Het bericht ‘Ziekenhuizen kwetsbaar voor cyberaanval: Wachten totdat het misgaat’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuizen kwetsbaar voor cyberaanval: Wachten totdat het misgaat» van 26 januari jongstleden?1
Ja.
Deelt u de zorgen bij het lezen van de constatering van beveiligingsexperts dat Nederlandse ziekenhuizen nog altijd kwetsbaar zijn voor cyberaanvallen? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze constatering?
Ik deel de zorgen dat er een toename is aan veiligheidsdreigingen voor zorginstellingen door een toename van cyberaanvallen. Tegelijkertijd kunnen cyberaanvallen nooit helemaal worden voorkomen. Informatiebeveiliging vraagt daarmee continue aandacht om de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van (patiënt)informatie te waarborgen. Zorgaanbieders, zoals ziekenhuizen, moeten daar alert op zijn. Zij zijn verantwoordelijk voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510-norm die de kaders stelt om beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van medische gegevens te borgen. Daarnaast worden ziekenhuizen ondersteund door Z-CERT (het Computer Emergency Response Team voor de zorg) bij (dreigende) cyberincidenten en bij het vergroten van hun digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen al grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder ook het aantoonbaar voldoen aan de NEN 7510. Dit komt ook naar voren in het recent gepubliceerd inspectierapport van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) bij ziekenhuizen2. Ziekenhuizen die op het moment van het inspectiebezoek hun informatiebeveiliging niet op orde hadden, hebben na het inspectiebezoek beveiligingsmaatregelen genomen waaronder het aantoonbaar voldoen aan de NEN7510 norm.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen zijn in 2021 geraakt door cyberaanvallen, en hoeveel in 2020 en 2019? Om welk type cyberaanvallen ging het in die gevallen? In hoeveel gevallen is de continuïteit van zorg in gevaar gekomen als gevolg van een cyberaanval?
Cybercrime en het aantal cyberincidenten nemen in rap tempo toe. Het is niet bekend hoeveel zorginstellingen in 2021, 2020 en 2019 precies geraakt zijn door cyberaanvallen. Daarvan is geen meldingsplicht. Wel heeft Z-CERT op mijn verzoek gemeld dat er in de afgelopen drie jaar ruim 1300 hulpverzoeken en (cyber)incidenten zijn gemeld bij Z-CERT. Met name in 2021 is het aantal meldingen fors gestegen. Dit komt mede omdat er in 2021 een grote groep nieuwe deelnemers is aangesloten. Onder andere meldden in 2021 vijf zorginstellingen te zijn geraakt door een ransomware-aanval, vier meer dan in 2020 aldus Z-CERT in haar recent gepubliceerde «Cyber Dreigingsbeeld in de zorg 2021»3. In 2019 werden 176 en in 2020 182 hulpverzoeken gemeld bij Z-CERT.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat beveiligingsexperts constateren dat de zorgsector qua digitale beveiliging achterloopt op andere sectoren? Hoe beoordeelt u dit in het licht van het vitale karakter van zorgprocessen?
De beveiliging en beschikbaarheid van ICT in de zorg verdienen blijvend aandacht. Mijn beleid focust zich op het verhogen van bewustwording van de noodzaak tot beveiliging van de gevoelige persoonsgegevens die juist in de gezondheidszorg zo’n grote rol spelen. Ik herken mij niet in het beeld dat de zorgsector achter zou lopen op andere sectoren als het gaat om digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen en andere zorginstellingen grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder het verhogen van cyberbewustwording, het (collectief) aansluiten bij Z-CERT en ook het aantoonbaar voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2021 al concludeerde dat de informatiebeveiliging van de meeste ziekenhuizen niet voldoet aan de gestelde eisen? Zo ja, welke consequenties zijn er voor ziekenhuizen die hier niet aan voldoen? Zijn sinds de conclusie van de Inspectie stappen gezet om de informatiebeveiliging van deze ziekenhuizen op het juiste niveau te krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van Nu.nl refereert aan een publicatie van de IGJ van december 2021 over het toezicht op e-health bij 22 ziekenhuizen («Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren»). De inspectiebezoeken vonden plaats in de periode tussen september 2017 en oktober 2021. Hierbij keek de inspectie onder andere naar het thema informatiebeveiliging: ziekenhuizen moeten een managementsysteem voor informatiebeveiliging hebben dat voldoet aan de wettelijk verplichte norm NEN 7510. Een onderdeel van deze norm is dat een onafhankelijke beoordeling van het managementsysteem voor informatiebeveiliging aanwezig moet zijn. Bij meer dan de helft van de bezochte ziekenhuizen bleek dit op het moment van het inspectiebezoek niet het geval. De ziekenhuizen die onvoldoende konden aantonen dat zij voldeden aan de norm, kregen de opdracht van de inspectie om dit alsnog aan te tonen. Dit betekende in de praktijk dat de meeste van deze ziekenhuizen alsnog een onafhankelijke beoordeling moesten laten uitvoeren en zo nodig naar aanleiding van de uitkomsten een verbeterplan moesten doorvoeren.
De desbetreffende ziekenhuizen gaven hieraan gehoor. Bij acht ziekenhuizen heeft dit er vervolgens toe geleid dat zij een (niet wettelijk verplicht) certificaat hebben behaald voor NEN 7510. Uit de publicatie van de IGJ van december 2021 kunnen geen conclusies worden getrokken over de ziekenhuizen die niet zijn bezocht. In de publicatie van de inspectie roept de inspectie alle ziekenhuizen op om hun informatiebeveiliging snel aantoonbaar op orde te krijgen voor zover dat nu nog niet het geval is. De inspectie zal ook andere ziekenhuizen hierop in de toekomst aanspreken als bij een thematisch bezoek blijkt dat de informatiebeveiliging niet aantoonbaar voldoet aan de norm.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen al dan niet in samenwerking met Z-CERT, om cyberaanvallen te voorkomen? In hoeverre wordt bijvoorbeeld geoefend met Z-CERT op cyberincidenten? In hoeverre wordt de Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) al ingezet binnen de zorgsector om doorlopend te scannen op kwetsbaarheden?
In de afgelopen jaren hebben ziekenhuizen extra beveiligingsmaatregelen getroffen om de toenemende cyberdreiging het hoofd te bieden. De wettelijk verplichte NEN 7510 norm biedt hiervoor een goed kader. Ook zien we dat steeds meer ziekenhuizen zich laten certificeren tegen deze NEN norm. Met onder meer de publicatie van richtlijnen ter voorkoming van ransomware en met het organiseren van webinars draagt Z-CERT bij aan het vergroten van het bewustzijn en het treffen van adequate maatregelen. Z-CERT informeert en adviseert ziekenhuizen dagelijks over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun zorginformatiesystemen. Ook helpt Z-CERT-ziekenhuizen zich voor te bereiden op (en om te gaan met) ernstige ICT-incidenten of ICT-crises. Deze inspanningen dragen bij aan het voorkomen van cyberincidenten. In samenwerking met een aantal ziekenhuizen voert Z-CERT op beperkte schaal al cyberoefeningen uit. Het voornemens is om in de komende jaren verder te investeren in het organiseren van cyberoefeningen bij ziekenhuizen en andere deelnemers van Z-CERT. Dat ondersteun ik.
De Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) wordt op dit moment specifiek toegepast in het zorgdomein. Thans loopt er een project bij Z-CERT om deze dienst in te richten en te operationaliseren en deze beschikbaar te stellen aan zorginstellingen. Dit in aanvulling op andere middelen die worden ingezet om deelnemers van Z-CERT te controleren op kwetsbaarheden en proactief te waarschuwen.
Deelt u de mening dat het van groot en urgent belang is dat ziekenhuizen maatregelen treffen, zeker gezien de COVID-19-crisis, om cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn mét de sector en Z-CERT te werken aan maatregelen om zorginstellingen, zoals ziekenhuizen, digitaal weerbaar te maken? Op welke termijn verwacht u de Kamer hierover te kunnen informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat zorginstellingen de aan hun toevertrouwde informatie beveiligen en beschermen. Tegelijkertijd zullen er in de digitale wereld altijd cyberrisico’s blijven. Het is zaak die te onderkennen, zoveel mogelijk te mitigeren, voortdurend te bewaken en in te grijpen bij (dreigende) verstoringen. Zorginstellingen moeten daar alert op zijn aangezien zij zelf verantwoordelijk zijn voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Ik werk momenteel al samen met de sector en Z-CERT om de zorg weerbaarder te maken.
Ik ondersteun Z-CERT met het risicogestuurd uitbreiden van het aantal deelnemers. Z-CERT heeft nu ruim 200 zorginstellingen aangesloten. Dit is een verdubbeling ten opzichte van een jaar eerder. Daarnaast werk ik samen met Z-CERT om openbare diensten en producten te ontwikkelen zoals de reeds verschenen «handreiking verlopen domeinnamen» Z-CERT_Handreiking2021.pdf. Deze handreiking helpt bij het proactief en continu monitoren op kwetsbaarheden van verlopen zorgdomeinnamen.
Om bewustwording over informatiebeveiliging in de zorg te verhogen heb ik in samenwerking met Brancheorganisaties Zorg de wegwijzer «Aan de slag met Informatieveilig gedrag» ontwikkeld en deze medio 2021 beschikbaar gesteld aan het veld4. De wegwijzer helpt zorginstellingen om de informatieveiligheid te verbeteren en helpt hen ook concreet bij het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510. In mijn volgende Kamerbrief over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg zal ik uw Kamer nader informeren over de vorderingen op het gebied van informatieveiligheid in de zorg.
Het WHO-verdrag voor pandemische preventie. |
|
Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de voorbereidingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om eeninternational treaty on pandemic prevention and preparedness (hierna te noemen: het verdrag) op te stellen, als uitbreiding van de Internationale Gezondheidsregeling (2005)?1 2
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, een verdrag of ander juridisch instrument. Hiertoe wordt een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken werden gemaakt tussen de 194 WHO-lidstaten rondom het onderhandelingsproces. Tevens is er een Bureau geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden. De kandidaatleden hiervoor zijn vertegenwoordigers uit de zes verschillende WHO-regio’s. De Directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de WHO-EURO regio succesvol voorgedragen als co-voorzitter van het Bureau van de INB.
Is het juist dat het verdrag een door de WHO gecoördineerde internationale aanpak van mogelijke toekomstige wereldwijde rampen of pandemieën mogelijk moet maken?
De inhoud van het verdrag zal nog vorm krijgen en moet worden uitonderhandeld. Het doel is om duidelijke afspraken te realiseren voor verbeterde gezamenlijke preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, in samenwerking met multilaterale instellingen, met een centrale rol voor de WHO. Het gaat hierbij om onderwerpen die buiten de reeds bestaande Internationale Gezondheidsregeling (IHR) uit 2005 vallen en ook een multisectorieel karakter hebben en het internationale systeem moeten versterken.
Kunt u aangeven welke conceptteksten er liggen en deze met de Kamer delen?
Er zijn nog geen conceptteksten, maar deze zullen gedeeld worden wanneer deze beschikbaar komen.
Tijdens de WHA in 2021 zijn verschillende onafhankelijke evaluatierapporten gepresenteerd. Het gaat allereerst om het rapport van de Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response (IPPPR3) waarin de respons van de WHO en de wereld op de pandemie wordt geëvalueerd. Daarnaast is door de IHR Review Committee bekeken hoe de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gefunctioneerd en kan worden verbeterd4. Afgelopen maanden heeft de WHO-werkgroep ter versterking van de paraatheid en respons op gezondheidsincidenten (WGPR) van de 194 WHO-lidstaten de voor- en nadelen van een verdrag gewogen en de onderwerpen die mogelijk in een verdrag kunnen worden opgenomen geïdentificeerd. Het overzichtsverslag van de WGPR aan de WHA Buitengewone Vergadering (WHA Special Session, hierna: WHA-SS) vindt u hier: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_3-en.pdf
Alle verslagen van deze werkgroep kunt u vinden op de website van de WHO: https://apps.who.int/gb/wgpr/
Kunt u aangeven wie er deel uitmaken van deIntergovernmental Negotiating Body (INB) en welk mandaat de INB heeft?
Alle lidstaten van de WHO, alsook kandidaatleden en regionale economische samenwerkingsverbanden nemen deel aan de INB. Het mandaat van de INB is vastgelegd in het besluit van de WHA-SS van 1 december jl. Hier te vinden: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_CONF1Rev1-en.pdf
Kunt u een indicatieve tijdslijn schetsen van mogelijke onderhandelingen van het verdrag of een ander instrument dat gekozen wordt en de wijze waarop u het parlement tijdig gaat informeren voordat de regering een inzet kiest, een (onderhandelings)bevoegdheid overdraagt aan de Europese Unie (EU) of anderen, of een andere stap neemt?
Op 24 februari 2022 vond de eerste INB zitting plaats. De datum voor een tweede zitting is nog niet vastgelegd, maar zal voor 1 augustus moeten plaatsvinden volgens het besluit van de WHA-SS. Momenteel wordt in Brussel gesproken over een onderhandelingsbevoegdheid voor de Europese Commissie, voor zaken die binnen de competentie van de EU vallen. Zodra de contouren van het pandemieverdrag duidelijker zijn, zal het parlement worden geïnformeerd. Dit zal voor de tweede bijeenkomst van de INB zijn, en voordat de verdragsonderhandelingen officieel zullen beginnen.
Indien het tot een verdrag komt, is het dan een gemengd verdrag, een verdrag van de lidstaten, of een EU-only verdrag? Kunt u aangeven onder welke competenties van de EU dit verdrag zou vallen indien het niet een verdrag van enkel de lidstaten blijkt te zijn?
Dit hangt geheel af van de uitkomst van de onderhandelingen in mei 2024, maar de verwachting is dat dit een gemengd verdrag zal worden.
Kunt u aangeven hoe het ingezonden artikel van 30 maart 2021 over dit verdrag, dat door een bepaalde foto, vele ontkenningen en een debat destijds weinig politieke aandacht kreeg – en mede ondertekend is door premier Mark Rutte, tot stand gekomen is?3
Het initiatief voor het pandemieverdrag en het ingezonden artikel kwam van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel. Hij benaderde daarvoor landen uit de verschillende regio’s van de WHO en het WHO-secretariaat. Een groep van inmiddels 34 lidstaten heeft dit idee onderschreven. Gezien de grote en langdurige gevolgen van de huidige pandemie staat internationale pandemische paraatheid hoog op de agenda. Het kabinet is van mening dat voor een effectieve architectuur voor mondiale gezondheid belangrijk is om fragmentatie tegen te gaan. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die daarvoor door de lidstaten voldoende geëquipeerd moet worden om die rol naar behoren te kunnen vervullen. Verschillende internationale evaluaties pleiten voor een mondiaal pandemieverdrag en Nederland heeft zich uitgesproken voor een dergelijk verdrag. Uw Kamer werd hier over geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 21/22 oktober 2021, en eerder bij het schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2021. Bij de WHA-SS in december jl. hebben alle lidstaten gezamenlijk besloten om het proces van de verdragsonderhandelingen te starten.
Houdt het uittrekken van een bedrag van structureel (!) 300 miljoen euro per jaar voorintensivering pandemische paraatheid in het coalitieakkoord, een post die zowel inhoudelijk als voor wat betreft de financiële onderbouwing in geen enkel verkiezingsprogramma van de deelnemende partijen voorkomt, enig verband met het streven te komen tot het verdrag? Zo ja, kunt u dan toelichten hoe de raming van dit verdrag is opgebouwd?4
Nee: de investering in pandemische paraatheid was onafhankelijk van het streven te komen tot een verdrag, hoewel internationale samenwerking wel bijdraagt aan pandemische paraatheid in Nederland.
Bent u bereid nog deze maand antwoord te geven op bovenstaande vragen, gelet op het gegeven dat de door de WHO in het leven geroepen INB op 1 maart 2022 bijeenkomt om de onderhandelingen over het verdrag te starten?
Op 1 maart zal nader worden bepaald hoe de International Negotiation Body de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de wereldgezondheidsassemblee van 2024.
De uitzonderingen die worden gemaakt op voorzorgsmaatregelen tegen de verspreiding van het vogelgriepvirus terwijl een pandemie mogelijk nabij is |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het bij u bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zo ernstig is dat er volgens Wageningen Universiteit rekening mee wordt gehouden dat een nieuwe pandemie nabij is?1
Het is mij bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zowel in de media als door experts alarmerend wordt genoemd. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou kunnen worden. Het is niet te voorspellen of een dergelijk virus, als het zou ontstaan, bepaalde karakteristieken zou hebben, die snelle verspreiding en (ernstige) ziekte bij mensen mogelijk maken en daarmee een dreiging voor een nieuwe pandemie zou kunnen zijn.
Bent u op dit moment betrokken bij de maatregelen die al dan niet worden genomen om zicht te houden op het vogelgriepvirus, om de verspreiding van het virus in te dammen en om nieuwe uitbraken en gevaarlijke mutaties te voorkomen? Zo ja, hoe?
Ja. Maatregelen ter bestrijding van het virus worden door het Ministerie van LNV opgelegd. Hierover wordt het Ministerie van VWS goed geïnformeerd. Daar waar het ook de volksgezondheid betreft, overleggen LNV en VWS over dode vogels en zoogdieren en de te nemen maatregelen. Daarnaast wordt de informatie over het virus, dat door het veterinair referentielaboratorium WBVR wordt onderzocht, gedeeld met het RIVM ten behoeve van het beoordelen van de genetische karakteristieken op grond waarvan het RIVM de zoönotische eigenschappen en daarmee het zoönotisch risico kan beoordelen.
Is het bij u bekend dat er recent een vogelgriepuitbraak is geweest bij een eendenbedrijf in de Gelderse Vallei, ofwel in het hart van de Nederlandse pluimveehouderij met het bizarre aantal van 237 andere pluimveebedrijven in een straal van tien kilometer rondom het besmette bedrijf?2
Er was een bedrijf in Ede, dat dicht tegen de pluimveedichte regio rondom Barneveld ligt. Omdat er ook in de regio Ede veel pluimveebedrijven liggen, heeft LNV extra vervoersbeperkingen opgelegd in een groter gebied rondom de uitbraak.
Is het bij u bekend dat wetenschappers na de vogelgriepuitbraken in 2003 concludeerden dat uitbraken in een gebied als de Gelderse Vallei moeilijk, zo niet onmogelijk te beheersen zijn vanwege het grote aantal bedrijven dat daar dicht op elkaar zit?3
Dat is niet de conclusie, die ik uit het onderzoek heb getrokken. Uit analyses van Wageningen Bioveterinary Reseach is gebleken dat in sommige gebieden in Nederland de EU-maatregelen, zoals vervoersbeperkingen en het ruimen van het besmette bedrijf, waarschijnlijk niet voldoende zijn om de reproductie ratio beneden de 1 te brengen. Daarom neemt de Minister van LNV altijd aanvullend nationale maatregelen in het gebied rondom een besmetting, dus bovenop de verplichte EU-maatregelen. Op pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden zal de Minister van LNV extra maatregelen nemen, als dat nodig is. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de besmetting in Ede, waar bedrijven in de 1 km zone aan een intensieve monitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren werden onderworpen om zo een eventuele besmetting nog sneller op te sporen.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij vier dagen na de uitbraak in de Gelderse Vallei een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren, om zo weer extra kuikens in de stallen in dat gebied te kunnen plaatsen? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?4
Ik ben door de Minister van LNV geïnformeerd over deze uitbraak, zoals gebruikelijk is. De besluitvorming gebeurde conform regulier beleid. Toen de screening van de 3 km zone rondom de uitbraak in Ede door de NVWA voltooid was, is het vervoer van eendagskuikens vanaf een boerderij in het gebied met extra vervoersbeperkingen naar een locatie buiten de 10 km zone toegestaan. Dit achtte de Minister van LNV veterinair verantwoord, omdat het transport van eendagskuikens een gesloten transport is, waardoor het risico van dit transport laag wordt geacht. Binnen de 10 km zone rondom de uitbraak in Ede mogen geen nieuwe kuikens worden aangevoerd gedurende de periode van 30 dagen, waarin de beperkende maatregel in het gebied ingesteld zijn. Hier geeft de NVWA géén ontheffing voor af.
Daarnaast heeft de Minister van LNV een extra vervoersverbod opgelegd in Regio 10, waar Ede in ligt. Dat was een extra gebied, buiten de 10 km zone. Dat verbod is 4 dagen na de instelling van de regeling aangepast, waarbij het ook mogelijk werd om eendagskuikens uit en ook in dit gebied te brengen en daarmee nieuwe aanvoer van kuikens toe te staan in regio 10.
Is het bij u bekend dat in de afgelopen vijf dagen drie vogelgriepuitbraken zijn geweest bij twee eendenbedrijven en een bedrijf met leghennen in Hierden, nabij Ermelo, ofwel het hart van de eendenhouderij in Nederland?5
Ja.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij direct na de eerste uitbraak een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren om zo transporten naar slachthuis Tomassen Duck-To in Ermelo mogelijk te maken? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?6
Ja, ik ben hierover ook geïnformeerd en van mening dat dit een goed afgewogen beslissing was: afvoer naar de slacht kan veilig plaatsvinden.
Het gebeurde met dieren van buiten de beperkingszone naar het slachthuis in de zone. Die dieren vormden geen groter risico door dit vervoer dan als ze naar een ander slachthuis buiten de beperkingszone waren vervoerd.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het vervoer van eenden door het gebied waar een vervoersverbod geldt? Door wie en op welke wijze wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarden worden voldaan?
In de beperkingszone is vervoer van levende vogels en dus ook eenden verboden. In de beperkingszone kan de NVWA in een aantal gevallen ontheffing verlenen voor het vervoer van vogels. De NVWA geeft voor vogels uit de zone uitsluitend ontheffing voor de slacht, als dit is om welzijnsproblemen te voorkomen. Doorvoer van vogels is toegestaan, als het transport via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verloopt, zonder de stoppen en daarbij een route kiest, waarbij locaties met vogels vermeden worden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voorafgaand aan het commissiedebat Zoönosen en dierziekten beantwoorden?
Bij deze ontvangt u mijn antwoorden.
De afname van de zwemvaardigheid onder kinderen |
|
Michiel van Nispen (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «aandeel kinderen met zwemdiploma of volledig zwem-ABC neemt af»?1
Vanzelfsprekend baart dat bericht mij zorgen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aandeel kinderen zonder zwemdiploma aan het toenemen is (van 6 naar 9 procent) en het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale Norm Zwemveiligheid afneemt (van 36 naar 32 procent)?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar het besluit om ook de zwembaden te sluiten tijdens lockdowns en avondlockdowns?
Voorafgaand aan de afkondiging van de maatregelen was bekend dat sluiting van zwembaden zou leiden tot minder zwemles en dat daarmee minder diploma’s zouden worden behaald.
Daarom is op 8 maart 2021 het belang van zwemles zwaarder gewogen dan de beperking van het aantal besmettingen. Zwembaden werden vanaf dit moment bij uitzondering geopend voor het aanbieden van zwemles aan kinderen. Vanuit epidemiologische redenen is eerder besloten deze uitzondering niet te maken. Later is om dezelfde reden ook tijdens de avondlockdown niet gekozen voor een uitzondering om zwembaden te openen voor zwemles.
Hoe gaat u deze trend keren? Met welke plannen of maatregelen gaat u er aan bijdragen dat meer kinderen zwemdiploma’s halen in plaats van minder, zoals nu de trend is?
De huidige terugloop van diplomabezit is volgens de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) vooral een gevolg van beperkte mogelijkheid om les te volgen. De branche is hard aan het werk de huidige achterstanden van diplomazwemmen weg te werken. Ik sluit me aan bij de NRZ die stelt dat er geen sprake is van een nieuwe tendens waarbij kinderen en/of hun ouders geen diploma meer willen halen, getuige ook de huidige wachtlijsten voor zwemles.
Daarnaast ondersteun ik de NRZ via het Nationaal Plan Zwemveiligheid waar (de kwaliteit van) zwemles een prominente plaats heeft. Daarin werken we samen om zwemlesaanbieders te faciliteren en te ondersteunen waar mogelijk. Onder andere over de voortgang op dit punt informeer ik u in een aparte brief in het voorjaar van 2022.
Op welke wijze kunt u een impuls geven om de zwemvaardigheid onder kinderen, die de afgelopen tijd onder andere vanwege de sluiting van zwembaden geen zwemlessen hebben gehad, de komende maanden toch nog te laten toenemen?
De achterstanden van diplomabezit en wachtlijsten voor zwemles komen mede voort uit de tijdelijke sluiting van zwembaden door de coronamaatregelen. Vóór de periode met beperkende coronamaatregelen bestonden evenwel al wachtlijsten voor zwemles.
De oorzaken hiervoor zijn onder meer beperkt badwater en een tekort aan zwemdocenten. Deze beperkingen laten zich niet oplossen met impulsen op de termijn die u mij verzoekt. De impuls komt vooral van de branche zelf, die hard werkt om de achterstanden weg te werken.
Tegelijk ben ik met diezelfde branche in gesprek over diverse initiatieven om zwemvaardigheid en zwemveiligheid waar mogelijk te verbeteren in ons land. Ook de ontwikkelingen op deze punten komen aan de orde in de brief die u later dit voorjaar van mij ontvangt.
Bent u bereid concrete afspraken te maken met de Nationale Raad voor Zwemveiligheid om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen voor komende zomer leren zwemmen?
Zowel de NRZ als ik blijven alert op eventuele oplossingsrichtingen die kunnen bijdragen aan het wegwerken van de achterstanden voor de zomer. Ik blijf daarover in gesprek met de NRZ en daarover maken we indien nodig gezamenlijk afspraken.
Het toezicht op uitgaven uit het Europees herstelfonds |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene renovatie in Italië lekt subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat Italië 14 miljard euro vanuit het Europees herstelfonds in een programma steekt dat door de Italiaanse fiscale politie als zeer fraudegevoelig wordt gezien? Wat vindt u daarvan?
Een van de maatregelen die Italië in haar herstelplan heeft opgenomen is de zogenaamde «superbonus». Deze maatregel, in de vorm van een belastingkorting, moet de investeringskosten voor het renoveren van woningen verlagen. De maatregel is erop gericht om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, en geeft daarmee invulling aan de eis om tenminste 37% van de RRF-middelen uit te geven aan klimaatmaatregelen. Indien deze maatregel in de praktijk fraudegevoelig blijkt te zijn is dit onwenselijk, en in strijd met de intentie om fraude bij het gebruik van middelen uit de herstel en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) zoveel mogelijk te voorkomen. In de verordening die de werking van de RRF vastlegt zijn daartoe diverse waarborgen ingebouwd. Lidstaten moeten in hun herstelplannen uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. Als er een vermoeden van fraude is, moet in eerste instantie de lidstaat daar actie op ondernemen. Daarnaast kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. De Europese fraudebestrijder OLAF, de Europese Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie kunnen toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
Hoe is bij de beoordeling van het herstelplan van Italië (en andere landen) getoetst op fraude en misbruikrisico’s?
Op grond van de RRF-verordening hebben lidstaten in hun herstelplannen moeten uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De Commissie heeft beoordeeld dat dit voor het Italiaanse herstelplan het geval is, waarna het plan op 13 juli door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd.
Bij hoeveel ingediende plannen zijn mechanismen opgenomen om fraude en misbruik tegen te gaan?
Alle ingediende herstelplannen moeten op grond van de RRF-verordening uitleg bieden welke maatregelen lidstaten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren.
Bij hoeveel plannen zijn door de Europese Commissie in de beoordeling van de nationale herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik geconstateerd?
Bij de beoordeling van plannen heeft de Commissie getoetst of de getroffen maatregelen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren adequaat waren, of ontoereikend. Alleen indien maatregelen adequaat waren, konden plannen worden goedgekeurd. De Commissie kan bij het opstellen van de herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik hebben geconstateerd. In dat geval heeft de Commissie aangedrongen op aanpassing van een herstelplan, nog voordat het formeel werd ingediend.
In hoeveel gevallen heeft de constatering van fraude- en misbruikrisico’s tot discussie geleid in de Ecofinraad?
Bij geen van de herstelplannen is er discussie geweest in de Ecofinraad naar aanleiding van een constatering van fraude- en misbruikrisico’s.
In hoeveel gevallen zijn nationale herstelplannen aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s?
Bij het opstellen van de nationale herstelplannen hebben lidstaten veelvuldig overlegd met de Europese Commissie, voordat ze plannen formeel ter goedkeuring indienden. Deze werkwijze moest ervoor zorgen dat herstelplannen zouden voldoen aan de vereisten uit de RRF-verordening op het moment van formeel indienen, en tekortkomingen vroegtijdig werden opgespoord. In hoeveel gevallen plannen daarbij zijn aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s is niet bekend gemaakt.
Hoe is tot nog toe uitvoering gegeven aan de motie-Aukje de Vries/Slootweg om aan te dringen op stevige mijlpalen in de herstelplannen?2
Nederland heeft richting Commissie en lidstaten gepleit voor het formuleren van duidelijke en stevige mijlpalen en doelen in de RRF-plannen. Bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de uitvoeringsbesluiten van de Raad waarmee plannen werden goedgekeurd en mijlpalen en doelen werden vastgelegd, heeft Nederland hier in het bijzonder op gelet.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de Europese Commissie inzage weigert in stukken over het Europees herstelfonds?3
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels voor het openbaar maken van stukken. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen. Het kabinet acht het van groot belang dat ook in EU-verband de transparantie van bestuur onder meer d.m.v. toegang tot documenten verder wordt vergroot. Nederland geeft al meerdere jaren aan dat het tijd is om de Verordening EG1049/2001 («de Eurowob»), die o.a. gaat over inzage in documenten, te moderniseren en in lijn te brengen met het Verdrag van Lissabon. Dit moet er onder meer voor zorgen dat het bereik van de Eurowob wordt uitgebreid. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen blijven benadrukken.
Gaat u er in de komende Ecofinraad en bij de Europese Commissie op aandringen dat dergelijke stukken gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het kabinet zal bij gelegenheid het belang van meer transparantie benadrukken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad op 24 februari a.s.?
Ja.
Het opheffen van servicebalies op treinstations |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat servicebalies van de NS, zoals bijvoorbeeld in Hengelo afgelopen 19 december, worden opgeheven?
Zoals mijn voorgangers ook in de antwoorden op Kamervragen van lid Alkaya (SP)1 en de leden Ziengs en Heerema (beiden VVD)2 hebben aangegeven, betreft de sluiting van servicebalies een operationele verantwoordelijkheid van NS.
Met inachtneming van de afspraken die ik heb vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet over zaken als toegankelijkheid en sociale veiligheid, is het aan NS om haar dienstverlening en personele inzet op een zo goede en efficiënt mogelijke manier aan te laten sluiten op de behoefte van de reiziger. NS heeft mij ervan verzekerd dat de sluiting van servicebalies niet ten koste gaat van de naleving van de afspraken uit de concessie. Net als mijn voorgangers houd ik hierover de vinger aan de pols.
Kunt u een beeld geven van het aantal servicebalies in Nederland dat afgelopen jaren opgeven is en komende jaren nog opgeheven gaat worden?
NS geeft aan sinds 2015 op een viertal stations aanpassingen te hebben doorgevoerd in hun service-aanbod waarbij de vaste servicebalie is opgeheven. In de plaats daarvan zijn op die stations Samen Service en Self Serviceformules gekomen. Met het op 5 januari jongstleden gecommuniceerde besluit van NS3 brengt NS het aantal stations met vaste servicebalies terug van 36 naar 17. NS laat weten op dit moment geen verdere concrete plannen te hebben, en dat zij de behoefte ten aanzien van service en dienstverlening van de reiziger in de toekomst zal blijven monitoren.
Ziet u ook dat mensen die minder zelfredzaam of digitaal vaardig zijn (zo’n 4 miljoen mensen in Nederland) hechten aan persoonlijke hulp op het station?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst, bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan deze en andere reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice.
Ook minder mobiele reizigers, en reizigers met een beperking, moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Reizigers die daar behoefte aan hebben kunnen vandaag al 24 uur per dag en 7 dagen in de week op 193 stations in Nederland waar NS stopt NS reisassistentie aanvragen. Dit jaar introduceert NS reisassistentie op nog eens 27 stations waarna conform de huidige planning in december 2023 de laatste 25 stations waar NS stopt reisassistentie krijgen. De servicebalies zijn niet primair bedoeld voor het borgen van de toegankelijkheid van stations. Ook op de stations waar de vaste servicebalie wordt opgeheven blijft NS reisassistentie aanbieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland zorgeloos de trein kan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u het opheffen van servicebalies met de concessievoorwaarden van NS, waarin staat dat aan reizigers toegankelijke, specifieke en persoonlijke reisinformatie moet worden geboden?
In de concessie worden eisen gesteld aan het bieden van reisinformatie door NS. Deze eisen hebben betrekking op het verbeteren van reisinformatie voor de deur-tot-deur reis, het geven van informatie die het voor de reiziger mogelijk maakt om zelfstandig een afweging te kunnen maken over de treinreis en het geven van informatie van andere treinvervoerders via informatieborden en omroepinstallaties. Ook moet de reisinformatie toegankelijk en begrijpelijk zijn voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent onder meer dat de informatie geschikt is voor reizigers met een visuele of auditieve beperking en dat de informatie voldoende duidelijk en eenvoudig is voor reizigers met een verstandelijke beperking. NS moet aan deze bepalingen voldoen ongeacht of het station bemenst of onbemenst is.
NS verschaft via verschillende kanalen reisinformatie aan de reiziger, onder andere via de NS-app en uiteraard ook via de (dynamische) reisinformatieschermen op de stations en in de treinen.
Gaat u zich hard maken om de servicebalie een stevige plek te geven in het programma van eisen van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Op dit moment beraad ik mij op het Programma van Eisen voor de nieuwe vervoerconcessie op het hoofdrailnet. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele eisen die ik hierin vastleg ten aanzien van de dienstverlening op stations. Uiteraard kunt u ervan uitgaan dat ik ook in de nieuwe hoofdrailnetconcessie zal sturen op een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer.
Het bericht dat Janssen tijdelijk gestopt is met productie coronavaccins in Leiden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Reuters over de tijdelijke stop van de coronavaccinproductie van de fabrikant Johnson & Johnson in Leiden, om zich zo te richten op de productie van een ander, winstgevend niet-corona gerelateerd vaccin?1
Ja.
Bent u eens dat het noodzakelijk is om een wereldwijde hoge vaccinatiegraad te behalen om een einde aan corona als wereldwijde noodsituatie te maken en nieuwe mutaties te voorkomen?
Ja, vaccinatie tegen COVID-19 is en blijft belangrijk om zo goed mogelijk beschermd te zijn tegen ernstige ziekte of overlijden als gevolg van een besmetting met het coronavirus. Ook draagt een hoge vaccinatiegraad wereldwijd bij aan het voorkomen dat nieuwe virusvarianten zich verspreiden. Nederland blijft zich hiervoor onverminderd inzetten.
Deelt u zorgen over het feit dat in januari 2022 slechts 8,9% van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden een eerste vaccinatie heeft gehad?
Ja, ik deel de zorgen over de lage vaccinatiegraad van 9,1% in lage inkomenslanden. Voor de middeninkomenslanden is de vaccinatiegraad 45,9% (per 4 maart 2022)2. Een hoge vaccinatiegraad is van belang om de coronapandemie wereldwijd te bestrijden. Het is daarom zaak om ervoor te zorgen dat de vaccinatiegraad in ieder geval in lage inkomenslanden snel omhoog gaat.
Hoe oordeelt u over deze tijdelijk stop, rekeninghoudende met het feit dat het Janssenvaccin het meest gewilde vaccin is in lage- en middeninkomenslanden omdat dit vaccin het gemakkelijkst te bewaren is?
Voor het verhogen van de vaccinatiegraad is op dit moment de beschikbaarheid van COVID-19-vaccins niet meer het grootste probleem. De mate waarin landen gereed zijn om de vaccins effectief in te zetten waarbij het onder meer gaat om opslag, transport, getraind en beschermd medisch personeel zijn steeds bepalender. De absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden om vaccins effectief te kunnen zetten is nu het grootste knelpunt voor een effectieve vaccinatiecampagne. Nederland investeert daarom niet alleen in vaccins, maar vooral ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken. Deze investeringen zijn belangrijk voor een effectieve vaccinatiecampagne, om de reguliere gezondheidszorg in stand te houden en om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In hoeverre heeft de tijdelijke productiestop invloed op de contractuele verplichtingen inzake leveringen van vaccins aan COVAX en de Afrikaanse Unie, en dus op het behalen van een wereldwijde hoge vaccinatiegraad?
Johnson & Johnson heeft in een reactie op het genoemde persbericht laten weten hun contractuele verplichtingen aan COVAX en de Afrikaanse Unie na te zullen komen. De tijdelijke productiestop heeft daarom geen consequenties voor deze leveringen.
In hoeverre vinden er dialogen plaats tussen Johnson & Johnson en de ministeries over de bovengenoemde onderwerpen? Wat is inzet bij deze gesprekken en wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Inmiddels is de productie in Leiden hervat. Gesprekken met Johnson & Johnson over dergelijk onderwerpen zijn op dit moment mijns inziens niet nodig, ook omdat de leveringen aan COVAX en de Afrikaanse Unie door gaan. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om hierover verder in gesprek te gaan met vaccinproducenten, dan zullen we dat doen, zo nodig in Europees verband.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de zaken van Jan Karbaat, Jan Wildschut en Jos Beek er opnieuw een casus over een massadonor aan het licht is gekomen?
De werkwijze van de artsen van wie nu bekend is dat ze destijds hun eigen sperma hebben gebruikt, is moreel verwerpelijk en roept veel emoties op bij de betrokkenen. De betreffende ziekenhuizen nemen hun verantwoordelijkheid en zorgen voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en op welke schaal.
De zaken hebben zich voorgedaan in een tijd dat er nog geen specifieke wet- en regelgeving was rondom fertiliteitsbehandelingen en dus geen toezicht van overheidswege. Er waren wel professionele richtlijnen voor artsen, maar deze waren vrij algemeen van aard en niet specifiek voor fertiliteitsbehandelingen. Anonieme donatie was in die tijd de norm.
Begin jaren negentig werd de eerste professionele richtlijn omtrent de werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen vastgesteld. In juni 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting inwerking getreden. Vanaf dat moment is het gebruik van anonieme donoren niet meer mogelijk, omdat de klinieken de gegevens van de donor moeten registreren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb).
De huidige werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen is wezenlijk anders dan destijds. Op dit moment wordt geen sperma gebruikt zonder tussenkomst van een laboratorium. Door de vele dubbele controles die hiermee gepaard gaan, de verdeling van bevoegdheden tussen gynaecologen en laboratoriummedewerkers, de wettelijke regelingen en het externe toezicht, is het vrijwel niet meer mogelijk dat een arts of laboratoriummedewerker heden ten dage eigen sperma gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Donorkind dat deze zaken slechts het topje van de ijsberg zijn?
Die stelling kan ik niet beoordelen, want het is niet na te gaan hoe vaak dit in het verleden is gebeurd. Veel dossiers zijn vernietigd en bovendien heeft de onafhankelijk onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar het handelen van gynaecoloog Wildschut bij fertiliteitsbehandelingen, geconstateerd dat uit de medische dossiers niet kan worden geconcludeerd dat de arts gebruik heeft gemaakt van zijn eigen sperma bij de behandelingen.2 In de betreffende dossiers staat dat de behandeling is verricht conform wat was afgesproken: inseminatie met anoniem donorzaadcellen (KID) of inseminatie met zaadcellen van de echtgenoot (KIE). Maar in de gevallen die nu bekend zijn heeft DNA onderzoek, via de Fiom KID-DNA databank of via commerciële internationale DNA databanken, echter uitgewezen dat de kinderen niet geboren zijn na een KID- of KIE-behandeling, maar gematcht konden worden met de behandelend arts.
Kunt u uiteenzetten welke waarborgen zijn ingebouwd in het wetsvoorstel Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) om te voorkomen dat donoren op grote schaal kinderen kunnen verwekken? Anonieme donatie is sinds 2004 niet meer mogelijk; bent u van mening dat met dit huidige wettelijk kader het risico op massadonatie voldoende is afgedekt of zijn excessen ook nu nog mogelijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) dat in juni 2021 bij uw Kamer is ingediend3 wordt een voorstel gedaan om wettelijk te borgen dat de geslachtscellen van een donor bij de behandeling van maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt. De Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) zal het maximumaantal per donor centraal monitoren. Toezicht op het maximumaantal per donor is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Zolang het wetsvoorstel nog niet van kracht is, geldt de huidige situatie. De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank of kliniek inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en het is een kwestie van vertrouwen dat de donor deze afspraak nakomt. Op basis van de privacy wetgeving is het op dit moment niet mogelijk dat spermabanken en klinieken de gegevens van de donoren onderling uitwisselen. Ook heeft de Sdkb geen wettelijke mogelijkheid om de gegevens van donoren aan elkaar te koppelen.
Er bestaat geen internationaal register waarin spermadonoren worden geregistreerd. De beroepsgroep hanteert als richtlijn dat de geslachtscellen van een (buitenlandse) donor in Nederland weliswaar door klinieken bij maximaal 12 gezinnen worden gebruikt, maar daarnaast kan hij mogelijk ook zijn sperma in andere landen beschikbaar stellen.
Ik kan niet voorkomen dat via een buitenlandse (commerciële) spermabank de zaadcellen van een spermadonor in meerdere landen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor spermadonoren die zich veelvuldig via internet aanbieden in zowel Nederland als het buitenland. Wensouders dienen zich de consequenties van het gebruik van een spermadonor via een buitenlandse spermabank of via internet te realiseren. Een van de consequenties is de mogelijkheid van een groot aantal halfbroers en -zussen oftewel een groot verwantschapsnetwerk.
Hoeveel wensouders in Nederland richten zich tot privé en online donoren? Wat gaat u doen om te voorkomen dat ook mensen uit deze groep slachtoffer worden van massadonatie?
Er is geen zicht op het aantal wensouders dat zich richt tot privé en online donoren. Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het is niet wenselijk een niet handhaafbare registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt en na inwerkingtreding van het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel zal het maximumaantal per donor ook centraal worden gemonitord. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.4
Ziet u een rol voor de overheid nu er steeds meer zaken van massadonatie aan het licht komen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u die rol voor zich ziet? Zo nee, waarom niet?
In geval het de situatie betreft dat artsen of gynaecologen hun eigen sperma hebben gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen (in het verleden) nemen de betrokken ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken de ziekenhuizen wat precies gebeurd is en hoe vaak. De rol van de overheid is dat donorkinderen en ouders de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Daarvoor kunnen zij terecht bij Fiom en het landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC). Beide organisaties worden gefinancierd door VWS.
Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en is niet uit te sluiten dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen, wat voor sommigen heel belastend kan zijn. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt. Het verstrekken van afstammingsinformatie maakt onderdeel uit van de verantwoordelijkheid van ouders voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Dit is conform de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap (12 juli 2019).5 Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een Nederlandse kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een Nederlandse kliniek te laten plaatsvinden om excessen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit kan mogelijk betekenen dat het langer duurt voor een kinderwens in vervulling kan gaan. Ik realiseer me dat dit zwaar kan zijn voor de wensouders die dit treft, maar dit is wel in het belang van hun toekomstige kind. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.6
Bent u het ermee eens dat de overheid zich moet inspannen om de positie van donorkinderen maximaal te beschermen en om de schade te beperken van de kinderen die in het verleden niet zijn beschermd door vigerende wet- en regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Op grond van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten kinderen in de gelegenheid gesteld worden om hun afstammingsinformatie te achterhalen. De Nederlandse wetgeving waarborgt dit recht voor donorkinderen via de in 2004 in werking getreden Wdkb. Wanneer een fertiliteitsbehandeling is uitgevoerd met gebruik van gedoneerde ei- of zaadcellen zijn klinieken verplicht om de gegevens van de betrokken donor en de behandelde vrouw te registreren bij de Sdkb. Hierdoor is het gebruik van ei- en zaadcellen van anonieme donoren door klinieken in Nederland niet meer mogelijk. Als het donorkind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt kan het zijn of haar afstamming achterhalen door het opvragen van de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij de Sdkb. Daarbij geldt het recht van het donorkind op kennisneming van die gegevens van de donor als uitgangspunt en bestaat uitsluitend reden om daarvan af te wijken als zwaarwegende belangen van de donor daartoe nopen. Op deze wijze geeft de overheid vorm aan haar zorgplicht ten opzichte van het donorkind.
De kinderen die voor inwerkingtreding van de Wdkb in 2004 zijn verwekt, kunnen niet (altijd) beschikken over hun afstammingsinformatie, omdat anonieme donatie toen de norm was en de anonieme donoren van voor 2004 anoniem mogen blijven als zij dit wensen. Ook komt het voor dat dossiers uit die tijd zijn vernietigd. Daarom kunnen zowel donorkinderen als donoren van voor 2004 zich kosteloos inschrijven in de Fiom KID-DNA databank. Op die manier kunnen donoren en donorkinderen die zich hebben ingeschreven met elkaar worden gematcht. Verder is het van belang dat donorkinderen de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Hiervoor kunnen zij terecht bij Fiom, expertisecentrum op onder meer het terrein van verwantschapsvragen, en bij het LIDC.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van het probleem van massadonatie? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u daartoe gaat zetten? Zo nee, waarom niet?
In geval van de casussen van donatie waar artsen of gynaecologen bij zijn betrokken nemen de betreffende ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de ouders en donorkinderen. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en hoe vaak. Het uitvoeren van nader onderzoek acht ik niet opportuun, omdat veelal de dossiers zijn vernietigd of niet juist zijn bijgehouden zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Als het massadonoren betreft die zich via social media of internet aanbieden is onderzoek niet mogelijk omdat dit zich in de privésfeer afspeelt.
Ik zie wel een rol als Minister van VWS om zorg te dragen voor voldoende betrouwbare en toegankelijke informatie en ondersteuning aan donorkinderen, ouders en donoren. Hieronder valt onder meer de mogelijkheid voor donorkinderen en donoren van voor 2004 om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA databank.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de nota van wijziging van de Wdkb naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
Ja.
Een ontmoeting met de Taliban |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Zullen ook Nederlandse diplomaten een ontmoeting hebben met de diplomatieke Taliban-delegatie die Genève bezoekt?1
Nee.
Bent u het ermee eens dat het absoluut onwenselijk is dat Nederlandse diplomaten door een dergelijke ontmoeting het Talibanbewind de facto erkennen? Zo ja, bent u bereid om dit te verhinderen? Zo nee, welke positieve verwachtingen heeft u van een dergelijke ontmoeting?
Zoals eerder met uw Kamer is besproken, kan het om op te komen voor de Nederlandse belangen noodzakelijk zijn om gesprekken met vertegenwoordigers van het Taliban-regime te hebben. Zulke contacten betekenen echter geen erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiging van de Afghaanse bevolking. Die erkenning is niet aan de orde.
Indien een ontmoeting plaatsvindt, wilt u dan de Kamer een verslag van de besprekingen en eventuele afspraken sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1. Het kabinet informeert de Kamer met enige regelmaat over de Nederlandse inzet in Afghanistan en de stand van zaken van diverse dossiers daaromtrent.
Het bericht 'Shell moet reclame over 'miljoenen schone kilometers' direct aanpassen' |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell moet reclame over «miljoenen schone kilometers» direct aanpassen», waarin staat dat de Reclame Code Commissie heeft bepaald dat Shell een reclame over schone kilometers per direct moet aanpassen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Shell feitelijk onjuiste informatie in haar reclame-uitingen verwerkt?
De energietransitie en het realiseren van de klimaatdoelen zijn gebaat bij transparante en betrouwbare informatie van zowel de overheid als van het bedrijfsleven. Daarom ben ik blij dat een toezichthouder als de Reclame Code Commissie het informatiegehalte van reclames tegen het licht houdt. In de uitspraak waarnaar de vragenstellers verwijzen geeft de Commissie aan dat het belangrijk is dat Shell bepaalde claims in de juiste context plaatst. Informatie over duurzame producten of diensten moet compleet zijn, dus ook een relevante context zou vermeld moeten worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat Shell de suggestie wekt dat dat Shell goed op weg is met de energietransitie, terwijl Shell in feite achterloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat fossiele reclame de vraag naar fossiele brandstof op peil houdt of zelfs opstuwt, zowel direct als indirect, door een schadelijk product en een schadelijke industrie als normaal en onmisbaar te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving is op dit moment nog voor een belangrijk deel ingericht op fossiele brandstoffen: in onze industrie, voor ons vervoer en in de verwarming van onze gebouwen. Het staat partijen daarbij vrij om reclame te maken, mits deze geen onjuiste informatie bevat.
Dit kabinet scherpt de Klimaatwet aan zodat Nederland in 2050 klimaatneutraal is en de emissies in 2030 met ten minste 55% zijn gereduceerd. Het beleid uit het Coalitieakkoord is hier ook op gericht. Hierdoor zal de komende jaren het fossiele brandstofgebruik in Nederland verder afnemen.
Erkent u dat het effect van deze advertenties verder reikt dan de consument en invloed heeft op de maatschappij en keuzes van politici, beleidsmakers en aandeelhouders die ze advertenties ook zien en ook speciaal getarget worden, bijvoorbeeld met advertenties in bepaalde kranten.
Mogelijk zal Shell ook bredere doelstellingen nastreven met dit soort advertenties dan alleen het stimuleren van de verkoop van hun waterstofproduct. Reclame-uitingen moeten echter wel juist zijn. Het is daarom belangrijk dat de Reclame Code Commissie hierop toetst.
Deelt u de mening dat dergelijke «green washing» schadelijk is voor de energietransitie als geheel, omdat de suggestie wordt gewekt dat de energietransitie al bijna voltooid is terwijl dat nog niet het geval is? Deelt u de analyse dat hierdoor het draagvlak om meer te doen voor de energietransitie in gevaar komt, omdat men het idee kan krijgen dat de energietransitie al bijna voltooid is?
Ik ben het eens met de vragenstellers dat het belangrijk is om op basis van feitelijke informatie met elkaar het gesprek aan te gaan over de klimaattransitie. De opgave waar we voor staan is enorm, en het lukt ons alleen als we ook oog houden voor draagvlak. Betrouwbare en feitelijk juiste informatie is daarvoor de basis. De overheid heeft hierin ook een belangrijke rol. Diverse internationale en nationale organisaties brengen hiertoe de voortgang van de transitie in kaart.
Bent u bekend met het onderzoek2 van professor Brulle, die heeft onderzocht dat de fossiele industrie vooral inzet op grote marketingcampagnes rond belangrijke politieke beslismomenten en negatieve pers? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is en de energietransitie kan vertragen?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Ik constateer echter dat dit onderzoek zich richt op de periode 1986–2015 en op de situatie in de VS. Het publieke debat en de rol daarin van de traditionele olie- en gasbedrijven is sinds de historische COP 21 in Parijs in 2015 wezenlijk veranderd.
Hoe oordeelt u over de effectiviteit van de Reclame Code Commissie op dit gebied, wiens oordeel altijd achteraf plaatsvindt waardoor de misleiding soms al jaren haar werk al heeft kunnen doen, die geen sancties kan uitdelen en bovendien afhankelijk is van een individu of instantie die de moeite neemt een klacht in te dienen en dat daardoor veel misleidende reclame vrijuit gaat?
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen, implementeren en monitoren van het Nederlandse klimaatbeleid. Ik heb in deze hoedanigheid geen oordeel over het optreden of het functioneren van de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat het reclameverbod in de tabakswet effectief is? Zo nee, waarom niet?
Voor tabaks- en aanverwante producten geldt in de Tabaks- en rookwarenwet een strikt en veelomvattend reclameverbod. Alle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaks- en aanverwante producten is verboden. Het reclameverbod wordt steeds beter nageleefd en openlijke tabaksreclame is inmiddels vrijwel geheel uitgebannen. Dit betekent echter niet dat dit vanzelf gaat. Constante aandacht van de handhaver is nodig om er voor te zorgen dat het reclameverbod wordt nageleefd en daarmee effectief is.
Welke stappen bent u bereid te nemen tegen dergelijke onjuiste reclame-uitingen die de energietransitie in de weg lopen?
Met de Klimaatwet, het Klimaatakkoord en de plannen uit het Coalitieakkoord heeft het kabinet een robuust instrumentarium in handen om de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik te brengen. Dit instrumentarium richt zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Dit betekent dat ook fossiele bedrijven gebonden zijn aan het klimaatbeleid. Het invoeren van een verbod op fossiele reclame acht ik daarom niet nodig om de klimaatdoelen te halen en de transitie op tempo te houden.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn, inclusief een verbod op fossiele reclames en dergelijke misleidende uitingen?
Zie antwoord vraag 10.
De garantieregeling voor evenementen. |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een beperking, die wordt opgelegd door de overheid, moet betekenen dat de overheid compensatie aanbiedt voor het opleggen van die beperking? Zo ja, hoe kijkt u naar de 80% compensatie die wordt geboden als een evenement niet door kan gaan vanwege beperkingen die zijn opgelegd door de overheid? Zo nee, wat kunnen ondernemers doen om schade te voorkomen?
Omdat de overheid de afgelopen jaren veel contactbeperkende maatregelen heeft moeten treffen bij de bestrijding van het coronavirus, zijn verschillende steunmaatregelen getroffen. Naast een pakket met generieke maatregelen (met daarin de NOW en de TVL) zijn voor de evenementensector aanvullend ook aanvullende regelingen getroffen, met de Garantieregeling evenementen (TRSEC-19) en de Aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE). Het kabinet heeft in december besloten om deze regelingen ook in 2022 door te trekken, tot en met het derde kwartaal van dit jaar.
Met het oog op de overgang naar een situatie waarin corona endemisch is, worden de contactbeperkende maatregelen nu snel afgebouwd. In dat kader heeft het kabinet besloten om een eigen risico in te bouwen in de garantieregelingen voor de evenementen, en niet langer 100% garant te staan. In deze overgang zal de evenementenorganisator dit risico dus mee moeten wegen bij de afweging om een evenement te gaan organiseren. Organisatoren krijgen daarmee ook een prikkel om evenementen «coronaproof» te organiseren en daarmee de kans te vergroten dat deze door kunnen gaan. Door het eigen risico ligt een deel van het financiële risico bij de organisator van het evenement, en draagt de overheid niet langer het volledige risico. Dit eigen risico wordt stapsgewijs geïntroduceerd. In het eerste kwartaal van 2022 wordt 90% compensatie geboden. Daarna wordt de compensatie naar 80% verlaagd in het tweede en derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid om te onderzoeken of een evenement, dat binnen zes weken moet worden geannuleerd als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, voor 100% kan worden gecompenseerd, ook na 31 december 2021?
Het kabinet realiseert zich dat organisatoren de meeste kosten in de laatste weken voor aanvang van het evenement maken. Daarom zet het kabinet zich in om 6 tot 3 weken voor de startdatum van een evenement duidelijkheid te kunnen geven over een eventueel evenementenverbod. De praktijk wijst uit dat dit in het verleden niet altijd is gelukt. In de nieuwe garantieregeling voor 2022 (de opvolger van TRSEC-19 en ATE) voorziet het kabinet dat organisatoren tijdens een periode waarin een evenementenverbod van kracht is, en wiens evenement ná de periode van het evenementenverbod is gepland, dit evenement mogen annuleren vanaf drie weken voor de geplande datum van het evenement. Daarmee wordt voorkomen dat organisatoren tot kort voor hun evenement in onzekerheid zijn over het wel of niet van toepassing zijn van een verbod, en kosten moeten blijven maken in voorbereiding op een evenement dat mogelijk niet door mag gaan. Op vrijdag 4 maart 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze regeling voor 2022 (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=8bd94e1c-f6b6-49e0-9be9-51cbb89d0e1c&title=Tijdelijke%20subsidieregeling%20evenementengarantie%202022.docx2022Z04110).
In antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom het kabinet een eigen risico heeft ingebouwd in de garantieregeling voor 2022.
Kunt u ermee instemmen dat als een organisator voor 80% compensatie krijgt, deze organisator afspraken kan maken met artiesten en leveranciers dat in het geval van annulering als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, de artiesten en leveranciers slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen? Zo ja, hoe helpt u organisatoren met het maken van dit soort afspraken? Zo nee, hoe rijmt u dit met de taak van de organisator om de kosten zoveel als mogelijk te beperken?
Zowel de garantieregeling (TRSEC-19) als de ATE zijn erop gericht de organisator te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement De regelingen zijn erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen. De regelingen zijn expliciet bedoeld om de hele keten te kunnen compenseren. Organisatoren en toeleveranciers hebben over annulering privaatrechtelijke afspreken gemaakt in hun contract. Als er een betalingsverplichting opgenomen is met bepaalde termijnen dan is de organisator verplicht om de leverancier dit bedrag te betalen. Daar is de subsidie ook (mede) voor bedoeld. Als deze verplichting niet wordt nagekomen door de subsidieontvanger dan kan de betreffende schuldeiser deze verplichting afdwingen bij de rechter. Deze werkwijze is bekend bij de sector.
Bent u bekend met de economische gevolgen van een beperking in het aantal bezoekers, waardoor het voor veel organisatoren niet rendabel is om een evenement te organiseren? Hoe worden organisatoren gecompenseerd voor het eventueel organiseren van een verliesdragend evenement als gevolg van beperkingen in het aantal bezoekers die zijn opgelegd door de overheid?
Om de verspreiding van het virus tegen te gaan zijn er maatregelen genomen die voor zwaar ingrijpen op het dagelijks leven en op de economie. Om de economische gevolgen van deze beperkingen zo veel mogelijk op te vangen is er een steunpakket opgezet, om hiermee ondernemers zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dit pakket omvat generieke regelingen, zoals de TVL en NOW, maar ook sectorspecifieke regelingen, zoals de ATE en TRSEC. Nu we de endemische fase ingaan zet het kabinet zich in om sluitingen en beperkingen in aantallen in de toekomst te voorkomen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren zeer intensief contact onderhouden met de evenementensector en is mede daardoor bekend dat door beperkingen in de bezoekersaantallen in veel gevallen een evenement niet langer winstgevend georganiseerd kan worden. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de periode van 25 september tot en met 12 november 2021 ook een suppletieregeling in het leven geroepen. Kort gezegd houdt deze regeling in dat evenementen die vanwege de coronaregels slechts 75% van hun bezoekerscapaciteit konden ontvangen de overige 25% door de overheid vergoed konden krijgen (compensatieregeling voor organisatoren van culturele evenementen Covid-19 (fondspodiumkunsten.nl).
Kunt u voor toekomstige compensatie- en garantieregelingen op voorhand duidelijke afspraken met accountants om te zorgen voor een heldere uitwerking van de afspraken, zodat problemen met de uitvoering worden voorkomen? Zijn de problemen met de uitvoering na vragen en opmerkingen van accountants over verleende steun nu opgelost? Zo nee, wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken partijen deze informatie ontvangen?
Het kabinet betreurt dat het lang duurde voordat er duidelijkheid was omtrent het controleprotocol voor de TRSEC. Dit controleprotocol is inmiddels gereed en zorgt voor duidelijke afspraken met accountants. Dit controleprotocol dient dan ook als voorbeeld voor de nieuwe garantieregeling voor de evenementen.
Het bericht 'U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het NRC-opiniestuk gelezen «U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Europese Unie (EU) actief bijdraagt aan de marteling en gevangenneming van migranten in Libië? Zo ja, welke acties onderneemt u om de huidige EU-Libië verstandhouding een halt toe te roepen en mensenrechtenschendingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het staat buiten kijf dat de behandeling van migranten en vluchtelingen in Libië, met name in de detentiecentra maar ook daarbuiten, nog altijd zeer verontrustend is. De EU spreekt de verantwoordelijke Libische autoriteiten hier dan ook op aan en Nederland adresseert deze zorgen ook in bilateraal en multilateraal verband, op alle niveaus. Uitgangspunt daarbij is dat de Libische autoriteiten mensenrechten en internationale standaarden dienen te respecteren. De EU en een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, roepen in dit licht op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en van hun situatie in detentiecentra alsook het beëindigen van arbitraire detentie. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de onmiddellijke vrijlating van vrouwen en kinderen en het verzekeren van toegang tot de detentiecentra voor humanitaire organisaties. Het uiteindelijk doel is sluiting van de detentiecentra.
Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Wat is uw reactie op het feit dat de EU nog extra vaartuigen aan de Libische kustwacht wil geven voor de zomer, terwijl de investeringen van de EU in de Libische kustwacht al bewezen hebben bij te dragen aan foltering en gevangenschap van migranten?
De EU draagt bij en heeft in het verleden op verschillende manieren bijgedragen aan het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht. Dit omvat onder andere het leveren van vaartuigen aan de Libische kustwacht. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU de Libische kustwacht ondersteunt om de capaciteit op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit en de aanpak van mensensmokkel en -handel te versterken. Dit dient echter verbonden te zijn met inzet op de verbetering van de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen in Libië. De EU heeft hierbij, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, monitoring door een derde partij opgezet om de waarborging van mensenrechten onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Nederland blijft ook bij toekomstige ondersteuning van de Libische kustwacht door de EU aandacht vragen voor monitoring en het respecteren van mensenrechten.
In hoeverre en op welke wijze verbindt u acties aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport «No Way Out» van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) en anderen, dat in het artikel wordt genoemd en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken zelf heeft gesponsord?
Nederland financiert organisaties als FIDH om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen en hierover te rapporteren. Het kabinet heeft dan ook aandachtig kennisgenomen van het rapport en de aanbevelingen daarin. De conclusie van de FIDH dat misdaden tegen migranten en vluchtelingen niet onbestraft mogen blijven onderschrijft het kabinet van harte. Nederland onderneemt ook acties om hieraan bij te dragen. Zo heeft Nederland in de VN-Veiligheidsraad het initiatief genomen om sancties in te stellen tegen mensenhandelaren actief in Libië. In het najaar van 2021 werd nog een nieuwe persoon aan deze sanctielijst toegevoegd. Tevens doet het Openbaar Ministerie strafrechterlijkonderzoek naar mensenhandelaren in Libië. De beruchte mensenhandelaar Kidane Zekarias Habtemariam, actief in Libië, werd afgelopen jaar op de Nationale Opsporingslijst geplaatst.
Nederland heeft zich tijdens de Mensenrechtenraad van oktober vorig jaar ingezet voor een verlenging van het mandaat van de in het rapport genoemde Fact-Finding Missionen zal die waar mogelijk ondersteunen. Ook vraagt Nederland vanuit zijn rol als co-voorzitter van een van de vier werkgroepen van het Berlijn-vredesproces aandacht voor de mensenrechtensituatie en het belang van accountability.
Nederland draagt daarnaast via de EU en bilateraal bij aan de bescherming van, en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden. Dit betreft o.a. hulp en assistentie na ontscheping, opvang in detentiecentra en stedelijke gebieden, het faciliteren van vrijwillige terugkeer en re-integratie, en evacuatie naar de Emergency Transit Mechanisms (ETMs) in Niger en Rwanda. Voor 2022 heeft Nederland daarnaast hervestiging vanuit detentie in Libië geëvacueerde kwetsbare vluchtelingen via het ETM te Niger en Rwanda gepland. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het onderzoek naar fraude bij de landsadvocaat onvolledig en niet onafhankelijk genoeg was. |
|
Pieter Omtzigt , Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van het College van Toezicht Advocatuur (CvT) inzake het onderzoek dat door de deken is uitgevoerd naar de fraude bij het kantoor van de landsadvocaat; namelijk dat dit onderzoek onvolledig en onvoldoende onafhankelijk was?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Bent u geschrokken van de conclusies van het CvT, dat stelt dat de effectiviteit en professionaliteit van het toezicht tekortschieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit toezicht zo snel mogelijk te verbeteren?
Het CvT fungeert als systeemtoezichthouder als blik van buiten de advocatuur. Het is de taak van het CvT om te onderzoeken hoe het toezicht op advocaten functioneert. De conclusies van het CvT hebben betrekking op het functioneren van het toezicht op de advocatuurlijke tak van Pels Rijcken.2 Er ligt een kritisch rapport met conclusies en aanbevelingen. Gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop ben ik terughoudend met het reageren op een individuele casus, zo ook deze.
Voor wat betreft mijn visie in zijn algemeenheid op het toezicht op de advocatuur, het volgende. In 2020 is het toezicht op de advocatuur geëvalueerd.3 Op 29 oktober 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport.4 Uitgangspunt daarbij is dat het toezicht binnen de advocatuur wordt versterkt door de oprichting van één landelijke toezichthouder op alle advocaten. Deze landelijke toezichthouder moet daarbij onder meer beschikken over adequate bevoegdheden en adequate landelijke ondersteuning. Consequentie daarvan is dat de 11 lokale dekens niet meer eindverantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht in het eigen arrondissement, maar ook dat de ondersteuning van het toezicht niet meer lokaal zal plaatsvinden. In de brief van 29 oktober 2021 en in de brief van 22 november 20215 is door mijn ambtsvoorganger tevens aangekondigd met de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) in gesprek te gaan om te bezien of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Die gesprekken lopen nu en over de uitkomsten van die gesprekken zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren. De algemene conclusies uit het bovengenoemde rapport over het toezicht op de advocatuur zal ik in deze gesprekken meenemen.
Hoe verklaart u dat zelfs in het laatste jaarverslag (toen de fraude bij Pels Rijcken al bekend was) de deken het toezicht in het Haagse arrondissement «in hoge mate effectief», noemde?
Zoals ik ook al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik terughoudend met het oordelen over het toezicht in een individuele casus. In zijn algemeenheid geldt dat de deken jaarlijks verslag doet van de stand van het toezicht in het eigen arrondissement. Deze verslaglegging is de verantwoordelijkheid van de deken en is van belang voor de transparantie van het toezicht en het vertrouwen dat de samenleving in dat toezicht en de beroepsgroep moet hebben. Het CvT ziet als systeemtoezichthouder toe op de werking van het toezicht en kan in dat kader ook oordelen over de effectiviteit van het toezicht.
Hoe verklaart u dat bij het dekentoezicht op Pels Rijcken geen onderzoek is gedaan naar naleving van antiwitwaswetgeving (Wwft)? Ziet u ook in dat dit uiterst opmerkelijk is gezien het gegeven dat er voor miljoenen is gefraudeerd bij Pels Rijcken en niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk ook sprake is van het witwassen van gelden?
Gelet op de onafhankelijkheid van het toezicht op de advocatuur past ook hier terughoudendheid. In zijn algemeenheid geldt dat de deken sinds 2015 zowel toezichthouder is op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet als de Wwft. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er op korte termijn grondig onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar naleving van antiwitwaswetgeving bij Pels Rijcken? Wilt u daarvoor een voorstel doen?
Nee, het is niet aan mij om beide toezichthouders opdracht te geven een onderzoek te starten. Het toezicht op de naleving van de antiwitwaswetgeving door advocaten is belegd bij de deken, en bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) voor wat betreft de notarissen van het kantoor. Om een dergelijk onderzoek bij geheimhouders te kunnen uitvoeren, zijn wettelijke bevoegdheden nodig. Betrokken toezichthoudende instanties hebben dergelijke bevoegdheden tot hun beschikking.
Wat vindt u ervan dat door het gebrek aan medewerking van de dekens nu in de lucht blijft hangen hoe het toezicht rond Pels Rijcken er precies uitzag terwijl Frank Oranje zijn miljoenenfraude pleegde? Op welke wijze gaat u bevorderen dat er absolute helderheid komt?
In de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 heb ik aangegeven dat ik omwille van de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop niet treed in de beoordeling van een individuele casus.
Los van deze individuele casus heb ik bij de beantwoording van vraag 2 verwezen naar de brieven van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer. Op dit moment vinden er gesprekken plaats met de NOvA over de inrichting en ondersteuning van de landelijke toezichthouder op de advocatuur. Deze landelijk toezichthouder wordt zoals eerder aangegeven eindverantwoordelijk voor het toezicht op alle advocaten. Belangrijk onderwerp van gesprek daarbij zijn de uitgangspunten voor een wettelijke regeling van het toezicht op de juridische beroepen zoals die zijn verwoord in 2010.6 Deze uitgangspunten gelden voor mij nog steeds en vormen voor mij de leidraad bij het toezicht op de juridische beroepen. Het toezicht moet onafhankelijkheid, transparant, uniform, preventief en effectief zijn. Het streven naar de vorming van één landelijk toezichthouder binnen de advocatuur die landelijk wordt ondersteund draagt daar aan bij. Voor de advocatuur geldt specifiek nog dat het toezicht, gelet op de onafhankelijke rol en positie van advocaten ten opzichte van de Staat, binnen de beroepsgroep zelf moet worden uitgeoefend.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat medewerking door dekens aan toezicht van het CvT wél wordt afgedwongen? Zo ja, welke maatregelen precies en zo nee, waarom niet?
De Advocatenwet biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen in het geval een deken niet mee wil werken aan het toezicht door het CvT. Op grond van artikel 45i, tweede lid, Advocatenwet verstrekt de deken alle informatie die het CvT redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de lokale deken gehouden is om ten behoeve van het systeemtoezicht aan het CvT de voor diens taakuitoefening noodzakelijke informatie te verschaffen. Als het CvT die informatie niet krijgt dan kan de lokale deken een aanwijzing krijgen om die informatie te verstrekken (artikel 45b Advocatenwet). Een dergelijke aanwijzing is niet vrijblijvend. De deken is gehouden die aanwijzing op te volgen, doet hij dat niet dan handelt de deken in strijd met de Advocatenwet.7 Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven ben ik in gesprek met de NOvA of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken zal ook gekeken worden naar het noodzakelijke instrumentarium.
Wat zegt het in het algemeen over het toezicht op advocatenkantoren, dat zelfs bij een kantoor wat al flink onder vuur ligt, het toezicht alsnog, naar nu blijkt, flink tekortschiet?
In het evaluatierapport uit 2020 is aangegeven dat het toezicht en de toezichtcultuur zich in de jaren vanaf inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur op 1 januari 2015 in positieve zin hebben ontwikkeld, maar dat verdere verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Met de verdere verbetering van de inrichting van het toezicht op de advocatuur is mijn ambtsvoorganger gestart en die verdere verbetering werk ik nader uit. Dat doe ik zoveel mogelijk in samenwerking en samenspraak met de NOvA. Daarover lopen nu gesprekken.
De mogelijke verbeteringen zien niet alleen op wijziging van wet- en regelgeving maar juist ook op aanpassingen in de uitvoering daarvan.8 Een voorbeeld is dat bij de feitelijke toezichtuitoefening door dekens doorgaans gebruik wordt gemaakt van de inzet van andere leden van de raad van de orde. De huidige regeling van het toezicht in de Advocatenwet gaat echter niet uit van de gelijkwaardigheid tussen de deken en de raad van de orde. De deken is sinds 2015 de enige toezichthouder op de naleving van de Advocatenwet en de Wwft door de advocaten in zijn arrondissement en kan in dat kader bijvoorbeeld ook bestuursrechtelijk handhaven.
Ik constateer dat er met name bij de dekens verschillende inzichten bestaan over de uitvoering van de regeling van het toezicht, waaronder het betrekken van de raad van de orde bij het toezicht. De gesprekken met de verschillende gremia binnen de NOvA zijn nuttig en noodzakelijk om te achterhalen waar overeenkomsten en verschillen zitten in de beleidsvoornemens, wetgeving en de uitvoering.
Klopt het dat grote advocatenkantoren gemiddeld genomen slecht één keer in de tien jaar worden bezocht ter controle, zoals het CvT meldt? Zo ja, acht u dit voldoende om adequaat en effectief toezicht te kunnen houden op grote advocatenkantoren?
Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer gemeld, hebben de dekens als toezichthouder met elkaar afgesproken dat jaarlijks ten minste 10 procent van alle advocatenkantoren, ongeacht de kantoorgrootte, wordt bezocht.9 Daarnaast gebruiken dekens verschillende andere instrumenten om informatie te verzamelen over de naleving door advocaten van de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het jaarlijks opvragen van financiële kengetallen bij alle kantoren in het arrondissement.10 Het is de toezichthouder die bepaalt op welke wijze het toezicht wordt vormgegeven en of het jaarlijks bezoeken van 10 procent van de kantoren hem in staat stelt om adequaat en effectief toezicht uit te oefenen.
Van de dekens heb ik vernomen dat het dekenberaad sinds 2022 een portefeuillehouder heeft die specifiek belast is met de grote kantoren. Daarnaast voeren de dekens in 2022 een thematisch onderzoek uit naar het gebruik van derdengelden bij grote kantoren en hebben zij ook bijzondere aandacht voor de cultuur en integriteit binnen de grote kantoren.
Bent u het er mee eens dat er meer mogelijkheden nodig zijn om controles te houden bij gemengde kantoren met zowel een notaris- als een advocatentak, omdat met de huidige regels dekens zich enkel op de advocaten mogen richten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De deken is op grond van artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet de bevoegde toezichthouder op advocaten en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is op grond van artikel 110 van de Wet op het notarisambt de bevoegde toezichthouder op notarissen. Met inachtneming van de huidige regelingen in de Advocatenwet, de Wet op het notarisambt en de Wwft kunnen controles worden gehouden bij kantoren waar zowel advocaten als notarissen werkzaam zijn. De dekens en het BFT kunnen gezien artikel 22a Wwft geen vertrouwelijke informatie in het kader van de naleving van de Wwft met elkaar uitwisselen. Op dit moment vindt in het kader van het toezicht op de Wwft overleg plaats tussen de dekens en het BFT over de wijze waarop generieke informatie, trends en kennis wel met elkaar kan worden gedeeld. In het kader van de versterking van het toezicht op de advocatuur zal ook gekeken worden welke extra informatie de landelijk toezichthouder op de advocatuur in de toekomst zou moeten kunnen delen met andere toezichthouders, waaronder het BFT.
Is er wel genoeg zelfreinigend vermogen binnen de advocatuur om effectief en onafhankelijk toezicht te houden als iemand met flinke banden met het te onderzoeken kantoor, zelf het onderzoek mag leiden? Bent u het er mee eens dat hierdoor in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen ontstaan? Hoe gaat u er, beter nog dan nu, voor zorgen dat toezicht door dekens boven elke vorm van belangenverstrengeling/partijdigheid verheven zal zijn?
De zorg van de leden over de schijn van belangenverstrengeling deel ik. De deken is advocaat, en vervult daarnaast onder meer de rol bestuurder van de lokale orde, komt met zijn raad op voor de rechten en belangen van de advocaten in het eigen arrondissement en is ook, samen met de raad, verantwoordelijk voor de toetreding tot de advocatuur en stage-aangelegenheden. De deken geeft daarnaast voorlichting over de praktijkuitoefening, bemiddelt bij geschillen tussen advocaten, behandelt klachten over advocaten en fungeert regelmatig als vertrouwenspersoon voor advocaten (al dan niet omdat de Verordening of de Gedragsregels dat voorschrijven). Sinds 2015 is de deken ook de enige bevoegde toezichthouder in het eigen arrondissement. Met de komst van een landelijke toezichthouder, waarin volgens het evaluatierapport uit 2020 de dekens deel van zouden gaan uitmaken, is de vraag gerechtvaardigd hoe die verschillende rollen zich tot elkaar verhouden. Deze vraag is onderwerp van gesprek met de NOvA.
In de brief van mijn ambtsvoorganger van 29 oktober 2021 is aangegeven dat het doel is van het versterken van het toezicht is om te komen tot een stelsel dat modern, evenwichtig en toekomstbestendig is. Een stelsel waarbinnen alle actoren opereren met eenduidige, duidelijk afgebakende taken, rollen en bevoegdheden en het toezicht onafhankelijk, transparant, uniform en effectief is. Ik onderschrijf dit doel en zal dat ook als uitgangspunt nemen bij het nader uitwerken van de plannen om het toezicht op de advocatuur te versterken.
Neemt het Openbaar Ministerie (OM) de conclusies van het CvT mee in haar onderzoek naar de misstanden bij Pels Rijcken?
Zoals te doen gebruikelijk is neemt het Openbaar Ministerie alle voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens mee in het onderzoek.
Bent u bereid het contract met Pels Rijcken, waarop een opzegtermijn van een jaar zit, te ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overeenkomst met het kantoor Pels Rijcken. De Staat heeft een contractuele verhouding met een advocaat die optreedt als Landsadvocaat. Sinds 1969 zijn dit advocaten geweest die waren verbonden aan het kantoor Pels Rijcken. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, zal het kabinet een commissie van deskundigen instellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid.11 Ik acht het niet verstandig om in afwachting van het advies van de commissie onomkeerbare stappen te nemen waarmee de opties op de langere termijn zouden kunnen worden beperkt, of die onnodige risico´s met zich mee brengen voor de continuïteit van de juridische bijstand aan de Staat.
Vindt u het ook wenselijk dat er verdere waarborgen en checks and balances in onder meer de financiering van het toezicht door lokale dekens worden aangebracht? Zo ja, zijn er al voornemens om verdere waarborgen in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van een onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief toezicht zijn stevige waarborgen voor checks and balances in de financiering van het toezicht noodzakelijk. Dit vormt een belangrijk onderdeel in de gesprekken met de NOvA over de inrichting van een landelijke toezichthouder en een landelijke ondersteuning van die toezichthouder. Zodra daar meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren (zie ook het antwoord op vraag 2).
Op welke manier vraagt u, in uw contacten met instanties binnen de Nederlandse Orde van Advocaten, aandacht voor het versterken van de expertise en onafhankelijkheid van lokale dekens en het dekenberaad?
Ik heb zowel afzonderlijk als gezamenlijke gesprekken met de diverse organen van de NOvA over de instelling van één landelijke toezichthouder met één landelijke ondersteuning. Ik ben van mening dat een landelijk georganiseerd toezicht ten goede komt aan de onafhankelijkheid en de versterking van de expertise van het toezicht.
Bent u bereid om deze vragen binnen drie weken, een voor een, te beantwoorden?
De vragen zijn één voor één en zo snel als mogelijk beantwoord.
Pensioenopbouw door zzp’ers |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pensioenvoorbereiding van zzp’ers tijdens de coronacrisis»1?
Ja.
Kunnen er maatregelen worden genomen om de pensioenopbouw van zzp’ers tijdens en na de coronacrisis op orde te houden? Zo ja, welke?
De gevolgen van de coronacrisis worden door iedereen gevoeld. Het Netsparpaper waar u naar verwijst onderzoekt de mate waarin de coronacrisis, en specifiek de lockdowns, impact heeft gehad op het spaargedrag van zzp’ers. Het kabinet heeft met een ruimhartig coronasteunpakket velen in deze moeilijke periode geholpen om de klap voor een groot deel op te vangen. Dit heeft bijgedragen aan het behoud van banen en inkomens. Het precieze effect van de steunmaatregelen is moeilijk in te schatten. Onderzoek van het CPB en AFM wijst uit dat zonder inkomenssteun een aanzienlijk deel van de zelfstandigen bij omzetverlies op korte termijn in de financiële problemen zou raken2.
Tegelijkertijd heeft de coronacrisis wel degelijk inkomenseffecten gehad. Dat laat het Netsparpaper ook zien. Onderzoek van het CPB laat zien dat zelfstandigen tijdens het begin van de crisis behoorlijk minder werkten, maar dat dit zich gedurende 2020 voor een deel herstelde3.
Ik vind het van belang dat alle werkenden in voldoende mate worden gefaciliteerd om een adequate oudedagsvoorziening te treffen, ook zzp’ers. Daartoe is er naast de AOW als basispensioen (eerste pijler) het arbeidsvoorwaardelijkpensioen (tweede pijler), en hebben zzp’ers (en ook anderen) de mogelijkheid om via een individuele faciliteit aanvullend pensioen te sparen (de derde pijler). Deze individuele faciliteit wordt fiscaal gefaciliteerd, wat betekent dat zzp’ers premies of inleg kunnen aftrekken. Met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld de ruimte die zzp’ers hebben om fiscaal gefaciliteerd te sparen in de derde pijler fors te verruimen. Nu is die ruimte gemaximeerd op 13,3% van de premiegrondslag (inkomen minus AOW-drempelbedrag). Voorgesteld wordt dit te verhogen naar 30%, waarmee de ruimte in de derde pijler gelijk wordt aan de ruimte die werknemers hebben in de tweede pijler. Voor deze verruiming is 100 miljoen euro gereserveerd. Met de verruiming van de fiscale ruimte wordt opbouw van oudedagsvoorzieningen door zzp’ers beter gefaciliteerd. Het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de observatie dat een eigen woning een passende mogelijkheid is om als pensioenvoorziening te fungeren?2 Zo ja, hoe kijkt u naar de fiscale mogelijkheden om een eigen woning in te zetten als pensioenvoorziening?
Het Netsparpaper waar u naar verwijst verkent de mogelijkheden om vermogen uit de eigen woning te verzilveren als inkomensaanvulling na pensionering. In het paper valt te lezen dat er in de kern twee mogelijkheden zijn om de overwaarde van de eigen woning (gedeeltelijk) liquide te maken: het aangaan van een leenconstructie of het verkopen van de woning. Beide opties zijn reeds mogelijk en kennen verschillende verschijningsvormen met verschillende risico’s en voordelen. Het is afhankelijk van de individuele situatie of het liquide maken van de overwaarde in de eigen woning een mogelijkheid is om het pensioen aan te vullen of als pensioenvoorziening te fungeren. Net zoals dat bijvoorbeeld ook geldt voor het verkopen of belenen van andere bezittingen.
Niet iedereen heeft echter een eigen woning of heeft overwaarde in de eigen woning. Bovendien is de vermogensopbouw beperkt tot de waarde van de woning en zegt die waarde weinig tot niets over de benodigde pensioenvoorziening. Een eigen woning is dan ook niet specifiek bedoeld als pensioenbelegging en wordt als zodanig ook niet fiscaal behandeld. Voor fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw gelden fiscale begrenzingen gebaseerd op een bepaalde pensioenambitie qua hoogte van het inkomen na pensioendatum. Het creëren van extra fiscale pensioenfaciliteiten voor specifiek de overwaarde in de eigen woning verhoudt zich niet tot deze ambitie en fiscale begrenzingen. Daarnaast werkt het complexiteitsverhogend als met dergelijke fiscale pensioenfaciliteiten in het reguliere fiscale pensioenkader rekening gehouden moet worden. Met het hiervoor reeds aangehaalde Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt juist een eenvoudiger en generiek fiscaal kader voorgesteld voor opbouw van oudedagsvoorzieningen voor zowel werknemers als zelfstandigen. Dit kader geeft fiscale ruimte voor een adequate opbouw van oudedagsvoorzieningen onafhankelijk van de vraag of er sprake is van overwaarde in de eigen woning die benut kan worden.
Herkent u de observatie dat zzp’ers administratieve lasten en beperkte mogelijkheden voor flexibele opname als reden geven voor lage pensioenopbouw?3 Hoe kunnen deze administratieve lasten verminderd en de mogelijkheden voor flexibele opname vergroot worden?
In het onderzoek van Netspar waar u naar verwijst wordt aangegeven dat veel zzp’ers niet weten wat de fiscale jaarruimte is. Op de website van de Belastingdienst staat een handige rekenhulp om de jaarruimte te bepalen. Daarnaast bevat de website van de Belastingdienst informatie over het aftrekken van lijfrentepremie in de aangifte inkomstenbelasting binnen de fiscale jaarruimte.
In het Netsparpaper wordt ook aangegeven dat zzp’ers voor opbouw in de tweede pijler het inkomen van drie jaar geleden moeten doorgeven aan de pensioenuitvoerder. Dit punt heeft de aandacht. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is experimenteerwetgeving opgenomen die het mogelijk maakt dat zzp’ers zich vrijwillig kunnen aansluiten bij daarvoor opengestelde pensioenregelingen in de tweede pijler. Daarbij wordt in het kader van dit experiment niet gekeken naar het inkomen van drie jaar geleden, maar is in overleg met de sector en zelfstandigenorganisaties besloten te kijken naar het inkomen van een jaar geleden. De experimenteerwetgeving voor zzp’ers wordt na invoering binnen vijf jaar geëvalueerd. Bij die evaluatie zal worden bezien of deze maatregel als minder belemmerend wordt ervaren.
Tot slot wordt in het Netsparpaper gepleit voor het vergroten van mogelijkheden tot flexibele opname bij tegenvallend inkomen, investeringen en studie. Het risico hiervan is dat er een te grote onttrekking wordt gedaan die een grote invloed kan hebben op het uiteindelijke pensioeninkomen. Daarom dient hier terughoudend mee omgegaan te worden. Voor de situatie van tegenvallend inkomen vanwege arbeidsongeschiktheid bestaat een mogelijkheid om een lijfrente tot een bepaald bedrag per jaar af te kopen. In andere situaties is dit niet mogelijk. Investeringen en studie zijn in de regel redelijk te voorzien en zouden in principe uit een reguliere buffer gefinancierd moeten worden en niet uit pensioengeld.
Het is belangrijk dat zelfstandigen voldoende pensioen kunnen opbouwen. Daarom wordt, zoals ook in het antwoord op vraag twee aangegeven, een verruiming van de fiscale ruimte in de derde pijler voorgesteld met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen en wordt in dit wetsvoorstel een experimenteerbepaling opgenomen waarmee de toegang tot de tweede pijler voor zelfstandigen wordt vergroot. Het kabinet is van mening dat pensioenopbouw voor zelfstandigen hierdoor beter wordt gefaciliteerd.
Hoe wilt u zzp’ers wijzen op de mogelijkheden om het bezit van een huis in te zetten als pensioenvoorziening?
Ik ben niet voornemens om dit te doen. Dit is te afhankelijk van de individuele situatie. Daarnaast is de eigen woning niet primair bedoeld als pensioenvoorziening zoals ook toegelicht in antwoord op vraag drie.
Het bericht ‘The Rights Forum legt absurde eis op tafel’. |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The Rights Forum legt absurde eis op tafel»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse organisaties en hun medewerkers die zich richten op de bestrijding van antisemitisme onderdeel zijn van een verzoek met het oog op de aan Israël toegeschreven «stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening en uitsluiting van Palestijnen»? Onderkent u dat deze handelwijze kan kwalificeren als antisemitisme volgens de internationaal aanvaarde werkdefinitie van antisemitisme?2
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat; daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
Uiteraard heeft de stichting The Rights Forum het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. Hiervoor verwijs ik u naar de reeds afgegeven verklaring van 21 februari jl. vanuit de vereniging Universiteiten van Nederland. De werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en bijbehorende indicatoren kunnen helpen om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen van antisemitisme.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers van de instellingen en de organisaties die in het verzoek genoemd worden zich onveilig voelen door de aard en inhoud van dergelijke Wob-verzoeken? Welke mogelijkheden hebben instellingen om de veiligheid en privacy van medewerkers en derden te beschermen in hun reactie op Wob-verzoeken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling en verspreiding van het informatieverzoek binnen de universiteiten heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Een zorgvuldige beoordeling van het verzoek door de universiteiten is dan ook nodig. De Woo kent verschillende gronden om informatie niet te openbaren. Een voorbeeld hiervan is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo) om de privacy van betrokkenen te waarborgen. Het is aan het betreffende bestuursorgaan om te beoordelen of in deze concrete casus sprake is van deze en/of andere uitzonderingsgronden.
Welke verantwoordelijkheid ziet u zelf om instellingen te ondersteunen in het zoveel mogelijk tegengaan van antisemitisme en onveiligheid als gevolg van Wob-verzoeken? Ben u bereid hierover in gesprek te gaan met de koepelorganisaties van de instellingen?
Er is contact tussen het Ministerie van OCW en de Universiteiten van Nederland over het informatieverzoek. De universiteiten zijn bekend met de gronden die de Woo kent om informatie niet openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden een instelling heeft om informatie te weigeren voor zover daarmee uitwerking gegeven zou worden aan laakbare of zelfs strafbare gedragingen, zoals antisemitisme? Bent u bereid de instellingen hiervan op de hoogte te stellen?
Een Woo-verzoeker hoeft geen belang te stellen voor het verzoek om informatie en de Woo stelt ook geen grenzen aan de onderwerpen waarover informatie mag worden gevraagd, anders dan dat het moet gaan om publieke informatie neergelegd in documenten. Wel moet de informatie, zoals ook aangegeven bij de beantwoording op de vragen 3 en 4, beoordeeld worden aan de hand van de verschillende uitzonderingsgronden die in de Woo zijn opgenomen ter bescherming van andere belangen. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte.
Vindt u het ook wenselijk om instellingen zoveel mogelijk te beschermen tegen de administratieve lasten van Wob-verzoeken die niet primair te maken hebben met de taak van de instelling, in dit geval informatie die valt buiten de banden met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven? In hoeverre biedt artikel 3, vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur grond om algemene verzoeken van lobbyorganisaties die buiten de taak van de instelling vallen nader af te bakenen en in hoeverre is in zulke situaties sprake van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob?
Het behandelen van een verzoek om informatie op basis van de Woo valt binnen de reguliere, publieke taak van een universiteit. Op basis van een ontvangen verzoek verzamelt een universiteit de bij haar berustende informatie voor zover die betrekking heeft op publieke informatie neergelegd in documenten. Het gaat dan om documenten over het beleid van de universiteit als bestuursorgaan en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Documenten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit, vallen hier niet onder3. Artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt echter wel dat wanneer een Woo-verzoek te algemeen is geformuleerd, dat de verzoeker dan kan worden gevraagd het verzoek nader te specificeren. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van het bestuursorgaan dat het Woo-verzoek ontvangt.
Het bericht 'ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen over de positie van de Bergman Clinics (met winstoogmerk) in verhouding tot algemene ziekenhuizen, waarbij Bergman Clinics de tarieven sneller kan laten stijgen dan algemene ziekenhuizen? Zo ja, wat wil u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving waarnaar u verwijst komt mede voort uit onderzoek dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft verricht in het kader van haar fusietoezicht. Naar aanleiding van een melding tot voornemen van de overname van NL Healthcare door Bergman Clinics heeft de ACM onderzoek gedaan en geconcludeerd dat die voorgenomen concentratie de mededinging zou beperken en zou leiden tot substantiële prijsstijgingen en innovatieve zorg minder betaalbaar zou worden. In haar onderzoek constateerde de ACM dat Bergman Clinics reeds over een sterke onderhandelingspositie beschikt tegenover zorgverzekeraars en dat zij haar prijzen de afgelopen jaren sterker heeft kunnen laten stijgen. De ACM heeft op grond van dit onderzoek besloten dat Bergman Clinics de Maartenskliniek niet mag overnemen.
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten altijd voorop moet staan. Het fusietoezicht dat de ACM verricht op grond van de Mededingingswet draagt daaraan bij. Daarbij toetst de ACM voorgenomen fusies of overnames op de gevolgen voor de mededinging. Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de bevoegdheid om in te grijpen. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat partijen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of onredelijk hoge tarieven te hanteren. De NZa heeft een bevoegdheid om aan partijen met aanmerkelijke marktmacht verplichtingen op te leggen. Zo kan zij indien een risico bestaat op te hoge prijzen voorwaarden stellen waardoor misbruik van een dominante positie kan worden voorkomen. De ACM en de NZa zijn onafhankelijk toezichthouders die hun bevoegdheden rond fusies en dominante posities op grond van de feiten en omstandigheden van het individuele geval eigenstandig kunnen inzetten, teneinde belangen van patiënten en verzekerden te waarborgen.
Het is niet aan mij maar aan de ACM om fusies te toetsen en daarbij rekening te houden met de kenmerken van de zorgsector en het risico op onder meer prijsstijgingen in te schatten. Daarnaast bevat de meest recente Monitor medisch-specialistische zorg 2021 van de NZa inzicht in de contractering, gelijkgerichtheid en financiële prikkels in 2020 en 2021 en kostenontwikkeling in 2019.
Welke middelen heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de positie van een zorgaanbieder te beteugelen, wanneer deze aanbieder op deelterreinen dominant is geworden? Welke rol heeft de ACM bij overname van kleine zelfstandig behandelcentra (ZBC’s) door Bergman Clinics, die Berman Clinics hebben geholpen om hun positie te versterken?
Zoals ik noemde in mijn antwoord op vraag 2 heeft het fusietoezicht van de ACM op grond van de Mededingingswet als doel om vooraf te voorkomen dat door een fusie of overname de mededinging wordt beperkt en een dominante positie ontstaat of wordt versterkt. Mocht er toch een dominante positie ontstaan, hebben de ACM en de NZa daarnaast op grond van de Mededingingswet en de Wet marktordening gezondheidszorg bevoegdheden om in te grijpen en zo de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
In haar fusietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM alleen concentraties die boven bepaalde omzetdrempels uitkomen. Vanwege de kenmerken van de zorgsector gelden in de zorg lagere omzetdrempels dan in andere sectoren, waardoor in de zorg meer fusies en overnames kunnen worden getoetst. Met betrekking tot de achtereenvolgende overnames van Bergman Clinics geldt dat de ACM bijvoorbeeld eerder, in 2018, wel de concentratie van Bergman Clinics en NL Healthcare Clinics heeft getoetst en na onderzoek heeft goedgekeurd. Vorig jaar hoefde Bergman twee kleinere voorgenomen overnames niet te melden bij de ACM, omdat deze onder de verlaagde omzetdrempels bleven. De voorgenomen overname van Mauritskliniek kwam wel boven deze omzetdrempels uit. Met deze overname zou Bergman Clinics naar het oordeel van de ACM een nog sterkere positie krijgen bij de onderhandelingen met zorgverzekeraars en daarmee in staat zijn hogere prijzen af te dwingen. Daarom heeft de ACM die overname verboden. Tegen het verbodsbesluit van de ACM staat beroep open bij de rechter, die opnieuw de overname beoordeelt.
Heeft de ACM voldoende middelen om in te grijpen bij overnames? Zo nee, welke middelen zijn nog nodig?
De ACM heeft met het fusietoezicht op grond van de Mededingingswet een geschikt en doeltreffend instrument om te voorkomen dat fusies of overnames in de zorg de mededinging beperken en daarmee de positie van patiënten en verzekerden benadelen, en dat tevens ruimte laat voor fusies en overnames die juist wel in het belang zijn van patiënten en verzekerden.
Eerder zijn door mijn voorgangers voorstellen aan uw Kamer gestuurd tot aanpassing van het markttoezicht in de zorg in een voorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg.2 Ik streef ernaar uw Kamer voor de zomer te informeren over de verdere voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel.
Wat is er voor nodig om te voorkomen dat prijzen verder worden opgedreven door een dominante partij?
Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de NZa op grond van de Mededingingswet respectievelijk de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) over de bevoegdheid om in te grijpen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op de verhouding tussen het voornemen uit het nieuwe regeerakkoord om anderhalvelijnszorg te stimuleren met een nieuwe betaaltitel en de marktmacht van Bergman Clinics?
Ik zie op dit moment geen rechtstreeks verband tussen de marktmacht van Bergman Clinics en anderhalvelijnszorg, omdat de zorg anders wordt geleverd. Bergman Clinics biedt medisch-specialistische zorg aan met een focus op specifieke behandelingen. Anderhalvelijnszorg is nog in ontwikkeling en bevindt zich op het grensvlak tussen (complexere) eerstelijnszorg en tweedelijnszorg, zoals wanneer klachten lastig voor een huisarts te beoordelen zijn maar doorverwijzing voor een uitgebreide behandeling nog niet noodzakelijk is. Ik ben nog aan het verkennen hoe het voornemen uit het coalitieakkoord verder uitgewerkt kan worden.
AirTags |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Apple’s AirTag blijkt surveillance-netwerk»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat vrouwen en kwetsbare groepen het gevaar lopen om ongewenst gevolgd te worden door AirTags? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat technologie kan wordt misbruikt om een inbreuk te maken op de levenssfeer van iemand anders. Voor zover valt na te gaan, heeft de politie nog niet te maken gehad met incidenten waarbij een AirTag betrokken was.2 Bovendien heeft Apple op zijn website maatregelen aangekondigd tegen mogelijk misbruik van de AirTag. Uit die reactie blijkt dat Apple inmiddels aanvullende waarborgen tegen misbruik van de AirTag heeft ingebouwd.3 Enkele van die waarborgen zijn dat gebruikers tijdens de configuratie van hun AirTag een bericht zien waarin duidelijk staat dat AirTag is bedoeld voor het volgen van eigen bezittingen, dat het volgen van personen in veel landen een misdrijf is, dat AirTag zo is ontworpen dat slachtoffers hem kunnen detecteren, en dat wetshandhavingsdiensten gegevens kunnen opvragen waarmee de eigenaar van de AirTag kan worden geïdentificeerd.4
Welke andere risico’s zit u nog meer bij de huidige implementatie van de AirTag voor de Nederlandse samenleving?
Zoals hiervoor uiteengezet in het antwoord op vragen 4 en 5, acht ik het juridisch kader toereikend om aan het risico op onverhoopt onrechtmatig gebruik van de AirTag en daarmee vergelijkbare toepassingen op te treden. Uiteraard houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Bent u, gezien het potentieel misbruik van AirTags voor stalking, van mening dat de huidige Wet Belaging voldoet, vooral gezien het feit dat het hier gaat om een klachtdelict waardoor vervolging enkel plaats kan vinden als een slachtoffer aangifte heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties overweegt u te ondernemen om burgers beter te beschermen tegen stalking door middel van technologie zoals AirTags?
Volgens art. 285b Wetboek van Strafrecht (Sr.) maakt iemand zich schuldig aan belaging wanneer hij of zij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets (niet) te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen. Er kan op verschillende manieren zijn voldaan aan de bestanddelen van deze strafbepaling; ook locatietracking kan hierbij meespelen. Een en ander hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Ik deel de mening dan ook niet dat deze strafbepaling niet langer voldoet.
Dat belaging een klachtdelict is, maakt dit niet anders. De keuze hiervoor is gemaakt om te voorkomen dat bij vervolging wegens belaging, de privacy van het slachtoffer in het gedrang komt. Door de eis van een klacht, kan worden voorkomen dat vervolging en een rechtszaak ertoe bijdragen dat bepaalde privacygevoelige informatie over het slachtoffer ongewild in de openbaarheid worden gebracht. Ook kan zo worden voorkomen dat het slachtoffer, bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor of een openbare rechtszitting, ongewild wordt geconfronteerd met de dader.5 Het klachtvereiste is gesteld omdat bij belaging het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging voorrang heeft boven het algemeen belang van strafvervolging.
Het feit dat vervolging afhankelijk wordt gesteld van een klacht van het slachtoffer, betekent overigens niet dat er geen opsporingsonderzoek mag plaatsvinden. Dat opsporingsonderzoek dient dan gericht te zijn op het informeren van potentiële aangevers en hen in staat te stellen om een klacht in te dienen.6
Bent u van mening dat het bestaan van het «Zoek mijn»-netwerk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo ja, welke acties verbindt u aan deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kent een uitzondering voor het verwerken van persoonsgegevens door natuurlijke personen voor louter persoonlijke en huishoudelijke doeleinden.7 Het door een natuurlijk persoon kunnen volgen van een locatie in bijvoorbeeld gezinsverband valt dan ook buiten het werkingsgebied van de AVG. Voor andere gevallen, of voor gevallen waarin de privésfeer wordt geraakt van anderen dan degene die door middel van dit systeem gegevens verwerkt, geldt dat hiervoor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel moet zijn alsook dat er een legitieme verwerkingsgrondslag voor kan worden gevonden in de AVG, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene. Verder geldt in dit geval de AVG wel voor Apple die de middelen verschaft voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Ik heb dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de genoemde functie per definitie strijdig is met de AVG. Of in voorkomende gevallen de AVG is geschonden, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder ter beoordeling.
Bent u bereid om in EU-verband te bespreken hoe het gebruik van de AirTag en soortgelijke technologieën gereguleerd kunnen worden? Zo ja, kunt u hier de termijn van aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke andere wijzen beoogt u te investeren in het voorkomen van stalking door middel van technologieën als de AirTag in de Nederlandse maatschappij?
De afgelopen jaren zetten de meest betrokken organisaties, politie, Openbaar Ministerie, Reclassering, Veilig Thuis en Slachtofferhulp Nederland steeds meer in op het zo vroegtijdig mogelijk en zo lang als nodig samenwerken om stalking te voorkomen. Het gaat hierbij om het zeker stellen van de veiligheid van slachtoffers, het inzetten van de noodzakelijke interventies om de stalking duurzaam te stoppen, het opsporen en vervolgen van plegers en het voorkomen van recidive.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de kamerbrief van 28 juni 2021 de voortgang op de aanpak stalking toegelicht.8 Met deze aanpak is afgelopen jaren, en wordt nog steeds, ingezet op vier sporen:9 betere herkenning en inschatten van risico’s;10 versterken regie;11 verscherpte strafrechtelijke aanpak, en;12 versterken slachtofferveiligheid.
Nieuwe digitale en technische toepassingen bieden stalkers steeds meer mogelijkheden. Slachtoffers van stalking moeten over die ontwikkeling goed worden geïnformeerd. Daarom is de emotionele, praktische en juridische ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt, ook specifiek voor slachtoffers van stalking belangrijk. Slachtofferhulp Nederland houdt nauwlettend maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de zorgen over de Apple AirTag bij stalking) bij en past, indien nodig, het staande beleid aan en informeert daar alle medewerkers over. Slachtoffers kunnen via de website van Slachtofferhulp Nederland informatie vinden over stalking. Daar staan ook tips over veiligheid en bescherming.
Op welke wijze beoogt u te investeren in de ondersteuning van slachtoffers van stalking door middel van technologieën als de AirTag?
Zie antwoord vraag 7.
Een Wob- verzoek met een intimiderend karakter dat als antisemitisch wordt ervaren. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Wob-verzoek dat The Rights Forum heeft gericht aan Nederlandse universiteiten?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat via een Wob-verzoek aan (semi)overheidsinstellingen gevraagd wordt om alle contacten te openbaren die ook maar enigszins te maken hebben met de Joodse gemeenschap of Israël?
Daar waar ik er normaal gesproken naar streef om alle vragen separaat te beantwoorden, beantwoord ik deze vragen nu gebundeld. Dit is omdat deze terechte vragen zeer in elkaars verlengde liggen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
De stichting The Rights Forum heeft net als ieder ander het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (sinds 1 mei Wet open overheid – Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. De veertien universiteiten die – in tegenstelling tot de bijzondere universiteiten – als openbaar bestuursorgaan op grond van de wet openbaarheid van bestuur verplicht zijn om het verzoek in behandeling te nemen, hebben aangegeven op delen van het verzoek niet in te zullen gaan.
Wat vindt u van het feit dat middels dit Wob-verzoek zelfs verzocht wordt om alle contacten met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, International Holocaust Remembrance Alliance en Simon Wiesenthal Center te openbaren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit Wob-verzoek feitelijk neerkomt op het bekendmaken of (semi)overheidstellingen contacten hebben met Joden en organisaties van en voor Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich te laten informeren door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over de mate waarin dit Wob-verzoek als antisemitisch en intimiderend is ervaren?
Ik heb zelf reeds vele reacties uit Joodse gemeenschap over deze zaak ontvangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat doorlopend in contact met (vertegenwoordigers van) de Joodse gemeenschap. Mij is daarom bekend dat het betreffende verzoek door velen in de gemeenschap als zodanig wordt ervaren.
Vindt u dit soort Wob-verzoeken met dit intimiderende karakter en deze antisemitische connotatie toelaatbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid – eventueel samen met uw collega, de Minister van OCW – Nederlandse universiteiten te laten weten dat zij de vragen van dit Wob-verzoek niet hoeven en moeten beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid The Rights Forum te laten weten dat zij zich moeten onthouden van het stellen van dit soort irrelevante en tegelijk intimiderende vragen over contacten met Joden?
Zie antwoord vraag 2.
De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich het bericht «Minister heeft geld over voor ziekenhuiszorg Lelystad» uit 2018?1
Er zijn in die tijd vele berichten verschenen over de zorg in Lelystad. In de Kamerbrief van 30 november 20182 schreef de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport dat een toekomstverkenner de opdracht krijgt om een toekomstvisie op de zorg in de regio Lelystad te presenteren. Deze toekomstvisie is op 12 juli 2019 aan uw Kamer verzonden3.
Deelt u de zorgen over de kwetsbare zorginfrastructuur in Flevoland als gevolg van het faillissement van het MC Zuiderzee ziekenhuis in Lelystad? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties en toezeggingen begroting 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties zijn uitgezet en grotendeels zijn afgerond. Dat is een mooi resultaat. Het betreft concrete acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen. In de brief van 15 oktober 2021 heeft mijn voorganger ook het vertrouwen uitgesproken dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 de goede stappen zullen zetten.
Hoe beoordeelt u de zorgtafel Flevoland, waarbij partijen gezamenlijk afspraken maken over het herstel en de inrichting van de zorginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van het betrekken van de regio voor het garanderen van een goede zorginfrastructuur juist nu het kabinet zich heeft voorgenomen om de zorg verder te centraliseren? Zo ja, hoe wilt u dit breder gaan doen?
De kracht van de Zorgtafel in Flevoland is dat partijen gezamenlijk zijn opgetrokken om de zorg voor de toekomst in Flevoland verder vorm te geven. De komende periode zet het kabinet in op de doorontwikkeling van regiobeelden en -plannen. Regiobeelden geven inzicht in de opgaven en plannen om gezamenlijk aan die opgaven te werken en verbinden tegelijkertijd de landelijke, regionale en lokale niveaus. Regiobeelden moeten kunnen leiden tot een herschikking van het zorglandschap waarbij een integraal aanbod en passende zorg over domeinen heen de norm is. Om te zorgen dat de regiobeelden en plannen daadwerkelijk tot stand komen, integraal en van voldoende kwaliteit zijn, zorg ik met de NZa voor aanvullende minimumeisen over de inhoud en opzet van de regiobeelden. Het gaat niet alleen om de regiobeelden zelf, maar ook om de governance van de Juiste Zorg op de Juiste Plek in de regio. Samenwerken in de regio moet minder vrijblijvend worden. Ook ga ik samen met de NZa, Zin en het RIVM, de regio’s beter ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden.
Staat u achter de toezegging van uw voorganger, Minister Bruins (toenmalig Minister voor Medische Zorg), om indien nodig financieel bij te springen om de ziekenhuiszorg in Lelystad overeind te houden? Zo nee, waarom niet?2
Ja, in die zin dat VWS intensief betrokken is geweest bij Flevoland en de Agenda voor de Zorg. In de fase na het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen in Flevoland heeft voormalig Minister Bruins een toekomstverkenner aangesteld en dit advies is omarmd waarna de acties van de agenda uitgevoerd werden. Deze acties zijn in lijn met het continuïteitsbeleid (Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen) waarover u bent geïnformeerd op 11 oktober 20196. De ziekenhuiszorg in regio Flevoland is na het faillissement voldoende geborgd door de overname van het St. Jansdal ziekenhuis. Hierdoor kunnen patiënten voor het overgrote deel van hun ziekenhuisbezoeken ook weer terecht in Lelystad.
Bent u bereid om in lijn met de toezegging van uw voorganger, en naar aanleiding van de conclusie van de zorgtafel dat het niet lukt om de anderhalvelijnszorg in Flevoland vorm te geven binnen de huidige kaders en financieringsmogelijkheden, ondersteuning te bieden aan de regio waar nodig? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Via de Zorgtafel is VWS steeds betrokken geweest en heeft ook op dit punt meegedacht. Daarnaast is ook aangegeven dat VWS een faciliterende rol kan spelen als dat nodig is om de gesprekken tussen partijen op gang te helpen. Waar het gaat om de financiering van de zorg zoals voor de anderhalvelijnszorg is het aan partijen zelf om financiële afspraken te maken over deze voorziening, zoals gebruikelijk in het stelstel van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Zijn uitspraak dat een boostervaccin een 30x lagere kans op een ziekenhuisopname geeft. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw uitspraak dat een boostervaccin een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geeft?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik heb aangegeven dat deze kans ruim 30 keer lager is op basis van de op dat moment meest actuele cijfers over vaccineffectiviteit. Het RIVM rapporteerde 2 februari jl.2 dat de kans op ziekenhuisopnames na een boostvaccinatie 33 keer kleiner is ten opzichte van niet-gevaccineerd zijn. Deze kans had betrekking op de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022, waarin de meeste opnames werden veroorzaakt door de deltavariant.
Ten opzichte van wie of wat geldt deze 30 keer lagere kans?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden als gevolg van COVID-19 na een boostvaccinatie is ten opzichte van mensen die niet gevaccineerd zijn.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis te worden opgenomen geldt voor mensen die de basisserie hebben afgerond en een boostvaccin hebben ontvangen. Een basisserie is dosis van de vaccins van AstraZeneca, Moderna of BioNTech/Pfizer, of één dosis van het Janssen-vaccin. Daarom geldt deze ruim 30 keer lagere kans voor mensen die driemaal of tweemaal zijn gevaccineerd. Mensen die via doorgemaakte COVID-19 en één prik hun basisserie hebben afgerond kunnen niet worden onderscheiden in de CIMS-gegevens van mensen die één prik hebben gehad zonder SARS-CoV-2-infectie, omdat in CIMS geen informatie over eerdere infectie is opgenomen.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde die een natuurlijke infectie met corona doormaakte? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Van de groep mensen die niet is gevaccineerd, zal een deel als gevolg van een SARS-CoV-2-infectie immuniteit hebben opgebouwd. Het is echter niet mogelijk om op basis van de verrijking van de opnamegegevens van stichting NICE met de vaccinatiegegevens in CIMS een onderscheid te maken tussen ongevaccineerde mensen met een doorgemaakte infectie versus ongevaccineerde mensen zonder doorgemaakte infectie. De ruim 30 keer lagere kans is dus ten opzichte van ongevaccineerden met zowel doorgemaakte COVID als zonder doorgemaakte COVID.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een tweemaal gevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Het RIVM rapporteerde op 2 februari jl. dat de kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden in de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022 vijf keer kleiner was voor mensen die een boostvaccinatie hadden ontvangen, dan voor mensen die wel de basisserie hadden afgerond maar geen boostvaccinatie hadden ontvangen. In deze periode werden de meeste opnames veroorzaakt door de deltavariant.
Als dit geldt voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde, dan is deze generaliserende uitspraak toch niet proportioneel als meer dan 86 procent van de volwassen Nederlanders tweemaal gevaccineerd is?
In de analyse van het RIVM naar de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname, worden zowel ongevaccineerde mensen als mensen die hun basisserie hebben afgerond maar geen boostvaccinatie hebben ontvangen als referentiegroep gebruikt. De verminderde kans ten opzichte van mensen die niet zijn gevaccineerd geeft met name een beeld van de kans op individueel niveau om te worden opgenomen. Het is geen graadmeter voor de impact op populatieniveau.
Het klopt toch dat niet voor alle leeftijdsgroepen een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geldt?
De ruim 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname is voor de gehele populatie, rekening houdend met het aantal personen in een leeftijdsgroep. In de analyses van het RIVM naar vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname worden ook schattingen per leeftijdsgroep gegeven. Zie mijn antwoorden op vragen 8 en 9.
Kunt u alstublieft in een tabel de verminderde kans op ziekenhuisopname voor verschillende leeftijdsgroepen geven, te weten voor de leeftijdscategorieën 12–49 jaar, 50–69 jaar, en boven de 70 jaar?
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 11 juli 2021 tot en met 25 januari 2022.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–49
12,5 keer kleinere kans
16,7 keer kleinere kans
50–69
10,0 keer kleinere kans
50,0 keer kleinere kans
70+
4,5 keer kleinere kans
25,0 keer kleinere kans
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022. Het RIVM geeft aan deze data alleen voor de leeftijdsgroepen 12–69 en 70+ te hebben in verband met de herleidbaarheid van deze privacygevoelige gegevens.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–69
7,7 keer kleinere kans
50 keer kleinere kans
70+
3,8 keer kleinere kans
20 keer kleinere kans
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
Het is niet mogelijk om op één gegeven peildatum de verdeling per vaccinatiestatus te bepalen in Nederland en deze vervolgens te betrekken op een periode zoals ook in vraag 8 is geformuleerd. De onderverdeling aan de start van deze periode verschilt ten opzichte van de verdeling aan het einde. Een vergelijking maken tussen incidentie over de hele periode en de verdeling op één peildatum zou derhalve scheef zijn. Bij de berekening van de vaccineffectiviteit wordt daarom per dag de vaccinatiestatus bepaald.
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ziekenhuisopname en ic-opname voor ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
In het rapport van het RIVM van 2 februari jl. wordt onderstaande tabel getoond, met daarin de onderverdeling tussen ziekenhuis- en IC-opnames voor niet gevaccineerde mensen, mensen die de basisserie hebben afgerond en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door tweemaal gevaccineerden ten opzichte van ongevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De vaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de vaccinatiegraad in de bevolking.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door driemaal gevaccineerden ten opzichte van tweemaal gevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De boostvaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de boostvaccinatiegraad in de bevolking.