De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Ja.
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Procentueel is de onderbezetting bij de opsporing (peildatum 31-12-2023) relatief groter dan bij de gebiedsgebonden politie, waarop vermoedelijk wordt gedoeld met de term «reguliere dienst». Dit kan uiteraard variëren, bijvoorbeeld per eenheid of per organisatieonderdeel.
In absolute aantallen is de onderbezetting bij de gebiedsgebonden politie (GGP) groter dan bij de opsporing. De gebiedsgebonden politie beslaat dan ook een veel groter gedeelte van het politiepersoneel dan de opsporing. Ik heb het dan over opsporing conform de werksoort opsporing zoals gepresenteerd in de bijlage «Kerncijfers» bij de halfjaarberichten politie. Onder de werksoort opsporing vallen vooral tactisch rechercheurs en forensisch-, digitaal- en finec-specialisten.
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van keuzes in de opsporing. Dat zijn per definitie keuzes in schaarste, die gemaakt worden op basis van actualiteit en criminaliteitsbeelden. Op dit moment hebben we te maken met onderbezetting in de opsporing, waardoor die keuzes scherp gemaakt moeten worden.
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Er zijn bij de Politieacademie verschillende mogelijkheden om opgeleid te worden voor het recherchewerk.
Ten eerste kent de basispolitieopleiding voor instromende aspiranten van politie het uitstroomprofiel gebiedsgebonden politiewerk (GGP). Jaarlijks starten in totaal 2.184 aspiranten met de basispolitieopleiding. Na afronding van de basispolitieopleiding volgen startende politiemedewerkers het ontwikkeltraject van start- naar vakbekwaam. Momenteel is de politie dit ontwikkeltraject landelijk aan het uniformeren en verbeteren. Onderdeel van dit ontwikkeltraject wordt veel voorkomende criminaliteit (VVC).
Ten tweede zijn er op de Politieacademie jaarlijks 720 opleidingsplekken beschikbaar voor zij-instromers die expertise en ervaring van buiten inbrengen. Dit zijn veelal hoogopgeleide specialisten die na afronding van een korte politieopleiding aan de slag gaan binnen een gespecialiseerd werkterreinen binnen de opsporing, zoals de financiële recherche en de digitale opsporing.
Ten derde start met ingang van augustus 2024 de instroom in de nieuwe bacheloropleiding rechercheur. Hiervoor zijn in 2025 120 plekken beschikbaar.
Tot slot biedt Politieacademie diverse vervolgopleidingen aan, waarmee zittende politiemedewerkers zich kunnen bekwamen in en voorbereiden in algemeen recherchewerk om daarnaar door te stromen. Het gaat daarbij om een paar honderd opleidingen per jaar, afhankelijk van welke opleidingen we daaronder scharen. Daarnaast organiseert de politie ook zelf in toenemende mate leertrajecten voor zittende politiemedewerkers om door te stromen naar de algemene opsporing.
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Binnen de werksoort opsporing is de in- en uitstroom de afgelopen jaren niet stabiel geweest. In 2023 stroomden er 655 fte van de opsporing de politieorganisatie uit. 460 fte stroomde van de opsporing naar een ander organisatieonderdeel van de politie. Bij elkaar opgeteld is dit een uitstroom van 1115 fte uit de opsporing. In 2023 stroomde er 946 fte de opsporing in. Het grootste gedeelte hiervan is interne doorstroom vanuit de GGP. Het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde was 169 fte in 2023. In 2022 was het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde 91 fte. De komende jaren zal de leeftijdsgebonden uitstroom bij de opsporing naar verwachting afnemen.
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Voor zij-instromers zijn er verschillende routes om aan de slag te gaan als rechercheur. Specialistische zij-instromers die een specifieke expertise van buiten meenemen kunnen binnen de opsporing aan de slag op de werkterreinen digitaal, financieel-economisch, zeden, milieu en forensisch. Zij krijgen een verkorte opleiding van 3 tot 6 maanden en zijn daarna voor specifiek dat terrein inzetbaar. Daarnaast start dit jaar aan de Politieacademie de nieuwe bachelor rechercheur voor zij-instromers. Deze bacheloropleiding duurt drie jaar en leidt op tot breed inzetbare rechercheurs.
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Om een aantrekkelijke werkgever te blijven voor nieuw en zittend personeel heeft de politie een arbeidsmarktstrategie. Hierover heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juni 20232 en in het tweede halfjaarbericht politie van 20233. Onderdeel van de arbeidsmarktstrategie is onder andere om te kijken naar andere vormen van instroom bij de recherche. Tevens hebben de vorige kabinetten capaciteitsuitbreidingen van de opsporing mogelijk gemaakt door de formatie uit te breiden. Op de langere termijn zal dit voor meer capaciteit voor de opsporing zorgen.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het bericht 'Roep in Amsterdam om weren Samidoun kopstuk' |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Samidoun-kopstuk Mohamed al Khatib vrijdag 15 maart komt spreken in het Dokhuis in Amsterdam over de rol van de Palestijnen in Europa bij de bevrijding van Palestina?1 Is deze berichtgeving juist?
Wat is Samidoun voor organisatie en wat is de doelstelling, positie, het ledenaantal en de rechtsvorm van deze organisatie in Nederland en internationaal? Is er bij u een beeld van mogelijke strafbare activiteiten vanuit Samidoun?
Is het juist dat Samidoun een dekmantel is voor de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Mohamed al Khatib naast Europees coördinator van Samidoun ook lid is van of actief is voor de verboden organisatie PFLP? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Samidoun verboden is in Duitsland? Zo ja, op welke grondslag?
Zijn er acties bekend van Samidoun in Nederland die gekenschetst kunnen worden als nodeloos kwetsend, opruiend en/of antisemitisch?
Is er voldoende grond om in Nederland een verbod van de organisatie te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zijn Samidoun-leden onderwerp van een lokaal casusoverleg, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Is het juist dat Samidoun-leden, waaronder Mohamed al Khatib, ook aanwezig zijn geweest bij de verstorende uit de hand gelopen demonstraties bij de opening van het Holocaustmuseum, waar ook antisemitische leuzen werden gescandeerd? Zijn er door deze leden tijdens deze demonstratie strafbare feiten gepleegd? Zo ja, zijn deze strafbare feiten opgevolgd door politie en Openbaar Ministerie?
Bent u het eens dat er alles aan moet worden gedaan om een voedingsbodem voor haat de kop in te drukken en er geen ruimte moet worden geboden aan boodschappen van personen of organisaties die groepen mensen tegen elkaar opzetten, terrorisme verheerlijken en/of antisemitisme aanwakkeren?
Bent u bereid, eventueel in samenwerking met Duitsland, te onderzoeken of Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties kan worden geplaatst en bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europese Unie (EU-)verband?
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de geldstromen van Samidoun?
Welke mogelijkheden heeft een bank om een bankrekening van een organisatie te sluiten als de bank signalen heeft dat de rekening wordt gebruikt om antisemitische activiteiten te organiseren waarbij het terrorisme van Hamas wordt verheerlijkt?
Welke mogelijkheden heeft de gemeente Amsterdam om spreker Mohamed al Khatib te weren? Is er wettelijk gezien een mogelijkheid hem een gebiedsverbod of spreekverbod op te leggen? Zo ja, op welke grond? Bent u bereid actief met de de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over die mogelijkheden?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.1 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Naar aanleiding van de berichtgeving is er ook nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die directe aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet zelf om spreker Mohamed al Khatib te weren bij bijeenkomsten in Nederland? Kunt u dit doen op grond van zijn lidmaatschap van een verboden terroristische organisatie en bent u daar ook toe bereid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid de vragen 14 en 15 bij voorrang en zo nodig apart versneld te beantwoorden omdat de komst van het Samidoun kopstuk al op 15 maart gepland staat?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording van de overige vragen volgt.
De documentaire ‘Jehovah – Van God Los’ over seksueel misbruik in de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen, harde uitsluiting uit de gemeenschap en zelfs suïcides |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de documentaireserie «Jehova – Van God Los» waarin ex-Jehovah’s getuigen spreken over manipulatie, misbruik en uitsluiting bij de Christelijke gemeente van Jehovah’s getuigen en de diepe trauma’s die ze daardoor hebben opgelopen?1
Ja, ik ben bekend met de documentaireserie «Jehovah – Van God Los».
Wat vindt u van de verhalen van de ex-Jehovah’s getuigen over hun ervaringen met seksueel misbruik binnen de gemeenschap en hoe die meldingen intern zijn afgehandeld?
De verhalen van de ex-Jehovah’s Getuigen die in de documentaire aan het woord komen over seksueel misbruik zijn erg aangrijpend. Het getuigt van moed dat deze mensen zich kwetsbaar durven op te stellen voor de camera en hun persoonlijke ervaringen delen. Seksueel misbruik vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en kan daarmee een enorme impact hebben. Het risico op impact is nog groter als de dader ongestoord zijn gedrag kan voortzetten en het slachtoffer geen steun krijgt. De verhalen van de slachtoffers die naar voren zijn getreden in de documentaire laten zien dat zij zich onvoldoende erkend en ondersteund voelen door de manier waarop de gemeenschap is omgegaan met meldingen over seksueel misbruik.
Erkent u dat er sprake is van «mandated shunning' binnen de gemeenschap van Jehova's getuigen in Nederland waarbij alle contacten met een ex-Jehova ongeacht familiebanden moeten worden verbroken, een vorm van sociaal doodverklaren? Hoe kijkt u naar de vele mentale problemen, depressies en zelfs de gevallen van suïcidaliteit, die deze praktijk van shunning teweeg brengt?
Ik heb op 14 december 2023 uw Kamer het rapport «Een verkennend onderzoek naar uitsluiting van ex-leden door religieuze gemeenschappen» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) aangeboden samen met mijn beleidsreactie.2 De resultaten van dit onderzoek bieden geen inzicht in de vraag of het fenomeen uitsluiting daadwerkelijk is geformaliseerd binnen religieuze gemeenschappen en of wordt opgeroepen tot «mijden» (ook wel aangeduid als «shunning»). Wel blijkt net als in de documentaire dat het een enorme impact kan hebben op individuen als zij buiten hun religieuze gemeenschap komen te staan. Het is schrijnend om te zien dat dit verdergaat dan alleen het verlies van een geloofsgemeenschap; het raakt aan fundamentele aspecten van hun identiteit, sociale netwerken en emotionele welzijn. Dit geeft mij aanleiding om gerichter in te zetten op hulp en ondersteuning aan deze doelgroep, zoals verder toegelicht in mijn antwoord op vraag 12.
Ziet u dat vanwege het sterk gesloten karakter van de Jehovah’s getuigen veel misstanden onder de pet worden gehouden waardoor slachtoffers van misstanden nauwelijks gehoord en gezien worden?
Ongeacht de interne procedures van een religieuze gemeenschap, moeten slachtoffers in alle gevallen de mogelijkheid hebben om binnen het Nederlandse rechtssysteem aangifte te doen van misdrijven zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden en zij passende hulp en ondersteuning krijgen. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen, verwacht ik dat zij alles in het werk stelt om seksueel misbruik tegen te gaan en slachtoffers te ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Het interne rechtssysteem binnen de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen is geen vervanging van het strafrechtelijke of burgerlijke rechtssysteem en ouderlingen zijn ook geen vervanging van professionele hulpverleners. In het eerder uitgevoerde onderzoek naar «Seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen» en de beleidsreactie daarop3, komt naar voren dat problemen in de afhandeling van meldingen van seksueel misbruik volgens de respondenten verband hebben met de gesloten cultuur van de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen. Daarnaast blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat het doen van aangifte wordt bemoeilijkt door het gesloten karakter van de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen en het risico dat het naar buiten treden met zich meebrengt voor het slachtoffer. Uit zowel de documentaire als het onderzoek komt naar voren dat ouderlingen van de gemeenschap sterk gericht zijn op het bijeenhouden van de gemeenschap door pleger en slachtoffer weer met elkaar te laten verzoenen. Het gevolg hiervan is dat slachtoffers hernieuwd slachtofferschap ervaren. Slachtoffers voelen zich onvoldoende gehoord, gestigmatiseerd en geïsoleerd.
Wat vindt u van het interne rechtssysteem dat binnen de gemeenschap van Jehovah’s getuigen bestaat, waarin slachtoffers bij drie «wijzen» (Ouderlingen) zaken zoals misbruik moeten aankaarten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de organisatie naar buiten toe wel uitdraagt dat iedereen zich moet houden aan de wetten van het land, maar intern «wereldse instanties» als politie en justitie wegzet als werktuigen van Satan en hoe beziet u getuigenissen van slachtoffers, die opgedragen werden geen aangifte te doen bij «wereldse instanties»?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook niet wrang dat veel getuigenissen over seksueel misbruik intern zijn genotuleerd en bewaard, maar dat slachtoffers die dossiers, die dus over hun eigen persoonlijke leven gaat, niet volledig te zien krijgen?
Om de rechten en het welzijn van individuen te beschermen, is het waarborgen van privacywetgeving van groot belang, vooral bij gevoelige inhoud zoals deze. Ook kerkgenootschappen4, zoals de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen, vallen onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat zij zich dienen te houden aan de geldende privacyregels. Volgens de AVG hebben leden van een kerkgenootschap onder meer recht op inzage in hun persoonsgegevens; iedereen van 16 jaar of ouder kan op grond van artikel 15 van de AVG een verzoek doen om inzage te krijgen in de persoonsgegevens die over hem zijn verwerkt. Persoonsgegevens die betrekking hebben op anderen kunnen niet ingezien worden. Ditzelfde geldt voor andere rechten zoals het recht op rectificatie van persoonsgegevens, of het wissen van de gegevens. Als de verwerking heeft plaatsgevonden op grond van toestemming, dan mag de betrokkene van 16 jaar en ouder deze ten alle tijden intrekken. Als een betrokkene het op basis van de inzage in de persoonsgegevens niet eens is met hoe een organisatie met diens (eigen) persoonsgegevens omgaat en men er niet samen met de organisatie uitkomt, kan een klacht ingediend worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Hiervoor is schriftelijk bewijs nodig dat de klacht eerder bij de organisatie zelf is ingediend. Over een beslissing van de gemeenschap kan, indien de betrokkene het hiermee niet eens is, ook een verzoekschrift worden ingediend bij de rechtbank.
Vindt u het eveneens ook onbestaanbaar dat deze documenten op basis van een zeer ruime inbeslagname en vervolgens door de interpretatie van het verschoningsrecht niet gebruikt konden worden door Justitie om daders op te sporen en te berechten? Wat zijn nu nog de mogelijkheden om selectiever documenten in beslag te nemen (door het Openbaar Ministerie) waardoor een beroep op het verschoningsrecht niet zal slagen?
Het verschoningsrecht is een fundamenteel rechtsbeginsel waarmee wordt geborgd dat iedereen vrije toegang heeft tot een verschoningsgerechtigde en daarmee in vrijheid kan communiceren. In de strafzaak waar in de vraag op wordt gedoeld, zijn stukken in beslag genomen bij ouderlingen van de Jehovah’s Getuigen. De ouderlingen stelden dat hiermee hun verschoningsrecht werd geschonden en zijn hierover een procedure gestart. De Hoge Raad heeft in 2021 geoordeeld dat ouderlingen van de Jehovah’s Getuigen in uitzonderlijke gevallen zo intensief betrokken kunnen zijn bij de geestelijke zorg aan een gemeentelid dat ze aanspraak kunnen maken op het verschoningsrecht. De beoordeling van omvang en de reikwijdte van de aanspraak op dit verschoningsrecht die de ouderlingen in deze specifieke zaak zeggen te hebben, is onderdeel van de thans lopende strafzaak.5 Aangezien die zaak nog onder de rechter is, kan ik hier als Minister niet verder op ingaan.
Bent u het met mij eens dat als het gaat om de gemeenschap van Jehovah’s getuigen, zolang zij zich bevinden in Nederland, zij niet boven de wet staan en individuen voor misdrijven moeten worden berecht?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te kijken naar een recente uitspraak in hoger beroep uit Noorwegen waarin de beschermde status als religieuze instelling wordt afgepakt vanwege de praktijk van shunning? In hoeverre kan dit ook in Nederland plaatsvinden, bijvoorbeeld waar het gaat om de ANBI-status (algemeen nut beogende instelling)? Wat is er mogelijk op dit gebied?
Zoals uit het WODC-onderzoek naar uitsluiting blijkt, heeft Noorwegen een ander systeem dan Nederland. In tegenstelling tot Nederland krijgt elke (erkende) religie staatssteun in Noorwegen. De Noorse regering heeft de wettelijke registratie van Jehovah’s Getuigen als religie ingetrokken waardoor de gemeenschap niet langer financiële steun van de staat ontvangt.
Om in Nederland als ANBI te worden beschouwd, moet een organisatie (onder andere) uitsluitend of bijna uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut nastreven. De term «algemeen nut» is neutraal gedefinieerd in de wet en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijk kenmerk van de ANBI-regelgeving, maar het kan soms ongemakkelijk voelen wanneer het gedrag van een organisatie met ANBI-status in strijd lijkt te zijn met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit komt echter voort uit het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving. Het kabinet vindt het belangrijk dat burgers die zich willen inzetten voor maatschappelijke doelen voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van organisaties met ANBI-status zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt op verschillende manieren gewerkt aan het tegengaan van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, ook die met een ANBI-status. De grens van de vrijheid van een organisatie met ANBI-status om hun doelen na te streven, ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of wanneer een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Bent u bereid om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren na het eerdere onderzoek over het fenomeen uitsluiting, waarbij dan niet alleen wordt gekeken naar wat de gemeenschap hier zelf over zegt, maar juist naar wat er in de praktijk echt gebeurt, dus naar het verschil tussen de realiteit voor mensen binnen de gemeenschap en de boodschap hierover naar buiten toe?
Het WODC-onderzoek naar uitsluiting heeft voldoende inzichtelijk gemaakt wat de werkelijke impact van uitsluiting is op uitgeslotenen van de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen en andere religieuze gemeenschappen, en welke hulpbehoeften hieruit ontstaan. Vervolgonderzoek op dit punt acht ik daarom niet nodig. Wel ben ik voornemens onderzoek te starten naar «passende terminologie en voorwaarden voor goede hulpverlening aan uittreders van dwingende groepsculturen». Het vermijden van onjuiste of stigmatiserende terminologie en het streven naar hulp die aansluit bij de leefwereld en behoeften van uittreders van dwingende groepsculturen, waaronder ook personen die uitgesloten zijn, draagt bij aan effectievere hulpverlening aan deze doelgroep. De uitkomsten van onderzoek kunnen dan ook worden ingezet voor het online advies-, hulp- en kennisplatform wat op dit moment wordt ingericht. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 12.
Wat bent u van plan om te ondernemen naar aanleiding van deze schokkende documentaire, ter bescherming van ex-Jehovah’s getuigen en mensen die nu nog in de gemeenschap zitten?
Mede op basis van relevante uitkomsten over hulpbehoeften in het WODC-onderzoek naar uitsluiting ben ik reeds tot een overeenkomst gekomen met stichting Fier om een online advies-, hulp- en kennisplatform inzake dwingende groepsculturen in te richten.6 Zo komt er één herkenbaar punt voor hulp en doorverwijzing voor slachtoffers van misstanden binnen dwingende groepsculturen en personen die overwegen uit een gemeenschap te treden of al zijn uitgetreden. Hier kunnen ook (ex-)leden van de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen terecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Van Nispen7 voor zover het gaat om wat er concreet gedaan kan worden voor slachtoffers van deze misstanden van misbruik en uitsluiting.
Om inzichtelijk te krijgen of binnen religieuze gemeenschappen, waaronder de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen, in de afgelopen jaren protocollen, voorlichting en regels zijn opgesteld of aangescherpt met als doel om seksueel (kinder)misbruik te voorkomen, heb ik het WODC ook gevraagd onderzoek te doen naar de omgang met seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen religieuze gemeenschappen. Het onderzoek, dat in 2023 gestart is, beoogt een beeld te geven van de visie op en omgang met seksueel misbruik binnen een religieuze context en in kaart te brengen welke factoren hiermee samenhangen. Naar verwachting loopt het onderzoek tot eind dit jaar en wordt het rapport in het voorjaar van 2025 opgeleverd. De inzichten uit dit onderzoek kunnen helpen om geloofsculturen beter te duiden en op basis daarvan te werken aan een goede aanpak.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden waarop er wel sprake kan zijn van onderzoek naar en vervolging van strafbare feiten binnen de gemeenschap van Jehovah’s getuigen?
Eerder heeft uw Kamer bij motie van het lid Helder (PVV) op 25 januari 2023 verzocht de invoering van een wetsartikel te onderzoeken waarin het wegkijken en niet ingrijpen door omstanders binnen instituties in geval van seksueel misbruik en/of geweld strafbaar wordt gesteld.8 Achtergrond van de motie wordt gevormd door de rapporten die zijn verschenen waaruit seksueel misbruik en/of geweld is gebleken binnen onder andere de kerk. In haar beleidsreactie van 6 maart 2023 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid benoemd dat er in het strafrecht reeds verschillende mogelijkheden bestaan om omstanders die wegkijken bij seksueel misbruik strafrechtelijk aan te pakken, bijvoorbeeld bij verkrachting. Dit wordt nog verruimd met de Wet seksuele misdrijven, die per 1 juli 2024 in werking treedt. Daarnaast kan het in een hulpeloze toestand brengen of laten van een persoon strafbaar worden gesteld, wanneer de pleger tot verzorging van het kind verplicht is. Hieronder kunnen verkrachting en aanranding vallen. Hierbij moet sprake zijn geweest van een concreet gevaar voor het hulpbehoevende kind.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat uitbreiding van de bestaande strafbaarstellingen, zoals verruiming van de bestaande strafvorderlijke aangifteplicht en bijbehorende strafbaarstelling, niet wenselijk blijkt te zijn.9 Dit zou indruisen tegen de autonomie van slachtoffers om zelf naar buiten te treden met hun verhaal en het handelingsperspectief van hulpverleners, wanneer zij altijd aangifte moeten doen, ook wanneer andere hulpverlening passender is. Naar aanleiding van het commissiedebat Seksueel geweld en kindermisbruik van 6 maart 2024 is de Minister van Justitie en Veiligheid voornemens nogmaals na te gaan of de huidige strafbaarstellingen voldoende zijn. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de Voortgangsbrief Seksueel geweld en kindermisbruik, die zomer 2024 aan uw Kamer wordt gezonden.
Bent u bereid opnieuw te bezien of deze vormen van keiharde uitsluiting, verstoting of zelfs sociaal doodverklaren niet als een vorm van mishandeling kan worden gezien? Zo niet, bent u dan bereid dit toe te voegen in het Wetboek van Strafrecht als een vorm van psychische mishandeling?
Zoals ik eerder heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het onderzoek naar uitsluiting, kan uitsluiting in principe in elke sociale situatie plaatsvinden, waardoor afbakening ervan vrijwel onmogelijk is. Het maken van een juridisch bruikbare definitie is gelet hierop niet reëel. Daarnaast zijn in het rechtsvergelijkend onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat sprake is van een leemte in de strafwetgeving. In Nederland geldt dat bepaalde schadelijke praktijken die gepaard kunnen gaan met een uitsluitingshandeling al strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. Discriminatie, dwang en opruiing zijn voorbeelden van strafrechtelijke gedragingen die in de context van uitsluiting kunnen optreden. Bovendien mag de staat een religieuze gemeenschap niet verplichten om nieuwe leden toe te laten of leden niet uit te sluiten. Religieuze gemeenschappen zijn autonoom in het bepalen van de interne organisatie en rechtsstructuur en mogen die overeenkomstig hun religieuze opvattingen invullen. Strafrechtelijke maatregelen om specifiek uitsluiting binnen religieuze gemeenschappen te voorkomen, liggen dan ook niet voor de hand.10
Het bericht ‘Samidoun-kopstuk naar Amsterdam: club riep op ’Europa te verslaan met kalasjnikovs, raketten en kogels’’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Samidoun-kopstuk naar Amsterdam: club riep op «Europa te verslaan met kalasjnikovs, raketten en kogels»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Klopt het dat het betreffende lid van de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het verschaffen van toegang voor deze man zich tot de brief van 25 oktober jongstleden die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin, en tot de aangenomen motie van het lid Diederik van Dijk en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?2, 3
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de het PFLP-lid een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat het betreffende Samidoun-kopstuk vrijdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Amsterdam? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat dit Samidoun-kopstuk ook op andere plekken in Nederland opereert?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die direcnte aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op het Dokhuis in Amsterdam om dit evenement niet door te laten gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de in Duitsland verboden beweging Samidoun, welke een mantelorganisatie is van de op de EU-terreurlijst geplaatste PFLP, te verbieden?
In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Hierbij moet het gaan om een organisatie waarvan het doel in strijd is met de openbare orde en is het vereist dat de organisatie een rechtspersoon is naar Nederlands recht. Of dit het geval is, is het kabinet niet bekend. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Welke maatregelen neemt u om het inreizen van leden van terroristische organisaties in de toekomst te beletten? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen visumplichtig en visumvrij reizen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 14 maart 2024 beantwoorden?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Geen straf voor milieuactivisten die Meisje met de parel besmeurden: te ingrijpend, zegt hof’ |
|
Claire Martens-America (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen straf voor milieuactivisten die Meisje met de parel besmeurden: te ingrijpend, zegt hof?»1
Ja
Deelt u de mening dat besmeuring van erfgoed volstrekt onacceptabel is? Deelt u tevens de vrees dat het niet bestraffen van besmeuring kan leiden tot meer van zulke incidenten?
Elke vorm van vernieling vind ik verwerpelijk en onacceptabel. Het Hof heeft de actie strafbaar geacht en de actievoerders hebben 23 dagen vastgezeten in voorarrest. Hiermee is een duidelijk signaal gegeven dat vernielingen (ook niet onder het mom van een demonstratie) niet zonder gevolg zullen blijven.
Hoe vaak wordt artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast om een dader die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit geen straf op te leggen? Kunt u een overzicht geven per delict?
Hieronder een overzicht per jaar van het aantal misdrijfzaken met het eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf in eerste aanleg en in hoger beroep.
Uit de systemen van de Rechtspraak kan geen overzicht per delict worden weergeven.
Aantal misdrijfzaken met eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf naar jaar afdoening door de rechter in 1e aanleg:
Aantal misdrijfzaken met eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf naar jaar afdoening in hoger beroep:
Toelichting bij de cijfers
Bron: PSK en NIAS-MI, datum raadpleging 25-3-2024
Krijgen de verdachten, nu zij geen straf krijgen en wel in voorarrest hebben gezeten, een schadevergoeding? Zo ja, wat is hiervan de hoogte?
Artikel 533 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt in welke gevallen een schadevergoeding wegens (ten onrechte) ondergaan voorarrest kan worden verzocht, en wat in dergelijke gevallen geldt als «schade» die voor vergoeding in aanmerking komt. Behalve dat sprake moet zijn van een geval in de zin van dit artikel, moet ook sprake zijn van gronden van billijkheid om een vergoeding toe te wijzen. Het verzoek moet binnen drie maanden na beëindiging van de zaak worden ingediend. In deze concrete zaak heeft het Hof Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan. Op het moment van navragen (25 maart 2024) hebben de verdachten nog geen verzoek tot schadevergoeding ingediend. Nu bovengenoemde termijn nog niet is verstreken kan zo’n verzoek nog binnenkomen. Het is aan de rechter om in een concrete zaak te oordelen of een dergelijk verzoek moet worden ingewilligd en, zo ja, wat de hoogte van de vergoeding is.
Hoe beoordeelt u het «chilling effect» op de vrijheid van meningsuiting dat volgens de rechter uitgaat van bestraffing van vernieling en hoe verhoudt zich dit tot de zinsnede «behoudens zijn verantwoordelijkheden volgens de wet» uit artikel 9 lid 1 van de Grondwet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in een uitspraak van de rechter.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) van plan is om cassatie in te stellen tegen de uitspraak?
Het OM heeft geen cassatie ingesteld. Het Hof heeft het feit bewezenverklaard en ook strafbaar geoordeeld. Bij de Hoge Raad kijken de rechters niet meer inhoudelijk naar feiten en bewijs, maar naar de toepassing van het recht, het volgen van de gerechtelijke procedure en de motivatie van de uitspraak. Het OM zag geen mogelijkheden in cassatie.
Worden de kosten die het museum gemaakt heeft om de glasplaat en de lijst van het schilderij te herstellen, verhaald op de daders? Zo nee, waarom niet?
In beginsel ben ik van mening dat de kosten van vernielingen altijd door de daders vergoed zouden moeten worden.
Het Mauritshuis is echter een onafhankelijke privaatrechtelijke instelling aan wie het beheer en behoud van de rijkscollectie is toevertrouwd. Veiligheidszorg is onderdeel van dit beheer en behoud. Ik heb er vertrouwen in dat het Mauritshuis een weloverwogen afweging maakt in het al dan niet verhalen van de kosten op de daders.
Welke stappen zijn reeds ondernomen om te zorgen dat erfgoed beschermd wordt tegen vernieling? Welke stappen bent u voornemens te zetten?
Naar aanleiding van het incident met het Meisje met de Parel zijn er in de sector gesprekken geweest en zijn de veiligheidsprotocollen aangescherpt. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed organiseerde daarnaast samen met het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed FARO twee bijeenkomsten over collectieveiligheid en protestacties. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voorts met vertegenwoordigers van de cultuursector, waaronder ook de Museumvereniging, gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Om te verzekeren dat bij een verstoring snel en adequaat kan worden opgetreden, spraken we af dat partijen in de cultuursector samen een algemene handreiking en specifieke protocollen per type culturele instelling opstellen. Belangrijk is daarbij dat culturele organisaties wanneer nodig snel toegang hebben tot de lokale politie, burgemeester en officier van justitie (de driehoek). Uit het gesprek bleek dat dit met name voor kleinere organisaties nog niet altijd het geval is. Ik zal in overleg treden met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de driehoek gewaarborgd is.
Elk geregistreerd museum heeft bovendien een individueel beveiligingsplan. Erfgoedwetmusea stellen bijvoorbeeld integrale veiligheidsplannen op conform de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Musea maken de veiligheidsmaatregelen die zij treffen om veiligheidsredenen echter niet openbaar. Ik kan daar dan ook niet verder op ingaan. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt toezicht op de kwaliteit van deze plannen en heeft contact met de musea in Nederland. De musea hebben hun beveiliging in het algemeen gelukkig goed op orde. Ik zie daarom geen aanleiding om aanvullende stappen te zetten.
Deelt u de noodzaak om in gesprek met museumdirecteuren te bezien hoe de gevolgen van ordeverstorende acties en vernielingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, ben u bereid dit gesprek te voeren?
Zoals genoemd in ons antwoord op vraag 8 zijn het Ministerie van OCW en de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed doorgaand met de musea in gesprek en heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanvullend met vertegenwoordigers uit de culturele sector gesproken over de omgang met ordeverstoringen zodat de veiligheid zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd. Bovendien hebben musea hun beveiliging over het algemeen goed op orde. De noodzaak tot aanvullende gesprekken zie ik daarom niet.
Wat heeft u afgesproken met musea en andere culturele instellingen over hoe om te gaan met demonstraties en potentiële vernielingen aan de collectie? Wat is de verantwoordelijkheid dan wel bevoegdheid van de musea c.q. culturele instellingen?
Zie hier ook het antwoord op de vragen 7 en 8. Musea en culturele instellingen in het algemeen zijn zelf verantwoordelijk voor veiligheidszorg. De beveiligings- en veiligheidsplannen van musea worden doorgaans opgesteld op basis van risicoanalyses, waarin alle bestaande risico’s op schade worden meegenomen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM over het moderniseren van de OM-richtlijn over vernieling, zodat het OM bij daders die cultureel erfgoed uit onze musea vernielen, standaard een hogere (bijv. 300%) straf zal eisen dan bij vernieling van «gewone spullen»? Zo nee, waarom niet?
Een officier van justitie of advocaat-generaal heeft op grond van de wet en de Aanwijzing kader voor strafvordering van meerderjarigen voldoende mogelijkheden om een op de situatie toegesneden en passende straf te eisen. Ik zie geen noodzaak om het OM te vragen de richtlijn aan te passen.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie Michon c.s.2 over het wettelijk kader van demonstraties en de toegezegde kabinetsbrief over demonstraties?
Naar verwachting wordt deze brief, waarin ik en mijn collega van BZK ook ingaan op uw motie, in de maand april naar de Kamer wordt gezonden.
Het bericht ‘Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij 'Meisje met de parel' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij «Meisje met de parel»»1 , «Kunstbekladders vrijuit: goed nieuws voor andere klimaatactivisten?»2 en «Activist vernielt portret van voorvechter Joodse staat aan de Universiteit van Cambridge»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze cultuurbarbaren door het Hof strafverlichting hebben gekregen ten opzichte van het vonnis van de politierechter?4 Bent u van mening dat sprake was van vreedzaam demonstreren nu het Hof duidelijk heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vernielingen en het nemen van onaanvaardbare risico’s?
De rechtspraak is onafhankelijk. Ik acht het niet verstandig om vanuit mijn positie rechterlijke uitspraken te becommentariëren. Wel hecht ik eraan te benadrukken dat ik elke vorm van vernieling verwerp en onacceptabel vind. Ik constateer dat het Hof het toebrengen van schade aan cultureel erfgoed in dit geval strafbaar heeft geacht.
Hoeveel kosten heeft het Mauritshuis moeten maken als gevolg van deze actie, waaronder in ieder geval begrepen herstelkosten, gederfde inkomsten en compensatie van bezoekers? Vindt u ook dat de kosten van deze onrechtmatige daad op de daders verhaald zouden moeten worden en bent u bereid het museum hierbij te ondersteunen?
Het Mauritshuis heeft laten weten dat geen sprake was van gederfde inkomsten omdat het museum ondanks de actie gewoon open bleef. Er is wel restitutiegeld uitgekeerd aan bezoekers die speciaal voor het Meisje met de Parel naar het Mauritshuis waren gekomen, maar de dag na de actie nog niet te zien was.
Erfgoedwetmusea als het Mauritshuis zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instellingen aan wie het beheer en behoud van de rijkscollectie is toevertrouwd. Veiligheidszorg is daar ook onderdeel van. Ik heb er vertrouwen in dat het museum zelf een weloverwogen afweging maakt in het al dan niet verhalen van de herstelkosten op de daders.
Deelt u de zorg dat de uitspraak van het Hof als aanmoediging kan worden opgevat om tot goed georganiseerd wangedrag en vernielingen over te gaan, zoals blijkt uit de opgetogen reactie van Just Stop Oil?5 Welke inzet pleegt u om verdere misstanden te voorkomen?
Nee. Het Hof heeft de actie strafbaar geacht en de actievoerders hebben 23 dagen vastgezeten in voorarrest. Hiermee is een duidelijk signaal gegeven dat vernielingen (ook onder het mom van een demonstratie) niet zonder gevolg zullen blijven.
Naar aanleiding van het incident met het Meisje met de Parel zijn er in de sector gesprekken geweest. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed organiseerde daarnaast samen met het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed FARO twee bijeenkomsten over collectieveiligheid en protestacties. Mij is bekend dat naar aanleiding van het incident veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt.
Elk geregistreerd museum heeft bovendien een individueel beveiligingsplan. Erfgoedwetmusea stellen bijvoorbeeld integrale veiligheidsplannen op conform de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Musea maken de veiligheidsmaatregelen die zij treffen om veiligheidsredenen echter niet openbaar. Ik kan daar dan ook niet verder op ingaan. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt toezicht op de kwaliteit van deze plannen en heeft contact met de musea in Nederland. De musea hebben hun beveiliging over het algemeen gelukkig goed op orde.
Herkent u het signaal dat musea zwijgen uit vrees om niet het volgende doelwit te zijn? Wat kunt u doen om een klimaat van angst te helpen doorbreken?
Dat herken ik niet. Musea maken vanuit hun verantwoordelijkheid voor de collectie en de veiligheid daarvan zelf continue een inschatting. Zie hier ook mijn antwoord op vraag 4.
Heeft u, in samenwerking met de Museumvereniging, de politie en andere overheidsdiensten, een verkenning gedaan welke kunstwerken een verhoogd risico op aantasting lopen? Zijn voldoende beschermingsmaatregelen getroffen?
Dat heb ik niet. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5, hebben musea hun beveiliging over het algemeen goed op orde.
Ja. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Wat is het beleid van de Rijksmusea om te voorkomen dat bezoekers zich herhaaldelijk kunnen misdragen? In hoeverre kan aan bezoekers een museumverbod worden opgelegd indien zij zich hebben misdragen?
Musea geven begrijpelijkerwijs niet gedetailleerd prijs hoe ze hun collectie beveiligen. Musea hanteren over het algemeen huisregels en het is aan hen om actie te ondernemen als deze niet worden nageleefd.
Vindt u ook dat het fysiek aangrijpen van een kwetsbaar cultuurgoed in geen geval een toelaatbaar middel van demonstratie kan zijn, ook omdat onvermijdelijk risico’s op beschadiging ontstaan?6 Bent u bereid te verkennen of een bijzondere strafbaarstelling nodig is en meerwaarde kan bieden om deze misstanden adequaat aan te pakken?
Het vernielen of bekladden van nationaal erfgoed is niet toelaatbaar en onacceptabel.
Nee. Op grond van bestaande wetgeving heeft het Hof de actie strafbaar geacht. Ik zie geen aanleiding voor een verkenning.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.
Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Het bericht ‘Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 ’zoveel mogelijk tegemoet komen’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 «zoveel mogelijk tegemoet komen»»?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Het is aan de burgemeester om een demonstratie binnen de kaders van de Wet openbare manifestaties te beoordelen en waar nodig voorschriften en beperkingen te stellen. De burgemeester van Amsterdam heeft verboden de demonstratie op de A10 te houden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Zij heeft daarbij een alternatieve locatie aangewezen. Er is dus op voorhand aan de actievoerders gecommuniceerd dat zij geen toestemming hadden om de demonstratie op de A10 te laten plaatsvinden. Dat de plaatsaanduiding van de burgemeester door de actievoerders niet werd gevolgd, is echter geen grond om de demonstratie volledig te verbieden. Het demonstratierecht is een grondrecht dat wordt gewaarborgd door onze Grondwet en internationale verdragen. Hoewel in de wet is vastgelegd dat actievoerders zich aan bepaalde regels moeten houden, zoals de verplichting demonstraties aan te melden en aanwijzingen van het bevoegde gezag op te volgen, vormt het niet volgen van deze regels geen directe rechtvaardiging voor het op voorhand beperken of zelfs verbieden van de demonstratie.2 Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt, van autoriteiten een zekere mate van tolerantie gevraagd.3 Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold.4 De brief over demonstratierecht, die wij op 19 april jl. aan uw Kamer hebben aangeboden, gaat nader in op dit juridische kader.5
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom wordt ingezet op het veilig doorgang laten vinden van een verboden snelwegblokkade in plaats van het zoveel mogelijk beletten daarvan? Kunt u hierbij expliciet ingaan op de handhavingscapaciteit die nodig is voor het ontruimen van de snelweg in vergelijking met de capaciteit die nodig zou zijn om het betreden van de snelweg te beletten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er daadwerkelijk boetes gegeven voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg? Zo ja, hoeveel? Welke overwegingen worden gehanteerd bij het al dan niet geven van boetes voor dit strafbare feit?
Zes demonstranten die zich op 30 december 2023 op de snelweg A10 begaven hebben een strafbeschikking ter hoogte van 200 euro opgelegd gekregen. De zes demonstranten zijn over de snelweg heengelopen en op een verdrijvingsvlak blijven staan terwijl verkeer langs raasde. Daarmee hebben ze naar het standpunt van het OM gevaar op de weg veroorzaakt. Er zijn geen boetes opgelegd voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg. Zie verder ook de beantwoording van vragen 7, 8 en 11.
In hoeverre verwacht u dat burgers het besef houden dat niemand boven de wet staat indien activisten herhaaldelijk ongestraft de wet kunnen overtreden en zelfs zonder boete naar huis kunnen vertrekken?
In Nederland staat niemand boven de wet, ook actievoerders niet. Wel is het zo, dat bij iedere overtreding een afweging wordt gemaakt door het bevoegde gezag over de afdoening van het strafbare feit. Tot het maken van de afweging voor een afdoeningsbeslissing is het OM bevoegd.
Hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) mogelijkheden verkend om de aanwezigheid van activisten op de snelweg te registreren op zodanige wijze dat de politiecapaciteit niet of nauwelijks wordt belast, bijvoorbeeld door de inzet van digitale techniek of het inschakelen van andere diensten en partijen?
Het lokale gezag is verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie-inzet. Voor deze demonstatie is gekeken naar opties die in potentie de druk op de politiecapaciteit kunnen verminderen.
Waarom heeft het OM op voorhand besloten af te zien van vervolging?
Artikel 11, eerste lid, van de Wom bepaalt dat het overtreden van de Wom strafbaar is. De bevoegdheid om hiertegen strafrechtelijk op te treden ligt bij het OM. Strafrechtelijk optreden bestaat niet enkel uit vervolgen; het strafrecht kan ook worden ingezet ter beëindiging van het strafbare feit door aanhouden en ophouden. Het OM hanteert op basis van de geldende jurisprudentie als uitgangspunt dat geen strafvervolging wordt ingesteld voor één enkelvoudige overtreding van de Wom die niet gepaard gaat met andere strafbare feiten. In die gevallen komt de rechter meestal tot een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Het OM acht daarom vervolging in dergelijke zaken, ook gelet op de belasting voor de strafrechtketen die vervolging van al deze zaken zou meebrengen, niet opportuun.
Voor andere strafbare feiten geldt dat het OM per geval beoordeelt of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is, zo volgt uit artikel 11 van het EVRM. Strafrechtelijk optreden tegen ernstige strafbare feiten die tijdens een demonstratie zijn begaan, zoals vernieling en brandstichting, zal in de regel een gerechtvaardigde beperking vormen van het demonstratierecht. Het OM zal in beginsel ook vervolgen voor dergelijke misdrijven. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde «chilling effect»). In geval van een vreedzame demonstratie, waarvan de mate van overlast beperkt is, en de demonstranten na aanhouding zijn opgehouden voor strafrechtelijk onderzoek, komt de rechter al snel tot het oordeel dat er geen straf moet worden opgelegd en volstaat een schuldigverklaring of ontslag van rechtsvervolging.8
In Kudrevičius e.a. t. Litouwen oordeelt het EHRM dat ondanks het feit dat met tractoren drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen worden geblokkeerd, de demonstratie nog steeds dient te worden beschouwd als een vreedzame demonstratie. Wel oordeelde het EHRM dat de beperkingen van het demonstratierecht, waaronder de voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren, noodzakelijk en proportioneel waren gelet op het opzettelijke en ernstige karakter van de door de demonstranten veroorzaakte hinder.
Welke betekenis komt volgens u materieel nog toe aan artikel 11, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (WOM) nu door het OM in alle gevallen van ernstige verstoringen zoals het demonstreren op snelwegen wordt afgezien van vervolging? In welke situaties zou vervolging bij dit soort demonstraties nog wel aan de orde kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat het feit dat enkel het OM bevoegd is om te oordelen over vervolging onverlet laat dat u als Minister mede verantwoordelijk bent om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader? Vindt u het wenselijk dat het wettelijk kader in situaties van ernstige verstoring zoals snelwegactivisme in beginsel niet tot vervolging leidt? Hoe verhoudt dit zich tot de conclusie in het onderzoeksrapport dat ook bij laakbaar gedrag strafrechtelijk kan worden opgetreden?2
Wij onderkennen dat wij verantwoordelijk zijn om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader voor zover dat wettelijk kader in nationale regelgeving verankerd is. Wij nemen deze verantwoordelijkheid serieus en hebben uw Kamer hier dan ook uitgebreid over bericht in de Kamerbrief over het demonstratierecht die u onlangs heeft ontvangen.10
Wat is uw opvatting over de inzet van de last onder dwangsom in situaties als demonstreren op een verboden locatie?
De last onder dwangsom is een herstelsanctie die door het gemeentebestuur kan worden opgelegd ter beëindiging van een overtreding. Het is dan ook niet aan ons maar aan het gemeentebestuur om te oordelen over de inzet van de last onder dwangsom tegen demonstraties die op verboden locaties plaatsvinden.
Op welke rechterlijke uitspraken baseert het OM het oordeel dat vervolging, zelfs bij herhaalde aanwezigheid van activisten op een verboden locatie, al snel disproportioneel zal zijn?3 Hoe verhoudt dit oordeel van het OM zich tot de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Kudrevičius e.a./Litouwen waarin juist blijkt dat in vergelijkbare situaties wel met succes door de autoriteiten tot strafrechtelijke handhaving is overgegaan?4
Zie antwoord vraag 7.
Hoe geeft u in uw beleid rekenschap van de ruime beoordelingsmarge die aan lidstaten toekomt ingeval demonstranten opzettelijk nalaten de regels na te leven die met het oog op publieke belangen gesteld zijn?5 Kunt u hierbij expliciet ingaan op de bezwaren die voorafgaand bij het bevoegd gezag leefden over de aanrijtijden voor ambulances van het nabijgelegen Amsterdams Universitair Medisch Centrum?
In ons beleid komt een ruime beoordelingsbevoegdheid toe aan het lokale gezag als het gaat om het faciliteren (en waar nodig beperken) van de demonstratievrijheid. Dit betekent dat het aan het lokale gezag is, en in het bijzonder aan de burgemeester, om eventuele bezwaren af te wegen tegen de noodzaak van bescherming van het demonstratierecht en te beslissen of het demonstratierecht in het specifieke geval dient te worden beperkt. Die bevoegdheid komt ons niet toe.
Hoe weegt u het gegeven dat het EHRM in Kudrevičius e.a./Litouwen als relevant meewoog of een verboden snelwegblokkade noodzakelijk zou zijn geweest om te reageren op plotselinge gebeurtenissen die een onmiddellijke reacties vereisten?6
In de zaak Kudrevičius e.a. t. Litouwen is door het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een plotselinge gebeurtenis die het schenden van de voorschriften van de demonstratie, zoals de voor de actie aangewezen plaats, zou rechtvaardigen.13 Daarnaast is door het EHRM in dezelfde zaak geoordeeld dat het blokkeren van drie belangrijke snelwegen, in strijd met aanwijzingen van de politie en de rechten en noodzaak van anderen om die wegen te gebruiken, kan worden aangemerkt als «laakbaar gedrag» dat (strafrechtelijk) optreden kan rechtvaardigen.14 Of er sprake is van zulk laakbaar gedrag en of daartegen moet worden opgetreden, is aan het lokale gezag.
Hoe weegt u mee dat volgens de jurisprudentie meer mogelijkheden bestaan voor vervolging indien demonstraties feitelijk als dwangmiddel worden aangewend?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de reeds aangekondigde snelwegblokkade van 30 maart te voorkomen?
Het is niet aan ons om te beslissen tot het nemen van maatregelen. Die bevoegdheid komt toe aan de burgemeester.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 30 maart beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de gestelde termijn van zes weken. Er is een uitstelbericht gestuurd nadat bekend werd dat de beantwoordingstermijn van drie weken niet gehaald zou worden.
Gestapelde gezinshereniging |
|
Michiel van Nispen , Caspar Veldkamp (NSC), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u toelichting op basis van welke concrete informatie, documenten, adviezen en gesprekken met onafhankelijke deskundigen u concludeerde dat «het gaat over duizenden mensen» wat betreft nareis-op-nareis en kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? 1
Ik heb op basis van de algemene cijfers over nareis plus de totale instroom cijfers en de Stand van de uitvoering5 van de IND geconcludeerd dat nareis op nareis een knelpunt is. De stukken (en cijfers) die op dat moment beschikbaar waren en ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen over migratie heeft uw Kamer ontvangen bij mijn brief daarover van 10 juli 2023.6
Waarop baseert u dat er sprake zou zijn van meerdere stapelingen achter elkaar, als u het heeft over «nareis op nareis-op-nareis en ga zo maar door»?2
Onze wet- en regelgeving laat op dit moment op verschillende punten onwenselijke ruimte voor misbruik van de nareisprocedure toe. Het betreft gestapelde gezinshereniging waar nareis – op – nareis onderdeel van is. Maar ook gestapelde gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven). Dit blijkt ook uit het recent gepubliceerde informatieblad van de IND. De IND heeft bovendien deze knelpunten in de Stand van de uitvoering 2023 gesignaleerd.
Hoe verklaart u dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), op navraag van de Volkskrant, aangaf nog niet te weten om hoeveel mensen het ging wat betreft nareis-op-nareis, terwijl u tegelijkertijd aangeeft u uitspraken over «duizenden mensen» te hebben gebaseerd op basis van informatie van de IND?3, 4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op basis van welke concrete informatie de IND in 2023 zelf dacht dat het aantal nareis-op-nareis hoger lag?5
Zie antwoord vraag 1.
Waren de signalen van experts, zoals hoogleraar Klaassen, wetenschapper Grutters en VluchtelingenWerk Nederland over de marginale grootte van gestapelde gezinshereniging geen reden tot voorzichtigheid bij uitspraken inzake gestapelde gezinshereniging?6 Zo ja, op welke manier heeft u dit meegenomen in uw commutatie tijdens publieke optredens? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht waarde aan signalen van experts inclusief die in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u precies aangeven op welk moment u zich ervan bewust was dat u eerdere uitspraken over «duizenden mensen» wat betreft nareis-op-nareis niet klopte en welke acties u toen heeft ondernomen? Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het feit dat de aantallen substantieel lager en marginaal zijn?
In de Stand van de uitvoering 2023 beschreef de IND onbedoelde, en wat mij betreft ongewenste effecten van wet- en regelgeving met betrekking tot het nareisbeleid. De IND signaleerde, wat mij betreft terecht, dat het draagvlak voor beleid afneemt bij misbruik en oneigenlijk gebruik en spreekt de wens uit dat het beleid vereenvoudigd wordt. Zoals bekend bij uw Kamer heeft het kabinet uitvoerig onderhandeld over een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Het nareisbeleid vormde hier een onderdeel van.
De IND heeft onderzocht hoe vaak gestapelde gezinshereniging de afgelopen jaren is voorgekomen en dit begin 2024 opgeleverd. In de publicatie wordt een toelichting op het probleem en een cijfermatige onderbouwing gegeven.
Het kabinet kon geen overeenstemming vinden over het brede pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Dit betekent dat benodigde wijziging van wet- en regelgeving om het benoemde knelpunt te adresseren aan een volgend kabinet is.
Wat is uw appreciatie van het feit dat er vorig jaar, het jaar waarin het kabinet viel, 170 gestapelde gezinshereniging aanvragen zijn ingediend, waarvan er 10 zijn ingewilligd?7
Zoals met uw Kamer gedeeld kon er binnen het kabinet geen overeenstemming gevonden worden op een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Maatregelen op het terrein van nareis vormden een onderdeel van de gevoerde gesprekken
Deelt u de mening dat het feit dat in de periode van 2019–2022 slechts circa 1% van alle ingewilligde nareisaanvragen een ingewilligde nareis op nareisaanvraag was, niet strookt met het beeld dat juist dit beleid een aanzuigende werking zou hebben?8
Zoals blijkt uit het onderzoek van het WODC11 heeft veiligheid in de landen van herkomst, transitielanden en het vestigingsland de grootste invloed op de keuzes van migranten. Het onderzoek concludeert dat het niet te onderbouwen is dat het Nederlandse asielbeleid bij een vertrek uit het land van herkomst een «aanzuigende werking» heeft. Echter, uit kwantitatieve studies blijkt wel dat meerdere factoren, zoals de mogelijkheden voor gezinshereniging, gaan meespelen zodra asielmigranten zich al in de Europese Unie bevinden. Uit deze studies volgt dat het gevoerde beleid – en daarmee dus de mogelijke verschillen in beleid tussen lidstaten – een rol speelt in de afweging in welk land men asiel aanvraagt. Hieruit blijkt dat de mogelijkheden tot gezinshereniging wel degelijk een rol kunnen spelen in de uiteindelijke keuze van asielmigranten om naar Nederland te komen.
Hoe rijmt u de uitspraken van Staatssecretaris van Ooijen dat juist de ondraagbare beperkingen op gezinshereniging ertoe hebben geleid dat het kabinet viel en uw recente uitspraak dat ongeacht de cijfers van gestapelde gezinshereniging de val van het kabinet onvermijdelijk was?9
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld kon er binnen het kabinet geen overeenstemming gevonden worden op een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Maatregelen op het terrein van nareis vormden een onderdeel van de gevoerde gesprekken.
Het bericht ‘Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert»?1
Ja.
Wat is de reden dat u nu het besluit heeft genomen om het luchtalarm volledig te vervangen door de NL-Alert, juist in tijden dat rampen en crises steeds meer reëel worden?
De onderhoudscontracten van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) lopen eind 2025 af en het systeem is daarnaast sterk verouderd. Het is end-of-life. Nederland heeft ondertussen een ander primair en effectiever alerteringsmiddel tot haar beschikking bij rampen en crises, namelijk NL-Alert. Het gebruik van NL-Alert is sterk toegenomen, het heeft een groter en breder bereik, het geeft informatie mee, waaronder een handelingsperspectief, en het heeft de mogelijkheid om de techniek verder te ontwikkelen. Overigens functioneert het WAS niet landelijk, maar wordt het decentraal aangestuurd. Dit in tegenstelling tot NL-Alert, dat ook landelijk uitgestuurd kan worden.
Mede naar aanleiding van de motie Eerdmans zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Na de zomer is een bredere weerbaarheidsbrief voorzien. In die brief hoop ik u ook nader te informeren over de omgang met de motie ten aanzien van het WAS.
Bent u in de besluitvorming voor het afschaffen van het luchtalarm in overleg getreden met de Veiligheidsregio’s? Zo ja, wat waren de signalen uit de verschillende regio’s over dit voorgenomen besluit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op meerdere momenten met de Veiligheidsregio’s in gesprek (geweest), waaronder via het Veiligheidsberaad. Een ruime meerderheid van de veiligheidsregio’s is voor afschaffen van de WAS palen. Ook zijn diverse werkbezoeken afgelegd door mijn ministerie. Bepaalde Veiligheidsregio’s hebben zorgen geuit ten aanzien van het – toen nog voorgenomen – besluit, vanwege de aanwezigheid van hoog risicolocaties in hun regio, zoals chemische industrie. Deze zorgen neem ik serieus en heb ik daarom een plek gegeven in mijn besluit. Er is een traject gestart om in kaart te brengen hoe lokaal maatwerk kan worden geboden.
Wat is op dit moment het risico van cyberaanvallen, storingen of haperingen op de NL-Alert-app?
Als Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij samen met alle partners in voor een robuust en betrouwbaar stelsel dat de burger alarmeert bij rampen en crises. NL-Alert is daarom in 2023 nog versterkt met een nieuwe NL-Alert «broker», ofwel de centrale software. Die is beter bestand tegen eventuele cyberaanvallen. Er zijn vele maatregelen genomen voor (informatie)beveiliging; dit is ook met audits gecontroleerd. Het vraagstuk rondom (informatie)beveiliging van NL-Alert en de NL-Alert app is overigens nooit «afgerond». Mijn ministerie is continu bezig om de beveiliging op orde te houden, en waar nodig extra maatregelen te nemen.
Bent u het met het eens met de stelling dat het juist risicovol is om het luchtalarm in zijn geheel te vervangen voor een online bericht, terwijl het ook mogelijk is dat mensen hun telefoon niet continu bij zich hebben, deze leeg of kapot is, of simpelweg geen smartphone in bezit hebben?
Het bereik van NL-Alert neemt steeds verder toe. Uit het laatste NL-Alert testbericht van begin juni 2024 blijkt dat 93% van de Nederlanders het testbericht heeft ontvangen. Ten opzichte van het bereik van enkele jaren terug is dit een aanzienlijke stijging (rond de 10%). Dit laat zien dat onder andere de publiekscampagnes, waaronder de 75+ campagne, haar vruchten afwerpen. Wij zetten ons de komende jaren in om het bereik van NL-Alert en de bekendheid met andere crisiscommunicatiemiddelen verder te vergroten.
De sirenes bereiken in een gunstig scenario nog maar 75% van de mensen.
NL-Alert wordt niet alleen via de mobiele telefoon verspreid, maar ook via andere kanalen, zoals de NL-Alert-app, reisinformatieschermen in het openbaar vervoer en digitale reclamezuilen in straten en langs wegen. Naast het NL-Alert gaat het om websites, sociale media, landelijke televisie, berichtgeving via de regionale publieke omroepen, e.d. Aan burgers wordt daarnaast gevraagd om te kijken naar hun naasten en hen te informeren. Ook beschikken de veiligheidsregio’s over een uitgebreid pakket van middelen om de bevolking te alarmeren en informeren bij rampen en crises.
Zoals naar voren komt in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Op welke manier wordt volgens u de 8% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder die niet door NL-Alert worden bereikt, geïnformeerd over een ramp of crisis als het luchtalarm verdwijnt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe houdt u met het nieuwe alarmsysteem de minder digitaalvaardige generatie aangehaakt in tijden van rampen en crises, en op welke manier krijgen zij toegang tot voldoende informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat niet gekozen wordt voor een combinatie van verschillende alarmsystemen, bijvoorbeeld zowel een NL-Alert als het luchtalarm, om er zeker van te zijn dat het alarm iedereen kan bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de bezorgdheid van de directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die stelt dat voor een regio met een hoog risicoprofiel het onverantwoord is om het luchtalarm af te schaffen? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de bezorgdheid van de betreffende Veiligheidsregio. Deze zorgen neem ik serieus door in mijn besluit ruimte te laten voor lokaal maatwerk. Er zijn twee onderzoeken uitgezet. Zie de beantwoording bij vraag 2.
Wat zijn de kosten van het onderhoud van het luchtalarm door het hele land?
Zoals eerder benoemd is het WAS sterk verouderd en end-of-life. Dit blijkt ook uit het onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV).
Uit financiële analyses blijkt dat het volledig continueren van het WAS in huidige vorm inclusief investeringen minstens 160 miljoen euro kost. Deze kosten passen niet binnen de huidige financiële kaders. Het besluit tot uitfaseren van het WAS met de mogelijkheid tot maatwerk voor hoog risico locaties past wel binnen de financiële kaders.
Bent u het met het eens met de stelling dat het feit dat het luchtalarm sinds 1998 slechts 36 keer is ingezet, niet een van de redenen zou moeten zijn om het te schrappen, maar dat het juist een goed teken is dat het alarm niet vaak nodig is geweest?
Die stelling deel ik niet met u. NL-Alert heeft zich immers bewezen als primair alarmeringsmiddel bij rampen en crises. Dit vanwege het sterk toegenomen gebruik van NL-Alert, het bredere bereik, het meegeven van informatie waaronder een handelingsperspectief en de mogelijkheid om deze techniek verder te ontwikkelen. Het is breder inzetbaar ten opzichte van de sirenes. Zie ook de beantwoording bij vraag 2.
Wat betekent de mededeling dat in een aantal gebieden extra waarschuwingssystemen zullen blijven bestaan? Zijn dit bijvoorbeeld luchtalarmen en voor welke gebieden zou dit gelden?
Ik wil benadrukken dat een ruime meerderheid van de Veiligheidsregio’s voor uitfasering van het WAS is. Ik ben bekend met de bezorgdheid van enkele Veiligheidsregio’s. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom wil ik graag samen met desbetreffende Veiligheidsregio’s bekijken wat lokaal nodig is om de bevolking te alarmeren tijdens rampen en crisis. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. Enerzijds wordt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is.
Het informatieverzoek inzake de coördinator nationale aanpak overlast |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de reacties met de Kamer delen op de e-mail van J&V d.d. 11 oktober 2024 waarin staat dat er reeds contact is geweest met Snel Beveiliging Nodig B.V. (SBN) over de inzet vanstreetwise coacheswaarin wordt gesteld «het is wel zaak dat het rechtmatig gebeurt en daarom zoek ik iemand die kan aanhaken vwb eventuele aanbesteding/opdracht»? Als deze reacties niet schriftelijk zijn gegeven, kunt u hiervan een reconstructie maken?1
Voor de beantwoording ga ik er vanuit dat de vraagstelling doelt op de e-mail van 11 oktober 2022. Op de e-mail waar u naar verwijst is niet separaat gereageerd, maar over de opvolging ervan kan ik u als volgt informeren.
Op 18 oktober 2022 is door Snel Beveiliging Nodig B.V. een offerte ingediend voor de inzet van een mobiel toezichtsteam in Ter Apel.
Op 15 november 2022 is deze offerte goedgekeurd. Daarbij is de afweging gemaakt om geen aanbestedingsprocedure te volgen. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 1 maart jl.2 Zoals bekend was in Ter Apel een directe noodoplossing noodzakelijk. Het lokaal gezag had een veiligheidsrisicogebied afgekondigd rondom de COA-locatie, en een noodverordening was uitgevaardigd omdat het probleem zich verplaatste naar het dorp. Doordat in oktober 2022 geen zicht was op een structurele oplossing om de overlast op korte termijn te verminderen en ook de opvangsituatie niet was verbeterd, is de opdracht niet aanbesteed en rechtstreeks verstrekt aan het bedrijf Snel Beveiliging Nodig (hierna SBN).
Waarom heeft u niet aan de Kamer gemeld dat u de aanbesteding heeft overgeslagen?
Over het afwijken van de aanbestedingsregels is uw Kamer niet terstond geïnformeerd, omdat het gebruikelijk is uw Kamer daarover te informeren bij de financiële verantwoording.
Klopt het dat in de stukken tweemaal de opdracht van verlenging van de opdracht van SBN zit, maar dat de originele opdracht uit 2022 niet met de Kamer is gedeeld? Wilt u deze alsnog delen inclusief communicatie over deze opdracht?
Dit document is per abuis niet meegestuurd met de Kamerbrief. Het document wordt als bijlage met deze beantwoording meegestuurd.
Op welke momenten is besloten tot het inzetten van SBN op andere plekken dan Ter Apel en hoe kunt u legitimeren dat ook daar de aanbesteding is overgeslagen?
Door de nijpende omstandigheden in een aantal andere gemeenten is besloten om de pilot uit te breiden. In maart 2023 is besloten een team in te zetten in de gemeente Cranendonck. Op 15 mei 2023 is besloten om een team in te zetten in Delfzijl. Per 26 juni 2023 is besloten een team in te zetten in de gemeente Weert, Zweeloo en Hardenberg. Per 10 april 2024 is ook een team ingezet in de gemeente Utrecht. De aanbesteding voor dit beleidsinstrument is inmiddels begonnen.
Waarom heeft uw ministerie tegen NRC gezegd dat het overslaan van de aanbesteding niet mocht, terwijl u in uw brief zegt dat het wél mocht?
Het totaalbedrag voor de opdracht van Snel Beveiliging Nodig B.V. overschrijdt de aanbestedingsgrens zoals vastgelegd in de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. Door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is in eerdere berichtgeving hieromtrent erkend dat de geldende aanbestedingsregels niet zijn gevolgd. Bij brief van 1 maart jl.3 heb ik uw Kamer nader toegelicht waarom die afweging is gemaakt, waarbij doorslaggevend was dat er sprake was van dwingende spoed. Inmiddels is de aanbestedingsprocedure in gang gezet.
Klopt het dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd, zoals lijkt uit de mail van 6 november 2022 over de vraag of de politie capaciteit zou leveren aan de pilot waarin J&V schrijft: «En nee is daarbij geen antwoord want met goedkeuring van KL is dus ook de Tweede Kamer al over dit project geïnformeerd»?
Vanaf de zomer van 2022, toen de opvangproblematiek van asielzoekers noopte tot aanvullende maatregelen op gebied van opvang, locaties, infrastructuur en handhaving en toezicht, hebben er positieve en constructieve gesprekken met de korpsleiding plaatsgevonden over oplossingen die de druk op Ter Apel, zowel wat betreft de behandeling van asielaanvragen als de toenemende overlast in de gemeente Westerwolde, konden verminderen. Daarover waren ook afspraken met het bevoegd gezag gemaakt. De zinsnede uit de door de vragenstellers aangehaalde e-mail moet in dat kader worden geplaatst. Op 24 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de pilot procesoptimalisatie. In deze brief staat beschreven dat de IND, politie, COA en DT&V zich inzetten voor de pilot procesoptimalisatie in Ter Apel, binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving. Voorafgaand aan het versturen van deze brief heeft de korpsleiding in overleg met de bevoegde gezagen toegezegd om operationele inzet te leveren aan de pilot procesoptimalisatie.
Hoe rijmt u uw uitspraak dat er geen sprake was van druk op de politie met het citaat uit bovenstaande vraag waar de politie werd verteld dat «nee» geen antwoord kon zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn een projectplan en begroting van de coördinator overlast opgesteld, waarnaar J&V meermaals heeft gevraagd zoals in de stukken is te zien? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 1 maart jl. heb ik met de bijgevoegde stukken u reeds het voorstel van de Coördinator Nationale Aanpak Overlast gestuurd, zoals opgesteld in augustus 2022 in aanloop naar de formele opdrachtverstrekking. In de opdrachtbrief voor de Coördinator Nationale Aanpak Overlast van 20 september 2022 is vervolgens met zoveel woorden aangegeven dat de precieze contouren van zijn opdracht gaandeweg worden uitgekristalliseerd. In essentie betrof de opdracht het ontwikkelen en uitvoeren van een aanpak gericht op het tegengaan van overlast en criminaliteit van asielzoekers en het versterken van de aansluiting tussen de strafrechtketen en de vreemdelingenketen in de deze aanpak. De Coördinator heeft vervolgens vanuit drie verschillende actielijnen invulling gegeven aan zijn opdracht zoals toegelicht in de brief van 1 maart jl.4
In periodieke afstemming met het departement en de bewindspersonen zijn deze actielijnen door de Coördinator stapsgewijs uitgewerkt. De bijgevoegde stukken die ik op 1 maart jl. met uw Kamer heb gedeeld, maken dit proces inzichtelijk.
In aanvulling hierop hoefde door de Coördinator niet alsnog een afzonderlijk document te worden opgesteld in de vorm van een projectplan, omdat met voornoemde afstemming reeds voldoende richting en inzicht werd geboden bij de uitwerking van zijn aanpak.
Ten aanzien van de begroting geldt dat ik uw Kamer per brief van 1 maart jl. met de bijgevoegde stukken reeds heb geïnformeerd over de geschatte kosten door de Coördinator Nationale Aanpak Overlast (d.d. 5 oktober 2022).
Klopt het dat de coördinator volgens de beantwoording zelf opdracht aan iemand anders heeft gegeven om een projectvoorstel te schrijven voor de pilot en dat die persoon vervolgens ook de evaluatie maakte van diezelfde pilot?
Het klopt dat de Coördinator Nationale Aanpak Overlast de opdracht heeft gegeven tot het schrijven van zowel een voorstel voor de pilot procesoptimalisatie (aangeboden in december 2022) als de evaluatie pilot procesoptimalisatie (aangeboden in augustus 2023). De verstrekking van deze twee opdrachten zijn afgestemd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook door het ministerie bekostigd.
Bij de ontwikkeling van de pilot procesoptimalisatie werd vanuit de betrokken organisaties de behoefte geuit om inzichtelijk te maken wat de noodzakelijke randvoorwaarden zijn om tot een gezamenlijke werkwijze te komen.
Om de werkmethode van de pilot te verfijnen en structureel te bestendigen, bestond er tevens aanleiding om de voortgang te evalueren.
Bij het verstrekken van de opdracht is meegewogen dat de werkzaamheden verricht zouden worden door een onafhankelijk onderzoeker die actief is op het gebied van veiligheid en criminaliteit.
Is het gebruikelijk dat het formuleren van de pilot en de evaluatie van de resultaten van diezelfde pilot binnen het departement aan dezelfde persoon wordt gegeven, zoals te lezen is in de stukken? Hoe wordt een zorgvuldige en objectieve evaluatie van de resultaten geborgd?
Zoals toegelicht in de vorige beantwoording was de evaluatie gericht op het verfijnen van de werkmethode en het bestendigen van de ketenbrede werkwijze.
Dat beide rapportages door dezelfde persoon zijn opgesteld, is geen aanleiding om de zorgvuldigheid en objectiviteit van de evaluatie in twijfel te trekken. De inhoud van het evaluatierapport geeft hiervoor evenmin aanleiding.
Beide rapportages zijn uiteindelijk behulpzaam geweest in de (voorbereiding op) de ambtelijke besluitvorming omtrent de pilot procesoptimalisatie. In de besluitvorming is de onderzoeker geen beslissende partij is geweest.
Kunt u naast de evaluatie van de pilot procesoptimalisatie ook de evaluatie van de toezichtteams naar de Kamer sturen? Wie was verantwoordelijk voor deze evaluatie?
Door de toezichtteams is middels dagrapportages verslag uitgebracht over de inzet van de toezichtteams aan de Coördinator Nationale Aanpak Overlast. Zowel uit deze dagrapportages als uit de bevindingen van de Coördinator, d.d. augustus 2023, die op 1 maart jl. met uw Kamer zijn gedeeld, blijkt dat de inzet van de toezichtteams effectief is. Voorts is gebleken dat lokale bestuurders en omwonenden de inzet van de mobiele toezichtteams positief waarderen. Deze positieve resultaten hebben aanleiding gegeven om de inzet van de mobiele toezichtteams te bestendigen.
Voorts is door de Coördinator Nationale Aanpak overlast voor het tussentijds evalueren van de toezichtteams een actie-onderzoeker aangetrokken. Voor zijn inzet is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en GGD Amsterdam een detacheringsovereenkomst afgesloten, zoals op te maken uit de stukken die ik uw Kamer heb toegestuurd bij brief van 1 maart jl.5 In de relevante detacheringsovereenkomst zijn gegevens onleesbaar gemaakt in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en in het verlengde daarvan kan ik hier niet nader ingaan op persoonsgegevens. In dit traject heeft de onderzoeker in opdracht van de Coördinator een tussentijds verslag in concept opgesteld, maar dit heeft niet geresulteerd in een definitieve eindrapportage waarover ik uw Kamer kan informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk – maar in ieder geval binnen twee weken – beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
In uw antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen over het bericht dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME'er) in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie, verwijst u naar een mogelijke situatie waarin een medewerker van de politie een traumatische ervaring heeft opgelopen en om die reden bepaalde werkzaamheden/opdrachten in samenspraak met zijn of haar leidinggevenden niet zou hoeven uit te voeren; wat voor traumatische ervaringen worden hier bedoeld?1 2
Politiewerk is complex en weerbarstig. Politiemedewerkers kunnen tijdens het werk te maken krijgen met traumatiserende ervaringen, bijvoorbeeld levensbedreigende situaties waarbij (vuur)wapens worden gebruikt of anderszins emotioneel belastende incidenten, zoals het reanimeren van een kind of het vaststellen van een overlijden. Dergelijke incidenten kunnen sporen nalaten bij medewerkers. In overleg met de leidinggevende kunnen medewerkers ruimte krijgen voor herstel of tijdelijk andere werkzaamheden verrichten. Ook in reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken tussen de medewerker en de leidinggevende wordt nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van persoonlijke dilemma’s en specifieke behoeften. Indien nodig kan hierbij sociaalpsychologische kennis en expertise in het kader van Veilig en Gezond werken (VGW) worden ingewonnen.
Bent u het de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME'ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren vanwege hun religie?
Zoals ik bij de beantwoording van eerder gestelde vragen heb aangegeven, geldt dat medewerkers hun taak uitvoeren onder leiding en verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Dit belangrijke principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME)3.
Tegelijkertijd staat de politie als organisatie midden in veranderende samenleving. Dit kan dilemma’s opleveren die bij de leidinggevende kenbaar kunnen worden gemaakt. De leidinggevende voert met medewerkers het gesprek over dilemma’s en kan besluiten om de medewerker uit te roosteren. De beslissing van de leidinggevende kan ook betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Hoe vaak komt het voor dat ME’ers dan wel politieagenten hun werk niet doen, of opdrachten niet uitvoeren vanwege hun religie?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Over de inhoud van de gesprekken tussen medewerkers en leidinggevenden wordt namelijk, anders dan in het kader van het functioneren, ontwikkelen en het beoordelen van medewerkers, geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is door de politie aangegeven dat dit uitzonderlijk is.
Een conferentie door Hizb ut Tharir in Nederland |
|
Bente Becker (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op 3 maart 2024 de organisatie Hizb-ut-Tharir een conferentie in Amsterdam organiseert onder de titel «Khilafa, project van de Oemma en redding voor de mensheid?»
Ja.
Wat is het karakter van dit evenement en deelt u de zorgen van de VVD fractie dat op dit evenement antisemitische, antiseculiere en radicaliserende boodschappen kunnen worden verkondigd? Hoe ziet het kabinet hier op toe?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte is voor extremistische of antisemitische uitingen. Uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld, zijn strafbaar, ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Wanneer juridische grenzen in ons land worden overschreden, neemt het Openbaar Ministerie de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Als blijkt dat tijdens dit evenement uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
In reactie op uw Kamervragen van 2021 is Hizb ut-Tahrir destijds getypeerd als een radicale pan-islamistische en anti-zionistische beweging.1 Gelet op het ontbreken van juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen naar dergelijke organisaties is er zowel bij de NCTV als bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen actueel beeld over de organisatie Hizb ut-Tahrir. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) heeft in 2023 onderzoek gedaan naar welke dreiging uitging van Hizb ut-Tahrir. In het jaarverslag 2023 staat dat er een geringe dreiging uitging van deze beweging. De beweging propageert een extremistische boodschap, maar het is in Nederland een kleine groep zonder groot bereik.2
Herinnert u zich nog de antwoorden op onze Kamervragen uit 2021 over Hizb ut Tharir, waarin deze organisatie door u werd gekenschetst als een radicale pan-islamistische en antizionistische beweging die zou kunnen aanzetten tot radicalisering, maar in de Nederlandse samenleving nog weinig bereik en ontvankelijkheid zou ontmoeten? Wat is uw actuele beeld van deze organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feit dat deze conferentie in Nederland wordt georganiseerd niet een teken dat het bereik en de ontvankelijkheid van en voor de organisatie Hizb ut Tharir is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een vergunning afgegeven door de gemeente Amsterdam voor de conferentie en op welke gronden?
Deze conferentie valt onder de bestaande exploitatievergunning van de locatie. De gemeente Amsterdam heeft daarom geen specifieke vergunning voor de conferentie hoeven afgeven.
Is in het voortraject contact geweest met OM, politie en justitie en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de conferentie en zo ja, waarover specifiek?
Er is voorafgaand aan de bijeenkomst vanuit de gemeente Amsterdam geen contact geweest met het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over deze conferentie.
Is u bekend of er visa zijn verstrekt voor sprekers op het congres en zo ja voor welke personen en op welke gronden? Hadden deze geweigerd kunnen worden uit voorzorg om radicale boodschappers hier geen podium te geven en waarom is dat niet gebeurd?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat wanneer personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.3 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek.4
De IND heeft geen signalerende rol in de komst van (buitenlandse) extremistische sprekers naar Nederland. De IND is in het uitvoeren van bovengenoemde maatregel afhankelijk van informatie van derden (zoals gemeenten en politie).
Eerder gaf u aan dat, in tegenstelling tot in Duitsland, de organisatie niet verboden is in Nederland en het aan het Openbaar Ministerie (OM) is bepaalde activiteiten te verbieden. Bent u bereid dit standpunt te herzien nu artikel 2:20 van het burgerlijk wetboek u meer bevoegdheden geeft organisaties die ondermijnend zijn voor de vrije en democratische samenleving te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties).
Sinds 1 januari 2022 is het wettelijk kader aangescherpt, waardoor de drempel voor het verbieden van een rechtspersoon is verlaagd. Op grond van het tot dan toe geldende artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek kon de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is was met de openbare orde, verbieden en ontbinden en een rechtspersoon waarvan enkel het doel in strijd was met de openbare orde ontbinden. Door bovengenoemde wetswijziging is hieraan toegevoegd dat een rechtspersoon niet alleen verboden wordt verklaard en wordt ontbonden indien de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, maar ook als het doel van de rechtspersoon daarmee in strijd is. Daarbij biedt het nieuwe wettelijk kader een krachtiger instrumentarium, doordat een verbod steeds direct werkt vanaf de uitspraak en de rechter bij het verbod ook ordemaatregelen kan nemen voor de verdere duur van de procedure. De niet naleving van deze maatregelen levert een strafbaar feit op. De bestuurders van een verboden organisatie krijgen een civielrechtelijk bestuursverbod van tenminste drie jaar.
Ook na de wetswijziging is het aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om dergelijke verzoeken te doen.
Wat is de actuele status van uw aanpak op problematisch gedrag van dit type organisaties, nadat u eerder aangaf via een driesporen aanpak en de Taskforce ongewenst en problematisch gedrag informatie te kunnen delen en desgewenst te kunnen escaleren bij problematisch gedrag, maar later dit op een laag pitje heeft moeten zetten vanwege een gebrek aan grondslagen voor de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Wat is de actuele status van de aanpak problematisch gedrag onder de Minister voor Integratie?
Op 4 oktober 2023 heeft de Minister van SZW, mede namens mij, een brief aan uw kamer gestuurd aangaande de voortgang van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering (hierna: Taskforce).5 Zolang gedrag van burgers niet bij wet verboden is, kan er niet strafrechtelijk worden opgetreden.
Echter gedrag dat binnen de wet valt, kan wel zorgelijk en onwenselijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om het verspreiden van onverdraagzaam en antidemocratisch gedachtengoed. Dan past een preventieve aanpak. Zo zet de Minister van SZW in op de versterking van de veerkracht en weerbaarheid van mensen of groepen in de samenleving die mogelijk kwetsbaar zijn voor extremistisch gedachtegoed. Dit doet zij onder andere door gemeenten en professionals te ondersteunen met kennis van evidence based interventies en het beschikbaar stellen van middelen voor het versterken van beschermende factoren zoals digitale weerbaarheid, een gezonde identiteitsontwikkeling en sociale cohesie in de wijk. Deze factoren zorgen ervoor dat mensen beter bestand zijn tegen tegenslag en minder vatbaar voor radicalisering en ongewenste polarisatie.
Wanneer wel sprake is van strafbare feiten, zoals haatzaaien, discriminatie, opruiing, intimidatie of vandalisme dan is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het OM. Daarnaast kan de AIVD onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Waar het gaat om signalen van radicalisering die uiteindelijk kunnen leiden of geleid hebben tot gewelddadig extremistische of terroristische activiteiten kunnen gemeenten multidisciplinaire casusoverleggen organiseren en gerichte interventies doen binnen de persoonsgerichte aanpak.
Wat doet de Taskforce van SZW in dit specifieke geval, hoe kan de gemeente optreden en op welke wijze kan de NCTV ondersteunen in de coördinatie nu de wettelijke grondslag geborgd is?
Individuele deelnemers van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering handelingsperspectief vanuit hun eigen wettelijke kaders en bevoegdheden. Zo kan de politie vanuit haar wettelijke taak in overleg met het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Daarnaast kan de AIVD, op basis van de WiV 2017, onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Indien daar voldoende aanleiding voor is, kan de AIVD een ambtsbericht uitbrengen aan relevante ketenpartners.
De Taskforce zelf, onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen juridische entiteit en heeft als samenwerkingsverband geen eigen toezichts – of onderzoeksbevoegdheden. Individuele casuïstiek, in dit geval de conferentie van Hizb ut Tahrir, wordt niet in Taskforceverband behandeld. Dit redenen hiervoor zijn uiteengezet in de laatste voortgangsbrief over de Taskforce.6 Er bestaat geen juridische grondslag voor het behandelen van casuïstiek en het delen van (persoons)informatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tussen de partners van de Taskforce. Een dergelijk overleg is niet rechtmatig en vindt dan ook niet plaats.
Indien de gemeente op de hoogte is van een bijeenkomst en in het kader van de openbare orde zorgen heeft over sprekers of deelnemers, kan zij haar zorgen uitspreken richting de beheerder van de locatie. Daarnaast zal de lokale driehoek altijd alert zijn op eventuele wanordelijkheden.
De NCTV kan op verzoek van bijvoorbeeld een gemeente een fenomeenanalyse opstellen voor een beter begrip de ontwikkelingen van fenomenen die de nationale veiligheid raken en hoe dit kan doorwerken in de samenleving.
De Wet Coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is nog niet in werking getreden, de algemene maatregel van bestuur is in internetconsultatie. De NCTV kan na inwerkingtreding, zoals weergegeven in de wet, onder duidelijke voorwaarden persoonsgegevens verwerken, ten behoeve van haar coördinatietaak in terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De NCTV mag ook dan geen onderzoek doen gericht op personen en organisaties en geen duidingen verstrekken waardoor een persoon in verband wordt gebracht met een trend of fenomeen.
Bent u bereid deze vragen 1 voor 1 zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het toenemend geweld tegen zorgverleners |
|
Max Aardema (PVV), René Claassen (PVV), Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende artikel «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp, we willen hulp van politie en de politiek»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het debat uit januari 2023 waarin uw voorganger stelde dat zorgverleners hun werk gewoon veilig moeten kunnen doen, zonder te worden uitgescholden, te worden belaagd, te worden aangevallen of te worden geïntimideerd, online of fysiek? Wat zijn deze woorden waard? Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ja, ik ben bekend met dit debat uit januari 2023. En ik ben van mening dat zorgverleners gewoon veilig hun werk moeten kunnen doen. Dat is helaas niet altijd het geval en daarom ga ik door met de aanpak van agressie in de zorg.
Dit doe ik op verschillende punten. Ten aanzien van agressie is de werkgever primair verantwoordelijk om voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer te zorgen. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Verder is het van belang dat in de sector het gesprek gevoerd wordt over de normstelling. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gehad met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Tot slot wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elk van de tien politie-eenheden is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren Veilig Publieke Taak van politie en/of het Openbaar Ministerie (OM). De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
De aanpak van agressie, of het nu in de zorg is of in andere delen van de maatschappij, is een taai vraagstuk dat niet van de ene op de andere dag, of binnen een jaar, kan worden opgelost. Wat ik wel kan doen is het actief onder de aandacht blijven brengen en over de hele linie – preventie, opvang en nazorg, het gesprek over de norm en het doen van aangifte – activiteiten ondersteunen of op gang brengen.
Hebben er naar aanleiding van dit debat gesprekken plaatsgevonden met de sector, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het verbeteren van de aanpak van agressie in de zorg verlopen? Zo ja, wanneer en met wie en wat zijn de gemaakte afspraken?
Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. In het voorjaar en de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over ervaringen met en eventuele knelpunten in de nazorg aan zorgmedewerkers die met agressie te maken hebben gekregen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt in september stonden drempels rondom aangifte doen op de agenda. De opbrengsten daarvan zijn meegenomen in de voorbereidingen van de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid.
Met (regionale) medewerkers van de politie en het OM worden gesprekken gevoerd over een bijdrage aan de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid. Uit elke politie-eenheid is inmiddels een positieve reactie van de politie, het OM of beide.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende aangiftes en hoe deze zijn afgedaan door justitie? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van het aantal incidenten van geweld en agressie en het stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid binnen een beroepsgroep is een belangrijke verantwoordelijkheid van de werkgever.
Aangiften van agressie en geweld waarbij medewerkers met een publieke taak slachtoffer zijn, worden geregistreerd met een apart label «Veilige Publieke Taak» door de politie en het Openbaar Ministerie, omdat hiervoor specifiek beleid is ontwikkeld voor de behandeling van deze aangiften en de vervolging daarvan (de Eenduidige Landelijke Afspraken). Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beroepsgroepen (zorg, openbaar vervoer, rechters, officieren van justitie, notarissen, scheidsrechters, politici, medewerkers van energieleveranciers, drinkwaterleveranciers en andere nutsvoorzieningen, medewerkers van gemeenten, provincies, Rijk, et cetera) vanwege de diversiteit aan publieke taken. Op basis van de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie is het dus niet mogelijk de cijfers uit te splitsen naar het aantal aangiften en afdoeningen van agressie en geweld specifiek tegen zorgmedewerkers.
In 2021 registreerde de politie 3271 aangiften waarbij het label «Veilig Publieke Taak» is geregistreerd. In 2022 registreerde de politie 3498 aangiften met het label «Veilig Publieke Taak». In 2023 registreerde de politie 3561 aangiften met dit label. In de genoemde aantallen zijn de aangiften die gaan over geweld tegen politieambtenaren niet meegenomen.
Het Openbaar Ministerie (OM) registreert jaarlijks de instroom van verdachten die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak. In 2021 stroomden 9893 verdachten binnen die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak en in 2022 stroomden 9911 verdachten in. Daarbij dient meegegeven te worden dat in de cijfers van het OM ook de instroom van verdachten is meegenomen die verdacht worden van geweld tegen politieambtenaren.
Over 2022 is bekend dat in 58% van de Veilige Publieke Taak-zaken de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld. De overige 42% wordt afgehandeld door het OM. Van de 42% wordt 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het gaat dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot wordt 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan circa 45% vanwege het ontbreken van wettelijk bewijs. Het sepotpercentage is minder dan gemiddeld.
Is het doen van aangifte van agressie tegen zorgmedewerkers door werkgevers inmiddels de norm geworden? Zo nee, waarom niet?
Mijn streven is dat de werkgevers de aangiften doen en niet de slachtoffers zelf, omdat de agressie en het geweld bij de uitoefening van het werk heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer treedt dan op als getuige. Hierdoor valt veel last bij slachtoffers weg en is er een duidelijke signaalwerking dat werkgevers achter hun medewerkers staan. Uiteraard doet de werkgever alleen aangifte na toestemming van het slachtoffer en ook kan het slachtoffer besluiten toch zelf de aangifte te doen. De werkgever heeft dus niet alleen een belangrijke taak in het voorzien in een veilige werkomgeving voor de medewerkers door het nemen van preventieve maatregelen, maar heeft ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij het doen van meldingen en aangiften als agressie of geweld tegen de medewerkers heeft plaatsgevonden.
In een deel van de Cao’s is opgenomen dat de werkgever beleid ontwikkelt en implementeert omtrent aangifte doen, de werknemer ondersteunt bij aangifte doen en/of aangifte doet namens de werknemer. Dat betekent nog niet dat het de algemene norm is dat de werkgever aangifte doet namens de werknemer. Daar is dus ruimte voor verbetering. Ik streef er daarom naar om het doen van aangifte, en het liefst aangifte door de werkgever, te bevorderen. Ik organiseer regionale bijeenkomsten waar werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en knelpunten in het aangifteproces te bespreken met het doel ze weg te nemen. Daarnaast heb ik een podcast laten maken waarin politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Er wordt in die podcast veel informatie gegeven over het aangifteproces. Ook de rol van de werkgever komt daarbij aan de orde.
Hoe vaak is de 200% straf voor geweld tegen zorgverleners toegepast?
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) vormt het handelingskader voor de politie en het Openbaar Ministerie als het gaat om de opvolging van aangiften van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak. Hierin staan onder andere afspraken over een harde daderaanpak. Op basis van de ELA, de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen en de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering hanteert het OM een 200% hogere strafeis als uitgangspunt.
Op dit moment wordt via het WODC een onderzoek uitgevoerd dat enerzijds beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen voor delicten tegen mensen met een veilig publieke taak worden bepaald door officieren van justitie en rechters en anderzijds beoogt inzicht te bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze delicten. Ook kijkt het onderzoek naar de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
Wat is de voortgang van de aangenomen motie over met brancheorganisaties en werkgevers ervaringen en knelpunten bij de zorg voor beschadigde werknemers in kaart brengen? En van de aangenomen motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers?2 3
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met brancheorganisaties of sociaal fondsen in de ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, apothekerszorg, GGZ, ziekenhuizen, UMC’s en ambulancezorg. Deze gesprekken zijn inmiddels afgerond.
Er komt een aantal rode draden uit die gesprekken naar voren. Verschillende gesprekspartners geven aan dat de impact van agressie en eventuele schade afhankelijk is van zowel de aard en ernst van de agressie als van de persoon. Agressie heeft vele vormen en het komt bij iedereen anders aan. De opvang is dan ook maatwerk.
De wijze van opvang is gevarieerd, in grote lijnen begint het met intercollegiale opvang en/of opvang door de leidinggevende. Een tweede stap is een nazorgteam, een bedrijfsopvangteam, opvang door bedrijfsmaatschappelijk werk of de arboarts. Dit kan zowel intern als extern belegd zijn. De laatste stap is de gespecialiseerde opvang. Soms kiest een slachtoffer ook voor een andere route bijvoorbeeld lotgenotencontact.
Geen van de partijen heeft duidelijke signalen over knelpunten in de opvang en de nazorg. Over het algemeen zijn procedures en protocollen aanwezig. Gesprekspartners geven echter ook aan dat het verschilt per werkgever hoe deze worden gebruikt en/of opgevolgd. Dit is ook afhankelijk van de affiniteit die de Raad van Bestuur van de betreffende instelling hier mee heeft, van het MT, de cultuur binnen de organisatie en de individuele leidinggevende. Binnen individuele organisaties kunnen er dus wel knelpunten zijn. De primaire verantwoordelijkheid om dit goed op te pakken ligt bij de werkgevers zelf. Ik ondersteun werkgevers hierbij door subsidiegelden beschikbaar te stellen aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om aan de slag te gaan met de (door) ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Een ander punt dat door een deel van de gesprekspartners wordt genoemd is dat er ten aanzien van agressie een cultuur heerst van «het hoort er bij». Dat betekent ook dat mensen niet altijd een beroep doen op nazorg. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gekregen met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen: wat is wel en niet acceptabel, wat hoort er wel en niet bij? Door dit gesprek te voeren wordt ook de bewustwording op gang gebracht dat agressie niet normaal is.
Voor wat betreft de motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers kan ik uw Kamer meegeven dat in de Eenduidig Landelijke Afspraken staat opgenomen dat de politie en het Openbaar Ministerie hoge prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van verdachten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder zorgmedewerkers. Dit jaar worden de Eenduidig Landelijke Afspraken geëvalueerd. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Hoe staat het met de voortgang van de aangenomen motie over het taakstrafverbod bij delicten tegen zorgmedewerkers?4
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.5 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Op welke termijn kunnen de betreffende wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht aangepast worden zodat alle geweldsdelicten tegen politieagenten, brandweerlieden of ambulancepersoneel niet meer kunnen worden bestraft met alleen een taakstraf, geldboete en/of voorwaardelijke gevangenisstraf?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met steekwerende vesten en (body)camera's? Zo nee, waarom niet? Welk alternatief kunt u de ziekenhuizen bieden in plaats van particuliere beveiliging?
Ja, ik vind het ernstig dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met dergelijk materiaal. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Helaas komt het echter voor dat er agressie plaatsvindt in ziekenhuizen en dat de aanwezigheid van beveiligers gewenst is. Het is aan ziekenhuizen zelf of ze particuliere beveiliging inhuren of beveiligers in dienst nemen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de beveiliging van ziekenhuizen, inclusief steekwerende vesten en camera’s?
Nee, ik heb hier geen overzicht van tot mijn beschikking.
Vindt u net als uw voorganger dat zorginstanties deze beschermingsmiddelen zelf moeten ophoesten, ten koste van gelden die ingezet kunnen worden aan patiënten die daadwerkelijk zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Waar ligt de grens voor u?
Ja, die mening deel ik. Individuele zorginstellingen geven geld uit aan verschillende zaken die niet met de directe patiëntzorg te maken hebben. Ik ga niet over de uitgaven van individuele zorginstellingen.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken inzake de ontwikkeling en het inzetten van het opleggen van een verplichte anti-agressiecursus aan hen die geweld plegen jegens zorgverleners?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Kunnen zorgverleners inmiddels weigeren om iemand te behandelen die geweld tegen hen heeft gebruikt? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om dat te bewerkstelligen?
Alleen als er een gewichtige reden aanwezig is kunnen zorgverleners de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
Wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen» is in de wet niet uitgewerkt. Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG6.
Deze richtlijn is inmiddels een aantal jaar van kracht. Ik ben voornemens in gesprek te gaan met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
Verder is het zo dat in verschillende ziekenhuizen wordt gewerkt met het gele en rode kaartensysteem. Iemand die zich onacceptabel heeft gedragen krijgt een gele kaart, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode wordt ontzegd bij herhaling van dergelijk gedrag. De politie wordt op de hoogte gesteld dat er een gele kaart is uitgereikt. Bij zeer ernstige vormen van ongewenst gedrag kan een rode kaart worden uitgereikt, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode is ontzegd. Er wordt aangifte gedaan en de politie wordt op de hoogte gesteld van het uitreiken van de rode kaart. Dat geldt ook voor mensen die al een gele kaart hebben en zich binnen een bepaalde periode weer onacceptabel gedragen. Er is wel een uitzondering op de ontzegging van de toegang, namelijk als er sprake is van acute nood. Er gaat echter wel een krachtig signaal uit van een gele of rode kaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarkbeleid in de zorg op 6 maart 2024?
Ja, dat kan ik.
De beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rellen Den Haag kunnen ook werk regering Eritrea zijn»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke beïnvloeding van de Eritrese diaspora in Nederland door de Eritrese regering? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 20162 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Het kabinet erkent dat de sociale druk die Eritreeërs in Nederland kennelijk ervaren niet kan worden genegeerd. Hiervoor zijn verschillende maatregelen genomen, zie meer hierover onder het antwoord op vraag 4.
In algemene zin geldt dat sinds 2018 het kabinet een nationale aanpak tegen Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) hanteert, waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn aangesloten, alsmede de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Indien ons signalen bereiken over onwenselijke beïnvloeding wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard na berichtgeving over het innen van diasporabelasting met dwang. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van ditzelfde ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Tot op heden zijn bij ons geen signalen bekend dat er bij de recente rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Wel is de Eritrese ambassadeur in België, onder wiens ressort Nederland valt, uitgenodigd voor een gesprek (zie ook het antwoord op vraag 7).
Welke maatregelen gaat u nemen om onwenselijke beïnvloeding door de Eritrese regering nog verder te voorkomen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de maatregelen, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie (Kamerstuk 22 831, nr. 125) op het rapport naar aanleiding van de motie Karabulut voldoende uitgevoerd en hebben zij het gewenste effect gehad? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Met bovengenoemde kabinetsreactie van december 2016 heeft de regering maatregelen aangekondigd n.a.v. de moties die werden aangenomen tijdens een debat over de invloed van Eritrea in Nederland. Deze maatregelen betreffen 1) Het uitvoeren van een onderzoek naar de inning van diasporabelasting 2) Het onderzoeken of een centraal meldpunt voor Eritreeërs een zinvolle en doelmatige aanvulling is op bestaande mogelijkheden, 3) Het bevorderen van integratie en participatie van de Eritrese gemeenschap in Nederland, in samenwerking met de gemeenschap zelf, 4) Het opstellen van een handreiking voor lokale overheden en hulpverlening en de situatie in Eritrea en Nederland nauwlettend volgen. Hieronder per maatregel de stand van zaken.
Over de uitkomsten van het onderzoek naar de inning van diasporabelasting werd uw Kamer in 2018 reeds geïnformeerd.3 Zie hierover meer bij het antwoord op vraag 5.
Betreffende het meldpunt, is in de beantwoording van Kamervragen van 26 juli 20184 aangegeven dat het kabinet nog steeds van mening is dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs, zoals waar de motie onder andere toe oproept, niet nodig is. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Daarnaast is uw Kamer op 6 april 2023 geïnformeerd over de algemene geïntensiveerde aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), die tot doel heeft mogelijke drempels die burgers ervaren bij het doen van OBI-meldingen zoveel mogelijk te verlagen, als ook door het centraal bijeenbrengen van OBI-meldingen trends en dreigingen op dit gebied eerder te kunnen onderkennen.5 Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een breed meldpunt voor slachtoffers van OBI.6 U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI. Deze motie zal daar onderdeel van uitmaken.
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit heeft, conform de toezegging in de kabinetsreactie van december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Daarnaast zijn gemeenten individueel ondersteund bij vraagstukken over de lokale Eritrese gemeenschappen en daar waar nodig in contact gebracht met (leden van) dit netwerk. Dit netwerk is nog steeds actief.
Tot slot heeft het Ministerie van SZW in 2017 een «Handreiking voor ondersteuning van Eritrese nieuwkomers bij hun integratie» laten opstellen, met als doel een beschrijving te geven hoe de participatie en integratie van Eritrese statushouders wordt vormgegeven en voor elk beleidsterrein dat daarmee gemoeid is, best practices en tips te delen.
Dankzij deze maatregelen werden de oplopende spanningen van de afgelopen maanden binnen de Eritrese gemeenschap gesignaleerd door de Expertise Unit Sociale Stabiliteit. Van oktober 2023 tot en met januari 2024 zijn hierover (signaal)gesprekken gevoerd met verschillende ministeries, gemeenten en de gemeenschap zelf.
Blijft u bij het standpunt dat het innen van diasporabelasting niet kan worden verboden binnen de huidige rechtsgronden, zoals u onder andere verwoord heeft in het schriftelijk overleg uit 2019?2 Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om de wet te wijzigen om dit wel mogelijk te maken?
Zoals ook aangegeven in een Kamerbrief van 9 november 20188 zijn de afgelopen jaren op verzoek van uw Kamer verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de Eritrese diasporabelasting en de wijze van inning van deze belasting. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de inning van diasporabelasting niet onrechtmatig is. In het algemeen geldt dat staten de vrijheid hebben om, binnen de grenzen van het internationale recht, hun belastingstelsel in te richten en hierbij maatregelen te nemen om zich te verzekeren van de inning van belasting. De onderzoeken bevestigden tevens dat het in het Nederlandse belastingstelsel niet mogelijk is om de heffing en de inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland te verbieden. De inning is sinds een ministeriële regeling uit 20169 wel verboden als deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten, of wanneer zij in strijd is met het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime. Dat is niet gebleken.
Het kabinet blijft de situatie ten aanzien van de inning van diasporabelasting nauwgezet volgen. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van dwang, intimidatie of fraude bij de inning van de diasporabelasting, is het van groot belang dat personen die dwang of intimidatie ervaren hiervan aangifte doen bij de politie, zodat hieraan strafrechtelijke opvolging kan worden gegeven.
Zijn er na het incident uit 2020 nog meer incidenten geweest met de Eritrese ambassade met betrekking tot het innen van de diasporabelasting en/of de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Is de Kamer daarover geïnformeerd? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Bij het kabinet zijn geen incidenten bekend na 2020 waarbij is vastgesteld dat diasporabelasting werd geïnd door de Eritrese ambassade onder dwang.
Bent u van plan een onderzoek in de stellen naar de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2016 reeds opdracht gegeven voor een kwalitatief onderzoek om inzicht te krijgen in het netwerk van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland, de mate en aard van de (buitenlandse) aansturing van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland door de Eritrese overheid en/of daaraan gelieerde organisaties en de mate en aard van de ervaren druk onder Eritreeërs in Nederland. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016–2017, 22 831, nr. 125)10. Er zijn bij het kabinet geen verdere indicaties die erop wijzen dat de uitkomsten van dit eerdere onderzoek niet meer in overeenstemming zijn met de huidige situatie.
Wel heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Eritrese ambassadeur in Brussel, onder wiens ressort Nederland valt, in een gesprek duidelijk kenbaar gemaakt dat Nederland verwacht dat de ambassade signalen van eventuele spanningen rondom evenementen onder de aandacht brengt bij de Nederlandse autoriteiten. Tevens is benadrukt dat verwacht wordt dat de ambassade zich inspant om een de-escalerende rol te spelen bij spanningen binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u bereid bereid om, bij een eventueel onderzoek, ook de verschillende groeperingen in Nederland in kaart te brengen en de beïnvloeding van deze afzonderlijke groepen in het onderzoek mee te nemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
De inval van overheidsdiensten bij een brievenbusfirma in Amersfoort en de frauderende praktijken van brievenbusfirma’s |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de artikelen van Follow the Money over de invallen die zijn gedaan bij een brievenbusfirma in Amersfoort waarbij sprake was van fraude?1 2
Ja.
Wist u dat er bij deze villa in Amersfoort maar liefst 374 bedrijven ingeschreven stonden terwijl dit bovendien niet eens een bedrijfspand was?
Zoals uw Kamer weet kan en zal ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Wel zal ik bij de beantwoording van onderstaande vragen ingaan op de huidige regelgeving en het beleid.
Iedere onderneming en rechtspersoon in Nederland moet zich inschrijven in het Handelsregister. Dit is eerder toegelicht door de Minister van Financiën in de beantwoording van Kamervragen van het lid Inge van Dijk (CDA).3 Er kunnen meerdere rechtspersonen en ondernemingen op één adres worden ingeschreven, ook als het geen bedrijfspand is. De Kamer van Koophandel registreert op grond van de wet het bezoekadres. Het bezoekadres is volgens de rechtspraak het feitelijke adres waarop de onderneming fysiek bereikbaar is.4 Hiervoor is niet vereist dat sprake is van een bedrijfspand. Het kan ook gaan om een andersoortig gebouw. Een bezoekadres kan niet bestaan uit uitsluitend een postadres, zoals bijvoorbeeld een postbus.
De informatie in het Handelsregister is overwegend openbaar en in principe kan iedereen nagaan of en zo ja welke bedrijven op een bepaald adres gevestigd zijn.
Daarnaast hebben bepaalde overheidsautoriteiten ook toegang tot niet openbare data.5
Wist u dat dit pand in het bezit was van de Russische voormalig trustdirecteur Vadim Blaustein die al eerder is veroordeeld voor fraude en witwassen en rijke Russen aan arbeidscontracten in Nederland hielp?
Eigendom van onroerende zaken wordt bijgehouden in het Kadaster. Het Kadaster voorziet echter niet in informatie of een eigenaar eerder veroordeeld is geweest. Daarnaast wil ik opmerken dat een eerdere veroordeling niet betekent dat een persoon of rechtspersoon geen vastgoed in eigendom meer kan hebben.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de inschrijvingen van de bedrijven op de adressen juist gebeurde nadat Blaustein was gearresteerd en er een beslag op de woning was gelegd?
Zoals aangegeven ga ik niet in op individuele casuïstiek of speculeren waarom de inschrijving van bedrijven op de adressen juist gebeurde na een arrestatie of beslaglegging.
Beslag op een woning heeft invloed op het eigendom en het gebruik van de woning, maar verandert niet de status van het adres zelf voor administratieve doeleinden, zoals inschrijvingen in het Handelsregister. Ook een arrestatie van een eigenaar van het pand betekent niet automatisch dat het pand niet gebruikt kan worden voor inschrijving van een rechtspersoon.
Bij inschrijving in het Handelsregister moet de juistheid van het opgegeven adres worden ondersteund door een geldige koop- of huurovereenkomst, of toestemmingsverklaring van de eigenaar of verhuurder. Als één van deze documenten beschikbaar is, heeft de Kamer van Koophandel in beginsel geen aanleiding om de inschrijving op het adres te weigeren. Wanneer het adres gelijk is aan het woonadres van de ondernemer en aan de Basis Registratie Personen is gekoppeld, is het overleggen van genoemde documenten niet nodig.
Hoewel verschillende toezichthoudende instanties verschillende mogelijkheden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen en aan te pakken, begrijpt het kabinet de zorgen van uw Kamer. Dit is aanleiding om een probleemverkenning uit te voeren naar het huidige stelsel. Dit ziet in het bijzonder op de samenwerking tussen instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. Ik licht dit nader toe in het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe is het mogelijk dat geen enkele instantie in de 14 jaar tijd dat dit pand was opgekocht door Blaustein niet doorhad dat dit adres werd gebruikt als brievenbusfirma?
Ik ga ervan uit dat met de term «brievenbusfirma» wordt gedoeld op de bedrijven die weinig tot geen reële activiteiten ontplooien op het adres waar ze administratief zijn gevestigd. In het spraakgebruik worden de termen «doorstroomvennootschappen», «brievenbusmaatschappijen», «postbusfirma’s», «letterbox companies» en andere soortgelijke begrippen door elkaar gebruikt. Het begrip «brievenbusfirma» kent geen wettelijke definitie en het gebruik van een postadres is niet verboden. Ook het enkele feit dat een adres wordt gebruikt door een of meerdere brievenbusfirma’s is geen grond voor een toezichthouder of het Openbaar Ministerie om een (strafrechtelijk) onderzoek te starten. Dit feit kan echter wel, en vooral in samenhang met andere signalen, als een indicator dienen voor risico’s op eventueel misbruik en/of strafbare feiten, en door de toezichthouders en/of opsporingsdiensten als zodanig worden meegewogen.
Vindt u het niet gek dat het Openbaar Ministerie (OM) al een inval heeft gedaan in 2016 maar dat de Kamer van Koophandel nooit is ingelicht over relevante informatie zoals dat dit mogelijk een brievenbusfirma had kunnen zijn?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet ingaan op of speculeren over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik over informatiedeling zeggen dat het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan delen met andere partijen op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de geldende wet- en regelgeving deze beoordeling per geval te maken. Daarbij wordt onder andere gekeken of de ontvanger kan acteren op die informatie. De Kamer van Koophandel is verantwoordelijk voor de registratie van rechtspersonen in het Handelsregister en controleert de aangeleverde gegevens op juistheid en volledigheid, maar heeft verder geen (handhavings)bevoegdheden. Zoals toegelicht bij vraag 4 kan dit soort informatie in beginsel voor de Kamer van Koophandel niet dienen als grond voor weigering van inschrijving.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus, die typerend zal zijn voor meerdere gevallen in Nederland, instanties veelal naar elkaar wijzen en niemand echt de verantwoordelijkheid heeft genomen om te handelen hierin ondanks duidelijke signalen?
Er is niet sprake van één toezichthouder en/of opsporingsinstantie die het integrale toezicht houdt op ondernemingen en rechtspersonen. Doordat een brievenbusfirma een verzamelterm is voor verschillende soorten entiteiten, die voor diverse doelen zijn opgezet en in verschillende bedrijfstakken worden gebruikt, is er veelal sprake van controle en toezicht door verschillende toezichthouders en inspecties en op verschillende momenten.7 De vorm en primaire activiteiten van de rechtsvorm zijn bepalend voor het soort toezicht.
Er kunnen legitieme redenen zijn voor meerdere bedrijfsinschrijvingen op één adres. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid van Eijk (VVD) over het bericht «Frauderisico bij brievenbus-bv’s «In Muiden 403 bedrijven op één adres»» is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst ingegaan op de legitieme redenen voor registratie van meerdere bedrijven op hetzelfde adres.8 Zo is het denkbaar dat eenmansbedrijven of zzp’ers, om hun privacy en veiligheid te beschermen, liever niet hun thuisadres opgeven en gebruik maken en een ander (post)adres. Daarnaast kan sprake zijn van een bedrijfsverzamelgebouw waar daadwerkelijk een groot aantal bedrijven is gevestigd, of kan het gaan om het adres van een groot concern met meerdere dochterondernemingen, gevestigd op hetzelfde bezoekadres.
De verschillende toezichthoudende instanties hebben meerdere mogelijkheden en instrumenten om misstanden te voorkomen of aan te pakken. Desondanks deel ik uw vermoeden dat instanties mogelijk effectiever kunnen optreden en wil ik achterhalen of dit soort casuïstiek typerend is voor een breder probleem. Daarom zal ik een probleemverkenning uitvoeren naar het huidige stelsel en de samenwerking van instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. In dat kader zal ik in kaart brengen welke partijen een rol hebben in de aanpak, welke interventiemogelijkheden die partijen hebben en welke knelpunten er worden gesignaleerd. Aangezien instanties zoals de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst, de toezichthouders en poortwachters hier expertise en een rol in hebben, zal ik hier nadrukkelijk het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën bij betrekken. Na afronding zal ik u naar verwachting medio 2025 over de uitkomsten informeren.
Vindt u, ondanks het feit dat het onder omstandigheden wettelijk legitiem is om een groot aantal bedrijfsadressen op een adres te hebben, het ook niet logisch om dit vervolgens wel scherp in de gaten te houden en veel strikter te controleren op mogelijke fraude?
Hoewel het vestigen van heel veel bedrijven op één adres legaal is, en er legitieme redenen kunnen bestaan, kan dit wel een indicatie zijn van frauduleuze activiteiten, zoals belastingontduiking, fraude en/of witwassen.6 Uiteraard dient dit te worden voorkomen en bestreden. Het kabinet heeft daar aandacht voor en in het antwoord op vraag 15, 16 en 18 zal ik nader ingaan op specifieke maatregelen.
Waarom is het mogelijk dat zoveel bedrijven zich op een adres vestigen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en welke legitieme redenen kunnen hiervoor zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u deze legitieme redenen zwaarder wegen dan de grote nadelen die hieraan kleven?
Het is zaak onderscheid te maken tussen legitieme verzameladressen en verzameladressen waar mogelijk frauduleuze activiteiten achter schuilgaan. Het kabinet is zich ervan bewust dat er nadelen kunnen kleven aan de mogelijkheid dat meerdere bedrijven worden ingeschreven op hetzelfde adres. Brievenbusfirma’s kunnen, zoals de Commissie Doorstroomvennootschappen9 al eerder constateerde, misbruik maken van regelgeving om bijvoorbeeld belasting te ontwijken, of kunnen worden ingezet in lange ketens van lege entiteiten om crimineel geld te verhullen en uiteindelijk wit te wassen. Ook het Openbaar Ministerie ziet vanuit de strafrechtelijke aanpak van criminaliteit, zoals criminele geldstromen en fraude, zeer regelmatig methodieken waar internationale structuren, misbruik van rechtspersonen en brievenbusfirma's een rol spelen.10
Het kabinet onderkent dat er een zekere spanning kan bestaan tussen enerzijds een goed ondernemings- en vestigingsklimaat voor bonafide ondernemers en anderzijds een effectieve criminaliteitsbestrijding, als brievenbusfirma’s worden misbruikt voor verhulling en ontduiking. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 zijn er veel partijen die toezicht houden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen. Niettemin deel ik uw vermoeden dat het mogelijk effectiever kan, wat voor mij mede aanleiding is om een probleemverkenning uit te voeren zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 en 9.
Klopt het dat wat betreft massa-registraties op eenzelfde adres Nederland wereldwijd negende staat en in Europa op de vierde plaats, zoals onderzocht door Moody’s?3
Het klopt dat Moody’s in het genoemde onderzoek deze conclusie trekt. Nederland scoort in het onderzoek van Moody’s Analytics hoog wanneer het enkel gaat om de indicator hoeveel bedrijven er op één adres staan ingeschreven. De relatief hoge graad van massaregistratie impliceert dat er relatief veel bedrijven in Nederland zijn die naast het hebben van een bezoekadres weinig tot geen reële economische activiteiten in Nederland verrichten. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk ook bedrijven in Nederland die substantiële bedrijfsactiviteiten uitvoeren, maar gevestigd zijn op het bezoekadres van een trustkantoor en/of domicilieverlener. Niettemin lijken de bevindingen van Moody’s aan te sluiten bij de constatering van de Commissie Doorstroomvennootschappen dat Nederland een relatief groot aantal doorstroomvennootschappen (brievenbusfirma’s) kent.13
Brievenbusfirma’s kunnen misbruikt worden om belasting te ontwijken, of om illegale activiteiten te verbergen, zoals fraude en witwassen. De afgelopen jaren zijn belangrijke maatregelen genomen die het misbruik van brievenbusfirma’s voor belastingontwijking bestrijden. De bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende landen, die per 2021 is ingevoerd en vanaf 2024 is uitgebreid naar dividenden, is daar een belangrijk voorbeeld van. De wetgeving die partijen die trustdiensten aanbieden (trustkantoren) reguleert (de Wet toezicht trustkantoren 2018: Wtt 2018) is ook steeds strenger: zo mogen trustkantoren zelf geen doorstroomvennootschappen meer oprichten voor cliënten en mogen er geen trustdiensten meer verleend worden aan cliënten gerelateerd aan derde-hoogrisicolanden, zoals vastgesteld door de Europese Commissie of van landen die op de lijst staan van non-coöperatieve landen op belastinggebied.
Ook degene die het adres of postadres ter beschikking stelt (domicilieverlener), kan een rol spelen bij eventuele illegale activiteiten. Momenteel vallen domicilieverleners niet onder de Wet toezicht trustkantoren 2018. Pas indien een partij domicilieverlening én minimaal een andere trustdienst aanbiedt (zoals het opmaken van een jaarrekening of het leveren van een bestuurder) is de wet van toepassing. Domicilieverleners vallen wel onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) wat betekent dat een domicilieverlener cliëntenonderzoek moet doen en eventuele ongebruikelijke transacties moet melden. In het omvangrijke Europese anti-witwaspakket14 dat op 19 juni 2024 is gepubliceerd en per 17 juli 2027 van toepassing is, is een registratieplicht opgenomen voor domicilieverleners. Trustkantoren dienen onder de Wet toezicht trustkantoren 2018 een vergunning te hebben voordat zij trustdiensten mogen aanbieden. Met het anti-witwaspakket wordt domicilieverlening dichter bij die vergunde trustdienstverlening gebracht, omdat zij na inwerkingtreding hiervan geregistreerd dienen te zijn. Dit maakt toezicht op domicilieverleners efficiënter en meer doelmatig kan plaatsvinden. Nederland heeft zich hard gemaakt voor deze registratieplicht in de onderhandelingen.
Nederland krijgt internationaal erkenning voor de goede aanpak. Zo doet de Europese Commissie sinds 2022 geen landspecifieke aanbevelingen meer aan Nederland op het terrein van anti-belastingontwijking. Ook het International Monetary Fund (IMF) geeft aan dat Nederland op dat vlak goede maatregelen heeft genomen.15 Tot slot betitelt de Financial Action Task Force (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als een robuust systeem en beschouwt de binnenlandse samenwerking en coördinatie op zowel beleids- als operationeel niveau als kernkwaliteiten.16
Concluderend vindt het kabinet het dan ook onnodig om te spreken van een brievenbusparadijs. De term «paradijs» suggereert dat brievenbusfirma’s hun bestaan in Nederland onbezorgd kunnen genieten. Daar is gezien de verschillende getroffen maatregelen geen sprake van.
Vindt u op basis van deze feiten dat Nederland met recht kan worden omschreven als een brievenbusparadijs?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u reflecteren op het onderzoek dat door Moody’s is gedaan waarbij de conclusie ook is dat Nederland zeer hoog scoort als het gaat om massa-registraties van bedrijfsnamen op eenzelfde adres?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het met fraude-expert Cees Schaap eens dat er een onderzoek moet komen op basis van de Wet toezicht trustkantoren omdat het hier niet alleen gaat om domicilieverlening, maar ook om secretariële dienstverlening?5
Het Ministerie van Financiën zal in 2026 de Wet toezicht trustkantoren 2018 evalueren en zal daarbij aandacht geven aan de reikwijdte van de wet.
Bent u het eens met de stelling dat het bijzonder is dat er geen alarmbellen gaan rinkelen om strikt te controleren bij praktijkvoorbeelden zoals dat er binnen negen dagen 403 bedrijven zijn geregistreerd, dat op één adres 4150 bedrijven ingeschreven staan, dat een bestuurder vijf jaar oud is, dat een bestuurder 108 jaar oud is en iemand 193 actieve bestuursfuncties heeft? 4)
De geschetste praktijkvoorbeelden zijn wettelijk niet verboden, maar kunnen wel worden gezien als een indicatie voor eventuele fraude en worden meegenomen in de controle, het toezicht, of de opsporing.
Zo kan Justis bovengenoemde factoren in het kader van de Wet controle op rechtspersonen betrekken bij het bepalen van een verhoogd risico op misbruik van de rechtspersoon. Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis analyseert gegevens uit verschillende bronnen.19 Op basis van de gegevens uit deze bronnen beoordeelt Justis of er risico bestaat op misbruik van de rechtspersoon. Dat kan bijvoorbeeld witwassen, mensenhandel of faillissementsfraude zijn. Ook factoren zoals «vele bedrijven op één adres», «ongebruikelijke leeftijd om een eigen onderneming te starten» en «afwijken van de functie van het vestigingsadres van de handelsactiviteiten» kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van dit risico. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Belastingdienst, FIOD, Politie of DNB. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is.
Tevens weegt Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst het aantal inschrijvingen van bedrijven op één adres mee in de beoordeling of een eventuele interventie noodzakelijk is. Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft voor domicilieverleners en maakt daarbij gebruik van diverse bronnen (waaronder het Handelsregister en de Basisregistratie adressen en gebouwen) om te beoordelen of mogelijk sprake is van domicilieverlening en welke partij deze diensten verleent. Wanneer op één adres een groot aantal bedrijfsadressen staan geregistreerd, kan dit voor Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst meewegen in de beslissing om een toezichtonderzoek in te stellen.
Het is van belang dat toezichthouders en opsporingsdiensten, zich bewust zijn dat signalen, zoals massaregistratie, eventueel kunnen duiden op fraude, en dat er vervolgens op dit soort signalen wordt geacteerd. Bij deze opsporingsinstanties en toezichthouders dringt het kabinet erop aan om dergelijke signalen mee te nemen in het toezicht en de opsporing. Een en ander is hier al voor in gang gezet en ik zal een aantal voorbeelden hieronder opsommen.
In het antwoord op vraag 11, 12 en 13 heb ik al aangegeven dat in het Europese anti-witwaspakket een registratieplicht van domicilieverleners is opgenomen, waardoor het toezicht op deze partijen wordt verbeterd.
Ook is de Belastingdienst zich aan het oriënteren of het mogelijk is om risicovolle adressen, waar veel ondernemingen ingeschreven staan, in beeld te brengen. Momenteel worden indicatoren ontwikkeld om zicht te kunnen krijgen op dit soort adressen. Het ontwikkelen van risico-indicatoren, waarbij alle AVG-waarborgen in acht worden genomen, is een zorgvuldig en langdurig proces.
Verder is door publieke partners in het Financieel Expertise centrum (FEC) in april 2024 een project Misbruik rechtspersonen gestart.20 Hierin worden de kernmerken van het misbruik in kaart gebracht en wordt gekeken naar de (on)mogelijkheden om het probleem samen effectief aan te pakken. Met dit project wil het FEC in beeld brengen hoe we als overheid misbruik van rechtspersonen effectiever kunnen signaleren en aanpakken. De uitkomsten van dit traject zullen ook worden betrokken bij de probleemverkenning die in het antwoord op vraag 7 en 9 is aangekondigd.
Daarnaast zie ik een belangrijke rol weggelegd voor de Kamer van Koophandel. Deze is belast met inschrijving en mutatie van gegevens over ondernemingen en rechtspersonen in het Handelsregister. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in de Kamerbrief van 8 mei jl. geïnformeerd over de voornemens om de controlerende en poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel te versterken.21 De versterking van de poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel bestaat uit een reeks van maatregelen die gezamenlijk bijdragen aan rechtszekerheid, fraudeweerbaarheid en criminaliteitsbestrijding. In dit kader verkent de Minister het versterken van de controlerende rol bij het inschrijven van een nieuwe onderneming of bij het wijzigen van gegevens van een bestaande onderneming in het Handelsregister. Daarnaast verkent de Minister de mogelijkheid om de Kamer van Koophandel meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Binnen de kabinetsbrede aanpak van ondermijnende criminaliteit is er veel aandacht voor het opwerpen van barrières om zo minder gelegenheid te geven voor georganiseerde criminaliteit. De poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel is ook voor deze aanpak een aandachtspunt en wordt verder betrokken in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook worden alle bestuursorganen de komende jaren verplicht om mogelijk onjuiste gegevens in het Handelsregister terug te melden aan de Kamer van Koophandel. De terugmelding houdt in dat overheidsorganen die verplicht gebruik maken van het Handelsregister, ook verplicht worden om een melding te doen wanneer zij bij een authentiek gegeven in het Handelregister iets aantreffen dat niet in overeenstemming is met hun eigen informatie. Dat een gegeven «in onderzoek» is, wordt zichtbaar vermeld in het Handelsregister, zodat ook andere afnemers kunnen zien dat er twijfel is over de juistheid van een gegeven. Gegevens kunnen na een terugmelding op basis van onderzoek door de Kamer van Koophandel worden gecorrigeerd en bedrijven waarmee geen contact kan worden gemaakt, kunnen ambtshalve worden uitgeschreven. Over de uitkomsten van dit en andere onderzoeken informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Bent u het met ons eens dat er strenger moet worden gecontroleerd op duidelijke «red flags» zoals de hierboven genoemde voorbeelden en welke mogelijkheden ziet u om die controle en toezicht mogelijkheden uit te breiden?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel vaker dit soort excessieve gevallen in Nederland voorkomen waarbij zoveel bedrijven op één adres zijn gevestigd?
Dat onderzoek is verricht. Zo heeft de «Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit» (NSOC) een data-analyse uitgevoerd naar ondernemingen ingeschreven op risicovolle adressen zoals flexkantoren en virtuele kantoren die voor allerlei soorten criminaliteit worden gebruikt.22 Ook heb ik bij vraag 16 geantwoord dat de Belastingdienst beziet of het mogelijk is beter zicht te krijgen op risicovolle adressen. Verder zal in 2024 het verdiepend onderzoek naar verbetermaatregelen inzake de registratie van bezoek- en postadressen worden afgerond. Hierbij gaat het onder andere om de uitkomsten van een fieldlab van het Openbaar Ministerie (arrondissementsparketen Amsterdam en Zeeland-West-Brabant), Politie Amsterdam, Belastingdienst, Kamer van Koophandel, RIEC Amsterdam-Amstelland en Rabobank naar malafide praktijen rondom bedrijfsverzamelgebouwen en commerciële domicilieverleners. Over de uitkomsten informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Wat gaat u eraan doen om deze vormen van brievenbusfraude te bestrijden zodat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen?
Brievenbusfraude is geen juridische term en is ook niet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Ik ga ervanuit dat het lid van Nispen met «deze vormen van brievenbusfraude» bedoelt dat massaregistratie in Nederland gebruikt wordt als manier om bijvoorbeeld illegale activiteiten te verbergen en/of belasting te ontwijken. In bovenstaande antwoorden en in de eerdere beantwoording van 20 maart 2024 op de vragen van het Lid Van Eijk (VVD) is toegelicht dat massaregistratie daarvoor inderdaad kan worden gebruikt en welke stappen er concreet worden gezet om beter zicht te krijgen op deze bedrijven en de reden achter massaregistraties (vraag 4).
In de beantwoording van deze vragen heb ik meerdere maatregelen genoemd die zullen bijdragen aan het voorkomen van fraude en witwassen, zoals een mogelijke registratieplicht voor domicilieverleners, de verkenning van de versterking van de rol van de Kamer van Koophandel, de probleemverkenning naar het huidige stelsel, en het project Misbruik rechtspersonen van het FEC. Verder kan de rechter, op grond van artikel 106a Faillissementswet, op vordering van de curator of op verzoek van het Openbaar Ministerie, een (gewezen) bestuurder van een (failliete) rechtspersonen verbieden om voor de periode van maximaal vijf jaar bestuurder of commissaris van een rechtspersoon te zijn. Er moet sprake zijn van een faillissement en één van de vijf specifieke gronden voor een verbod, bijvoorbeeld vanwege doelbewuste benadeling van schuldeisers, de bestuurder of als een bestuurder geen informatie of medewerking verleent aan de curator. Het bestuursverbod beoogt (toekomstige) schade te voorkomen, doordat een frauderende of malafide handelende bestuurder niet opnieuw aan de slag kan gaan als bestuurder van een rechtspersoon om zijn activiteiten daarmee voort te zetten. Het Handelsregisterbesluit zal op korte termijn worden gewijzigd en zal naar verwachting per 1 oktober van kracht zijn, waardoor de bestuursverboden ook worden geregistreerd en gepubliceerd door de Kamer van Koophandel. Door de openbare registratie kunnen deze bestuurders zich niet meer onopgemerkt mengen in het handelsverkeer als feitelijk bestuurder.
De twintigste penning in Emmer - Compascuum |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de twintigste penning, eeuwigdurende erfpachtrechten, die rusten op bijna 300 percelen in en rondom het dorp Emmer-Compascuum in Drenthe?
Ja.
De twintigste penning is ooit ingevoerd om onder andere het onderhoud van de percelen, kanalen en wegen in het gebied te financieren. Nu is dat de taak van de gemeente of waterschap. Wat is de juridische grondslag die deze heffing mogelijk maakt, zeker gezien het feit dat het geld dat wordt opgehaald niet meer voor onderhoud van het gebied wordt gebruikt?
De Twintigste Penning in Emmer-Compascuum is de gebruikelijke benaming voor een bijzondere erfpachtvoorwaarde bij een erfpachtrecht. Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft om de onroerende zaak van een ander (de erfverpachter) te houden en te gebruiken. De erfverpachter blijft juridisch eigenaar van de grond als zogenoemde «bloot-eigenaar». De voorwaarden waaronder het recht van erfpacht is verleend worden in de akte van vestiging vermeld. Bij de Twintigste Penning geldt als erfpachtvoorwaarde dat – naast de jaarlijks verschuldigde symbolisch lage canon – bij overdracht van het recht van erfpacht 5%, dus 1/20ste deel, van de koopsom/waarde moet worden betaald door de verkrijger aan de bloot-eigenaar. Wanneer het erfpachtrecht wordt overgedragen, gaat deze erfpachtvoorwaarde mee over op de ander. De erfpachtvoorwaarde van de Twintigste Penning vloeit voort uit het recht dat de erfpachter de grond van een ander mag gebruiken. Daarmee kan niet zonder meer worden aangenomen dat de «Twintigste Penning» slechts een vergoeding is voor de door de bloot-eigenaar gemaakte of te maken kosten voor de aanleg en het onderhoud van de percelen en kanalen en wegen in het gebied. De juridische grondslag voor deze bijzondere erfpachtvoorwaarde van de Twintigste Penning is het Burgerlijk Wetboek. Het tot 1992 geldende Burgerlijk Wetboek verzette zich niet tegen een dergelijke bijzondere voorwaarde bij erfpacht.1 Toen Boek 5 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992 in werking trad, is in de overgangswet bepaald dat de inwerkingtreding niet tot gevolg heeft dat iemand het vermogensrecht verliest dat hij onder het tevoren geldende recht had verkregen.2
Deelt u de mening dat deze heffing, waardoor van elke grondtransactie 5% van de verkoopprijs naar één familie gaat, marktverstorend en prijsopdrijvend werkt op de lokale woningmarkt, de leefbaarheid verstoort én gebiedsontwikkeling in de weg zit?
Nee, die mening deel ik niet. De prijs van een te koop aangeboden recht van erfpacht wordt in de markt bepaald. Een geïnformeerde en redelijk handelende koper houdt rekening met de verplichting tot betaling van 5% van de koopsom aan de bloot-eigenaar. Kopers en verkopers zullen ook bij toekomstige transacties hiermee rekening houden. Het bestaan van deze betalingsverplichting blijkt al bij een eerste oriëntatie op het aanbod van onroerende zaken in Emmer-Compascuum en omgeving, bijvoorbeeld op de website Funda. Van prijsopdrijving is geen sprake. In lijn hiermee zie ik evenmin in, waarom het bestaan van deze bijzondere erfpachtvoorwaarde de leefbaarheid of de ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied in de weg zou zitten. Weliswaar bepaalt in dit systeem de frequentie waarmee het recht van erfpacht wordt overgedragen de uiteindelijke opbrengst voor de bloot-eigenaar, maar dit neemt niet weg dat de individuele erfpachter steeds degene is die bepaalt of, wanneer en voor welk bedrag hij zijn recht van erfpacht aan een ander kan en wil overdragen.
Bent u bekend met de «wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de Dertiende Penning» waarmee in 1984 voor de dorpen Abcoude, Baambrugge en Vinkeveen de dertiende penning is opgeheven? Kan op eenzelfde manier in Emmer-Compascuum de twintigste penning worden afgeschaft? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om van de twintigste penning af te komen?
Ik ben hiermee bekend. De Dertiende Penning stamde vermoedelijk uit de twaalfde eeuw en bestond in het westelijk deel van de provincie Utrecht, met name rond Abcoude, Baambrugge, Kamerik, Loenen aan de Vecht, Vinkeveen en Kamerik. Dit recht had zijn oorsprong in de landsheerlijke rechten in het oud-vaderlandse recht uit een tijd ver vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838. Net als bij de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, zoals vermeld in antwoord op vraag 2, werden ook destijds rechten welke onder eerdere wetgeving waren verkregen geëerbiedigd.3 Een koper kon in het gebied waar de Dertiende Penning gold, onaangenaam worden verrast door een heffing achteraf. Dikwijls bestond bij koper en verkoper rechtsonzekerheid over het voortbestaan van dit historische recht in het concrete geval, als gevolg van gebrekkige of onvolledige registratie van dit recht in de kadastrale registers of door mogelijke verjaring. Juist die rechtsonzekerheid gaf de wetgever in 1984 aanleiding tot ingrijpen. Deze aanleiding ontbreekt bij de bijzondere erfpachtvoorwaarde in Emmer-Compascuum.
Het recht op de Dertiende Penning verviel volgens de wet van 1984 niet met ingang van de dag van inwerkingtreding van de wet (1 januari 1985), maar dertig jaar later, op 1 januari 2015. Gedurende de overgangsperiode van dertig jaar werd het tarief bij wet verhoogd naar 11% (in plaats van het tot dan toe bestaande tarief van 1/13 ofwel 7,7%). Gedurende die dertig jaar mochten, vanwege het grote aantal percelen, ook vele transacties verwacht worden. Met de forse verhoging gedurende dertig jaar en de vele te verwachten transacties in die periode, konden de gerechtigden tot de Dertiende Penning door een «horizontale» spreiding worden gecompenseerd voor het verlies van hun vermogensrecht. Voor wat betreft het hogere tarief heeft de wetgever destijds aansluiting gezocht bij het toenmalige rendement van eeuwigdurende staatsleningen, in de verwachting dat de gerechtigden tot de Dertiende Penning met een wederbelegging in eeuwigdurende staatsleningen een gelijkwaardig rendement zouden kunnen behalen.
Afschaffing van de Twintigste Penning in Emmer-Compascuum op dezelfde wijze als de Dertiende Penning, zal – mede gezien artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) – niet kunnen geschieden zonder dat de bloot-eigenaar wordt gecompenseerd voor het verlies van het vermogensrecht. Het ligt, net als bij de Dertiende Penning, niet voor de hand de kosten van een compensatie voor de voorgenomen afschaffing waarvan particulieren profiteren (namelijk zij die verkoop of aankoop van een recht van erfpacht in Emmer-Compascuum overwegen) ten laste van de overheid te brengen.
Anders dan in het gebied waar de Dertiende Penning gold, gaat het in Emmer-Compascuum om een betrekkelijk klein aantal van 300 percelen.4 Ter plaatse is er geen rechtsonzekerheid over het recht, die bij de Dertiende Penning een belangrijke aanleiding vormde om deze af te schaffen. Een brede «horizontale» spreiding van de compensatie voor het verlies van het vermogensrecht op de wijze zoals dit in 1984 is geschied bij het afschaffen van de Dertiende Penning, is hier niet of in veel mindere mate mogelijk.5 Het alternatief, namelijk dat het percentage van de Twintigste Penning bij wet gedurende een langdurige overgangsperiode aanmerkelijk hoger wordt gesteld dan nodig voor het rendement van eeuwigdurende staatsleningen, is niet aantrekkelijk voor de huidige en de nieuwe erfpachters in die periode. Snelle prijsstijgingen van onroerende zaken, zoals in de Randstad wel voorkomen, lijken in de regio van Emmer-Compascuum niet te voorzien in die mate dat daaruit binnen een korte periode de compensatie van de bloot-eigenaar kan worden gefinancierd. Het afschaffen bij wet van de Twintigste Penning in Emmer-Compascuum op eenzelfde manier als in de wet van 1984 is om deze redenen geen begaanbare weg.
Welke andere ondersteuning, naast wetgeving, kunt u de inwoners en ondernemers van het dorp bieden bij het oplossen van de problematiek rond de twintigste penning?
Het gaat hier om een zaak tussen de particuliere bloot-eigenaar(s) en de particuliere erfpachters over een eventuele aanpassing van de erfpachtvoorwaarden, dan wel de verkoop van het eigendomsrecht door de bloot-eigenaar aan de erfpachter. Er ligt, in dergelijke concrete gevallen van strikt civielrechtelijke aard, geen taak voor de rijksoverheid om juridisch advies te geven. Ik wijs er overigens op dat in het nabijgelegen Emmer-Erfscheidenveen in 1993 een financiële regeling tot stand is gekomen tussen de erfpachters en de bloot-eigenaar(s) van 700 percelen waardoor de erfpachters sinds 2006 volledig eigenaar zijn. Zo nodig kunnen de betrokkenen afzonderlijk of collectief gebruik maken van rechtsbijstand.6
Zijn er tenslotte nog andere gebieden in Nederland waar soortgelijke erfpachtconstructies van toepassing zijn? Zo ja, wat kunt hiertegen doen?
Op diverse particuliere eigendommen is een erfpachtrecht gevestigd met uiteenlopende erfpachtvoorwaarden (zoals ook de Twintigste Penning er een is). Behalve dat bekend is dat op eigendommen erfpachtrechten rusten, is er geen inzicht in de specifieke kenmerken van die erfpachtrechten. Wat het erfpachtrecht inhoudt, komt bij particuliere erfverpachting naar voren bij de informatievoorziening rond een transactie met de desbetreffende onroerende zaak. Ingrijpen op dit vermogensrecht met een algemene wettelijke maatregel is, gezien de uiteenlopende erfpachtvoorwaarden, moeilijk denkbaar en zal telkens passende compensatie voor de bloot-eigenaren vergen. Dat een wettelijke regeling tot stand kwam waarmee de Dertiende Penning werd afgeschaft, was ingegeven door de grote schaal waarop dit recht voorkwam en de onvoldoende rechtszekerheid en kenbaarheid van dit recht. Onvoldoende rechtszekerheid en kenbaarheid van rechten lijken bij andere particuliere erfpachtconstructies niet op die schaal voor te komen. Daarmee is er ook geen reden hierop met wetgeving in te grijpen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
Gewelddadigheden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. |
|
Isa Kahraman (NSC), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zeker vier agenten gewond bij rellen rond bijeenkomst Eritreeërs in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gaat om zeer ernstige geweldplegingen, temeer daar politie en hulpdiensten zijn belaagd?
Ja. Wij verdelen iedere vorm van geweld, in het bijzonder wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Kunt u aangeven of de betrokken organisaties bij de geweldplegingen van zondag 18 februari jl. in beeld zijn bij de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om deze informatie te bemachtigen?
Als Minister doe ik geen uitspraak over welke groepen wél en welke groepen níet in beeld zijn bij de overheid. Het handhaven van de openbare orde is een taak van de politie, en wordt uitgevoerd onder gezag van de burgemeester. De politie en andere (landelijke) diensten hebben verschillende manieren om informatie te vergaren en hier een zo compleet mogelijk beeld op te baseren. De politie adviseert de driehoek op basis van het informatiebeeld.
In hoeverre is er bij het georganiseerde evenement sprake van een lange arm van (ongewenste beïnvloeding door) het Eritrese regime dat middels afpersing en bedreiging een rol speelt binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
Vooralsnog hebben ons geen signalen bereikt dat er sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime.
Is er bij de gewelddadigheden sprake geweest van betrokkenheid van (leden van de) zogeheten Brigade Nhamedu, zoals aangegeven in een verklaring van de burgemeester van Den Haag?
Ik kan geen inhoudelijke mededelingen doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Bovendien wordt over de identiteit van verdachten – waaronder een eventueel lidmaatschap – geen uitspraken gedaan.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om gewelddadige organisaties, zoals de Brigade Nhamedu, te verbieden? Zo nee, welke acties kunt u ondernemen om de betrokken organisaties alsnog te verbieden?
Er kunnen geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast is het niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Heeft de overheid in beeld hoeveel en welke personen lid zijn van de bij de gewelddadigheden betrokken organisaties?
Er wordt door politie altijd per casus gekeken naar beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven wat de verblijfsstatus is van de tot nu toe aangehouden mannen tussen de 19 en 36 jaar?
Over de identiteit van verdachten kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid bij ernstige gewelddadigheden zoals nu in Den Haag hebben plaatsgevonden gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel of de Nederlandse nationaliteit?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels die ik in het antwoord op vraag 10 nader toelicht. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Is betrokkenheid bij de gewelddadigheden en/of lidmaatschap van bij het geweld betrokken organisaties volgens u voldoende om een verblijfstitel in te trekken en een betreffend persoon terug te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Hoeveel asielprocedures van mensen uit Eritrea zijn er de afgelopen vijf jaar behandeld, zowel de nog lopende als de reeds afgehandelde procedures? Hoeveel asielaanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn afgewezen in de afgelopen vijf jaar? Is hierbij een differentiatie te maken tussen aanhangers en tegenstanders van het huidige regime?
Tussen 2019 en 2023 zijn er in totaal ca. 3.480 eerste asielaanvragen behandeld, waarvan (afgerond) 36% is afgewezen, 62% is ingewilligd en 1% overig is afgedaan. Per december 2023 zaten er ca. 2.600 eerste asielaanvragen in de werkvoorraad van de IND.
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime.
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Deelt u de mening dat het vreemd is als aanhangers van het Eritrese regime een vluchtelingenstatus zouden krijgen, omdat juist zij geen vervolging in hun land zouden hoeven vrezen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er signalen dat geweldplegingen binnen Eritrese groepen ook plaatsvinden in andere landen met substantiële Eritrese bevolkingsgroepen, zoals Duitsland en Zweden? Zijn er signalen dat bij dergelijke groepen over de landsgrenzen heen contacten bestaan? Zo ja, bent u bereid om deze problematiek op te brengen in een komende JBZ-Raad van EU-Ministers of deze problematiek anderszins te bespreken met uw EU-collega’s?
Ook in andere landen is geweld gebruikt rondom evenementen van de Eritrese diaspora, waaronder in Zweden, Duitsland, de Verenigde Staten en Israël. In het algemeen kan worden aangenomen dat onder Eritrese diasporagroeperingen onderling contact bestaat. Het kabinet beziet de komende periode met de genoemde lidstaten of agenderen in Europees verband opportuun is.