De zorgwekkende fysieke ontwikkeling van kinderen en de nieuwe generatie sporters |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de noodklok die Jac Orie luidt, over de alarmerende verschuivingen die hij signaleert als het gaat om de fysieke ontwikkeling van de nieuwe generatie sporters?1
Voldoende ontwikkelde motorische vaardigheden zijn belangrijk voor de gezondheid, participatie en persoonlijke ontwikkeling van kinderen. Echter de peiling bewegingsonderwijs van de Inspectie van het Onderwijs uit 20182 laat zien dat de motorische vaardigheden van kinderen in 2016 minder ontwikkeld waren dan in 2006. Een recent onderzoek naar de motorische fitheid van kinderen onderstreept dit3: gemiddeld genomen namen hun snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid af. Het is dus zeer terecht dat de heer Orie hiervoor indringend aandacht vraagt.
Deelt u de mening dat deze observatie niet op zichzelf staat, maar vrijwel iedere sportcoach of gymleraar dit zegt en het ook uit onderzoeken blijkt dat de motorische en fysieke ontwikkeling van jongeren veel slechter is dan vroeger en erg hard achteruit gaat, qua belastbaarheid, uithoudingsvermogen, et cetera?
Meerdere onderzoeken laten hetzelfde beeld zien, zowel met betrekking tot de motorische fitheid (zoals hierboven genoemd) als de motorische ontwikkeling4. Het is belangrijk dat kinderen motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen en daar is ook veel voor nodig. Om deze reden heeft het Ministerie van OCW kerndoelen op het gebied van bewegingsonderwijs, waar de motorische vaardigheden in terugkomen.
Deelt u de mening dat dit niet alleen zorgwekkend is vanuit het perspectief van de sport in Nederland, maar ook levensgeluk in de weg kan staan en vooral een grote bedreiging is voor de volksgezondheid?
Ja. Dit geldt in algemene zin voor iedereen in onze samenleving. Voldoende bewegen is van belang zowel voor de fysieke als mentale gezondheid. Voldoende en veelzijdig bewegen draagt bij kinderen bij aan hun motorische en ook sociaal-emotionele ontwikkeling.
Erkent u dat we te maken hebben met een groot maatschappelijk probleem?
Dat we als maatschappij minder zijn gaan bewegen in de afgelopen 20 jaren en meer zittend werken zie ik zeker als een van de uitdagingen, ook voor een volgend kabinet en vanuit breder perspectief.
Vindt u dat de diverse overheden, maar vooral ook de rijksoverheid, hier tot nu toe voldoende substantieels tegenover stellen? Kunt u dat toelichten?
Het Rijk doet er veel aan om een passend antwoord te geven op het maatschappelijk probleem van beweegarmoede onder de Nederlandse bevolking. Zo zet ik me vanuit VWS met name in vanuit het Nationaal Sportakkoord om met de sportsector te bevorderen dat de jeugd veelzijdig en met plezier kan bewegen. Vanuit het programma Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) heeft NOC*NSF samen met tal van bonden (waaronder KNGU, KNVB en KNHB) diverse tools ontwikkeld voor clubs en trainers om kinderen uit te dagen met breed motorische oefeningen tijdens de training.
Vanuit het onderwijs krijgen kinderen een basis om goed te leren bewegen, door het aanleren van motorische vaardigheden. Vanaf 2023 zijn scholen verplicht om ook in het primair onderwijs minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week aan te bieden. Scholen worden hierbij door OCW ondersteund met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs PO.
Verder heb ik eind mei jl. samen met collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW de brief «Nederland Vitaal en in beweging» naar de Kamer verstuurd. Het is een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en de inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Waarom is er bijvoorbeeld nog steeds geen derde uur gymles, terwijl we weten dat meer en beter bewegingsonderwijs voor kinderen aanzienlijk kan helpen bij het bestrijden van dit grote maatschappelijke probleem en de fysieke en motorische ontwikkeling van kinderen erg vooruit kan helpen?
In algemene zin zetten we de komende jaren een flinke stap met de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs per week in het primair onderwijs. Voor geen enkel ander vakgebied is een urennorm als deze. Scholen gaan zelf over de hoeveelheid lesuren die zij besteden aan bepaalde kerndoelen. Bovendien hebben scholen, buiten de kerndoelen om, eigen accenten aan te brengen in hun curriculum. Er zijn verschillende scholen die meer gymles geven dan twee uur per week, of op een andere manier fysieke beweging in de lesdag aanbrengen.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid op zo kort mogelijke termijn te nemen om hier meer tegen te doen en sport en bewegen, en de ontwikkeling van motorische vaardigheden bij jongeren, te stimuleren?
Zoals ik al aangaf heb ik samen met de collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW op 20 mei jl. de brief «Nederland Vitaal en in beweging»5 verstuurd naar de Kamer. Het is aan een volgend kabinet om hier vervolgstappen in te zetten.
Op kortere termijn blijf ik mij met het landelijke programma Gezonde School inzetten op het belang van een gezonde leefstijl (waaronder sport en bewegen) in het onderwijs. Ook in 2022 is er budget om (nieuwe) scholen hierin te ondersteunen. Daarnaast lanceer ik komend jaar samen met betrokkenen het Platform Bewegend leren. Daarmee krijgen groepsleerkrachten in het onderwijs gerichter tools aangereikt om bewegen in hun lessen te integreren.
Het bericht 'Landbouwgif in Maas gedumpt' |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Landbouwgif in Maas gedumpt»?1
Ja.
Klopt het dat er eind vorig jaar in België 74 dagen lang moedwillig een flinke hoeveelheid van de onkruidverdelger glyfosaat in de Maas is gedumpt, omgerekend bijna honderd vaten van vijftien liter?
Uit monitoringgegevens is gebleken dat eind vorig jaar in de Maas glyfosaat is aangetroffen in gehalten die het «drinkwatercriterium» van 0,1 microgram/liter overschreden. De norm voor de ecologische waterkwaliteit voor glyfosaat (77 microgram/l) is niet overschreden. Uit een analyse van monitoringsgegevens van drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat bleek achteraf dat het zeer waarschijnlijk om een lozing gaat die gedurende langere tijd heeft plaatsgevonden (zie antwoord op vraag 3). De kwaliteit van drinkwaterproductie en het toezicht daarop borgt dat het drinkwatercriterium in het uiteindelijk geleverde drinkwater nooit overschreden wordt. Berekeningen van RIWA-Maas, waarbij gekeken is naar gemeten concentraties glyfosaat en het afvoerdebiet van de Maas, laten zien dat het gaat om een grote lozing waarvan de omvang niet met zekerheid is vast te stellen. Glyfosaat is in de Maas aangetroffen buiten het seizoen waarin dit onkruidbestrijdingsmiddel normaal wordt toegepast. Hierdoor is een illegale lozing niet uit te sluiten. Uit overleg met de autoriteiten in Wallonië blijkt dat de veroorzaker van de lozing momenteel niet in beeld is.
Wat is er de oorzaak van dat de lozing ruim twee maanden onopgemerkt is gebleven?
In Eijsden ligt in de Maas een meetstation van Rijkswaterstaat dat online, dat wil zeggen dagelijks, de meest voorkomende stoffen meet. Afspraken hierover zijn na consultatie bij belanghebbenden (waaronder drinkwaterbedrijven) vastgelegd in de serviceniveauovereenkomst, waarbinnen Rijkswaterstaat als Agentschap van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat haar werkzaamheden uitvoert. Glyfosaat zit niet in dit online analyse pakket.
Naast de online metingen voert Rijkswaterstaat éénmaal per maand een handmatige bemonstering uit op diverse monitoringspunten in de Maas. Hierbij wordt een groter pakket aan stoffen geanalyseerd, waaronder glyfosaat. Betrouwbaar vaststellen van de concentratie glyfosaat in oppervlaktewater vereist een specifieke, afzonderlijke en kostbare analyse, waarvan de resultaten ca. 4 weken na monstername beschikbaar komen. Deze 4 weken zijn nodig voor monstername, transport naar het laboratorium van Rijkswaterstaat te Lelystad, opwerking (behandeling van het rivierwatermonster om analyse mogelijk te maken), opslag, analyse door vanwege de specifieke methode gespecialiseerde analisten en rapportage. In een overzicht ziet dit er als volgt uit:
4 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
8 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
Maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: eerste overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Daarop volgende maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: tweede overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Op basis van de resultaten van deze handmatige bemonstering is achteraf geconstateerd dat de lozing waarschijnlijk gedurende langere tijd is opgetreden aangezien in twee opeenvolgende monsters een overschrijding van het drinkwatercriterium is vastgesteld.
Wat is de reden dat er bij het meetpunt in Eijsden niet 24 uur per dag op glyfosaat wordt gecontroleerd?
Er zijn zeer veel stoffen in omloop. Ook in oppervlaktewater kunnen heel veel stoffen voorkomen. Het is niet mogelijk en ook niet doelmatig alle stoffen te analyseren. Derhalve worden de online metingen gefocust op de meest voorkomende stoffen. Glyfosaat zit niet in het pakket van de online metingen. Voor de online-analyses van glyfosaat in oppervlaktewater, die tot op het niveau van het drinkwatercriterium betrouwbaar zijn, is speciale apparatuur nodig en dat maakt de continue monitoring van deze stof in de praktijk erg kostbaar.
Hoe moet de opmerking in het jaarverslag van RIWA-Maas worden begrepen, dat RIWA in dit geval graag getipt was?
RIWA Maas stelt in haar jaarverslag: «RIWA-Maas was echter graag op de hoogte gesteld van dit incident, om de drinkwaterbedrijven te kunnen informeren». Dit is begrijpelijk. Echter, door de vorm van monitoring kon pas achteraf worden vastgesteld dat er langdurig een lozing had plaatsgevonden. In overleg met o.a. de drinkwaterbedrijven wordt nu besproken hoe het nemen van watermonsters door verschillende organisaties beter gecoördineerd en aansluitend in de tijd op elkaar kunnen worden ingepland. Dit om de periode tussen de monsternames die beheerders en gebruikers van Maaswater uitvoeren te verkorten, daarmee de kwaliteitscontrole van het Maaswater te verbeteren en aldus verkregen analysegegevens gezamenlijk tijdig te delen en beter te benutten.
Op welke wijze worden de veroorzakers van de vervuiling nu en in de toekomst aangepakt?
In de Nederland wordt het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen primair uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar ook door de Waterschappen. De industrie (gewasbeschermingsmiddelenbranche) onderhoudt de STORL-regeling die de verantwoorde verwijdering faciliteert van lege verpakkingen en restanten van middelen die niet meer gebruikt kunnen worden (https://www.storl.nl/). In geval van normoverschrijdingen werken waterbeheerders en toezichthouders (NVWA en waterschappen) samen om met gerichte bronopsporing en vaststelling op heterdaad de oorzaak van een overschrijding vast te stellen.
Welke stappen zet u, ook in internationaal verband, om drinkwaterbedrijven te steunen om incidenten als deze te voorkomen?
Binnen de Internationale Maascommissie zijn naar aanleiding van een incident met prosulfocarb in 2019, afspraken gemaakt over een meetnet dat direct kan worden ingezet voor snelle bronopsporing bij een calamiteit. Het idee achter dit protocol bronopsporing is per direct metingen te verrichten op strategische meetpunten in de Maas, waarmee snel en efficiënt gezocht kan worden waar een lozing precies vandaan komt. Voor het gehele stroomgebied van de Maas is een «Waarschuwings- en Alarmeringssysteem» actief dat door het secretariaat van de Internationale Maascommissie beheerd wordt.
Rijkswaterstaat heeft met de Waalse waterkwaliteitsbeheerder SPW (Service Public de Wallonie) werkafspraken gemaakt hoe deze bronopsporing snel kan worden opgestart bij een calamiteit. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat een interne werkafspraak over hoe bij een calamiteit het ad-hoc meetnet in Nederland snel kan worden bemonsterd.
Naar aanleiding van dit incident is ook onmiddellijk contact met de autoriteiten in Wallonië opgenomen. Er is tussen de Waalse waterkwaliteitsbeheerder en Rijkswaterstaat voortdurend onderling contact over de inspanningen die de Waalse Autoriteiten verrichten om (illegale) lozingen te kunnen identificeren. Beide instanties zijn in goede onderlinge samenwerking alert om bij nieuwe verhoogde gehalten direct in actie te komen om lozingen te kunnen identificeren.
De inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie-Van Nispen (Kamerstuk 33 996, nr. 81), die de regering verzocht een goedwerkend Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS) te creëren, vóórdat daadwerkelijk zou worden overgegaan tot het werken met CRUKS?
Ja.
Kan worden verduidelijkt welke maatregelen er zijn genomen om te verzekeren dat het CRUKS-systeem per 1 oktober volledig betrouwbaar en stabiel zal werken?
Bij de bouw en inrichting van het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks) zijn stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen. Het testen heeft helaas niet kunnen voorkomen dat het systeem op 1 oktober jl. niet werkte.
Hebben zogenaamde «stresstests» plaatsgevonden om te testen of het systeem zal werken, wanneer per 1 oktober de 260 speelautomatenhallen, de 14 vestigingen van Holland Casino en de 10 vergunde online aanbieders op hetzelfde moment worden aangesloten op dit systeem? Zo ja, kunt u aangeven hoe de kansspelaanbieders hierin betrokken zijn? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet is gedaan en met welke reden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er geen mogelijkheid is geboden aan de kansspelaanbieders tot preregistratie bij het CRUKS-systeem? Zo ja, waarom niet?
Dat klopt. De verplichte toegangscontrole, waarbij gecontroleerd wordt of er een registratie in Cruks bestaat, geldt pas sinds 1 oktober 2021 voor de partijen die een vergunning hebben gekregen voor online kansspelen en voor de landbased aanbieders. Daarvoor was geen «pre-registratie» mogelijk.
Op welke manier is de privacy van deelnemers aan kansspelen per 1 oktober precies gewaarborgd? Aan welke voorschriften moeten aanbieders van kansspelen voldoen en wie ziet op naleving hiervan primair toe; is dat de Autoriteit Persoonsgegevens of de Kansspelautoriteit?
Op grond van de Wet op de Kansspelen (Wok), het besluit Kansspelen op afstand (Koa) en de regeling Koa verwerken vergunninghouders persoonsgegevens, bijvoorbeeld omdat zij het speelgedrag van spelers moeten monitoren. In het besluit Koa en de regeling Koa zijn waarborgen en eisen opgenomen om de privacy van spelers te bewaken en het gebruik van persoonsgegevens te minimaliseren. Er zijn bijvoorbeeld bewaartermijnen voorgeschreven en vergunninghouders moeten een privacy-protocol opstellen en een informatiebeveiligingssysteem hebben. De verwerking van persoonsgegevens moet uiteraard voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is van groot belang dat spelers erop kunnen vertrouwen dat hun privacy wordt gewaarborgd door aanbieders die deze gegevens registreren en verwerken. De Ksa ziet toe op naleving van de kansspelwetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de AVG door vergunninghouders en door de Ksa.
Kan worden beschreven hoe het verslavingspreventiefonds er precies zal uitzien en hoe het landelijk loket kansspelen precies zal werken?
Sinds 1 april 2021 dragen vergunninghouders van risicovolle kansspelen (speelautomatenhallen, speelcasino’s en vanaf 1 oktober ook kansspelen op afstand) een bestemmingsheffing af aan het Verslavingspreventiefonds. Het geld uit dit fonds heeft drie bestedingsdoelen, gericht op preventie, behandeling en onderzoek.1
Ten eerste wordt anonieme behandeling van kansspelverslaving gefinancierd. In dit kader wordt gebruik gemaakt van de subsidieregeling anonieme e-health die wordt uitgevoerd door Zorginstituut Nederland. Jaarlijks wordt een bedrag uit het Verslavingspreventiefonds aangewend ter aanvulling van het betreffende subsidiebudget. In het jaar 2021 ging het om een bedrag van 100.000 euro. Eenzelfde bedrag wordt in 2022 voor dit doel bestemd.
Ten tweede wordt het landelijk loket preventie kansspelen gefinancierd. Dit loket is per 1 oktober van start gegaan. Vanuit dit loket wordt informatie over kansspelen en informatie over hulp en behandelingen gericht op (problematisch) gokken geboden. Het (digitale) loket is 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar. Er is sprake van een hulplijn en een bijbehorende website. De organisatie die het loket uitvoert heeft ervaring met het uitvoeren van een 24/7 hulplijn voor deelnemers aan kansspelen en hun naasten. Het loket preventie kansspelen kan spelers ook doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp en zorg, waar nodig. Het loket kan spelers in voorkomende gevallen bijvoorbeeld telefonisch doorverbinden met de aangesloten instanties.
Ten derde wordt een onderzoeksprogramma gefinancierd op het gebied van (preventie van) kansspelverslaving. Hiertoe is allereerst een kennissynthese uitgevoerd. Deze kennissynthese maakt helder wat er al beschikbaar is aan kennis op dit terrein, en welke kennisbehoeften er zijn op het gebied van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek. Over deze kennissynthese wordt de Tweede Kamer nog nader geïnformeerd.
Op welke wijze is de gegarandeerde toeleiding naar hulp en zorg geregeld? Is er voldoende capaciteit voor behandeling binnen de Treeknormen in de verslavingszorg beschikbaar? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u doen om dit alsnog zo snel als mogelijk te regelen?
Spelers van kansspelen moeten kunnen worden doorverwezen naar de juiste zorg in Nederland. Bij een redelijk vermoeden van overmatige deelname aan kansspelen of van een kansspelverslaving moet een vergunninghouder een persoonlijk onderhoud met de speler voeren. Hij moet dan de speler wijzen op diens speelgedrag en op de gevaren van kansspelverslaving. Ook moet hij de speler adviseren over de voorzieningen gericht op beperking van diens deelname aan kansspelen en over de beschikbare hulpverlening door instellingen voor verslavingszorg en de speler stimuleren hiervan gebruik te maken. Alle vergunninghouders van kansspelen op afstand moeten daarom een vertegenwoordiger hebben met onder meer de taak om namens de vergunninghouder contacten te onderhouden met de relevante partijen in Nederland die nodig zijn voor de continue en effectieve aansluiting van het verslavingspreventiebeleid op het Nederlandse zorgstelsel. Deze rol van de vergunninghouder komt naast die van gebruikelijke verwijzers zoals de huisartsen.
Gegarandeerde toeleiding naar zorg en hulp behoort tot de zorgplicht van zorgverzekeraars. Wanneer mensen door hun huisarts worden verwezen naar een aanbieder van verslavingszorg, kunnen zij zich, als zij daar niet tijdig terecht kunnen, wenden tot hun verzekeraar voor zorgbemiddeling. Die moet iemand in het kader van de zorgplicht bemiddelen naar een tijdig en passend alternatief.
Volgens Verslavingskunde Nederland (VKN) is er op dit moment voldoende capaciteit binnen de Treeknormen. Overigens zit er vaak veel tijd tussen het ontwikkelen van verslavingsproblematiek en het zoeken van hulp. VKN verwacht daarom niet dat op zeer korte termijn een sterke toename in het aantal hulpvragen voor gokproblemen bij de instellingen voor verslavingszorg. Wel is het van belang goed te monitoren hoe de gokproblematiek zich ontwikkelt na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. Over de wijze van monitoring ontvangt uw Kamer dit najaar een brief. Aan de hand van de uitkomsten van de monitoring zal het Ministerie van VWS zo nodig met VKN in gesprek gaan over de behandelcapaciteit.
Uit gegevens van de Nederlandse Zorgautoriteit blijkt dat de aanmeldwachttijd voor behandeling van «overige aan middelen gebonden stoornissen», waaronder gokverslaving wordt gerekend, vier weken bedroeg en de behandelwachttijd tien weken (peildatum augustus 2021). De maximaal aanvaardbare totale wachttijd bedraagt daarmee veertien weken. Dit geldt voor zowel de basis-ggz als de gespecialiseerde ggz.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Het verloop rond het ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer en de afwezigheid van kabinetsleden bij de hoofdelijk stemming over de invoering van de QR-toegangspas |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hoe is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van SZW heeft kennis kunnen nemen van het ontslag via berichtgeving van de RVD en kon zich met het ontslag verenigen.
Heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen dient sprake te zijn van een door het kabinet gedragen besluit om een bewindspersoon voor te dragen voor ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen aantreden of aftreden doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister van EZK kunnen instemmen met het ontslag en is met de viceminister-presidenten overlegd. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid net als mevrouw Keijzer al langere tijd bezwaren had bij het gevoerde Coronabeleid?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Hoe rijmen deze bezwaren met het besluit om oud-staatssecretaris Mona Keijzer ontslag aan te dienen op basis van haar uiting van bezwaar tegen de Quick Response (QR)-toegangspas?
De uitspraken van de voormalige Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mona Keijzer, gedaan in het interview van de Telegraaf van zaterdag 25 september, verdragen zich niet met besluiten die de ministerraad kort daarvoor had genomen, en die van belangrijke en zwaarwegende aard zijn.
Hoe is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
Was de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend met haar bezwaren tegen het besluit van de ministerraad, en zo ja hebben deze tot gevolg gehad dat het beraad in de ministerraad is heropend (zoals de staatsrechtelijke invulling van art. 12 lid 1 en 2 (Reglement van Orde voor de ministerraad) van o.a. Van der Pot suggereren)?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan? Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening dat hierin overeenkomstig het Reglement van Orde voor de ministerraad is gehandeld?
Zie antwoord 3 en 6.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Hoe is de Minister van Financiën geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van Financiën was volledig op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Heeft de Minister van Financiën ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
Zie antwoord 2.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Wordt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geacht tegen de QR-toegangscode gestemd te hebben bij de hoofdelijke stemmingen, aangezien de andere vier leden van de ChristenUnie fractie ook tegen de QR-toegangscode stemden door steun aan de motie Wilders?
Op 16 september 2021 is hoofdelijk gestemd over de motie-Wilders c.s. (29 295, nr. 1424). Ik constateer dat het lid Schouten niet aanwezig was bij deze stemmingen.
Hoe kijkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan tegen het ontslag van mevrouw Keijzer, in beschouwing nemend dat zij ontslagen is vanwege haar kritiek op de invoering van de QR-toegangscode?
Zie antwoord 5.
Heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft zij dat gedaan?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
De rampzalige gevolgen van de EU-klimaatplannen voor de landbouw |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vernietigende analyse klimaatplan Timmermans: «Amper klimaatwinst»»1 en de studie «Ökonomische und Ökologische Auswirkungen des Green Deals in der Agrarwirtschaft»?2
Ja.
Hoe reageert u op de conclusie van de genoemde studie dat de EU-klimaatplannen voor de landbouw zullen leiden tot enorme prijsstijgingen, namelijk –/+ 58% voor rundvlees, –/+ 48% voor varkensvlees, –/+ 36% voor melk, –/+ 18% voor oliezaden, –/+ 15% voor groente en fruit en –/+ 12,5% voor graan?
Bij de conclusie en de doorrekeningen van prijsstijgingen van de door u genoemde studie kunnen enkele vraagtekens worden gezet. Zo gaat de genoemde studie alleen over de effecten van de van Boer tot Bordstrategie en slechts over een aantal van de daarin genoemde maatregelen. De (synergie) effecten van de meeste voorstellen uit de van Boer tot Bordstrategie worden namelijk niet meegerekend. Bovendien, zegt ook de studie, hangt veel af van de wijze waarop alle maatregelen worden geïmplementeerd.
Een andere belangrijke kanttekening is dat de studie de prijsstijgingen heeft berekend op basis van eigen hypothetische condities, zoals dat de landbouw onder het Europese emissiehandelssysteem zou vallen waar de sector voor 100 euro per ton CO2 emissierechten zou moeten betalen voor alle broeikasgasuitstoot en dat de import van soja, belangrijk voor diervoer, compleet verboden wordt. Deze aannames zijn niet realistisch omdat ze geen onderdeel uitmaken van de klimaatplannen van de Europese Commissie zoals gepresenteerd in het Fit-for-55 pakket of de Boer tot Bordstrategie. Desalniettemin, zijn de analyses met de hiervoor gemaakte kanttekeningen nuttig, omdat ze bijdragen aan inzichten over de mogelijke kosten voor de consument, de positie van de boer en de EU agro-handelsbalans.
Deelt u de mening dat voedsel betaalbaar moet zijn en blijven? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat deze prijsstijgingen onaanvaardbaar zijn?
Ik deel uw mening dat voedsel betaalbaar moet blijven. Dat laat echter onverlet dat de reële maatschappelijke kosten van de voedselproductie hierin tot op zekere hoogte verdisconteerd zouden moeten zijn.
Gaat u deze prijsstijgingen voorkomen, bij voorkeur door de EU-klimaatplannen naar de shredder te verwijzen? Zo nee, waarom worden de burgers keer op keer gepakt voor onbetaalbare en onhaalbare klimaatgekte?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat vindt u ervan dat deze EU-klimaatplannen zullen leiden tot de kaalkap van bossen voor nieuwe akkers? Doet u dat niet denken aan het drama dat biomassa heet, waarvoor complete (oer)bossen worden gekapt, zoals in Estland en Letland, om in Nederlandse centrales op te stoken?
Ik deel uw zorgen over de EU-klimaatplannen niet. De EU-klimaatplannen streven er onder andere naar om in 2030 3 miljard extra bomen aan te planten en bestaand bos te behouden en beter te beschermen. De studie focust zich alleen op een klein gedeelte van de van Boer tot Bord strategie en houdt geen rekening met de andere klimaatplannen en de effecten daarvan op landgebruik. Daarbij wordt uit de studie niet duidelijk wat de invloed is van de hypothetische conditie "soja importverbod" op de vraag naar meer akkerbouwgrond in Europa en waarom boskap noodzakelijk is om aan de vraag naar akkerbouwgrond te voldoen. De indicatie van deze studie geeft wel reden om alert te zijn op de mogelijke gevolgen van landgebruik.
Deelt u de conclusie dat dit klimaatbeleid de natuur niet beschermt, maar juist vernietigt en onmiddellijk moet stoppen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De EU Green Deal zorgt juist met haar «Fit for 55» pakket en de EU-biodiversiteitstrategie voor betere natuurbescherming en synergie tussen klimaatmitigatie en het versterken van biodiversiteit. Hierover bent u op 17 september jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 329) en 10 juli 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2897) geïnformeerd.
Klopt het dat het hoofddoel van klimaatbeleid, waaronder de EU-Green Deal, CO2-reductie is? Hoe kan het dan dat uit de genoemde studie blijkt dat de plannen voor de landbouw, mede als gevolg van de kaalkap, nauwelijks leiden tot een mindere CO2-uitstoot?
Het hoofddoel van klimaatbeleid is het tegengaan van de opwarming van de aarde door de emissiereductie van broeikasgassen. De genoemde studie heeft niet naar de EU-klimaatplannen gekeken. Op 17 september 2021 bent u over de EU-klimaatplannen geïnformeerd in de brief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 329) en de bijbehorende BNC-fiches. De voorgestelde EU-klimaatplannen moeten leiden tot een netto-emissiereductie van ten minste 55% in 2030 ten opzichte van 1990 wat een noodzakelijke stap is op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 in de EU. Daarnaast zal de Commissie binnenkort met een mededeling komen over de wijze waarop zij koolstofvastlegging in bodems en bossen wil gaan reguleren en stimuleren, naast het feit dat ernaar gestreefd wordt om 3 miljard extra bomen in Europa aan te planten. Verder zijn er in de het voorstel voor aanpassing van de Richtlijn Hernieuwbare energie (RED) ook voorstellen opgenomen om de duurzaamheidseisen voor gebruik van biomassa aan te scherpen. Deze voorstellen kunnen op steun van NL rekenen.
Deelt u de conclusie van prof. Henning dat de klimaatplannen «niet kostenefficiënt» en «niet klimaateffectief» zijn? Deelt u bovendien de mening dat dit geen klimaatbeleid is, maar wanbeleid dat burgers de (energie)armoede in stort?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals hierboven beschreven heeft de Duitse studie alleen gepoogd de effecten van de van Boer tot Bordstrategie in beeld te brengen en niet het bredere EU-klimaatbeleid. Verder plaats ik kanttekeningen bij de gekozen hypothetische condities en de beperktheid in reikwijdte van hetgeen de studie aan van Boer tot Bordstrategie-maatregelen doorrekent. Het Nederlandse uitgangspunt is dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom richt de Nederlandse aanpak zich op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd door middel van algemeen sociaal beleid.
Nieuwe natuur |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Welke opgave ligt er, in het kader van natuurversterking, om nieuwe natuur te ontwikkelen?
De provincies hebben in de zesde Voortgangsrapportage Natuur gerapporteerd over de voortgang van het Natuurnetwerk Nederland, in het bijzonder over de inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200).1 Op 1 januari 2020 resteerde nog een inrichtingsopgave 38.530 ha. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Daarin is de restant inrichtingsopgave nieuwe natuur per 1 januari 2021 opgenomen.
In het kader van het Programma Natuur worden voor de periode 2021–2023 provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel in overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden door het Rijk gefinancierd. Een tweede tranche wordt gefinancierd in de periode 2024–2030.
Welk deel hiervan komt voort uit stikstofproblemen?
De provinciale uitvoeringsprogramma’s van het Programma Natuur zijn integraal onderdeel van de structurele aanpak stikstof. De focus binnen het Programma Natuur ligt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In het Natuurnetwerk Nederland worden ook andere natuurtypen beheerd en ontwikkeld.
Welke organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van nieuwe natuur en welke rol hebben zij daarbij?
Naast Rijk en provincies zijn onder andere betrokken de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de 12 Provinciale Landschappen), particuliere eigenaren, andere overheden en de agrarische sector (onder meer Boerennatuur en LTO).
Hoe wordt besloten welk type nieuwe natuur er gerealiseerd gaat worden? Wat is uw rol daarbij?
De realisatie van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland is gedecentraliseerd naar de provincies, die via een gebiedsgerichte aanpak bepalen op welke plek welk type natuur wordt gerealiseerd.
Voor wat betreft het Programma Natuur financiert het Rijk provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel op basis van een rijksregeling. De provincies rapporteren het Rijk jaarlijks over de voortgang van de realisatie en de uitputting van de middelen.
Deelt u de mening dat er gestreefd moet worden naar nieuwe natuur die zo min mogelijk gevoelig is voor stikstof, dit om te voorkomen dat er straks nieuwe stikstofproblemen gecreëerd worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, kunt u toelichten wat dit betekent voor de toekomst van onze landbouw?
Voor het beantwoorden van de vraag welke natuur moet worden gerealiseerd, speelt de stikstofgevoeligheid geen rol. Provincies bepalen de natuurdoelen in hun natuurbeheerplannen, op basis van onder ander de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Voor Natura 2000-gebieden zijn de doelen tevens vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten. Via de structurele aanpak stikstof werk ik samen met de provincies aan het reduceren van stikstofbronnen en het herstel van natuur in de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. Dit heeft inderdaad gevolgen voor de landbouw rondom natuurgebieden. Dat past ook in de omslag in de landbouw naar een kringlooplandbouw, die ik beoog en die ik in mijn visie «Waardevol en verbonden» uiteen heb gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Natuur van 7 oktober a.s.?
Ja.
De noodzaak van consistent beleid ter bescherming van de volksgezondheid en het stellen van de juiste prioriteiten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op maandagavond 27 september een groot aantal politiemensen is afgestuurd op een restaurant in Utrecht, dat besloten had zijn gasten niet te vragen naar de coronapas?
Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat op 27 september jl. de burgemeester van Utrecht een horecagelegenheid heeft gesloten. Dit omdat de horecaondernemer diverse malen had aangegeven en uitgedragen gasten niet te gaan controleren (en dit ook door handhavers is geconstateerd) op het hebben van een corona toegangsbewijs, een middel dat vanaf 25 september jl. is ingevoerd door het kabinet. Nadat het bevel tot sluiting was overhandigd, bleef de uitbater gasten ontvangen zonder het coronatoegangsbewijs te vragen. Gedurende de avond ontstond ook een demonstratieve uiting van ongeveer 75 sympathisanten voor de deur van de horecagelegenheid. Tussen de aanwezigen bevonden zich personen die eerder wanordelijkheden hadden gepleegd. Politie en handhaving van de gemeente hebben diverse malen aangegeven dat de opgelegde sluiting moest worden geëffectueerd. Rond 23:00 uur zijn, na overleg met politie, alle aanwezige gasten van de horecagelegenheid en de demonstranten voor de deur zelf vertrokken.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die het coronavirus serieus nemen, die de ernst van de epidemie onderkennen en die de noodzaak erkennen van maatregelen om verspreiding van het virus te beperken, heel redelijke en reële bezwaren kunnen hebben tegen een maatregel als de coronapas? Kunt u zich voorstellen dat deze mensen zich niet gehoord voelen, omdat het debat over de coronamaatregelen zo gepolariseerd is?
Ik begrijp het als mensen bezwaren hebben tegen coronamaatregelen. Ook vind ik het jammer dat het debat gepolariseerd is. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord voelt, omdat dit het draagvlak voor maatregelen ten goede komt. Het OMT heeft in haar 126e-advies geadviseerd dat het coronatoegangsbewijs ingevoerd kan worden als mitigerende maatregel, wanneer de 1,5m-regel losgelaten wordt. Het loslaten van de 1,5m-regel is een belangrijke stap in teruggaan naar het leven, zoals we dat kennen, maar brengt risico’s met zich mee. Een van die risico’s hangt samen met de vaccinatiegraad en de homogeniteit daarvan. Daarom heeft het kabinet besloten dat het loslaten van de 1,5m-regel alleen mogelijk is als een coronatoegangsbewijs wordt ingevoerd. We hebben daarover ook met uw Kamer van gedachten gewisseld. Het coronatoegangsbewijs is op 3 manieren te verkrijgen: middels een herstelbewijs, middels een vaccinatiebewijs, of middels een testbewijs. Hiermee kan iedereen, ongeacht vaccinatiestatus, een coronatoegangsbewijs verkrijgen en deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Kunt u bevestigen dat het beschermende effect van de coronapas nog altijd twijfelachtig is, omdat mensen die gevaccineerd zijn (en dus een groen vinkje krijgen) alsnog besmet kunnen zijn en het virus kunnen overdragen op anderen en er bovendien geen enkel wetenschappelijk bewijs is dat het coronatoegangssysteem werkt?1
Voor gevaccineerden geldt dat uit recente onderzoeksresultaten blijkt dat de vaccins ca. 58–88% bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus (ECDC, 2021). Hoewel vaccinatie niet tot steriele immuniteit leidt, blijken besmette gevaccineerden, in vergelijking met niet-gevaccineerden, minder kans te hebben om het virus door te geven. Door de vermindering van klachten bij mensen, zoals hoesten en niezen, wordt de transmissie beperkt. Bovendien lijkt vaccinatie het aantal dagen dat iemand besmettelijk is sterk in te korten. Er zijn momenteel echter nog te weinig gegevens om harde conclusies te kunnen trekken over het exacte verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden SARS-CoV-2 kunnen doorgeven aan anderen. De mate van transmissie hangt ook samen met het type vaccin, leeftijd, virusvariant en de vaccinatiegraad. Omdat de kans op transmissie tussen personen die niet immuun zijn, zijnde de mensen die getest moeten worden voor toegang tot deze sectoren, het grootst is en een besmetting in deze groep de grootste consequenties heeft voor de zorgvraag, stelt het kabinet – op advies van het OMT – dat de inzet van CTB in deze sectoren bijdraagt aan een remming van de transmissie ten opzichte van de situatie dat in deze sectoren onder gelijke omstandigheden geen CTB gevraagd zou worden. De inzet van een coronatoegangsbewijs verkleint de kans dat besmettelijke mensen toegang tot een activiteit krijgen en vermindert daarmee het besmettingsrisico voor de andere bezoekers. Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit. Het OMT heeft daar in haar 126e advies het volgende over gezegd: «Uit berekeningen blijkt dat de kans dat een besmettelijk persoon het virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt«. Kortom, de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, is kleiner bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde personen. En hoe hoger de vaccinatiegraad, hoe kleiner de kans op besmetting en druk op de ziekenhuizen als gevolg van besmetting.
Kunt u voorts bevestigen dat de proportionaliteit van een maatregel als de coronapas op z’n minst twijfelachtig is, gezien de vaccinatiedrang die er volgens de Gezondheidsraad van uitgaat, de uitsluiting van mensen die het veroorzaakt en de privacyschending die het met zich meebrengt?
Het coronatoegangsbewijs is een mitigerende maatregel om de transmissie van het coronavirus te beperken. Het OMT geeft in het 126e advies aan dat dit een belangrijke voorwaarde is voor het loslaten van de 1,5m-regel, omdat anders de zorg overbelast kan raken. Ook mensen die niet gevaccineerd of hersteld zijn van het coronavirus, kunnen een coronatoegangsbewijs krijgen door zich te laten testen. Testen is gratis. Mensen worden dus niet uitgesloten en er is ook geen sprake van vaccinatiedrang.
Erkent u dat voor het op een goede manier kunnen bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronaepidemie vertrouwen van burgers in de overheid onontbeerlijk is?
Het coronavirus is onvoorspelbaar, kent een grillig verloop en heeft impact op iedereen. Om ervoor te zorgen dat iedereen zich zo goed mogelijk aan de coronamaatregelen houdt, is vertrouwen cruciaal. Daarom probeert het kabinet altijd zo goed mogelijk uit te leggen wat de noodzaak van specifiek beleid is. Want alleen samen krijgen we corona onder controle.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad wanneer zorgvuldige belangenafwegingen achterwege blijven en de overheid zonder goede onderbouwing terugkomt op eerdere uitspraken?2
Het coronavirus heeft impact op iedereen en op alle sectoren. Het is aan het kabinet om een goede afweging te maken. Over de epidemiologische ontwikkelingen ten aanzien van het coronavirus is het OMT het belangrijkste adviesorgaan. Daarnaast wordt het kabinet bij elk besluitvormingsmoment ook geadviseerd over andere belangrijke factoren, bijvoorbeeld met de sociaalmaatschappelijk en economische toets, gedragstoets door het RIVM gedragsunit en handhavingstoets door handhavingsorganisaties. Bij elk besluitvormingsmoment wordt een afweging gemaakt op effectiviteit en proportionaliteit en op basis daarvan besloten over de noodzaak van maatregelen. Maatregelen worden enkel genomen indien dit gelet op de ernst van het risico voor de volksgezondheid noodzakelijk is. De maatregelen zijn gebaseerd op drie pijlers: (i) een acceptabele belasting van de zorg – ziekenhuizen moeten kwalitatief goede zorg kunnen leveren aan zowel COVID-19-patiënten als aan patiënten binnen de reguliere zorg; (ii) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving; en (iii) het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad, als de overheid ter verdediging van de coronamaatregelen aanvoert dat «de volksgezondheid op één staat», terwijl diezelfde overheid op grote schaal gezondheidsschade toestaat, faciliteert, uitlokt en subsidieert zonder daar tegen op te treden of het beleid aan te passen?3
Ik laat deze kwalificatie van het door de overheid gevoerde beleid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat u zelfs na het uitbreken van de coronaepidemie geen maatregelen heeft getroffen om de basisgezondheid van Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsschade door fijnstof, waar in Nederland 12.000 mensen vroegtijdig door overlijden4, landbouwgif, dat in verband wordt gebracht met ziektes als Parkinson, het expansiebeleid van fastfoodketens en de marketing van de levensmiddelenindustrie, die een van de belangrijkste veroorzakers is van de obesitasepidemie?
Het kabinet werkt aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten, is gezondheidswinst door schonere lucht. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen gaat Verordening (EG) 1107/2009 uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat deze middelen pas op de markt mogen worden gebracht, als uit Europees geharmoniseerde risicobeoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Deze risicobeoordeling voorziet ook in het beoordelen van het aspect neurotoxicologie, op basis van de huidig beschikbare kennis.
De Gezondheidsraad geeft aan in zijn «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» dat er in Nederland geen aanwijzingen zijn voor het frequent voorkomen van ernstige en (onbedoelde) acute vergiftigingen door chemische gewasbescherming in ons land. Evenmin zijn er duidelijke indicaties dat langdurige blootstelling aan lagere concentraties in ons land tot substantiële gezondheidseffecten leidt, zoals de ziekte van Parkinson of schade aan de neurologische ontwikkeling van jonge kinderen (Kamerstuk 27 858, nr. 512).
Voor de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die momenteel in Europa zijn goedgekeurd, zijn er op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er een relatie is met het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Desalniettemin pleit de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit er in de Europese Unie al enige tijd voor om bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de beoordelingscriteria voor neurologische aandoeningen te herzien en aan te scherpen en ondersteunt dit pleidooi door het uitzetten van onderzoeksopdrachten.
In zijn brief van 4 juni 2021 (Kamerstuk 32793–551) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over zijn inzet voor een gezonde voedselomgeving en specifiek over de verkenning naar juridische mogelijkheden om gemeenten instrumenten te geven om vestiging van bijvoorbeeld aanbieders van ongezond voedsel te weren.
Kunt u zich voorstellen dat burgers de overheid volstrekt onbetrouwbaar vinden, als zij enerzijds te horen krijgen dat zij zich aan (corona)maatregelen moeten houden, omdat «de volksgezondheid op één staat», maar tegelijkertijd moeten aanzien dat diezelfde overheid niks onderneemt om belangrijke veroorzakers van gezondheidsschade aan te pakken?
Ook hier laat ik de kwalificatie van het beleid van de overheid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers (al jaren) waarschuwen voor het ontstaan van een pandemie waarbij de coronacrisis nog weleens zou kunnen verbleken, bijvoorbeeld op het moment dat het vogelgriepvirus door mutaties van mens op mens overdraagbaar wordt5, 6, en dat Nederland, als meest veedichte land ter wereld, met zijn veehouderij een potentiële hotspot vormt voor het uitbreken van nieuwe zoönosen?7, 8, 9
Op 6 juli jl. is het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295 nr. 1357). In dit rapport stelt de expertgroep dat de kans veel groter is dat de volgende grote zoönotische pandemie buiten Nederland ontstaat dan binnen Nederland. Inzet op internationaal vlak is daarom van belang om ook Nederland te beschermen tegen een volgende pandemie. Naast internationale inzet voelt het kabinet ook de verplichting om nationaal te doen wat kan om de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zoveel als mogelijk te verkleinen. Daartoe wordt, met de aanbevelingen van de expertgroep in de hand, gekeken hoe het bestaande zoönosenbeleid, met als centraal instrument de zoönosenstructuur, verder kan worden versterkt. Hierover hebben we uw Kamer op 6 juli geïnformeerd. U wordt per brief nader geïnformeerd over de verdere opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep.
Kunt u bevestigen dat het Nederlandse beleid om dergelijke uitbraken te voorkomen tot nu toe bestaat uit het ophokken van de dieren, hygiënemaatregelen, monitoring en massale doding van dieren bij een uitbraak? Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat dit volstrekt onvoldoende is om de risico’s op een nieuwe zoönose-uitbraak adequaat te beperken, onlangs nog bevestigd door de expertgroep zoönosen, maar dat u nog altijd niets heeft gedaan om hun aanbevelingen op te volgen?10
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich dat de regering adviesbureau Deloitte heeft gevraagd onderzoek te doen naar de handhavingscapaciteit bij de toezichthouder in de veehouderij, de NVWA? Kunt u bevestigen dat Deloitte concludeerde dat de NVWA zelfs voor het bovengenoemde inadequate beleid om zoönosen te voorkomen te weinig capaciteit in huis heeft? Kunt u bevestigen dat Deloitte expliciet benoemde dat er daardoor een grotere kans is dat er een dierziekte uitbreekt en dat een dierziekte zich verder kan verspreiden, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid?11
Het Deloitte-rapport is mij bekend. Het is van belang dat de NVWA goed toegerust is op de taken die de NVWA heeft in het kader van preventie en bestrijding van dierziekten en ik verwijs u naar de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 2020–2021, 33 835 nr. 171) waarin we u hebben geïnformeerd over onze aanpak naar aanleiding van het Deloitte rapport. Naar aanleiding van het rapport Bekedam voeren wij overleg met de NVWA. De inbreng naar aanleiding van de Deloitte-bevindingen betrekken we tevens in deze gesprekken.
Kunt u bevestigen dat mensen die in een straal van 2 kilometer wonen van een geitenhouderij, in totaal 1,7 miljoen Nederlanders, 40% tot 60% meer kans hebben om longontstekingen op te lopen, maar dat u toe nu toe niets heeft gedaan om de gezondheid van deze mensen te beschermen tegen deze gezondheidsschade (maar in plaats daarvan zelfs het aantal geiten in Nederland heeft laten groeien), terwijl het RIVM vermoedt dat het gaat om een nieuwe zoönose?12
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het kabinet op Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO) heeft inderdaad laten zien dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk meerdere oorzaken, waarvan de nabijheid van veehouderijen er mogelijk één is. Het effect werd met name gezien rondom geitenhouderijen. De gevonden associatie was deels gerelateerd aan de Q-koortsuitbraak. De Kamer is steeds geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek.13 14 15 16
In de onderzoeksgebieden met intensieve veehouderij in Noord-Brabant en Limburg (VGO I en II) en in Utrecht, Gelderland en Overijssel (VGO III) kwam longontsteking ongeveer 40–60% vaker voor dan in controlegebieden met weinig of geen veehouderij (na correctie voor leeftijdsopbouw, geslacht en andere factoren die van invloed kunnen zijn). Binnen deze gebieden was het risico op longontsteking duidelijk hoger bij omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenstal.17 Naar schatting wonen 1,7 miljoen inwoners binnen een straal van 2 km van een geitenbedrijf.18
De oorzaak voor de verhoogde kans op longontsteking is niet bekend. In theorie kan dat door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönosen), of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak.5 Als de oorzaak bekend is wordt gekeken welke risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden. De oorzaak wordt op dit moment onderzocht in vervolgonderzoek. Op 9 maart 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het vervolgonderzoek.19
De bevoegdheid voor lokale maatregelen ligt bij de provincies. De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Het kabinet ondersteunt deze maatregelen.20
Volgens cijfers van het CBS is het landelijk aantal geiten de afgelopen jaren wel gegroeid,21 maar sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename veel minder. De stijging was 7,5% landelijk van 2018 tot 2020.
De beperkende maatregelen werden ingevoerd in 2017 in Noord-Brabant, Gelderland en in 2018 in Overijssel en Limburg, Z- en N-Holland. Sinds deze moratoria zijn ingesteld is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die nog voor de verboden waren afgegeven.
Een uitgebreidere versie van deze antwoorden kunt u ook terugvinden in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch op 17 mei 2021 (2021Z04530).22
Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat, om nieuwe pandemieën te voorkomen, het eten van groenten veel beter is dan het kweken van kippen13, onlangs ook weer bevestigd door de eerder genoemde (en door u aangestelde) expertgroep zoönosen, die opmerkte dat de kans op opkomende zoönosen kan worden verminderd door de consumptie van dierlijke eiwitten in verhoogde mate te vervangen door de consumptie van plantaardige eiwitten? Kunt u bevestigen dat u tot nu toe niets heeft gedaan om deze verandering in consumptie te bewerkstelligen?
De oorzaken voor het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zijn zeer divers. Het is een complex en internationaal onderwerp, waarbij ook landgebruik voor de productie van voedsel een rol speelt. Daarom wil het kabinet integraal, dus vanuit de One Health gedachte, het beleid ten aanzien van zoönosen versterken. De aanbevelingen van de expertgroep zoönosen worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Daarnaast bestaat al veel beleidsinzet in de transitie naar een duurzaam en gezond voedselsysteem. Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten, aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de campagne Iedereen doet Wat, wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding (waaronder een betere balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten) makkelijker wordt voor de consument. Tevens is op 16 oktober de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend. De departementen BZK, LNV en VWS zijn betrokken bij deze City Deal. Deze City Deal heeft als overkoepelend doel de versnelling van de transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem, waarbij in 2030 de bevolking een plantaardiger voedingspatroon heeft, in lijn met de Schijf van Vijf.
Tenslotte wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes.
Vindt u zelf dat u uw prioriteiten op orde heeft als het gaat om de bescherming van burgers tegen gezondheidsschade?
Op het gebied van bescherming van burgers tegen gezondheidsschade gebeurt al heel veel. Maar het kan altijd beter. Onder andere de expertgroep zoönosen heeft daar aanbevelingen voor gedaan. Daarnaast wordt de aanpak van COVID-19 bij nertsen momenteel geëvalueerd. Daar leren we van en zowel de aanbevelingen van de expertgroep als de evaluatie van COVID-19 bij nertsen zullen worden betrokken bij het versterken van het zoönosenbeleid.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het voorkomen van een nieuwe pandemie, bijvoorbeeld door het versneld opvolging geven aan de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen om de hoge aantallen dieren in de veehouderij, de Nederlandse bijdrage aan het biodiversiteitsverlies in het buitenland en de handel in wilde dieren aan te pakken?
Het kabinet zet stevig in op de versterking van het al bestaande zoönosen-beleid, met het doel om het risico op zoönotische uitbraken, en zeker die met pandemisch potentieel, zoveel als mogelijk te verkleinen. Belangrijk onderdeel van dit traject vormen de aanbevelingen in het rapport van de expertgroep zoönosen, welke op 6 juli aan uw kamer is verzonden (Kamerstuk 25 295, nr. 1357). De aanbevelingen uit dit rapport worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het versterken van de basisgezondheid van mensen, bijvoorbeeld door luchtvervuiling aan te pakken, gemeenten de mogelijkheid te geven om vergunningen voor fastfoodketens te weigeren en de btw op groente en fruit te verlagen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Met de ondertekening van de City Deal gezonde en duurzame voedselomgeving op 16 oktober jl. onderstreept het kabinet de waarde, die het hecht aan het samen met gemeenten werken aan een gezondere voedselomgeving. In zijn brief van 9 juli 2021 (Kamerstuk 31 532-265) is de Staatssecretaris van VWS ingegaan op de (on)mogelijkheden van btw verlaging op groente en fruit.
Een bloedtest |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het voor huisartsen (wettelijk) toegestaan een bloedtest af te nemen (waarmee op antistoffen voor COVID wordt getest) om zodoende (indien deze antistoffen aanwezig zijn) een (op dit moment 180 dagen geldig) herstelbewijs te kunnen verkrijgen waarmee hun patiënt kan aantonen immuniteit te hebben opgebouwd? Indien dit niet is toegestaan, waarom is dat het geval? En, wanneer dit niet is toegestaan, wanneer verwacht u dat huisartsen dergelijke bloedtests wél zullen mogen gaan afnemen? Tot slot, wanneer en op basis van welke criteria wordt de geldigheidsduur van het herstelbewijs en het vaccinatiebewijs geëvalueerd en (eventueel) herzien?
Nee, het is momenteel niet (wettelijk) toegestaan voor artsen of anderen om een herstelbewijs aan te maken op basis van een serologische bloedtest. Het RIVM en Sanquin gebruiken serologische testen op dit moment voor populatie onderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen.
Voor individueel gebruik meent het OMT dat deze testen niet geschikt zijn om te gebruiken als basis voor het coronatoegangsbewijs (CTB) om – samengevat – drie redenen.1
Ook in EU verband is geen overeenstemming om serologische testen te gebruiken als basis voor een herstelbewijs om mee te reizen.
Het kabinet volgt het OMT-advies om serologische testen niet in te zetten voor het CTB.
Over het verlengen van de geldigheidstermijn van het herstelbewijs na een doorgemaakte infectie neemt het kabinet het OMT-advies mee bij de besluitvorming begin november.
Het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u in de tweede helft van oktober, wanneer u voornemens bent de Kamer te informeren over de voortgang van het onderzoek, een harde datum geven wanneer het aanvullend onderzoek van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor de zorg (hierna te noemen: het onderzoek) zal zijn afgerond? Zo nee, gelet op de disclaimer in de afsluitende zin van de brief van 15 september aan de Kamer, welke druk zet u om het onderzoek af te ronden?1 2
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
Kunt u aangeven welke «diverse en complexe elementen» in samenhang met «de aard van dit specifieke onderzoek» anders dan de gegeven procesinformatie (samenvattend: veel partijen, veel locaties) en een verwijzing naar wet- en regelgeving (op vooral het vlak van privacy) een rol spelen en die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen bij de collectie van data?
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
Zijn de gesignaleerde moeilijkheden rond het verzamelen van data, waardoor het onderzoek maanden vertraging oploopt, een indicatie voor een rommelig inkoopproces waarop het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grip heeft gehad en geen helder administratief overzicht heeft?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
Over welke onderwerpen is afstemming nodig, en met welke instanties, om te komen tot beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij van 26 augustus 2021?3
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Wanneer kan het op 8 juni 2021 aangevraagde en door de Kamer goedgekeurde debat over de zaak rondom Sywert van Lienden plaatsvinden, in aanmerking genomen de aanzienlijke vertraging van het onderzoek?
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
Welke bewindspersoon draagt de hoofdverantwoordelijkheid over het verdere afhandelen van het onderzoek en de hierop volgende debatten en wat is daarvoor de motivering?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Hoe is de rol van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het aftreden van de Minister voor Medische Zorg gewijzigd ten opzichte van het verloop van het onderzoek en de verdere gang van zaken rondom deze casus?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Is een sterkere betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek naar de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden, gezien eerdere vragen over het mogelijk inzetten van connecties binnen het CDA, volgens u wenselijk?
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Wanneer maakt u het integrale rapport van de accountantscontrole bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat leidde tot het onderzoek van Grant Thornton Forensic & Investigation Services (het onderzoek van Grant Thornton) openbaar?
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Wanneer maakt u de overeenkomst die blijkens het onderzoek van Grant Thornton in concept is opgesteld tussen LCH en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport openbaar?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Wanneer maakt u de memo van een functionaris («trader») van het LCH van 16 juli 2020 waarin hij achteraf alle stappen rondom de RGA-order beschrijft, en zijn zorgen hierover, openbaar?
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart 2021 wilde dat passages over de heer Van Lienden uit het concept rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton werden verwijderd, terwijl het passages betreft die in de context wel degelijk relevant zijn?
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Is het waar, dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden waarmee een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro was gemoeid, maar dat Mediq pas later alsnog schriftelijke bevestiging van de verleende toestemming heeft gevraagd als formaliteit voor een accountantscontrole en deze ook heeft gekregen, waarbij een medewerker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een interne e-mail spreekt over het aanvullen van een «hiaat in het orderverleningsproces»?
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Waarom is de betrokkenheid en de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dusdanig verkleind in het rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton dat het lijkt alsof het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport non-existent was bij het totstandkomen van de overeenkomsten?
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
Wat betekent het verzoek aan de rechtbank Den Haag van advocaat Loonstein namens vier ondernemers om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voormalig Minister voor Medische Zorg en de heer Van Lienden onder ede te mogen horen teneinde vast te stellen op grond van welke criteria zij niet in aanmerking kwamen voor levering van medische beschermingsmiddelen, terwijl ze volgens deze ondernemers beter gekwalificeerd waren en een beter aanbod hadden dan de BV-RGA van Van Lienden, indien dit verzoek wordt toegewezen maar ook indien dit verzoek niet wordt toegewezen, voor het onderzoek?4
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer antwoorden verwachten op deze vragen? Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden? Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de eerder gestelde vragen van 26 augustus 2021?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
Het overschrijven van een voertuig op een andere naam na overlijden |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat op dit moment een voertuig kan worden overgeschreven op een andere naam als iemand de kentekenkaart + de meldcode kan overleggen bij de RDW, en dat daarbij niet gecontroleerd wordt hoe iemand in het bezit is gekomen van de kentekenkaart en de meldcode?
De tenaamstellingsprocedure (overschrijving) is gebaseerd op het overleggen van de i) kentekenkaart, ii) de tenaamstellingscode1 (niet de meldcode2 zoals in de vraag vermeld) en iii) een legitimatiebewijs. De RDW controleert hierbij niet hoe iemand aan de kentekenkaart en tenaamstellingscode is gekomen.
De tenaamstellingscode wordt enkel verstrekt aan de geregistreerde eigenaar/houder. Bij een overschrijving na overlijden kan het voorkomen dat de tenaamstellingscode niet kan worden getoond. In dit geval is een verklaring van erfrecht nodig om bij de RDW een vervangende tenaamstellingscode aan te vragen. Hierdoor kunnen erfgenamen die niet in bezit zijn van de tenaamstellingscode toch een voertuig overschrijven.
Erkent u dat het huidige systeem problematisch is wanneer bijvoorbeeld de oorspronkelijke eigenaar komt te overlijden en een andere persoon, zonder toestemming van de rechthebbende, de kentekenkaart + de meldcode gebruikt om het voertuig over te schrijven op een andere naam?
Zoals ook bij vraag 1 gemeld hoeft de aanvrager geen meldcode aan te leveren bij een overschrijving. Hiervoor is een tenaamstellingscode nodig. Deze wordt alleen verstrekt aan de geregistreerde eigenaar/houder en zou dus alleen in bezit moeten zijn van de rechthebbende. Bij overlijden kan dit alleen tot problemen leiden indien iemand onrechtmatig deze tenaamstellingscode vervreemdt – bijvoorbeeld uit het huis van de overledene. Omdat bij overschrijving van een voertuig de gegevens van het identiteitsbewijs worden vastgelegd is deze persoon traceerbaar indien deze persoon de tenaamstellingscode onrechtmatig heeft verkregen.
Indien een voertuig door een kwaadwillende onterecht is tenaamgesteld, kan dit civielrechtelijk worden hersteld, evenals dat bij andere onterecht verkregen bezittingen moet gebeuren. De RDW mengt zich niet in een geschil tussen de erfgenamen. Als het voertuig door de rechter wordt toegewezen aan de rechtmatige erfgenaam kan er op basis van de rechterlijke uitspraak worden tenaamgesteld bij de RDW. Ik acht in dit geval het systeem niet problematisch.
Wat doet de RDW precies met de melding van overlijden van de geregistreerde eigenaar/houder van een voertuig die zij automatisch via de Basisregistratie Personen krijgt? Wat vindt u van het idee bij een dergelijke melding automatisch een blokkade op te werpen zodat overschrijving alleen plaats kan vinden wanneer naast de kentekenkaart en de meldcode ook verklaring van Erfrecht wordt overlegd? Bent u bereid deze problematiek met de RDW te bespreken en de Kamer verslag te doen van de uitkomsten van dat gesprek?
De RDW krijgt automatisch een melding van het overlijden van een persoon die geregistreerd staat als eigenaar/houder van een voertuig, via de Basisregistratie Personen (BRP). De RDW stuurt de erfgenamen vervolgens een brief waarin staat dat als door verkoop iemand anders eigenaar van het voertuig wordt, het kenteken binnen een week op naam van de nieuwe eigenaar moet worden gezet. Als iemand het voertuig erft, dient het voertuig binnen vijf weken op naam te worden gezet. Dit geldt ook als de partner van de overledene het voertuig houdt.
Na drie maanden volgt een herinneringsbrief. Als de overleden persoon geregistreerd blijft als eigenaar/houder van het voertuig dan vervalt de tenaamstelling drie maanden na de herinneringsbrief. Daarvan stuurt de RDW een besluit naar de erfgenamen. Dit gebeurt vanwege de verantwoordelijkheid voor het voldoen van de voertuigverplichtingen. Dit proces borgt dat het voertuig niet op naam van de overledene blijft staan.
Ik ben er geen voorstander van om een blokkade voor overschrijving op te werpen na overlijden. In de eerste plaats omdat dit een eventueel probleem maar ten dele oplost. De RDW ontvangt pas een melding als aangifte van overlijden is gedaan. Dat kan tot zes dagen na het overlijden. Dat betekent dat er altijd nog de mogelijkheid bestaat voor kwaadwillenden om het voertuig snel over te schrijven. Daarnaast levert het eisen van een verklaring van erfrecht kosten op voor de nabestaanden. De kosten van een verklaring van erfrecht variëren tussen de € 150 en € 950. Ook vergt een verklaring van erfrecht veel administratieve belasting en tijd, oplopend tot enkele maanden.
De rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom trekt het kabinet nu pas 154 miljoen euro uit voor de sociaal advocatuur, terwijl al jaren duidelijk was dat dit moest gebeuren? Waarom niet eerder?1
Ik vind dat de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller geholpen moeten worden. In het regeerakkoord – dat kon rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer – is de afspraak gemaakt dat binnen het bestaande budgettaire kader de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller moeten worden geholpen. Daarmee ben ik aan de slag gegaan, onder meer met de stelselvernieuwing rechtsbijstand.2 De noodzaak tot het verhogen van de vergoedingen was er daarnaast ook. Dat is de reden waarom ik de puntentarieven eerder al heb verhoogd voor 2020 en 2021.3 Mede naar aanleiding van het debat over de kinderopvangtoeslagaffaire, tekende zich afgelopen jaar bovendien een nieuwe meerderheid af die de vergoedingen in lijn wilde brengen met scenario 1 van de commissie-Van der Meer.4 Reden om de vergoedingen van sociaal advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand structureel te verhogen per 1 januari 2022.
Waarom had het kabinet het toeslagenschandaal nodig om het belang van goede rechtsbijstand in te zien?
Het belang van goede rechtsbijstand is niet nieuw, dat volgt ook uit de reeds in 2018 door mij ingezette stelselvernieuwing rechtsbijstand. Zoals bij vraag 1 opgemerkt zijn de puntentarieven voor 2020 en 2021 al eerder verhoogd.
Hoeveel sociaal advocaten die per jaar meer dan 50 keer op basis van toevoegingen werken zijn ermee gestopt tijdens het kabinet-Rutte III, omdat het kabinet zo lang getreuzeld heeft met het regelen van betere vergoedingen voor deze cruciale beroepsgroep? Hoeveel rechtszoekenden konden daardoor geen sociaal advocaat vinden? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Blijkens de cijfers en trends van de raad voor rechtsbijstand waren er eind 2020 6.529 advocaten ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Het aantal actieve advocaten (advocaten met jaarlijks één of meer toevoegingen) is de laatste jaren relatief minder snel gedaald dan het aantal toevoegingen. In 2014 – het jaar met de meeste actieve advocaten – waren er circa 7.600 actieve advocaten in het stelsel, in 2020 waren dit er nog ruim 6.500, een afname met ongeveer 14%. De reden waarom advocaten stoppen is niet bekend. Het aantal toevoegingen nam in dezelfde periode af met ruim 16%. Tegen de 30% van de actieve advocaten behandelt per jaar maximaal 10 toevoegingen. Nog eens ongeveer 30% behandelt 11 tot en met 50 toevoegingen, rond de 20% 51 tot en met 100 toevoegingen en voor de overige circa 20% actieve advocaten gaat het om meer dan 100 toevoegingen per jaar (waarvan het bij 3 à 4% om meer dan 200 toevoegingen gaat).
Om het aanbod diepgaander te kunnen monitoren, heb ik het Kenniscentrum van de Raad gevraagd om een programma te ontwikkelen waarmee in de toekomst het aanbod en de factoren die daarop van invloed zijn, nauwgezet kunnen worden gemonitord. Daarbij kunnen ook andere instrumenten dan cijfermatige analyses door de Raad worden ingezet, zoals het systematisch enquêteren van advocaten die uitstromen. De Raad betrekt bij de ontwikkeling van zijn programma de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de dekens. Daarnaast laat ik me voeden door signalen van het Juridisch Loket, en de Nederlandse Orde van advocaten.
De Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, Sociaal Werk Nederland en de NOvA werken aan een verbeterende signalering.
Klopt het dat sociaal advocaten die op basis van bepaalde toevoegingen werken, er juist op achteruit zullen gaan ondanks het uitvoeren van scenario 1 van commissie-Van der Meer, bijvoorbeeld bij uithuisplaatsingszaken en vreemdelingenzaken? En hoe gaat de regering om met rechtsgebieden waarin het stelsel nauwelijks voorziet, zoals het onderwijsrecht?
Het uitvoeren van scenario 1 van de commissie Van der Meer is een totaalpakket. Maar ik denk ook dat het een eerlijk pakket is, omdat het beter aansluit bij de reëel gemaakte uren. Op de meeste rechtsgebieden gaan de puntenvergoedingen omhoog, maar op enkele onderdelen van rechtsgebieden gaan conform het advies van de commissie-Van der Meer de puntenvergoedingen ook omlaag. In mijn brief van d.d. 1 november 2021 heb ik uw Kamer hier uitgebreid over geïnformeerd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de scope van de gesubsidieerde rechtsbijstand te verruimen.
Op welk prijspeil gaat u het punttarief vaststellen per 1 januari 2022? Bent u bereid tot indexatie over te gaan, of in ieder geval ervoor te zorgen dat de punttarieven op het niveau van de jaren 2020 en 2021 blijven, de jaren waarin de tijdelijke overbruggingsregeling gold? Zo nee, waarom niet?
Het punttarief wordt op 1 januari 2022 conform artikel 3, tweede lid, Bvr geïndexeerd. Uitgangspunt hiervoor is het punttarief van 2021 van € 113,85, dus zonder de tijdelijke toelage. Nu door invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022 hogere vergoedingen gerealiseerd worden, komt de noodzaak voor voortzetting van de tijdelijke toelage per die datum te vervallen.
De basis van het indexeringspercentage is het prijsindexcijfer 2020, het loonindexcijfer 2020 en de arbeidsproductiviteit in arbeidsjaren naar bedrijfstakken 2020. De bron van deze cijfers is het CBS.
Waarom kiest het kabinet ervoor om dit bedrag van 154 miljoen euro, dat noodzakelijk is en waar zo lang voor gestreden is, niet structureel aan de begroting toe te voegen?
Met de stelselvernieuwing van de rechtsbijstand wordt ingezet op snellere en meer laagdrempelige oplossingen voor mensen met problemen. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst afneemt. Daarnaast zet het kabinet in op een (financiële) bijdrage van commerciële advocatenkantoren.
Deelt u de mening dat al die jaren na de commissie-Van der Meer een herijking van de punten per zaakscode noodzakelijk is en ziet u iets in een structurele monitoring van de punten per zaakscode, bijvoorbeeld om de drie jaar? Bent u bereid dit op korte termijn te regelen?
Met het overnemen van de aanbevelingen van de commissie worden de puntenaantallen weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden.
De aanbeveling van de commissie om een systeem te creëren voor een periodieke evaluatie van het vergoedingenstelsel wordt meegenomen in de stelselvernieuwing rechtsbijstand, waarbij gestreefd wordt naar een continu herijkingsproces.5
Waaruit zou blijken dat de stelselherziening tot minder toevoegingen gaat leiden in de toekomst? Kunt u cijfermatig onderbouwen dat de begroting voor de rechtsbijstand naar beneden kan worden bijgesteld, omdat u minder toevoegingen verwacht af te geven en vanwege de vrijwillige heffing van grote advocatenkantoren? De doorrekening van de stelselherziening berust toch slechts op aannames? En de gerapporteerde afname van het aantal bestuurszaken is toch niet direct terug te herleiden tot uw inzet op het terugdringen van het aantal toevoegingen?
Als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, zal dit ertoe leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Voor een deel gaat het om maatregelen die leiden tot een afname van het beroep op rechtsbijstand, zoals de versterking van de eerste lijn en een meer burgergerichte overheid. Voor een deel gaat het om maatregelen die zien op lagere kosten, zoals e rechtshulppakketten, doelmatigheidswinst en een andere eigenbijdragesystematiek.
De daling van het beroep op rechtsbijstand door de stelselvernieuwing wordt bereikt door het eerder oplossen van zaken als gevolg van de versterking van de eerste lijn en door in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening en wet- en regelgeving binnen het bestuursrecht. Daarbij wordt het probleem van de burger centraal gesteld. Door onderzoeksbureau Significant Public is in 2020 bij experts van verschillende organisaties getoetst in welke mate deze effecten naar verwachting optreden. De resultaten zijn op 2 april 2020 met uw Kamer gedeeld.6
In de begroting is ervan uitgegaan dat als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, dit ertoe zal leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Hierbij is geen rekening gehouden met een opbrengst van een financiële bijdrage van de commerciële advocatuur. De doorrekeningen worden momenteel geactualiseerd om de laatste inzichten en uitgangspunten ten aanzien van de stelselvernieuwing daarin te verwerken. Een dergelijke actualisatie is vast onderdeel van het programma en vindt periodiek plaats.
Voor een meer burgergerichte overheid is samen met de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, de Raad en de betrokken departementen gewerkt aan de ambitie ten aanzien van het terugdringen van het aantal onnodige procedures en daarmee het aantal toevoegingen in het bestuursrecht. Uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat het aantal toevoegingen is afgenomen. Bij dit resultaat past de kanttekening dat de oorzaak achter de afname in toevoegingen in het bestuursrecht niet eenduidig kan worden achterhaald.
Hoe gaat u voorkomen dat er tekorten ontstaan voor de rechtsbijstand wanneer een afname van toevoegingen niet gerealiseerd wordt?
De tarieven gaan we per 1 januari herijken tot het niveau van Van der Meer. Dat gaan we in de jaren daarna ook niet weer afbouwen. De gefinancierde rechtsbijstand is een open-einderegeling. Dit betekent dat er nu, maar ook in de toekomst, geen sprake zal zijn van burgers waarvan de toegang tot het recht niet mogelijk zal zijn.
Door de initiatieven in de eerste lijn en maatregelen die zien op het terugdringen van onnodige procedures van de overheid, verwacht ik de komende tijd een verdere (lichte) daling van het aantal toevoegingen.
Kunt u toelichten op grond waarvan u in uw interview met het NRC zei dat gedupeerden van het toeslagenschandaal wel degelijk toegang tot het recht hebben, omdat zij uiteindelijk bij de Raad van State kwamen?2
Wat ik in het interview heb willen aangeven is dat er niet één eenvoudige oorzaak is aan te wijzen voor de kinderopvangtoeslagaffaire. Het is een complexe kwestie. Gedupeerden van het toeslagenschandaal hadden bijvoorbeeld wel de mogelijkheid hun zaak voor te leggen aan de rechter, echter werden zij daar in het ongelijk gesteld. Dit leidt in retrospectief tot de vraag of de wetgeving voldoende ruimte bood om in te spelen op specifieke gevallen en of deze wetgeving goed werd toegepast. Formeel gezien was er dus toegang tot het rechter maar is het de vraag of daarmee uiteindelijk ook recht is gedaan. Dat vraagt dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende machten kritisch naar zichzelf kijken. En dat doen we ook.
Deelt u de mening dat toegang tot het recht veel meer behelst dan de mogelijkheid om voor een rechter te verschijnen, zoals goede rechtsbijstand, gehoord worden en een oplossing uit een onrechtvaardige situatie? Waarom zei u dat dan niet in het interview?
Ja. Het interview is een optekening van een lang gesprek waarin verschillende zaken aan de orde zijn gekomen.
Kunt u toelichten waarom u in uw interview met de Volkskrant zei dat «het procesmonopolie en het verschoningsrecht privileges zijn voor de advocatuur»? Deelt u de mening dat deze rechten zowel advocaten als rechtszoekenden beschermen en dus ten goede komen aan de rechtsstaat?3
Advocaten hebben een gedeeltelijk procesmonopolie en een geheimhoudingsplicht, met daarvan afgeleid een verschoningsrecht. Andere juridische dienstverleners kennen deze privileges niet. Deze rechten komen ten goede aan de rechtsstaat, maar hebben ook tot gevolg dat advocaten ten opzichte van andere juridische dienstverleners een sterke concurrentiepositie hebben.
Klopt het dat u het extra geld ter uitvoering van scenario 1 van commissie-Van der Meer deels wil dekken met een vrijwillige heffing op de commerciële advocatuur, maar dat daar nog geen afspraken over zijn gemaakt?
Nu het kabinet een substantiële financiële bijdrage levert aan de versterking van de sociale advocatuur, wordt ook nadrukkelijk naar de commerciële advocatuur gekeken om een bijdrage te leveren. Ik verwijs naar mijn brief d.d. 1 november 2021 die ik u gelijktijdig met deze antwoorden heb gestuurd waarin ik u heb geïnformeerd over de plannen.
Wat was de rol van de flitspeiling die over dit thema is gehouden? Heeft de keuze om tot een vrijwillige heffing te komen hiervan afgehangen? Kunt u dit toelichten?4
De flitspeiling is uitgevoerd om via stellingen te peilen hoe een representatief deel van Nederland aankijkt tegen het standpunt of de commerciële advocatuur financieel moet bijdragen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De keuze heeft hiervan niet afgehangen, want in de contourennota 2018 heb ik al aangegeven dat, net zoals van sociale advocaten mag worden gevraagd dat zij zich niet volledig afhankelijk maken van overheidssubsidies, van commerciële advocatenkantoren een maatschappelijke prestatie mag worden verwacht.10Het uitgangspunt daarbij is een grotere solidariteit binnen de beroepsgroep en het in gezamenlijkheid invulling geven aan de toegang tot het recht van minder draagkrachtige burgers.
Hoe ziet u die vrijwillige heffing precies voor u? Wat is de consequentie als deze bijdrage niet kan worden gerealiseerd? Met wie is er daar tot nu toe overleg over gevoerd en wat zijn daarvan de uitkomsten of de scenario’s?
Zie het antwoord 13.
Bent u van plan om tot bindende overeenkomsten met de commerciële advocatuur te komen over een heffing? Zo ja, op welke manier dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord
Waarom heeft u die vrijwillige heffing al in de begroting verwerkt, terwijl u nog met de beroepsgroep over dit idee in gesprek bent?
Zie het antwoord op vragen 8 en 13.
Waarom kiest het kabinet er niet voor om het aftoppen van de inkomsten van de grote advocatenkantoren via de belastingen te laten verlopen in plaats van via een vrijwillige heffing?
Zie het antwoord op vraag 13.
Wat bedoelde u in uw interview toen u zei dat de overheid toewerkt naar het verwezenlijken van artikel 18 van de Grondwet? Waarom is dat op dit moment blijkbaar onvoldoende? Kunt u dat nader toelichten?
Het tweede lid van artikel 18 van de Grondwet geeft de wetgever – met de mogelijkheid van delegatie – de opdracht regels te stellen over rechtsbijstand aan minvermogenden, zodat deze niet wegens hun geringe financiële draagkracht van het fundamentele recht op bijstand in rechte verstoken blijven.11 Dat heeft de wetgever ook gedaan, namelijk met de Wet op de rechtsbijstand («Wrb») en onderliggende regelgeving. Aan die regelgeving wordt momenteel met de stelselvernieuwing gesleuteld. Dat betekent echter niet dat de overheid geen bijdrage zou mogen vragen ter dekking van (een deel van) de kosten van het stelsel. Artikel 18 Grondwet staat er in ieder geval niet aan in de weg om een bijdrage te vragen met het oog op de bekostiging van het stelsel.
Deelt u de mening dat de overheid zich daarmee eigenlijk onttrekt van haar grondwettelijke taak om de minder draagkrachtigen in rechtsbijstand te voorzien?
Zie het antwoord op vraag 18.
De uitvoering van de motie Erkens/Leijten over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land |
|
Renske Leijten , Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Erkens/Leijten over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 731)?
Het onderzoek is recent in opdracht gegeven bij het externe onderzoeksbureau Arcadis. Arcadis heeft veel expertise op het gebied van windturbines en milieueffecten. Men heeft een gedegen onderzoeksvoorstel ingediend waarmee men aan de hand van een aantal scenario’s tot een antwoord op de onderzoeksvraag gaat komen. De planning is dat het onderzoeksrapport in februari 2022 wordt opgeleverd en daarna met een reactie naar uw Kamer wordt verstuurd.
Wie is betrokken bij het onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land?
Relevante (maatschappelijke) stakeholders, zoals Nationaal Kritisch Platform Windenergie (NKPW), de Nederlandse Vereniging voor Omwonenden Windenergie (NLVOW) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA), zullen worden betrokken bij dit onderzoek. Deze stakeholders kunnen relevante informatie delen en actief participeren in een vooroverleg en twee klankbordsessies die georganiseerd zullen worden. Daarnaast wordt het RIVM geconsulteerd vanwege hun expertise op dit gebied.
Worden de lopende en afgeronde rechtszaken aangaande het plaatsen van windmolens bij het onderzoek betrokken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nieuwe jurisprudentie die volgt uit rechtszaken over de plaatsing van windturbines wordt door het Rijk en het onderzoeksbureau in de gaten gehouden. Indien uit rechtelijke uitspraken informatie komt die relevant is voor dit onderzoek naar afstandsnormen, dan zal dat worden meegenomen.
Worden actiegroepen betrokken bij dit onderzoek, aangezien zij al veel voorwerk hebben gedaan? Zo ja, op welke manier en welke actiegroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het onderzoek onafhankelijk zijn en niet betaald worden door de windsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoeksteam van Arcadis zal gebruikmaken van relevante informatie die wetenschappelijk valide en betrouwbaar is. Informatie wordt niet op voorhand uitgesloten op basis van de bron, maar de bron weegt zoals altijd wel mee bij de beoordeling of een onderzoek valide en betrouwbaar is. Dit geldt voor alle onderzoeken, dus ook voor onderzoeken die (deels) zijn gefinancierd door de windsector. Ik heb veel vertrouwen in het onderzoeksteam dat zij goed kunnen beoordelen welke informatie wel en niet te gebruiken.
Beschikt u reeds over scenariostudies over hoe we uitkomen zonder wind op land of bij verschillende strengere afstandsnormen? Zo ja, kunt u die de Kamer doen toekomen, zo nee kunt u deze laten maken, aangezien het doel uit het Klimaatakkoord van 35 Twh al in zicht is en wind op zee meer potentieel lijkt te hebben, naast de verdere inzet op zon-op-dak?
Ik beschik niet over scenariostudies waarbij gekeken wordt naar verschillende afstandsnormen. Wel zijn er naar aanleiding van het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie over omgevingsgeluid en de motie Schonis (Kamerstuk 35 000 A nr. 60) studies uitgevoerd naar wat een geluidsnorm van 45 dB Lden – de voorwaardelijke advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie – zou betekenen voor de plaatsingsmogelijkheden van windturbines. De minimale afstand tussen een nieuwe windturbine en gevoelige objecten in de omgeving – zoals huizen – wordt namelijk gebaseerd op de resulterende geluidbelasting op de gevel van die gevoelige objecten. Een geluidsnorm van 45 dB Lden zou 2 dB lager zijn dan de voorheen geldende Nederlandse geluidsnorm van 47 dB Lden. Momenteel is er door de uitspraak van de Raad van State geen sprake van een landelijke geluidsnorm.
Uit een quick scan blijkt dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour 35% verder van de turbines afligt dan de 47 dB-contour. Het adviesbureau Generation.Energy heeft nader onderzocht wat een grotere geluidscontour landelijk betekent voor de theoretische opwekpotentie van wind op land. Uit hun analyse blijkt dat het totale opwekpotentieel voor wind op land (inclusief grotere binnenwateren) bij een norm van 45 dB Lden naar schatting afneemt met 20%
(-30% op land, -2% op water). Hierbij is puur gekeken naar de afname van totale beschikbare ruimte in Nederland en is niet meegenomen waar nu al windturbines staan. Beide studies zijn te vinden op de website van RVO1.
In het kader van de op te stellen plan-MER om te komen tot nieuwe landelijke milieunormen voor windturbines zal bovendien breed worden gekeken naar de effecten van verschillende normen.
Zoals in antwoord op eerdere vragen aangegeven (vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3892), is het doel van 35 TWh in 2030 niet zonder meer in zicht. Het klopt dat er voldoende ambitie is in de regio’s en dat het bod van de RES’en 1.0 optelde tot meer dan 35 TWh. Maar het is, zoals eerder ook aangegeven, op voorhand niet zeker dat alle locaties die als zoekgebied zijn benoemd, daadwerkelijk of tijdig gerealiseerd zullen worden. Zo vormt de beschikbaarheid van voldoende transportcapaciteit vaak een knelpunt bij de realisatie van wind en zon en kunnen er uit het participatieproces ook veranderingen volgen. De RES’en zijn bovendien techniekneutraal ingestoken: het is dus aan de regio’s zelf om te beslissen hoe zij hun bod willen invullen. Naast de techniekneutrale insteek geldt voor de RES’en ook dat er rekening moet worden gehouden met netinpassing, betaalbaarheid, draagvlak en leveringszekerheid. Een gebalanceerde mix van wind en zon draagt bij aan netstabiliteit en leveringszekerheid. De bijdrage van de RES’en voor de klimaatdoelen kan daarom niet alleen maar van zon-PV komen. Daarbij is ook «repowering» onderdeel van de RES: oude windturbines die worden vervangen door moderne turbines om zo meer groene stroom op te kunnen wekken op dezelfde locatie. Windenergie zal dus belangrijk blijven. Bovendien hebben we ook na 2030 nog een klimaatopgave te vervullen.
Is er zicht op ongebruikte capaciteit van zon op dak, zo ja hoeveel is die?
Innovatieprogramma TKI Urban Energy en onderzoeksbureau Generation.Energy hebben eind vorig jaar een studie naar het ruimtelijke potentieel voor zonnestroom opgeleverd. Zij komen op basis van meerdere onderzoeken op een beschikbaar dakoppervlak van 543 km2 voor woningen en 607 km2 voor utiliteitsgebouwen (ex. kassen), waarvan respectievelijk 6,4% en 4,6% van het potentieel benut is met zonnepanelen. Adviesbureau «Over Morgen» houdt in een benchmark bij hoeveel bedrijfsdaken groter dan 1.000 m2 er met zonnepanelen zijn belegd. Het totale oppervlakte van deze daken is 38.000 ha (380 km2). Begin 2021 was hier 12% van benut. Voor nog eens 16% was begin 2021 een SDE-beschikking. Voor alle potentieelcijfers geldt dat het gaat om ruimtelijk potentieel; het technisch en financieel potentieel zal lager uitvallen. Dit komt doordat sommige daken constructief ongeschikt zijn voor zonnepanelen of omdat het de komende tijd niet mogelijk is om een netaansluiting te realiseren. Per gebouw moet dit worden bekeken. Preciezere cijfers over het daadwerkelijke potentieel kan ik daarom niet geven. In het kader van de motie-Leijten (Kamerstuk 32 813 nr. 734) zal ik verder ingaan op het nog ongebruikte potentieel. Hierover informeer ik uw Kamer begin 2022.
De tekorten bij de Dienst Bewaken en Beveiligen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe groot zijn de tekorten bij de Dienst Bewaken en Beveiligen volgens u? Hoeveel vacatures zijn er niet ingevuld? Hoeveel extra vacatures zouden er opengesteld moeten worden om alle taken van de dienst uit te kunnen voeren?1
Er zijn momenteel 49 vacatures voor de uitvoering van persoonsbeveiligingstaken (peildatum: september 2021) bij de Dienst Koninklijke en Diplomatie Beveiliging (DKDB).
De DKDB kent geen vooraf vastgestelde prestatieafspraken en opereert vanuit de taakstelling vraaggestuurd. Hoeveel vacatures er opengesteld moeten worden om alle taken van de dienst te kunnen uitvoeren blijft afhankelijk van het aantal, de complexiteit en duur van de persoonsbeveiligingsopdrachten aan de DKDB vanuit het bevoegd gezag. In het Rijksdomein betreft dit de NCTV en in het decentrale domein het Openbaar Ministerie (OM). Op dit moment blijkt dat de vraag naar persoonsbeveiliging in het hoogste dreigingssegment wederom is gestegen en daarmee hoger is dan de beschikbare capaciteit.
Wat is volgens u het effect geweest van de toegezegde middelen (2 miljoen) en het akkoord over versnelde opleidingen in 2019, toen er ook al 73 openstaande vacatures waren?2
Het doel van deze investering in 2018 was om in drie jaar een instroom van 100 nieuwe medewerkers voor de uitvoering van persoonsbeveiligingstaken bij de DKDB te realiseren. Er is onder meer geïnvesteerd in het vergroten van de instroom van interne sollicitanten en in het creëren van een nieuw instroomtraject voor externe sollicitanten met relevante werkervaring en het vereiste werk- en denkniveau. Dit heeft geresulteerd in een totale instroom van 99 medewerkers voor de uitvoering van persoonsbeveiligingstaken over de periode 2018–2020; het aantal vacatures is daarmee gedaald tot 49. Daarnaast volgen nog 36 kandidaten het traject voor externe sollicitanten, de zogenaamde initiële instroom. Dit resulteert in een extra instroom van maximaal 20 medewerkers in 2022 en 16 medewerkers in 2023. Hoewel de bezetting door deze instroom zeker verbetert, zijn uitval tijdens de opleiding en uitstroom van medewerkers uit de dienst, in relatie tot de toenemende vraag naar persoonsbeveiliging door de DKDB, blijvende punten van aandacht voor de ontwikkeling van de bezetting.
Wat is uw analyse van het feit dat deze problemen al jaren spelen, de toegenomen vraag naar beveiliging en bewaking niet uit de lucht komt vallen en er desondanks nog steeds problemen zijn met onder andere de capaciteit?
De taakuitvoering in het stelsel bewaken en beveiligen zaken is de afgelopen jaren complexer, langduriger en extremer in omvang en zwaarte geworden. Hierdoor dienen meer beveiligingsmaatregelen getroffen worden dan voorheen. De verwachting is dat dit niet gaat verminderen. Om die reden heeft dit kabinet geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie.3 Deze versterkingen dienen in 2024 volledig gerealiseerd te zijn. De eerste tranches zijn inmiddels gerealiseerd, hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 8 februari 2021.4
Voor het uitvoeren van persoonsbeveiliging in het hoge risicosegment is specialistische capaciteit nodig, waarbij structureel sprake is van een beperkte arbeidsmarkt. De afgelopen jaren is daarom fors ingezet op het verhogen van de instroom, het aanboren van nieuwe doelgroepen en het moderniseren en waar mogelijk verkorten van de opleiding. Dat heeft – zoals aangegeven – positieve effecten gehad. Dat neemt niet weg dat ook met dit flankerend beleid gericht op instroom en opleiding de mogelijkheid om dergelijke specialistische capaciteiten substantieel te vergroten relatief beperkt is en tijd en structurele maatregelen vergen. Dat geldt overigens ook voor andere specialistische capaciteiten.
Wat is volgens u wel de oplossing om deze tekorten aan te pakken?
De structurele versterking van het stelsel bewaken en beveiligen is gericht op het versterken van de capaciteit en kwaliteit over de gehele linie, zodat beveiligingsmaatregelen tijdig, effectief en adequaat ingezet kunnen worden wanneer er sprake is van dreiging en risico. Door in te zetten op flexibilisering en professionaliseren dient de druk op te capaciteit fors te verminderen. Daarnaast heb ik de commissie Bos gevraagd naar het stelsel te kijken en voorstellen te doen voor de wijze waarop het stelsel toekomstbestendig gemaakt kan worden om blijvend het hoofd te bieden aan huidige en toekomstige dreigingen. Dit rapport heeft uw Kamer onlangs ontvangen. In de nadere opvolging van de aanbevelingen moet duidelijk worden hoe de noodzakelijke aanpassingen zich verhouden tot de recente versterkingen in capaciteit en kwaliteit, zoals de extra financiering die is opgenomen in de structurele investering in de aanpak van ondermijning.5
Om de capaciteit van de DKDB op peil te krijgen, zijn al extra maatregelen genomen ten behoeve van werving, selectie en opleiding. In mijn brief van 4 oktober 2021 heb ik tevens aangegeven aanvullend te investeren in de uitvoering van beveiligingsmaatregelen in het hoogste geweldsdreigingsspectrum, hierdoor kan extra capaciteit geworven worden bij de DKDB.6 Met deze extra middelen kan blijvend worden geïnvesteerd in het werven, selecteren, opleiden en trainen van nieuwe medewerkers. Omdat het opzetten van het instroomtraject voor externe kandidaten met relevante werkervaring effectief is gebleken, wordt dit traject de komende jaren gecontinueerd en wordt daarbij bezien welke mogelijkheden er zijn om de samenwerking met partners te intensiveren.
Speelt de interne cultuur bij deze dienst een rol bij deze tekorten volgens u?3 4
Zie het antwoord op vraag 3 voor een analyse van de tekorten. Er zijn geen signalen bekend die hierop wijzen. Verder is er gerichte aandacht voor de hogere werkdruk bij de medewerkers.
Kunt u aangeven of de integriteitsonderzoeken en maatregelen van destijds de gewenste verandering hebben bewerkstelligd? Hoe zijn de verhoudingen binnen de dienst nu?
De dienst heeft de afgelopen jaren al grote stappen gezet in het verbetertraject dat is ingezet in reactie op de bevindingen uit de onderzoeken. Zo is er geïnvesteerd in de instroom van nieuwe medewerkers, aandacht voor het vergroten van de interne veiligheid en meer aandacht voor de persoonlijke coaching en ontwikkeling van medewerkers. Ook is er een ontwikkelslag gemaakt in het herijken van de operatie en de operationele inzetplannen. Tegelijkertijd zijn nog niet alle onderdelen afgerond en is er op dit moment wederom sprake van een hoge werkdruk. Met de extra investeringen die ik mijn brief van 4 oktober jl. heb aangekondigd kunnen veel van bovenstaande ontwikkelingen worden voortgezet en bestendigd, zoals het realiseren van het nieuwe inrichtingsplan DKDB, dat mede is ontworpen op basis van de bevindingen uit de betreffende onderzoeken.
In hoeverre spelen de grote problemen bij de Landelijke Eenheid en de diensten waar ze verantwoordelijk voor zijn, een rol bij deze tekorten?5 6 7
Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik een analyse gegeven van het huidige capaciteitsvraagstuk bij de DKDB. Er is landelijk binnen het gehele stelsel van bewaken en beveiligen sprake van capaciteitsdruk.
Het coronatoegangsbewijs |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een inloophuis in Deventer verplicht is om voor bepaalde activiteiten gebruik te maken van het coronatoegangsbewijs?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, mede gelet op het feit dat veel bezoekers niet digitaal vaardig zijn, niet kunnen lezen en/of nauwelijks een sociaal netwerk hebben, waardoor het voor hen een hoge drempel is om aan deze pasplicht te kunnen voldoen?
Het aanvragen van een coronatoegangsbewijs wordt zo laagdrempelig mogelijk gemaakt door verschillende routes voor zowel digivaardigen als minder-digivaardigen in te richten. De verschillende mogelijkheden bestaan uit:
Bij het telefonisch aanvragen is het bezit van een smartphone en/of computer niet noodzakelijk. Wanneer telefonisch aanvragen niet lukt, kan een coronabewijs aangevraagd worden via een aanvraagformulier. Dit aanvraagformulier is op te halen bij de bibliotheek. Bij vragen of problemen is de CoronaCheck helpdesk 24 uur per dag bereikbaar.
Wanneer voor de eerste twee opties wordt gekozen, is het coronabewijs direct beschikbaar. Wanneer voor de laatste twee opties wordt gekozen, is de wachttijd een paar dagen.
Hoe verhoudt de verplichte coronapas voor het inloophuis zich tot het aangenomen amendement-Van der Staaij waarin staat dat het verboden is om voor openbare en publieke plaatsen een coronatoegangsbewijs te vragen, tenzij dat wettelijk is vereist? Bent u ermee bekend dat in de toelichting op dit amendement «buurthuizen» expliciet worden genoemd? Bent u bereid om zo spoedig mogelijk duidelijkheid hierover te verschaffen zodat alle buurthuizen, inloophuizen en dergelijke voorzieningen toegankelijk blijven zonder een verplicht coronatoegangsbewijs?2
Voor buurt- en wijkcentra geldt een uitzondering op de CTB plicht voor evenementen die tot de reguliere exploitatie behoren. Tevens geldt er een uitzondering op de CTB plicht voor de horecafunctie wanneer dit betrekking heeft op besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen. Alleen wanneer er binnen buurt- en wijkcentra gebruik wordt gemaakt van de horecafunctie zonder dat er sprake is van besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen of er sprake is van een evenement dat niet tot de reguliere exploitatie behoort, dan dient er dus gebruik gemaakt te worden van CTB’s en gelden eventueel de aanvullende bezoekersnormen voor evenementen. Dit betekent dat buurt- en wijkcentra al de reguliere activiteiten en voorzieningen kunnen bieden zonder dat een CTB is vereist.
Wat vindt u ervan dat een coronatoegangsbewijs geëist wordt om deel te kunnen nemen aan de beroepsopleiding voor advocaten?3
Op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 zijn alleen coronatoegangsbewijzen verplicht voor eet- en drinkgelegenheden (met uitzondering van terrassen en afhaal), evenementen, professionele sportwedstrijden en vertoningen van kunst en cultuur. Het is dus niet zo dat de regeling voor deze opleidingen een coronatoegangsbewijs noodzakelijk maakt. Uit het bericht blijkt ook dat de CTB plicht volgt uit de keuze deze beroepsopleidingen te laten plaatsvinden in eet- en drinkgelegenheden en deze binnen de eet- en drinkgelegenheden kennelijk ook niet zodanig te organiseren dat er geen CTB plicht geldt.
Voor opleidingen en trainingen geldt op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 geen CTB plicht. In die zin is een vrijstelling dus niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze eis zich tot het recht op onderwijs en het volgen van een beroepsopleiding of training?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wenselijk vindt u het dat opleidingsinstituten zoals de Beroepsopleiding Advocaten dergelijke eisen kunnen stellen, terwijl de regering er op dit moment welbewust voor heeft gekozen om, onder de huidige epidemiologische omstandigheden, geen coronatoegangsbewijs in te voeren in het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs? Bent u bereid om dergelijke opleidingen en trainingen vrij te stellen van het gebruik van het coronatoegangsbewijs?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat journalisten zijn vrijgesteld van het vertonen van een coronatoegangsbewijs in horecagelegenheden indien zij kunnen aantonen dat zij daar zijn in het kader van de «uitoefening van beroep en bedrijf»? Kunt u aangeven of deze uitzondering ook in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is openomen? Zo nee, is deze uitzondering dan rechtsgeldig?4
In artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid is een uitzondering op de CTB-plicht ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten op een locatie waar de CTB-plicht geldt. Deze uitzondering kan ook op journalisten van toepassing zijn, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om een horecalocatie te betreden voor verslaglegging of andere journalistieke werkzaamheden die ter plaatse moet worden uitgeoefend.
Hoe wenselijk vindt u het dat openbaar bestuurders en volksvertegenwoordigers telkens een coronatoegangsbewijs moeten vertonen wanneer zij zich uit hoofde van hun functie in een horecagelegenheid of evenementenlocatie moeten begeven?
De uitzondering die voor journalisten en andere beroepsgroepen op grond van artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt ook voor bestuurders en volksvertegenwoordigers. Indien een persoon zich in het kader van de uitoefening van het beroep op een locatie dient te begeven waar een coronatoegangsbewijs verplicht is en indien deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, hoeft niet om een coronatoegangsbewijs gevraagd te worden. Voor bestuurders en volksvertegenwoordigers gaat deze uitzondering meestal niet op. Het zal doorgaans namelijk niet noodzakelijk zijn om een vergadering van een volksvertegenwoordiging te houden op een plaats waar een coronatoegangsbewijs verplicht is gesteld. Dergelijke bijeenkomsten kunnen, en zullen, immers in de meeste gevallen op een andere locatie worden gehouden zoals het gemeentehuis.
Bent u bereid om voor bestuurders en volksvertegenwoordigers een soortgelijke uitzondering te maken als er blijkbaar voor journalisten geldt, zodat bijeenkomsten, vergaderingen en andere activiteiten in het kader van het openbaar bestuur altijd toegankelijk blijven zonder coronatoegangsbewijs?
De uitzondering uit artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt voor alle personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten. Voor zover bestuurders en volksvertegenwoordigers zich op een locatie moeten begeven voor het uitoefenen van hun werkzaamheden en deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, is deze uitzondering dus ook op hen van toepassing.
Bent u in ieder geval bereid om het aangenomen amendement-Van der Staaij onder de aandacht te brengen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), waaruit blijkt dat voor bezoek aan het gemeentehuis (en dus voor deelname of bezoek aan bijeenkomsten van de gemeenteraad) geen coronapas mag worden verplicht?5
In reactie op vragen hierover is reeds aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten kenbaar gemaakt dat voor een bezoek aan het gemeentehuis geen CTB plicht geldt.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen, gegeven het belang ervan op de korte termijn, per ommegaande te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat er woede is over de handelwijze van de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over handelwijze gemeente in zaak zwaargehandicapte Abdullah: «Ronduit asociaal»»?1
Wat vindt u van de gang van zaken, waarin de ouders van een persoon met een beperking jarenlang problemen ervaren met de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats?
Kunt u verhaal halen bij de gemeente Den Haag over de gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de ouders van deze persoon letterlijk klachten aan hun rug hebben omdat zij hun kind met een beperking naar de auto moeten dragen?
Deelt u de mening dat de gemeente Den Haag in deze zaak asociaal heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de betreffende ouders zo snel mogelijk van de gemeente Den Haag een invalidenparkeerplaatsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de gemeente Den Haag op het matje te roepen en uw positie te gebruiken om de gemeente Den Haag ertoe te bewegen de betreffende mensen op een gepaste wijze te helpen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze zaak geen incident is, maar dat het veel vaker voorkomt dat gemeenten en woningcorporaties mensen op een asociale wijze behandelen?2
Wat doet u om een menselijke en sociale manier van besturen te bevorderen bij gemeenten, woningcorporaties en andere partijen?
Het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen?1
In een rapport over transparantie in de tarieven in de paramedische zorg dat onlangs is verschenen, pleit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor meer overleg tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten over kwaliteit van de zorg in de toekomst2. In een reactie aan de Tweede Kamer op dit rapport3 heb ik aangegeven dit pleidooi te onderschrijven; van belang is een dialoog tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot een gezamenlijke toekomstvisie te komen waarin passende paramedische zorg centraal moet staan.
Uit navraag bij Zilveren Kruis is mij gebleken dat de scholing op het gebied van datarapportage «Hoe gebruik ik data in de praktijk» (e-learning) op initiatief van en in samenspraak met de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF), een onafhankelijk kwaliteitsregister voor fysiotherapeuten en voor fysiotherapiepraktijken, is ontwikkeld door het Nederlands Psychoanalytisch Instituut (NPi). Dit is een gecertificeerde scholingsaanbieder in de paramedische wereld die als missie heeft: het (verder) professionaliseren van fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten en andere (paramedische) professionals in de gezondheidszorg.
Zilveren Kruis heeft met SKF gesproken over de toegevoegde waarde van de
e-learning op het toepassen van datarapportage in de dagelijkse praktijk. Ik vind het een goede ontwikkeling dat zorgverzekeraars in samenspraak met deskundige partijen in het veld in gesprek gaan over het verder verbeteren van de kwaliteit van zorg.
Het is beleid van Zilveren Kruis om de e-learning als een verplicht onderdeel op te nemen van de contractsmodule «Voortdurend verbeteren». Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om deze module aan het contract toe te voegen. Dus alleen voor de praktijken die deze module afsluiten, geldt de verplichte scholing.
Wat is volgens u de toegevoegde waarde van dit soort verplichte scholingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg?
Zilveren Kruis wil met nascholing op het gebied van dataverzameling met
fysiotherapiepraktijken die de extra module hebben afgesloten de kwaliteit van zorg verbeteren. Dataverzameling is een belangrijke pijler onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 en partijen zijn het erover eens dat – mits goed ingezet – het verzamelen en gebruiken van relevante data in de
paramedische zorg kan leiden tot een hogere kwaliteit van zorg. Ik vind het dus positief dat zorgverzekeraars hier in overleg met de beroepsgroep stappen in zetten. Of het verplichten van specifiek deze leergang in de contractering bijdraagt aan kwaliteitsverbetering, kan ik niet beoordelen. Hierover moeten zorgverzekeraars en zorgverleners gezamenlijk afspraken maken. Wel heeft Zilveren Kruis aangegeven dat, mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft dit dan kenbaar gemaakt kan worden.
Vindt u het wenselijk dat zorgverleners verplicht zes uur moeten besteden aan een verplichte scholing over een onderwerp dat niet direct bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg?
Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om de module «Voortdurend Verbeteren» aan het contract toe te voegen. Er staat een opslag op het tarief tegenover als tegemoetkoming voor de extra inspanning die de praktijk levert.
Hoeveel zorguren gaan per jaar op aan scholingen die niet per se bijdragen aan betere zorgverlening?
De beroepsgroep bepaalt zelf, door inrichting van een kwaliteitsregister, hoeveel tijd fysiotherapeuten minimaal moeten besteden om naast hun bevoegdheid, hun kennis up to date te houden en competenties te onderhouden. Voor de e-learning «Hoe gebruik ik data in de praktijk» krijgen fysiotherapeuten 6 accreditatiepunten. Dat is 10% van het minimale aantal punten per jaar.
Hoe verhouden dit soort eisen vanuit zorgverzekeraars zich tot de pogingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de bureaucratie in de zorg terug te dringen, zoals het actieplan (Ont)Regel de Zorg?
De deelname aan deze e-learning vloeit voort uit de keuze voor een module die een opslag op het tarief geeft. De keuze voor de module is vrijwillig en er staat een financiële vergoeding tegenover. De fysiotherapeut heeft in de contract- periode 2022 – 2023 twee jaar de tijd om de e-learning te volgen. De scholing telt mee voor de herregistratie en komt er dus niet bij, maar komt in plaats van een andere scholing. Netto kost het dus geen extra tijd. Bovendien was de scholing, bij aanmelding voor 1-10-2021, gratis. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan dat mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft, dan kan dit kenbaar worden gemaakt.
Onderneemt u ook acties om de onnodige bureaucratie tegen te gaan die vanuit zorgverzekeraars aan zorgverleners wordt opgelegd? Zo ja, welke?
Met het programma [Ont]Regel de Zorg pakt VWS sinds mei 2018 samen met de zorgsector de regeldruk voor zorgprofessionals en cliënten/patiënten aan. In het kader van dit programma ben ik voortdurend in gesprek met alle betrokken partijen, waaronder nadrukkelijk ook bijvoorbeeld Zorgverzekeraars Nederland (ZN), over de afspraken die reeds gemaakt zijn om de regeldruk te verminderen en over aanvullende mogelijkheden om de regeldruk te verminderen en de rol die partijen daarin hebben. In de periode dat het programma nu loopt, zijn dankzij de gezamenlijke inzet van alle betrokken zorgverleners en partijen diverse mooie resultaten bereikt. Van ruim een kwart van de 171 actiepunten waaraan binnen het programma is of wordt gewerkt, zijn ZN dan wel de zorgverzekeraars als (een van de) trekker(s) aangemerkt. Een voorbeeld van een actiepunt dat is gerealiseerd is het beperken van de materiële controletermijn in de paramedische zorg, GGZ en farmacie. Deze actiepunten en de meest recente stand van zaken van deze actiepunten is te vinden op www.ordz.nl. Op 14 december 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het programma4.
In hoeverre mag een zorgverzekeraar dit soort dingen verplicht stellen? Op basis van welke regelgeving is dit toegestaan?
Er is geen sprake van een verplichting. De praktijk kan zelf de keuze maken om de module «Voortdurend verbeteren» aan het contract toe te voegen.
Welke eisen mag een zorgverzekeraar aan zorgverleners stellen? Kunt u hier een limitatieve opsomming van geven?
Zorgverzekeraars stellen eisen aan en maken contractuele afspraken met zorg-aanbieders om de kwaliteit van de zorg voor patiënten te borgen. Wat die kwaliteit is, bepaalt de beroepsgroep zelf. In casu houdt de beroepsgroep van fysio-therapeuten twee kwaliteitsregisters in eigen beheer bij: een register voor de individuele fysiotherapeut en een register voor de praktijk waarvan de fysio-therapeut deel uitmaakt. Daarmee heeft de beroepsgroep zelf de eisen bepaald voor registratie. Het staat zorgverzekeraar individueel vrij dit door te vertalen naar contractuele afspraken. Zo stelt Zilveren Kruis twee contractvoorwaarden aan fysiotherapeuten waarin de bevoegdheid en bekwaamheid wordt geborgd:
Daarnaast kunnen zorgverzekeraars aanvullende eisen stellen om de kwaliteit van zorg verder te verhogen. Zilveren Kruis heeft deze mogelijkheid gebruikt door bij de module «Voortdurend Verbeteren» de scholingseis te verplichten maar deze wel te koppelen aan een hoger tarief.
Het artikel dat de Twentse corporatie Domijn met een truc de verhuurdersheffing omzeilt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Twentse corporatie Domijn omzeilt met truc de verhuurdersheffing»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat corporatie Domijn een fiscale truc uitvoert om belasting te ontwijken?
De aanpak van belastingontwijking in internationaal verband is een speerpunt van het Kabinet. Dat betekent echter niet dat belastingontwijking nationaal niet aangepakt wordt. Voor individuele belastingplichtigen en hun belastingzaken geldt echter de geheimhoudingsplicht2 en kan ik geen uitspraak doen. In zijn algemeenheid geldt voor de verhuurderheffing het volgende.
Een verhuurder die in aanmerking wil komen voor de Regeling vermindering verhuurderheffing kan een Voorlopige investeringsverklaring (VIV) aanvragen, mits de aanvrager verhuurderheffingsplichtig is. Hierbij is van belang dat de VIV wordt afgegeven voor een woning resp. locatie, en niet voor een aanvrager. De reden hiervoor is dat het vaak voorkomt dat de bouw wordt gerealiseerd door een ontwikkelaar in opdracht van een verhuurder, die het project na afronding overdraagt aan die verhuurder. De verhuurder kan na oplevering de Definitieve investeringsverklaring (DIV) aanvragen, en deze in aftrek brengen in zijn aangifte verhuurderheffing. Dit kan echter nooit tot een teruggave leiden. Indien de heffingsverminderingen de verschuldigde verhuurderheffing overtreffen, kan het surplus van heffingsverminderingen in één van de volgende drie jaren in aftrek gebracht worden. Hiermee wordt voorkomen dat verhuurders die veel nieuwbouwprojecten uitvoeren en een relatief kleine woningvoorraad hebben hun DIV niet in mindering kunnen brengen op de verhuurderheffing. Gelet op voorstaande redenen is het niet mogelijk om te registreren voor welke objecten de heffingsvermindering verzilverd is.
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) voert de Regeling vermindering verhuurderheffing uit. RVO beoordeelt of aanvragen voor een voorlopige en definitieve investeringsverklaring voldoen aan de regelgeving. Daarbij heeft RVO zonodig overleg met de Belastingdienst, die de heffingvermindering toekent. Elke casus wordt hierbij individueel beoordeeld.
Hoeveel corporaties hebben de betreffende fiscale truc uitgevoerd en voor hoeveel geld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de heffingskorting voor nieuwbouw van sociale huurwoningen? Hoeveel corporaties hebben zich ingeschreven en voor hoeveel geld?
Voor de jongste regeling, RVV Nieuwbouw 2020 is voor ruim 2,6 mld aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven voor ruim 111 duizend woningen. Het aantal aanvragers is 267, waaronder 245 woningcorporaties. De woningcorporaties hebben 2,5 mld aan voorlopige investeringsverklaringen ontvangen, en overige verhuurders 100 mln.
Deelt u de mening dat we geen fiscale truc horen te verwachten van een corporatie, een maatschappelijke instelling?
Vanzelfsprekend ga ik ervanuit dat woningcorporaties zich houden aan wet- en regelgeving. De Regeling vermindering verhuurderheffing biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toekenning van heffingsverminderingen. Overdracht van Definitieve investeringsverklaringen kan lonend zijn in de uitzonderlijke gevallen waarbij een verhuurder niet zelf in de gelegenheid is om zijn heffingskorting te verzilveren binnen de wettelijke termijn. De overnemende rechtspersoon maakt hierbij gebruik van de groepsaangifte.
Overigens is de Regeling vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw op 1 juli 2020 gesloten voor nieuwe aanvragen. Aanpassing van de wet- en regelgeving kan niet met terugwerkende kracht.
Is het waar dat, zoals in het artikel is gesteld, gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
De Autoriteit woningcorporaties (AW) en gemeenten waarbinnen de corporatie actief is moeten goedkeuring verlenen aan danwel een zienswijze geven op de overname van een juridische entiteit door een woningcorporatie. Deze goedkeuring en zienswijze staan volledig los van de toekenning van investeringsverklaringen dan wel heffingsverminderingen.
In mijn antwoord op de tweede en derde vraag heb ik aangegeven hoe de wettelijke regeling werkt, dat RVO de verzoeken om een investeringsverklaring (VIV en DIV) behandelt en de DIV als heffingsvermindering in aftrek gebracht kan worden in de aangifte verhuurderheffing in het onderhavige jaar of één van de drie volgende jaren.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gaat over de toekenning van de heffingskorting? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verwacht u dat de RVO de heffingskorting gaat toekennen en de fiscale truc gaat goedkeuren aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de heffingskorting is bedoeld voor nieuwe nieuwbouwplannen en niet voor nieuwbouwplannen die al worden uitgevoerd?
De intentie van de Regeling vermindering verhuurderheffing is investeringen in de sociale woningvoorraad te stimuleren.
Kunnen corporaties de betreffende fiscale truc uitvoeren volgens de regels van de heffingskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de regels van de heffingskorting tegen het licht te houden en aan te passen om te voorkomen dat corporaties een fiscale truc uitvoeren om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een afspraak te maken met corporaties om geen fiscale truc uit te voeren tot de regels van de heffingskorting zijn aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat we horen te verwachten dat een corporatie, een maatschappelijk instelling, zich aan de regels houdt en niet de randen van de regels opzoekt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Ziekenhuis OZG door deal met PowerField in de armen van commercie geduwd en het unieke Oldambtster landschap wordt vermarkt: 'Onoorbaar en amoreel'' |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de angst dat na de zorg ook het landschap vermarkt wordt?1 Waarom wel/niet?
Het kabinet deelt deze zorg niet. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk binnen het kader van wetten en ruimtelijk beleid. In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen en regelgeving. Voor wat betreft het realiseren van duurzame energie is in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken dat dit wordt overgelaten aan decentrale overheden (provincies, gemeenten en waterschappen). Dat betekent dat zij ruimtelijke kaders formuleren voor het realiseren van duurzame energie. Voor wat betreft zonne-energie is aan de regio’s de voorkeursvolgorde zonne-energie meegegeven voor het maken van ruimtelijke afwegingen. Dat betekent dat bij het maken van de afweging in eerste instantie gekeken wordt naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik zoals zon op dak, om daarmee landbouwgronden of natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien.
Waarom heeft de directie van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) besloten tot een deal met Powerfield?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens wijs ik erop dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de zorg afhankelijk is van dergelijke deals? Kunt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de zorg afhankelijk zou zijn van «deals» wijs ik van de hand. Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, geeft desgevraagd aan dat deze gesprekken constructief verlopen.
Is er zorggeld gemoeid met deze deal? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Het OZG heeft desgevraagd laten weten dat dit niet het geval is.
Op welke manier profiteert het OZG van deze deal?
Indien PowerField toestemming krijgt om het betreffende zonnepark te bouwen, ontvangt het OZG een financiële bijdrage van € 20 miljoen. Volgens het ziekenhuis zou deze bijdrage van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Op welke manier profiteert Powerfield van deze deal?
PowerField heeft desgevraagd laten weten dat het realiseren van dit park hen in staat zal stellen een grootschalig zonnepark te exploiteren en het rendement daarvan te genieten. Overigens betekent dit schenkingsvoorstel nog niet dat het park daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Daarvoor is onder meer ruimtelijke
medewerking nodig is van lokaal bevoegd gezag, dat daarbij primair een ruimtelijke afweging zal maken, zoals vereist vanuit de Wet ruimte ordening (Wro).
Op welke manier profiteert de omgeving van deze deal?
Het kabinet hecht eraan dat omwonenden tijdig en volledig worden betrokken bij ruimtelijke besluitvorming in hun omgeving. Afspraken waarbij ook iets teruggedaan wordt voor de omgeving kunnen het resultaat zijn van een dergelijk proces. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor grootschalige opwekking van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Het lijkt erop dat in dit geval voor een andere aanpak is gekozen, waarbij omwonenden in mindere mate zijn betrokken.
Desgevraagd laat PowerField weten dat zij oriënterende gesprekken hebben gevoerd met verschillende stakeholders maar dat er wat hun betreft eerst ruimte zou moeten komen in het ruimtelijk beleid m.b.t. zon- en windparken van de gemeente Oldambt om een dergelijk initiatief verder uit te werken. Dat zou PowerField vervolgens als initiatiefnemer in staat stellen een maatwerkmethode toe te passen waarbij de omgeving betrokken wordt voor het vinden van draagvlak en participatie. Volgens PowerField kan de uitwerking pas plaatsvinden na vaststelling van het beleid. In dat geval was het qua proces echter logisch geweest dat ook het idee voor een dergelijke schenking pas in beeld zou komen na vaststellen van het beleid. Waarbij de eventuele aanpassing van dit beleid net als de eventuele schenking een resultaat zouden zijn van proces met omwonenden.
Op welke manier is de omgeving betrokken bij de totstandkoming van deze deal?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat «(...) het plaatsen van een kassa bij het landschap en daarmee de ruimte te gebruiken als «melkkoe» (...) onoorbaar en amoreel [is]»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er wettelijke en beleidskaders waaraan ruimtelijke ontwikkelingen gebonden zijn. Als gevolg hiervan dient er in alle gevallen een publieke belangenafweging te worden gemaakt door lokaal bevoegd gezag. Dit biedt voldoende waarborgen om te voorkomen dat de ruimte als «melkkoe» wordt ingezet. Specifiek voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) wijst het kabinet hierbij ook op de voorkeursvolgorde voor zon-PV in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarmee gemeenten extra handvatten hebben voor het maken van belangenafwegingen met het oog op behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3
Wat gaat u doen om het publieke belang van zowel de zorg als het landschap te dienen?
Zie antwoord vraag 9.
Nevenfuncties van de demissionair minister van Defensie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op het cv van de heer Kamp als demissionair Minister van Defensie staat niet vermeld dat de heer Kamp lid is van de Colleges financieel toezicht van respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en Bonaire, Sint Eustatius en Saba; terwijl op de internetsite van deze colleges de heer Henk Kamp wel als lid van deze colleges staat vermeld. Klopt het dat de heer Kamp nog lid is van deze colleges?1 2
De heer Kamp heeft voorafgaand aan zijn beëdiging verklaard zijn betaalde en onbetaalde nevenfuncties neer te leggen en hiervan mondeling mededeling gedaan aan de genoemde colleges. Deze opzegging heeft hij op 25 september 2021 schriftelijk bevestigd aan de Staatssecretaris van BZK, de heer Knops. De heer Kamp heeft vanaf het moment van zijn verklaring geen werkzaamheden meer verricht voor de genoemde colleges. Het daadwerkelijke ontslag zal nog formeel zijn beslag krijgen in een koninklijk besluit.
Klopt het dat de heer Kamp na zijn benoeming tot demissionair Minister van Defensie zijn functies als lid van de genoemde colleges niet met onmiddellijke ingang heeft neergelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
In geval de heer Kamp deze nevenfuncties nog niet heeft opgezegd, hoe verhoudt zich dat dan tot de Rijkswet financieel toezicht waar expliciet in artikel 3 bepaald is dat een lid van een dergelijk college niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn? Deelt u de mening dat de heer Kamp daarom geen lid meer is of kan zijn van een van de genoemde colleges? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft u de heer Kamp toestemming gegeven zijn nevenfuncties als collegelid te behouden? Zo ja, op grond van welke overweging en hoe verhoudt zich dat tot de regel dat bewindspersonen geen nevenfuncties mogen hebben? En zo ja, heeft u daar de Kamer conform de regels uit het Handboek voor bewindspersonen (het Blauwe Boek) van op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom heeft u die toestemming niet gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de leden van de genoemde colleges hun functie onafhankelijk moeten kunnen uitoefenen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een lid van een dergelijk college die de Rijksministerraad moet informeren en adviseren, niet onafhankelijk kan zijn als hij zelf ook Minister is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kan een lid van de ministerraad zichzelf dan onafhankelijk adviseren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien de heer Kamp zijn functie als collegelid, al dan niet tijdelijk, heeft neergelegd of gaat neerleggen, wordt zijn functie dan ingevuld en zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is over de opvolging van de heer Kamp nog niets bekend. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Indien er geen op voordracht van Nederland benoemd lid in een van de colleges zitting heeft, betekent dat dan dat als de begrotingen van de eilanden beoordeeld moeten worden en de colleges daarover advies moeten uitbrengen, er geen namens Nederland voorgedragen lid is? Zo ja, deelt u de mening dat dat ongewenst is en dat er daarom spoedig iemand op voordracht van Nederland benoemd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om zo snel als verantwoord mogelijk is te voorzien in de opvolging. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Bestaat er een door de rijksoverheid bijgehouden centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden? Zo ja, waar is dat register te vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, bent u bereid een dergelijk register alsnog in te richten?
Er bestaat geen centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden. Het uitgangspunt bij aanvaarding van het ministerschap is dat de aangezochte bewindspersoon zijn nevenfuncties opgeeft (Zie hiervoor de brief van Balkenende van 20 december 2002, Kamerstuk 28 754, nr. 1).3 Onder omstandigheden wordt hiervan afgeweken, en wordt hiervan melding gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Nevenfuncties kunnen voorts, waar aan de orde, worden vermeld op de CV’s van bewindspersonen op www.rijksoverheid.nl/bewindspersonen.
De staat van de brandweer |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Van Raak, die stelt dat de experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden er in geen geval voor zouden mogen zorgen dat de brandweerzorg verslechtert?1
Ik ben het met u eens dat experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden de brandweerzorg op een gelijkwaardig niveau moet houden. In mijn brief van 15 oktober 20192 heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de motie Van Raak. Daarnaast heb ik de Kamer in mijn brief van 18 februari 20203 geïnformeerd over gebiedsgerichte opkomsttijden.
Graag wijs ik u erop dat de kwaliteit van de brandweerzorg de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s is. Zij leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik onderschrijf uiteraard dat het behoud van de huidige kwaliteit van brandweerzorg van groot belang is. Gebiedsgerichte opkomsttijden zijn dan ook bedoeld om het bestuur beter in staat te stellen keuzes te maken en besluiten te nemen over de inrichting van de brandweerzorg. Dit wordt getoetst in pilots. Daarbij hecht ik er aan dat de besturen van de veiligheidsregio’s realistische opkomsttijden vaststellen.
Hoe verhoudt zich de sluiting van de brandweerpost in Ede met de aangenomen motie volgens u?2
De veiligheidsregio Gelderland – Midden laat weten dat door het invoeren van een 24/7 bezette brandweerpost in Ede-stad per 1 januari 2021, de andere (vrijwillige) brandweerpost in Ede-stad niet meer nodig is. De invoering van de 24/7 bezette brandweerpost geeft een significant betere brandweerdekking van de eerste tankautospuit en redvoertuig dan voorheen en voldoet hiermee ook ruimschoots aan de uitgangspunten van het dekkingsplan van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke en zorgwekkende ontwikkeling is als veiligheidsregio’s eigenstandig besluiten zich minder te richten op opkomsttijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het halen van opkomsttijden is één van de elementen om effectieve en hoogwaardige brandweerzorg te realiseren. Ik acht het dan ook van groot belang dat veiligheidsregio’s hier verantwoordelijkheid in nemen. Ik heb u in mijn brief van 15 oktober 20195 geïnformeerd over de systematiek van de gebiedsgerichte opkomsttijden. De systematiek van gebiedsgerichte opkomsttijden wordt opgenomen in het besluit Veiligheidsregio’s als voldaan is aan een aantal randvoorwaarden, waaronder het jaarlijks informeren van de betreffende gemeente over de gerealiseerde brandweerzorg.
Wat wordt er aangepast in de werkwijze van de brandweer naar aanleiding van het rapport over de brand in een verpleeghuis in Rotterdam, waarbij onder andere een dodelijk slachtoffer viel en waarbij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) concludeert dat de brandweer vaker overvraagd is bij branden in instellingen waar niet-zelfredzame personen verblijven? Wordt er sneller opgeschaald? Wat is het protocol bij deze branden en is dit voor elke veiligheidsregio hetzelfde? Is er voldoende slagkracht bij de gezamenlijke regio’s om die opschaling en protocollen adequaat uit te voeren?3
Het onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid is bekend bij de veiligheidsregio’s, welke, binnen het kader van het Besluit Veiligheidsregio’s verantwoordelijkheid dragen voor de adequate en kwalitatieve inrichting van de brandweerzorg. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) geeft aan de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport over te nemen.
De systematiek betreffende alarmering is landelijk vastgesteld, hierbij is het type object, e.g. instellingen met minder-zelfredzame personen, onderdeel van de afweging bij classificatie van een incident. Dit systeem van risico-inschatting, classificatie en opschaling werkt in beginsel goed.
De brandweer speelt daarnaast een belangrijke rol in de advisering aan bijv. bedrijven en zorginstanties ten aanzien van het brandveiligheidsniveau. De veiligheidsregio’s maken een transitie van regelgerichte naar risicogerichte advisering. De casus Smeetsland onderschrijft het belang van deze transitie.
Ten aanzien van de benodigde slagkracht geeft de VRR aan dat ze voldoende snel mensen en middelen beschikbaar hebben om dit soort incidenten te bestrijden.
Heeft de aandacht die u heeft voor het dalende aantal vrijwilligers al geleid tot meer vrijwilligers?4
Zoals eerder8 geschreven aan uw kamer werk ik samen met de veiligheidsregio’s en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) aan het werven en behouden van vrijwilligers in het programma Vrijwilligheid. Dat programma heeft al veel nuttige inzichten opgeleverd en blijft ook het komende jaar aan de slag om vrijwilligheid bij de brandweer te stimuleren, onder meer via een landelijke publiekscampagne. Ik heb uw Kamer 11 mei 2021 per brief9 geïnformeerd over de voortgang van het programma Vrijwilligheid.
Hoe wordt de werkvloer betrokken bij het ontwikkelen en in stand houden van expertise zoals bij het landelijk kader Uitruk op Maat? Is er regulier overleg met bijvoorbeeld de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers en de vakorganisaties voor beroepspersoneel? Zo nee, waarom niet?
Er is over de verschillende onderwerpen vanuit de veiligheidsregio’s contact met bijvoorbeeld de VBV en de vakorganisaties voor beroepspersoneel. Formele betrokkenheid van de werkvloer is tot op heden nog onvoldoende geregeld. Er wordt momenteel gewerkt aan een platform om de formele betrokkenheid duurzaam te borgen. Ik zie er in samenspraak met de veiligheidsregio’s op toe dat dit snel gebeurt.
Wat is de uitkomst van al die onderzoeken die in de afgelopen vijf jaar zijn gedaan naar Uitruk op Maat? Vindt u dat veiligheidsregio’s zich nog altijd houden aan artikel 3.1.5 van het Besluit veiligheidsregio’s, zodat wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg voor de burgers?5
Ik heb uw Kamer 17 december 202011 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van het landelijk VB-kader Uitruk op Maat en de vervolgstappen van het Veiligheidsberaad om dat kader bij te stellen. Er is gebleken dat er behoefte is aan ondersteuning bij vakbekwaamheid, aan kaders rond opschaling en de wijze van registreren van opkomsttijden en de definitie van maatgevende incidenten.
Op dit moment wordt gewerkt aan die noodzakelijke bijstelling zodat veiligheidsregio’s in lijn (blijven) werken met het Besluit veiligheidsregio’s. Het traject is op dit moment nog niet afgerond en ik zal uw Kamer daar naar afloop over informeren.
Kunt u punt voor punt ingaan op de negen constateringen van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers over gebiedsgerichte opkomsttijden, zoals weergegeven in de memo die zij heeft geschreven?6
Ik heb kennis genomen van het memo van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV). Het memo over de gebiedsgerichte opkomsttijden betreft een reactie op een concept rapport van Bevindingen over de pilots van het project Gebiedsgerichte Opkomsttijden (GGO) en is gericht aan de projectgroep GGO waarin de VBV zelf vertegenwoordigd is. Ik heb begrepen dat de projectgroep de aanbevelingen heeft besproken. Ik ben in afwachting van het voorstel van het Veiligheidsberaad met betrekking tot de gebiedsgerichte opkomsttijden. Op basis hiervan zal in samenspraak met de veiligheidsregio’s en in afstemming met de werkvloer de regelgeving worden aangepast. Hier zal ik de Kamer over informeren.
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van honderden tankautospuiten/ondersteuningseenheden uit de operationele sterkte van de brandweer? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De capaciteit en daarmee slagkracht van de regio worden door de Veiligheidsregio’s binnen de marge van het wettelijke kader, het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld tankautospuiten of ondersteuningseenheden. Actieve betrokkenheid van de gemeenteraad is hierbij van belang. Aan de hand van het vastgestelde dekkingsplan legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio. Hierbij is halen van in het dekkingsplan vastgestelde opkomsttijden en de gerealiseerde brandweerzorg geen vrijblijvende kwestie.