderwijsinstellingen kunnen curriculum scans inzetten om het onderwijsprogramma door te lichten. Het doel daarvan is dat studenten een zo breed mogelijk scala aan inzichten en perspectieven krijgen aangeboden.
Hoe kijkt u aan tegen een cancel-praktijk die docenten uitsluit, wanneer zij niet voldoen aan de steeds verdergaande eisen van de onder meer op racistische ideeën van de «kritische rassentheorie» gebaseerde woke-cultuur?
Ik herken deze praktijk niet.
Hoe kijkt u aan tegen de beschreven angstcultuur waarin studenten die een onvoldoende hebben gekregen, dreigen om docenten bij de diversity officers aan te geven als racist of islamofoob?
Ik heb geen signalen dat dit op Nederlandse universiteiten en hogescholen gebruik is. Diversity officers hebben niet de bevoegdheden of de positie dergelijke potentiële klachten te behandelen.
Diversity officers zijn er op gericht handvatten te bieden voor het overbruggen van verschillende meningen.
Wat gaat u ondernemen om de academische vrijheid en de kwaliteit van het hoger onderwijs te beschermen tegen de bedreiging van politiek activisme, zoals vermeld onder de vragen 2, 3, 4 en 5?
Academische vrijheid is een groot goed. Daar hoort bij dat iedereen zijn of haar mening mag uiten en er sprake is van een open debat. Zoals in de Wetenschapsbrief en het Nationaal actieplan diversiteit aangegeven, moeten alle spelers in het hoger onderwijs en onderzoek aandacht blijven houden voor diversiteit in perspectieven. Censuur, in welke vorm dan ook, mag daar geen plaats in hebben. Daarnaast doen instellingen en onderzoeksinstituten er goed aan om te streven naar divers samengestelde teams en naar een cultuur waarin optimaal wordt geprofiteerd van de verschillen in perspectieven en opvattingen, omdat dit zowel onderwijs als onderzoek verrijkt en versterkt. De onderwijsinstellingen hechten zelf sterk aan het bewaken van de academische vrijheid.
Deelt u het inzicht dat de woke-cultuur en de cancel-praktijk in toenemende mate een schadelijk klimaat creëren waarin slechts voor bepaalde, door diversity officers voorgeschreven meningen zijn toegestaan aan universiteiten en hogescholen?
Ik heb geen signalen dat dit op Nederlandse universiteiten en hogescholen gebruik is. Diversity Officers hebben niet de bevoegdheden of positie noch de intentie een klimaat te creëren waar slechts bepaalde meningen tellen.
Vindt u dat van het in het leven roepen van raden als de «Culturele Raad van Advies» die de Vrije Universiteit van Amsterdam heeft ingesteld om «multiculturele studenten te helpen aan een betere integratie in een door wit gedomineerd werkveld», een splijtende werking uitgaat op het hoger onderwijs waardoor verhoudingen eerder op scherp komen te staan dan dat ze worden bevorderd?
Opleidingen in het HO kunnen verschillende instrumenten inzetten om de aansluiting op de arbeidsmarkt voor hun studenten te verbeteren. Wanneer een opleiding constateert dat die aansluiting voor een bepaalde groep studenten meer drempels kent, kan zij daarvoor extra maatregelen treffen. Het is aan de instellingen zelf om daarin keuzes te maken ten behoeve van hun studenten.
Lokale bezuinigingen op de sportinfrastructuur |
|
Michiel van Nispen , Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Haarlemmermeer fors wil bezuinigen op haar sportinfrastructuur?1 Kunt u laten uitzoeken wat de beweegredenen zijn van het College van B&W van Haarlemmermeer om zo hard te bezuinigen op haar sportinfrastructuur?
Wat is uw reactie op de constatering dat een besparing op de gemeentelijke begroting op sport ertoe kan leiden dat de hele sportstimulering van de kaart wordt geveegd, omdat daardoor ook de co-financiering wegvalt, alsmede de maatschappelijke rendementen (de social return on investment) die stimulering van sport en bewegen met zich meebrengt? Met andere woorden, bent u het eens dat door een gemeentelijke bezuiniging van 1 miljoen euro er eigenlijk meer dan 4 miljoen euro verdwijnt aan sportinvesteringen en opbrengsten?
Wat vindt u van dergelijke bezuinigingsplannen? Deelt u de mening dat dit niet slechts als een lokale kwestie kan worden gezien, maar dat dit haast alle mooie woorden, plannen, beloftes en ambities raakt die de laatste jaren in kamerdebatten zijn uitgesproken?
Zijn er andere gemeenten die al dan niet concrete plannen hebben om zo fors te bezuinigen op de sportinfrastructuur? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat juist in de tijd dat sport en bewegen extra belangrijk is vanwege de coronapandemie en de afgenomen gezondheid van mensen, er voorgesteld wordt om te bezuinigen op sport en bewegen?
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat gemeenten al dan niet noodgedwongen besluiten te bezuinigen op de sportinfrastructuur, terwijl het juist nu extra noodzakelijk is om te blijven investeren in sport en bewegen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hoe gaat u op korte en lange termijn gemeenten voldoende ondersteunen, zodat de sportinfrastructuur op lokaal niveau overeind kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Sportbeleid dat op maandag 21 juni 2021 gepland staat? Zo neen, waarom niet?
Het verbreken van de wapenstilstand door Israël. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israël voert eerste luchtaanval sinds wapenstilstand uit op Gazastrook»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het verbreken van de wapenstilstand door Israël?
De situatie in en rond Gaza is zorgelijk en blijft bijzonder fragiel. Het kabinet onderstreept in bilaterale contacten het belang om terughoudendheid te betrachten, zodat de volatiliteit in de regio niet verder wordt vergroot. Tegelijkertijd heeft Israël het recht zichzelf te verdedigen tegen aanvallen vanuit Gaza binnen de grenzen die het internationaal recht daaraan stelt, inclusief de voorwaarde van proportionaliteit. Het kabinet beschikt over onvoldoende operationele informatie die vereist is voor de beoordeling van geweldgebruik door de partijen bij dit conflict, waarbij Nederland niet zelf is betrokken.
Acht u het bewezen dat er vanaf de Gazastrook «brandballonnen» zijn opgelaten, zoals Israël beweert? Indien ja, op welke informatie baseert u zich?
Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de berichtgeving van verschillende internationale mediaoutlets die, mede onder verwijzing naar informatie van de Israëlische autoriteiten, meldden dat er op 15 en 16 juni jl. circa 30 branden zijn ontstaan nabij de grens tussen Israël en de Gazastrook. De media stellen dat het grootste deel van deze branden zou zijn ontstaan door «brandballonnen», die in Gaza zouden zijn opgelaten in reactie op de aangekondigde «Vlaggenmars» van Israëlische groeperingen door Jeruzalem op 15 juni jl. Het is niet met zekerheid te stellen wie deze «brandballonnen» heeft opgelaten, maar het is aannemelijk dat deze actie ofwel door Hamas is uitgevoerd, dan wel ten minste door Hamas is toegestaan. Hamas ontkent betrokkenheid niet.
Is het duidelijk wie de afzender van deze vermoedelijk verstuurde brandballonnen zou zijn? Is dit een partij in de totstandkoming van de wapenstilstand?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de luchtaanval van Israël en daarmee het verbreken van de wapenstilstand een proportionele actie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het verbreken van de wapenstilstand? En hoe ziet u de toekomst voor deëscalatie en vrede in Palestina op korte termijn?
De opleving van geweld laat zien hoe kwetsbaar het bestand is. Op dit moment kan humanitaire hulp Gaza in en heeft Israël een aantal andere stappen gezet om de spanningen te verminderen, zoals verruimen van de limiet waarbinnen gevist mag worden, toestaan van verkoop van landbouwproducten uit Gaza op de Westelijke Jordaanoever en de invoer van materialen voor bedrijven. Over wat nodig is voor een duurzamere oplossing worden indirecte onderhandelingen gevoerd tussen Israël en Hamas, met behulp van Egypte. De eisen die partijen stellen voor een duurzamere oplossing liggen nog ver uit elkaar. Nederland zet zich internationaal en in EU-verband in voor een brede inzet, met alle betrokken partijen, inclusief de Palestijnse Autoriteit, Israël, Egypte, andere Arabische landen en vertegenwoordigers van de bevolking in Gaza voor de wederopbouw van Gaza, waarbij ook gekeken moet worden naar het vergroten van het sociaaleconomisch perspectief voor Gaza. Deze inzet kan mede dienen als opmaat naar duurzame vrede, economische samenwerking en grotere veiligheid in de hele regio op de lange termijn.
Welke middelen is Nederland bereid in te zetten om bij te dragen aan het voorkomen van verdere escalatie? Erkent u dat Israël hierin de voornaamste rol heeft als het land met het grootste en best bewapende leger, alsook gegeven het feit dat Israël het land is waarvan de aanhoudende stroom van agressies, in de vorm van misdaden tegen de menselijkheid en annexatiepolitiek, afkomstig is?
Het kabinet verwacht van alle partijen dat zij hun verplichtingen onder internationaal recht nakomen. Voor een beschrijving van inzet van het kabinet voor het bestendigen van het staakt-het-vuren wordt verwezen naar brief van 16 juni jl., met kenmerk 23432–481/2021D21827.
Welke extra verantwoordelijkheden in het kader van de internationale vrede en mensenrechten dicht u Nederland toe in de bestrijding van koloniale politiek, provocaties en agressie door Israël ten opzichte van uw eerdere antwoorden tijdens de debatten over Israël in mei?
Voor wat betreft de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 mei (met kenmerk 2021Z07817) en 16 juni jl. (met kenmerk 2021D21827). Het kabinet ziet op dit moment geen extra verantwoordelijkheden weggelegd voor Nederland.
Bent u bereid noodhulp in te zetten voor burgers in Gaza die worden getroffen door het verbreken van de wapenstilstand? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft reeds besloten om over te gaan tot een additionele bijdrage van EUR 4 miljoen voor de humanitaire VN-respons, via het door UNRWA uitgegeven noodappeal. Daarnaast ondersteunt Nederland de medische noodhulp van de Palestijnse Rode Halve Maan met een bijdrage van EUR 350.000 via het Nederlandse Rode Kruis. De recente beschietingen hebben niet geleid tot een extra verzoek om noodhulp.
In het licht van eerder gedane uitspraken door de demissionaire Minister-President over het recht op zelfverdediging van Israël, hoe beoordeelt u nu deze uitspraken?
Het kabinetsstandpunt zoals verwoord door de Minister-President op 16 mei jl.,2 is ongewijzigd: Israël heeft het recht zichzelf te verdedigen, maar moet juist als een sterk land ook diens verantwoordelijkheid nemen, en handelen binnen de grenzen van het internationaal recht.
Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 5.
Het bericht ‘Justitie wil doodrijder van Fleur niet op verlof in Loosdrecht in belang van nabestaanden’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u er bekend mee dat het OM probeert te voorkomen dat de man die in 2016 onder invloed van alcohol met 167 km/h de 19-jarige Fleur Balkestein doodreed tijdens zijn verlof terugkeert naar zijn woonplaats Loosdrecht, waar Fleurs nabestaanden vaak haar herdenkteken bezoeken?1
Ja, ik ben met de zaak bekend.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt dient te zijn dat daders van zware gewelds- of zedendelicten tijdens hun verlof en na hun vrijlating nooit terugkeren naar hun oude woonomgeving wanneer het aannemelijk is dat slachtoffers of nabestaanden daar met hen geconfronteerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat het voor slachtoffers en nabestaanden van ernstige strafbare feiten zeer belastend kan zijn om te worden geconfronteerd met een dader die terugkeert in hun nabije omgeving. Dit is dan ook een onderwerp dat al geruime tijd mijn aandacht heeft.
In elke zaak wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), het Openbaar Ministerie (OM), of de rechter op individueel niveau beoordeeld of er aanleiding bestaat een voorwaarde te verbinden aan verlof, een invrijheidstelling of aan een voorwaardelijke sanctie. In die afweging wordt de beschermingsbehoefte van het slachtoffer of de nabestaande afgezet tegen de grondrechten van de dader.
Er bestaan voldoende wettelijke mogelijkheden om een ongewenste confrontatie tussen slachtoffers en nabestaanden enerzijds, en de dader anderzijds te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan een locatieverbod als bijzondere voorwaarde, bij een door de rechter opgelegde voorwaardelijke sanctie of bij een onvoorwaardelijke sanctie als onderdeel van de tenuitvoerlegging. Daarnaast kan aan de dader, bij een veroordeling tot een gevangenisstraf of terbeschikkingstelling wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, een zelfstandige gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) worden opgelegd. Of kan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden verlengd. Wanneer de rechter daartoe besluit, kan hij bij de tenuitvoerlegging, indien sprake is van een te beschermen slachtoffer, een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen als voorwaarde aan die maatregel verbinden. Het OM kan dergelijke voorwaarden ook aan de verlengde proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbinden.
Kunt u per jaar aangeven hoe vaak de afgelopen vijf jaar aan (voormalige) gedetineerden, dus zowel tijdens verlof als na vrijlating, een locatieverbod is opgelegd, al dan niet in combinatie met een enkelband?
Voor de beantwoording van deze vraag zijn gegevens nodig uit verschillende systemen van verschillende organisaties. De informatiepositie en de wijze van registratie verschilt bij deze organisaties. Daarom zijn hierover geen eenduidige gegevens beschikbaar. Wel kan ik u het volgende beeld schetsen.
De instroomcijfers van de reclassering laten zien dat het aantal locatieverboden met elektronische monitoring bij verloven in de periode 2016 tot en met 2019 flink is gestegen, tot net boven de 1000 per jaar. In 2020 ligt dit aantal een stuk lager, namelijk circa 450 verloven. Relevant daarbij is dat in 2020 de coronamaatregelen invloed hebben gehad op de strafrechtketen, waaronder de mogelijkheden voor verlof.
Ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geldt het volgende. In de periode van 2016 tot en met 2020 werd daarbij per jaar aan gemiddeld 200 personen een locatieverbod opgelegd. Op basis van de mij beschikbare cijfers is geen eenduidig beeld te geven van het aantal locatieverboden waar deze gecombineerd worden met elektronische monitoring.
In hoeveel gevallen betrof het locatieverbod de eigen voormalige woonomgeving?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Reden daarvoor is dat deze uitvraag tevens een uitvraag naar mogelijke verhuisbewegingen en naar adresgegevens van (voormalige) delinquenten uit het verleden omvat en die gegevens worden niet bewaard.
Kunt u tevens per jaar aangeven hoe vaak de afgelopen vijf jaar aan (voormalige) gedetineerden, dus zowel tijdens verlof als na vrijlating, een contactverbod is opgelegd, al dan niet in combinatie met een enkelband?
Ik kan u melden dat enkel de combinatie contactverbod met elektronische monitoring niet voorkomt en dat er geen cijfers van contactverboden bij verlof beschikbaar zijn. Gelet op het voorgaande kan ik u het volgende beeld schetsen.
Op basis van de instroomcijfers van de reclassering is te zien dat in de periode van 2016 tot 2019 per jaar aan circa 200 gedetineerden een contactverbod bij hun penitentiair programma werd opgelegd. In het jaar 2020 is een aanzienlijke stijging van deze cijfers waar te nemen, tot bijna 300 gevallen. Omdat het penitentiair programma geheel extramuraal plaats vindt heeft dit doorgang kunnen vinden tijdens de coronamaatregelen.
Ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling laten cijfers van het CJIB zien dat in de periode van 2016 tot en met 2020 per jaar gemiddeld aan circa 240 personen een contactverbod is opgelegd.
Volledigheidshalve merk ik op dat de reclassering niet altijd de toezichthoudende partij is bij een contactverbod en dat de reclassering alleen zicht kan geven op de gevallen waarin zij een toezichthoudende rol heeft.
Kunt u concreet maken op welke wijze in de nieuwe Wet Straffen en Beschermen meer rekening met de belangen van slachtoffers wordt gehouden met betrekking tot locatie- en contactverboden als voorwaarde bij de voorwaardelijke invrijheidstelling?
Onder de Wet straffen en beschermen weegt het belang van het slachtoffer nadrukkelijk mee bij een beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling, het penitentiair programma en het re-integratieverlof.2 Hierbij worden de volgende drie criteria betrokken: het gedrag van de gedetineerde, de eventuele aan vrijheden verbonden risico’s en de belangen van slachtoffers.
Het meewegen van het slachtofferbelang heeft betrekking op diens beschermingsbehoefte. Het omvat meer dan alleen de (fysieke) veiligheid van een slachtoffer. Het gaat bijvoorbeeld ook om het belang van het slachtoffer om niet onnodig met de veroordeelde te worden geconfronteerd. Confrontatie kan een groot gevoel van onveiligheid met zich meebrengen. Dat geldt te meer als gedrag van de gedetineerde gedurende zijn of haar detentie hieraan heeft bijgedragen doordat hij of zij ongewenst contact heeft gezocht met het slachtoffer. Bij de afweging van alle belangen wordt gekeken of en hoe aan de beschermingsbehoefte van het slachtoffer tegemoet kan worden gekomen, bijvoorbeeld in de vorm van bijzondere voorwaarden zoals locatie- en contactverboden. Enkel een gevoel van onbegrip of onbehagen is hier overigens onvoldoende voor. Het niet verlenen van vrijheden, zoals de voorwaardelijke invrijheidsstelling, kan aan de orde zijn op het moment dat gerechtvaardigde belangen van het slachtoffer – en in het bijzonder zijn of haar (fysieke) veiligheid – niet op een andere wijze kunnen worden gewaarborgd.
Om rekening te kunnen houden met slachtofferbelangen zal na afloop van de strafzaak contact worden opgenomen met het slachtoffer om te vragen of hij of zij benaderd wil worden over het detentieverloop en of er beschermingsbehoeften zijn. Ten behoeve van de beslissing over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan het slachtoffer ook, als hij of zij dit wenst, schriftelijk te kennen geven bij welke bijzondere voorwaarden hij of zij gebaat is, voor zover deze zien op bescherming van het slachtoffer. Slachtoffers van spreekrechtwaardige delicten kunnen daarnaast nog mondeling een toelichting geven aangaande hun beschermingsbehoeften – en daarmee hun zienswijzen ten aanzien van mogelijke voorwaarden – kenbaar maken, door zijn schriftelijke verklaring toe te lichten.
Kunt u eveneens concreet maken in hoeverre slachtoffers en nabestaanden na inwerkingtreding van deze wet beter beschermd zullen worden tegen daders na hun definitieve invrijheidstelling?
De Wet straffen en beschermen heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Als de gevangenisstraf is ondergaan en de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is geëindigd, kan op basis van de Wet straffen en beschermen niet op dezelfde manier bescherming worden geboden als dat mogelijk is in vergelijk tot een lopende gevangenisstraf, dan wel een lopende proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het beschermen van een slachtoffer moet dan in een ander kader geschieden. Bijvoorbeeld in het kader van de Wet langdurig toezicht: bij een veroordeling tot een gevangenisstraf of terbeschikkingstelling wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, kan door de rechter een zelfstandige GVM worden opgelegd of kan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, op vordering van het OM, door de rechter met ten hoogste twee jaar worden verlengd.
De maatregel wordt door de rechter opgelegd in het veroordelend vonnis, maar zal niet eerder ten uitvoer kunnen worden gelegd dan nadat de tbs (zowel tbs met voorwaarden als tbs met dwangverpleging), gevangenisstraf (geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk) of voorwaardelijke invrijheidsstelling is geëindigd. Daartoe dient het OM vóór het einde van de tbs-maatregel of onvoorwaardelijke gevangenisstraf een vordering in bij de strafrechter in eerste aanleg.
De tenuitvoerlegging van de maatregel is aan criteria gebonden: er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat een voor een ernstige zeden- of geweldsmisdrijf veroordeelde wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan óf de tenuitvoerlegging noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen.
De strafrechter zal in zijn last tot tenuitvoerlegging van de maatregel bepaalde gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden, opnemen. Indien sprake is van een te beschermen slachtoffer, kan bijvoorbeeld een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen als voorwaarde aan die maatregel worden verbonden.
Het telkens (zonder maximum) verlengen van de proeftijd van de voorwaardelijke vrijheidsstelling door rechter is mogelijk indien en zo lang er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat een voor zeden- of zware geweldsmisdrijven veroordeelde wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is.
De Wet straffen en beschermen zou – wel – nog kunnen helpen op het terrein van informatiedeling met partners die na een gevangenisstraf vanuit hun taakoefening betrokkenheid hebben bij de terugkeer van een gedetineerde. De wet maakt informatiedeling over risico’s tussen bijvoorbeeld DJI en gemeenten alsook informatie-uitwisseling tussen gemeenten, DJI en reclassering op re-integratie gemakkelijker. Hierdoor kunnen die organisaties – tijdig – maatregelen treffen dan wel in een eerder stadium worden betrokken bij een detentie- en re-integratietraject.
Gaat het aantal contactverboden en locatieverboden (al dan niet voor de voormalige woonomgeving van de dader) na vrijlating als gevolg van deze wet fors omhoog? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen om hier alsnog werk van te maken? Zo ja, kunt u hier een afrekenbare doelstelling aan hangen?
Het OM zal per individuele veroordeelde een afweging maken en een beslissing nemen over de verlening van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en welke bijzondere voorwaarden hieraan worden verbonden. Voor zover voorwaarden noodzakelijk en proportioneel zijn, zal hiertoe worden besloten. Of en zo ja in welke mate sprake zal zijn van een toename in het aantal contact- en locatieverboden om die reden moet de praktijk (nog) uitwijzen. Voor de wijze waarop het slachtofferbelang wordt meegewogen en de effecten hiervan zal, conform mijn toezegging aan de Eerste Kamer, aandacht zijn in het kader van de evaluatie van de wet die binnen vijf en tien jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden. Ten behoeve hiervan zal worden begonnen met monitoring van de toepassing.
Het artikel ‘Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken»?1
Ja.
Erkent u dat vanuit de landbouwsector de nodige waarschuwingen zijn geweest over de mogelijke gevolgen van het op de lange baan schuiven van de legalisering van de zogenaamde PAS-melders en interimmers?
De legalisering van de PAS-melders is nooit op de lange baan geschoven. Door de complexiteit van de opgave is enige tijd noodzakelijk om de legalisering op een verantwoorde manier te kunnen aanpakken. Inmiddels is de eerste PAS-melder door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit op basis van intern salderen legaal is. De landbouwsector heeft inderdaad aangegeven de betreffende situaties graag snel gelegaliseerd te hebben. Daar hebben we dezelfde ambitie.
Wat betreft de interim-mers die eerder van een bevoegd gezag bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, treed ik in overleg met provincies over de interim-mers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van toestemming te voorzien. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om toestemming aan te vragen.
Wat gaat u doen om de PAS-melders en interimmers op korte termijn te helpen met het legaliseren van hun niet vergunde situatie die is ontstaan door het volgen van de toen geldende wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit een bedreiging is voor het voortbestaan van deze familiebedrijven?
Het niet hebben van een rechtmatige vergunning kan tot problematische situaties leiden. Daarom heb ik direct na de PAS-uitspraak aangegeven er alles aan te doen om de PAS-meldingen zo spoedig als mogelijk en waar nodig van een vergunning te voorzien. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat er geen actieve handhaving plaats zal vinden door de bevoegde gezagen. Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verzoek van MOB om handhavend op te treden tegen een PAS-melder afgewezen, omdat handhaving onevenredig zou zijn. Ik heb er vertrouwen in dat het voortbestaan van de familiebedrijven niet in het geding is.
Het bericht ‘Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao»?1
Ja.
Was Defensie zich bij het begin van de bouw van het kamp Dovale en de daarop volgende schietoefeningen bewust van de benodigde «aanlegvergunning»? Zo ja, waarom zijn de bouw en de schietoefeningen zonder beschikking over deze vergunning toch doorgezet?
De oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zoals die door Defensie sinds 1991 worden uitgeoefend op Wacawa zijn op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren en staan niet ter discussie. Dit betekent dat activiteiten (oefenen, bivak en schieten) die vóór het bekrachtigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 op Wacawa plaatsvonden onder bestaande rechten vallen.
In tegenstelling tot oefen-, schiet- en bivakactiviteiten is voor bouwactiviteiten van Defensie wel een zogenoemde aanlegvergunning benodigd, maar het belang hiervan is onvoldoende ingezien. Naar aanleiding van plannen om twee overkappingen te bouwen is in 2016 aan natuurorganisatie Carmabi opdracht gegeven om een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Het resulterend rapport «Wacao militair oefen- en schietterrein: survey van natuurwaarden» is in 2018 opgeleverd. Deze overkappingen zijn nooit gerealiseerd.
Wel is in 2019 het oefendorp Dovale zonder aanlegvergunning gebouwd. CZMCARIB, de lokale defensieorganisatie, achtte het indertijd niet noodzakelijk de benodigde aanlegvergunning aan te vragen omdat de bouw werd uitgevoerd in het kader van een oefening en de constructie (containers) van semipermanente aard is.
De voorbereidingen voor de aanlegvergunningsaanvraag van de bivaklocaties, waarbij alsnog oefendorp Dovale is meegenomen, zijn pas in 2020 gestart met een natuurwaardenonderzoek door de natuurbeschermingsorganisatie Carmabi, dat in oktober 2020 is opgeleverd («Inventarisatie Natuur: Ontwikkelingslocaties & Verbindingswegen van oefen- en schietterrein Wacawa» 2).
In maart 2021 is de aanvraag voor de aanlegvergunning voor oefenkamp Dovale en de eerste bivaklocatie (A) officieel en volledig ingediend bij de Curaçaose overheid.
Vanwege het operationeel belang voor de betrokken eenheden om oefeningen op deze locatie te kunnen uitvoeren en de kleinschaligheid van de bouwconstructies is vooruitlopend op het aanvragen van de aanlegvergunning bivaklocatie A in 2020 reeds aangelegd op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in bovengenoemd rapport.
Hoe kan het dat er zo lang is gewacht met de aanvraag van de benodigde vergunning, zelfs nadat uit onderzoek door natuurbeschermingsorganisatie Carmabi bleek dat deze nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Was Defensie zich bewust van het gevaar, dat de oefeningen op Wacawa vormde, voor de bedreigde dier- en plantensoorten in het gebied en de veiligheid omtrent het schieten met scherp? Zo ja, waarom werd besloten deze gevaren alsnog te negeren en de oefeningen zonder vergunning uit te voeren?
Defensie onderkent het belang van de natuurwaarden van het gebied. In 2016 heeft natuurorganisatie Carmabi opdracht gekregen een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Zoals reeds in antwoord op vragen 2, 3 en 6 is gesteld vinden oefen, schiet- en bivakactiviteiten door Defensie sinds 1991 plaats op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren.
Eind 2021 start Carmabi met een vervolg natuuronderzoek. Met de uitkomsten van dit rapport wordt gekeken hoe de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten op basis van het bestaand gebruik mogelijk ook publiekrechtelijk verankerd kunnen worden.
Waarom kwam Defensie liever tot een «werkbare oplossing» met Carmabi dan dat Defensie zich daadwerkelijk inzette om natuurinclusief te bouwen en flora en fauna intact te laten?
Zoals aangegeven in vraag 2, 3 en 6, heeft het bouwen van bivaklocatie A in 2020 plaats gevonden op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in het rapport uit 2020.
Was u voor de publicatie van dit bericht op de hoogte van het illegaal uitvoeren van werkzaamheden en schietoefeningen op Wacawa? Zo ja, waarom hebt u deze werkzaamheden en schietoefeningen niet tot een halt geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Vinden er momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa zonder vergunning? Bent u van mening dat deze oefeningen stilgelegd moeten worden totdat er een vergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vinden momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa door Defensie op basis van bestaand gebruik, zoals ook in vraag 2, 3 en 6 is aangegeven. Het oefenen in het gebied zorgt voor gereedstelling van onze mensen en is noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taak van Defensie om het Koninkrijk te beschermen.
De aanlegvergunning die in maart 2021 is aangevraagd, gaat niet over de oefenactiviteiten maar over de (al voltooide) bouw van oefendorp Dovale en bivaklocatie A. De aanvraag van de aanlegvergunning voor de opgeschorte bouw van bivaklocatie B is in voorbereiding en zal later dit jaar via het Rijksvastgoedbedrijf worden ingediend bij het land.
Heeft u of uw ministerie contact gehad met de overheid van Curaçao? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst, welke afspraken zijn hierover gemaakt en wat is de taak van Curaçao in deze kwestie?
Ja. De overheid van Curaçao is bevoegd gezag inzake de aangevraagde aanlegvergunning voor het oefendorp Dovale en beide bivaklocaties. Afgesproken is dat de aanvraag aanlegvergunning voor Bivaklocatie B direct zal worden ingediend zodra alle benodigde documentatie beschikbaar is (de getekende aanvraag aanlegvergunning met de relevante onderzoeken en overzichts- en bouwtekeningen).
Bent u op de hoogte van het incident waarbij een Antilliaanse vissersboot is geraakt door mitrailleurkogels? Welke maatregelen zijn genomen om de bevolking te beschermen tegen oefeningen van Defensie, die plaats vinden zonder de juiste vergunningen?
Ja, dit betrof een incident in 2007. In navolging op het incident zijn maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid waarbij voorschriften zijn herzien en vastgelegd en regels zijn opgesteld met betrekking tot de naleving. Er is tevens een informatiesysteem ontwikkeld waar informatie extern te vinden is over de planning van de oefeningen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de lokale vissers om hen te informeren. De grondeigenaar die beheertaken heeft voor het gebied, plaatst tijdig waarschuwingsvlaggen en vissers worden door Defensie een maand van te voren onder andere via internet en social media geïnformeerd.
Ten aanzien van de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zie het antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Hittestress bij dieren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming waarin zij duidelijk maken dat geen van de aanbevelingen die deze organisaties deden in het rapport «Op de bres tegen hittestress» volledig of voldoende zijn opgevolgd?1
Ik heb kennis genomen van de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming. De afgelopen jaren zijn er door mijn ministerie en de sector verschillende stappen gezet ter vermindering van hittestress bij dieren. Hierbij is er ook aandacht geweest voor de aanbevelingen die zijn gedaan door Eyes on Animals en de Dierenbescherming.
Kunt u per aanbeveling uiteenzetten waarom deze niet volledig zijn opgevolgd?
In de recente Kamerbrief over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte2 heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. De input van Eyes on Animals en de Dierenbescherming zijn en worden hierin ook meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Erkent u dat de vrijblijvende afspraken uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de verschillende sectorprotocollen nog altijd niet voorkomen dat dieren ernstig lijden onder hittestress en zelfs sterven? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld en vormt een platform om problemen rondom hitteperiodes te bespreken en aan te pakken. De NVWA controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Ook kan de NVWA in rapporten van bevindingen refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan ter ondersteuning van een wettelijke overtreding. Ondanks dat kan het voorkomen dat dieren lijden onder hittestress. De ketenpartijen in de sector moeten zich blijven inspannen om dit te voorkomen.
Op welke termijn gaat u over tot het wettelijk vastleggen van maatregelen tegen hittestress, zoals ten aanzien van de beladingsgraad en het koelen van wagens tijdens warme en tropische warme dagen, aangezien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit niet kan handhaven op de vrijwillige afspraken uit het Nationaal plan?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u vorig jaar, na de derde zeer warme zomer op een rij met een hittegolf van dertien aaneengesloten dagen, aankondigde dat het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zou worden bijgestuurd? Waarom is dit nog niet gebeurd?
De uitvoering en bijsturing van de sectorprotocollen onder het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zijn een verantwoordelijkheid van de betrokken sectoren. Het Nationaal plan veetransport is na de zomer van 2020 geëvalueerd en in april van dit jaar met de sector besproken. Er is een oproep gedaan om de sectorprotocollen aan te passen, waaronder het overnemen van de aanbevelingen in het rapport van Buro over hittestress bij varkens en pluimvee. Er zijn echter nadien door de sector geen wijzigingen doorgevoerd in de sectorprotocollen.
Momenteel wordt gewerkt aan een plan van aanpak gericht op hittestress bij landbouwhuisdieren. Hierin komen acties te staan om hittestress op zowel het primaire bedrijf, tijdens transport als in de slachterijen verder te verbeteren. Zowel de aanbevelingen genoemd in de evaluatie als de actiepunten zoals vastgesteld in het plan van aanpak zullen onverminderd onder de aandacht van de sector worden gebracht bij de halfjaarlijkse evaluatie van het plan.
Hoe ver bent u met het uitwerken van een wettelijke meldplicht bij sterfte als gevolg van hitte?
Zoals ik uw Kamer per brief3 heb aangegeven wordt er, om meer zicht te krijgen op sterfte als gevolg van de uitval van kunstmatige ventilatie, aangesloten bij een lopend initiatief tussen de NVWA en Rendac. Momenteel vindt er overleg plaats tussen de NVWA en Rendac over de mogelijkheden voor een gegevensleveringsovereenkomst, onder andere over het gebruik van kadavercijfers voor het monitoren van sterfte. Als deze overeenkomst haalbaar blijkt en tot stand komt, dan zou de NVWA beter zicht kunnen krijgen op bedrijven met een opvallend hoge uitval, ook tijdens hitteperiodes.
Wanneer en op welke wijze heeft u de sector duidelijk gemaakt dat het vervroegd afvoeren naar de slacht en onthouden van voedsel, maatregelen die vorig jaar waren opgenomen in het hitteplan van de varkenssector, geen diervriendelijke maatregelen zijn tegen hittestress, zoals uitgesproken door de Kamer met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 9)?
Mijn ministerie heeft hierover geen contact gehad met de sector, aangezien de genoemde maatregelen vorig jaar niet in het hitteplan van de varkenssector zijn opgenomen.
Op grond van (artikel 1.7) Besluit houders van dieren dient een houder er onder andere voor te zorgen dat een dier een toereikende hoeveelheid voer krijgt toegediend. Wageningen UR heeft in samenwerking met de varkenssector (POV) in 2020 een bedrijfsspecifiek hitteprotocol voor de varkenshouderij en een brochure met tips om hittestress bij varkens te voorkomen, opgesteld5. In dit hitteprotocol en de brochure zijn een aantal samenhangende maatregelen en adviezen opgenomen die kunnen bijdragen aan voorkomen en vermindering van hittestress. Het vervroegd afvoeren naar de slacht en het geheel onthouden van voedsel zijn niet als maatregel opgenomen in deze documenten. Wel is beperking van de voergift als maatregel opgenomen. Om hittestress te voorkomen, zullen dieren als het warm is uit zichzelf in het algemeen minder voer opnemen. In de brochure is als advies opgenomen om uit oogpunt van dierenwelzijn de voergift niet te beperken bij vleesvarkens en biggen die gelijktijdig worden gevoerd via een voertrog, omdat dan dieren die lager in rangorde staan te weinig voer kunnen krijgen. Daarbij kan dit leiden tot onrust onder de dieren en mogelijk bijtgedrag veroorzaken.
Bent u bereid om de maximale temperatuur waarbij dieren op transport mogen worden gezet, nu 35 graden, flink te verlagen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in Europees verband in voor duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten en diercategorieën. Daarnaast wordt, op basis van de recent aangenomen motie van lid Vestering (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10), door mijn ministerie verder uitgewerkt hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress?
De toegestane bezetting is voor een aantal diersoorten vastgelegd in Europese en/of nationale regelgeving. Ten aanzien van het klimaat in de stal dient elke veehouder zich te houden aan de algemene bepalingen die hierover zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren en zijn gebaseerd op Europese regelgeving (Richtlijn 98/58/EG). Zo mag onder andere de temperatuur in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder dit in acht te nemen en bijvoorbeeld de ventilatie aan te passen. Daarnaast wil ik benadrukken dat ik in de recente Kamerbrief over dierenwelzijn en hitte6 heb aangegeven dat er structurele aanpassingen nodig zijn van de sector om welzijnsproblemen in de zomer zoveel mogelijk te voorkomen. Waarbij ik specifiek heb aangegeven dat er met name oplossingen nodig zijn die het totaal aantal dieren dat, gedurende (mogelijk) hete periodes bij het slachthuis aangeboden wordt, beperkt.
Gaat u nu wel de slachtsnelheid verlagen, waar de Kamer door middel van een motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1111) vorig jaar voor de zomer toch al toe opriep, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en dieren niet langer in veel te hete vrachtwagens voor het slachthuis in de wacht staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131 en nr. 1199) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, is. Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en teneinde voor de tussentijd aan de NVWA een kader te geven voor de beoordeling van aanvragen tot verhoging van de slachtsnelheid, heb ik de Inspecteur-generaal van de NVWA de aanwijzing gegeven om geen verhogingen van de slachtsnelheid toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1201). Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Erkent u dat het opnemen van een vrijblijvende suggestie voor beperking van de wachttijd bij het slachthuis in het sectorprotocol van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), geen enkele daadwerkelijke bescherming biedt aan dieren? Bent u bereid om zelf een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie werkt op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór de volgende reeks zomerse dagen beantwoorden?
Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Afschalen van bron- en contact onderzoek bij GGD GHOR |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Deskundigen waarschuwen: opleving corona dreigt»?1 Wat is uw reactie?
Ja, ik ken het artikel. Ik ben het eens met het bericht dat we voorzichtig moeten omgaan met het afschalen van de BCO capaciteit in verband met nieuwe varianten van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van André Rouvoet, voorzitter GGD GHOR dat GGD'en om die reden de testcapaciteit en bron- en contactonderzoek (BCO) de komende zomermaanden nog niet zullen afschalen en dat dit op zijn vroegst aan het eind van het derde kwartaal gebeurt? Vindt u dat een goede beslissing?
In het position paper dat voor het rondetafelgesprek op 14 juni 2021 openbaar is geworden, heeft de heer Rouvoet aangegeven dat er voor BCO wordt gewerkt aan een flexibel capaciteitsmodel dat kan meebewegen met het aantal besmettingen. In het rondetafelgesprek gaf de heer Rouvoet het belang aan om de capaciteit voor BCO de komende tijd niet snel af te schalen omdat de GGD'en in staat willen blijven om het gevraagde aantal van 4.400 volledige BCO’s per dag uit te kunnen voeren. Ik heb met GGD GHOR Nederland en de GGD'en afspraken gemaakt over deze 4.400 reguliere BCO's. Het aantal fte dat daarvoor moet worden ingeschakeld is aan de GGD'en en is onder andere afhankelijk van de efficiency waarmee het BCO kan worden uitgevoerd en aan de eisen die op basis van OMT-adviezen aan het BCO worden gesteld. Het aantal fte kan dus variëren. Mijn focus ligt op het resultaat en dus op de aantallen BCO, niet op het aantal fte dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland daarvoor inzetten.
Ik vind het verstandig – ook vanuit het perspectief van een doelmatige besteding van overheidsgelden – dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland de beschikbare capaciteit meer in lijn brengen met de nu gevraagde BCO-capaciteit. Ik vraag van de GGD'en en GGD GHOR Nederland dat zij in staat zijn om – wanneer dat als gevolg van het aantal besmettingen nodig is – per dag 4.400 regulier BCO’s uit te voeren. En heel belangrijk: zodra het nodig is dicht op de bron te zitten en alert te reageren op uitbraken van het virus en deze in te dammen. Ik heb de GGD'en en GGD GHOR Nederland gevraagd daarbij ook het meest recente advies van het OMT over het BCO te betrekken. Ik maak met de GGD’en en GGD GHOR Nederland afspraken over hoe het BCO eruit komt te zien in Q4. GGD GHOR Nederland zijn op dit moment in gesprek met het RIVM en de LCT om het BCO-op maat vorm te geven, wat in het 116e en 117e advies van het OMT aan de orde kwam. Op dit moment wordt er gemikt om het BCO-op maat in oktober te publiceren en in te laten gaan.
Tot slot, door de grote toename in testvraag is het goed om vooralsnog de huidige capaciteit bij de GGD-en te behouden. Dat gebeurt ook op dit moment en we zien dat de testcapaciteit bij GGD-en de testvraag nog aankan. Het is verstandig om deze capaciteit nog even te laten staan, ook met het oog op de vakantieperiode, wat normaal gesproken een periode is waarin mensen op vakantie gaan en veel sociale activiteiten ondernemen.
Klopt het dat het aantal BCO-medewerkers bij de GGD Fryslân wordt afgeschaald? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
De Veiligheidsregio Friesland kende tot 7 juli 2021 een laag aantal besmettingen en dus een laag aantal BCO. Bij de GGD Fryslân zijn vanwege natuurlijk verloop (nieuwe baan, terug naar oude baan) medewerkers vertrokken die niet direct zijn vervangen. Dit is te begrijpen omdat er niet voldoende werk was. GGD Fryslân voldoet nog steeds aan haar landelijke capaciteitstarget. Toen het aantal besmettingen opliep, heeft de GGD Fryslân het aantal medewerkers uitgebreid om te doen wat nodig is.
Klopt het dat Yource Nijmegen vanaf 18 juni wordt afgeschaald naar nul en dat aflopende contracten van werknemers op Payroll contracten vanaf 1 juli niet meer worden verlengd? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Yource Nijmegen ondersteunt GGD Brabant Zuid-Oost met extra capaciteit. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de capaciteit op verzoek van die GGD teruggebracht zou worden naar nagenoeg nul. Daarna heeft die GGD het besluit aangepast en verzocht om toch een deel van de capaciteit beschikbaar te blijven houden.
Klopt het dat de landelijke schil uitzendbureau’s als Yource en Webhelp, zijn afgeschaald met 20%? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Zie de antwoorden over de GGD'en Fryslân en Brabant Zuid-Oost) op vraag 3 en 4.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen BCO-medewerkers per GGD per 1 mei en daarbij aangeven welke aantallen in dienst blijven tot einde derde kwartaal, en waar en met hoeveel medewerkers wordt afgeschaald?
Per 1 juni (gegevens per 1 mei zijn niet beschikbaar) waren bij de GGD'en in totaal circa 3.500 fte werkzaam voor BCO. Bij de zogenaamde landelijke schil circa 4.400 fte. Er is geen opdracht gegeven om af te schalen. Mede op basis van het meest recente OMT-advies over BCO gaan de GGD'en en GGD GHOR Nederland bezien hoe zij de beschikbare BCO-capaciteit in lijn kunnen brengen met in de toekomst te verwachten aantallen besmettingen.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers in dienst van de GGD of via uitzendbureaus als BCO-medewerker werkten op 1 mei en welke wijzigingen in de contracten per wanneer zullen ingaan?
Zie het antwoord op vraag 6. Voor de landelijke schil zijn er nu contracten met 5 partijen. De Alarmcentrales Eurocross Assistance en ANWB hebben in overleg met GGD GHOR Nederland in goed overleg besloten per 1 juli 2021 met hun BCO-werk te stoppen. Per 1 augustus 2021 zal dat ook het geval zijn voor Majorel. Ook het Rode Kruis zal de aankomende periode haar BCO-werkzaamheden afbouwen. De gesprekken over de nieuwe contracten lopen op dit moment. Naar verwachting zullen met een kleiner aantal partijen dan nu contracten worden gesloten. Dit zal de efficiency van het BCO ten goede komen én GGD GHOR Nederland in staat stellen flexibel mee te bewegen met de vraag naar BCO's.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt.
De uitruil van geluidsruimte tussen kleine en grote luchtvaart op Groningen Airport Eelde. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de omzettingsregeling van Groningen Airport Eelde, omdat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betreft waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeien? Zo nee, hoe zit dit dan?1
De Omzettingsregeling luchthaven Eelde is gebaseerd op artikel X van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (hierna: RBML).2 Artikel X van de RBML is opgenomen in artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ook wel de «negatieve lijst» genoemd. Er is met de omzettingsregeling geen sprake geweest van verandering van activiteiten of een ingreep op de luchthaven ten opzichte van de situatie met het aanwijzingsbesluit dat door de omzettingsregeling is vervangen. Door in de omzetting uit te gaan van het invoerscenario waarmee de geluidszone van het aanwijzingsbesluit is bepaald, is de maximale geluidsruimte van de luchthaven niet veranderd. Ook is er geen sprake geweest van wijzigingen van de start- of landingsbanen van de luchthaven. Tenslotte zijn de ruimtelijke beperkingen voor de omgeving van de luchthaven gelijk gebleven, omdat de geluidszones in de aanwijzing zijn omgezet in beperkingengebieden met dezelfde beperkingen als de situatie bij het aanwijzingsbesluit.
Gezien het feit dat de omzettingsregeling daarmee een één op één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betrof waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeiden is in de wet RBML bepaald dat tegen de omzettingsregeling geen mogelijkheid van een bezwaarschriftprocedure of een beroep op de bestuursrechter openstaat. Tegen het aanwijzingsbesluit, dat één op één is omgezet in de omzettingsregeling, heeft wel de mogelijkheid tot bezwaar en beroep opengestaan. Ook tegen het nieuw vast te stellen luchthavenbesluit voor Groningen Airport Eelde (GAE) staat de mogelijkheid van beroep open.
Is er toetsing geweest door onafhankelijke deskundigen op de stelling dat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting betrof zonder nieuwe rechtsgevolgen? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Nee, dit is niet gebeurd. Wel is het wetsvoorstel RBML integraal getoetst. Het «Meldpunt voorgenomen regelgeving» heeft de milieueffecten van het wetsvoorstel en het overgangsrecht bekeken. Daarnaast heeft het milieu en Natuurplanbureau (MNP) een ex ante evaluatie op het wetsvoorstel uitgevoerd. Het MNP heeft onder andere geconcludeerd dat het nieuwe stelsel meer mogelijkheden biedt om geluidsoverlast en risico’s te beheersen dan het toenmalige stelsel. Tot slot is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Klopt het dat de omzettingsregeling op de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht is geplaatst, op basis van artikel IV van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML), en dat dit RBML-artikel is vervallen per 25 april 2013? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om in beroep te gaan?
Met de inwerkingtreding van artikel IV van de RBML in 2009 is de negatieve lijst van de Awb gewijzigd en zijn de omzettingsregelingen (artikel X RBML) op deze lijst geplaatst. Op dat moment had artikel IV zijn werking gedaan en was «uitgewerkt». Artikel IV kon daarom vervallen en dat is met de Wet tot wijziging van de Crisis- en herstelwet gedaan. De omzettingsregelingen staan dus sinds 2009 op de negatieve lijst en dat is nog steeds het geval.
Bent u bereid om de omzettingsregeling uit de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht te halen, zodat alsnog bezwaar en beroep mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De overwegingen om geen beroep open te stellen tegen de omzettingsregeling zijn nog steeds valide. Het zou ook niet tot gevolg hebben dat beroep mogelijk wordt aangezien de omzettingsregelingen al jaren geleden zijn vastgesteld en de termijn voor het instellen van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter volgens de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb zes weken na bekendmaking van het besluit bedraagt. De omzettingsregeling zal worden opgevolgd door een luchthavenbesluit. Voor het nog vast te stellen luchthavenbesluit voor GAE staat de mogelijkheid van beroep wel open.
Kunt u bevestigen dat in de omzettingsregeling het normenstelsel voor de geluidsruimte anders is dan in het aanwijzingsbesluit, aangezien er in het aanwijzingsbesluit onderscheid werd gemaakt tussen de kleine en grote luchtvaart bij de geluidshandhaving (Bkl- en Ke-zones) en er in de omzettingsregeling geen sprake meer is van afzonderlijke geluidshandhaving voor grote en kleine luchtvaart (Lden-grenswaarden in handhavingspunten)? Zo nee, hoe zit dit dan?2
Ja, het is correct dat met de in 2009 in werking getreden wet RBML een nieuwe geluidssystematiek in werking is getreden. De nieuwe geluidsnormering is voortgekomen uit de binnen de Europese Unie bestaande wens diverse vormen van geluid (o.a. door luchtverkeer) meer uniform te berekenen en te kunnen vergelijken. Binnen de Europese Unie is geconstateerd dat de verschillende lidstaten voor de aanpak van diverse geluidbronnen een afwijkende aanpak hadden en bij vliegtuiggeluid verschillende dosismaten worden gebruikt om de geluidbelasting rond luchthavens te meten respectievelijk te berekenen. In Europees verband is daarom in de Richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai4een uniforme dosismaat voor geluid vastgesteld voor de geluidbelasting van luchtvaart, industrie en weg- en spoorwegverkeer. Met de Wet RBML is gekozen om bij deze Europese ontwikkeling aan te sluiten. Om die reden is in het Besluit burgerluchthavens het gebruik van de Europese dosismaat Lden voor al het geluid van startende en landende vliegtuigen rond alle burgerluchthavens voorgeschreven. Deze dosismaat heeft de specifieke Nederlandse geluidsmaten Kosteneenheid (Ke) voor de grote luchtvaart en de maat geluidsbelasting kleine luchtvaart (Bkl) die apart voor de kleine luchtvaart is ontwikkeld vervangen,
In de omzettingsregeling zijn de geluidszones gebaseerd op Ke en Bkl vervangen door een aantal handhavingspunten met grenswaarden voor geluid in Lden. Deze grenswaarden zijn berekend volgens het rekenvoorschrift voor de berekening van de Lden-geluidsbelasting uit de Regeling burgerluchthavens. Wel zijn de 35 Ke en de 47 Bkl-geluidszone uit het aanwijzingsbesluit in de omzettingsregeling gehandhaafd als ruimtelijk beperkingengebied.
Kunt u uitsluiten dat het niet precies een één-op-één omzetting betreft, aangezien het normenstelsel van het aanwijzingsbesluit en de omzettingsregeling niet hetzelfde zijn? Zo ja, hoe zijn de twee verschillende normenstelsels precies hetzelfde, met precies dezelfde geluidshinder, onder dezelfde omstandigheden?
Met de Wet RBML is expliciet gekozen voor een nieuw geluidstelsel. Voor verdere duiding van de één op één omzetting en verschillen tussen de geluidstelsels verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 en 5.
Kunt u aangeven hoe de verdeling (in percentages) is van de geluidsruimte zoals die bij de omzetting is berekend voor de kleine luchtvaart (voormalig Bkl) en de grote luchtvaart (voormalig Ke), waarbij voor de grote luchtvaart een onderverdeling wordt gemaakt tussen helikopterbewegingen van maatschappelijk belang en overige grote luchtvaart?
In het aanwijzingsbesluit is uitgegaan van een invoerset met in totaal 69.100 vliegtuigbewegingen. Hiervan is ca. 85 procent klein verkeer, ca. 13 procent groot verkeer en iets meer dan 2 procent helikopterverkeer. Van deze laatste wordt in het aanwijzingsbesluit ca. 0.4 procent gekwalificeerd als «spoed». In de omzettingsregeling is deze invoerset als geheel gebruikt om de grenswaarden in de handhavingspunten (in Lden) te bepalen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 betekent dit dat de beschikbare geluidsruimte bij de omzetting niet is veranderd. In de praktijk kan de realisatie van het verkeer op de luchthaven afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling. Het uitgangspunt van de handhavingssystematiek blijft in alle gevallen dat de totale geluidbelasting volgend uit de realisatie de grenswaarden in de handhavingspunten niet mag overschrijden. Omdat de geluidsbelasting van het groot verkeer over het algemeen hoger is dan van klein of helikopter verkeer is er binnen de omzettingsregeling ruimte om in plaats van groot verkeer meer klein verkeer af te wikkelen. Andersom (meer groot verkeer in plaats van klein verkeer) is deze ruimte beperkt.
Kunt u bevestigen dat deze percentages volledig uitwisselbaar zijn, zolang de percentages opgeteld onder de 100% blijven? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat het normenstelsel in de omzettingsregeling dus «uitruil» van de geluidsruimte mogelijk maakt tussen kleine en grote luchtvaart, zodat een niet uitgevoerde vakantievlucht bijvoorbeeld kan worden ingeruild voor een veelvoud aan lesvluchten? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is er met RBML één uniforme dosismaat voor geluid, de Lden, geïntroduceerd die de geluidsmaten Ke en Bkl voor respectievelijk het grote en het kleine luchtverkeer heeft vervangen. Er heeft geen wijziging plaatsgevonden in de geluidsruimte voor het vliegverkeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kan het vliegverkeer op de luchthaven in de praktijk afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling.
Kunt u bevestigen dat, omdat het normenstelsel voor de geluidsruimte onder de omzettingsregeling anders is dan onder het aanwijzingsbesluit, er onder de omzettingsregeling meer geluidshinder mogelijk kan zijn dan onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat er gebieden zijn rondom Groningen Airport Eelde waar, als gevolg van bovengenoemde uitruil, omwonenden te maken krijgen met meer vliegtuiggeluid dan er maximaal mogelijk was onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom het toch een één-op-één omzetting wordt genoemd?
Voor het principe van de één op één omzetting verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 5 en 6. De totale geluidruimte is met de vaststelling van de omzettingsregeling hetzelfde gebleven. Lokaal kan er een verschuiving in de geluidsbelasting optreden gezien de systematiek die met grenswaarden in handhavingspunten in Lden anders is dan met geluidzones in Ke en Bkl.
Bent u van mening dat het samenvoegen van de geluidsruimte van kleine en grote luchtvaart tot één eenheid, de Lden, een juiste schatting mogelijk maakt van het aantal omwonenden dat hinder ondervindt van het geluid van kleine vliegtuigen, met name lesvliegtuigen?
Ja. Zoals reeds aangegeven is de geluidruimte voor het vliegverkeer gezamenlijk hetzelfde gebleven. Om hinder onder omwonenden te voorkomen, zijn in de Omzettingsregeling luchthaven Eelde bovendien beperkingen gesteld aan het gebruik van de luchthaven via onder andere de openingstijden, een verbod op het uitvoeren van circuitvluchten met straalvliegtuigen en een begrenzing van het militair verkeer en worden beperkingen gesteld aan de ruimtelijke ontwikkeling binnen de beperkingengebieden. Deze beperkingen zijn rechtstreeks overgenomen uit het aanwijzingsbesluit.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 moet er voor Eelde een luchthavenbesluit worden vastgesteld. In aanloop naar het luchthavenbesluit vind ik het van belang dat de luchthaven samen met belanghebbenden in de regio de gewenste ontwikkeling van de luchthaven gaat verkennen. In dit traject kunnen bijvoorbeeld ook verdere hinderbeperkende maatregelen met betrekking tot lesvluchten worden verkend. Ook kan worden bezien of het wenselijk is om in het luchthavenbesluit aanvullende operationele maatregelen ten aanzien van dit specifieke verkeer vast te leggen.
Kunt u uitsluiten dat de uitruil van geluidsruimte kan leiden tot meer stikstofuitstoot? Zo ja, hoe wordt dat geborgd? Zo nee, hoe wordt dat gecompenseerd?
De vluchten die plaatsvinden vanaf Groningen Airport Eelde vallen binnen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming die door de provincies Groningen en Drenthe is verleend aan de luchthaven. De effecten van de vluchten op onder andere de stikstofdepositie zijn beoordeeld bij de verlening van de vergunning. Het huidige aantal vluchten op Eelde ligt substantieel lager dan de vergunde situatie.
Op welke manier voorzien de huidige vergunning(-en), indien de uitruil van geluidsruimte leidt tot meer stikstofuitstoot, in het toestaan van die stikstofuitstoot of zijn nieuwe vergunningen nodig?
Zie antwoord vraag 13.
De luchtspiegeling van een luchtbrug. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de luchtbrug met KLM waarmee Sywert van Lienden (haar welbekend van de mondkapjesdeals) schermde, een keiharde leugen betreft?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Waarom heeft u de door contractspartner van de overheid Van Lienden geëtaleerde luchtspiegeling in stand gehouden, in de wetenschap dat de luchtbrug van KLM voor coronahulpmiddelen exclusief was bedoeld voor de overheid?
Hoe het Ministerie van VWS de claim dat de KLM als partner betrokken was bij de alliantie van Van Lienden en partners heeft beoordeeld en behandeld is deel van het onderzoek dat de forensisch accountant Deloitte uitvoert naar deze casus. Ik heb u over dit onderzoek bericht bij brief van 18 juni 2021.2
Een lading onderschepte munitie op vliegveld Beek |
|
Jasper van Dijk |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat zijn de precieze feiten met betrekking tot de door de douane onderschepte munitie op vliegveld Beek, eind mei?1 Op welke dag had dit plaats?
Op zondag 10 januari 2021 heeft de Douane een zending munitie tegengehouden op Maastricht Aachen Airport. De zending voldeed niet aan Nederlandse vergunningverplichtingen uit de Wet wapens en munitie (Wwm) en het Besluit strategische goederen (Bsg). De Wwm is van toepassing omdat hier sprake is van binnenbrengen van munitie op Nederlands grondgebied (consentplichtig). Het Bsg is van toepassing omdat deze munitie valt onder het begrip militaire goederen waarvoor bij doorvoer door Nederland een vergunning is vereist.
Vanwege het ontbreken van een geldig consent (vergunningplicht in het kader van de Wwm) is in overleg met het OM besloten tot beslaglegging op de zending.
Klopt het dat het om 5.000 kilo gaat? Zo nee, om hoeveel gaat het dan?
De zending munitie bestaat uit 500.000 patronen en heeft een opgegeven netto gewicht van 5.800 kilo.
Om welk(e) soort(en) munitie gaat het hierbij?
Het gaat om 500.000 stuks 9X19mm parabellum 115 GR FMJ patronen.
Klopt het dat vliegveld Beek de vertrekluchthaven was? Zo nee, wat was dan de vertrekhaven?
De oorspronkelijk gekozen plaats van vertrek was Brussel, vliegveld Zaventem. Door logistieke problemen – het beoogde vliegtuig was overbeladen – is de zending op initiatief van de betrokken bedrijven vervoerd naar vliegveld Maastricht Aachen Airport met de bedoeling de zending vandaar te laten vertrekken. Bij deze last minute logistieke omlegging zijn de wettelijke verplichtingen (Wwm en Bsg) die in Nederland gelden bij het vervoeren van deze munitie naar Nederlands grondgebied door die bedrijven niet in acht genomen.
Waar zou de munitie heen worden gestuurd? Wat was de eindbestemming?
De munitie zou vanuit België naar eindbestemming Brunei worden vervoerd conform een door de Belgische autoriteiten afgeven exportvergunning.
Is voor de partij munitie een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo ja, wanneer en door wie?
De zending werd bij aankomst op vliegveld Maastricht Aachen Airport vergezeld van een door de Belgische autoriteiten afgegeven uitvoervergunning. Die vergunning is echter niet geldig in Nederland; bij een vertrek van deze zending vanaf vliegveld Maastricht Aachen Airport (Nederland) naar de eindbestemming zou een Nederlandse vergunning op basis van het Bsg moeten worden aangevraagd. De bedrijven hebben besloten daarvan af te zien. Zij hebben in Nederland een consent op basis van de Wwm aangevraagd voor het terugsturen van de zending naar België.
Is een wapenexportvergunning verleend? Zo ja, op basis van welke criteria?
In Nederland is geen wapenexportvergunning in de zin van het Bsg aangevraagd (zie het antwoord op vraag 6), maar een consent om de zending terug te vervoeren naar België. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het OM besloten het strafrechtelijke beslag op de zending op te heffen en is het consent door de Nederlandse autoriteiten afgegeven op 15 juni 2021. De goederen zijn medio juni 2021 onder begeleiding van dat consent (terug)vervoerd naar de Belgische producent.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM)?
Zoals u weet, doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken (tegen bepaalde personen) lopen. Ook doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke uitspraken over eventuele lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er mensen verdacht van strafbare feiten die verband houden met het aanbieden van deze partij?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft het OM hierover contact met buitenlandse instanties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn dat mensen met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, om welke nationaliteit gaat het dan?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘raadsleden pleiten voor modernisering verlofregeling’ |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden pleiten voor modernisering verlofregeling» en de tot u gerichte brief van de gemeenteraden van Utrecht, Groningen en Breda waarnaar in dit bericht verwezen wordt?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het bericht. De aan de commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer gerichte brief is namens de gemeenteraden van Utrecht en Breda en twee raadsleden die zitting hebben in de gemeenteraad van Groningen verstuurd.
Onderschrijft u het pleidooi van deze drie gemeenteraden dat de samenleving en arbeidsmarkt met de jaren sterk veranderd zijn en er daarom op tal van vlakken ruimere en flexibelere verlofregelingen zijn gekomen, maar deze voor volksvertegenwoordigers ten onrechte zijn achtergebleven?
Bij de totstandkoming van de huidige verlofregeling voor volksvertegenwoordigers zijn ruime en flexibele verlofregelingen voor werknemers uitgebreid in de beschouwing betrokken. De bestaande wettelijke verlofregelingen voor werknemers waren op dat moment namelijk al in één samenhangend wettelijk kader opgenomen: de Wet arbeid en zorg. Per 1 december 2001 is deze wet in werking getreden. In deze wet zijn verlofregelingen gebundeld en uitgebreid die de combinatie werken en zorgen voor werknemers moesten vergemakkelijken. In essentie waren de verschillende verlofvormen voor werknemers al beschikbaar als referentie voor de verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers.
Ingevolge artikel 57a en artikel 129, derde lid, van de Grondwet, is tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers mogelijk bij zwangerschap en bevalling of ziekte. Bij de totstandkoming van die bepalingen is de reikwijdte van de verlofmogelijkheden nadrukkelijk aan de orde geweest. Daarbij is onderkend dat niet alleen ziekte, zwangerschap en bevalling, maar ook de zorg voor kind, partner of ouder, pleegzorg, adoptie, een maatschappelijke rol of functie (zoals een betaalde baan of studie) of verblijf in het buitenland een belemmering kon zijn voor politieke participatie en dat een uitgebreidere regeling zou kunnen getuigen van een moderne kijk op de vraagstukken rondom arbeid, zorg en emancipatie.
Mijn constatering is dat er bij de totstandkoming van de verlofregeling voor volksvertegenwoordigers al ruime en flexibele verlofregelingen beschikbaar waren voor werknemers. Het niet van toepassing verklaren van dergelijke verlofvormen ten aanzien van volksvertegenwoordigers is een bewuste keuze geweest van de wetgever.
De reden daarvoor is dat volksvertegenwoordigers een andersoortige functie bekleden dan werknemers in loondienst. Toevoeging van andere modaliteiten – zo stelde de regering – betekende dat de regeling een te breed karakter zou krijgen. Het voortdurend tijdelijk aan- en aftreden van volksvertegenwoordigers komt de kenbaarheid en herkenbaarheid van vertegenwoordigende organen niet ten goede. Daarbij is het «voor het aanzien van het ambt van volksvertegenwoordiger en diens herkenbaarheid niet wenselijk dat de situatie van een duiventil zou ontstaan.»2
Kunt u daarbij ingaan op de laatste herziening van de huidige verlofregelingen voor volksvertegenwoordigers in de Grondwet en Kieswet?
De verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers in de Grondwet is niet herzien. Het oorspronkelijke voorstel tot wijziging van de Grondwet uit 19933 was bedoeld om uitsluitend een regeling te introduceren voor zwangerschaps- en bevallingsverlof voor volksvertegenwoordigers. Dit grondwetsvoorstel is in 1996 in tweede lezing verworpen.
In 2001 werd een nieuw voorstel tot wijziging van de Grondwet ingediend, met de verbreding van de oorspronkelijke regeling naar vervanging bij ernstige ziekte. Dit voorstel is wel aanvaard (in 2005).4 Nadien is deze bepaling niet meer gewijzigd.
De procedurele bepalingen in de Kieswet voor de verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers zijn na de inwerkingtreding (oktober 2006) ook niet meer ingrijpend gewijzigd. De enige wijziging is dat ook verlof en vervanging mogelijk is gemaakt in de laatste 16 weken voor de verkiezingsdatum.5
Herkent u het geschetste beeld dat het in veel gemeenten lastig is om voldoende kandidaten voor het raadslidmaatschap te vinden en te behouden, vanwege de combinatie met een (maatschappelijke) carrière en de verdere invulling van het gezins- en privéleven? Zo ja, welke rol spelen verlofregelingen daarin in uw optiek?
Ja, dat beeld herken ik. Op 20 maart 2018 heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) het advies «Voor de publieke zaak» gepubliceerd. Uitgangspunt in het rapport is dat de functie van raadslid een lekenfunctie is en ook moet blijven. Ik onderschrijf dit principe. Dat betekent tegelijkertijd dat een raadslid deze nevenfunctie in combinatie met een maatschappelijke carrière en een gezins- en privéleven vervult.
Daarom adviseerde de Raad dat de werkzaamheden van decentrale volksvertegenwoordigers behapbaar moeten zijn met minder tijdsbesteding. Ook adviseerde de Raad om minder tijd te besteden aan bestuurlijke activiteiten zoals vergaderen, stukken lezen en fractieberaad. Dat kan alleen als wordt geïnvesteerd in een goede toerusting (griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, scholing). Goede democratie is die investering volgens de Raad meer dan waard.
Om deze reden heb ik de afgelopen jaren in een goede toerusting van raadsleden geïnvesteerd. Dat biedt in mijn optiek een fundamentelere oplossing dan het verruimen van verlofmogelijkheden van raadsleden. Een verlof- en vervangingsregeling kan een tijdelijke oplossing bieden voor een individueel raadslid in een periode dat door privéomstandigheden de werklast te groot is. Maar de bestaande werklast blijft intact en wordt in zo’n geval overgedragen naar het raadslid dat vervangt. Bijkomstigheid van verruiming van verlofmogelijkheden is dat er ook meer vervangende raadsleden beschikbaar moeten zijn. De vraag is of er dan in de loop van een raadsperiode nog voldoende kandidaten beschikbaar zullen zijn. Vooruitlopend hierop is het dan van belang dat er op een kieslijst nog meer verkiesbare kandidaten noodzakelijk zijn. Het geschetste beeld was nu juist dat het in veel gemeenten lastig is om voldoende kandidaten voor het raadslidmaatschap te vinden. Bij het verruimen van de verlofmogelijkheden nemen bovendien de kosten aanmerkelijk toe omdat zowel vervangende raadsleden als de vervangen raadsleden tegelijkertijd recht hebben op arbeidsvoorwaardelijke voorzieningen.
Acht u het wenselijk dat volksvertegenwoordigers tijdelijk afstand kunnen doen van hun zetel (met vervanging) om andere redenen dan ziekte, zwangerschap en bevalling, zoals nu in de Grondwet opgenomen is?
In het kader van de hiervoor genoemde grondwetsherziening is als gezegd aan de orde geweest of naast bevalling en zwangerschap niet meerdere vervangingsgronden zouden moeten worden opgenomen. De vraag was of de regeling bijvoorbeeld niet ook zou moeten gelden voor adoptieverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof, langdurige ziekte of verblijf in het buitenland. De regering is in de uiteindelijke regeling tegemoet gekomen aan het destijds aangevoerde bezwaar dat het oorspronkelijke voorstel te beperkt was.
In de eerste lezing van de grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere karakter van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging. Ook de Raad van State benadrukte dit in zijn advies.
Dit element beperkt de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering. In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.»
Dit criterium zou zorgverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof en verlof bij pleegzorg voor volksvertegenwoordigers kunnen uitsluiten uit omdat – in tegenstelling tot zwangerschap en ziekte – deze verlofvormen geen betrekking hebben op een fysieke onmogelijkheid die iemand zelf persoonlijk ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.
De regering benadrukte dat het natuurlijk mogelijk is dat in de toekomst de grondwetgever tot andere afwegingen komt. Ik zie in het pleidooi in de brief van de raden en raadsleden geen nieuwe argumenten om nu tot een andere afweging te komen.
Kunt u bij beantwoording van de vorige vraag afzonderlijk reflecteren op zorgverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof en verlof bij pleegzorg?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u het geschetste beeld dat zieke politici soms te vroeg starten (na 16 weken), omdat ze anders weer 16 weken uit de running zouden zijn? Of het beeld dat zwangere politici 32 weken verlof hebben moeten nemen omdat 16 weken net te kort was en er geen tussenoptie bestaat? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, ik heb eerder geen soortgelijke signalen ontvangen. Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap en bevalling tijdelijk ontslag te nemen als volksvertegenwoordiger en een vervanger te benoemen. Daarbij is uitgangspunt de vaste termijn van 16 weken. Is men korter ziek of beslaat de medische behandeling een kortere periode dan die van 16 weken, dan blijft toch de vervanging voor 16 weken van kracht. Naast verlof voorziet de regeling in de Kieswet ook in vervanging. Dat betekent dat de continuïteit van het raadswerk blijft gewaarborgd in die gevallen dat er een tweede verlofperiode van 16 weken noodzakelijk is wanneer de duur van de eerste periode niet volstaat.
Ik onderken niettemin dat de huidige regeling op onderdelen rigide is. In de antwoorden op vraag 8 en 9 ga ik in op de achterliggende redenen voor de huidige vormgeving van de vervangingsregeling. Ik wil bezien of de Nederlandse Vereniging van Raadsleden, de Nederlandse Vereniging van Statenleden en de Vereniging van algemeen bestuursleden van de Waterschappen het pleidooi voor een flexibeler regeling uit de brief ondersteunen. Een versoepeling van de regeling heeft ook gevolgen voor de uitvoering. Ik wil daarom ook de bestuurlijke koepels (Interprovinciaal overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van waterschappen) consulteren.
Herkent u dat er praktische hobbels in de uitvoering van de Kieswet zitten omtrent het tijdelijk verlof en het beëdigen van de vervanger in een gemeenteraadsvergadering, Statenvergadering of Kamervergadering, waardoor een tijdelijk ontslag nog langer kan duren?
Ja, een verlof- en vervangingsregeling heeft altijd praktische gevolgen. Bij het verder flexibiliseren van de verlofregeling zullen die praktische gevolgen toenemen. Praktische gevolgen kunnen overigens een principiële reden hebben, bijvoorbeeld dat het vervangen lid van een vertegenwoordigend orgaan formeel geen lid meer is van dat orgaan gedurende die vervanging (als gevolg van het tijdelijk ontslag op grond van artikel X 10 Kieswet), zodat het aantal leden van het vertegenwoordigend orgaan niet boven het wettelijk voorgeschreven aantal komt. Ook kent de wet een vaste vervangingstermijn om de vervanger duidelijkheid te bieden over de duur van de vervanging.
Hoe kijkt u aan tegen flexibilisering van de verlofregeling, vooral als het gaat om de lengte van termijnen, de mogelijkheid deze als volksvertegenwoordiger zelf te kunnen beëindigen en (bij verlenging) het opnieuw moeten beëdigen van een vervanger?
De redengeving voor een telkens gefixeerde periode van 16 weken, was een eenvoudig uitvoerbare regeling en duidelijkheid bieden aan de vervanger. Er is sprake van een gebonden beslissing. Als de zieke of zwangere volksvertegenwoordiger een toereikende medische verklaring kan overleggen, ontstaat zonder meer een recht op verlof en vervanging. Bij een voorstel de regeling te flexibiliseren (aanpassen lengte van de termijnen, zelf beëindigen van de termijn, enkelvoudige beëdiging), moet steeds de uitvoerbaarheid van de regeling worden bekeken. Ik zal dit in de consultatie van de beroepsgroepen en de bestuurlijke koepels aan de orde stellen.
Bent u bereid of voornemens om, ter flexibilisering van de verlofregeling, een wijziging van de Kieswet voor te bereiden? Zo ja, langs welke lijnen zou u deze willen vormgeven?
Het is gegeven de demissionaire status van het huidige kabinet niet meer aan mij, maar aan mijn ambtsopvolger om te overwegen of een dergelijke wijziging van de Kieswet op dit specifieke punt nodig of wenselijk is. Gezien het fundamentele karakter van de voorgestelde wijzigingen op het terrein van verlofvormen en het flexibiliseren van de verlofduur zou mijn ambtsopvolger kunnen overwegen -als het voorstel voor het adviescollege tot wet wordt verheven – advies te vragen aan het nog in stellen Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers. In de tussentijd zal ik, zoals hiervoor opgemerkt, beroepsgroepen en bestuurlijke koepels consulteren over de vraag of zij een versoepeling van de regeling wenselijk en/of uitvoerbaar achten.
Kunt u toelichten of modernisering van verlofregelingen ook valt onder de ruimere mogelijkheden om het politiek verlof en daarmee de aantrekkelijkheid van het politieke ambt te verbeteren, zoals u schetst in uw kamerbrief d.d. 22 maart 2021 over Versterking en vernieuwing van de lokale democratie (TK 35 570 VII nr. 95)? Zo nee, bent u bereidt dit onderwerp mee te nemen bij de verdere uitwerking van de door u geschetste opgave en daaruit voorvloeiende te nemen maatregelen? Welke acties en planning kunt u daarbij geven?
De zinsnede in de aangehaalde kamerbrief heeft betrekking op het verlof en de terugkeergarantie van werknemers die in de plaats van of naast een betaalde functie in het bedrijfsleven of de (semi-)publieke sector een politiek ambt vervullen. De aangekondigde modernisering van verlofregelingen op dit vlak ziet dus niet op verlof- en vervangingsregelingen van zittende politieke ambtsdragers. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, is het gezien de demissionaire status van het kabinet aan mijn ambtsopvolger om op dit punt eventueel maatregelen te treffen.
Het essay van Pieter Hasekamp (CPB) in het FD over het in de ban doen van bitcoin. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel van directeur Pieter Hasekamp van het Centraal Planbureau (CPB) om de bitcoin in de ban te doen?1
Ja.
Wat vindt u van de vorm en de inhoud van dit opmerkelijke statement van het CPB? Is dit wenselijk naar uw mening?
Het CPB is als planbureau inhoudelijk onafhankelijk. Het reguliere werk van het CPB bestaat uit economische onderzoeken, ramingen en andere analyses, maar het CPB is vrij om ook via andere vormen en kanalen te communiceren, inclusief via een essay of – zoals in dit geval – via een opiniestuk. Ik vind dit zeer nuttige bijdragen, die de gedachtevorming en beleidsdiscussie verrijken. Dat de directeur van het CPB zich in een opiniestuk uitlaat over een ontwikkeling op de financiële markten vind ik dus geen enkel probleem.
Mocht het al wenselijk zijn, op welke manier zou het volgens u mogelijk zijn om de bitcoin in de ban te doen in een enkel land als Nederland? Deelt u de mening dat dit veel handhavingscapaciteit zou vereisen, en eigenlijk praktisch onmogelijk zou zijn?
Begin 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mogelijke regulering van crypto’s naar aanleiding van een advies dat ik had gevraagd aan toezichthouders AFM en DNB over een regelgevend kader voor crypto’s.2 Een van de uitgangspunten die ik daarbij hanteerde is dat het digitale en daarmee grensoverschrijdende karakter van cryptovaluta vraagt om een aanpak op Europees niveau. Nationale regels kunnen eenvoudig worden ontweken en lastig worden gehandhaafd. Dit uitgangspunt is nog steeds van toepassing. Voor een enigszins werkend verbod op lidstaatniveau zijn zeer vergaande en onorthodoxe maatregelen nodig, zoals het niet toegankelijk laten zijn van bepaalde websites. Bovendien kost dit veel handhavingscapaciteit. Een verbod zou alleen op internationaal en in ieder geval Europees niveau effectief kunnen zijn. Een algeheel verbod zou tegenwicht kunnen bieden aan nadelen van crypto’s, zoals het gebrek aan transparantie over risico’s voor mensen die crypto’s kopen en het hoge energieverbruik. Tegelijkertijd zou een algeheel verbod de kansen die crypto’s bieden, bijvoorbeeld in de vorm van gebruik van de onderliggende technologie, ook onmogelijk maken. In Europees verband is gekozen voor regulering van crypto’s in de verordening voor Markten in Crypto Assets omdat de risico’s voor consumenten, marktmisbruik en qua stabiliteit door toezicht gemitigeerd kunnen worden. Ook de uitvoering van deze richtlijn zal handhavingscapaciteit vragen.
Vanuit welke hoedanigheid spreekt Pieter Hasekamp en vindt u dat dit een goede manier is voor de CPB-directeur om deze mening over dit onderwerp te ventileren? Hoort dit bij zijn rol?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het CPB inhoudelijk onafhankelijk, en dat geldt ook voor de manier waarop de directeur of medewerkers van het CPB zich uiten in het publieke debat.
Wat is uw mening over dit essay in het licht van de recente ontwikkelingen binnen de EU om cryptomunten EU-breed te reguleren (de Markets in Crypto-assets-verordening – MiCA)?
Er zitten verschillende aspecten in het artikel die ik deel. Crypto’s voldoen slecht aan de criteria voor geld zoals het functioneren als ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid. Ook heb ik, net als toezichthouders AFM en DNB, herhaaldelijk mijn zorgen uitgesproken over mensen die kiezen voor het handelen in crypto’s, zonder zich bewust te zijn van de inherente risico’s. De zorgen van de heer Hasekamp deel ik dus ook. Tegelijkertijd bieden de stappen die nu in Europees verband worden gezet om crypto’s te reguleren, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 3, mij voldoende comfort om, ook in Europees verband, niet in te zetten op een verbod.
Deelt u de mening van het CPB dat de bitcoin slecht geld is, en zo ja, waarom dan precies? Geldt dit volgens u voor alle cryptovaluta?
DNB heeft in het advies uit 2019 al aangegeven crypto’s niet als geld te zien omdat crypto’s niet in voldoende mate de functies van ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid vervullen, vanwege het zeer volatiele karakter van crypto’s. Ik deel deze analyse. De productie van crypto’s gaat bovendien gepaard met een aanzienlijk gebruik van energie. Het huidige geschatte energieverbruik van het Bitcoin-netwerk alleen al is vergelijkbaar met dat van een land als België of Finland.3 Dat gaat nog voorbij aan het energieverbruik van alle andere cryptovaluta. Een dergelijke energieconsumptie legt extra druk op het behalen van de internationale klimaatdoelen. Daarnaast zijn er aan crypto’s risico’s verbonden die onder andere samenhangen met de anonimiteit van de transacties, zoals crimineel gebruik en witwassen. Uit de nationale risicoanalyse witwassen uit 2019 blijkt dat witwassen via crypto’s wordt gezien als een groot witwasrisico.4 Nadat deze risicoanalyse is uitgevoerd is in Nederland de wijziging van de Europese vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd (op 21 mei 2020) waardoor er toezicht is geïntroduceerd en het witwasrisico beter gemitigeerd kan worden. Tot slot zorgt de aankomende Europese regelgeving ervoor dat er sprake is van toezicht op aanbieders van crypto’s en dat er regels zijn voor consumentenbescherming. Dit beperkt de risico’s maar neemt deze niet volledig weg. De koers van crypto’s blijft zeer volatiel.
Het bericht 'Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen» uit het Algemeen Dagblad van 13-06-2021?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving. Vooropgesteld zij dat het kabinet elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken, veroordeelt en verwerpt.
Het klopt dat de irreguliere migratie van Belarus naar Litouwen in 2021 plots sterk is toegenomen en de regering van Litouwen hierom op 2 juli jl. de noodtoestand heeft uitgeroepen. Uit informatie van Litouwse autoriteiten en de Europese Commissie blijkt dat in de eerste helft van 2021 (tot 7 juli 2021) 1376 personen een poging hebben gedaan irregulier de grens tussen Belarus en Litouwen over te steken. Van 28 juni tot 4 juli betrof dit 608 aankomsten, bijna vier keer meer dan de week ervoor (157 aankomsten). Gedurende heel 2020 betrof dit 74 personen in totaal. In 2019 werden slechts 37 pogingen tot irreguliere aankomsten genoteerd. De meeste personen die irregulier de grens probeerden over te steken zijn staatsburgers van Irak, op afstand gevolgd door burgers uit Iran, Syrië en Belarus.
De Litouwse autoriteiten geven aan dat de toename van migranten via deze ongebruikelijke route verband heeft met de politieke crisis in Belarus. Gezien de uitspraken van het Belarussische regime op dit punt, acht het kabinet dit aannemelijk. Het regime heeft eind mei gedreigd niet langer «drugs en migranten» voor de EU tegen te houden. Begin juli stelde het Belarussische bewind bij monde van Loekasjenko, in reactie op het sanctiepakket dat de EU afkondigde vanwege de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Belarus, wederom dat het niet langer irreguliere migranten zal tegenhouden.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de Litouwse regering stelt dat zij nu al drie keer zoveel vluchtelingen vanuit Belarus binnen heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het doorlaten van vluchtelingen inderdaad een wraakactie is van de Wit-Russische president naar aanleiding van geleverde kritiek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Wit-Russische grensbewakers betrokken zijn bij deze mensensmokkel? Is dit strafbaar?
Het kabinet heeft kennisgenomen van openbare berichtgeving waarin wordt gesuggereerd dat een Belarussisch staatsbedrijf pakketreizen vanuit Bagdad of Istanbul naar Minsk aanbiedt en van daaruit naar de Litouwse grens.
Een vergelijking met het aantal vluchten in het pre-COVID jaar 2019 laat een duidelijke toename van vluchten uit Irak en Turkije naar Minsk zien. Zo vonden van 1 tot 19 juni 2021 jl. 63 vluchten plaats van Istanboel naar Minsk, twee keer zo veel als in dezelfde periode in 2019. In dezelfde periode in 2021 (1 tot 19 juni) vertrokken 9 vluchten van Bagdad naar Minsk, vergeleken met slechts 4 in dezelfde periode in 2019.
In de Europese Unie is wetgeving van kracht over de definitie en preventie van mensensmokkel.2 Daaruit volgt dat iedere lidstaat passende sancties neemt tegen eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen.
Belarus en Litouwen zijn voorts beiden ondertekenaar van het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.3
Kunt u aangeven hoe de 680 kilometer lange grens tussen Litouwen en Belarus over het algemeen bewaakt wordt? Is er sprake van adequate grensbewaking van de Europese buitengrens aldaar? Ondersteunt Frontex bij de grensbewaking daar?
In reactie op de sterke stijging van irreguliere aankomsten heeft Litouwen direct het grensbeheer versterkt en de inzet van grenswachten aangepast om de grenscontrole op de meest kwetsbare delen te verzekeren. Ook wordt momenteel meer videobewaking geïnstalleerd. Litouwen zal na eerdere terughoudendheid nu ook het leger inzetten voor de uitvoering van grensbewakingstaken. Door de Litouwse premier Šimonytė is benadrukt dat inzet van wapens daarbij niet aan de orde is. Daarnaast heeft hij aangekondigd dat Litouwen begint met het opzetten van een fysieke afscheiding langs de grens met Belarus.
Litouwen heeft de EU om politieke, operationele en financiële steun verzocht. Ook heeft Litouwen het verzoek uitgesproken dat de EU met Irak en Turkije spreekt over het stoppen van vluchten waarmee migranten naar Belarus vliegen. Voorzitter van de Europese Raad Michel zei tijdens zijn bezoek aan Litouwen op 6 juli jl toe hierover in de week van 12 juli met de Minister-President van Irak te zullen spreken.
Frontex heeft een zogeheten dringende operationele reactie goedgekeurd om de Litouwse grenscontrolecapaciteit aan hun grens met Belarus te ondersteunen. Op 17-18 juni jl. heeft er een veldbezoek plaatsgevonden om de behoefte in kaart te brengen en overeenstemming te bereiken over de precieze operationele steun, met als doel om op 1 juli 2021 van start te gaan. Inmiddels zijn medewerkers van Frontex gearriveerd. Op 10 juli jl. is tevens door Litouwen het verzoek gedaan voor een zogeheten rapid border intervention. De Nederlandse bijdrage daaraan wordt momenteel geïnventariseerd. Ook EASO is van 29 juni tot 2 juli jl. op veldbezoek geweest voor een zogeheten joint needs assesment en zal concrete operationele steun voorstellen. Verder is de Europese Commissie in contact met de Litouwse autoriteiten over assistentie op technisch niveau.
Hoe is de situatie in het vluchtelingenkamp in Litouwen? Hoe zijn de omstandigheden daar?
De bestaande faciliteiten hebben vanwege de plotselinge en grote toestroom bijna hun maximale capaciteit bereikt en de Litouwse autoriteiten onderzoeken momenteel verdere mogelijkheden voor opvang. Er is daarom een tijdelijk kamp gebouwd op het terrein van het vreemdelingenregistratiecentrum in Pabradé, in het oosten van Litouwen. Het biedt additioneel plaats aan 350 personen en is inmiddels operationeel. De gesloten opvang draait al op volle capaciteit en de autoriteiten zijn begonnen met het opvangen van migranten in een kamp met militaire tenten. Diverse gemeenten in Litouwen zijn opgeroepen om accommodaties voor opvang beschikbaar te stellen.
Litouwen geeft zelf aan dat de migrantencentra (in Pabradé en Rukla) voldoen aan EU-normen.
De meerderheid van de irreguliere migranten vraagt asiel aan. Migranten doorlopen in Litouwen normaliter een asielgrensprocedure, waarbij de behandeling van niet-ontvankelijke of versnelde zaken in 28 dagen wordt afgedaan. Aanvragers in deze procedure krijgen geen toegang tot het grondgebied, kunnen zich niet vrij bewegen en wachten op de beslissing over asiel bij de grensfaciliteiten. Dit geldt niet voor kwetsbare groepen zoals families en kinderen. Als de procedure niet binnen 28 dagen wordt afgerond krijgt de vreemdeling toegang tot het grondgebied van Litouwen en wordt hij zonder bewegingsbeperking gehuisvest.
Door de landelijke noodsituatie vanwege de grote toestroom van migranten wordt de grensprocedure nu niet volledig toegepast. De asielzoekers die aan de grensdoorlaatposten asiel aanvragen en van wie de aanvraag onder de niet-ontvankelijkheids- of versnelde procedure valt, ondergaan echter wel de grensprocedure.
Vanwege de noodsituatie loopt Litouwen inmiddels enkele weken achter met het behandelen van asielaanvragen. Litouwen laat weten dat tot nu toe geen van de personen die via Belarus Litouwen zijn ingereisd een vluchtelingenstatus heeft gekregen.
Heeft Litouwen hier reeds aandacht voor gevraagd op Europees niveau? Zo ja, hebben zij ook om bijstand gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat bent u voornemens aan deze situatie te doen? Wordt hier binnenkort in een Europees gremium over gesproken?
Het kabinet heeft al sinds de protesten volgend op de frauduleuze presidentsverkiezingen van augustus 2020 grote zorgen over de zeer grootschalige repressie waaraan het regime van Loekasjenko oppositieleden, activisten, leden van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten onderwerpt. In reactie op deze voortdurende repressie heeft de EU reeds vier pakketten gerichte sancties aangenomen tegen personen en entiteiten in Belarus die hiervoor verantwoordelijk zijn. Bovendien zijn in juni ook sectorale economische sancties ingesteld die de financiële belangen van het regime raken. De EU heeft steeds gezegd dat verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen. De EU heeft steeds gezegd dat deze verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen, conform motie Brekelmans (Motie 21 501-02, nr. 2385).
Zoals hierboven beschreven deelt het kabinet uw zorgen ten aanzien van het gebruik van migranten voor politieke doeleinden door derde landen, en volgt de situatie in Litouwen nauwlettend.
In de Raadsconclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni jl. veroordeelt en verwerpt de Europese Raad elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken. Tijdens de Europese Raad is ook ingestemd met een nieuwe set sancties tegen Belarus.
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl., waar de kwestie op verzoek van Litouwen geagendeerd stond onder Current affairs, heeft het kabinet solidariteit geuit met Litouwen vis-à-vis Belarus en het belang benadrukt van gesprekken met transit- en herkomstlanden. Ook heeft het kabinet hier aangegeven open te staan voor werk aan een vijfde sanctiepakket.
Zoals hierboven toegelicht wordt Litouwen door Frontex, EASO en de Commissie ondersteund. Het kabinet wenst Litouwen in EU-verband te blijven steunen. De plotselinge migratiestroom volgt op sancties die de EU eerder oplegde aan Belarus. Het kabinet wenst dan ook, naast de nodige operationele steun voor Litouwen, ook passende, politieke oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Zo is het van groot belang dat de EU in gesprek treedt met de derde landen waaruit de vluchten opereren.
Bent u bereid bij andere EU-landen te peilen of er draagvlak is Loekasjenko hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen apart van elkaar en tijdig beantwoorden?
Waar overlap bestond zijn vragen ten behoeve van de leesbaarheid samengevoegd. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.