Het bericht ‘Als studenten zelf alarm slaan over hun cocaïnegebruik, dan is er wat aan de hand’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Herkent u de alarmbellen die de Utrechtse studentenvereniging U.V.S.V/N.V.V.S.U. luidt over het excessief gestegen gebruik van harddrugs onder studenten sinds corona?1
Ik vind de vele berichten naar aanleiding van het studentensymposium in het kader van de «Waar trek jij de lijn?»-campagne van de U.V.S.V/N.V.V.S.U. verontrustend. Dit signaal baart mij en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zorgen aangezien drugsgebruik altijd een gezondheidsrisico met zich meebrengt en daarom zoveel mogelijk ontmoedigd dient te worden. Wij zijn daarom ook blij dat studentenverenigingen zelf de verantwoordelijkheid voelen het gebruik terug te dringen. De ontwikkelingen in het drugsgebruik onder jongeren en studenten houd ik in de gaten met behulp van diverse monitors zoals de Monitor Drugsincidenten, Het Grote Uitgaansonderzoek en de recentelijk in opdracht van het Ministerie van OCW en VWS gestarte Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs.2 Uit deze monitors komt niet het beeld naar voren dat het drugsgebruik onder deze doelgroep excessief is gestegen. Omdat het signaal van de studentenvereniging verontrustend is, heb ik periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen, en zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is, zeker ook omdat deze ontwikkeling mede onderbouwd wordt door het Trimbos-instituut, dat aangeeft dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruikt?2
Uit de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs, een mede door het Trimbos-instituut uitgevoerd onderzoek dat in maart, april en mei 2021 studenten heeft bevraagd over middelengebruik en mentale gezondheid, blijkt inderdaad dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruik. Dit percentage is hoog en baart mij zorgen. Tegelijkertijd constateer ik dat de overgrote meerderheid nog nooit cocaïne heeft gebruikt. Ook blijkt uit hetzelfde onderzoek dat het percentage studenten dat aangeeft in het laatste jaar of in de laatste maand cocaïne hebben gebruikt met respectievelijk 7,5% en 2,6% aanzienlijk lager ligt. Dit neemt niet weg dat deze percentages hoger zijn dan ik ze graag zou zien en dat daarom inzet op preventie hard nodig is. Drugsgebruik is immers nooit zonder risico voor de gezondheid.
Kunt u aangeven hoe het gebruik van harddrugs onder studenten in andere steden en jongeren in brede zin zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De eerdergenoemde Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs was de eerste in zijn soort. Er zijn dientengevolge helaas geen eerdere cijfers beschikbaar. De resultaten van de volgende monitor kunt u in het najaar van 2023 verwachten. Wel hebben we andere monitors waar studenten onder vallen.
Zo voert het Trimbos-instituut sinds 2015 elke 2 jaar een onderzoek uit onder mbo- en hbo-studenten. Hieruit blijkt dat het ooit-gebruik van cocaïne met rond de 2,5% stabiel is. Het laatst beschikbare meetmoment van deze studie stamt uit 2019.
Ook bestaan er trendgegevens van Het Grote Uitgaansonderzoek, dat periodiek uitgaande jongeren en jongvolwassenen, waarvan ook studenten deel uitmaken bevraagt over hun middelengebruik. De trendgegevens uit het laatste onderzoek over 2020 geven een wisselend beeld. Zo lijken het laatste-jaar-gebruik van cannabis, lachgas en cocaïne onder deze groep relatief stabiel, terwijl het laatste-jaar-gebruik van amfetamine en xtc sinds 2013 gedaald is. Voor 2C-B en ketamine is het gebruik gestegen.
Op welke wijze wordt de aanpak van het gebruik van (hard)drugs in studentenhuizen meegenomen in de plannen rond drugspreventie, die zijn aangekondigd in de hoofdlijnenbrief van de aanpak georganiseerde criminaliteit?3
Momenteel zijn er geen specifieke plannen voor het aanpakken van drugsgebruik in studentenhuizen. Om het drugsgebruik onder studenten terug te dringen is – in lijn met het schoolprogramma Helder op School – een aanbod ontwikkeld voor het hbo en de universiteiten. Hierin vinden introductiecommissies, studentenverenigingen en onderwijsinstellingen interventiemogelijkheden waaronder informatiesheets om (de gevolgen van) drugsgebruik zoveel mogelijk terug te dringen. Het is mijn streven dat Helder op School op een nog hoger percentage onderwijsinstellingen wordt gebruikt, zodat nog meer jongeren worden bereikt. Andere interventies die zich richten op jonge mensen die drugs gebruiken, waaronder studenten, zijn de interventies «Festival Oneliners» en «Ik ga lekker». De interventie Festival Oneliners is bedoeld voor jongeren die geen drugs gebruiken, maar wel in situaties kunnen komen waarin om hen heen drugs gebruikt worden. Bijvoorbeeld op festivals. Festival Oneliners laat jongeren digitaal sociale interacties op een festival zien en daarin actief participeren, waarbij hij/zij ook te maken krijgt met situaties rond drugsgebruik. Het doel is hen voor te bereiden op het bewuster maken van keuzes omtrent alcohol- en drugsgebruik. «Ik ga lekker» richt zich erop dat jongeren uitspreken dat zij het prima vinden als hun vrienden ervoor kiezen geen drugs te gebruiken. Verder wordt ingezet op voorlichting via het programma Drugspreventie (DAP+) om uitgaande jongeren, waar vanzelfsprekend ook de studenten onder vallen, via folders, filmpjes en social media, te informeren over veilig uitgaan.
Wanneer worden uw plannen rond drugspreventie uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
Mijn brief met de aanpak van drugspreventie is 7 juli jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Deelt u de mening, zoals verwoord door misdaadjournalist van den Heuvel, dat het bespreekbaar maken van drugsgebruik onder de jongere generatie en de negatieve (maatschappelijke) gevolgen daarvan (ook) door de overheid zou moeten worden opgepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze taak in de komende tijd oppakken?4
Op het eerdergenoemde symposium over drugsgebruik onder studenten pleitte misdaadjournalist John van den Heuvel voor een overheid die via publiekscampagnes de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik aankaart. Ik erken de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik: naast het feit dat drugsgebruik nooit zonder risico is voor de gezondheid, draagt het bij aan de instandhouding van een criminele drugsindustrie. Het is daarom van belang te onderstrepen dat het gebruik van drugs geen onderdeel zou moeten zijn van een normale, gezonde leefstijl. In algemene zin geldt dat het bij publiekscampagnes het belangrijk is een helder doel met een bijbehorende doelgroep voor ogen te hebben om met een gerichte boodschap het gewenste resultaat te bereiken. Als doel, boodschap en doelgroep niet goed op elkaar zijn afgestemd kan een publiekscampagne geen effect hebben, of in het ergste geval een averechts effect. In Nederland heeft een kleine minderheid recentelijk drugs gebruikt. Wanneer het doel is om een substantieel lager acceptatieniveau van het gebruik van illegale drugs in Nederland te bereiken, moet dus ook echt (alleen) deze groep bereikt worden. Het risico van een campagne die in principe iedereen bereikt, is dat drugsgebruik juist getriggerd wordt. Zo kan een tegengesteld effect worden bereikt, namelijk dat mensen vanwege een dergelijke campagne nieuwsgierig worden naar drugs en gaan gebruiken. Dat zou zeer onwenselijk zijn. Het overbrengen van de boodschap dat drugs geen onderdeel uitmaakt van een normale en gezonde leefstijl doe ik daarom door middel van een brede waaier aan gerichte preventie-activiteiten. Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar mijn brief over de aanpak van drugspreventie die 7 juli jl. aan uw Kamer is verstuurd.
In hoeverre werkt u op dit terrein momenteel al samen met studentenverenigingen om hierin samen op te trekken? Ziet u kansen om de samenwerking hierin te intensiveren?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 heb ik in het kader van de coronacrisis periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen. Ik zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden. Verder kunnen studentenverenigingen met de door het Trimbos-instituut ontwikkelde infosheet Alcohol- en drugsbeleid voor studenten zelf stappen zetten om drugsgebruik onder hun leden aan te kaarten.6 Ik roep Nederlandse studentenverenigingen daarom ook van harte op om, wanneer nodig in samenspraak met het Trimbos-instituut, preventief beleid te vormen rondom het gebruik van drugs.
Het bericht ‘Minister: 'Rode diesel keert niet terug' |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister: «Rode diesel keert niet terug»»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat onze boeren het door allerlei regelgeving moeilijk hebben in Nederland? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de boerenstand beter te beschermen?
De Nederlandse agrarische sector staat voor een ingrijpende transitie. Ten aanzien van regelgeving betekent dit dat er regelgeving is die noodzakelijk is om de landbouw binnen de ecologische grenzen te brengen. Tegelijkertijd is er regelgeving die agrarische ondernemers daarbij helpt, denk aan de regels rond het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, subsidies zoals het GLB, fiscale regelingen en uitzonderingen op de mededingingsregels waarmee agrarische ondernemers worden gefaciliteerd. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat boeren er niet alleen voor staan, maar dat de overheid en alle ketenpartijen een verantwoordelijkheid hebben in het lonend maken van duurzaam produceren in Nederland. Ik verwijs daarvoor naar de brief over het perspectief voor de landbouw die ik op 10 juni jl. naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 30 252, nr. 28).
Bent u zich van bewust dat u door uw weigering om rode diesel terug laten keren een ongelijk speelveld creëert voor Nederlandse boeren ten opzichte van boeren in België en Duitsland? Kunt u in uw beantwoording meenemen dat in België nog wel rode diesel te koop is en in Duitsland zelfs een aparte regeling voor boeren geldt, waardoor zij extra korting kunnen krijgen door accijns na het tanken terug te vragen?
Een vergelijking met andere landen voor enkel de mogelijkheid tot gebruik van rode diesel geeft geen goed beeld van de financiële positie van de boeren. De accijns op diesel in Nederland is sinds 1 april jl. met 21% verlaagd. De verlaging van de accijnzen op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve. Wij zien geen noodzaak voor een aparte regeling voor boeren.
Heeft u alsnog de bereidheid om een uitzondering voor boeren te maken door gebruik van rode diesel toe te staan?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zoals hierboven gemeld is de brandstofaccijns al tijdelijk verlaagd waardoor ik geen noodzaak zie voor een herinvoering van rode diesel. De verlaging van de accijns op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve.
Het artikel 'Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp»?1
Ja.
Klopt het er bedrijven zijn die schuldbemiddeling tegen betaling verrichten, ondanks dat dit bij wet verboden is?
Helaas komt dit voor. Ik wil daarom het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik heb u op 14 maart 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over de stappen die we zetten.2
Klopt het dat er bedrijven zijn die dit verbod omzeilen door samen te werken met advocaten, bewindvoerders of curatoren? Zo ja, hoeveel van deze bedrijven zijn er actief?
We beschikken niet over statistieken over het omzeilen van het verbod op schuldbemiddeling. Uit het recente onderzoek «Aanbieders Schuldbemiddeling» komen als overtredingen naar voren, dat sommige mensen schuldbemiddeling aanbieden via een andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld een advocaat, of zich onterecht profileren als bevoegde partij, bijvoorbeeld als een bewindvoerder.3
Jaarlijks wordt een aantal malafide aanbieders strafrechtelijk vervolgd. We verwachten dat de handhaafbaarheid van het verbod op schuldbemiddeling verbetert door de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving. Hierbij kan sneller worden opgetreden, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete, naar aanleiding van gegronde klachten. Ik werk samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan een wetsvoorstel dat deze bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maakt. Ik wil daarnaast een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies krijgen wat te doen. Samen met de VNG zal ik de communicatie verbeteren over wie mag schuld bemiddelen en wie niet. Verder wil ik het verbod aanscherpen, zodat bepalend is wie de werkzaamheden feitelijk uitvoert als dit omzeiling van het verbod kan voorkomen. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld via Geldfit.nl en de vroegsignalering van schulden door gemeenten.
Wat is de reden dat advocaten, bewindvoerders en curatoren uitgezonderd zijn van het verbod op schuldbemiddeling?
Advocaten, curatoren en bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountant-administratieconsulenten hebben in de uitoefening van hun beroep te maken met personen en ondernemingen met financiële problemen. De Wet op het consumentenkrediet (Wck), waarin het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen destijds zijn geregeld, zondert naast gemeenten daarom deze gereguleerde beroepen uit. Deze beroepen vallen onder het toezicht- en tuchtrecht. Er is dus controle op de beroeps- en gedragsregels. Zo kunnen mensen rekenen op goede hulp. Wel verken ik de mogelijkheden om kwaliteitseisen aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zijn de eisen die aan gemeentelijke schuldhulpverlening zijn verbonden ook van toepassing op schuldbemiddeling door advocaten, bewindvoerders of curatoren en zo nee welke controle vindt er dan plaats op deze praktijk?
Nee, voor de gereguleerde beroepen, die op grond van de Wck mogen schuld bemiddelen, gelden specifieke kwaliteitseisen met specifieke toezichthouders. Zo oefent het landelijk kwaliteitsbureau CBM het toezicht uit op beschermingsbewindvoerders en curatoren, Bureau Wsnp op Wsnp-bewindvoerders en vindt toezicht en handhaving door de deken plaats bij de advocatuur. De kwaliteitseisen voor beschermingsbewindvoerders en curatoren zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kwaliteitseisen voor Wsnp-bewindvoerders zijn vastgesteld in onder meer de Beleidsregels voor inschrijving bewindvoerders Wsnp en bewindvoerdersorganisaties Wsnp in het register en de Gedragscode bewindvoerder Wsnp.
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord ga ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders. Daarnaast bekijk ik hoe de taak van de schuldbemiddelaar verder gereguleerd kan worden in het wetsvoorstel schuldbemiddeling.
Bent u van mening dat deze werkwijze via advocaten, bewindvoerders of curatoren in strijd is met de geest van het verbod op commerciële schuldbemiddeling?
Ja, de werkwijze waarbij een advocaat, bewindvoerder of curator alleen in naam betrokken is bij de schuldbemiddeling, maar die niet zelf uitvoert, vind ik in strijd met de geest van de wet. Ik wil het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen op het verbod verduidelijken en opnemen in het wetsvoorstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op goede hulp. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten voor de schuldbemiddeling de financiële problemen niet mogen vergroten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze omzeilen van het verbod op schuldhulpbemiddeling gestopt kan worden?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kunnen mensen momenteel een melding doen als zij te maken krijgen met een malafide schuldbemiddelaar en welke gevolgen kunnen daaraan gegeven worden door het Bureau Economische Handhaving?
Op dit moment worden overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling voornamelijk gemeld door gemeenten en bonafide uitvoerders van gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit komt ook naar voren uit het eerdergenoemde onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling». De toezichthouder, het Bureau Economische Handhaving, doet de opsporing en het strafrechtelijk onderzoek. Overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM.4
Op welke wijze zullen de aanbevelingen van Bureau Bartels om de toegankelijkheid van het melden van misstanden bij het Bureau Economische Handhaving te verbeteren worden opgevolgd?
Zowel mensen met problematische schulden als hulpverleners hebben behoefte hebben aan een duidelijk meldpunt waar zij terecht kunnen met hun signalen over potentiële overtreders. Ook willen zij advies over wat ze het beste kunnen doen, zoals aangifte doen en begeleiding naar een goede schuldbemiddelaar. In lijn met de aanbevelingen van Bureau Bartels in het onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling» wil ik daarom een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies kunnen krijgen wat te doen.
Wat gaat u doen tegen partijen die zich profileren als schuldbemiddeling maar alleen budgetbeheer doen?
Budgetbeheer valt niet onder de uitzonderingen op het verbod op schuldbemiddeling. Het is dan ook verboden om schuldbemiddeling aan te bieden onder de noemer van budgetbeheer of in combinatie met budgetbeheer. Dit blijft ook verboden. De stappen die ik heb aangekondigd moeten deze praktijk nog verder terugdringen en maken het opleggen van een bestuursrechtelijke boete mogelijk.
Bent u van mening dat het wettelijk kader rondom betaalde schuldbemiddeling aanscherping behoeft en op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, zoals aangekondigd in antwoord op vraag 2, 5 en 6 gaan we het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit dat in ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden. Ik wil daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. We gaan strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders en we bezien hoe we de taak van de schuldbemiddelaar verder kunnen reguleren. De communicatie over wie mag schuld bemiddelen gaan we verbeteren. En er komt een meldpunt om overtredingen te melden.
Wat kunnen de mensen doen als hun schuldenlast is verergerd door een malafide schuldbemiddelaar en hoe kunnen ze dit verhalen?
Het is belangrijk om te weten dat een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar niet geldig is.5 Dat betekent dat je niet gehouden kunt worden aan die overeenkomst, omdat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit gevolg treedt in bij het sluiten van de overeenkomst en hiervoor is geen tussenkomst van een rechter nodig. Dit volgt al uit de jurisprudentie.
Omdat de overeenkomst nietig is, kunnen gedupeerden betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar terugvorderen, vermeerderd met wettelijke rente. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade volgens de regels van het burgerlijk recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Wat betreft het gevolg voor de malafide schuldbemiddelaar geldt dat deze een economisch delict begaat dat strafrechtelijk vervolgd kan worden. Wanneer het OM de malafide schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde schuldenaar zich in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart kan deze de veroordeelde schuldbemiddelaar opdragen de schade de vergoeden. De veroordeelde betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan het slachtoffer.
Welke inzet zal er gepleegd worden om actief malafide aanbieders van schuldhulpverlening op te sporen en te vervolgen?
Het vergroten van de handhaafbaarheid, het inrichten van een meldpunt en het verbeteren van de communicatie zullen bijdragen aan het aanpakken van malafide aanbieders. De toezichthouder zal, als onderdeel van het wetgevingsproces, een uitvoeringstoets doen zodat de (nieuwe) wettelijke mogelijkheden bij het toezicht benut kunnen worden.
De UNESCO-brief over gaswinning in het Waddengebied |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u nader duiden hoe u de conclusie van International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) en UNESCO leest dat zij niet overtuigd zijn dat de mijnbouw onder de Waddenzee zo weinig impact zal hebben op de «Outstanding Universal Values» als het Nederlandse kabinet nu doet voorkomen?1
Ik lees in de reactie van IUCN en UNESCO een aantal inhoudelijke zorgpunten die ook door andere partijen in de inspraakfase op de ontwerpbesluiten bij mij onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast lees ik een wens om meer informatie te ontvangen en ik lees een principieel standpunt ten aanzien van gaswinning in de buurt van Werelderfgoed. In mijn reactie richting IUCN ga ik inhoudelijk in op deze punten. Die reactie is ook met de Kamer gedeeld als bijlage bij de brief van 20 mei (Kamerstuk 33 529, nr. 1027). In die brief geeft de Nederlandse regering aan dat IUCN de vertaalde milieueffectrapportage nog zal ontvangen. Inhoudelijke zorgpunten van de IUCN zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve besluiten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste juridische verplichtingen zijn die Nederland heeft op grond van het Werelderfgoedverdrag en deze toespitsen op het behoud van de Waddenzee als Werelderfgoed?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze Werelderfgoederen zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar in de wereld. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich onder andere verplicht tot het beschermen en beheren van Werelderfgoederen op zijn grondgebied, waaronder de Waddenzee, met als doel behoud of versterking van de Uitzonderlijk Universele Waarde.
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het Nederlandse beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd. Dat betekent in de Nederlandse praktijk dat onder andere via de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan de natuur in de Waddenzee.
Kunt u aangeven op welke manier deze juridische verplichting uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag door het kabinet in de Rijks-coördinatie Regeling werden meegewogen in het verlenen van een concept-vergunning voor nieuwe gaswinning onder de Waddenzee?
De verplichtingen als gevolg van de erkenning als Werelderfgoed zijn geborgd doordat de initiatiefnemer een vergunning in overeenstemming met de eisen uit de Wet natuurbescherming heeft moeten aanvragen voordat de activiteit kan worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd. De vergunning kan alleen worden verleend als zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast. Daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.
Kunt u aangeven of de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag een bevestiging dan wel versterking zijn van de eerdere juridische analyse over gaswinning onder de Waddenzee die in opdracht van de Tweede Kamer werd gemaakt en bevestigd werd door de landsadvocaat?2
De aanwijzing van de Waddenzee als Werelderfgoed in 2009 was een erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee en een bevestiging van de adequate werking van het Nederlandse regime voor de bescherming van deze waarde. In de eerdere juridische analyses is ook binnen de context van dit beschermingsregime gekeken naar de aangevraagde vergunning. Het Werelderfgoedverdrag biedt dus geen aanvullende informatie.
Hoe gaat u de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag nakomen bij uw oordeel over de aanvraag die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor gaswinning uit de Waddenzee heeft ingediend?
Ik kom de verplichtingen na door te toetsen of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten. Ik weeg in dat kader nu alle ingediende zienswijzen inhoudelijk af conform de daartoe vastgestelde besluitvormingsprocedures. Inhoudelijke zorgpunten van UNESCO en IUCN op dat punt, zal ik betrekken bij de definitieve besluiten.
Deelt u de mening dat deze conclusie van IUCN en UNESCO aantoont dat er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de impact van dit project op de natuurwaarden in de Wadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet dit met de vergunningverlening?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit op de aanvraag voor een Wet natuurbescherming vergunning ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard. Dat besluitvormingsproces is immers nog gaande.
Bent u bereid om voor de zomer uw voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor een verbod op nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee?
De contourennota waarin de Staatssecretaris Mijnbouw ingaat op zijn voorstel voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, zal spoedig naar de Kamer worden gestuurd. Voor de zomer is helaas niet haalbaar.
Op welke manier heeft het oordeel van UNESCO en IUCN invloed op de keuzes die het kabinet zal maken in het nieuwe beleidskader voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed?
Het streven was om uw Kamer voor de zomer te informeren over de hoofdlijnen van het Beleidskader Natuur Waddenzee. Ik ben hierover nog in gesprek met de partijen in het Waddengebied. Ik verwacht uw kamer in het najaar over de hoofdlijnen te kunnen informeren. Het oordeel van UNESCO en IUCN bevestigt de grote waarde van de Waddenzee als uniek natuurgebied en de daartoe vereiste juiste bescherming. Ik zie de reactie van UNESCO dus vooral als ondersteunend in de noodzaak tot een ambitieus Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw op 2 juni 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Discriminatie en racisme bij de politie |
|
Renske Leijten (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Erkent u dat het schokkend en diep treurig is dat de mensen in de uitzending «Blauwe familie» aangeven niet terug te willen bij de politie als werkgever, terwijl zij zich politiemannen noemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja, het is meer dan treurig als politiemensen hun vak verlaten omdat zij zich niet veilig voelen in de organisatie. Daarnaast is het ook zorgelijk dat hierdoor de organisatie goede politiemensen verliest. Een organisatie die burgers veiligheid moet bieden kan dat alleen goed doen als het in de organisatie zelf veilig is.
Wanneer moet volgens u de gewenste cultuurverandering wél gerealiseerd zijn, als het in de afgelopen twee jaar niet is gelukt? Kunt u aangeven welke verbeteringen u in deze afgelopen twee jaar hebt gezien?2
De afgelopen twee jaar is een vervolg gegeven aan de inspanningen die ook in de jaren daarvoor zijn gepleegd op het gebied van diversiteit, inclusie en het realiseren van een veilige en inclusieve werkomgeving in de politieorganisatie. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de geleverde inspanningen in het kader van Politie voor Iedereen, waarbij vijf prioriteiten (de schijf van 5) zijn benoemd voor de komende jaren. Deze inspanningen zijn voor een belangrijk deel gericht op bewustwording van gedrag, bevorderen van gewenst gedrag en vaardigheden waarmee een cultuurverandering tot stand komt. Cultuurverandering vergt continu aandacht, inzet en een lange adem. In het Halfjaarbericht politie heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken en de positieve vooruitgang op een aantal gebieden, waaronder de verschillende maatregelen die de afgelopen jaren zijn ingezet om discriminatie door de politie tegen te gaan. Recent is hier nog invulling aan gegeven door het expliciete statement van de politieleiding op 8 juni jl. tegen discriminatie en racisme en het aanstellen van een landelijk coördinator voor de bestrijding van racisme en discriminatie binnen de organisatie. Deze landelijk coördinator is betrokken bij alle meldingen en incidenten ten aanzien van racisme en discriminatie binnen de organisatie en heeft de regie op de ontwikkeling van een landelijke eenduidige afdoening van zaken. Hij zal werken als onderdeel van de opgave Politie voor Iedereen en in samenspraak met de portefeuillehouder integriteit. Ik vind het belangrijk om met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen.
Bent u bereid een realistisch streven te formuleren wanneer de interne cultuur binnen de politie de norm kent dat uitsluiting, discriminatie en racisme niet kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De korpsleiding heeft in haar statement van 8 juni jl. aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting onaanvaardbaar zijn en voortaan krachtiger zal worden aangepakt. Dit betekent dat de norm voor politiemedewerkers, gezien de voorbeeldfunctie die de politie heeft, hoger ligt dan voor anderen en ook daadwerkelijk gehandhaafd zal worden indien deze wordt overtreden. Discriminatie en racisme zullen helaas nooit volledig uit te bannen zijn in de samenleving en ook niet bij de politie. Juist daarom is hiervoor blijvend aandacht nodig. Discriminatie is strafbaar in Nederland en is dus ook strafbaar binnen de politie. Dat moet continu worden uitgedragen en ook bij de politie wordt het belang gevoeld om grenzen te stellen zodat discriminatie en racisme geen voedingsbodem hebben in haar eigen organisatie. Hierbij hoort een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Over de uitwerking hiervan zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Herkent u de klacht dat er bij misdragingen niet wordt ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de documentaire gezien en de indringende ervaringen van de medewerkers bij de politie gehoord in gesprekken die ik met ze heb gevoerd. De korpsleiding heeft deze signalen herkend en erkent ook dat krachtiger ingrijpen voortaan nodig is zodra er meldingen zijn van discriminatie in het korps.
Herkent u nog steeds niet dat er niet wordt ingegrepen bij agenten die zich misdragen vanwege capaciteitsproblemen?3
De korpsleiding heeft in haar statement geen voorbehoud gemaakt als het gaat om capaciteitsproblemen. Er zal hoe dan ook worden ingegrepen op discriminerend gedrag. Hier wordt een actieplan voor opgesteld waarin de norm helder wordt gesteld en hoe deze norm zal worden gehandhaafd. Uw kamer wordt hierover in het tweede halfjaarbericht politie geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat het op de opleiding al mis gaat met discriminatie en racisme, zowel richting mensen met een migratie- of LHBTI-achtergrond, als de cultuur waarin aspiranten racistisch en discriminerend gedrag wordt voorgedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang discriminatie in de samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ook bij aspiranten kan discriminerend gedrag voorkomen. Het is van belang dat discriminatie en racisme bij de politie binnen alle lagen van de organisatie wordt aangepakt, beginnend bij de opleiding van nieuwe politieagenten. Het statement van de korpsleiding was hier dan ook helder over en is ook van toepassing op aspiranten en de Politieacademie.
Kunt u aangeven of er nog altijd geen concessies volgens u worden gedaan op de screening van nieuwe agenten? Kunt u dit ook aangeven voor het niveau waarop agenten moeten functioneren zowel tijdens als na de opleiding?4
Het uitgangspunt bij de selectie voor nieuwe politiemensen is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Hierbij geldt dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen dezelfde eisen gelden, ongeacht zijn of haar achtergrond.
Hoevaak worden slachtoffers geadviseerd elders te solliciteren omdat het moeilijk is om pesters aan te pakken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting krachtig zullen worden aangepakt. Ik zal volgen hoe dat vanaf nu wordt aangepakt en zal uw Kamer hierover periodiek via het halfjaarbericht informeren.
Kunt u aangeven wat volgens u het verschil is tussen een harde grap en racisme?
Vanuit een meer sociologisch perspectief kan gesteld worden dat in het algemeen een harde grap zowel insluitend als uitsluitend kan werken.
Kunt u een overzicht geven van disciplinaire straffen op basis van gedrag bij de politie en hoevaak dat in de afgelopen jaren is opgelegd?
Een disciplinair onderzoek wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vermoeden van plichtsverzuim, waarna er een disciplinaire maatregel kan volgen. In de Jaarverantwoording Politie 20215 staat een overzicht met alle uitgevoerde disciplinaire maatregelen en hoe vaak deze zijn voorgekomen. In 2021 zijn er in totaal 401 disciplinaire onderzoeken afgehandeld. Dit zijn onderzoeken over bijvoorbeeld misbruiken en/of achterhouden van informatie, schending, misbruik geweldsbevoegdheid en andere gedragingen. Op gebied van ongewenste omgangsvormen zijn er in 2021 35 disciplinaire maatregelen genomen.
Disciplinaire maatregel
Aantal keren opgelegd in 2021
Schriftelijke berisping
12x opgelegd
Inhouding vakantie-uren
6x opgelegd
Inhouding salaris
2x opgelegd
Tijdelijk lager salaris
2x opgelegd
Plaatsing lagere salarisschaal
4x opgelegd
Ontslag
1x opgelegd
Ongeschiktheidsontslag
2x opgelegd
Geen maatregel
1x voorgekomen
Voorwaardelijk ontslag
4x opgelegd
Waarschuwing
1x opgelegd
Kunt u aangeven hoe er met hersteltijd wordt omgegaan? Moet iemand daar zelf om vragen of wordt iemand opgedragen?
Indien een collega discriminatie heeft ervaren wordt per geval bezien of en hoe discriminatie impact heeft op de gezondheid van de collega en het vermogen om weer aan het werk te gaan. De leidinggevende van de betrokken collega heeft de taak om te bezien wanneer en hoe een collega weer veilig en gezond aan het werk kan gaan. Dit gaat in overleg met betrokkene en hierover kan ook advies worden ingewonnen bij de bedrijfsarts en het netwerk van vertrouwenspersonen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat uitsluiting, discriminatie en racisme bovengemiddeld vaak voorkomen bij de politie en dat hoewel dit een bekend probleem is, niet opgelost lijkt te worden?
Zoals ik aangaf bij het antwoord op vraag 3 ligt de norm voor politie hoger dan voor anderen en zal deze ook daadwerkelijk gehandhaafd worden indien deze wordt overtreden. Zolang discriminatie echter in onze samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ik vind het daarom belangrijk om een cultuurverandering te realiseren en met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen. In de antwoorden op Kamervragen met betrekking tot de Medewerkersmonitor6 heb ik aangegeven dat de resultaten van de Medewerkersmonitor laten zien dat de tot nog toe geleverde inspanningen, vooruitgang laten zien op een aantal gebieden. Deze inspanningen zullen daarom voortgezet worden. Het is hierbij belangrijk om realistisch te zijn over de aard van het politiewerk als factor bij het ontstaan – en dus ook het bestrijden – van grensoverschrijdend gedrag. Politiewerk is zwaar en bij tijden zeer ingrijpend voor politiemensen. In de bestrijding van discriminatie en racisme in de politie zal dus ook veel aandacht nodig zijn voor de draagkracht van politiemensen, de steun die we hen kunnen bieden en het tegengaan van vervorming door het politiewerk.
Bij hoeveel teams spelen deze problemen, van uitsluiting, discriminatie en racisme volgens u? Wat verklaart dat er in sommige teams een fijne en veilige werkcultuur heerst en bij andere teams helemaal niet?
De politie heeft erkend dat problemen in alle lagen van de organisatie voor kunnen komen. Daarom is gekozen voor een daadkrachtige aanpak voor het hele korps, geen enkel team uitgezonderd. Teams zijn namelijk geen statische entiteiten. Politiemensen zullen in hun loopbaan verschillende rollen en functies vervullen in verschillende teams. Alle teams zullen veilig moeten zijn en moeten blijven – daarvoor is een brede aanpak noodzakelijk.
Wat is er geleerd van het (niet goed) afhandelen van eerdere voorbeelden van discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat zij de norm voor wat betreft discriminatie, racisme en uitsluiting voortaan strenger zal gaan handhaven. De politie heeft hierbij geleerd van incidenten in de afgelopen jaren en geconcludeerd dat discriminatie verschillende uitingsvormen kent. In dat kader zijn er in het afgelopen jaar dialoogsessies gehouden met medewerkers en leidinggevenden om te spreken over de manier waarop met meldingen van discriminatie kan worden omgegaan. Hierbij werd geconstateerd dat de norm al helder was maar nog concreter moet worden gemaakt en vooral nadrukkelijk worden uitgedragen, te beginnen bij de leiding. Het handhaven van de norm hoort vergezeld te gaan van een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Hiervoor wordt thans een actieplan uitgewerkt waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Dit handelingskader en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het toegankelijk maken van loketten waar medewerkers meldingen kunnen doen of hulp kunnen inroepen.
Wat moet er volgens u nu precies gebeuren, gelet op het feit dat meerdere politiechefs en ook uw voorgangers hebben beloofd hier werk van te maken en deze problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 14.
Welk type leiderschap is volgens u nodig om deze problemen grondig aan te pakken? Is dat bij de huidige top van de politieorganisatie nu voldoende aanwezig volgens u?
Omgaan met diversiteit en de waarde van alle medewerkers is altijd een belangrijke component van politieleiderschap. Als deel van het genoemde actieplan wordt uitgewerkt hoe in de ontwikkeling van politieleiders nog meer aandacht gegeven kan worden aan de vaardigheden die nodig zijn voor inclusie van medewerkers en het tegengaan van discriminatie. Het programma «Beweging in Leiderschap» werkt nauw samen met de brede aanpak Politie voor Iedereen. De aandacht gaat hierbij voornamelijk naar het leidinggegeven om veilige en inclusieve team te realiseren. Goed leiderschap is verbindend en faciliterend voor alle medewerkers. Medewerkers voelen zich zo gehoord onder persoonlijke – en zakelijke omstandigheden. Deze manier van leidinggeven draagt bij aan veilige politieteams.
Mogelijk buitenproportioneel gedrag van Nederlandse militairen in Uruzgan met burgerdoden tot gevolg. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen «burgerdoden in Uruzgan», waarin u aangaf een aantal daarvan niet te kunnen beantwoorden omdat een onderzoek moest worden afgewacht? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, nu het openbaar ministerie (OM) tot een sepot heeft besloten, o.a. op basis van onderzoek door de KMAR?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het Openbaar Ministerie (OM) op 23 december 2020 een onderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM zou belemmeren, is ervoor gekozen om de afronding van dit onderzoek af te wachten, alvorens een besluit te nemen over het starten van een eventueel eigen onderzoek. Het OM heeft het onderzoek inmiddels afgerond en over de uitkomsten gecommuniceerd.3 Over het starten van een eventueel eigen onderzoek door Defensie neem ik na de zomer een besluit. Hierover zal ik u conform de geldende procedure4 informeren. Het OM beslist zelf over het openbaar maken van het materiaal van het OM.
Is het materiaal van het OM, dat leidde tot het sepot omdat er geen bewijs is geconstateerd voor onrechtmatig handelen, openbaar voor het publiek? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
De bevelvoerende kapitein medio 2007 in de Chora-vallei in Uruzgan schreef in een rapport dat hij soms geweld liet gebruiken zonder dat er een zogeheten positieve identificatie was van een vijand. Klopt dit? Was dit inderdaad beleid, zoals de kapitein meldde?
Wat betreft (rapportage van) geweldgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object enerzijds en het lossen van een waarschuwingsschot anderzijds. Daarbij bestaat onderscheid tussen een waarschuwingsschot in zelfverdediging (als opmaat naar gericht vuur) en een waarschuwingsschot op basis van de bevoegdheid in de Rules of Engagement (ROE). In situaties van zelfverdediging is sprake van positieve identificatie van het doel waartegen geweld moet worden aangewend; er wordt immers verdedigd tegen een (onmiddellijk dreigende) aanval. De bevoegdheid in de ROE is bedoeld om meer in het algemeen een waarschuwing te geven, om een situatie te de-escaleren of om een potentiële dreiging voortijdig af te schrikken. In deze gevallen is niet altijd sprake van positieve identificatie van een doelwit, omdat er niet altijd sprake is van een opmaat naar gericht vuur.
Voor alle waarschuwingsschoten geldt dat vooraf zeker moet worden gesteld dat die geen risico vormen voor personen of goederen.
Het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object vereist een positieve identificatie, maar voor het lossen van een waarschuwingsschot is dit dus niet altijd het geval.
De situatie die wordt beschreven in het rapport van de bevelvoerende kapitein ziet op geweldgebruik in de zin van waarschuwing en niet op gericht vuur op een persoon of object. Uit de rapportage blijkt verder dat pas gericht geweld is gebruikt nadat positieve identificatie mogelijk was op basis van reacties van de tegenpartij.
Hoe vaak gebruikten Nederlandse troepen in Uruzgan geweld zonder dat sprake was van positieve identificatie?
Niet elke rapportage van geweldgebruik geeft aan of sprake was van een waarschuwingsschot in zelfverdediging of ter afschrikking (zie het antwoord op vraag 3). Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak geweld is gebruikt zonder dat sprake was van een positieve identificatie.
Was dit gebruik van geweld zonder positieve identificatie in overeenstemming met de toen geldende rules of engagement? Kunt u aangeven hoe de RoE op dit punt waren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was in overeenstemming (zie antwoord op vraag 3).
Gaat u de rules of engagement wijzigen? Zo ja, hoe?
ROE worden specifiek opgesteld en vastgesteld voor de operatie waarvoor zij worden uitgegeven. De ISAF-ROE zijn vervallen na het beëindigen van de ISAF-operatie.
Klopt het dat Nederlandse militairen medio 2007 door het regionale commandocentrum voor Zuid-Afghanistan, waar de Britse generaal Jacko Page het bevel voerde, werden gemaand om zich aan de regels omtrent positieve identificatie te houden? Hoe vaak gebeurde dat? Op welke wijze werd door Nederlandse troepen gereageerd op deze aanmaningen?
In de beschikbare documentatie is geen informatie te vinden om de stelling in de vraag te verifiëren, noch om na te gaan of hieraan opvolging is gegeven.
Het bericht ‘Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen.’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat er met deze claim een conflict lijkt te komen tussen schoon en betaalbaar drinkwater enerzijds, en de landbouw anderzijds?
De claim komt voort uit een financiële regeling in de Waterwet om schade die ontstaat als gevolg van vergunde onttrekking van grondwater te compenseren. Er is dus geen sprake van een conflict.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van dit soort claims voor de drinkwatervoorziening, in het bijzonder in tijden waarin drinkwaterbedrijven al aangeven tegen de grenzen van hun capaciteit aan te lopen?
Deze claim heeft geen gevolgen voor de drinkwatervoorziening. De drinkwaterbedrijven kunnen blijven voldoen aan de leveringsplicht. Wel zorgt het eventueel toekennen van een claim, na positieve beoordeling door de onafhankelijke AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG), voor extra financiële lasten voor de drinkwaterbedrijven.
Kunt u nader duiden wat de juridische grondslag is van deze claims?
In de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) is een regeling opgenomen voor schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen, zowel voor drinkwater als andere toepassingen.
Het kan daarbij gaan om schade aan gewasopbrengst, maar ook om schade aan gebouwen, woningen en natuur. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het vergoeden van die schade.
Verwacht u een toename van dit soort claims, gezien de tijd waarin we leven en waar we door klimaatverandering waarschijnlijk steeds vaker te maken gaan krijgen met dergelijke perioden van droogte? Is het systeem van verhaling van schade zoals dit nu gebeurt volgens u houdbaar?
Deze regeling is bedoeld om schade als gevolg van vergunde onttrekkingen te compenseren. Bij de beoordeling van een claim wordt vastgesteld welk aandeel van de schade aan het gewas is toe te delen aan het neerslagtekort en welk aandeel aan de vergunde grondwateronttrekking. De regeling is daarmee niet bedoeld om schade als gevolg van klimaatverandering en droogte te compenseren.
Dat deze bestaande regeling meer bekendheid krijgt, kan er ook voor zorgen dat er meer claims ingediend gaan worden bij de provincies.
Bent u van mening dat de verdringingsreeks op dit moment voldoende toekomstbestendig is, gelet op situaties zoals deze, waar er steeds vaker competitie dreigt tussen twee belangen? Moet deze bijvoorbeeld worden aangepast, of breder inzetbaar zijn dan alleen voor situaties van watertekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u deze aanpassingen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de verdringingsreeks is op dit moment voldoende toekomstbestendig. De verdringingsreeks geeft een prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische behoeften die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Er is op dit moment geen aanleiding om de verdringingsreeks aan te passen. Er is, conform de aanbeveling van de beleidstafel droogte, in 2020 een nieuwe handleiding2 opgesteld voor de nationale verdringingsreeks. Deze wordt door de zoetwaterregio’s regionaal uitgewerkt.
Voorziet u, door de hierboven aangegeven problematiek, juridische herzieningen om te zorgen voor een systeem waarin de belangen van zowel boeren als drinkwaterbedrijven voldoende geborgd zijn in tijden van droogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze herzieningen door te voeren?
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Er is op dit moment geen intentie om dit systeem aan te passen.
Kunt u deze vragen voor het aankomende commissiedebat Water op 7 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ’Haagse moskee wilde meewerken aan kortstondig uithuwelijken voor seks en geld’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse moskee wilde meewerken aan kortstondig uithuwelijken voor seks en geld»?1
Ja.
Deelt u onze afkeer over dergelijke praktijken waarin een machtspositie wordt misbruikt om vrouwen in een kwetsbare positie er toe te brengen seks te hebben tegen betaling?
Ja. Ik vind het van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen en aan te pakken.
Hoe verhoudt dit fenomeen, waarin kortstondig en tegen betaling een huwelijk wordt gesloten om zo seks tegen betaling te kunnen hebben, zich tot de artt. 273f, 273g en 449 Wetboek van Strafrecht en tot art. 1:68 Burgerlijk Wetboek? Vindt u het wenselijk dat deze artikelen gehandhaafd worden?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig.
Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde, kan sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is, als mensenhandel, strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Indien sprake is van strafbare feiten zoals omschreven in bovengenoemde artikelen is het van belang dat hierop wordt gehandhaafd.
Heeft u signalen dat dit op meer plaatsen in Nederland voorkomt en op welke wijze waarschuwt u de bevoegde instanties ter plaatse voor dit ongewenste fenomeen? Welke mogelijkheden ziet u om onderzoek te doen naar aard en omvang van deze en andere vormen van «schijnhuwelijken» in Nederland?2 Bent u bereid hier ook toe over te gaan? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat fenomeen zich voor blijft doen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Op dit moment ziet het Kabinet daarom geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Welke hulpverlening is er beschikbaar voor de betrokken vrouwen en op welke wijze wordt er aan gewerkt dat mogelijke slachtoffers ook daadwerkelijk weet hebben van het hulpaanbod?
Slachtoffers van dreigende huwelijksdwang kunnen terecht bij Veilig Thuis en/of het landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating (LKHA) voor – indien gewenst anoniem – advies en/of ondersteuning. Ook andere personen kunnen bij vermoedens van huwelijksdwang advies vragen bij Veilig Thuis en/of het LKHA. Het Ministerie van VWS werkt samen met partnerorganisaties op verschillende manieren aan de bekendheid van deze hulpverlening. Zo loopt er op dit moment een campagne waarbij middels (digitale) posters en radioberichten aandacht wordt gevraagd voor signalering en preventie van schadelijke praktijken, waaronder huwelijksdwang. Belangrijk is dat professionals zich bewust zijn van het voorkomen van deze vorm van uitbuiting en dit kunnen signaleren. Voor slachtoffers van mensenhandel is zowel opvang als gespecialiseerde hulp, gericht op minderjarigen en volwassenen, beschikbaar.
Voor professionals is de website wegwijzer mensenhandel beschikbaar3. De wegwijzer geeft uitleg over het onderwerp mensenhandel, hoe slachtoffers kunnen worden herkend, wat de verschillende rechten zijn van slachtoffers van mensenhandel en op welke regelingen zij aanspraak kunnen maken. Op de website staat ook een overzicht van alle zorgcoördinatoren per provincie. Zorgcoördinatoren zijn organisaties met specialistische kennis over het hulp- en zorgaanbod voor slachtoffers mensenhandel in een bepaalde regio.
Er zijn verschillende organisaties die slachtoffers van mensenhandel identificeren en helpen. Bijvoorbeeld het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha). Deze organisatie zorgt dat de slachtoffers worden verwezen naar de juiste zorginstelling.
Het VN-Onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen is beëindigd en, zo ja, kunt u aangeven wat de reden daarvan is geweest?1
Dat klopt. Het mandaat van de Group of Eminent International and Regional Experts is beëindigd, omdat het in de 48e zitting van de VN-Mensenrechtenraad niet mogelijk bleek om de vereiste meerderheid voor verlenging van het mandaat te behalen.
Klopt het dat er door bepaalde partijen voor gepleit is dit onderzoek te beëindigen? Klopt het, zoals de schrijvers van een opinieartikel in de Volkskrant2 stellen, dat het onderzoek na een intensieve lobby onder leiding van Saoedi-Arabië, is beëindigd?
Het mandaat van de Group of Eminent Experts is op 11 oktober 2021 beëindigd, mede dankzij een intensieve lobby vanuit de Arabische groep. De uitkomst van de hoofdelijke stemming over de desbetreffende resolutie is terug te vinden op de website van de VN-Mensenrechtenraad.
Bent u het eens met de stelling dat als gevolg van het VN-onderzoek en de media-aandacht destijds, het geweld, en dus ook het aantal burgerslachtoffers, soms behoorlijk afnam? Erkent u de meerwaarde van een dergelijk onderzoek?
Aandacht voor en onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is essentieel voor het tegengaan van straffeloosheid en draagt indirect bij aan het voorkomen van verder geweld en burgerslachtoffers. Dit geldt ook voor het onderzoek van de Group of Eminent Experts naar Jemen.
Zou u er voorstander van zijn dat dit onderzoek opnieuw wordt voortgezet? Zo ja, bent u bereid om dit in de eerstvolgende vergadering van de VN-Mensenrechtenraad voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet om via multilaterale initiatieven straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen. Nederland heeft vervolgens, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen: in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en in Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een VN gemandateerd onderzoek.
Woningverbeteringssubsidie Groningers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwste smoes: «Ik vond het netter uw Kamer niet tijdens het reces te informeren»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u bij nader inzien de mening dat dit, zeker gezien het feit dat het kabinet in het meireces 167 brieven aan de Kamer verstuurde en 367 Kamervragen heeft beantwoord of uitstel voor beantwoording heeft gemeld, wel een hele slechte smoes was om uw tekortschietende handelen inzake de woningverbeteringssubsidie te maskeren? Zo ja, wilt u toezeggen om nooit meer op de proppen te komen met dit soort smoesjes?
Nee, deze mening deel ik niet.
Waarom kiest u ervoor om de woningverbeteringssubsidie gefaseerd uit te keren, daar waar u eerder 1 mei als deadline had?
De motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 978) verzocht mij voor 1 mei jl. de Kamer te informeren over het Plan van Aanpak voor de woningverbeteringssubsidie. De datum van 1 mei was daarmee niet als deadline gesteld om de woningverbeteringssubsidie open te stellen. Ik hecht er belang aan dat eigenaren zo spoedig mogelijk de subsidie kunnen aanvragen en ontvangen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat bij de vormgeving van de volgende openstelling nadrukkelijk de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling zijn betrokken, de openstelling gedegen wordt voorbereid en uitvoerbaar is voor het SNN. Zoals gesteld in de TK-brief (Kamerstuk 33 529, nr. 1021) wordt de subsidieregeling conform het advies van het SNN vanaf 6 juli 2022 gefaseerd opengesteld.
Wilt u alsnog toezeggen om voor het zomerreces alle woningverbeteringssubsidie uitgekeerd te hebben? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Deze vraag heeft u eerder gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2832) en in mijn beantwoording heb ik het aanvraag- en beoordelingsproces met de daarbij behorende termijnen beschreven. Het SNN zet erop in om de aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.
De uitgaven ten aanzien van discriminatiebestrijding |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het laatste plenaire debat over discriminatiebestrijding: «In de vorige periode, vorig jaar nog, is er 12 miljoen structureel extra vrijgemaakt voor de aanpak van discriminatie, om ervoor te zorgen dat we nu ook stappen met elkaar kunnen zetten en de nationaal coördinator wat extra steun kunnen geven om zijn taak goed uit te voeren»?
Ja.
Kunt u een uitsplitsing geven, zo nauwkeuring mogelijk en per jaar vanaf de ingezette intensivering, waar de 12 miljoen euro (structureel) aan wordt uitgegeven, hoeveel van dit bedrag reeds aan maatregelen wordt uitgegeven, voor hoe lang, en hoeveel van deze 12 miljoen euro ter beschikking staat voor de uitvoering van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een uiteen splitsing van het totaal bedrag in onderstaand tabel opgenomen.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak: «ik realiseer me ook dat we daar op de langere termijn natuurlijk niet mee klaar zijn, (...) als we verdere stappen met elkaar moeten zetten en als dat nodig is, moet er daarbij ook altijd voor gezorgd worden dat plannen en middelen met elkaar samenlopen»? Erkent u hiermee dat er op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor nieuw beleid? Zo ja, zijn er al plannen voor extra middelen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie is een aanpak van de lange adem. De plannen die het kabinet nu maakt en aan het uitvoeren is, zijn van dekking voorzien, maar ik heb nu geen zicht op kosten die zich in de toekomst zullen voordoen. De plannen voor de inzet van de extra € 12 miljoen die sinds 2021 beschikbaar zijn, liggen er en zijn onderdeel van het Nationaal Programma. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak «natuurlijk zit er in het nationaal programma een financiële paragraaf»? Hoeveel middelen worden er voor het nationaal programma uitgetrokken en waaruit worden deze gedekt?
U ontvangt rond de zomer van mij het Nationaal Programma dat momenteel wordt opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. In de begeleidende brief zal ik in gaan op het verzoek dat gedaan is in de motie-van Baarle/Simons (Kamerstuk II, 2021/22, 35925-VII-35) en dus niet in het Nationaal Programma zelf. In de motie wordt de regering verzocht te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven die de regering doet in het kader van discriminatiebestrijding verbeterd kan worden, teneinde het overzicht van uitgaven aan discriminatiebestrijding te verhelderen, en in de voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding voortaan een financieel totaaloverzicht op te nemen. Bij het Nationaal Programma zelf zal geen financieel overzicht zitten, ook omdat een aantal voornemens verweven zijn met andere beleidsterreinen. De middelen zijn dan niet primair gelabeld als middelen voor het Nationaal Programma van de NCDR, maar de uitvoering zal wel bijdragen aan de bestrijding van discriminatie.
Kunt u uw uitspraak «De plannen die we nu maken, hebben financiële dekking» voorzien van een uitsplitsing met de plannen die komen en de bijbehorende gereserveerde middelen, almede waar deze middelen vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende brief bij het Nationaal Programma zal ik in gaan op de financiële verantwoording, met daarbij de kanttekening dat als nieuwe plannen geld kosten, we daar ook financiële middelen bij moeten zoeken. Anders blijven het bij plannen. En in deze fase van de aanpak van discriminatie is het belangrijk dat we niet alleen nieuwe plannen maken, maar die ook uitvoeren.
Als de plannen gedekt worden vanuit de genoemde structurele 12 miljoen euro en andere bestaande gereserveerde middelen voor discriminatiebestrijding, kunt u dan ook aangeven of dit ten koste gaat van reeds ingezet beleid? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Programma worden bestaande plannen gecombineerd met nieuwe plannen en worden beleidsvoornemens samengebracht. De insteek van het kabinet is om een stevig beleid neer te zetten, met uitvoerbare en financieel gedekte plannen. Dat betekent dat het kabinet ook zal onderzoeken bij nieuwe plannen wat nodig is om tot uitvoering over te gaan. Daar hoort ook de vraag bij wat plannen kosten.
Het bericht ‘Engelse voetballer komt uit de kast, nu nog in Nederland’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Engelse voetballer komt uit de kast, nu nog in Nederland»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat profvoetballers een duidelijke onvoldoende geven aan de algemene homo-acceptatie (4,6) en die onder supporters (3,4)?2
Homofobie en negatieve uitingen horen niet thuis in de sport en dus ook niet in het voetbal. Het is niet goed dat profvoetballers een onvoldoende geven aan de acceptatie van homoseksuele personen en dat de cijfers nog lager liggen als het gaat om de ervaren acceptatie door supporters. Wij vinden het echter positief dat uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat een overgrote meerderheid van de mannelijke profvoetballers zelf geen enkel probleem heeft met homoseksualiteit en dat zij een homoseksuele medespeler openlijk zouden steunen.
Het is natuurlijk aan voetballers zelf om al dan niet uit de kast te komen, maar zo lang de angst voor negatieve reacties de boventoon voert, kan dit een extra drempel zijn.
Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de meeste spelers aangeven persoonlijk weinig moeite te hebben met homoseksualiteit en homoseksuele medespelers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat in een homotolerant land als Nederland geen enkele (openlijk) homoseksuele mannelijke betaaldvoetbalspeler actief is?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u dat clubs, trainers en voetbalspelers zelf, van amateur- tot profniveau, een rol spelen in de bestendiging van de heersende culturen van symbolische uitsluiting van homomannen en in de mogelijkheden om deze cultuur te veranderen en toegankelijker te maken?
Wij zien dit ook. Het klimaat is helaas nog niet goed genoeg voor voetballers om uit de kast te komen. De aanpak van homofobie in het voetbal is een gezamenlijke opdracht van ons allemaal. Het is daarom belangrijk dat clubs, trainers en voetbalspelers zich hier luid en duidelijk tegen uitspreken. Deze opgave ligt echter niet alleen bij het voetbal. Het is belangrijk dat fans en anderen ook stellingnemen. De stevige inzet van roze voetbalverenigingen en de KRO-NCRV campagne #Spreekjeuit -onlinecampagne tegen homofobe spreekkoren in voetbalstadions- zijn hier goede voorbeelden van.
Vanuit de voetbalwereld en de rijksoverheid wordt met het programma «Ons voetbal is van iedereen»(OVIVI)1 ingezet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme waarbij antisemitische, homofobe en racistische uitingen, gedragingen of spreekkoren op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd. Hiernaast werkt de KNVB aan het vergroten van de toegankelijkheid van lhbtiq+ personen in het amateurvoetbal. Dit doet de KNVB door middel van een intern aangestelde werkgroep die vanuit verschillende disciplines, in samenwerking met NOC*NSF, (externe) experts en andere bonden, werkt.
We weten echter dat een cultuuromslag niet in één dag is gemaakt. Er is meer bewustzijn nodig binnen het (betaald) voetbal. Daarom steunt het kabinet naast OVIVI ook de Alliantie Gelijkspelen2. De Alliantie zet zich in om lhbtiq+ in de sport te bevorderen. De alliantie is een samenwerkingsverband van verschillende organisaties om de toegankelijkheid voor en acceptatie van lhbtiq+ personen in de sport te bevorderen. Dit doet de Alliantie samen met gemeenten, provincies en (lokale) sportorganisaties. Door middel van onder meer workshops, onderwijslessen, opleiding, evenementen en onderzoek.
Hebt u het boek van ex-tophockeyer Pepijn Keppel, «De laatste man», gelezen?
Nee, maar we hebben er wel degelijk over gehoord.
Deelt u de mening, dat zijn verhaal illustreert dat amateurvoetballers en tophockeyers in hun zelfbenoemde homo-acceptatie, de ervaren prevalentie van homonegativiteit en de weerstand tegen het sanctioneren van homograppen niet veel verschillen van profvoetballers, ondanks verschillen in context (de rol van fans) en sociaal-demografische kenmerken (opleidingsniveau)?
Ja, we zien dat homofobie op deze manier voorkomt in zowel het hockey als het voetbal en mogelijk ook in andere sporten.
Hoe beoordeelt u de aanpak van homonegatieve opmerkingen en/of grappen (door zowel spelers als supporters), in vergelijking met een zero tolerance-houding tegenover negatieve opmerkingen en/of grappen over huidskleur, etniciteit of geloofsovertuiging?3
Het kabinet keurt elke vorm van intolerantie af, bij de aanpak van discriminatie en racisme wordt geen onderscheid gemaakt in prioritering naar discriminatiegrond.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de John Blankenstein Foundation om de acceptatie van homoseksuele sporters verder te bevorderen?
Ja, wij zijn voortdurend in gesprek met de JBF. Zo steunen de Ministeries van OCW en VWS de «Alliantie Gelijk Spelen» en de «Alliantie Sport en bewegen voor iedereen» waar de John Blankenstein Foundation ook deel van uit maakt.
Nieuwe onaanvaardbare chaos op Schiphol |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol opnieuw toneel van «zeer gevaarlijke» chaos»1?
Ja.
Deelt u de mening dat extra en zeer broodnodige handjes van het leger – tijdelijk – een oplossing kan bieden voor het gigantische personeelstekort op Schiphol, zeker bij de controleposten en bij de bagagebanden? Zo ja, wilt u uw eerdere blokkade om het leger in te zetten als de wiedeweerga opheffen en zorgen dat de chaos op Schiphol subiet tot een einde komt? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Het is primair de verantwoordelijkheid Schiphol om hun personeelstekort op te lossen of andere maatregelen te nemen om de zaken op orde te krijgen. Vanuit het Rijk zorgen we voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee voor de paspoortcontrole en het uitvoeren van politietaken op de luchthaven. Overige inzet van het leger is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de complete chaos op Schiphol slecht is voor onze economie, omdat reizigers voor andere vervoersmiddelen en/of concurrente luchthavens zullen kiezen? Zo ja, wat heeft u de afgelopen gedaan om deze chaos tot het verleden te laten behoren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals in de antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven2, hecht ik veel waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en waar de luchthaven internationaal een sterke reputatie aan ontleent. Het bestendigen van een goed verloop van de operatie en een betrouwbare dienstverlening is niet alleen belangrijk voor de reizigers die via Schiphol reizen, maar ook voor de concurrentiepositie van Schiphol. Daarom hecht ik er ook zeer aan dat Schiphol maatregelen neemt om herhaling te voorkomen. Ik heb de luchthaven opgeroepen tot het nemen van maatregelen en laat mij wekelijks informeren over de voortgang. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd informeer ik u over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. De eerste update heb ik vandaag met uw Kamer gedeeld3
Kunt u een volledig beeld geven wat er de afgelopen maand is gedaan aan werving van nieuw en broodnodig personeel? Hoeveel bijstandscliënten zijn aan het werk geholpen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Een van de actielijnen om het luchthavenproces beheersbaar te laten verlopen is gericht op het aantrekken van nieuw personeel. Acties die worden genomen zijn onder meer het organiseren van een banenmarkt. Deze heeft op 11 juni plaatsgevonden. Ook start een wervingscampagne voor verschillende beroepen op Schiphol en worden voormalige beveiligers actief benaderd. Het sociaal akkoord dat Schiphol heeft afgesloten met FNV en CNV betekent daarnaast een betere beloning voor de vele mensen die op Schiphol werken. Dit akkoord waarin onder andere zomertoeslag voor de operationele beroepen op Schiphol is opgenomen, maakt het aantrekkelijker om op Schiphol te werken.
Heeft Schiphol het minimumloon al verhoogd, zodat werken bij de luchthaven aantrekkelijker wordt? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het feit dat luchthavendirecteur Benschop in het Zwitserse Davos duur zit te tafelen en de interessante meneer aan het uithangen is, terwijl zijn klanten urenlang in dikke rijen staan en Schiphol het decor is van knokpartijen en onwelwordingen? Kunt u in uw beantwoording aangeven of en hoe u deze tekortschietende faaldirecteur gaat berispen of liever nog gaat adviseren om zijn biezen te pakken?
Zoals ik ook eerder in het debat heb aangegeven staat voor mij voorop dat Schiphol de maatregelen treft die nodig zijn om het luchthavenproces in de zomer beheersbaar te laten verlopen. De positie van de heer Benschop is een zaak van de Raad van Commissarissen. Daar heb ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen directe betrokkenheid bij.
Het bericht dat veel gevaarlijk asbestschroot in illegaliteit verdwijnt |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest. We moeten het op een speciale manier afvoeren, maar dat gebeurt vaak niet. Kankerverwekkend materiaal komt terecht op gevaarlijke plekken: «Ernstige risico’s»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de brief die uw Ministerie (Infrastructuur en Waterstaat) heeft ontvangen van Omgevingsdienst NL over ijzerhoudend asbestafval en omgevingsdiensten?
Ja. De brief gaat overigens over asbesthoudend staalschroot, hetgeen niet hetzelfde is als ijzerhoudend asbestafval. Sinds 1 juli 2021 geldt een stortverbod voor asbesthoudend staalschroot.
Klopt het dat er bij meer dan 50% van de sloopmeldingen sprake is van illegaliteit?
In de brief van Omgevingsdienst NL die is bedoeld in vraag 2 staat «Op basis van resultaten vanuit het «vrije veld toezicht» concluderen de omgevingsdiensten dat er op dit moment sprake is van meer dan 50% illegaliteit door met name particuliere opdrachtgevers en aannemers». Een belangrijk deel van de illegaliteit die hier wordt bedoeld, is het ontbreken van een sloopmelding en een asbestinventarisatie bij het verwijderen van asbest. In het antwoord op vraag 9 ga ik hier verder op in. De illegaliteit die Omgevingsdienst NL bedoelt, heeft dus geen betrekking op gedane sloopmeldingen, omdat het juist met name gaat om het ontbreken van een sloopmelding.
Bent u ook van mening dat risico’s op het gebied van kankerverwekkende stoffen zoals asbest zoveel mogelijk moeten worden voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor asbest bestaat daarom ook een uitgebreid stelsel van regelgeving om de leefomgeving en de werknemer te beschermen bij het omgaan met asbest dat in het verleden is toegepast. Uitgangspunt hierbij is een risicogerichte aanpak.
Bent u het met Omgevingsdienst NL eens dat illegale sloop van asbest leidt tot ernstige risico’s voor de leefomgeving en dat illegaliteit in de sloop ondermijnend werkt voor bedrijven die zich wel aan de wet houden?
Ja, daar ben ik het in het algemeen mee eens.
Hoe gaat u opvolging geven aan de brief en de adviezen van Omgevingsdienst NL? Binnen welke termijn kan Omgevingsdienst NL een antwoord verwachten op zijn brief?
De brief van Omgevingsdienst NL beschrijft waarom het voor omgevingsdiensten niet goed mogelijk is om het sinds 1 juli 2021 geldende stortverbod voor asbesthoudend staalschroot te handhaven en doet een aantal aanbevelingen, die met name aanpassingen aan meldingsvereisten, asbestinventarisaties en het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) betreffen. In het antwoord op vraag 9 ga ik in op het verbeteren van de naleving van asbestregelgeving in het algemeen.
Specifiek voor asbesthoudend staalschroot kan ik het volgende aangeven. Om het staalschroot te kunnen recyclen, zou het gescheiden moeten worden van ander materiaal. In de praktijk wordt asbesthoudend staalschroot veelal samen met ander asbesthoudend afval verpakt en afgevoerd en als geheel bij een stortplaats aangeboden. Bij het verder scheiden van vrijgekomen asbesthoudende afvalstoffen is het belangrijk om dit te bezien vanuit zowel regelgeving rondom leefomgeving en circulaire economie als arboregelgeving.
Ik blijf in gesprek met Omgevingsdienst NL en bezie welke oplossingen er mogelijk zijn en kunnen worden gerealiseerd om zo veel mogelijk te stimuleren dat asbesthoudend staalschroot bij sloop gescheiden van ander asbesthoudend materiaal wordt afgevoerd naar een faciliteit voor veilige recycling van het staal. Daarbij wordt ook het perspectief van de arboregelgeving meegenomen, die uitgaat van het zoveel mogelijk beperken van blootstelling van werknemers aan asbest.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de illegaliteit in de sloop van ijzerhoudend asbest afneemt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de samenwerking op dit punt tussen Infrastructuur en Waterstaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeenten, omgevingsdiensten en provincies?
Er is nauwe afstemming tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van asbest. Bovendien vindt regelmatig overleg plaats tussen de beleidsdepartementen, VNG, Omgevingsdienst NL, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Genoemde toezichthouders hebben met elkaar werkafspraken gemaakt. Zo hebben Omgevingsdienst NL en de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2017 via een intentieverklaring een intensieve samenwerking in het asbesttoezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgegeven.
Vindt u dat het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) op het gebied van asbest heeft gefaald of op zijn minst ernstige tekortkomingen vertoont, gezien de hoge percentages illegale sloop van asbest en de risico’s die hier volgens Omgevingsdienst NL bij komen kijken?
Nee, op grond van een nalevingstekort dat voor een belangrijk deel speelt bij particulieren kan niet worden gesteld dat het VTH-stelsel heeft gefaald. In het algemeen geldt dat het lastig is de naleving door particulieren via toezicht structureel te verbeteren, alleen al vanwege de omvang van de doelgroep. Veelal is men zich niet bewust van de aanwezigheid van asbest of worden de risico’s niet onderkend. Waarschijnlijk is hier dus winst te behalen via bewustwording en voorlichting. Ik ga kijken welke acties op dit punt kunnen worden genomen.
Dit neemt niet weg dat ik open sta voor verbeteringen om beter toezicht mogelijk te maken. Dat is ook een belangrijk doel van het overleg dat is genoemd in het antwoord op vraag 8. Een verbetering waar nu aan wordt gewerkt op verzoek van Omgevingsdienst NL is het bieden van de mogelijkheid om milieutoezicht direct uit te kunnen oefenen op het bedrijf dat asbest verwijdert, waar dat nu alleen nog kan vanuit het arbotoezicht.
Bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel te versterken, heeft het onderwerp asbest ook aandacht. Nog niet alle gemeenten hebben de basistaken, onder andere op het gebied van asbest, overgedragen aan een omgevingsdienst. Begin april jl. heb ik een brief gestuurd om alle provincies nogmaals te wijzen op de inzet van hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht om ervoor te zorgen dat alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten worden belegd en gevraagd om een volledig overzicht met taken die (nog) niet zijn ingebracht.
Het bericht ‘Honderden gemartelde homo’s in Tsjetsjenië, toch doen PwC, Deloitte en KPMG er zaken’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Honderden gemartelde homo’s in Tsjetsjenië, toch doen PwC, Deloitte en KPMG er zaken»1?
Ja.
Bent u het ermee eens dat, gezien de mensenrechtenschendingen van het regime van Kadyrov en het feit dat er al Europese sancties gelden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor foltering en onderdrukking van LGBTI-personen en politieke tegenstanders in Tsjetsjenië, het doen van zaken met dit regime en in het bijzonder het maken van een «investeringsgids voor de Tsjetsjeense Republiek» door PwC totaal onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië. Hier spreekt Nederland zich samen met partners binnen onder meer de EU en de OVSE regelmatig, voor en achter de schermen, over uit. In 2018 behoorde Nederland tot een van de OVSE-lidstaten die het inroepen van het Moskoumechanisme steunde. Daarbij steunt Nederland de listing van enkele personen die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië onder het Mensenrechtensanctieregime.
Deze sancties hebben betrekking op deze personen en niet op de activiteiten van bedrijven. Het staat bedrijven vrij zaken te doen in een land, wanneer ze hierbij geen sanctiewetgeving overtreden.
Nederland wijst Nederlandse bedrijven actief op de risico’s die verbonden zijn aan het doen van zaken in de context van ernstige mensenrechtenschendingen, bijvoorbeeld via het IMVO-beleid. Opgemerkt zij dat zowel het hoofdkantoor van PwC als Deloitte niet in Nederland zijn staat en beide bedrijven bovendien statutair niet in Nederland gevestigd zijn.
Bent u het ermee eens dat deze bedrijven volgens zowel de UN Guiding Principles on Business and Human Rights als de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen negatieve gevolgen voor mensenrechten dienen te voorkomen, en dat zij in dit geval hun due diligence-verplichting op het gebied van mensenrechten onvoldoende hebben uitgeoefend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren dat zij de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles implementeren en op deze manier negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun waardeketen voorkomen en aanpakken. Conform het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet IMVO-wetgeving in de EU en voert het nationale wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van EU-regelgeving.
PwC en Deloitte zijn Britse bedrijven. KPMG is statutair een Brits bedrijf met een hoofdkantoor in Nederland. Het kabinet kan niet beoordelen of deze bedrijven hun due diligence-verplichting onvoldoende zijn nagekomen. Als onderdeel van een toekomstige due diligence-verplichting zal ook toezicht op bedrijven worden ingericht; dat zal het in de EU makkelijker maken om te bepalen in hoeverre bedrijven hun verplichtingen nakomen.
Hoe verhoudt de opstelling van deze bedrijven zich volgens u tot het Nederlandse mensenrechtenbeleid, waarbinnen de bescherming van de LGBTI-gemeenschap prioriteit heeft?
Gelijke rechten voor de LHBTI-gemeenschap vallen onder de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De OESO-richtlijnen vragen van bedrijven zich in hun activiteiten te laten leiden door het principe van gelijkheid van arbeidskansen en gelijke behandeling en geen onderscheid te maken op grond van ras, huidskleur, geslacht, politieke overtuiging, nationaliteit, maatschappelijke achtergrond of andere status. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren dat zij de OESO-richtlijnen naleven.
Hoe verhoudt de opstelling van deze bedrijven zich volgend u tot de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende Corporate Sustainability Due Diligence and amending Directive (EU) 2019/1937?
Op 23 februari jl. publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een Richtlijn betreffende Corporate Sustainability Due Diligence and amending Directive (EU) 2019/1937. Het betreft een voorstel voor een IMVO-verplichting (gepaste zorgvuldigheidsverplichting). Het kabinet verwelkomt het voorstel en heeft zijn positie bekendgemaakt via het BNC-fiche (detail: 2022Z09001). De onderhandelingen over het voorstel zijn onlangs gestart. Na vaststelling van de posities van het Europees Parlement en de EU-lidstaten in de Raad zal een triloog worden gevoerd tussen Raad, Parlement en Commissie. Na de triloog zal het richtlijnvoorstel worden vastgesteld.
Bent u bereid deze bedrijven aan te spreken op hun acties? Welke verdere actie gaat u ondernemen om er op korte termijn al voor te zorgen dat bedrijven zich aan hun verplichtingen onder de OESO-richtlijnen houden?
De bedrijven in kwestie zijn statutair geen Nederlandse bedrijven.
De OESO-richtlijnen zijn een internationaal overeengekomen kader van vrijwillige aard dat aanbevelingen bevat voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het Nederlandse kabinet neemt de OESO-richtlijnen als basis voor beleid- en regelgeving. De regering voert actief IMVO-beleid en zet in op een doordachte mix van dwingende en vrijwillige maatregelen die tezamen leiden tot verbeterde implementatie van de OESO-richtlijnen door het bedrijfsleven.
Kernelement van de IMVO-beleidsmix is wetgeving. In het coalitieakkoord 2021–2025 is overeengekomen dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van EU-regelgeving.
Naast wetgeving zet het kabinet in op ondersteunende maatregelen die IMVO vergemakkelijken (zoals het bevorderen van sectorale samenwerking) en bedrijven voorlichten over de OESO-richtlijnen (zoals via de oprichting van een IMVO-steunpunt). Ook bevordert het kabinet IMVO door het stellen van voorwaarden, bijvoorbeeld aan bedrijven die gebruik willen maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of via het Rijksinkoopbeleid door het hanteren van internationale sociale voorwaarden.
Welke specifieke rol speelde de Nederlandse ambassade in Moskou verder bij het informeren van deze bedrijven over de mensenrechtenrisico’s in Rusland en Tsjetsjenië in het bijzonder? Op welke manier heeft de ambassade deze bedrijven ondersteund bij het zaken doen in Tsjetsjenië?
IMVO vormt een integraal onderdeel van de economische dienstverlening van de Nederlandse overheid in het buitenland en is derhalve geïntegreerd in alle economische activiteiten van de Nederlandse ambassade in Rusland.
De Nederlandse overheid, inclusief Nederlandse ambassades, wijzen Nederlandse bedrijven op hun verantwoordelijkheden omtrent IMVO, inclusief de risico’s op het gebied van mensenrechten, en gaat, mede afhankelijk van de vraag van de bedrijven in kwestie, met hen in gesprek over de beschikbare informatie over IMVO en relevante ondersteuning van de overheid op dit onderwerp. De ambassades werken daarbij volgens de IMVO-richtlijnen voor Nederlandse ambassades. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die het kader vormen voor de Nederlandse inzet op IMVO.
Voor de regio Tsjetsjenië geldt een negatief reisadvies. Er zijn dan ook geen handelsbevorderende activiteiten georganiseerd voor deze regio en er zijn in deze regio voor zover bekend nauwelijks Nederlandse bedrijven actief.
Zijn deze bedrijven door de Nederlandse overheid op enigerlei wijze gewezen op de grote risico’s die zij liepen om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Nederlandse Atradius betrokken bij garantstellingen voor het afdekken van risico’s voor deze bedrijven? Zo ja, op welke wijze?
Nee, Atradius Dutch State Business is niet betrokken bij garantstellingen voor het afdekken van risico’s voor PwC, Deloitte en KMPG in Tsjetsjenië.
Bent u het er daarnaast mee eens dat, gezien de nauwe banden tussen Ramzan Kadyrov en Vladimir Poetin en de mogelijke betrokkenheid van Tsjetsjeense strijders in Oekraïne, zaken doen met het Tsjetsjeense regime niet langer mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het sanctiepakket dat in het kader van de Russische oorlog tegen Oekraïne tegen Rusland is ingesteld is ongekend en zonder precedent. Hiermee wordt de prijs die Rusland betaalt voor de agressie tegen Oekraïne zo hoog mogelijk gemaakt. Nederland zet zich actief in om de sancties tegen Rusland verder te verzwaren.
De sancties raken het Russische leiderschap waar het pijn doet: in de portemonnee van het Kremlin en de kring daaromheen, ook in de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië. Het hoofd van Tsjetsjenië Ramzan Kadyrov staat op de sanctielijst van de EU. Dit behelst onder meer een verbod op zakendoen. De listing van verschillende Tsjetsjenen, waaronder Kadyrov, betekent niet dat zaken doen in Tsjetsjenië onmogelijk is. Het staat bedrijven vrij zaken te doen in een land, wanneer ze hierbij geen sanctiewetgeving overtreden.
Bent u bereid om in EU-verband ervoor te pleiten dat sancties die al gelden tegen individuen in Tsjetsjenië, worden uitgebreid?
De inzet van het EU-Mensenrechtensanctieregime maakt onderdeel uit van het brede mensenrechtenbeleid van het kabinet. In dat kader zijn er enkele individuen uit Tsjetsjenië gelist onder het EU-Mensenrechtensanctieregime. Onder het Mensenrechtensanctieregime is het niet mogelijk om sancties uit te breiden voor al gesanctioneerde individuen.
Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan sanctielijsten en het uitbreiden van sancties en is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid deze bedrijven aan te spreken op hun acties? Welke verdere actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan hun verplichtingen onder de OESO-richtlijnen houden?
Zie voor het antwoord vraag 6.
'KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht»?1
Ja.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van de leden Van den Berg en Kuik (beiden CDA) van 15 oktober 2020 herinneren naar aanleiding van het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»» van RTV Noord?2
Ja.
Kunt u aangeven welke acties er tussen 2020 en heden zijn ondernomen om het mobiel bereik in Termunten en Termunterzijl te verbeteren? Wilt u hierbij ook stilstaan bij uw eigen rol? Hoe heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bijgedragen aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen?
Ik heb hierover gesproken met de gemeente Eemsdelta en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Daaruit blijkt dat er de afgelopen anderhalf jaar in onderling overleg is gezocht naar mogelijke locaties voor het plaatsen van één of meerdere opstelpunten in de omgeving van Termunten. In dat kader hebben mobiele netwerkaanbieders gezocht naar locaties die de dekking zo veel als mogelijk zouden verbeteren. Voor de verschillende netwerkaanbieders was dat overigens niet telkens dezelfde locatie. Dat heeft te maken met het feit dat het nieuwe opstelpunt moet passen bij de reeds bestaande opstelpunten in de omgeving van Termunten. Wanneer opstelpunten van een netwerkaanbieder te dicht op elkaar staan kan dat bijvoorbeeld leiden tot onderlinge verstoring.
De gemeente Eemsdelta voert beleid om de ruimtelijke impact van opstelpunten te minimaliseren. Dit betekent dat ze er op stuurt om mobiele netwerkaanbieders en andere aanbieders van draadloze communicatiesystemen zo veel als mogelijk gebruik te laten maken van dezelfde opstelpunten. In dit kader heeft zij er op gestuurd om de drie mobiele netwerkaanbieders gebruik te laten maken van een opstelpunt vlakbij Baamsum3. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo hebben besloten om daar gebruik van te maken, hoewel zij bij voorkeur een andere locatie hadden gebruikt. KPN heeft niet voor dit opstelpunt gekozen. Over een ander opstelpunt dat KPN een grotere verbetering van de dekking moet opleveren vinden nog gesprekken plaats tussen KPN en de gemeente.
Het opstelpunt bij Baamsum was naar ik begrijp voor geen van de drie mobiele netwerkaanbieders ideaal. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo verwachten wel dat hun netwerkdekking in Termunten zal verbeteren zodra zij dit opstelpunt in gebruik nemen.4 Wel houden zij er rekening mee dat er desondanks plekken in Termunten blijven waar de dekking matig blijft. Voor zover zich dat voordoet, zal dat voornamelijk binnenshuis zijn.
U heeft verder gevraagd om stil te staan bij mijn rol in dit soort situaties. Op grond van het coalitieakkoord is het mijn rol om ervoor te zorgen dat er snel internet in alle delen van Nederland is. Dit past ook bij het bestaande beleid om te streven naar kwalitatief hoogwaardige connectiviteit voor iedereen in Nederland.5 Dit vergt een mix van mobiele en vaste connectiviteit. Er zijn immers inherente beperkingen aan de dekking die mobiele netwerken kunnen bieden.6 Daardoor kan het voorkomen dat er plekken in Nederland zijn, en blijven, waar de mobiele netwerkdekking niet optimaal is en mobiel bellen en/of internet niet goed werkt.
Op sommige plekken, zoals in Natura2000-gebieden, accepteer ik dat.7 Maar thuis moeten mensen uiteraard de mogelijkheid hebben om te bellen en te internetten. Indien mobiele netwerkdekking daar om verklaarbare redenen ontbreekt of tekort schiet, is het belangrijk dat mensen toegang hebben tot hoogwaardige connectiviteit via vaste netwerken. Dan kunnen ze bijvoorbeeld via WiFi internetten en bellen. Daarbij merk ik wel op dat bellen via WiFi helaas nog onvoldoende voorspelbaar werkt. Zoals ik in mijn brief over de motie Inge van Dijk-Rajkowski heb aangegeven, zet ik er op in om dat de komende jaren te verbeteren.
Ik hecht er verder aan om te benadrukken dat het afgeven van een (omgevings)vergunning voor het bouwen van een opstelpunt een bevoegdheid is van gemeenten. Bij het bouwen van een opstelpunt spelen vaak diverse belangen een rol. Waaronder het belang van goede connectiviteit, maar ook de belangen van omwonenden, andere inwoners van een gemeente, en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het maken van die belangenafweging kan het beste worden gedaan door de gemeente. Het is uiteraard wel belangrijk dat wethouders, raadsleden, de gemeente, en de inwoners, begrijpen hoe mobiele netwerkdekking wordt gerealiseerd. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat het verbeteren van de mobiele netwerkdekking een zekere mate van horizonvervuiling noodzakelijk maakt omdat er een antennemast moet worden geplaatst.
Daarom moedig ik gemeenten aan om lokaal antennebeleid te maken, waarin dergelijke belangenafwegingen worden opgenomen. Hiertoe heeft het Antennebureau in nauwe afstemming met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en Monet de voorbeeldnota gemeentelijk antennebeleid vervaardigd.8 Deze voorbeeldnota helpt gemeenten door middel van voorbeeldteksten om eigen lokaal antennebeleid op te stellen. Dat gaat primair over de invulling van gemeentelijke uitgangspunten bij de plaatsing van (omgevings)vergunningplichtige antennes. Deze voorbeeldnota wordt door het Antennebureau onder de aandacht gebracht van gemeenten via voorlichtingsbijeenkomsten, cursussen en kenniscafés.
Verder deel ik samen met het Antennebureau kennis en informatie met gemeenten over de plaatsing van antennes en de rol van gemeenten. Dit gaat via websites en nieuwsbrieven.9 Agentschap Telecom heeft verder een handreiking voor gemeenten die hen kan helpen om de mobiele bereikbaarheid in hun gemeente te verbeteren.10 De mobiele netwerkaanbieders brengen dit soort kennis ook over aan lokale politici, gemeenten, en inwoners in de contacten met hun. Ten slotte organiseer ik ieder kwartaal met de VNG, gemeenten en mobiele operators een antennebeleidsoverleg, waarin de kansen en uitdagingen rond de uitvoeringspraktijk van de aanleg van mobiele netwerken wordt besproken.
Wat kunnen u en/of het Agentschap Telecom doen om de patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN te doorbreken, zodat inwoners van alle kernen verzekerd zijn van goed mobiel bereik, van voldoende niveau om in elk geval alarmnummer 112 te kunnen bellen? Bent u in ieder geval bereid op korte termijn in overleg te treden met de gemeente en met Monet, de branchevereniging van mobiele netwerkoperators?
Voor zover ik begrijp is er geen sprake van een patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN. Beide zijn nog met elkaar in gesprek. Ik heb met de gemeente Eemsdelta besproken dat het voor een optimale mobiele netwerkdekking nodig kan zijn om de plaatsing van een opstelpunt dichter bij Termunten te faciliteren. De gemeente realiseert zich dat. Hierover lopen nog gesprekken.
De bereikbaarheid van 112 is naar mijn weten niet in gevaar. Het kan echter voorkomen dat sommige inwoners van Termunten binnenshuis een matige mobiele netwerkdekking ervaren. Maar dit betekent niet dat zij 112 niet kunnen bereiken. De bereikbaarheid van 112 is niet afhankelijk van de dekking van je eigen mobiele netwerkaanbieder. Als je eigen provider geen dekking biedt, dan wordt de oproep naar 112 door een ander mobiel netwerk opgepakt.11 En voor zover er inwoners van Termunten zijn die – zelfs na de ingebruikname van het opstelpunt bij Baamsum door T-Mobile en VodafoneZiggo – thuis toch geen enkele mobiele netwerkdekking hebben, blijft het advies om een vaste telefoonlijn aan te houden.12
Welke signalen hebt u in het afgelopen jaar ontvangen over of uit gemeenten waar zich vergelijkbare dekkings-/bereikbaarheidsproblemen voordoen? Deelt u de mening dat goed mobiel bereik en snel internet een basisvoorziening zijn, waar elke Nederlander, ongeacht woonplaats, op zou moeten kunnen rekenen?
Ik heb het afgelopen jaar – via Kamervragen – enkele meldingen gehad van mensen die dekkingsproblemen ervaren. Ook via Postbus 51 zijn er vragen binnengekomen.
Ik ben van mening dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot kwalitatief hoogwaardige connectiviteit. Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is het daarvoor noodzakelijk om in te zetten op een mix van vaste en mobiele connectiviteit. De dekkingseis die ik in de 700 MHz-vergunningen heb gesteld is bijvoorbeeld expliciet bedoeld om een verbetering te brengen in de mobiele netwerkdekking op onrendabele locaties.
Waarom hebt u de motie van de leden Inge van Dijk (CDA) en Rajkowski (VVD), die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen, nog steeds niet uitgevoerd?3 Bent u bereid hier prioriteit aan te geven en ervoor te zorgen dat de motie voor Prinsjesdag 2022 is uitgevoerd en de Kamer is geïnformeerd?
Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd in mijn brief over de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski.
Zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen?1
Ja.
In antwoord op vraag 4 geeft u aan het rapport Berger «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland» door externen nader te laten bestuderen; op welke termijn gaat dit gebeuren? Wanneer kunt u aan de Kamer laten weten wat hiervan de resultaten zijn?
Naar verwachting wordt het rapport begin juni bestudeerd door een externe partij. De resultaten worden zoals het nu naar uitziet in juli opgeleverd.
In uw antwoord op vraag 5 verwijst u naar een overzicht dat beschikbaar zou zijn bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waar alle goedgekeurde productiefaciliteiten in staan vermeld; klopt het dat in die lijst echter een hele brede waaier aan uiteenlopende partijen staat waarvan het leeuwendeel geen productiecapaciteit heeft in Nederland? Kunt u aangeven hoeveel daadwerkelijk in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op de door u genoemde lijst staan?
Het overzicht waar ik eerder naar heb verwezen is een openbare database waarin alle houders van een fabrikanten vergunning in de Europese Economische Ruimte zijn opgenomen (Eudra GMDP Public Layout). Via de zoekfunctie kan worden geselecteerd op houders van een vergunning die in Nederland zijn gevestigd en tabletten produceren2.
De lijst maakt geen onderscheid in een fabrikantenvergunning voor generieke of specialité geneesmiddelen in tabletvorm. Daarmee is het aantal in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op basis van deze lijst niet te geven.
In antwoord op vraag 8 geeft u aan in gesprek te zijn met zorgverzekeraars over de vraag hoe hun inkoopcriteria kunnen bijdragen aan leveringszekerheid; wat is de stand van zaken van deze gesprekken?
In het voorjaar zijn gesprekken met verschillende zorgverzekeraars gevoerd over hun inkoopbeleid in relatie tot leveringszekerheid. Deze gesprekken hebben mij geen aanleiding gegeven om zorgverzekeraars te dwingen om tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm te laten bestellen bij lokale aanbieders. Wel zijn uit deze gesprekken handzame eerste inzichten opgehaald die ik meeneem voor het verder onderbouwen van mijn beleidsagenda leveringszekerheid van medische producten. Ook de komende tijd zal ik deze gesprekken continueren.
Kunt u er een inschatting van geven hoe groot de productiecapaciteit van gespecialiseerde bereidingsapotheken ten behoeve van geneesmiddelen voor Nederlandse patiënten is? In hoeverre is deze capaciteit voldoende om met apotheekbereidingen een oplossing te bieden indien essentiële geregistreerde geneesmiddelen niet in voldoende mate beschikbaar zijn?
Volgens informatie van gespecialiseerde bereidingsapotheken, kunnen deze voorzien in circa 2% van de volumevraag van geneesmiddelen en is uitbreiding mogelijk tot 4% van het geneesmiddelenvolume, met uitzondering van bepaalde producten en toedieningsvormen.
In hoeverre gespecialiseerde bereidingsapotheken in de gehele vraag aan een specifiek product kunnen voorzien, slechts gedeeltelijk of helemaal niet, is afhankelijk van het product waar het in zo’n geval om gaat. Als bijvoorbeeld ineens voor de hele populatie paracetamol gemaakt moet worden, kunnen apotheekbereiders daar niet in voorzien. Als voor de hele populatie fludrocortison gemaakt moet worden, kunnen zij dat wel.
Bent u van mening dat het vestigingsklimaat voor productiebedrijven van generieke geneesmiddelen voldoende is voor het behoud van medicijnproductie in Nederland? Zo ja, waar baseert u die conclusie op? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit vestigingsklimaat te versterken?
In het algemeen volgt uit internationale ranglijsten dat we met het generieke Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven al jaren meedraaien in de top3. De aantrekkelijkheid van dit beleid wordt bepaald door veel factoren en in de praktijk horen we ook zorgen.
De inzet op het vestigings- en ondernemingsklimaat in deze kabinetsperiode is daarom gericht op twee belangrijke pijlers. Zorgen dat de basis (gericht op alle bedrijven) stevig blijft. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere de beschikbaarheid van (technisch) geschoold personeel, fiscaliteit en goed werkende markten. Daarnaast wordt extra ingezet op activiteiten die bijdragen aan het versnellen van grote transities en activiteiten die onze open strategische autonomie vergroten.
Vraagstukken over de vormgeving van open strategische autonomie vinden steeds meer op Europees niveau plaats. Een voorbeeld hiervan is de inzet op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in kansrijke Europese projecten om de strategische autonomie op het terrein van gezondheid verder te versterken via het Europese initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het beleid over leveringszekerheid van medische producten als uitgangspunt heeft de beschikbaarheid te borgen van voldoende medische producten voor patiënten en de zorg. Daarbij heb ik een aantal pijlers gedefinieerd (productie- en toeleveringsketens, productie dichtbij huis in Nederland en de EU, inkoop in relatie tot productie en internationale samenwerking). Voor de verdere vorming van het beleid leveringszekerheid heb ik zoals ik eerder vermeld4 verschillende onderzoeken uitgezet. Ik verwacht de resultaten daarvan in de zomer en zal mede op basis daarvan mijn beleid verder richting geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Daar heb ik mij voor ingezet.
(Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op Kamervragen van de leden Van den Berg (CDA) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (ingezonden 24 maart 2022)
De uitzending van Kassa over digitale toegankelijkheid |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van het tv-programma Kassa d.d. 23 mei 2022 over digitale toegankelijkheid?
Ja.
In hoeverre zijn de verhalen over websites en apps die niet toegankelijk zijn voor bijvoorbeeld mensen met een handicap, zoals in de uitzending naar voren kwamen, u bekend? Welke signalen ontvangt u hierover zelf en van wie? Herkent u dat Nederland steeds meer digitaliseert, maar dat de kloof tussen mensen die wel en die niet mee kunnen doen, zoals ouderen, mensen met een handicap of laaggeletterden, steeds groter wordt? Wat zijn hiervan, volgens u, de oorzaken?
De verhalen over de toegankelijkheidsproblemen die gebruikers van websites en apps kunnen ervaren zijn bekend. Zowel de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als ikzelf spreken bijvoorbeeld op regelmatige basis met belangenorganisaties voor mensen met een beperking. Onder andere in die gesprekken ontvangen we de signalen over toegankelijkheidsproblemen bij overheidswebsites en -apps.
De wettelijke verplichting om overheidswebsites en -apps toegankelijker te maken is gefaseerd ingevoerd: in september 2019 voor nieuwe overheidswebsites, een jaar later voor alle overheidswebsites en in juni 2021 voor overheidsapps. Er is duidelijk sprake van een toename in het aanbod van toegankelijke digitale middelen, maar dat stemt nog niet tot tevredenheid. De kloof tussen mensen die wel en die niet mee kunnen doen wordt weliswaar kleiner, maar het tempo waarmee dat gebeurt ligt nu nog te laag.
Voor overheidswebsites is er een actueel beeld van de websites en mobiele applicaties die zijn onderzocht op toegankelijkheid en die volledig of gedeeltelijk voldoen aan de eisen uit de toegankelijkheidsnorm. Op 7 april 2022 waren in totaal 3.405 toegankelijkheidsverklaringen gepubliceerd: 3.246 voor een website en 159 voor een mobiele applicatie (app).1 We zien hiermee een duidelijke stijging van de digitale toegankelijkheid in Nederland sinds de wettelijke verplichting van kracht is. De cijfers laten echter ook zien dat er nog veel werk te verrichten is. Mensen met een beperking geven aan dat sinds 2019 de digitale toegankelijkheid in Nederland weliswaar beter is geworden, maar dat zij ook nog tegen veel belemmeringen aanlopen. Door deze belemmeringen kunnen zij nog te vaak niet zelfstandig gebruik maken van overheidswebsites en apps.
Recent heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u geïnformeerd over het stappenplan voor digitale toegankelijkheid bij overheden, bedoeld om verbeteringen te versnellen.2 Het stappenplan bestaat uit vier onderdelen: (1) Kennis over digitale toegankelijkheid vergroten, (2) Inclusief ontwerpen stimuleren (3) Inzicht vergroten en datakwaliteit verbeteren en (4) Faciliteren van toezichthouders. Om te waarborgen dat verbetermaatregelen daadwerkelijk leiden tot betere toegankelijkheid wordt niet alleen extra ondersteuning geboden aan overheidsorganisaties, maar ook het toezicht op de naleving versterkt. Kennis en expertise over toezicht op de toegankelijkheid van websites en apps worden op centraal niveau gebundeld in een ondersteuningseenheid. De maatregelen omvatten ook extra personele inzet, onder meer door ervaringsdeskundigen. Daarnaast zijn bij steeds meer overheidsorganisaties medewerkers actief in de rol van aanjager van digitale toegankelijkheid op de werkvloer.
Specifiek ten aanzien van Valys klopt het dat de online module (app) op dit moment niet optimaal werkt voor mensen met een visuele beperking. Transvision heeft aangegeven te werken aan een oplossing die spoedig beschikbaar zal zijn voor alle gebruikers.
Wat vindt u ervan dat ondanks wetgeving, zoals het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018, websites en apps van veel (semi-)overheidsinstellingen niet of onvoldoende digitaal toegankelijk zijn? Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat bijvoorbeeld een reisapp als Valys, die er is voor mensen met een handicap, niet goed werkt, juist voor mensen met een handicap? Welke acties onderneemt u momenteel om de (digitale) toegankelijkheid van overheden, en het bewustzijn hierover, te verbeteren, bijvoorbeeld door (lokale) overheden aan te moedigen om binnen hun organisaties iemand aan te stellen die zich hier op de werkvloer mee bezighoudt? Deelt u de mening dat extra inzet nodig is? Op welke manieren wordt hierbij gebruik gemaakt van kennis uit de praktijk, van ervaringsdeskundigen, zoals mensen met een handicap, die kunnen adviseren en helpen met testen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor een toegankelijke samenleving? Hoe zorgt deze bewindspersoon ervoor dat alle departementen hiermee aan de slag zijn en wetgeving vlot en integraal wordt in- en uitgevoerd?
Vanuit mijn rol als coördinerend bewindspersoon als het gaat om de implementatie van het VN-verdrag handicap spoor ik mijn collega’s in het kabinet aan om het VN-verdrag en de daarbij behorende ambities voor een toegankelijke samenleving te vertalen in de beleidsagenda’s op hun terrein. Digitale toegankelijkheid bij overheden is bijvoorbeeld een onderdeel waar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor is.
Het VN-verdrag is op verschillende manieren vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving. Zoals bijvoorbeeld in de wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte. Op diverse onderdelen wordt bovendien gewerkt aan aanscherping van wet- en regelgeving. Zoals de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet. Maar ook het wetsvoorstel gericht op het mogelijk maken van ondersteuning in het stemhokje. Waar het op aan komt is het implementeren van deze wetten in de praktijk. We moeten ervoor zorgen dat partijen de kennis en de mogelijkheden hebben om de waarden achter deze wetten in de praktijk te brengen. Als partijen daarbij aanlopen tegen wet- en regelgeving die het organiseren van maatwerk of onderlinge samenwerking bemoeilijkt, dan kan dit ook weer aanleiding zijn om te bezien of verdere aanpassing van wet- of regelgeving nodig is.
Hoe kunnen bedrijven worden geholpen en ondersteund om, vooruitlopend op de European Accessibility Act, hun websites, apps en digitale producten en diensten voor iedereen toegankelijk te maken? Welke mogelijkheden hebt u om een website als https://ismijnsitetoegankelijk.nl, een initiatief van MKB-Nederland, Stichting Accessibility en Thuiswinkel.org, onder de aandacht van het brede bedrijfsleven te brengen?
Ik werk samen met MKB-Nederland om bedrijven te ondersteunen bij het verbeteren van de toegankelijkheid van hun producten en diensten. MKB-Nederland en VNO-NCW doen dit binnen het programma MKB Toegankelijk. Op de website www.mkbtoegankelijk.nl staan tips om producten en diensten toegankelijk te maken, zoals tips over het inclusief ontwerpen van een product. Ook worden tips gegeven over hoe informatie toegankelijker kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld tips om teksten begrijpelijker te maken en het kleurcontrast aan te passen voor slechtzienden en mensen met kleurenblindheid.
Verder kunnen ondernemers via de online tool www.ismijnsitetoegankelijk.nl inzicht in de toegankelijkheid van hun eigen website krijgen en worden praktische tips geboden om zelf met digitale toegankelijkheid aan de slag te gaan. Ik werk er graag aan mee om deze tool meer bekendheid te geven in het bedrijfsleven. De lancering van deze tool vond bijvoorbeeld plaats tijdens het INCFestival in juni 2021, georganiseerd door het Ministerie van VWS.3 Ook in de nieuwsbrief over Onbeperkt meedoen is de website genoemd. Verder brengen we samen met MKB Toegankelijk de tool onder de aandacht in de communicatie naar ondernemers ter voorbereiding op de European Accessibilty Act. Bijvoorbeeld met een campagne die rond deze zomer start.
Bent u bereid een regeringscommissaris voor toegankelijkheid te benoemen, iemand die toegankelijkheid een gezicht geeft en die zich ervoor gaat inzetten dat we allemaal mee kunnen doen in onze samenleving, zoals op een makkelijke manier gebruik maken van internet, van het openbaar vervoer, het binnengaan van gebouwen of het bezoeken van evenementen?
In de brief aan de Kamer over het vervolg van de coördinerende aanpak implementatie VN-verdrag, die op 19 april naar de Kamer is verstuurd4, heb ik aangekondigd vanuit VWS een aanjager aan te stellen die in contact treedt met organisaties die de komende periode een inclusiepact willen sluiten. Met deze pacten wil ik voor alle belangrijke opgaven uit het VN-verdrag afspraken maken om concrete verbeteringen te realiseren in het leven van mensen met een beperking. De aanjager gaat ook actief op zoek naar kansen om dit initiatief bij organisaties aan te boren. Naast een belangrijke rol voor het afsluiten van inclusiepacten wil ik graag dat deze aanjager ook het gezicht wordt voor de rijksoverheid van de beweging naar een toegankelijke samenleving. Ik zie op dit moment dan ook geen reden om naast deze aanjager te kiezen voor een aparte regeringscommissaris.
Terugtrekking uit het Energiehandvestverdrag |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Erkent u dat het Energiehandvestverdrag in strijd is met het Parijsakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja. De visie van de EU en van Nederland is dat het huidige ECT onvoldoende in lijn is met het Akkoord van Parijs. Voor de EU is een van de belangrijkste doelstellingen van de moderniseringsonderhandelingen om het ECT in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. De EU stelt voor dit te doen door o.a. investeringsbescherming in fossiele brandstoffenprojecten uit te sluiten, investeringen in hernieuwbare energie verder te stimuleren, de afspraken onder het Akkoord van Parijs en andere verdragen te herbevestigen onder het ECT, en nieuwe afspraken op te nemen over duurzaamheid.
Klopt het dat Nederland met een aantal andere landen aan het onderzoeken is om zich terug te trekken uit het Energiehandvestverdrag omdat de herziening daarvan niet voorspoedig verloopt? Kunt u de Kamer informeren over de (juridische) verkenningen die plaatsvinden?2
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat, als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Erkent u dat het vreemd is dat arbitragetribunalen het Komstroy-arrest naast zich neer kunnen leggen? Kunt u aangeven op welke juridische gronden dit kan?3
Op basis van internationale arbitrageregels zijn tribunalen zelf bevoegd om te oordelen over hun eigen bevoegdheid. Een van de redenen voor een tribunaal om zich onbevoegd te verklaren is het gebrek aan een geldige arbitrageovereenkomst. Het Hof van Justitie van de EU heeft in het Komstroy-arrest geoordeeld dat het ECT geen geldige arbitrageovereenkomst is onder EU-recht in een geschil tussen een investeerder uit een EU lidstaat en een andere EU lidstaat waar die investeerder een investering heeft («intra-EU arbitrage»). Arbitragetribunalen zijn niet gebonden aan arresten van het Hof van Justitie van de EU. Zij oordelen over de geschillen overeenkomstig het ECT en de toepasselijke internationale rechtsregels- en beginselen, waarbij ook het EU-recht in de overweging kan worden genomen. Omdat arbitragetribunalen in deze afweging andere internationale rechtsregels kunnen laten prevaleren, kunnen arbitragetribunalen zich in intra-EU arbitragezaken toch bevoegd verklaren en dat hebben ze tot nu toe ook gedaan.
Deelt u de mening dat de moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie voor een langzame uitfasering van bescherming voor fossiele investeringen een bedreiging zijn voor het klimaat, aangezien maatregelen nú nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ECT belet overheden niet om maatregelen te nemen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Het ECT stelt alleen voorwaarden voor de wijze waarop dergelijke maatregelen genomen worden conform de beginselen van behoorlijk bestuur zoals ook vastgelegd in onze rechtstaat. Bij de moderniseringsonderhandelingen wordt door de EU gezorgd dat dit verduidelijkt wordt. Allereerst door een betere borging van de right to regulatevoor overheden om maatregelen te kunnen nemen die onder meer in het kader van klimaatverandering noodzakelijk zijn. En ten tweede door bescherming van fossiele brandstoffen uit te faseren, waardoor de focus van het ECT in de toekomst meer zal verschuiven naar de bescherming van investeringen in hernieuwbare energie. Het ECT biedt een bescherming in de zin van non-discriminatie voor doorvoer en investeringen in energie maar regelt niet het energiebeleid en energiekeuzes van de aangesloten landen. Het verdrag bepaalt daarmee niet de snelheid van energietransitie in de aangesloten landen.
Erkent u dat moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie om ook biomassa en carbon capture and storage (CCS) te beschermen via het verdrag in strijd zijn met klimaatdoelen, aangezien het duurzame karakter van deze methodes wordt betwijfeld?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies, welke van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050.
Wat gaat u doen om met zoveel mogelijk lidstaten tegelijkertijd een terugtrekking uit het verdrag te organiseren en zo een sterk signaal af te geven?
Dit is op dit moment niet aan de orde, aangezien het onderhandelingsresultaat nog niet bekend is. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het doel van het kabinet een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat RWE en Uniper alsnog via een omweg het Nederlandse klimaatbeleid kunnen frustreren met hun claims?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze C02-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. De Wet verbod op kolen is een solide wet die ervoor zorgt dat de kolencentrales richting 2030 de maximale bijdrage leveren die ze kunnen in termen van CO2-reductie. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken of deze wet in lijn is met nationale, Europese en internationale regels. Het staat een ieder vrij om de gang naar de rechter te kiezen als zij of hij rechtstreeks door een overheidsbesluit geraakt wordt. Het Nederlandse klimaat- en energiebeleid wordt niet ingegeven door het risico van claims.
Kunt u een overzicht geven van het contact tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met bestuurders of lobbyisten van RWE en Uniper in 2021 en 2022 tot nu toe?
Zaken die op dit moment onder de rechter zijn of bij het arbitragetribunaal aanhangig zijn, worden in onderling contact niet besproken. De Nederlandse Staat voert deze procedures zo transparant mogelijk en informeert de Tweede Kamer regelmatig en proactief over ontwikkelingen. Daarnaast is er op andere onderwerpen regulier contact, zoals de overheid dat ook met andere betrokkenen heeft. Dit is o.a. het geval bij gesprekken over ontwikkeling van waterstof en andere activiteiten die geen onderwerp zijn van juridische procedures brief waarin allerlei facetten van het kolendossier aan bod komen.
Verre reizen naar pinautomaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bijna 10 duizend Groningers wonen te ver van pinautomaat»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat contant geld een basisvoorziening is?
Contant geld is een wettig betaalmiddel en vervult een belangrijke rol in onze samenleving. Ik hecht er grote waarde aan dat iedereen mee kan doen in onze maatschappij. Voor een deel van de consumenten is de mogelijkheid om contant te betalen daarvoor van groot belang. Voldoende toegang tot voorzieningen om contant geld op te nemen is een belangrijke randvoorwaarde hiervoor. Om die reden heeft het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), een overlegplatform waar zowel aanbieders als afnemers van het betalingsverkeer zijn vertegenwoordigd, een aantal jaren geleden de zogenoemde vijfkilometernorm afgesproken. Dit betekent dat vrijwel elk huishouden in Nederland binnen een straal van vijf kilometer toegang moet hebben tot een geldautomaat.2
In juli 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland.3 Uit dit rapport kwam onder andere naar voren dat, door het dalend gebruik van contant geld de afgelopen jaren, de chartale infrastructuur onder druk is komen te staan en afspraken tussen de betrokken partijen noodzakelijk zijn om het functioneren van contant geld te waarborgen.
Op 8 april jl. heb ik het Convenant Contant geld aan uw Kamer aangeboden, dat onder leiding van DNB tot stand is gekomen.4 Dit Convenant is op vrijwillige basis gesloten tussen de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, de banken, chartale dienstverleners, de vertegenwoordigers van toonbankinstellingen, verschillende groepen consumenten en DNB.
In het Convenant zijn o.a. afspraken opgenomen over de kwaliteit en de kosten van de chartale dienstverlening door banken. De afspraken in het Convenant hebben als doel dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch betaald wordt, en voorzien wordt in de benodigde infrastructuur om dit te bereiken.
In het convenant worden onder meer afspraken gemaakt, in beginsel voor de komende vijf jaar, over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (de vijfkilometernorm is hierin opnieuw opgenomen), terugvalopties voor het pinverkeer, een inclusief en toegankelijk betalingsverkeer, het tariferingsmodel van de banken voor chartale dienstverlening, de poortwachtersfunctie van banken bij chartale dienstverlening, de acceptatie van contant geld, de dienstverlening en continuïteit van de chartale dienstverleners, veiligheid, en de monitoring, status en looptijd van het convenant. Daarnaast laat mijn ministerie, samen met DNB, dit jaar onderzoek doen naar hoe het publiek belang van contant geld ook na het Convenant geborgd kan worden. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek delen met uw Kamer.
Waarom wordt de norm in zoveel delen van Nederland, in het bijzonder in het Noorden, niet gehaald?
In het Convenant zijn bereikbaarheid- en beschikbaarheidsnormen opgenomen voor geldopname-automaten en afstortautomaten. Afgesproken is dat Geldmaat een minimum aantal geldautomaten zal realiseren en handhaven per functionaliteit, zoals het opnemen van bankbiljetten. Daaronder valt de bereikbaarheidsnorm dat 99,76% van de inwoners van Nederland binnen een straal van 5 km van hun woonadres toegang hebben tot een geldautomaat.
Ik vind het belangrijk dat er een goede toegang is tot contant geld en dat Geldmaat bij het plaatsen van haar geldautomaten de vijfkilometernorm aanhoudt en een evenwichtige spreiding nastreeft.
Het doel van het plaatsingsbeleid van Geldmaat is het creëren van een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten en het in stand houden van dit netwerk. Van Geldmaat begrijp ik dat zij bij het plaatsen van nieuwe geldautomaten kijkt naar de vijfkilometernorm en naar de vraag naar contant geld. In stedelijke gebieden ligt de nadruk meer op het realiseren van voldoende geldautomaten om alle transacties in deze gebieden te kunnen opvangen. In de rurale gebieden ligt vooral de nadruk op aanwezigheid (bereikbaarheid) van geldautomaten.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat meer dan 95% van de geldopnames plaatsvindt in combinatie met boodschappen doen. Daarom kijkt Geldmaat voor de keuze van locaties van automaten ook of er ook andere voorzieningen zijn, aangezien juist op die plekken behoefte is om geld op te nemen en het ter plaatse uit te kunnen geven. Inwoners die buiten de 5 km-norm vallen, reizen voor hun dagelijkse voorzieningen veelal ook meer dan 5 kilometer hemelsbreed. Geldmaat plaatst daarom, in navolging van de banken, geldautomaten bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de voorzieningen waarop deze inwoners zijn aangewezen voor hun dagelijkse boodschappen, zodat zij daar niet extra voor hoeven te reizen. Op het moment dat er geen andere voorzieningen zijn en/of de vraag naar contant geld naar verhouding klein is, kan een geldautomaat soms alsnog wenselijk zijn als de afstand tot de volgende groot is.
De afgesproken bereikbaarheidsnormen gelden voor Nederland als geheel en niet per gemeente of provincie. Provincies met veel rurale gebieden (zoals Groningen of Friesland), of relatief grote gemeenten (zoals Zeeland) hebben in verhouding meer inwoners die buiten de 5 km-norm vallen dan een provincie met veel stedelijk gebied (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht).
Daarbij is van belang dat de huidige 5 km-norm geldt sinds 2016. Hierdoor is, ondanks het dalende gebruik van contant geld, het percentage mensen dat binnen 5 kilometer geen geldautomaat zou mogen hebben, in 5 jaar tijd niet afgenomen.
Wat vindt u ervan dat in de gemeente Oldambt bijna tien procent van de mensen meer dan vijf kilometer moet reizen, terwijl de landelijke norm 0,24 procent is? Wordt de regio hier niet verwaarloosd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat mensen in de regio letterlijk mijlenver moeten reizen om aan de basisvoorziening contant geld te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Geldmaat destijds ingevoerd? Die zou er toch voor zorgen dat er geen pinautomaten van verschillende banken meer naast elkaar zouden staan, maar wel landelijke dekking worden geboden?
In 2011 is Geldservices Nederland (GSN), de voorganger van Geldmaat, opgericht door drie grootbanken5 om de geldautomatenparken efficiënter in te richten en de kosten daarvan te reduceren. Hiertoe hebben de drie grootbanken hun geldautomaten bij Geldmaat ondergebracht en werd een efficiëntieslag mogelijk door het «ontdubbelen» van geldautomaten die dicht bij elkaar stonden.
De eerder aangehaalde bereikbaarheidsnorm is in 2013 door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) geïntroduceerd bij een afnemend aantal geldautomaten, gebaseerd op de landelijke situatie en spreiding van dat moment. In de bereikbaarheidsmonitor 2016 werd het percentage van 99,76% van de mensen binnen de 5 km-norm gerealiseerd (zie Bereikbaarheidsmonitor6). Die situatie mocht niet verslechteren, zo sprak het MOB destijds af. Bij overname van bancaire automaten door Geldmaat (vanaf 2019) is de norm gehandhaafd en zelfs iets aangescherpt, door het her- of verplaatsen van geldautomaten in een aantal regio’s waar daar inmiddels mogelijkheden voor waren ontstaan. De bereikbaarheidsnorm is gehandhaafd in het recente Convenant Contant geld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat juist in de regio waar voorzieningen al onder druk staan ervoor te zorgen dat er voldoende pinautomaten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën en DNB zetten zich in algemene zin in voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer. In het Convenant zijn duidelijke afspraken gemaakt over de bereikbaarheidsnormen van geldautomaten en ik hecht eraan dat deze afspraken worden nagekomen.
Het exacte plaatsingsbeleid is aan Geldmaat zelf. Het landelijke karakter van een deel van de provincies maakt dat bewoning in de rurale gebieden meer versnipperd is en dat bemoeilijkt het plaatsen van geldautomaten op geschikte locaties in rurale woonkernen.
Geldmaat heeft aan mij aangegeven rurale gebieden die zich buiten de 5 kilometer-straal bevinden te blijven monitoren en wanneer zich een mogelijkheid voordoet, is Geldmaat bereid een plaatsing te realiseren. Dit moet wel op een goede en veilige locatie zijn, met voldoende openingstijden en liefst in combinatie met lokale winkels.
In de meest recente Bereikbaarheidsmonitor7 had Geldmaat het normpercentage behaald (ultimo 2020: 99,78%). Van Geldmaat begrijp ik dat deze dekking per 1 juni jl. 99,7% is. In een aantal gebieden worden nog geldautomaten bijgeplaatst.
Ingevolge de convenantafspraken zal DNB de dekkingsgraad maandelijks blijven monitoren op basis van rapportages van Geldmaat. In bilaterale gesprekken tussen DNB en Geldmaat wordt nu invulling gegeven aan de convenantafspraken, waaronder ook de maandelijkse rapportages met gerealiseerde bereikbaarheidspercentages. Zodra blijkt dat de bereikbaarheidsnorm niet wordt behaald dient Geldmaat automaten bij te plaatsen of te herplaatsen om weer op of boven de norm te komen.