Het bericht dat Daan niet met het taxibusje naar speciale school mag, omdat de gemeente vindt dat hij wel met de bus kan |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de tienjarige Daan niet net als zijn klasgenoten met een taxibusje naar school mag gaan, omdat de gemeente Woudenberg vindt dat hij wel met het openbaar vervoer kan?1
Naar aanleiding van de berichten over Daan en zijn klasgenoten heb ik contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Voor mij staat namelijk voorop dat leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer, dat ook krijgen en de gemeente daarin voorziet.
De gemeente Woudenberg heeft mij inmiddels laten weten dat Daan dit schooljaar met een taxibusje naar school wordt vervoerd. Dat betekent dat hij niet (meer) met het openbaar vervoer met begeleiding hoeft te reizen.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt namelijk al sinds 1987 bij de gemeenten. De VNG stelt met in achtneming van de wettelijke kaders een modelverordening leerlingenvervoer op, op basis waarvan gemeenten een verordening opstellen, waarmee zij aangeven hoe zij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer invullen.
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Wat vindt u ervan dat de gemeente de zorgen en inschatting van de ouders en de directeur-bestuurder van de school over de noodzaak tot leerlingenvervoer voor Daan naast zich neerlegt in haar besluit en zelfs na het gegrond verklaren van het bezwaar door de bezwaarschriftencommissie van de gemeente bij dit besluit blijft? Wat is het oordeel van ouders en professionals uit het onderwijs dan nog waard?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat er ook vorig schooljaar een recht op leerlingenvervoer is toegekend. Dit betrof een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding. Bij de nieuwe aanvraag voor dit schooljaar is op basis van nieuwe informatie vanuit het samenwerkingsverband passend onderwijs het besluit genomen om Daan dit schooljaar met een taxibusje te gaan vervoeren.
Bent u het eens dat het belachelijk is dat de gemeente heeft voorgesteld opnieuw een onafhankelijk onderzoek te doen naar Daans gedrag, terwijl er al onafhankelijk onderzoek is geweest voor het toekennen van de toelaatbaarheidsverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat zij voor de aanvraag voor leerlingenvervoer voor dit schooljaar advies heeft gevraagd aan het samenwerkingsverband passend onderwijs, die de toelaatbaarheidsverklaring voor Daan heeft afgegeven. Dit advies heeft er toe geleid dat de gemeente besloten heeft Daan met een taxibusje te gaan vervoeren.
Wat zou volgens u voorop moeten staan: leerlingenvervoer zodat leerlingen passend onderwijs kunnen krijgen zonder enige belemmering of de financiën van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik heb toegelicht dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Daarbij is het uitgangspunt dat het recht van de leerling voorop dient te staan en dat financiële overwegingen uiteraard geen invloed mogen hebben op het al dan niet toekennen van passend vervoer voor een leerling.
Hoeveel geld geeft de gemeente Woudenberg uit aan leerlingenvervoer en hoeveel daarvan is niet voor leerlingenvervoer op basis van toelaatbaarheidsverklaringen, maar op basis van religie of levensovertuiging?
De gemeente Woudenberg heeft mij gemeld dat de afgelopen jaren de kosten voor leerlingenvervoer ruim € 500.000 per jaar waren. Daarbij is bekend dat geen enkele leerling alleen vanuit levensovertuiging gebruik maakt van het leerlingenvervoer.
Ontvangt u meer signalen van ouders en/of scholen over gemeenten die geen leerlingenvervoer toewijzen aan leerlingen die het hard nodig hebben? Zo ja, hoeveel signalen zijn dit de laatste vijf jaar geweest, waar gaat het precies mis en wat heeft u met deze signalen gedaan?
Er komen af en toe signalen over knelpunten in het leerlingenvervoer bij mij terecht. Deze knelpunten zijn divers van aard. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het vervoer bij de gemeenten.
Indien er vaker signalen zijn over een bepaalde thematiek, zoals recent over de lange reistijden van leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs, voer ik daarover het gesprek met de VNG, als vertegenwoordiger van gemeenten en die de modelverordening leerlingenvervoer opstelt.
Zou een toelaatbaarheidsverklaring niet voldoende bewijs moeten zijn om automatisch in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer indien gewenst, zodat ouders zich kunnen richten op hun kind in plaats van strijd moeten voeren met onwelwillende gemeenten? Bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet alle leerlingen die een toelaatbaarheidsverklaring voor het (voortgezet) speciaal onderwijs krijgen, komen altijd in aanmerking voor leerlingenvervoer. Ook reisafstand en de mate van zelfstandigheid van de leerling kunnen hierbij een rol spelen. Daarnaast moet de gemeente nog de afweging maken op welke type vergoeding een leerling recht heeft. Dit proces moet zorgvuldig worden doorlopen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Woudenberg om te komen tot een oplossing voor Daan, zodat hij veilig en onder begeleiding naar school kan gaan met zijn klasgenoten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten heb ik reeds contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Omdat Daan inmiddels met een taxibusje naar school wordt vervoerd, zijn verdere gesprekken niet meer nodig.
Misstanden in de pakketbezorging. |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 20 september «Wie is verantwoordelijk als pakketbezorging fout gaat?»1 en het Volkskrant-artikel «De prijs van gratis bezorging»2?
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in bijna de helft van de gevallen er weleens iets mis gaat met de bezorging van pakketten?3
Het is bijzonder vervelend voor een consument wanneer er iets mis gaat met de bezorging van een poststuk of pakketje. Het Ministerie van EZK beschikt echter niet over informatie waarmee de constatering gestaafd kan worden dat er in bijna de helft van de gevallen iets mis zou gaan. En uit het artikel van Radar blijft ongewis hoe dit onderzoek precies is uitgevoerd. Het totaal aantal bezorgde pakketten in Nederland in 2020 bedroeg 586,3 miljoen. Uit navraag bij DHL en PostNL komt naar voren dat meer dan 98% van alle pakketten op de beloofde dag wordt bezorgd.4
De Consumentenbond rapporteerde in februari 2021 dat zij in 2020 zo’n 13.000 klachten heeft gekregen over pakketjes die niet goed of niet op tijd zijn bezorgd.5 Dat waren 44% meer klachten dan in het jaar ervoor. Daar tegenover staat een flinke stijging van het binnenlands pakketvervoer ten opzichte van het jaar ervoor.6 Deze sterke volumestijging kan worden toegeschreven aan de coronapandemie. Met een dusdanige stijging van het volume lijkt een stijging van het aantal klachten niet exceptioneel. De pakketvervoerders hebben alle zeilen moeten bijzetten om deze toename logistiek te kunnen bolwerken in een uitzonderlijke periode. Dat alles neemt niet weg dat bedrijven er alles aan moeten doen om problemen in de bezorging en klachten van klanten en van bezorgers te voorkomen of op te lossen.
Bent u het eens dat dit aantal fouten bij de bezorging veel te hoog is, er hierover veel ergernis bij mensen bestaat, en dat hiertegen dus maatregelen genomen dienen te worden? Bent u daarom bereid om pakketbezorgbedrijven, zoals PostNL en DHL, hierop aan te spreken?
Fouten van een bedrijf, of een mindere kwaliteit van dienstverlening dan verwacht, zijn uiteraard altijd onfortuinlijk. Wel is het van belang om daarbij rekenschap te geven van het feit dat het aantal klachten bezien moet worden in relatie tot het totale volume aan bezorgde pakketten (zie ook het antwoord op vraag 2). De pakketmarkt is verder een markt waar verschillende vervoerders actief zijn. Op een dynamische markt zoals de pakketmarkt is een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats, zeker zolang klanten meerdere keuzeopties hebben en er verschillende manieren zijn om indien nodig een klacht in te dienen. Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staan de procedures beschreven voor het afhandelen van klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de Geschillencommissie Post en Telecom, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Consumentenbond en via online consumentenplatforms klachten worden ingediend over de pakketbezorging. Tenslotte biedt de regelgeving rondom koop op afstand op meerdere vlakken bescherming aan de consument. Deze bescherming betreft onder andere ook online bestelde producten die niet geleverd zijn, of beschadigd zijn afgeleverd.
Deelt u ook de mening dat een van de voornaamste redenen dat het in zoveel gevallen met het bezorgen van de pakketten misgaat, de enorme druk is, zowel qua tijd als geld, die pakketbezorgers door pakketbezorgbedrijven wordt opgelegd? Bent u het daarom ook eens dat pakketbezorgers ook betaald zouden moeten worden bij retouren en een tweede of derde keer bezorgen?
Allereerst: de tweede of derde bezorgpoging is volgens PostNL geen standaard onderdeel meer van haar dienstverlening: Men geeft aan dat het pakket dat niet geleverd kan worden, in nagenoeg alle gevallen aan het einde van de rit wordt afgeleverd bij een pakketpunt. De bevraagde pakketvervoer- ders geven daarbij aan dat zowel de werknemer die in vaste dienst is, als de bezorgondernemer, wordt betaald voor alle werkzaamheden waaronder het afleveren op het pakketpunt. Datzelfde geldt voor het in ontvangst nemen van een retourpakket.
Dergelijke afspraken over de werkwijze rondom bezorgpogingen en retouren zijn -in theorie-overigens ook goed te maken tussen transportbedrijven en onderaannemers of zzp-ers in het kader van afspraken over bezorgdiensten die voor een bepaald tarief geleverd worden. Het is niet ondenkbaar dat in dergelijke overeenkomsten ook iets wordt afgesproken over zaken als bezorgpogingen. Verder zijn de bij de op te stellen overeenkomst betrokken partijen verantwoordelijk om in die afspraken de bestaande wettelijke kaders te respecteren.
Zoals aangegeven arriveert 98% van de pakketjes op de beloofde dag (zie ook antwoord/vraag 2).
In de situaties waar misstanden of klachten ontstaan, vormen de reeds bestaande wettelijke regels ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden het uitgangspunt. Deze dienen door betrokken bedrijven nageleefd te worden. Het is van belang dat conform het wettelijk kader wordt gewerkt waarbinnen de arbeidsovereenkomst valt. Verder bestaat een (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om daar bovenop goede afspraken te maken.
Navraag bij DHL en PostNL leert dat de eigen bezorgers (in vaste dienst) op basis van een arbeidsovereenkomst werken. Daarbij heeft de medewerker pauze conform vigerende regelgeving, wordt alle werktijd betaald en is er recht op toeslagen, conform de overeengekomen cao.
Vindt u het daarom ook schokkend om te zien hoe PostNL, via subcontracting, haar pakketbezorgers uitknijpt waardoor zij welhaast gedwongen zijn om illegale praktijken te ondernemen om toch nog het hoofd boven water te houden?
Ondernemingen hebben de mogelijkheid om werk uit te besteden. Wel moeten ze hierbij de geldende wet- en regelgeving naleven. Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om – aanvullend op de geldende arbeidswetgeving – afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.
Met betrekking tot het uitbesteden van werk aan bezorgondernemers geeft PostNL aan dat het op basis van een tariefmodel gesprekken voert met ondernemers. De tarieven worden ten minste één keer per jaar met de ondernemer vastgesteld. PostNL meldt ondernemers te stimuleren om pakketbezorgers in loondienst te nemen en PostNL betaalt hiervoor een toeslag. Zodoende zou zij de ondernemers in staat stellen om pakketbezorgers conform de cao te betalen. PostNL meldt de Minister van EZK verder dat de tarieven die zij betaalt, erop gericht zijn dat ondernemers een reële marge kunnen maken.
Zoals aan uw Kamer gemeld in beantwoording op eerdere Kamervragen7 meldden betrokken partijen dat zij regelmatig met elkaar in overleg treden over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie (BVPD) heeft destijds aangegeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende zouden opleveren. In april van dit jaar heeft BVPD PostNL gedagvaard vanwege onderbetaling.8 Op 26 oktober meldde de Volkskrant dat de overeenkomst met de onderaannemer, die tevens voorzitter is van de BVPD, door PostNL is opgezegd. Het proces dat is aangespannen, dient waarschijnlijk begin volgend jaar.9
Bent u het daarom ook eens dat het onwenselijk is dat pakketbezorgers vaak meer dan 200 stops per dag moeten maken, waardoor zij geen pauzes kunnen houden?
Het is belangrijk dat pakketbezorgers hun werk gezond en veilig kunnen verrichten en voldoende pauze kunnen houden. Het recht op pauze is daarom wettelijk vastgelegd in de Arbeidstijdenwet.
De werkgever is verplicht het werk zodanig te organiseren dat een werknemer gebruik maakt van de wettelijke pauzetijden. Deze plicht is van overeenkomstige toepassing op zzp’ers in het wegvervoer.
DHL meldt dat het aantal stops waarop zij ritten inplannen, gebaseerd wordt op een gemiddelde dat voortkomt uit de werkelijk gemeten aantallen van die route. Aantallen van 200 stops zijn volgens DHL uitzonderlijk, maar kunnen voorkomen in wijken met hoge dichtheid.
Daarbij merk ik wel op dat bedrijven bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden zijn aan het naleven van de Arbeidstijdenwet- en regelgeving, maar eveneens aan de wettelijke regels rondom arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
In hoeverre voldoen pakketbezorgbedrijven aan de verplichting uit de Postwet om 80% van de bezorgers via een arbeidsovereenkomst in dienst te hebben?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren. Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders.
Houdt u ook toezicht op het naleven van de verplichtingen op grond van de Postwet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Op grond van artikel 37 van de Postwet is de ACM belast met het toezicht op de naleving van de eisen en verplichtingen uit de Postwet 2009. Dit heeft in het verleden verschillende malen geleid tot bestuurlijke handhaving. Verder rapporteert de ACM periodiek over de ontwikkelingen op de post- en pakketmarkt, onder meer via de jaarlijkse Post- en Pakketmonitor. De Minister van EZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel, waaronder de uitvoering van de periodieke wettelijke evaluatie van de UPD. Deze evaluatie zal dit jaar opnieuw worden gestart. De Minister van EZK verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de uitkomsten van deze evaluatie te kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat, zoals de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ook aangeeft, misstanden in de pakketbezorgbranche eerder regel dan uitzondering zijn?
Al eerder10 meldde ik u dat ik groot belang hecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat onder meer de Inspectie SZW misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik ernstig. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van hun werknemers.
Helaas blijkt uit de geconstateerde misstanden dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector wordt nageleefd. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd.
Welke aanvullende acties heeft de Inspectie SZW tot op heden ondernomen om deze misstanden aan te pakken? Gaat u de Inspectie SZW aansporen om zichtbaarder en actiever de pakketbedrijven aan te spreken en aan te pakken?
De Inspectie SZW hanteert als onafhankelijke toezichthouder een risicogerichte en programmatische aanpak ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. Het programma Transport en Logistiek legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. Binnen dit programma heeft de Inspectie een speciaal project in die sector opgezet om misstanden aan te pakken en eerlijk werk in de gehele keten te bevorderen. In 2019 heeft de Inspectie bij 65% van onderzoeken een of meerdere misstanden geconstateerd, zoals onderbetaling, contante loonbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. Met de inzet van verschillende handhavingsinstrumenten beoogt de Inspectie een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Onder meer door het uitvoeren van risicogerichte controles en het opleggen van boetes bij geconstateerde overtredingen. Zo heeft de Inspectie onlangs na een uitgebreid onderzoek verschillende boetes opgelegd voor een totaalbedrag van 828.000 euro tegen een grote pakketorganisatie en vier opdrachtnemers (subcontractors) in dezelfde werkgeverketen. Daarnaast confronteert de Inspectie grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met feitelijke misstanden die zich in de werkgeversketen voordoen. Dat doet de Inspectie door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan en hen aan te zetten tot versterking van hun interne beheersprocessen. Deze aanpak is in 2020 gestart en zal in 2022 worden geëvalueerd. Mede naar aanleiding daarvan kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u het eens met de stelling dat de pakketbezorgbedrijven, in het kader van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS), ketenaansprakelijk zijn voor de misstanden bij de onderaannemers die voor hen aan het werk zijn?
Het is voorstelbaar dat prijsdruk in de markt kan leiden tot druk op kosten, waaronder loonkosten. Werkgevers moeten zich evenwel houden aan vigerende geldende wet -en regelgeving, waaronder de Wet op het minimumloon (WML). Werkgevers en werknemers kunnen in samenspraak komen tot aanvullende afspraken over arbeidsvoorwaarden en omstandigheden bovenop geldende wet- en regelgeving. Het hanteren van vergoedingen onder een bepaald minimum kan daarmee beteugeld worden.
Op grond van de ketenaansprakelijkheid voor niet uitbetaald loon kan een werknemer zijn werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betaling van het loon waar hij of zij recht op heeft. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan om zijn rechten zeker te stellen. Hieruit volgt dat een opdrachtgever aansprakelijk kan worden gesteld voor onderbetaling van nog niet ontvangen loon door een onderaannemer.
Zo ja, hoe kan het dan zo zijn dat pakketbezorgers zo worden uitgeknepen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u ook van mening dat, kijkend naar de eerdere resultaten van het onderzoek van de Inspectie SZW, deze bezorgbedrijven onvoldoende verantwoordelijkheid nemen in het bestrijden en oplossen van alle misstanden?
Zoals gemeld onder het antwoord op vraag 10 kan, mede naar aanleiding van de bevindingen van de Inspectie, worden afgewogen of er aanleiding is tot aanvullende maatregelen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Beroepsgoederenvervoer over de weg, waar het personeel dat in loondienst is bij onderaannemers in de pakketbezorging onder valt, wordt nageleefd? En bent u bereid om hier extra inzet op te plegen om de naleving van deze cao door de onderaannemers te bevorderen?
Het is belangrijk dat afspraken uit een cao worden nageleefd. De cao-partijen zijn primair verantwoordelijk voor (het toezicht op) de naleving van de cao-voorwaarden. De sociale partners kunnen een verzoek indienen bij de Inspectie SZW voor ondersteuning bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. De Inspectie kan nader onderzoek uitvoeren en maakt een rapport op van de bevindingen. De sociale partners kunnen dit rapport gebruiken in een civiele procedure bij de rechtbank.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de misstanden in de pakketbezorgbranche aangepakt gaan worden?
Binnen bestaande regelgeving bestaat sinds 1 januari 2016 de mogelijkheid tot een civielrechtelijk bestuursverbod.11 De Inspectie kan bij een geconstateerde overtreding de persoon beboeten die persoonlijk verweten kan worden dat deze feitelijk leiding geeft aan de verboden gedraging, ook als deze persoon formeel niet de werkgever is. In de Kabinetsreacties op de aanbevelingen van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer is aangegeven dat momenteel de mogelijkheden worden verkend voor een bestuursrechtelijk bestuursverbod dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten die zien op eerlijk werk.12
In de antwoorden op vraag 11 en 12 is aangegeven dat reeds sprake is van ketenaansprakelijkheid ten aanzien van niet betaald loon. Verder geldt dat, voordat we kunnen spreken over veranderende aansprakelijkheid voor gezond en veilig werken, eerst gekeken moet worden naar de verantwoordelijkheidsverdeling. Op dit moment is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Traditioneel is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. Met een veranderende arbeidsmarkt zien we dat deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 204013 is opgenomen dat er wordt gekeken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Nadat ik het SER-advies heb ontvangen, zal ik Uw Kamer verder informeren over de loop van het proces rond de vorming van een beleidsagenda 2022–2025, zoals ik reeds aangekondigde in mijn brief van 15 juni 2021.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de top, directeuren van deze pakketbezorgbedrijven, rechtstreeks aansprakelijk gesteld kan worden voor de omstandigheden in de hele keten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat consumenten alleen een klacht over het bezorgbedrijf bij de verzender van het pakket kunnen indienen en niet bij het bezorgbedrijf zelf?
Het is goed voorstelbaar dat consumenten met een klacht over bezorging willen kunnen aankloppen bij de partij die deze dienst uitvoert, namelijk het pakketbezorgbedrijf. Toch bestaan belangrijke voordelen aan de wijze waarop klachten nu door consumenten kunnen worden ingediend.
Op het moment dat de consument een product online bestelt, zoals bij een webshop, gaat de consument een contractuele relatie aan met de verkoper. De webshop geeft vervolgens een opdracht aan een pakketvervoerder om het pakket te bezorgen. Dit leidt tot een contractuele relatie tussen de webshop en de pakketvervoerder. De consument wordt beschermd en zijn rechten in relatie tot koop op afstand geborgd via het Burgerlijk Wetboek.14 De webshop dient de afspraken die bij de koop door de consument zijn gemaakt na te komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van het product en de bezorging bij de consument. Worden deze afspraken niet nagekomen, bijvoorbeeld ten aanzien van het bezorgen, dan kan de consument daarvoor bij de webshop terecht als aanspreekpunt. Wat de Minister van EZK betreft is het wenselijk dat de consument één aanspreekpunt heeft wanneer hij van mening is dat de afspraken die zijn gemaakt bij de koop niet worden nagekomen.
Op het moment dat een consument een klacht over de bezorging bij de webshop indient, is de webshop aansprakelijk en dient deze zijn verantwoordelijkheid te nemen om te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen, bijvoorbeeld door in contact te treden met de pakketvervoerder waarmee hij een overeenkomst heeft. De klachten die webshops krijgen van consumenten over de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder kunnen een belangrijke signaalfunctie hebben ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder. De webshop kan op basis van deze signalen concluderen dat het kwaliteitsniveau van de dienstverlening van de pakketvervoerder niet volgens verwachting is, om vervolgens te overwegen over te stappen naar een concurrent. De ervaringen van consumenten met de dienstverlening van de pakketvervoerders dragen zodoende bij aan gezonde concurrentie op de pakketmarkt. Wanneer de klachten niet bij de verzender van het pakket terecht komen, maar bij de pakketvervoerder zelf, gaat de signaalfunctie richting de afzender van het pakket (deels) verloren.
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is dat consumenten een klacht over de verzending bij het bezorgbedrijf kunnen indienen, maar alleen bij de verzender van het pakket? Bent u bereid om het voor consumenten wel mogelijk te maken om een klacht in te dienen bij het bezorgbedrijf?
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 17 zijn er voordelen aan het feit dat de consument de klacht bij de verzender van het pakket indient. Het feit dat de consument één aanspreekpunt heeft voor alle afspraken die bij de koop worden gemaakt, biedt duidelijkheid. Het is op dit moment niet wenselijk om afbreuk te doen aan deze eenduidigheid, met name ten aanzien van welke partij aansprakelijk is. De bevraagde pakketbedrijven geven aan dat een klacht indienen altijd mogelijk is, ook door de ontvanger. Deze bedrijven geven aan hun best te zullen doen om de consument zo goed mogelijk van dienst te zijn. Alleen aansprakelijk stellen, is voorbehouden aan de verzender.
Vindt u bovendien dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een sterkere rol dient te krijgen om de misstanden voor consumenten aan te pakken?
Er zijn geen signalen ontvangen dat de ACM over onvoldoende instrumenten beschikt om de belangen van de consument in dit verband te kunnen borgen. De voormalige Staatssecretaris van EZK heeft verder in eerdere communicatie met uw Kamer15 geconstateerd dat de markt tot op heden zelf zorgt voor goede en betaalbare pakketbezorging, en dat er daarom geen reden bestaat voor overheidsingrijpen in de vorm van sectorspecifieke regelgeving voor de binnenlandse pakketmarkt. Het hoge niveau van generieke consumentenbescherming zoals we dat in Nederland kennen, evenals de bevoegdheden die de ACM reeds heeft, volstaat op dit moment in deze specifieke casus.
Zou het een idee zijn om tot een keurmerk pakketbezorgbedrijven te komen, waarbij bepaalde kwaliteitseisen richting de consumenten worden vastgelegd?
Keurmerken kunnen consumenten helpen bij hun aankoopbeslissing, met name als de keuze en de kwaliteitsverschillen groot zijn. Of de introductie van een keurmerk bijdraagt aan een goed werkende markt is aan de betrokken bedrijven. Het reeds bestaande keurmerk Thuiswinkel Waarborg is een goed voorbeeld van dergelijke zelfregulering. De rekentool Bewust Bezorgd, waarmee de consument de CO2-impact van een bezorgmethode kan berekenen, is een ander voorbeeld van een initiatief vanuit de sector zelf.
Het is aan de sector om op dit punt aan consumenten de mogelijkheid te bieden van een meer bewuste bezorging.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Daar waar mogelijk is volgtijdelijk en separaat invulling gegeven aan beantwoording.
Het vrijgeven van de juridische analyse van de natuurvergunning voor de gaswinning onder de Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Waddenvereniging dat er ruimte is om de natuurvergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) af te wijzen op basis van bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek UNESCO Werelderfgoed en Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet?
Bij de vragen is uitsluitend een verwijzing naar een opinie in Trouw opgenomen, die als zodanig geen analyse bevat. Inmiddels heeft de Waddenvereniging een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerpbesluiten, waaronder de onder mijn bevoegdheid vallende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning). Daarbij verwijst zij ook naar het op 5 oktober 2021 verschenen advies van de Waddenacademie en verzoekt dit als ingevoegd te beschouwen en mee te nemen in de reactie op deze zienswijze. De zienswijze en het advies gaan primair over de toepassing van het toetsingskader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de aangevraagde Wnb-vergunning voor de gaswinning en de weging van de wetenschappelijke gegevens daarbij. Ik zal deze zienswijze tezamen met de andere ingediende zienswijzen betrekken bij de voorbereiding van het finale besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning, overeenkomstig de procedure van de Algemene wet bestuursrecht en de inhoudelijke kaders van de Wet natuurbescherming. Ik kan op de conclusie van die beoordeling niet vooruitlopen.
Is een dergelijke eigenstandige juridische analyse ook door u gemaakt op grond van de bestaande regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke argumenten de natuurvergunning kan worden afgewezen?
De analyse die ik heb gemaakt, is onderdeel van het ontwerpbesluit dat van 27 augustus tot en met 7 oktober jl. ter inzage heeft gelegen.
Ook verwijs ik naar de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 27 september 2021 met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 903). Op het definitieve besluit op de vergunningaanvraag kan ik niet vooruitlopen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw juridische analyse over de aanvraag van de NAM voor een natuurvergunning om aardgas te winnen onder de Waddenzee, inclusief achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing, vóór 1 oktober (dus voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op dit ontwerpbesluit) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, waarbij ik nog aanteken dat, hoewel de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken, de stukken nog voor eenieder beschikbaar zijn op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie hiervoor: https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard).
Deelt u het inzicht dat herziening van de bestaande wet- en regelgeving voor het beschermen van unieke natuurgebieden in relatie tot delfstofwinning noodzakelijk is, indien uit uw en externe analyse blijkt dat de natuurvergunning verleend moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de criteria van de natuurvergunning te herzien?
De huidige wet- en regelgeving biedt een verregaande bescherming van Natura 2000-gebieden tegen schadelijke effecten van projecten van welke aard dan ook, ook projecten die diepe delfstoffenwinning betreffen. De bescherming die de Wet natuurbescherming aan deze gebieden biedt is immers gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn die uitgaat van het voorzorgbeginsel. De zienswijzen die zijn ingediend over de ontwerpvergunning zal ik, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zorgvuldig bestuderen. Op conclusies die ik naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen trek over verlening van de vergunning, kan ik niet vooruitlopen.
Het niet opnemen van het rotavaccin in het rijksvaccinatieprogramma ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat kinderartsen verbaasd zijn over het besluit om het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat zowel het RIVM, als de GGD, als de jeugdartsen als ook de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde er allen vanuit gingen dat al dit jaar het rotavaccin zou worden opgenomen in het RVP?2
Ik heb in 2018 uw Kamer geïnformeerd over het besluit om kinderen in risicogroepen te vaccineren tegen het rotavirus.3 Terwijl de implementatie hiervan werd voorbereid, kwamen nieuwe resultaten binnen van een wetenschappelijke studie in 13 Nederlandse ziekenhuizen naar het effect van rotavirusvaccinatie in risicogroepen. De vaccineffectiviteit in de risicogroepen bleek veel lager dan verwacht: het vaccin beschermde deze kinderen tijdens hun eerste levensjaren niet tegen (ernstige) rotavirusinfecties. Daarom heb ik in 2020 de voorbereiding voor de uitvoering stopgezet en opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.4 Het advies rondom rotavirusvaccinatie heb ik u 1 juli jl. toegestuurd gevolgd door mijn reactie daarop in de brief van 20 september jl. 5 Opname van het rotavirusvaccin in het Rijkvaccinatieprogramma is derhalve in 2021 niet meer aan de orde geweest, gelet op de tijd, die nodig is besluitvorming, implementatie en uitvoering, en zo is dit ook nooit besproken met de in de vraag genoemde partijen.
Kunt u nader toelichten waarom er er ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad voor heeft gekozen het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)? Kunt u daarbij toelichten waarom deze beslissing volgens u niet door een demissionair kabinet dient te worden genomen en waarom dit afwijkt van de door u eerder gedane toezegging direct een besluit te nemen als het advies van de Gezondheidsraad binnen zou zijn?3
In mijn brief van 20 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Deze te nemen beleidsbeslissing bouwt voort op eerder genomen beslissingen. In 2018 heb ik in navolging van het advies van de Gezondheidsraad7 besloten om in ieder geval kinderen uit risicogroepen te vaccineren tegen rotavirus, om zo de meest kwetsbare groep te beschermen. Daarbij heb ik aangegeven na twee tot drie jaar de mogelijkheid te verkennen om over te gaan op algehele vaccinatie.8 In mei 2020 is de implementatie van de rotavirus vaccinatie echter opgeschort vanwege de COVID-pandemie en naar aanleiding van de tegenvallende resultaten van een pilot-studie in Nederlandse ziekenhuizen. Daarom heb ik opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.9
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Waarom is het rotavaccin wel in vele andere landen binnen Europa onderdeel van het vaccinatieprogramma? Welke afwegingen hanteren deze landen, zoals Duitsland en België, op het gebied van kosteneffectiviteit?
De afzonderlijke Europese landen beslissen zelf welke vaccins deel uitmaken van hun nationale vaccinatieprogramma en door hun nationale gezondheidsstelsel worden vergoed. Hierbij houden zij rekening met lokale omstandigheden, zoals de mate van verspreiding van de ziekte en economische factoren.
Of vaccinatie in een bepaald land kosteneffectief is of niet, is sterk afhankelijk van de manier waarop het zorgstelsel en het vaccinatieprogramma is ingericht. Daarom heeft de Gezondheidsraad in zijn analyse van kosteneffectiviteit zich beperkt tot Nederlandse studies.10 11
Er is geen formele grens voor wat een vaccinatie mag kosten. Vaak wordt voor preventieve interventies een Incremental Cost Effective Ratio (ICER) van 20.000 euro per QALY (quality-adjusted life year, een gewonnen levensjaar in goede gezondheid) als referentiewaarde aangehouden. Kost een interventie in verhouding tot de huidige situatie meer, dan wordt de interventie als niet kosteneffectief beschouwd. Dit wil nog niet zeggen dat een interventie niet aangeboden kan worden, maar dit aspect weegt wel mee in de besluitvorming. De Gezondheidsraad merkt op dat prijzen bij de aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen ten opzichte van de vraagprijs.12
Klopt het dat de gevolgen van het uitstellen van opname van dit vaccin in het RVP kan leiden tot jaarlijks 3600 ziekenhuisopnames en vijf tot zeven overlijdens van jonge kinderen? Is deze druk op de kinderziekenhuizen en de kinder-IC’s meegenomen in uw afweging het rotavaccin, ook in het licht van de coronapandemie, wel of niet op te nemen in het RVP?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies dat er in de jaren 2006 tot en met 2013 tussen de 3.500 en 6.500 (gemiddeld 4.600) kinderen jonger dan vijf jaar wegens een infectie met rotavirus werden opgenomen in het ziekenhuis, in de jaren 2014 tot en met 2019 lag het aantal opnames tussen de 2.500 en 4.500 (gemiddeld 3.600). In zeldzame gevallen lijdt dit tot sterfte: jaarlijks overlijden vijf tot zeven kinderen per jaar aan de gevolgen van een ernstige rotavirusinfectie.
In 2020 was het aantal meldingen van rotavirusinfecties en het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van rotavirus weliswaar laag, maar dat lag waarschijnlijk aan het lagere risico op besmetting als gevolg van de coronamaatregelen. De commissie verwacht dat na het opheffen van de maatregelen het aantal besmettingen met rotavirus weer zal oplopen tot het oude niveau. Als alle kinderen gevaccineerd worden zal het aantal ernstige darminfecties door rotavirus sterk worden verminderd en kunnen 1.930 tot 3.389 ziekenhuisopnames per jaar worden voorkomen.13 14
Voor het ontlasten van de zorg vanwege de coronacrisis zal rotavirusvaccinatie niet een grote winst opleveren. De ziekenhuisopnamen door COVID-19 zijn maar voor een klein deel op de kinderafdeling: 2% van de totale opnamen is in de leeftijdsgroep onder de 10 jaar. De aantallen kinderopnamen voor rotavirus zijn normaal gesproken gemiddeld 150–250 per maand (opnameduur enkele dagen, dus een bezetting van 10–25 bedden, seizoenafhankelijk). In de huidige situatie zijn de aantallen kinderopnamen voor rotavirus waarschijnlijk lager door corona-gerelateerde maatregelen (zoals handen wassen, afstand bewaren). Dit wordt ook gezien in de laboratoriumsurveillance, waar gewoonlijk meer dan 1000 positieve laboratoriumdetecties voor rotavirus worden gemeld per jaar (met uitzondering van laag-endemische jaren 2014 en 2016, met respectievelijk 607 en 679 detecties), werden in 2020 maar 349 detecties gemeld.15
Hoeveel euro netto zorgkosten wordt er jaarlijks uitgegeven ten gevolge van het rotavirus? Zijn hier schattingen over gedaan, onder andere naar aanleiding van de RoHo studie die ook reeds in het Gezondheidsraadadvies van 2017 wordt benoemd?
Een schatting van de zorgkosten ten gevolge van rotavirus in Nederland is gegeven in de kosteneffectiviteitsstudie waar het advies van de Gezondheidsraad naar refereert.16
Zonder vaccinatie leidt rotavirus bij kinderen tot acute darminfecties, waarvoor een deel naar de huisarts gaat, en voor 3.000–4.000 per jaar ziekenhuisopname nodig is (zie antwoord vraag 5). De kosten, die hieraan zijn verbonden, werden in deze studie geschat op € 9 miljoen per jaar, inclusief maatschappelijke kosten (zoals werkverzuim van ouders/verzorgers).
Wat is volgens u het totaal benodigde bedrag dat nodig is om het rotavaccin op te nemen voor alle kinderen in het vaccinatieprogramma van Nederland? Klopt het dat het bij jaarlijks 170.000 pasgeborenen en 50 tot 75 euro per vaccin, het gaat om ongeveer 8,5 tot 12,8 miljoen euro per jaar?
Nee, dat klopt niet. Bij een dergelijke prijs per vaccin zou het jaarlijkse bedrag het dubbele of driedubbele zijn, omdat 2 of 3 doseringen per kind nodig zijn. Naast de vaccins zelf is er nog een aantal andere kostenposten.
Er zijn in Nederland twee orale vaccins beschikbaar tegen het Rotavirus: Rotarix en Rotateq. Als een kind wordt gevaccineerd met Rotarix, dan zijn er 2 doseringen nodig; bij Rotateq gaat het om 3 doseringen. De apothekersinkoopprijs van het vaccin Rotarix is 63,83 euro per dosering (exclusief BTW), dus 127,66 euro per kind. Rotateq is niet verkrijgbaar op de private markt, daarom is er geen apothekersprijs bekend. Als er wordt besloten vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding te starten. De vaccins worden vaak fors onder de apothekersinkoopprijs aangeboden, mits er concurrentie is.
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo zal de prijs van de vaccinatie dusdanig moeten dalen dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Zoals gemeld in het advies van de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind (dus voor 2 of 3 doses). Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief (vergoeding per gezet vaccin) aan de uitvoerders en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht moeten worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar.
Was u op zoek gegaan naar dekking binnen de begroting van VWS indien het rotavaccin bij de huidige prijs wel een gunstige kosteneffectiviteit had?
De kosteneffectiviteit speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Of een vaccin nu in beginsel kosteneffectief is of niet; er moet hoe dan ook dekking zijn om een aanbesteding te starten. Pas bij de voorjaarsbesluitvorming kan een verzoek voor dekking worden ingediend op de begroting.
Bent u momenteel al in onderhandeling met leveranciers van het rotavaccin om de prijs van het vaccin zodanig omlaag te krijgen dat er een acceptabelere prijs komt, zodat deze zo spoedig als mogelijk opgenomen kan worden in het RVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in overleg met andere Europese landen over de (gezamenlijke) inkoop van dit vaccin?
Allereerst dient er meerjarige dekking gevonden te worden gevonden op de begroting. Vaccins worden door de overheid aangekocht via een aanbesteding. Als wordt besloten om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding voor de aankoop van de vaccins te starten. Voorbereidend op een definitief besluit van een volgend kabinet, gaan we bekijken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Hoe verklaart u het feit dat bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit van vaccinaties een andere norm wordt gehanteerd dan bij de behandeling van ziektes? Bent u van mening dat dit ten koste gaat van het inzetten van andere preventieve maatregelen?
Er zit inderdaad een verschil in de wijze waarop de Gezondheidsraad de kosteneffectiviteit van een vaccinatie beoordeelt en hoe bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland de kosteneffectiviteit van een behandeling of nieuw medicijn beoordeelt. De Gezondheidsraad kijkt naar literatuur, die gepubliceerd is. In het advies wordt de studie van Bruijning e.a. aangehaald.17 Bij beoordeling van de doelmatigheid van vaccinatie wordt voor de kosteneffectiviteit een referentiewaarde van 20.000 euro per QALY (gewonnen levensjaar in goede gezondheid) gebruikt. Bij deze referentiewaarde is algemene vaccinatie tegen rotavirus niet kosteneffectief. De vaccinprijs is nog te hoog. Wel geeft de Gezondheidsraad aan dat de prijzen bij een aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen. De vaccinprijs in nationale programma’s in andere landen is niet bekend, maar de referentiewaarde per QALY die in sommige andere landen wordt gehanteerd ligt hoger.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt de modellen van de kosteneffectiviteit die door de leveranciers worden aangeleverd. Het klopt dat voor behandeling van ziekten soms een hogere referentiewaarde gehanteerd wordt door ZIN omdat deze waarde afhankelijk is van de ziektelast.18 Wat betreft de beoordeling van het rotavaccin, zal de uitkomst niet verschillen.
Dat de financiering van preventiemiddelen knelpunten kent, heb ik ook aangestipt in de discussienota «Zorg voor de toekomst».19
Klopt het dat bij de beoordeling van het vraagstuk over de kosteneffectiviteit van een vaccin slechts de kosten van ziekte worden meegenomen, en niet maatschappelijke kosten zoals de gederfde loonkosten van de ouders? En denkt u dat de beoordeling van de kosten-batenanalyse anders zou zijn uitgevallen indien deze kosten wel zouden zijn meegenomen?
Het klopt dat bij de beoordeling in de regel alleen de directe kosten worden meegenomen en bijvoorbeeld niet de gederfde loonkosten van ouders. In de studie die werd gedaan op de Nederlandse situatie zijn de maatschappelijke kosten wel meegenomen (Bruijning et al, zie ook mijn antwoord op vraag 6 en 10). Bij het eerdere advies van de Gezondheidsraad in 2017 werd ook een advies gegeven door ZIN.20 ZIN hanteert het maatschappelijke perspectief bij de economische analyses en houdt dus wel rekening met maatschappelijke kosten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van VWS beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht van de NRC «NCTV opereerde volgens eigen juristen in strijd met de wet, wist ook Minister» waaruit volgt dat juristen van de NCTV oordeelden dat de eigen dienst onrechtmatig handelde bij het verzamelen van privacygevoelige gegevens over burgers?1
Ja.
Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens het debat van 15 juni jl., waarin u onder meer aangeeft dat er naar uw oordeel niet jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld, met het gegeven dat u al in februari van dit jaar signalen kreeg van uw eigen juristen en beleidsadviseurs dat de NCTV jarenlang onrechtmatig handelde bij het verzamelen, opslaan en analyseren van privacygevoelige informatie over burgers?
In de kamerbrief van 12 april 20212 is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Welke juridische adviezen over het al dan niet ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens en het monitoren van burgers door de NCTV hebben u en de ambtelijke top van uw ministerie sinds 2013 van uw eigen- en eventueel externe juristen ontvangen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Wat was de inhoud van deze adviezen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
In zoverre u de inhoud niet integraal kunt delen, wat was de strekking van deze adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u deze adviezen opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat u onvoldoende opvolging hebt gegeven aan de signalen van uw eigen juristen en beleidsmedewerkers over het, al dan niet, hebben van wettelijke grondslagen voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens en de (monitorings)activiteiten van de NCTV?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht is binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar is de heersende opvatting steeds geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als «juridisch kwetsbaar» moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens.
Hierover heb ik u in mijn brief van 12 april 2021 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit de Nota Taken en grondslagen NCTV van 9 januari 2020, waarbij een van de genoemde oplossingsrichtingen is om zonder wettelijke grondslag door te gaan met de taken die de NCTV belangrijk vindt, maar waartoe de NCTV niet bevoegd is, en om daarbij de risico’s te accepteren, zoals reputatieschade, onderzoek of boete van de Autoriteit Persoonsgegevens («AP»)?
De nota van 9 januari 2020 waaraan u refereert, betreft het plan van aanpak voorafgaand aan de start van het project Taken en Grondslagen waarin voor de gehele beeldvorming alle vooraf denkbare opties werden geschetst, inclusief mogelijke gevolgen, zonder daarbij op voorhand een waardeoordeel te geven aan iedere afzonderlijke optie. Bij de oplevering van de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen is een aantal concrete oplossingsrichtingen voorgesteld waaronder het creëren van een wettelijke grondslag alsmede het terughoudend zijn in het verwerken van persoonsgegevens indien daar het Organisatiebesluit JenV aan ten grondslag ligt. Ik heb direct opvolging gegeven aan deze oplossingsrichtingen door een voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor te bereiden en bepaalde werkzaamheden op te schorten.
Hoe beoordeelt u deze oplossingsrichting en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat bij de oplossingsrichtingen ook de mogelijke inbreuken op de AVG en grondrechten van burgers als risico’s zouden moeten worden afgewogen en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat het nadeel «politiek afbreukrisico» ondergeschikt is aan het nadeel (bewust) niet naleven van de AVG en de daaraan de basis liggende grondrechten en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het verwerken van persoonsgegevens zonder wettelijke grondslag en uitzonderingsgrond in het geval van bijzondere persoonsgegevens zoals de NCTV op dit moment doet volgens de eigen juristen en hoe komt u tot deze beoordeling?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met het project Taken en Grondslagen een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.
Deelt u het standpunt dat aan de wens van de NCTV om «tijdelijk in gaten te kunnen springen» ook kan worden voldaan met afgebakende, wettelijke taken?
Ja.
Zo ja, hoe zouden dergelijke afgebakende, wettelijke taken er volgens u uit moeten zien?
Daarvoor verwijs ik naar het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid dat ik op zeer korte termijn naar uw Kamer verwacht te sturen. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
Het journalistieke televisieprogramma Propaganda over de besluitvorming rond ‘Dansen voor Janssen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer heeft u het advies aangepast over welke leeftijdsgroepen in aanmerking kwamen voor vaccinatie met het Janssen-vaccin?1 2
Op 2 juni 2021 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dat het Janssen-vaccin onderdeel kon blijven van het vaccinatieprogramma: Janssen is een veilig en effectief vaccin met een duidelijk voordeel: één prik is voldoende. Janssen is toegelaten voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarin is geen verandering aangebracht.
Voor de landelijke vaccinatiestrategie adviseerde de Gezondheidsraad echter om – in de context van de beschikbare vaccins – de leeftijdsgroepen die nog geen prik gehad hadden vanaf dat moment BioNTech/Pfizer of Moderna-vaccins aan te bieden. In bepaalde gevallen bleef het echter volgens de Gezondheidsraad wel verstandig om het Janssen-vaccin aan te bieden, omdat mensen met één prik van Janssen direct volledig gevaccineerd zijn. Deze adviezen heb ik overgenomen3. De GGD heeft vanaf 2 juni jl. bij nieuw te maken afspraken mensen die vanwege hun leeftijd in aanmerking kwamen voor vaccinatie een mRNA-vaccin aangeboden.
In de context van welke Outbreak Management Team (OMT)-adviezen, en welke specifieke onderdelen van die adviezen, heeft u besloten tot het veranderen van het advies over vaccinatie met het Janssen-vaccin? Kunt u precies aangeven hoe het besluitvormingsproces daarover verlopen is?
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet bij de vaccinatie tegen COVID-19 over de specifieke inzet en toepassing van vaccins bij doelgroepen. Zo ook bij het Janssen-vaccin. De Gezondheidsraad adviseert hierover na toelating van deze vaccins door het EMA, maar ook wanneer aanvullende wetenschappelijke inzichten tot een nader advies over de inzet zouden moeten leiden. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni 2021 heb ik dan ook besloten de inzet aan te passen, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.
Het Outbreak Management Team (OMT) is op een later moment, in haar 119e advies van 6 juli 2021, ingegaan op de toegang tot evenementen. Het OMT raadde aan -gezien het opkomen van de meer besmettelijke deltavariant- niet voor 14 dagen na de laatste vaccinatie toegang te geven op basis van immuniteit door vaccinatie. Vanwege dat advies is vanaf zaterdag 10 juli aangepast dat wie twee vaccinaties met AstraZeneca, BioNTech/Pfizer of Moderna heeft gehad, of 1 Janssen-vaccinatie, 2 weken moeten wachten voordat hij of zij een vaccinatiebewijs krijgt waarmee toegang tot een evenement of horecagelegenheid wordt verschaft.
Welke adviesorganen hebben een positief advies doen uitgaan, en wanneer, over vaccinatie van jongeren met het Janssen-vaccin?
De EMA heeft op 11 maart 2021 het Janssen-vaccin goedgekeurd voor mensen van 18 jaar en ouder. In het daaropvolgende advies van de Gezondheidsraad van 17 maart 2021 wordt aangegeven wordt aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is voor mensen van 18 jaar en ouder. Ook in het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni jl. heeft de raad aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is. Er is daarbij geen nadere leeftijdsgrens gesteld door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni het volgende: «»Het Janssen-vaccin is nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Echter, in Nederland zijn er momenteel mRNA-vaccins beschikbaar die een gunstigere nut-risicoverhouding hebben voor jongere leeftijdsgroepen. Het is volgens de commissie van de Gezondheidsraad op dit moment niet goed mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een leeftijdsgrens, dat wil zeggen, een leeftijd waaronder de nut-risicoverhouding van vaccinatie met het Janssen-vaccin ongunstiger wordt. Daarvoor zijn de gegevens vooralsnog te beperkt. De commissie van de Gezondheidsraad wijst erop dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Zo kan voor groepen die via de reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor een tweede vaccinatie de individuele nut-risicoverhouding van het Janssen-vaccin wel gunstig zijn. Vaccinatie met Janssen bestaat uit één dosis waarmee bescherming wordt bereikt. Voor bescherming zijn met andere (mRNA-)vaccins twee doses nodig. Als het niet goed mogelijk is om mensen te bereiken voor een tweede vaccinatie, dan biedt een mRNA-vaccin geen volwaardig alternatief omdat één dosis onvoldoende bescherming biedt. In die gevallen heeft het Janssen-vaccin de voorkeur vanwege de bescherming die één vaccinatie biedt.»
Hoe rijmen de adviezen uit vraag 2, verondersteld dat deze er zijn, met het negatieve advies van de Gezondheidsraad op 2 juni dat is overgenomen in de brief van 11 juni 2021 waarmee u de Kamer informeert, en waarin de Gezondheidsraad expliciet adviseert om «in de huidige fase van het COVID-19-vaccinatieprogramma over te gaan op de programmatische inzet van uitsluitend mRNA-vaccins in nieuw te vaccineren, jongere leeftijdsgroepen»?3 4
Het Janssen-vaccin is door het EMA toegelaten voor mensen van 18 jaar en ouder. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni dat het Janssen-vaccin nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Zij stelde dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De commissie wijst erop daarnaast op dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Ik heb me steeds gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Op 2 juni jl. is er direct voor nieuw in te plannen afspraken een mRNA-vaccin aangeboden. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik mede op verzoek van uw Kamer heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken. Zij konden met één prik op korte termijn volledig gevaccineerd zijn. Dat is de reden geweest voor de start van de keuzelijn op 23 juni.
Heeft u, zoals in de uitzending van het journalistieke televisieprogramma Propaganda (KRO-NCRV) van 23 september 2021 wordt uiteengezet, de leeftijdsgrens voor inenten met het Janssen-vaccin verlaagd na het bezoek dat interim- directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Regio Utrecht aan Den Haag bracht?
Zoals beschreven in het antwoord van vraag 1 is dit onjuist. De leeftijdsgrens is niet aangepast. De interim- directeur Publieke Gezondheid van GGD Utrecht heeft geen bezoek gebracht aan Den Haag.
Waarom zei u op 23 juni jl. over het Janssen-vaccin: «Het is een ideaal vaccin als je met één prik klaar wil zijn, klaar voor de zomer, voor de festivals, voor «dansen met Janssen»», terwijl u op de hoogte was van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni om het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen?5
De Gezondheidsraad gaf in haar advies aan dat het Janssen vaccin effectief en voldoende veilig is en dat het Janssen-vaccin geschikt is voor mensen die er evident bij gebaat zijn om met één prik beschermd te zijn.
Mede vanwege het verzoek uit de Tweede Kamer om mensen zelf de keuze te laten om alsnog gevaccineerd te worden met beschikbare Janssen-vaccins die niet meer binnen de verdere vaccinatiestrategie werden ingezet heb ik dat mogelijk gemaakt.
Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, heb ik hen er op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Wanneer wist u dat er veertien dagen moeten verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming van het Janssen-vaccin effectief is?
De benodigde tijd om de bescherming met het Janssen-vaccin op te bouwen om effectief te zijn is vanaf het begin bekend geweest. Hier is ook altijd transparant over gecommuniceerd op coronavaccinatie.nl, zoals bijvoorbeeld ook in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» dat specifiek bij deze keuzemogelijkheid werd aangeboden.
Wist u toen u op 23 juni jl. het bericht op Twitter plaatste: «Rond 10:00 uur kan wie nog geen prik heeft gehad de keuze maken voor Janssen via: [witregel] [pictogram telefoon] 0800–1295 [witregel] Er is beperkte voorraad beschikbaar. Voordeel: 1 prik is genoeg. Een veilig en effectief vaccin. Laat je informeren», dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen en dat er veertien dagen moet verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming effectief is?6
De stelling dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen, is onjuist. De Gezondheidsraad stelt, dat gezien de epidemiologische situatie, de mRNA-vaccins net in het voordeel zijn, vanwege afwezigheid van deze zeer zeldzame bijwerking. Er is geen leeftijdsgrens gesteld, zie ook het antwoord op vraag 1.
Voor het antwoord omtrent de wachttijd zie mijn antwoorden op vraag 7 en vraag 15.
Zo u bevestigend antwoordt op voorgaande vraag, kunt u aangeven waarom u deze wezenlijke informatie niet vermeldt in de hoofdtekst van genoemde tweet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van een epidemioloog dat «Dansen met Janssen», direct na de vaccinatie, in geen geval op medische feiten was gebaseerd, maar misinformatie die werd ingezet als middel om de vaccinatiegraad snel omhoog te krijgen?7
Met betrekking tot de wachttijd kan ik aangeven dat in de loop van juni de epidemiologische situatie snel gunstiger werd. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Op welke wijze zijn de jongeren die een prik gehaald hebben naar aanleiding van deze publiciteit, geïnformeerd dat er een negatief advies lag over het gebruik van dit vaccin voor hun leeftijdsgroep?
Ik verwijs hierbij mede naar mijn antwoord op vraag 8.
Bij de webpagina over de keuzelijn op coronavaccinaties.nl is informatie aangeboden om geïnteresseerden hun eigen afwegingen te kunnen laten maken. Op de pagina zelf en in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» staat bijvoorbeeld informatie als «Voor jongere leeftijden heeft de Gezondheidsraad een voorkeur voor mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) omdat de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie) vaker voorkomt op jongere leeftijd.». In de factsheet staat ook benoemd dat de bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik.
De mensen die voor Janssen kozen via de keuzelijn zijn bij het maken van de afspraak verwezen naar de informatie op www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Burgers werden erop gewezen dat op locatie gevraagd zal worden of de burger deze informatie heeft gelezen en begrepen. De afspraakbevestiging die de persoon kreeg bevatte ook de link naar www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Op vaccinatielocatie werd nogmaals de vraag gesteld of de persoon akkoord gaat en zich bewust is van de (eventuele) risico’s omdat hij/zij de informatie hierover heeft doorgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de voormalig hoofdinspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat «de opmerking van De Jonge dat je ’s ochtends gevaccineerd kon worden en ’s avonds veilig kon dansen absolute onzin is, een vaccin pas werkt na tien tot veertien dagen, ook bij een single dosis»?8
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas half augustus, na de piek aan besmettingen, een folder met informatie over het Janssen-vaccin aangepast met de toevoeging: «Na veertien dagen bent u redelijk beschermd»?
Als sinds de start van de keuzelijn (23 juni jl.) staat in de aangeboden factsheet op de pagina www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen de ook bij vraag 11 geciteerde zin «De bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik». Later is de informatie aangevuld ten aanzien van periode voor het verkrijgen van het vaccinatiebewijs.
Wel is nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. de wachttijd van 14 dagen ingevoerd voor alle vaccins op 10 juli 2021 voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Hoe kan de keuze voor «Dansen met Janssen» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport achteraf worden gemotiveerd met: «De keuze werd bovenal gemaakt omdat de vakantie eraan kwam en het kabinet zorgen had dat jongeren dan de ziekte zouden oplopen», terwijl jongeren door de misleidende informatie uitgerekend een grotere kans liepen te worden besmet omdat ze meenden na één prik afdoende te zijn beschermd terwijl ze een termijn van veertien dagen in acht moesten nemen voordat ze «redelijk beschermd» waren?9
De jongere doelgroepen moesten in het licht van de vaccinatiestrategie nog het langst wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn. Ik heb hen er dan ook op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Erkent u dat u bewust het risico van besmettingen voor lief heeft genomen door festivalgangers die zich ten onrechte beschermd achtten door de prik omdat de eigenlijke inzet van «Dansen met Janssen» het verhogen van de vaccinatiegraad was?
We hebben mensen de mogelijkheid gegeven goed geïnformeerd voor het Janssen-vaccin te kiezen omdat zij daardoor sneller beschermd konden zijn.
Als aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werd de epidemiologische situatie in de loop van juni snel gunstiger. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. is de wachttijd van 14 dagen voor alle vaccins op 10 juli 2021 ingevoerd voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Waarom bent u voorbijgaan aan de wetenschappelijke adviezen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en tevens de beantwoording van onder meer de vragen 1, 2, 3, 4 over de advisering door de Gezondheidsraad.
Waarom heeft u ervoor gekozen om misleidende informatie aan de doelgroep te verstrekken?
Ik heb geen misleidende informatie verstrekt. Zie mijn antwoord op vraag 11 waar is toegelicht hoe de mensen die gevaccineerd wilden worden met Janssen herhaaldelijk zijn gewezen op de objectieve informatie over het Janssen-vaccin, inclusief informatie over de bijwerkingen en vanaf wanneer de bescherming begint. Voorafgaand aan de vaccinatie heeft men verder op de vaccinatielocatie aangeven de informatie te kennen.
Heeft «Dansen met Janssen» volgens u bijgedragen aan de opmars van de Delta-variant van Covid-19?
De Deltavariant is een mutatie welke is ontstaan in India. Kenmerk van de Deltavariant is een hogere besmettelijkheid dan de op dat moment dominerende Alfavariant. Dit verklaart waarom de deltavariant het heeft overgenomen van de Alfavariant.
Het Janssen-vaccin alsook de keuzelijn staan daar los van.
Hoeveel extra besmettingen hebben er bij benadering plaatsgevonden door de «Dansen met Jansen» piek, tot hoeveel extra ziekenhuisopnames heeft dit geleid en hoeveel mensen zijn er extra overleden door deze golf, die alleen Nederland getroffen heeft?
Het Janssen-vaccin op zichzelf, de keuzelijn, de avond in Nieuwegein – het staat los van elkaar; geen van deze elementen kunnen als de hoofdoorzaak van de toename in besmettingen worden aangewezen.
Bent u het eens met de constatering dat de schimmige besluitvorming die eerst heeft geleid tot «Dansen met Janssen» en later tot een kennelijke poging om het dansen te laten verbieden, daar waar de overheid geen juridische basis heeft om daartoe over te gaan, het toch al geringe vertrouwen in de overheid verder ondergraaft?
Ik deel uw opvatting niet dat de advisering aan het kabinet door de Gezondheidsraad over de inzet van het Janssen-vaccin, de daaropvolgende besluitvorming in het kabinet, alsook het door het kabinet opvolgen van een aangenomen motie het vertrouwen in de overheid ondergraaft. Zie tevens mijn eerdere beantwoording.
Kunt u voorzien in beantwoording van iedere vraag afzonderlijk en wel binnen twee weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Klopt het dat er niets met de aanbevelingen van het rapport «Continuïteit van meldkamers» wordt gedaan, waardoor problemen met de 112-meldkamers blijven voortbestaan? Hoe gaat u de geschetste problemen alsnog oplossen?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3 voor de toelichting.
Neemt u de aanbevelingen, die in de brief van de Inspectie en het Agentschap Telecom staan, over? Wanneer gaat u aan de slag met deze aanbevelingen?
De aanbevelingen die de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) en het Agentschap Telecom (hierna: Agentschap) hebben gedaan in respectievelijk 2015 en 2019 heb ik onderschreven en aangegeven op te pakken samen met de partijen in het meldkamerdomein. Aan veel van deze aanbevelingen wordt reeds invulling gegeven. Denk hierbij aan de vervanging van de ICT in de meldkamers (C2000 en GMS), de vernieuwing van het 112-platform in 2020 en de procedures voor uitval en fysieke uitwijk van meldkamers om de continuïteit van de noodhulp te allen tijde te borgen. Voor de actuele stand van zaken van de invulling van alle aanbevelingen verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 23 september jl. en het overzicht «Stand van zaken aanbevelingen Inspectie en Agentschap».2 Desalniettemin was en is er nog veel werk te doen in het meldkamerdomein, zoals ik heb beschreven in dezelfde Kamerbrief.
De Inspectie en het Agentschap hebben recent laten weten dat er nog belangrijke stappen moeten worden gezet. Zij spreken hierbij hun zorg uit over de snelheid waarmee aanbevelingen worden opgevolgd en doen observaties ten aanzien van de kwetsbaarheden in het stelsel. Zij vragen nogmaals aandacht voor de verdere verbetering van de stabiliteit van de ICT-voorzieningen, de werking van de governance en het ontbreken van een proces van integraal risicomanagement voor de meldkamers.
De gesignaleerde kwetsbaarheden door de Inspectie en het Agentschap zijn in beeld bij mij en de partijen in het meldkamerdomein en worden opgepakt. Deze zorgpunten betreffen echter veelal grote, meerjarige ontwikkelingen in het meldkamerveld die tijd nodig hebben om tot uitvoering te komen en voor verbetering te zorgen. Het netwerk van meldkamers vormt in de wereld van spoed en crisisbeheersing een uniek multidisciplinair samenwerkingsverband met meer dan 50 partijen. Ik werk samen met deze partijen toe naar een stelsel van 10 meldkamers die beheersmatig en operationeel met elkaar verbonden zijn, aangesloten zijn op één landelijke IV-ICT-infrastructuur en elkaars werkzaamheden kunnen overnemen. Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb aangegeven zal dit in 2025 gerealiseerd moeten zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat regionale meldkamers de knelpunten die in het rapport gesignaleerd worden nauwelijks hebben opgepakt en volgens de Inspectie en het Agentschap Telecom de urgentie niet voelen om dit op te pakken, wél zeer urgente problemen zijn die moeten worden opgelost? Wat gaat u doen om regionale meldkamers te bewegen tot het oplossen van de bestaande knelpunten?
Het beeld dat de knelpunten nauwelijks worden opgepakt deel ik niet. Er zijn belangrijke verbeteringen en mijlpalen gerealiseerd in de afgelopen jaren, waaronder de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers, waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meldkamers bij één partij is belegd. Zie ook de beantwoording van vraag 3 voor belangrijke verbeteringen op het gebied van de ICT en het borgen van de continuïteit van meldkamers bij uitval en eventuele uitwijk.
Ik heb vertrouwen in de geschetste richting en in de verdere doorontwikkeling van het meldkamerstelsel. Desalniettemin is er nog werk aan de winkel, zijn er nog achterstanden in te halen en verbeteringen door te voeren. Daar ben ik mij zeer van bewust. En net als de Inspectie en het Agentschap voelen alle partijen in het meldkamerdomein die urgentie.
Hoe ziet de sturing (governance) op dit proces eruit? Deelt u de mening dat dit moet worden verbeterd?
Het netwerk van meldkamers vormt een uniek samenwerkingsverband in de wereld van spoed en crisisbeheersing. Om deze samenwerking goed te laten verlopen en rekening te houden met de verschillende belangen is er in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen en hun disciplines (politie, ambulancezorg, brandweer en de Koninklijke Marechaussee) invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. Omdat de meldkamer voor alle hulpdiensten van groot belang is voor hun operationele processen is de invloed van alle gebruikers op het beheer, dat wordt uitgevoerd door de politie, geborgd in de governance-structuur. De zogeheten multidisciplinaire sturingslijn ofwel governance-structuur doet hiermee recht aan de belangen van de betrokken partijen.
Hiernaast hebben de partijen een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de meldkamerfunctie van hun eigen hulpdiensten. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is op basis van de Wijzigingswet meldkamers per 1 juli 2020 ondergebracht bij de politie, in casu de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen worden opgepakt en uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Wat wordt er gedaan om de krappe bezetting, die opnieuw gesignaleerd wordt, op te lossen? Deelt u de mening dat deze krapte zeer risicovol – en daarmee zeer onwenselijk – is, gezien de functie van de meldkamers?
Ik ben het met u eens dat krapte op de bezetting in de meldkamers onwenselijk is, zowel voor het personeel zelf als voor de uitvoering van de meldkamerfunctie. De krappe bezetting op de meldkamers is dan ook al langere tijd een punt van aandacht. De hulpdiensten in het meldkamerdomein zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit mijn aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke verstoringen via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Ik heb uw Kamer op 9 september jl. in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen.3 Door de politie zijn namelijk talrijke maatregelen voorbereid en genomen om de bezetting te bevorderen. Het ziekteverzuim is inmiddels aanzienlijk gedaald en er is terughoudend beleid voor het toestaan van vervroegd pensioen.
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Wat betreft de situatie bij de andere hulpdiensten, zal ik dit punt ook conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Hoe kan, in geval van een calamiteit, de overname van taken door meldkamers bevorderd worden? Waarom kan dat tot dusver slechts beperkt plaatsvinden?
Alle meldkamers kunnen op dit moment werkzaamheden van elkaar overnemen via de routering van 112-oproepen tijdens piekbelasting of calamiteiten. Daarnaast is het afgelopen jaar een procedure opgesteld voor een mogelijke uitval van meldkamers en uitwijk van personeel naar een andere meldkamer. Dit proces is in een stroomversnelling geraakt door COVID-19. De plannen en procedures voor fallback en uitwijk zijn door de meldkamers geverifieerd en hiermee is in 2020 geoefend. Ook zijn mogelijkheden gerealiseerd om elders de meeste meldkamerfuncties uit te kunnen oefenen, waaronder zogenaamde thuiswerkplekken. Dit is met name toepasbaar bij noodzakelijk snelle opschaling of het minder toegankelijk zijn van meldkamerlocaties (bijv. wegens COVID-19 maatregelen).
Waarom wordt er gewacht met het vernieuwen van vitale ICT-systemen? Wat gaat u doen om het beheer van de ICT minder divers te organiseren?
Investeringen in de vitale ICT-systemen vinden sinds de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers voortdurend plaats. Er is geen sprake van afwachten maar eerder van het inlopen van achterstanden. Alle partijen onderschrijven het belang van vervanging en vernieuwing van deze vitale voorzieningen voor de meldkamers. Zo is op dit moment de aanbesteding van het nieuwe Nationale Meldkamer Systeem gaande. Dit moet het huidige meldkamersysteem gaan vervangen. Daarnaast is het 112-platform in 2020 vernieuwd en heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de vernieuwing van het communicatiesysteem C2000 en ben ik bezig met de opvolger daarvan.
Met de Wijzigingswet meldkamers is het beheer van de op termijn 10 beheersmatig en operationeel verbonden meldkamers ondergebracht bij de LMS van de politie. Met deze ingezette koers wordt ook gewerkt aan de doelstelling om te komen tot een uniforme werkwijze en een eenduidig beheer van de ICT op de meldkamer. Op dit moment zijn 4 meldkamers aangesloten op de landelijke IV-ICT-infrastructuur, beheerd door de LMS. Dit wordt de komende jaren uitgebreid naar alle meldkamers.
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
Het bericht ‘Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: ‘Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen’’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht «Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: «Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen»»?1
Ik ben bekend met het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK). Ook ik sta positief tegenover de introductie van het rotavaccin, naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 september jl. heb meegedeeld. Het is echter, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan het volgend kabinet om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Waarom laat u het besluit om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma aan een volgend kabinet, terwijl er al een concreet advies ligt van de Gezondheidsraad?
In mijn brief van 20 september jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd, dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een besluit te nemen. Hoewel sprake is van een voortraject bij de rotavaccinatie, wordt een beleidsbeslissing over de inzet van het vaccin gezien als nieuw beleid. Voordat een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de opname van het vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma komen structurele extra kosten kijken. Daarom kan pas bij de voorjaarsbesluitvorming een definitief besluit worden genomen.
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Verwacht u dat de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet een ander advies zou geven? Zo nee, wat is dan het nut van het uitstellen van deze beslissing?
Er is geen sprake van een nieuw advies van de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet. De reden dat ik mijn beslissing moet uitstellen volgt uit de demissionaire status van het kabinet en het gegeven dat er ook meerjarige structurele dekking moet worden gevonden op de begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). De eerstvolgende mogelijkheid daarvoor is volgend voorjaar.
Wat vindt u ervan dat een hoogleraar kindergeneeskunde in het artikel stelt dat vertraging ertoe kan leiden dat duizenden kinderen onnodig in het ziekenhuis belanden? Moet dit niet voorkomen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is mij er veel aan gelegen om een vaccinatie na een positief advies van de Gezondheidsraad snel beschikbaar te stellen. Om die reden laat ik het RIVM nu ook al starten met het opstellen van een implementatieplan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Snapt u dat de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) verbaasd is door uw besluit om geen besluit te nemen?
Ik hecht eraan de betrokken uitvoerende partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Ik heb dan ook in vroeg stadium met hen contact gezocht om hen te informeren en mee te nemen in de te volgen (procedurele) stappen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad en hun eerste reactie over de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan. Ik kan me voorstellen dat de NVK teleurgesteld is. Daarbij merk ik wel op dat ik het RIVM de opdracht geef om een implementatieplan te maken. Dit implementatieplan is een belangrijke voorbereiding op de definitieve besluitvorming en een stap, die sowieso gezet moet worden om tot implementatie van het rotavaccin in het Rijksvaccinatieprogramma te komen. Indien het volgende kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming instemt met het opnemen van rotavirus vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma, zou implementatie (op z’n vroegst) in 2023 mogelijk kunnen zijn. Nadat het implementatieplan van het RIVM gereed is, kan een precieze planning worden gegeven.
Welk bedrag zou er structureel nodig zijn om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo is de prijs van de vaccinatie nog niet vast te stellen, terwijl deze dusdanig laag dient te zijn dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Volgens de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind. Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief aan de uitvoerders (vergoeding per gezet vaccin) en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht zullen worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar (voor de vaccinatiekosten inclusief implementatiekosten).
Bent u bereid om alsnog het Rotavaccin zo snel mogelijk op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, om zo duizenden ziekenhuisopnames onder jonge kinderen te voorkomen?
Ik sta positief tegenover het advies van de Gezondheidsraad om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het RVP. Zoals ik in de voorgaande vragen heb geantwoord, dient er eerst meerjarige dekking op de begroting gevonden te worden voordat er een definitief besluit kan worden genomen.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september m.b.t. 7 agrarische bedrijven en één slachterij |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij?1
Ik ken deze uitspraken.
Kunt u inhoudelijk reageren op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vernietigde legalisaties van PAS-meldingen?
Rijk en provincies hebben al meerdere keren aangekondigd dat, gegeven het traject van legalisatie, handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechter een besluit van de provincie Utrecht vernietigde, omdat er ten tijde van het besluit nog geen sprake was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat inmiddels is voorgeschreven in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen van het legalisatieprogramma belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legaliseren van de melders, zodat ze minder risico lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek van de rechtbank op de technische stalmaatregelen?
In de betrokken procedures ging het om het gebruik van Rav-emissiefactoren in het kader van een aanvraag van een Natura 2000-vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming voor de wijziging van een veehouderijbedrijf. De rechter ging – kort gezegd – vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie zonder nadere onderbouwing niet mee in de stelling dat de wijziging in het veehouderijbedrijf ten opzichte van de bestaande situatie (toepassen emissiearme techniek en ontstane emissieruimte opvullen met meer dieren) niet kon leiden tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld door de provincie Utrecht, ik ondersteun dit proces.
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van IenW vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. Voorts is mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Ik onderschrijf het belang van een adequate handhaving, voor de goede werking van stalsystemen in de praktijk. In de uitvoeringsagenda Schone Lucht Akkoord staan op blz. 57 reeds enkele acties die gericht zijn op verbetering van toezicht en handhaving bij emissiearme stalsystemen.
Kunt u reageren op de ferme kritiek van de rechtbank op regering en wetgever over het uitblijven van een oplossing voor de stikstofproblematiek?
De rechter heeft geoordeeld in acht individuele zaken, maar hier ook enkele overkoepelende bespiegelingen aan toegevoegd. Zo worden kabinet en wetgever opgeroepen om «met goed doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen».
Ik begrijp en herken de oproep van de rechtbank. Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet met de structurele aanpak stikstof en de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Met deze wet is de structurele aanpak van de stikstofproblematiek verankerd, en zijn wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden vastgesteld. Ook bevat de Wsn de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren, om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing. In de komende jaren zal dit programma met (bron)maatregelen moeten worden uitgevoerd en er moeten aanvullende maatregelen vastgesteld worden om de omgevingswaarden voor de langere termijn te waarborgen. Bij alle maatregelen staat de invloed op de gunstige staat van instandhouding centraal en daarvan afgeleid de robuustheid van toestemmingsverlening.
Zieke dieren die alsnog op transport gaan |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ongehoord: NVWA laat zieke dieren nog steeds naar buitenlandse slachthuizen exporteren» en de foto’s van «goedgekeurde» dieren voor vervoer?1 2
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat als bij een zeug de baarmoeder buiten het lichaam hangt, er geen enkele twijfel bestaat dat dit dier ongeschikt is voor het transport?
Ja, ik deel deze mening. In de Europese transportverordening Vo (EG) 1/2005 staat dat dieren met een prolaps (een verzakking of uitzakking, het naar beneden zakken van een orgaan of orgaandeel, veelal door verslapping van het ondersteunend apparaat) niet vervoerd mogen worden.
Zijn de bevindingen van de Vlaamse inspectiediensten, zoals geopenbaard door Ongehoord, bekend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt binnen de NVWA?
Ja, deze zijn bekend bij de NVWA. De NVWA registreert alle meldingen. Aan de certificerende dierenartsen wordt vervolgens gevraagd om een verklaring op te maken. De bevindingen en afhandeling van de melding worden daarna teruggekoppeld naar de meldende lidstaat. De NVWA legt meldingen met voldoende achtergrondinformatie vast in het dossier van betrokkenen, bijvoorbeeld het bedrijf van herkomst, de vervoerder en het verzamelcentrum. Wanneer daartoe aanleiding is, wordt het toezicht geïntensiveerd. De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is. De NVWA gebruikt de meldingen, inclusief beeldmateriaal, tevens als intervisie voor de certificerende dierenartsen om de uniformiteit van de beoordeling van transportwaardigheid te bevorderen.
Hoe verklaart u dat een zeug met deze aandoening en ook andere varkens met duidelijk vast te stellen verwondingen, toch op transport zijn gegaan, ondanks dat dit in strijd is met de Europese transportverordening?
De sector draagt de eerste verantwoordelijkheid om alleen dieren te vervoeren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport. De naleving van het sectorprotocol transportwaardigheid bij het selecteren geeft invulling aan die verantwoordelijkheid en draagt bij aan de juiste omstandigheden voor een zorgvuldige controle op transportwaardigheid. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de Europese regels omtrent welzijn tijdens het vervoer van dieren op onder andere primaire bedrijven en verzamelcentra en handhaaft wanneer daar aanleiding toe is volgens het interventiebeleid.
Indien er een melding vanuit het buitenland komt dat het welzijn van de dieren bij aankomst niet in orde is, betekent dit niet altijd dat de dieren niet transportwaardig zijn bij exportcertificering voor het vertrek. De NVWA doet op basis van informatie uit de melding onderzoek naar de oorzaak en registreert deze informatie digitaal in het dossier van de betrokken ondernemer(s). De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen in het afgelopen jaar?
Van 1 januari 2021 tot en met 21 oktober 2021 heeft de NVWA in totaal 17 meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen. De NVWA heeft 9 buitenlandse meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds het op 1 augustus 2021 ingaan van de aangescherpte werkwijze. Voor een nadere toelichting verwijs ik uw Kamer naar mijn brief «Voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds de aankondiging dat de NVWA alleen nog maar varkens voor transport goedkeurt die geen zichtbare afwijkingen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van het sectorprotocol voor varkenstransport?
Op 30 september 2021 hebben de NVWA en de sector een akkoord bereikt over het ingediende sectorprotocol transportwaardigheid. Dit sectorprotocol geeft aan dat de sector de dieren beoordeelt en vervoert conform de Europese richtsnoeren. Het is van toepassing voor zowel het nationaal als internationaal transport van dieren. Aanvullend voorziet het protocol in een werkwijze ten aanzien van het vervoer onder voorwaarden van licht gewonde of licht zieke dieren, waarvoor het vervoer geen extra lijden oplevert. Alle aangeslotenen hebben dit protocol met ingang van 14 oktober 2021 in gebruik genomen.
Hoe verklaart u dat nog meerdere ernstig verwonde of verzwakte runderen op transport zijn gegaan, ondanks dat het nieuwe protocol voor rundertransport vanaf april 2021 is ingegaan?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds april 2021?
De NVWA heeft sinds 30 april 2021 twee meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen (peildatum 21 oktober 2021). 30 april 2021 is de startdatum van ingebruikname door de sector van de Europese richtsnoeren transportwaardigheid en het NVWA-toezicht daarop.
Kunt u toezeggen de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te houden van het effect dat de huidige maatregelen hebben op de naleving van de transportverordening, bij voorkeur in de vorm van het aantal meldingen dat binnenkomt bij de NVWA over de transportwaardigheid van dieren en de snelheid waarmee deze meldingen zijn afgehandeld?
Zie hiervoor mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194). Daarin heb ik aangegeven dat een effect op basis van het aantal meldingen niet goed te geven is. Mijn verwachting is echter dat de maatregelen zullen bijdragen aan een betere borging van het dierenwelzijn. Ik zal uw Kamer informeren over de stand van zaken van de naleving van de transportverordening.
Deelt u de mening dat slim cameratoezicht op strategische plekken bij exportverzamelplaatsen zou kunnen bijdragen aan minder van dit soort misstanden?
Cameratoezicht op (export)verzamelcentra levert naar verwachting inderdaad een bijdrage aan de borging van het dierenwelzijn. Zie hiervoor mijn brief «voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Kunt u toelichten in hoeverre dit naar aanleiding van uw toezegging bij het commissiedebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen inmiddels als concept is uitgewerkt om eventueel te betrekken bij het bredere wetsvoorstel over cameratoezicht in slachthuizen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de interventieladder voor overtredingen inmiddels aangepast, zoals besproken in het eerder genoemde commissiedebat? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een verscherping, zodat overtredingen die geconstateerd worden steviger beboet worden om herhaling te voorkomen?
De NVWA bepaalt als onafhankelijke toezichthouder welke sanctie wordt opgelegd bij een overtreding, bijvoorbeeld een waarschuwing of een boete. In het specifiek interventiebeleid van de NVWA is neergelegd welke maatregel past bij welke overtreding. Of er een boete of een waarschuwing gegeven wordt, is afhankelijk van de impact die de overtreding heeft op het door de regelgeving te beschermen (publieke) belang. Welke interventie daadwerkelijk wordt opgelegd is ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naast bestraffing van de overtreding zijn proportionaliteit en de menselijke maat daarbij belangrijke toetsstenen: in rechtszaken wordt dit altijd grondig getoetst. Een verzoek om direct over te gaan tot het opleggen van boetes doorkruist deze principes
De wijze waarop de NVWA haar interventiebeleid vorm geeft, wordt constant gemonitord en waar nodig aangepast. Zie ook mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» (Kamerstuk 33 835, nr. 194), waarin ik uw Kamer nader geïnformeerd heb over de mogelijke modaliteiten van een «three strikes out», dan wel een puntensysteem en het inverventiebeleid van de NVWA.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in elk geval voor het tweeminutendebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen en het commissiedebat NVWA?
Ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De Nederlandse aanwezigheid op een agrobeurs in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland met een eigen standplaats officieel aanwezig is op de Iraanse agrobeurs die momenteel (van 22 tot 25 september) plaatsvindt in Teheran?1 2
Ja.
Waarom levert Nederland deze bijdrage terwijl er fysiek geen Nederlandse bedrijven op de beurs aanwezig zijn en de agrarische handel tussen beide landen minimaal is?3
Deelname aan handelsbeurzen maakt onderdeel uit van de reguliere handelsbevordering van Nederland met landen wereldwijd. Juist wanneer vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven niet kunnen reizen als gevolg van reisrestricties vanwege COVID-19 is presentie vanuit de Nederlandse vertegenwoordigingen van belang om de economische belangen van Nederland te behartigen. De Nederlandse export naar Iran bedroeg in 2020 348 miljoen euro, waarvan een belangrijk onderdeel gerelateerd is aan de landbouw (CBS).
Wie heeft de Nederlandse ambassade in Teheran opdracht gegeven om de Nederlandse deelname te organiseren en waarom? Welke kosten zijn ermee gemoeid?
De vraag in Iran naar agrarische teeltmaterialen, kennis, technologie en machines biedt kansen voor het Nederlandse agrobedrijfsleven. Daarnaast kan Nederlandse landbouwtechnologie bijdragen aan het versterken van de voedselzekerheid, aan het terugdringen van waterverspilling en daarmee gepaard gaande watertekorten en aan het mitigeren van de effecten van klimaatverandering. Samenwerking op deze onderwerpen, inclusief via deelname aan handelsbeurzen, maakt onderdeel uit van het Nederlandse beleid van kritisch engagement met Iran. Daarbinnen engageert Nederland met Iran op belangrijke onderwerpen zoals handel, klimaat en veiligheid, waarbij moeilijke kwesties niet uit de weg worden gegaan.
Binnen het geldende beleidskader en met gebruikmaking van hun budget voor handelsbevordering besluiten posten over deelname aan handelsbeurzen. De totale kosten voor deelname aan deze beurs in Iran, inclusief kosten voor de stand en promotiemateriaal, bedroegen 15.000 euro.
Waarom exporteert Nederland landbouwkennis naar Iran, terwijl Iran zelf vooral bedreven is in het exporteren en financieren van islamitische terreur?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet opmerkelijk dat Nederlandse ambassademedewerkers rondlopen op een beurs in een land dat vanwege het coronavirus in het reisadvies wordt bestempeld als een «zeerhoogrisicogebied»? Zo nee, waarom niet?5
Het reisadvies is bedoeld voor reizen vanuit Nederland naar Iran. De aanwezige ambassademedewerkers wonen in Iran, en de beurs vond plaats binnen de door de lokale autoriteiten opgelegde beperkingen ter bestrijding van het COVID-19-virus. De ambassademedewerkers hebben alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht genomen. Mondkapjes waren verplicht op de beurs, en bij de ingang werd van iedereen de temperatuur opgenomen.
Bent u bereid een stokje te steken voor vergelijkbare initiatieven van de Nederlandse ambassade in Teheran die niet of nauwelijks in het Nederlands belang zijn en het Iraanse regime van massamoordenaar Ibrahim Raisi slechts legitimeren?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het artikel ‘Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de scheuren in de wanden van de vuurtoren? Bent u op de hoogte dat de vuurtoren Lange Jaap nu dreigt in te storten? Zo ja, welke acties heeft u reeds ondernomen om dit te voorkomen?
Op 20 september ben ik hierover door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Op 21 september heb ik u hierover op de hoogte gebracht (briefkenmerk: 35 925 XII, nr. 5). Om inzicht te krijgen in hoe dit zo ver heeft kunnen komen, is de afgelopen weken onderzocht hoe Rijkswaterstaat het beheer en onderhoud van de vuurtoren de afgelopen jaren heeft ingevuld. Tot mijn spijt moet worden geconcludeerd dat Rijkswaterstaat weliswaar reguliere inspecties en verdiepende onderzoeken heeft uitgevoerd en enkele herstelmaatregelen heeft gedaan, maar geen structurele maatregelen heeft getroffen om de opgetreden degradatie van de constructie tegen te gaan of te beperken.
Uit een nieuwe inspectie in september bleek echter dat er lange scheuren zijn ontstaan in de wanden. De ondernomen actie is dat Rijkswaterstaat de gemeente Den Helder heeft geadviseerd om de omgeving in een straal van 70 meter af te sluiten, dit is op 21 september gedaan door de gemeente. Extern onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural bevestigt dat de actuele situatie als potentieel onveilig moet worden aangemerkt. De huidige afzetting, waardoor de weg en weilanden in een straal van 70 meter afgesloten zijn, moet daarom gehandhaafd blijven. De vervolgaanpak kunt u teruglezen in de Kamerbrief van 9 december 2021.
Kunt u uitleggen wat de aanleiding is van de scheuren in de wanden van de vuurtoren?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer, een bros materiaal. Op sommige plekken tussen de wandpanelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor een nadere uitleg over de aanleiding verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam die aan uw Kamer is toegestuurd.
Is inmiddels bekend hoe de scheuren in de vuurtoren hersteld kunnen worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december en het meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Wat voor acties worden op korte termijn ondernomen om te voorkomen dat de Lange Jaap, een icoon voor de inwoners van Den Helder en de hoogste nog werkende vuurtoren van Nederland, omvalt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 december heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er echt geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen. Hiervoor heb ik de RCE, hoogleraar Maljaars en technisch uitvoeringsdeskundige Spelt gevraagd om een aanvullend onderzoek uit te voeren of de vuurtoren op de korte termijn gestut en voor de lange termijn behouden kan worden. Zij zijn inmiddels gestart. Ook de conclusies uit het onderzoeksrapport worden door hen getoetst om er zeker van te zijn dat er geen mogelijke oplossingen over het hoofd zijn gezien. De verwachting is dat het onderzoek van de hoogleraar en de technisch uitvoeringsdeskundige naar mogelijk behoud van de toren op korte termijn door middel van stutten en herstel voor de toekomst medio januari 2022 voldoende zijn uitgewerkt om eind januari een besluit te nemen over toekomst van vuurtoren Lange Jaap.
In hoeverre ervaren de omwonenden van de Lange Jaap hinder van het ontruimen van het gebied rond de vuurtoren?
Binnen de straal van 70 meter bevinden zich een weg en een aantal weilanden. Door de afgesloten weg moeten bewoners van Huisduinen gebruik maken van één van de andere toegangswegen. De eigenaren van de weilanden zijn tijdig geïnformeerd om eventuele dieren elders onder te kunnen brengen. Op 27 september heeft Rijkswaterstaat in de raadsvergadering van gemeente Den Helder een toelichting gegeven. Hier waren ook enkele bewoners bij uitgenodigd. Rijkswaterstaat onderhoudt het contact met de direct betrokken partijen.
Hoe konden de scheuren in de Lange Jaap onopgemerkt blijven bij Rijkswaterstaat ondanks de alarmerende signalen van omwonenden? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december blijkt dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan het onderhouden en renoveren van de vuurtoren Lange Jaap. Deze situatie had niet zo ver mogen komen. RWS heeft een zorgplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld. Voor zover RWS heeft kunnen herleiden, is er in hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vanaf maart 2020 wordt het Huisduiner Belang door Rijkwaterstaat op de hoogte gehouden zodra er ontwikkelingen zijn, zoals over uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van verschillende technische onderzoeken (zie ook tijdlijn bij de Kamerbrief) zijn er ook gesprekken geweest met betrokkenen uit de omgeving. Zo is er onder andere op 3 maart 2020 en op 15 september 2021 een ontmoeting geweest tussen Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van bewonersvereniging Huisduiner Belang over geplande werkzaamheden aan de toren.
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat andere vuurtorens een soortgelijk lot wacht? Op welke basis wordt geïnspecteerd/onderhoud gepleegd en behoeft deze werkwijze van Rijkswaterstaat aanpassing naar aanleiding van dit voorval?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december worden inspecties uitgevoerd om te kijken of dit probleem bij meerdere vuurtorens speelt. Daarnaast laat ik een extern onderzoek uitvoeren om lessen te trekken uit de gang van zaken, zodat eventueel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze van Rijkswaterstaat omtrent monumentale vuurtorens. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u garanderen dat met fall-back-opties die worden uitgewerkt volledig kan worden voorkomen dat scheepvaart gehinderd wordt?
Er zijn fall-back-opties uitgewerkt voor het geval de functionaliteiten in de vuurtoren uitvallen en omdat de toren zelf langer ontoegankelijk blijft. Dit is in samenspraak met de betrokken partijen zoals de Kustwacht gedaan. Tot deze opties behoren ook noodmaatregelen zodat de scheepvaart zo min mogelijk gehinderd zal worden.
Bent u het eens dat dit soort gevaarlijke situaties in de toekomst niet meer mogen voorkomen? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat signalen over soortgelijke beschadigingen, aan zowel de Lange Jaap als andere vuurtorens, in de toekomst zo snel mogelijk opgepakt worden?
Ik ben het met u eens dat gevaarlijke situaties voorkomen moeten worden waar mogelijk. Rijkswaterstaat pakt mogelijke onveilige situaties direct op, dit blijkt ook uit de afsluiting rondom de vuurtoren toen bleek dat er niet ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de toren. Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december laat ik een extern onderzoek uitvoeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
Het bericht dat de digitale veiligheid onvoldoende is |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland over het gebrek aan cybersecurity bij bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de bevindingen van het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland? Zo nee, welke bevindingen deelt u niet?
DCMR heeft Fox-IT gevraagd een cybervolwassenheidsbeeld vast te stellen voor de bedrijven die vallen onder het toepassingsbereik van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo-bedrijven) in Zuid-Holland en Zeeland. Fox-IT heeft dat gedaan met diepte-interviews en self-assessments. Het geaggregeerde eindresultaat geeft een beeld van het implementatieniveau op een 5-punts schaal.
De bevindingen van het onderzoek geven een beeld van de situatie bij de bedrijven die deel uitmaakten van het onderzoek van DCMR.
Op basis van dat beeld kunnen wij ons vinden in de constatering dat er aanleiding is om de aandacht voor cybersecurity bij Brzo-bedrijven te vergroten.
Hoe kan het dat bij een groot deel van de bedrijven er onvoldoende aandacht is voor cybersecurity?
De digitalisering van de maatschappij en van bedrijfsprocessen in het bijzonder heeft een grote vlucht genomen. De digitale kwetsbaarheid neemt daarmee ook in de breedte van de hele maatschappij toe. Berichtgeving in de media over hacks bij bedrijven en andere organisaties dragen bij aan bewustwording over de noodzaak van een adequate digitale weerbaarheid en het daartoe treffen van de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen.
Dit is een ontwikkelproces waarbij niet alle bedrijven al even ver zijn. Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity.
Zoals het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 laat zien is ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) steeds vaker slachtoffer van ransomware-aanvallen. De digitalisering is door deze bedrijven omarmd, maar dat geldt vaak nog niet voor het treffen van de noodzakelijke cybersecuritymaatregelen. De onderzoeksgroep van DCMR valt grotendeels in deze doelgroep. Mogelijke factoren voor onvoldoende aandacht aan cybersecurity zijn bijvoorbeeld een tekort aan relevante kennis over het onderwerp of het gebrek aan prioriteit in aandacht of financiële ruimte zolang digitale incidenten nog niet het primaire proces hebben geraakt.
Voor een bedrijf waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, kan het grote gevolgen hebben als dat bedrijf de cybersecurity niet goed op orde heeft en het doelwit wordt van digitale aanvallen. Het is dus zeker van belang dat deze bedrijven adequate maatregelen treffen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Het is daarom goed dat DCMR samen met het bevoegd gezag als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo), de provincies Zuid-Holland en Zeeland, heeft onderzocht hoe het staat met de digitale weerbaarheid bij de risicovolle bedrijven in het eigen werkgebied.
De aandacht voor cybersecurity is de afgelopen jaren toegenomen maar is nog niet bij alle bedrijven op het gewenste niveau zoals ook uit het onderzoek van DCMR blijkt. Daarom is het van belang dat bedrijven hier mee aan de slag gaan. Zie verder het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u het met ermee eens dat bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen juist extra goed beveiligd moeten zijn op het digitale vlak?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om de cybersecurity van deze bedrijven te vergroten?
Zoals eerder gesteld is een bedrijf primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity. Vanuit omgevingsveiligheid zijn de provincies bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven. De Staatssecretaris van IenW is systeemverantwoordelijk voor de regelgeving Brzo (omgevingsveiligheid).
Daarnaast is er beleidsverantwoordelijkheid in het kader van bescherming van vitale processen/sectoren. De vakdepartementen kennen vanuit dit kader een beleidsverantwoordelijkheid voor aanbieders binnen deze groep bedrijven die binnen hun beleidsdomein vallen. In het geval van de olievoorziening is de Minister van EZK beleidsverantwoordelijk. De Staatssecretaris van IenW is binnen de vitale sectoren beleidsverantwoordelijk voor de «Grootschalige productie/verwerking en/of opslag van (petro)chemische stoffen» (chemiesector).
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek werken het Rijk, de provincies als bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven en het bedrijfsleven samen om een aantal activiteiten uit te voeren om de aandacht voor cybersecurity bij deze bedrijven te versterken. De primaire focus ligt daarbij op het werken aan de bewustwording bij alle partijen, kennis opbouwen bij en delen met bedrijven en de betrokken overheidsdiensten.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is verantwoordelijk voor het vitale proces olievoorziening waarbinnen een deel van de onderzochte bedrijven actief is. Op dit moment onderzoekt het Ministerie van EZK of en welke van deze bedrijven, voor zover zij zich bezighouden met het beheer van oliepijpleidingen en/of met productie, opslag, transport, raffinage of behandeling van olie, bij ministerieel besluit aangewezen zullen worden als aanbieders van essentiële diensten (AED) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Aangewezen bedrijven onder de Wbni hebben de plicht om beveiligingsmaatregelen te treffen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen en de plicht tot het melden van digitale incidenten met aanzienlijke gevolgen voor hun vitale dienstverlening. Het Ministerie van EZK heeft een bijbehorende toezichthouder, voor onder Wbni geschaarde partijen.
Voor zover het gaat om bedrijven binnen de onderzochte groep die als vitale aanbieder zijn of worden aangewezen geldt dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tot taak heeft om deze aanbieders te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen. Daarnaast verleent het NCSC, waar nodig, ook op andere wijze bijstand aan deze aanbieders bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen. Ook verricht het NCSC analyses en technisch onderzoek ten behoeve van hiervoor beschreven dienstverlening.
De Staatssecretaris van IenW en de provincies maken in het Bestuurlijk Omgevingsberaad bestuurlijke afspraken over een versterkingsactie cybersecurity bij (Brzo)-bedrijven. Deze afspraken richten zich o.a. op het opbouwen van cybersecurity-kennis en het delen van deze kennis met bedrijven en betrokken overheidsdiensten.
Daarnaast geldt voor de onderzochte bedrijven die geen vitale aanbieder zijn binnen een vitaal proces dat zij terecht kunnen bij het Digital Trust Center (DTC), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het DTC adviseert en informeert circa 1,8 miljoen niet-vitale bedrijven in Nederland over hoe zij hun digitale weerbaarheid kunnen verbeteren en jaagt de ontwikkeling van publiek-private samenwerkingsverbanden in Nederland aan, die ook deel kunnen gaan uitmaken van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden. Deze zomer is door het DTC begonnen met het proactief informeren van individuele bedrijven over digitale dreigingen.2 Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een beveiligingslek in bepaalde (bedrijfs)software of andere acute kwetsbaarheden. Dit gebeurt nu nog op kleine schaal. Op de langere termijn werkt het DTC toe naar een systeem dat dreigingsinformatie aan grotere groepen bedrijven kan koppelen. Het DTC biedt ook tools aan, zoals de cybersecurity basisscan voor bedrijven, om te kijken of de basisveiligheid op orde is.
Tot slot benoemen we graag dat ook in publiek-private setting cybersecurity verder wordt opgepakt. Zo werkt stichting FERM vanuit het vanuit het Port Cyber Resilience Programma aan het verhogen van het bewustzijn met betrekking tot cyberrisico’s in de haven Rotterdam. Hierbij wordt nauw samengewerkt met onder andere het Digital Trust Center, de (zeehaven) politie, douane en DCMR.
Doet u voldoende om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren? Zo ja, hoe verklaart u de bevindingen in dit onderzoek dan? Zo nee, wat gaat u meer doen om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten ‘Meerderheid Nijmeegse politiek: vervuilende asfaltcentrale moet vertrekken’ en ‘Protest tegen asfaltfabriek zwelt aan; ook andere wijken én politiek in verzet’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de informatie uit een onlangs uitgelekt stuk dat de omstreden asfaltcentrale aan de Energieweg te Nijmegen mogelijk tot zeventien keer de hoeveelheid polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitscheidt dan volgens de norm mag?1 2 Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
Ja. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt om mens en milieu te beschermen. Signalen dat de regelgeving ten aanzien van monitoring van PAK’s bij asfaltcentrales daarbij als belemmerend wordt ervaren neem ik serieus en onderzoek ik. Als daaruit volgt dat de regelgeving niet voldoet, pas ik deze aan.
Wat is de reden dat tot dit jaar voor het laatst de hoeveelheid PAK’s gemeten is in 2012?
De regelgeving bevat voor PAK-emissies van asfaltcentrales een zogenoemde «erkende maatregel». Als het bedrijf deze erkende maatregel treft, voldoet het daarmee aan de emissiegrenswaarde. Als een bedrijf ervoor kiest om via de erkende maatregel aan te tonen dat aan de emissiegreswaarde wordt voldaan, heeft het bedrijf geen meetverplichting voor PAK’s. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ORDN) heeft mij laten weten dat in 2012 geen PAK-meting heeft plaatsgevonden, althans niet door het bevoegde gezag. In een vergunningaanvraag uit 2012 heeft de asfaltcentrale in Nijmegen, APN, als bijlage een emissieonderzoek opgenomen dat betrekking had op metingen (op onder andere PAK’s) die in 2003 zijn verricht. Mogelijk dat hierdoor de indruk is ontstaan dat voor het laatst is gemeten in 2012.
Op welke manier wordt de samenstelling van asfalt, welke wordt verwerkt in de betreffende fabriek, op voorhand gecontroleerd? Zijn hier de laatste jaren schadelijke stoffen gevonden? Zo ja, hoe kan het dat dit asfalt toch is verwerkt?
De productie van BRL 9320 granulaat vindt plaats op basis van een certificeringsregeling. Om recyclinggranulaat, dat voldoet aan de BRL, op de markt te mogen brengen, moet het betreffende bedrijf zijn gecertificeerd. Een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificerende instelling ziet hierop toe.
Van de ODRN heb ik begrepen dat APN in het productieproces uitsluitend gecertificeerd asfaltgranulaat gebruikt. APN is gecertificeerd om onder de BRL 9320 zogenaamd bitumineus gebonden mengsels te produceren. Een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificerende instelling ziet hierop toe.
Van ODRN begrijp ik dat ook de Omgevingsdienst tijdens de controles steekproefsgewijs controleert of er inderdaad gecertificeerd asfaltgranulaat wordt geaccepteerd. De afgelopen jaren zijn er in dat kader geen afwijkingen geconstateerd. Wel zijn naar aanleiding van de recentelijk gemeten overschrijding van de emissiegrenswaarde onlangs twee partijen granulaat bemonsterd en geanalyseerd. Van ODRN begrijp ik dat uit de analyseresultaten blijkt, dat de bemonsterde partijen minder dan 75 mg/kg PAK bevatten, dit betekent dat deze partijen als teervrij mogen worden beschouwd. Daarmee wordt voldaan aan de geldende normen.
Wat zijn de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om het betreffende bedrijf tot de orde te roepen?
Er bestaan verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet wanneer een overtreding wordt geconstateerd. Voor APN is de gemeente Nijmegen bevoegd gezag, de uitvoering daarvan is belegd bij ODRN. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Ten aanzien van PAK’s emissies van asfaltinstallaties geldt een zogenoemde «erkende maatregel» waarop bevoegd gezag kan handhaven. Deze erkende maatregel stelt kwaliteitseisen aan asfalt en asfaltgranulaat dat wordt gebruikt voor de productie van nieuw asfalt. Als het asfalt en asfaltgranulaat aan de kwaliteitseisen volgens de Beoordelingsrichtlijn (BRL) 9320 voldoet, dan zouden de emissies die vrijkomen bij het productieproces ook moeten voldoen aan de emissiegrenswaarde voor PAK’s, zodat extra maatregelen of metingen dan niet meer nodig zijn. Deze erkende maatregel is, op basis van luchtmetingen en na overleg met onder meer omgevingsdiensten, in 2006 opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht en vanaf 2016 in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Gezien de vragen die zijn gerezen over de erkende maatregel onderzoek ik momenteel in hoeverre het adequaat is deze (in de huidige vorm) in stand te houden. Als daaruit volgt dat de maatregel niet voldoet, pas ik de regelgeving aan. Ik verwacht eind van het jaar daarover een besluit te kunnen nemen. Ik betrek daarbij ook de uitkomst van de metingen bij de asfaltcentrale in Nijmegen om te bezien of de uitstoot in de praktijk afwijkt. Overigens geldt voor ZZS ook een minimalisatie verplichting waarop bevoegd gezag kan toezien.
Is de omgevingsdienst voldoende adequaat uitgerust om dergelijke schadelijke stoffen te meten wanneer nodig en is voldoende kennis aanwezig om bedrijven mogelijkerwijs aan te pakken wanneer dit nodig is?
Van ODRN heb ik begrepen dat binnen het stelsel van de zeven Gelderse omgevingsdiensten een geaccrediteerde meetdienst aanwezig is. Voor dit soort metingen kan het Team Meten en Advies van de Omgevingsdienst Regio Arnhem worden ingeschakeld door de andere Gelderse omgevingsdiensten. Het Team Meten & Advies is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd als onafhankelijke inspectie-instelling type C (registratienummer I-168) conform de norm EN ISO/IEC 17020:2012. Daarnaast beschikt ODRN over eigen luchtspecialisten en milieu-inspecteurs die voldoen aan de eisen die worden gesteld in de landelijke VTH-kwaliteitscriteria.
Op welke manier worden gemeenten, omgevingsdiensten en andere bevoegde gezagen ondersteund vanuit het Rijk wanneer overtredingen plaatsvinden om inwoners van Nederland te beschermen?
Kenniscentrum InfoMil geeft voorlichting over toezicht en handhaving. Dit doen zij onder meer door het geven van presentaties, de informatie op hun website en een helpdesk. Hier kunnen bevoegd gezag en omgevingsdiensten gebruik van maken. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, zal deze functie worden overgenomen door het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Klopt het dat het betreffende bedrijf een mogelijke dwangsom tot maximaal 50.000 euro opgelegd kan worden? Hoe staat dit in verhouding met het vergrijp?
Ik heb begrepen dat er nog geen sprake is van een opgelegde last onder dwangsom. Het maximumbedrag van € 50.000,- is opgenomen in het voornemen tot last onder dwangsom van de gemeente Nijmegen. De hoogte van het bedrag kan in het kader van de verdere besluitvorming nog worden bijgesteld.
Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Op grond van artikel 5.32 van de Algemene wet bestuursrecht kan en moet de hoogte van de dwangsom op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit).
Bent u het eens dat het noodzakelijk is voor bevoegde gezagen die vergunningen verstrekken voor de zware industrie, eveneens voor betreffende omgevingsdiensten, dat voldoende juridische kennis aanwezig is wanneer ingegrepen moet worden? Zo ja, is die kennis voldoende aanwezig?
Ik ben het hier mee eens. De ODRN beschikt over eigen milieujuristen die voldoen aan de eisen die worden gesteld in de landelijke VTH-kwaliteitscriteria. Uit het onderzoek «Omgevingsdiensten in beeld»3 blijkt dat de ODRN 18,40 fte juristen voor het primaire proces werkzaam heeft.
Zijn de normen die zijn vastgesteld voor de zware industrie passend voor een dichtbebouwde omgeving zoals Nijmegen?
In algemene zin hebben provincies en gemeenten als bevoegd gezagen de mogelijkheid om te sturen op ruimtelijke inrichting van een gebied en op welke functies op welke plek plaats kunnen vinden. De regelgeving stelt daarnaast niet alleen eisen aan emissies van afzonderlijke installaties, maar ook aan de concentraties op leefniveau, die ertoe kunnen leiden dat emissies van afzonderlijke bedrijven verder omlaag moeten.
Wat is de reden dat de bewijslast voor schone productie en kosten voor toezicht liggen bij gemeenten en niet bij bedrijven met vervuilende productieprocessen? Wat is nodig om deze bewijslast bij het bedrijf zelf te leggen, waarbij zij dit proactief aantonen?
In handhavingszaken is het, gelet op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aan het bevoegd gezag om aannemelijk te maken dat een overtreder een overtreding heeft gepleegd. Omkering van deze bewijslast acht ik minder kansrijk.
Geconstateerde ernstige misstanden op de dierenbeurs in Houten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De Terrariabeurs is dierenbeschermers een doorn in het oog»?1
Ja.
Hebt u de beelden gezien die World Animal Protection heeft gemaakt bij de Terrariabeurs in Houten?2
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel en de beelden aantonen dat de kooitjes en zelfs voedselbakjes waarin de dieren worden gehouden volstrekt ontoereikend zijn en dat veel dieren tekenen van extreme stress vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ieder dier heeft specifieke behoeften. Het is goed voor te stellen dat door de wijze waarop de dieren werden gehouden op de beurs, niet aan deze behoeften werd voldaan waardoor zij angst en stress ervoeren.
Vindt u de manier waarop deze dieren aan het publiek op een dierenmarkt worden gepresenteerd aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier bent u voornemens dit te voorkomen?
Ik vind het ongerief dat de dieren op de beelden ervaren niet aanvaardbaar. Ik ben een verkenning gestart over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en soms aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. In deze verkenning zal ik naast juridische aspecten ook kijken naar aspecten ten aanzien van handhaving en toezicht. Deze verkenning zal ook deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport van de expertgroep zoönosen.
Is deze manier van «presenteren» van de dieren in overeenstemming met het Besluit houders van dieren? Indien dit zo is, deelt u dan de mening dat dit onwenselijk is?
In de verkenning waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwees, wil ik analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt en of de gebruikelijke wijze van houden van dieren op beurzen in overeenstemming is met het Besluit houders van dieren of niet.
Was er controle door dierenartsen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zijn hierbij overtredingen gemeld?
De beurs dient zelf te zorgen voor veterinaire controle op gezondheid van de dieren. De NVWA bezoekt beurzen met dieren niet om deze controle uit te voeren, wel om toe te zien op naleving van eisen in de wet. De NVWA is aanwezig geweest op de reptielenbeurs in Houten in 2021. Bij deze controle zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s (gekko’s) in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
Hoeveel NVWA-controles zijn er in het afgelopen jaar geweest en wat waren daarbij de bevindingen? Kunt u dit ook voor 2019 (het jaar voorafgaand aan de covid-19 crisis) aangeven?
Ik interpreteer uw vraag als betrekking hebbend op controles op beurzen met dieren. In de periode januari 2019 t/m september 2021 zijn zes inspecties uitgevoerd op de volgende beurzen.
In 2019 is de Vogelmarkt in Zwolle twee keer bezocht. Bij controles tijdens beide bezoeken zijn vogels in beslag genomen. Daarnaast zijn er op de Reptielenbeurs in Houten controles geweest en enkele overtredingen aangetroffen op het gebied van welzijn, administratieve voorschriften en handel in beschermde dieren. Er vond ook een controle plaats op de Reptielenbeurs in Hilversum. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd.
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 hebben inspecteurs van de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden (zie ook het nieuwsbericht «NVWA neemt tientallen vogels in beslag rond vogelmarkt Zwolle» gepubliceerd op 02-03-2020).
In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd. De bevindingen van de inspectie zijn bij het antwoord op vraag 6 gegeven. Mogelijk dat er nog andere beurzen worden geïnspecteerd in het najaar van 2021.
Hebt u kennis genomen van het persbericht van dierenartsenorganisatie Caring Vets, waarin gewaarschuwd wordt voor de risico’s voor de volksgezondheid van dit soort dierenmarkten, omdat «dieren symptoomloze drager van zoönosen kunnen zijn en voor het gevaar van nieuwe virusmutaties»?3
Ja.
Onderschrijft u het wetenschappelijke inzicht dat stress dieren gevoeliger maakt voor ziekteverwekkers en dat de aanwezigheid van verschillende diersoorten, onder slechte en stressvolle omstandigheden, een risico betekent op de verspreiding van zoönosen?
Het is inderdaad zo dat stress een negatief effect kan hebben op het immuunsysteem van een dier. Daarom is het belangrijk stress bij dieren zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van geschikte huisvesting. Of stressvolle omstandigheden een risico vormen op de verspreiding van zoönosen is een complexe vraag, die niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord kan worden. Sommige ziekten zoals hoogpathogene vogelgriep zijn zo besmettelijk dat de verspreiding in pluimvee enorm snel gaat, ook zonder stress. Bij andere ziekten kan stress een rol spelen in het ziekteverloop bij individuele dieren, maar het is mij niet bekend of ooit wetenschappelijk is vastgesteld dat dit de epidemiologie van de ziekte en de verspreiding ervan ook beïnvloedt. Dat geldt ook voor het bij elkaar houden van verschillende diersoorten.
Deelt u de conclusie van het rapport Bekedam dat er gewerkt moet worden aan het uitbannen van markten met levende (wilde en exotische) dieren, zeker gelet op het feit dat bij dit soort markten vaak internationale handelaren aanwezig zijn?4 Zo ja, hoe gaat u dit in beleid omzetten? Zo niet, waarom niet?
De aanbeveling in het rapport-Bekedam gaat over zogenaamde «wetmarkets» of traditionele voedselmarkten, waar levende, vaak uit het wild afkomstige, dieren worden verhandeld als voedsel. Zulke markten komen in Nederland niet voor. Naar aanleiding van een recent advies van de World Health organization (WHO), de wereld-diergezondheidorganisatie (OIE) en het VN-programma voor milieu en omgeving (UNEP) over dit onderwerp, heeft het kabinet bij de 74e World Health Assembly (WHA) in mei van dit jaar opgeroepen om dit onderwerp verder op te volgen. De WHO heeft toegezegd dat het onderwerp geagendeerd zal worden op de volgende Executive Board Meeting van de WHO.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de aangekondigde verkenningen en juridische analyses naar markten met levende dieren?5
De verkenning waarop u doelt gaat over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. Deze verkenning is gestart en zal deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport-Bekedam. De planning is om uw Kamer voor het kerstreces op de hoogte te brengen van de voortgang hierop.
Erkent u dat dit soort markten hierdoor een bron kunnen zijn van zoönosen en tot een nieuwe pandemie kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
Contact met dieren betekent altijd een bepaald risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom betekent elk contact tussen mens en dier een bepaald risico. Daarmee kunnen beurzen met dieren een bron zijn voor zoönosen. Echter, voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en is daarmee een beperkt risico voor de algemene volksgezondheid. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen, of te zorgen dat dieren die ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs beperkt is. Ten slotte geldt natuurlijk altijd advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals handenwassen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
Als noch het Besluit houders van dieren (Wet dieren), noch de Wet publieke gezondheid de regering de bevoegdheid geeft om deze beurzen te sluiten, bent u dan bereid om een wettelijke basis hiervoor te creëren?6 Zo nee, waarom niet?
Ik wil eerst de verkenning afwachten, waarnaar ik heb verwezen in vraag 4, 5 en 11. Hierin wil ik breed analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De manier waarop verder uitvoering gegeven wordt aan de motie-Belhaj en het beleid ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden |
|
Don Ceder (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op welke manier beoordeelt u of verzoekers die een e-mail hebben gestuurd naar het speciale adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vallen onder de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27925–788) op doelt? Welke criteria gebruikt u bij die beoordeling? Bent u momenteel ook daadwerkelijk bezig de vele duizenden e-mails die binnen zijn gekomen te doorzoeken op mensen die onder die categorieën uit de genoemde motie vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, levert het kabinet een bijzondere inspanning om die personen bij te staan van wie in de evacuatiefase, binnen de mogelijkheden die er in het korte tijdsbestek waren, kon worden vastgesteld dat zij voor evacuatie in aanmerking kwamen en die daarom zijn opgeroepen voor evacuatie. Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. In de Kamerbrief van 11 oktober is de Kamer nader over deze twee groepen geïnformeerd.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) is de speciale mailbox kabul@minbuza.nl op 17 september jl. gesloten.
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op dit e-mailadres bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Berichten die betrekking hebben op tolken en personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, zijn apart genomen. Datzelfde geldt voor berichten die betrekking hebben op Nederlanders en personen met een verblijfrecht in Nederland. De overige berichten zijn opgenomen in de eerder aangekondigde database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd.
Op welke manier volgt de opmerking «Het gaat om acute en schrijnende gevallen» in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (27 925, nr. 841) uit het naar letter en geest uitvoeren van de genoemde motie-Belhaj c.s.? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot letter en geest van deze motie?
In de evacuatiefase is in een zeer complexe situatie onder steeds grotere druk en steeds grimmiger omstandigheden alles op alles gezet om zoveel mogelijk Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, zo snel mogelijk te evacueren. In deze fase van de crisis was sprake van een race tegen de klok; met de sluiting van het vliegveld zouden verdere evacuaties onmogelijk worden. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat er ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek en moest snel besloten worden. Met de grote hoeveelheid aanvragen is in deze complexe situatie de aandacht met name uitgegaan naar acute en schrijnende gevallen. Daarbij moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Kunnen mensen uit de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. op doelt, die niet tijdig zijn geëvacueerd, maar zelf over land naar de buurlanden zijn gevlucht, bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging terecht om daar duidelijk te maken dat zij onder de genoemde categorieën vallen en om daar de bescherming van Nederland in te roepen? Bent u het met ons eens dat mensen uit deze specifieke groep hiertoe de mogelijkheid geboden zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, blijft het kabinet zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Indien mensen uit deze groep zich wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in omringende landen krijgen zij ondersteuning. Er wordt voor zover mogelijk actief contact onderhouden met deze groepen mensen.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is het mogelijk dat u bij de Nederlandse organisaties die in Afghanistan actief zijn (geweest) lijsten opvraagt van Afghanen die voor hen gewerkt hebben en aan de hand daarvan bepaalt wie daarvan volgens de motie-Belhaj c.s. bescherming verdienen?1 Zo nee, waarom niet? Zou het resultaat van deze inventarisatie vergeleken kunnen worden met de hulpverzoeken uit de duizenden e-mails die binnen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808).
Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Wat is er uit het eerder door de premier aangekondigde overleg2 gekomen van Nederland met onder meer Engeland, Frankrijk en Duitsland over de vraag wat gezamenlijk kan worden gedaan voor Afghanen die voor landen uit de internationale coalitie hebben gewerkt en die niet geëvacueerd zijn? Kan gezamenlijk met onder meer deze landen aan een lijst gewerkt worden van die mensen die gevaar lopen als gevolg van hun werk voor buitenlandse troepen of organisaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat deze mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor landen van de internationale coalitie? Zo ja, hoe vindt u dat Nederland vorm zou moeten geven aan die verantwoordelijkheid?
De diplomatieke gesprekken met de genoemde landen – en andere gelijkgezinde landen – zijn in volle gang. Veel landen staan voor vergelijkbare uitdagingen als Nederland. Inzet is om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken.
Zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. wordt ook samen met andere NAVO-bondgenoten gewerkt om Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de internationale coalitie en hun gezinsleden op vrijwillige basis te hervestigen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Ook Nederland wil als deel van fair share binnen NAVO zijn aandeel nemen bij de opvang van Afghanen uit deze groep door 42 mensen op te nemen.
Bent u van mening dat de manier waarop Nederland verantwoording neemt voor mensen die als gevolg van hun werk voor Nederland gevaar lopen, ook op de lange termijn van invloed is op de manier waarop Nederland deel kan nemen aan internationale militaire missies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het optreden in deze kwestie nu?
Zoals tijdens debat op 15 september jl. door de Minister van Defensie gezegd, moet voorafgaand aan een militaire of politiemissie worden nagedacht over de verantwoordelijkheid die Nederland heeft voor de lokale medewerkers. Daarbij hoort goede registratie.
Bent u ervan op de hoogte welke maatschappelijke organisaties nog steeds in Afghanistan aanwezig zijn en daar werken op het gebied van ontwikkeling en/of noodhulp? Bent u in staat deze organisaties ook onder de huidige omstandigheden te ondersteunen? Zo ja, hoe? Zijn deze organisaties onder de huidige omstandigheden nog in staat ontheemden te ondersteunen, onder wie mogelijk ook mensen waar de genoemde motie-Belhaj c.s. op doelt?
Voorafgaand aan de machtsovername door de Taliban steunde Nederland een aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighielden met een breed scala aan ontwikkelingsactiviteiten. Sinds de machtsovername door de Taliban onderhoudt het kabinet nauw contact met deze organisaties. Hoewel de bezetting per organisatie en per week verschilt, heeft het kabinet in beeld welke organisaties nog stafleden in Afghanistan hebben. Momenteel inventariseert het kabinet samen met de betreffende organisaties welke ontwikkelingsprogramma’s, eventueel onder nieuwe voorwaarden en in aangepaste vorm, doorgang kunnen vinden in de nieuwe politieke situatie in Afghanistan. Het kabinet zal de Kamer hierover nader schriftelijk informeren.
Vrijwel alle noodhulporganisaties hebben hun activiteiten in Afghanistan voortgezet en het kabinet blijft het werk dat zij doen voor de bevolking van Afghanistan steunen. Het kabinet heeft daarom 20 miljoen euro toegezegd voor het bieden van humanitaire hulp, te besteden via het Afghanistan Humanitarian Fund van de VN. Dit, evenals de ongeoormerkte bijdragen aan VN noodhulporganisaties en het Rode Kruis, stelt humanitaire hulporganisaties in staat om humanitaire hulp te blijven verlenen aan Afghanen in nood, waaronder ook intern ontheemden. Humanitaire hulp wordt altijd geboden volgens de principes van neutraliteit en onafhankelijkheid.
Kunt u aangeven of alle lidstaten van de Europese Unie een moratorium op het uitzetten van Afghaanse vluchtelingen hebben? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor Kroatië?
In hoeverre in andere EU-lidstaten een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld zoals in Nederland, heeft het kabinet op deze korte termijn niet precies kunnen achterhalen. Wel is bekend dat verschillende EU-lidstaten momenteel geen (negatieve) beslissingen nemen. Voor zover bekend worden door de EU-lidstaten op dit moment ook geen personen teruggestuurd naar Afghanistan.
Worden er sinds 15 augustus nog Afghaanse asielzoekers met een Dublin-claim voor Kroatië daadwerkelijk aan dat land overgedragen? Bent u er overigens zeker van dat Dublin-claimanten in Kroatië feitelijk toegelaten worden tot de asielprocedure en dat zij feitelijk de opvang krijgen zoals die volgens EU-regels is voorgeschreven? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Er bestaan op dit moment geen specifieke belemmeringen voor Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daaronder kunnen zich dus ook Afghaanse asielzoekers bevinden. Uit het meest recente AIDA-rapport van december 20203 blijkt dat Dublin terugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Het kabinet wijst in dit kader ook op de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 20214 waarin is overwogen dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.