Het bericht ‘Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: ‘Schandalig, nalatig, waardeloos!’’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: «Schandalig, nalatig, waardeloos!»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de deelname van ouderen aan het HOVO (Hoger onderwijs voor ouderen) van de Erasmus Academie past in de visie van dit kabinet over een Leven Lang Ontwikkelen (LLO)?
Alle vormen van leren zijn in alle fasen van leven en werken van belang voor het bewerkstelligen van de leercultuur die het kabinet in het LLO-beleid beoogt. Ook HOVO kan daar aan bijdragen. De Erasmus Academie heeft laten weten dat zij de HOVO-cursussen de afgelopen jaren met verlies hebben uitgevoerd en dat continuering ervan niet langer verantwoord zou zijn.
Kunt aangeven hoeveel mensen in Nederland gebruik maken van het HOVO?
In onderstaand overzicht staan de cijfers van HOVO Nederland over aantallen mensen die in de periode 2014 tot en met 2021 jaarlijks gebruik hebben gemaakt van HOVO.
Instelling
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Achterhoek en Liemers
319
335
337
476
441
481
223
0
Alkmaar
450
494
468
510
415
376
256
76
Amsterdam
6048
6156
6700
6845
6469
6630
4025
3626
Brabant
2138
2523
2825
2509
2523
3155
1716
1321
Noord-Nederland
2973
3451
3595
3649
3549
3785
2020
1678
Leiden
1803
1833
1794
1741
1820
1815
1164
1073
Limburg
840
1214
1221
936
605
462
gestopt
–
Nijmegen
2711
2756
2320
2303
2125
2062
gestopt
–
Rotterdam
4200
3959
3140
2800
3307
3253
2102
2056
Utrecht
2249
2237
2639
2666
2602
2487
1730
1793
Totaal
23731
24958
25039
24435
23856
24506
13236
11623
Deelt u de mening dat er een bredere trend zichtbaar is onder onderwijsinstellingen om te stoppen met HOVO? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onwenselijk is?
In de afgelopen jaren is het HOVO-aanbod inderdaad op meer plaatsen in het land gestopt. Zoals te zien in bovenstaand overzicht is in 2020 het aanbod gestopt in Limburg en Nijmegen. Eerder stopten al HOVO Zeeland in 2010 en HOVO Den Haag in 2012. Dit is erg jammer voor de mensen die graag deelnemen aan HOVO-activiteiten. Het stoppen met het verzorgen van HOVO hangt samen met het feit dat het moeilijk blijkt om dit type onderwijs kostendekkend te organiseren.
HOVO valt niet onder de wettelijke taak van instellingen en wordt niet door de overheid bekostigd. Dat betekent dat instellingen voor deze activiteiten, net als voor andere vormen van contractonderwijs, de integrale kostprijs in rekening moeten brengen en de activiteiten structureel kostendekkend moeten uitvoeren. Structurele aanwending van bekostigingsmiddelen voor contractonderwijs (zoals HOVO) geldt als ondoelmatige besteding van rijksbekostiging en is niet toegestaan.
Kunt aangeven of het HOVO wel of niet onder de nieuwe STAP-regeling valt? Als dat niet het geval is, wat is de reden hiervan?
Indien de instelling die HOVO aanbiedt een instelling is die door het Ministerie van OCW erkend is als aanbieder van formele opleidingen leidend tot een diploma (mbo, hbo en wo), dan mogen zij ook HOVO en ander non-formeel scholingsaanbod opnemen in het STAP-register. Is de aanbieder geen door OCW erkende instelling, dan is opname van HOVO in het STAP-register mogelijk indien sprake is van erkenning door een van de andere keurmerken die bij STAP zijn aangesloten. Momenteel zijn dat NRTO, NLQF, CPION en Cedeo. In de loop van 2022 kunnen ook andere keurmerken die aan voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor toelating tot STAP. Opleiders zijn zelf verantwoordelijk voor het registreren van scholingsactiviteiten in het STAP-register. Individuen kunnen tot de AOW-leeftijd gebruik maken van STAP, omdat STAP bedoeld is voor arbeidsmarktgerelateerde deelname aan scholing.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Erasmus Academie stelt dat het aanbieden van deze cursussen niet meer past bij wat de Erasmus universiteit wil zijn omdat «het HOVO het domein is van de hoogopgeleide, witte Nederlander?»
Volgens de Erasmus Academie heeft de journalist op dit punt absoluut niet het standpunt van de Erasmus Universiteit verwoord. Men vermoedt dat de journalist twee zaken door elkaar haalt, te weten het verbreden van de doelgroep voor de cursussen in 2019 en het stoppen met de opleiding per 2022.
Erasmus Academie is een private aanbieder onder de vlag van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2019 heeft de Erasmus Academie besloten om de doelgroep van het HOVO-onderwijs te verbreden. Het HOVO-onderwijs was oorspronkelijke gericht op mensen die net voor en na de tweede wereldoorlog geen toegang hadden tot het hoger onderwijs. Wie echter naar de deelnemers kijkt van het HOVO-onderwijs in de afgelopen jaren, ziet dat veel van hen een opleiding hoger onderwijs hebben gehad en aan HOVO-cursussen deelnamen vanuit een interesse in een bepaald vakgebied of thema.
Verder was het HOVO-onderwijs van de Erasmus Academie gericht op de 50-plusser. De huidige 50-plusser voelt zich echter geen oudere en voelt zich niet aangesproken door de term «ouderenonderwijs». Bovendien wilde de Erasmus Academie juist geen groepen uitsluiten en de cursussen openstellen voor iedereen die nieuwsgierig is, zin heeft om te leren en zich aangesproken voelt door de veelzijdigheid van academisch onderwijs. Per september 2019 heeft de Erasmus Academie daarom de leeftijdsgrens van 50 jaar en de termen «ouderen» en «HOVO» losgelaten. Het betreffende opleidingsaanbod ging vanaf toen verder onder de naam Erasmus Academie Cursussen. Maar zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 is continuering van de HOVO-cursussen nu niet meer verantwoord vanwege de verliezen die de Erasmus Academie daarop lijdt.
De universiteit geeft aan «... juist geen groepen te willen uitsluiten». Bent u het eens dat door het stoppen met de HOVO, de universiteit juist een hele grote groep uitsluit, namelijk de generatie die begin jaren vijftig van de vorige eeuw niet in de gelegenheid is geweest om hoger onderwijs te volgen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het voornemen van de EU om Oekraïne militair te steunen met 500 miljoen euro extra |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van Ursula Von der Leyen, Josep Borrell en Charles Michel met betrekking tot de extra 500 miljoen euro aan militaire hulp voor Oekraïne1?
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Klopt het dat dit de derde «tranche» van 500 miljoen euro is voor Oekraïne en dat daarmee het plafondbedrag voor de European Peace Facility (EPF) voor het jaar 2022, nu reeds verdriedubbeld wordt?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.2 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.3 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Klopt het dat de bedragen van de EPF niet ten laste van de EU-begroting vallen, maar worden opgebracht door de lidstaten? Is dat ook het geval met de nu aangekondigde extra 500 miljoen euro? Zo ja, bent u het met mij eens dat de EU daarmee sinterklaas speelt met het geld van de lidstaten? Zo ja, bent u bereid mevrouw Von der Leyen daarop aan te spreken?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2. De EPF valt inderdaad buiten de EU-begroting. Niet de Europese Commissie maar de EU lidstaten besluiten over de wijze waarop dit budget wordt besteed. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief over de oprichting van het EPF, d.d. 15 januari 2021.4
Bent u voornemens de aangenomen motie Van Haga c.s.2 over het vasthouden aan de plafondbedragen van de EPF, uit te voeren? Zo ja, wanneer en hoe gaat u in de EU communiceren dat Nederland niet akkoord gaat met extra financiële hulp en niet van plan is mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er vooroverleg geweest met Nederland voordat mevrouw Von der Leyen het aanbod deed? Zo ja, wat was de uitkomst ervan en bent u op de een of andere manier akkoord gegaan? Zo ja, hoeveel gaat Nederland bijdragen en hoe wordt dat gefinancierd? Wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat lidstaten die meedoen aan de EPF, de ruimte hebben om nee te zeggen tegen concrete voorstellen binnen de EPF? Gaat u daar gebruik van maken?
Conform art. 5 van het EPF raadsbesluit (2021/509) vindt besluitvorming plaats op basis van unanimiteit. Lidstaten kunnen zich ook «constructief» onthouden van stemming. Daarover is in art. 5 lid 3 van het besluit is, afgesproken dat een lidstaat die zich van stemming onthoudt betreffende een steunmaatregel inzake de levering van lethale steun, die lidstaat niet bijdraagt in de kosten daarvan. In een dergelijk geval draagt die lidstaat een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen inzake niet-lethale steun.
Het kabinet beoordeelt per voorstel of het kan instemmen met een steunmaatregel.
Klopt het dat Denemarken niet deelneemt aan de EPF (opt-out) en geen financiële bijdrage levert aan het fonds? Is zo’n constructie ook voor Nederland mogelijk? Kunt u deze vraag feitelijk beantwoorden? Zo ja, wat vindt u van deze optie?
De Europese Vredesfaciliteit heeft twee pilaren: de financiering van EU missies en operaties en de financiering van steunmaatregelen. Denemarken heeft een opt-out voor het Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid op het gebied van militaire aangelegenheden en draagt derhalve niet bij aan de eerste pijler, missies en operaties, maar wel aan de twee pijler, steunmaatregelen. Nederland heeft niet gekozen voor een opt-out op het GVDB en het kabinet ambieert dit evenmin.
Wat vindt u ervan dat de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) («de belangenbehartiger van jagers») op haar site uitgebreid schrijft over de rapporten over de instandhouding van de soorten, die door u nog niet met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ik ben teleurgesteld dat de KNJV deze informatie, over rapporten die zij in vertrouwen heeft ontvangen, op haar website heeft gedeeld.
Waarom heeft u deze rapporten met de Jagersvereniging gedeeld, nog voordat de Tweede Kamer de stukken ontving? Hoe rijmt u deze informatievoorziening aan de jagers, zonder dat de Kamer is geïnformeerd, met artikel 68 van de Grondwet?
Ik heb de rapporten in vertrouwen gedeeld met de provincies en de Jagersvereniging om een goed beeld te krijgen van de consequenties van een besluit over de jacht. Zoals ik u mondeling al heb toegelicht, maakte ik me zorgen over de consequenties van het niet openen van de jacht voor faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Om een goed beeld van deze consequenties te krijgen en de juiste afwegingen te maken ben ik met de provincies en de Jagersvereniging in gesprek gegaan en heb ik de rapporten met hen gedeeld.
Wat vindt u ervan dat de KNJV op haar site schreef de rapporten op 4 april 2022 te hebben ontvangen, om vervolgens te schrijven grote vraagtekens te hebben op statistisch, ecologisch en wetenschappelijk vlak?2
Ik ken deze mening van de KNJV en deel deze mening niet. De staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst is door Wageningen Environmental Research (WenR) en Sovon onderzocht op basis van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten en internationaal vastgestelde methodieken. De rapporten zijn zorgvuldig opgesteld.
Is het waar dat er meerdere gesprekken plaatsgevonden hebben en plaatsvinden tussen KNJV en het ministerie, zoals de website van de KNJV meldt? Zo ja, kunt u alle gespreksverslagen tussen het ministerie en KNJV delen met de Kamer en aangeven of er ook soortgelijke gesprekken hebben plaatsgevonden met andere belangenorganisaties en kunt u ook daarvan de gespreksverslagen delen?
Op 15 maart jl. heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd met de KNJV. Hiervan is geen gespreksverslag. Hierna is er op ambtelijk niveau een aantal keren contact geweest tussen de KNJV en het ministerie. Bijgevoegd vindt u een aantal informele interne terugkoppelingen van deze gesprekken. Er zijn geen formele verslagen.
Naast het contact met de KNJV is er over dit dossier ook contact geweest met een aantal gedeputeerden vanuit de provincies. Het ministerie heeft daarnaast op ambtelijk niveau gesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en ambtenaren vanuit de provincies en met LTO Nederland. Van deze gesprekken zijn geen verslagen bij het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen enkele aanleiding is tot een voorkeursbehandeling van de KNJV ten opzichte van maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met dierenbescherming, natuurbescherming in relatie tot faunabeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke andere organisaties heeft u gesproken over dit dossier?
Naar mijn mening is er geen sprake van een voorkeursbehandeling. Ik ga graag het gesprek aan met alle betrokken organisaties. In mijn eerste maanden heb ik veel gesproken met natuurorganisaties, maar nog niet met de jagers. Om deze reden heb ik met hen kennis gemaakt en gesproken over dit dossier, waar zij veel kennis over hebben.
Specifiek op dit dossier is daarnaast, op ambtelijk niveau, ook contact geweest met de provincies en LTO Nederland. Daarnaast zijn ook de Dierenbescherming, Zoogdiervereniging en Vogelbescherming kort voor de publicatie ingelicht over de rapporten.
Is het waar dat de conclusie van het rapport is dat niet alleen de haas en konijn, maar ook de wilde eend, houtduif en fazant onder druk staan en bejaging niet zouden kunnen verdragen, zoals op de website van de KNJV gesuggereerd wordt?
Uw Kamer heeft de rapporten op 14 april jl. ontvangen, samen met een brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 2423). Uit de rapporten blijkt inderdaad dat alle vijf de soorten van de wildlijst zich landelijk niet in een gunstige staat van instandhouding bevinden. Uit de rapporten blijkt ook dat jacht niet de hoofdoorzaak is van, of slechts beperkt bijdraagt aan, de achteruitgang van deze soorten. Het niet openen van de jacht zal daarom niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst zou wel een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, omdat jacht de basis is voor de organisatie van het faunabeheer. Over de consequenties van het sluiten van de jacht maak ik mij zorgen. Daarom wil ik samen met provincies en stakeholders aan de slag met een gebiedsgerichte aanpak waarbij de jacht wordt gesloten in die gebieden waar het echt slecht gaat.
Is het waar dat u het voornemen heeft de jacht voor slechts één jachtseizoen te sluiten, zoals de KNJV op haar website suggereert? Zo ja, hoe komt de KNJV aan dergelijke (voor)informatie? Zo nee, bent u bereid de KNJV aan te spreken op het verspreiden van onjuiste informatie?
Door middel van bovengenoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om voor het komend seizoen (2022/2023) de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de rapporten over de staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst zorgvuldig opgesteld. De rapporten geven echter nog geen volledig beeld voor een gebiedsgerichte aanpak, waar ik naar streef. Deze aanpak houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. Zoals ik in deze brief heb aangegeven, ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Erkent u dat volgens artikel 3.22 lid 5 van de Wet Natuurbescherming3 de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is niet geopend mag worden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat wanneer uit de rapporten blijkt dat vrij bejaagbare diersoorten zich in een ongunstige of slechte staat van instandhouding bevinden, dit aanleiding zou moeten zijn om die vrije bejaagbaarheid voor langere tijd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat art 3.22, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. De jacht vormt echter maar een kleine drukfactor. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de soorten op de wildlijst is habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Zoals ik in mijn brief heb toegelicht, streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd te differentiëren, zodat maatwerk kan worden geboden.
Is het waar dat er een proces is uitgestippeld voor de behandeling van het onderzoek met betrekking tot de wildlijst, het komen tot een besluit daarover en de afkondiging daarvan in de eerste twee kwartalen van 2022? Zo ja, hoe komt de KNJV aan die informatie en bent u bereid die ook met de Kamer te delen? Is het proces ook met andere belangenorganisaties besproken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt. In de verzamelbrief Natuur van 25 mei 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 247) is aangegeven dat de staat van instandhouding van de soorten van de wildlijst wordt onderzocht en dat ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid zal worden gegeven. Voor het niet openen van de jacht is een wijziging van de Regeling natuurbescherming, en beleidsneutrale voortzetting onder de Omgevingswet (die 1 januari 2023 in werking treedt), noodzakelijk. In de gesprekken met de KNJV, de provincies en de andere stakeholders is de planning besproken die het ministerie nodig acht om het proces, inclusief consultatie van de wijzigingsregeling, zorgvuldig te doorlopen zodat de wijzigingsregeling in werking kan treden vóór de start van het jachtseizoen op 15 augustus.
Inmiddels is de wijzigingsregeling gepubliceerd voor internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wildlijst/b1).
Is het waar dat u niet de mogelijkheid heeft de wildlijst te schrappen of die terug te brengen tot nul vrij bejaagbare dieren, zoals gemeld op de website van de KNJV? Zo ja, waarom zou u de wildlijst niet kunnen inperken? Zo nee, deelt u de mening dat de schadelijke suggestie over de onmacht van de Minister de KNJV zou moeten diskwalificeren als bevoordeelde gesprekspartner met de mogelijkheid tot het ontvangen van voorinformatie vanuit het ministerie?
Het schrappen van de wildlijst of van soorten van de wildlijst betreft een wetswijziging. Ik acht dat nu niet wenselijk vanwege het definitieve karakter van de wijziging en de duur van het proces om dit tot stand te brengen.
Een wetswijziging vergt een besluit van de regering en de Staten-Generaal (Tweede en de Eerste Kamer) tezamen. De wet biedt mij wel de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de jacht wordt geopend door middel van een ministeriële regeling (artikel 3.22, tweede lid, Wnb).
Ik overweeg een wetswijziging indien zou blijken dat wet onvoldoende ruimte biedt voor gebiedsgericht maatwerk.
Hoe kan het dat de KNJV op haar website stelt dat u voornemens bent een oplossingsrichting te presenteren aan de Kamer, maar niet voornemens bent een wetswijziging voor te bereiden met betrekking tot de wildlijst? Hoe komt de KNJV aan deze informatie? Is deze informatie juist? Zo nee, wat bent u voornemens te doen?
Dit is onderwerp geweest van de gesprekken met de KNJV. Zoals ik uw Kamer door middel van de brief van 14 april jl. heb geïnformeerd, ben ik voornemens om via een ministeriële regeling de jacht op de haas niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht en de jacht op het konijn niet te openen in alle provincies.
Kunt u aangeven of er enig verband bestaat tussen de recente overstap van KNJV-medewerkers naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de kennelijke informatievoorsprong van de KNJV op andere belangenorganisaties?
Hier bestaat geen enkel verband tussen.
Hoeveel van dergelijke nieuwe aanstellingen bij het Ministerie van LNV van ex-medewerkers van de KNJV hebben in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Medewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben een grote diversiteit aan achtergronden. In de personeelsregistratiesystemen van het ministerie wordt de achtergrond van een medewerker niet vermeld.
Wat vindt u ervan dat dat de KNJV de aan haar verstrekte voorinformatie gebruikt om het onderzoek van Wageningen Environmental Research te laten analyseren op juistheid en zich voorbereidt op mogelijke juridische stappen, zoals de KNJV op haar website meldt? Waarom heeft u besloten slechts één speler in het maatschappelijk krachtenveld en kennelijk een opponent in een juridische procedure voorinformatie te verschaffen, zelfs vóór de Kamer geïnformeerd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, sta ik volledig achter de rapporten van WenR en Sovon. Het staat de KNJV vrij om de rapporten te analyseren en eventueel juridische stappen te nemen wanneer zij dat nodig acht. Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht waarom ik het noodzakelijk vond om dit dossier met de KNJV te bespreken voordat ik de Kamer informeerde over mijn besluit.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Heeft u in beeld hoe groot de groep mensen is met een zeer kwetsbare gezondheid, waarbij vaccins niet werken door een slechtwerkend immuunsysteem?
Bij sommige mensen met een (ernstige) afweerstoornis werken vaccinaties mogelijk minder goed. Het RIVM heeft samen met een werkgroep van medisch specialisten in september 2021 geïnventariseerd welke mensen in aanmerking zouden moeten komen voor een derde vaccinatie, in aanvulling op de basisserie. Er zijn in dit kader circa 133.000 mensen uitgenodigd voor een aanvullende prik op de basisserie. Een deel van deze patiënten laat wel een goede antistofrespons zien na vaccinatie. Dit blijkt uit voorlopige resultaten van een aantal studies die door ZonMw worden gefaciliteerd. Lopend onderzoek zal naar verwachting factoren identificeren die de immuunrespons na vaccinatie kunnen voorspellen.
Kunt u toelichten waarom u de medicijnen niet direct heeft ingekocht, maar heeft besloten om de medicatie via de Europese Unie in te kopen?
Ik heb tijdens de coronacrisis meerdere Covid-behandelingen ingekocht, zowel via de bilaterale, als via de Europese route. De afweging over welke route de meeste voordelen biedt, maak ik altijd per behandeling, alhoewel het soms uiteraard afhankelijk is van hoe de behandeling wordt aangeboden door de firma. Zo wordt de behandeling Evusheld door de firma AstraZeneca enkel bilateraal aangeboden en heb ik deze behandeling dan ook via deze route besteld. Voor het middel Lagevrio geldt dat ik zowel via de Europese route als via de bilaterale route een reservering heb geplaatst, maar dat de bilaterale reservering inmiddels is verlopen, omdat de firma nog geen handelsvergunning heeft. De reservering via de Europese inkooproute staat nog steeds. Voor de behandeling Paxlovid van Pfizer geldt dat deze firma de behandeling zowel Europees als bilateraal onder dezelfde voorwaarden aanbood – voorwaarden die voor mij onacceptabel waren. Dit had tot gevolg dat ik heb besloten tot een Europese inkoop, omdat deze route internationale solidariteit waarborgt, en mogelijk door een verenigde onderhandelmacht betere voorwaarden kan bewerkstelligen.
De bewering van Pfizer in het artikel dat de Europese route hiermee «langzamer» is dan de «snelle» bilaterale route is dan ook opmerkelijk, gezien Pfizer in beide trajecten voornemens was om vast te houden aan voor mij belemmerende voorwaarden en daarmee de snelle toegang van patiënten tot hun behandeling in eigen hand heeft.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de preventieve medicatie zo snel als mogelijk bij deze patiënten terecht komt, zodat zij ook goed beschermd zijn tegen corona en niet meer in isolatie hoeven te blijven?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma besluit om het geneesmiddel, via de reguliere verkooproute, zelf in Nederland op de markt te brengen, en het geneesmiddel niet alleen aan overheden te willen verkopen. Vooralsnog koop ik nieuwe Covid-behandelingen centraal in, zoals ik voornemens ben te doen met Paxlovid en Lagevrio en zoals ik dit reeds voor Evusheld heb gedaan. Zodra Evusheld door de firma geleverd kan worden zal ik dit middel via het RIVM beschikbaar stellen. De inzet van Evusheld in Nederland is uiteindelijk aan de beroepsgroep.
Kunt u garanderen dat er genoeg preventieve medicijnen worden besteld voor alle mensen met een slechtwerkend immuunsysteem? Zo nee, waarom niet?
Het is vanwege meerdere factoren onmogelijk om dit te garanderen. Het is lastig om te voorspellen welke virusvariant(en) de komende periode zullen circuleren en hoe ziekmakend deze zijn. Ook behoudt niet elk geneesmiddel zijn werkzaamheid tegen nieuwe varianten. Zoals ik eerder mondeling heb aangegeven in mijn reactie op de motie Den Haan over het veiligstellen van preventieve geneesmiddelen voor kwetsbare patiënten, zal ik een maximale inspanning leveren, met een inkoopstrategie die gebaseerd is op veelvuldig contact met het veld over welke geneesmiddelen zij voor welke groepen willen toevoegen aan het behandelarsenaal, en in welke hoeveelheden. Hierbij moet ik altijd rekening houden met de beschikbare kennis op het moment dat een inkoopbeslissing moet worden genomen. Dit is staand beleid, in lijn met uw oproep in motie Den Haan, die ik hiermee als voldaan beschouw.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de inkoop van de medicijnen Lagevrio, Paxlovid en Evusheld?
Ik verwacht in juni eerste levering van Evusheld. Voor zowel Lagevrio en Paxlovid lopen de onderhandelingen nog.
Kunt u toelichten waarom u in uw brief van 1 april 2022 over de lange-termijnaanpak van COVID-19 schrijft dat het medicijn Evusheld naar verwachting in juni beschikbaar is? Waar hangt dit vanaf?2
De firma geeft aan niet eerder te kunnen leveren.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beschermen van kwetsbaren prioriteit geeft?
We zitten inmiddels in het derde coronajaar. Het kabinet heeft in deze fase ervoor gekozen om de doelen van het coronabeleid te herzien. Het kabinet gaat voortaan sturen op twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit én het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen. Het beschermen van ons allemaal en van kwetsbaren in het bijzonder heeft daarbij onverminderd de aandacht van het kabinet. Zo valt onder het eerste doel het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Denk bijvoorbeeld aan jongeren en mensen met een beperking die in intramurale zorg verblijven. Als onderdeel van het tweede doel wordt ook gestuurd op het toegankelijk houden van het zorgstelstel voor medisch kwetsbaren. Zoals aangekondigd in mijn Kamerbrief van 1 april jl., is het wenselijk om in het verlengde van de twee nevengeschikte doelen ook de advisering over het coronabeleid vanuit verschillende invalshoeken (epidemiologisch, maatschappelijk) een meer gelijkwaardige positie te geven. Hiertoe onderzoekt het kabinet de oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat naast het OMT zou staan. Bij de samenstelling van het MIT zal goed worden nagedacht over de expertise die de leden met zich meebrengen. Daarbij zal ik, samen met mijn collega van SZW letten op een evenwichtige samenstelling waarbij we ook oog hebben voor de positie van kwetsbaren. Ik hoop uw Kamer in juni nader te kunnen informeren over het MIT.
Naast de aandacht voor kwetsbaren in de herziene doelen van het coronabeleid, wordt op diverse vlakken extra inzet gepleegd om mensen met een medisch kwetsbare gezondheid te beschermen. Deze inzet bestaat bijvoorbeeld uit de aanschaf van Covid-behandelingen voor medisch kwetsbaren die te weinig profiteren van vaccinatie (immuun-gecompromitteerden), het via de apotheek gratis aanbieden van beschermingsmiddelen en zelftesten voor de medisch hoog-risico patiënten die zichzelf vanwege hun aandoening isoleren, en het beschikbaar houden van de testcapaciteit van PCR-testen via de GGD voor medisch kwetsbaren die meer risico lopen op ernstig beloop van Covid-19 en eventuele nevenschade houden, zodat we in staat blijven om het virus bij deze groepen sneller op te sporen en ook sneller de benodigde (ziekenhuis)zorg te bieden die nodig is.
Wat vindt u van het pleidooi van een groep mensen met een slechtwerkend immuunsysteem om het dragen van mondkapjes te verplichten op belangrijke plekken zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken en apotheken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de voorgaande vraag, zitten we inmiddels in het derde coronajaar. In deze fase van de pandemie, roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen. Bijvoorbeeld door het dragen van een mondkapje. Bestuurders van zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor het leveren van een goede kwaliteit van zorg; daarbij bepaalt het bestuur het beleid omtrent het wel of niet verplicht dragen van mondkapjes in de eigen instelling.
De overheid blijft inzetten op bewustwording in de publiekscommunicatie: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iedereen zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen. In de communicatie wordt bijvoorbeeld om begrip gevraagd voor mensen die nog een mondkapje willen dragen, of aan familie en vrienden gevraagd om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek.
Bent u bereid om de FFP2-maskers die betere bescherming bieden, maar relatief duur zijn, voor mensen met een slecht immuunsysteem tijdelijk gratis beschikbaar te stellen totdat de preventieve medicijnen in Nederland beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De kwetsbare groep die zich vanwege een medische aandoening voor langere tijd in thuisisolatie bevindt, kan één keer per maand gratis persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en zelftesten ophalen bij de apotheek. In deze maandelijkse PBM pakketten zitten op dit moment chirurgische mondneusmaskers (type IIR). Deze mondneusmaskers hebben een hoge bacterie-filterprestatie van 98% op uitgeademde lucht. Op ingeademde lucht is de filterprestatie minder hoog. FFP2-maskers bieden de drager – ten opzichte van type IIR – een hoge inadembescherming (95%). FFP2-maskers zitten niet in de huidige PBM pakketten. Het OMT adviseert in zijn 142e advies dat kwetsbaren zich afhankelijk van de context kunnen beschermen met een type IIR- of FFP2-mondneusmasker. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken of FFP2-maskers op korte termijn toegevoegd kunnen worden aan deze PBM pakketten. Ik verwacht de Kamer hierover op korte termijn te informeren.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus d.d. 19 april 2022?
In overleg met de indiener is beantwoording binnen deze termijn niet gehaald.
De Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst voor fraudeonderzoek selecteerde op afkomst, leeftijd en geloof en dat dit niet alleen is gebleken uit recente PwC-onderzoeken, maar dat dit al veel eerder bekend was?
In het artikel2 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20213. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd4. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20215 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20216 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt7. Zoals toegezegd op 14 april jl.8 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 20219 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat de Belastingdienst dit al anderhalf jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën dit al een jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat u hier zelf tot twee weken terug niets van af leek te weten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt u niet op de hoogte gehouden door uw eigen ambtenaren, zoals dat eerder bij staatsecretaris Eric Wiebes ook het geval was?
Zie antwoord vraag 2.
Communiceren de Belastingdienst en het kerndepartement wel adequaat met elkaar? Of wordt er wederzijds informatie achtergehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meerdere directeuren van de Belastingdienst hiervan op de hoogte waren
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de informatie niet gedeeld met het ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u een kunstmatig onderscheid tussen de begrippen discriminatie en racisme?
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Kunt u de algemeen geldende definitie hanteren van racisme, in plaats van een zelf verzonnen definitie van racisme («stelselmatige vernedering van een bevolkingsgroep»)?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de volledige discriminerende handleiding aan de Kamer doen toekomen? En dus niet de variant waarin 78 van de 89 pagina’s zijn weggelaten en van de 11 overige pagina’s het merendeel?
Zoals toegezegd op 14 april jl.10 stuur ik uw Kamer bijgaand de handleidingen van het proces «analyse aan de Poort». In de openbare versies is toezicht- en privacygevoelige informatie onzichtbaar gemaakt. Ik verstrek uw Kamer vertrouwelijk versies waarin alleen namen van personen zijn geanonimiseerd.
Kunt u de volledige handleiding aan de Kamer doen toekomen, evenals alle versies die in voorgaande jaren hebben bestaan, evenals alle andere handleidingen, die iets te maken met selectie voor een intensievere controle dan de standaardcontrole?
Zie antwoord vraag 12.
Wie heeft de desbetreffende handleiding (handleidingen) opgesteld? Van wie kreeg hij of zij input of instructies hiervoor?
De handleidingen betroffen een op medewerkersniveau vervaardigde informele werkinstructie. Sinds 2014, de beginjaren van de aanpak systeemfraude, werd elk jaar een nieuwe handleiding gemaakt. Hierin werden de opgedane ervaringen bij de signalering en aanpak van systeemfraude beschreven en gedeeld. Deze handleidingen zijn niet formeel binnen de Belastingdienst vastgesteld, bijvoorbeeld door het management of door de corporate dienst Vaktechniek. Ze zijn niet goedgekeurd op politiek niveau. De handleidingen werden gebruikt door een beperkt aantal analisten dat werkzaam was aan de Poort.
Onder wiens politieke verantwoordelijkheid gebeurde dit?
Zie antwoord vraag 14.
Is de handleiding goedgekeurd op politiek niveau? Zo nee, door wie is hij dan goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Wie hield toen, en wie houdt nu, intern en extern toezicht op het ontwerpen en in gebruik nemen van risicomodellen en algoritmes?
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) is de interne toezichthouder voor het gehele Ministerie van Financiën. De Autoriteit Persoonsgegevens is de externe privacytoezichthouder. Een risicomodel of algoritme maakt altijd onderdeel uit van een verwerking en bij verwerkingen met een hoog risico voor betrokkenen, wordt er een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Deze GEB wordt, na beoordeling door of namens de Privacy Officer en de Chief Information Security Officer van de Belastingdienst, verplicht langs de FG geleid voor advies. Voorafgaand aan de verwerking kan de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd worden als uit de GEB blijkt dat de verwerking ondanks maatregelen een hoog risico oplevert.
Risicomodellen worden op één plek binnen de Belastingdienst ontwikkeld, namelijk bij de directie Datafundamenten & Analytics. Deze directie heeft gespecialiseerde medewerkers in dienst en heeft in de processen voor het ontwikkelen van risicomodellen waarborgen ingebouwd opdat deze modellen voldoen aan de regelgeving hiervoor.
Toezicht op het ontwerp en het gebruik vindt plaats door de reguliere toezichthouders: eerstelijns door de beleidsverantwoordelijke directie zelf, tweedelijns door de Chief Information Officer (CIO) en derdelijns door de externe auditor. Daarnaast onderzoekt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane welke waarborgen deze organisaties nodig hebben, om de rechtmatigheid en de transparantie van de risicoselectie (beter) te kunnen garanderen. Deze waarborgen zien onder andere op rechtsbeginselen als proportionaliteit en doelbinding, maar ook op een transparantie en uitlegbaarheid. Inmiddels is het kader gereed voor bestuurlijke besluitvorming. Tot slot is in 2021 de adviescommissie Analytics aangekondigd. Dit zal een onafhankelijke commissie zijn die het Ministerie van Financiën en daarmee de Belastingdienst gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken rondom het gebruik van algoritmen en data-analyse, ook wel analytics genoemd.
Welke rol speelt de Interne Toezichthouder van de Belastingdienst hierin en welke rol de functionaris gegevensbescherming en de Autoriteit Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst verbaasd wordt gereageerd op de conclusie van PwC dat een reconstructie van de selectiegronden niet mogelijk zou zijn?
Ik heb tot op heden geen signalen gekregen vanuit de Belastingdienst gekregen dat een reconstructie wel mogelijk is.
Klopt het dat een dergelijke reconstructie wel degelijk te maken is? En dat verschillende directies betrokken waren en dat dit dus «organisatorisch» was?
PwC heeft in het rapport aangegeven waarom een reconstructie niet meer mogelijk is. Ondanks dat ik graag gezien had dat dit wel mogelijk was, twijfel ik niet aan de conclusie van PwC.
Klopt het dat er geselecteerd is op «uiterlijk en voorkomen», «een niet-westers voorkomen», «geslacht (man)», «leeftijd (18–35)» en «materieel bezit», al dan niet in combinaties met elkaar? Zo ja, waarom werd hierop geselecteerd?
In mijn brief van 29 maart jl.11 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen voor analisten aan de poort en een daderprofiel. Hierbij is onder meer van belang dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast. Ik heb op 24 februari jl.12 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoorden op vragen 10 en 11. Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Op 29 maart jl. heb ik het feit dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen en een daderprofiel onacceptabel en moreel verwerpelijk genoemd. Ik ben daarbij ook ingegaan op mijn maatregelen om deze praktijken te bestrijden.
Klopt het er bij onderzoek naar het aftrekken van giften in het bijzonder gekeken werd naar burgers met een Turkse of Marokkaanse (tweede) nationaliteit?2
Ik heb op 24 februari jl.14 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 29 maart jl.15 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een analyse (verwarrenderwijs werd dit ook een query genoemd, maar hier wordt geen «query aan de Poort» bedoeld) naar de Turkse nationaliteit in het kader van een onderzoek naar giftenaftrek uit 2015. Mijn voorganger heeft op 15 november 201916 citaten over deze query met uw Kamer gedeeld. In de handleiding voor analisten aan de Poort worden nationaliteit en afkomst in algemene zin genoemd bij de beoordeling van giftenaftrek. De Turkse en Marokkaanse nationaliteiten waren in de query-opdrachten en volgens de handleidingen voor de detectie aan de Poort geen selectiecriterium bij het toezicht op aangiften met giftenaftrek.
Klopt het dat er extra controle was op aftrek van zorgkosten bij achternamen, die eindigen op -ic?
In mijn brief van 24 februari jl.17 heb ik aangegeven dat PwC in een handleiding uit 2018 de combinatie van hoge aftrek van medicijnkosten met achternamen eindigend op -ic tegenkwam als voorbeeld van een opvallend patroon van uitgaven dat voor fraudeonderzoek in aanmerking komt.
Achtergrond hiervan is dat bij de analyse aan de poort op een bepaald moment opgevallen is dat er ineens meerdere aangiften werden gedaan met hoge zorgkosten met overeenkomende opvallende bedragen van personen met namen eindigend op IC. Een aantal van deze aangiften is opgeleverd voor controle en de zorgkosten bleken onjuist te zijn, vermoedelijk gefingeerd. Dat was aanleiding om in de handleiding voor de analisten aan de poort inzake het volgende belastingjaar op te nemen dat ze moesten letten op dit patroon. Daarbij was de eerste stap om te filteren uit de query op hoge zorgkosten met opvallende bedragen, dan is de instructie om onder meer aangiften met namen eindigend op IC voor controle op te leveren.
Klopt het dat vooral «allochtonen, meestal met partner» als risico werden gezien?
In mijn brief van 24 februari jl.18 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over de klanten van een mogelijke facilitator. Ik heb toen deze en andere door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat belastingadviseurs onder de loep werden genomen, als zij veel «allochtone» klanten hadden?
In mijn brief van 24 februari jl.19 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van een observatie over een individuele casus over de migratieachtergrond van het klantenbestand van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat er extra controles waren bij startende ondernemers, maar dan alleen met «allochtone» achtergrond?
PwC merkt in zijn onderzoek naar de effecten van FSV binnen MKB op dat zij verschillende documenten waargenomen heeft over het beleid rondom de selectie van ondernemers voor startersbezoeken. Dit zijn geen controlebezoeken, maar bezoeken waarin de Belastingdienst kennismaakt met een beginnend bedrijf en ondernemers kan inlichten over hun rechten en plichten. Daarin kwam het voor dat de herkomst (nationaliteit) van ondernemers als een van de leidende selectiecriteria wordt genoemd. Deze voorbeelden zijn op 24 februari jl.20 met uw Kamer gedeeld. Deze voorbeelden hebben het karakter van teaminstructies en zijn regio specifiek. Het merendeel van de documenten heeft betrekking op de jaren rondom 2010. Uit deze stukken leid ik af dat het hebben van een «allochtone» achtergrond in die tijd regionaal een van de selectiecriteria was voor het uitvoeren van een startersbezoek.
Klopt het dat er werd gekeken naar «allochtone» familienamen?
In mijn brief van 24 februari jl.21 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over een opvallende samenwoonsituatie van mensen met een buitenlandse achternaam.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoord op vragen 22 en 23. Discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Ik ga daarom samen met de Belastingdienst in gesprek met het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, als deskundigen op dit gebied. Op dit moment vind ik het moeilijk om een absoluut oordeel uit te spreken over de bevindingen van PwC. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Zie antwoord vraag 30.
Het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes. |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij ongelukken met e-bikes: «Auto’s verwachten vaak niet dat ik zo snel zal gaan»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes?
Het geeft aan dat ook de fietsveiligheid van jongeren aandacht verdient.
Deelt u de zorgen van VeiligheidNL over het verhoogde risico op letsel voor jongeren op e-bikes in vergelijking met jongeren op «normale» fietsen?
Zie antwoord op vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van de antwoorden op mijn eerdere Kamervragen van 28 juli 20212, waarin u pleit voor een homogener snelheidsbeeld stappen ondernomen om het zeer uiteenlopende snelheidsbeeld op fietspaden te verkleinen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Ja, in het kader Lichte Elektrische Voertuigen (LEVs) zijn keuzes gemaakt over het maximale nominale vermogen en de maximale versnelling van deze voertuigen. Het uitgangspunt hierbij is het bevorderen van fietsachtig gedrag van LEVs. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de verzamelbrief verkeersveiligheid die voor het commissiedebat verkeersveiligheid van 20 april wordt verstuurd. Daarnaast wordt in samenwerking met wegbeheerders en andere stakeholders door Rijkswaterstaat WVL onderzoek gedaan naar mogelijkheden en noodzaak van maatwerk voor de plaats op de weg van LEVs, vooral voor de zware e-bakfiets. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer dit jaar verwacht.
Hoe kijkt u aan tegen de invoering van een verplichte maximumsnelheid van 25 kilometer per uur voor elektrisch aangedreven fietsen? Indien positief, hoe wilt u dit gaan handhaven?
Op dit moment geldt al dat fietsen met trapondersteuning geen ondersteuning meer mogen leveren wanneer de snelheid van 25 km/h is bereikt. De bestuurder kan wel harder gaan, maar moet dan net als bij een gewone fiets, zelfstandig deze snelheid weten te bereiken en vast te houden.
Ziet u iets in een verbod op e-bikes voor kinderen, om zo het risico op letsel te voorkomen?
Dit is een dilemma. Aan de ene kant wil je graag dat kinderen om verschillende redenen zo veel mogelijk fietsen. De e-bike kan een uitkomst bieden in het geval de school bijvoorbeeld op ruime afstand van huis is. Aan de andere kant wil je dat kinderen zo min mogelijk risico lopen in het verkeer. Het rapport van VeiligheidNL wordt nader bestudeerd om te bezien welke eventuele maatregelen effectief zijn ter verbetering van de fietsveiligheid onder kinderen3.
Kunt u concreet aangeven welke mogelijkheden u ziet om de verkeersveiligheid op de fietspaden te verbeteren de komende jaren?
Via verschillende sporen wordt hier op ingezet. Het gaat dan om betere registratie van ongevallen en het verkrijgen van meer inzicht in de ongevallencijfers. Om meer informatie over bijvoorbeeld ongevalslocaties en vervoermiddelen van verkeersslachtoffers te krijgen, wordt gewerkt aan het beschikbaar maken van ambulancegegevens voor verkeersongevallenanalyses. Daarnaast werken wegbeheerders, in het kader van het SPV, aan risico-analyses en uitvoeringsprogramma’s. Deze helpen wegbeheerders een risicogestuurde afweging van investeringskeuzes te maken. Het «vergevingsgezind» maken van fietsinfrastructuur is hiervan een goed voorbeeld en dit is ook gedaan met het geld van de eerste tranche investeringsimpuls en volgt binnenkort een tweede tranche. Verder wordt ingezet op gedragsprogramma’s om fietsers te stimuleren tot veiliger fietsgedrag. Zo is het terugdringen van het gebruik van de mobiele telefoon op de fiets onderdeel van de MONO-campagne. Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten Rijk, provincies en gemeenten in op het programma «Doortrappen». Op logische momenten worden oudere fietsers aangesproken door logische gesprekspartners in hun eigen omgeving, zoals de fysiotherapeut, de fietsenmaker of de sportvereniging om meer bewust te worden van hun fietsveiligheid en hoe zij die kunnen vergroten.
Mede op basis van het recente rapport van VeiligheidNL wordt bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Uw Kamer wordt hier uiterlijk eind van dit jaar over geïnformeerd.
Deelt u de zorgen van de Fietsersbond dat de huidige inrichting van de fietspaden achterhaald is en aan vernieuwing toe is? Zo ja, welke verbeteringen stelt u voor de komende jaren voor?
Het zo snel mogelijk naar het nultarief brengen van de btw op groente en fruit vanwege steeds duurdere boodschappen |
|
Eva van Esch (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u zich herinneren dat u ten tijde van de coronacrisis in mei 2020 het btw-tarief op mondkapjes naar nul bracht?
Ja. Op 19 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten dat tijdelijk geen btw werd geheven op de levering van mondkapjes in verband met de bestrijding van de coronacrisis.2
Kunt u zich herinneren dat u toen minder dan drie weken de tijd nodig had om van besluit tot uitvoering over te gaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat boodschappen, waaronder groente en fruit, fors duurder zijn geworden?2
Uit onderzoek van het CBS4 uit 2021 bleek dat de prijzen van gezondere voedingsmiddelen in tien jaar tijd met gemiddeld 21 procent zijn gestegen. De prijsstijging van ongezondere producten was minder groot, namelijk bijna 15 procent.
Ook het afgelopen jaar is de prijs van voeding gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS5. Voedingsmiddelen waren in april 8,5 procent duurder dan een jaar eerder, in maart was dat 6,2 procent. De prijsontwikkeling van vlees droeg hieraan het meeste bij, de prijsstijging op jaarbasis nam toe van 5,5 procent in maart naar 10,5 procent in april. Ook groenten, zuivelproducten en brood en granen werden duurder.
Erkent u dat het juist voor mensen met een lagere sociaaleconomische status moeilijk is om gezond te eten, mede vanwege de stijgende voedselprijzen?
Mogelijk wordt voor groepen met een lagere sociaaleconomische positie gezond eten extra bemoeilijkt door hogere prijzen van (gezond) voedsel. Volgens het Nibud liggen de kosten van een gezond voedingspakket – producten die iemand gemiddeld op een dag nodig heeft om gezond te blijven – op ongeveer 6 tot 7 euro per dag.6 Bij een minimaal inkomen kan dit hoog zijn.
Niet alleen de betaalbaarheid van voedsel heeft invloed op de mogelijkheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie om gezond te eten. Gezond eten vraagt ook om een goede voedselvaardigheid. In lage welstandsgroepen kunnen kortetermijnzorgen de overhand nemen waardoor de mentale ruimte vermindert die nodig is voor voedselvaardigheid. Bovendien kunnen deze groepen meer invloed van een (ongezonde) voedselomgeving ondervinden; in wijken waar meer mensen met een lagere sociaaleconomische positie wonen, zijn vaak meer fastfoodlocaties7. Dit kan het voor hen moeilijker maken om gezond te eten.
Erkent u dat voor onbewerkte groente en fruit zoals een broccoli of een appel geen ingewikkelde definitiekwesties spelen, zoals bij bewerkte productcategorieën wel het geval is?
In het coalitieakkoord is onder meer opgenomen dat wordt bezien hoe de btw op groente en fruit op termijn kan worden verlaagd naar 0%. Het kabinet is momenteel bezig deze afspraak uit te werken. Het introduceren van een btw-nultarief voor specifieke voedingsmiddelen zoals groente en fruit levert complexiteit op voor ondernemers en de Belastingdienst. Ieder onderscheid roept namelijk onvermijdelijk de vraag op waar de grens precies ligt. Dit geldt ook als het onderscheid zou worden aangebracht op basis van het criterium «onbewerkt». Ook dit woord dient een specifieke invulling en afbakening te krijgen die werkbaar is voor ondernemers en de Belastingdienst. Zo worden broccoli en appels soms gewassen, verpakt, gesneden en/of geschild. Deze producten hebben dan in zekere zin «bewerking» ondergaan. Bij dergelijke afbakeningsvragen is het fiscale neutraliteitsbeginsel ook van belang. Dat beginsel verzet zich ertegen dat – vanuit het oogpunt van de consument – soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.
Waarom kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit dan niet sneller regelen?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is het van belang om groenten en fruit goed te definiëren. Dit wordt momenteel uitgewerkt en dat kost enige tijd. Het kabinet acht het van belang dat dit snel, maar ook zorgvuldig en in één keer goed gebeurt. Het is daarom niet mogelijk om dit voor 1 juli 2022 te regelen.
Zoals de overgenomen motie van het lid Grinwis beschrijft, zal de regering zich maximaal inspannen om de voorgenomen verlaging van btw op groente en fruit naar 0% nog tijdens de lopende kabinetsperiode door te voeren.8 Daarbij speelt ook de budgettaire inpasbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit in ieder geval voor 1 juli 2022 regelen om de stijgende kosten van gezonde boodschappen te dempen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de invoering van het nultarief op bewerkte groente en fruit veel sneller te regelen dan «lopende deze kabinetsperiode»?3
Zoals aangegeven ga ik samen met de Staatssecretaris van Financiën voor komende zomer de Kamer informeren over het plan van aanpak voor het invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, inclusief een onderzoek naar de afwegingen en keuzes op het gebied van uitvoering die hierbij horen.
Het bericht dat een Nederlandse journalist hardhandig Oekraïne is uitgezet |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Nederlands Dagblad «De uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne: Een reconstructie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal heeft hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht hebben. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is geweest.
Kunt u bevestigen dat Dulmers onder dwang het land is uitgezet? Was deze uitzetting in uw ogen legitiem?
Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen op welke wijze de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien de heer Dulmers is behandeld op de manier zoals beschreven in het artikel, is dat voor betrokkene een uiterst nare ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie ook kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Klopt het dat Dulmers zijn persaccreditatie voor Oekraïne voor 10 jaar is kwijtgeraakt? Zo ja, vindt u dit proportioneel?
De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de heer Dulmers voor 10 jaar geen persaccreditatie voor Oekraïne kan verkrijgen. Het is in geval van oorlog of andere noodsituaties toegestaan om vrijheden in te perken, waaronder de persvrijheid. In de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om militaire doelen, militairen, burgers en hulpdiensten te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. Welke reactie daarop toelaatbaar is, is afhankelijk van de precieze context van de casus. Hierover lopen de lezingen van de heer Dulmers en de Oekrainse autoriteiten uiteen. Het ministerie heeft geen mogelijkheid om deze lezingen te verifiëren.
In hoeverre levert deze casus een schending op van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op verzameling en verspreiding van informatie, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), waarbij Oekraïne sinds 1991 partij is?
Oekraïne is verplicht de vrijheid van meningsuiting te respecteren, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Deze rechten mogen bij wet beperkt worden om de nationale veiligheid te beschermen. Oekraïne heeft naar aanleiding van de Russische inval noodtoestandsverklaringen afgelegd onder artikel 15 paragraaf 3 EVRM en artikel 4 paragraaf 3 IVBPR. Daarmee heeft Oekraïne tijdelijk meer ruimte om bepaalde vrijheden te beperken. Het kabinet ziet persvrijheid als een groot goed en zal alle partijen, waaronder Oekraïne, blijven oproepen de persvrijheid te blijven waarborgen voor zover dat mogelijk is. In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is dit benadrukt. Oekraïne heeft daarop aangegeven het belang van persvrijheid te onderschrijven en groot belang te hechten aan verslaglegging van de oorlog. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Indien u acht dat Dulmers zijn accreditatie ten onrechte kwijt is geraakt, bent u bereid in bilaterale gesprekken deze casus te bespreken en te bezien hoe de informatie en uitleg aan journalisten over de regels rondom oorlogscorrespondentie verbeterd kan worden?
Het ministerie heeft deze casus uitgebreid besproken met de Oekraïense autoriteiten. Daarbij heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne de vanwege de oorlogsomstandigheden geldende regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De open brief van het Nationaal OV-Beraad (NOVB) over de staat van het openbaar vervoer en het voorzieningenniveau |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het eens dat hetgeen het Nationaal OV-Beraad in een open brief voor waarschuwt onwenselijk is, namelijk dat het wederom uitstellen van afspraken voor een goed herstel van de openbaar vervoer (ov-)sector na de coronacrisis wegens een gebrek aan financiële draagkracht tot 20% a 30% minder (regionaal) openbaar vervoer zal leiden? Zo ja, waarom wordt het dan telkens uitgesteld en is het op de dag van schrijven nog niet bekend of voor de deadline van 14 april a.s. een beslissing genomen is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat de OV-sector gebaat is bij goede en tijdige afspraken. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. besloten de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) te verlengen tot eind 2022. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 14 april1. Zo maken we de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden als op dit moment mogelijk. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zorgvuldige besluitvorming vergde helaas een iets langere doorlooptijd.
In hoeverre bent u bereid tegemoet te komen aan de wensen van het Nationaal OV-Beraad, om zodoende de ov-branche na een zware periode niet te laten zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met eens dat een significante afname van openbaar vervoer wegens een gebrek aan financiële middelen leidt tot een gedwongen toename van het gebruik van de auto en dat dit niet strookt met de wensen van het kabinet om duurzamer te leven? Zo ja, welke hinder zorgt dan voor ruis op de lijn waardoor het Nationaal OV-Beraad zich genoodzaakt voelt om een open brief te schrijven?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV).
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren. Ik blijf de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval dat nodig blijkt, een effectief instrumentarium voorhanden is2.
Bent u bekend met de signalen van de OV-branche, waarin zij aangeeft dat het langer nodig heeft om te herstellen van de klap die zij gekregen heeft tijdens de coronacrisis? Zo ja, bent u bereid om verder te kijken dan 2022 en een overbruggingsperiode van meerdere jaren te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen één voor één afzonderlijk beantwoorden en gezien de urgentie dit voor 1 mei a.s. doen?
Gezien de samenhangende vragen, heb ik de beantwoording van sommige vragen gecombineerd. Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘GGD wil binnen een paar weken duidelijkheid over toekomst test- en prikstraten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD wil binnen een paar weken duidelijkheid over toekomst test- en prikstraten»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wanneer kan de Kamer de door de GGD uit te werken capaciteitsopties die samenhangen met de verschillende epidemiologische scenario’s, zoals uitgewerkt door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), verwachten?
Begin april heb ik uw Kamer geïnformeerd dat op het gebied van testen de inzet van zelftesten het nieuwe uitgangspunt is. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen (zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn. Er wordt er een basiscapaciteit aangehouden om een aantal doelgroepen met PCR-testen te blijven bedienen en wordt rekening gehouden met een opschaling van deze capaciteit in het geval van een opleving. De GGD’en bouwen de capaciteit in de verschillende regio’s af tot de nu nog noodzakelijke capaciteit. In ieder geval tot het voorjaar 2023 houden de GGD’en rekening met dit scenario en worden er afspraken gemaakt over de opschalingssnelheid.
In voorbereiding op een mogelijke vaccinatiecampagne in het najaar heeft het RIVM in samenspraak met de GGD uitvoeringsplannen gemaakt waarbij is gekeken naar de uitvoering van een snelle opschaling. Vanuit een basiscapaciteit van 300.000 prikken per week is in drie weken op te schalen naar een capaciteit van 500.000 prikken per week. In zes weken tijd kan er opgeschaald worden naar een capaciteit van 1,5 miljoen prikken per week. Daarnaast werkt het RIVM een noodscenario uit om met meerdere uitvoeringspartners in geval van nood binnen zeer korte tijd de hele bevolking te kunnen vaccineren.
Op welke manier wordt de inzet van zelftesten meegenomen in de capaciteitsopties?
De inzet van zelftesten zijn en blijven het uitgangspunt. Ook in het geval van oplevingen. Een PCR-test is nog slechts voor een beperkt aantal doelgroepen nodig. Alleen in het geval van een nieuwe variant die onvoldoende door antigeentesten herkend wordt, kan het weer nodig zijn om grootschalig met PCR te testen.
Deelt u de mening dat sequentiëring van grote waarde is bij het zicht houden op ontwikkeling en verspreiding van nieuwe varianten en dat sequentiëring nadrukkelijk meegenomen moet worden in het toekomstig test- en traceerbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik.
Is de Aanpak Najaar die in september 2021 ontwikkeld is, ook toegerust op het najaar 2022, mocht het coronavirus een opleving doormaken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid een herijkte Aanpak Najaar 2022 op te zetten?
De situatie nu is anders dan 2021. Dat maakt dat de aanpak van vorig jaar niet een op een kan worden gekopieerd naar 2022. Het kabinet wil voorbereid zijn op een mogelijke opleving van het coronavirus in het najaar van 2022 met een heldere lange termijnstrategie. Het uitgangspunt van deze strategie is de samenleving zo veel als mogelijk open houden. We zetten daarbij in op preventie om te voorkomen dat we voor lastige keuzes komen te staan tussen het openhouden van de samenleving en het toegankelijk houden van de zorg. In overleg met sectoren wordt gekeken welke preventieve acties ondernomen kunnen worden, zodat grootschalige verspreiding van het virus en daarmee ziekte en uitval voorkomen kunnen worden. Daarnaast zijn we met sectoren in gesprek over de inzet die nodig is mocht er onverhoopt sprake zijn van een opleving van het virus en er (contactbeperkende) maatregelen nodig zijn. Daarbij houden we, samen met sectoren, rekening met vier scenario’s op basis van advies van de WRR en KNAW: verkoudheidsscenario, griep+ scenario, continue strijd scenario en worst case scenario. Iedereen draagt bij aan de uitwerking en uitvoering van de strategie: inwoners van Nederland, sectoren en overheden doen het samen. Ik heb uw Kamer op 1 april jl. geïnformeerd over de lange termijnstrategie COVID-19.2 Ik ben voornemens om uw Kamer in juni een brief te sturen met op onderdelen een nadere uitwerking, waaronder een nadere uitwerking van de uitkomsten van de sectorale gesprekken.
Welke voorbereidingen worden nu getroffen om direct inzetbare capaciteit (testen, vaccineren en personeel) te creëren voor dit najaar? Wat verwacht u daarbij van de GGD? Wat verwacht u daarbij van andere nulde- en eerstelijnszorgverleners? Kunt u een overzicht geven van de betrokken instanties?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb vermeld, zijn er uitvoeringsplannen voor een mogelijke vaccinatiecampagne in het najaar. De GGD speelt in deze plannen een centrale rol als het gaat om vaccineren.
In de afgelopen vaccinatiecampagnes hebben de ziekenhuizen, de zorginstellingen en de huisartsen geholpen met vaccineren. Ik sluit niet uit, dat deze zorgpartners weer een rol zullen spelen bij komende campagnes.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Op welke manier zijn de kwetsbaren uit dit nieuwsartikel, de mensen met een slecht werkend immuunsysteem, betrokken bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19?2
Bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19 zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van verschillende sectoren en doelgroepen, waaronder ook medisch kwetsbaren. Daarnaast vraagt het kabinet alle sectoren expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen. In deze sectorplannen wordt stilgestaan bij wat sectoren zelf kunnen en willen doen om hun klanten, bezoekers, patiënten, studenten, leerlingen en werknemers een veilige omgeving te bieden en te ondersteunen in een gezonde leefstijl.
Erkent u dat er spanning zit tussen het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving en de bescherming van kwetsbaren? Hoe geeft u daar in de langetermijnaanpak COVID-19 rekenschap van?
De langetermijnaanpak COVID-19 focust op de verantwoordelijkheid van overheid, sectoren en burgers sámen om zowel kwetsbaren te beschermen alsook de samenleving open te houden. Het coronabeleid bestaat uit twee nevengeschikte, gelijkwaardige doelen, zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de langetermijnaanpak van 1 april jl. Onder het eerste doel, sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, valt ook het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Het tweede coronadoel is het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen, waaronder mensen met een kwetsbare gezondheid. In deze fase van de pandemie roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat ook op de langere termijn kwetsbaren een volwaardige plek in de samenleving houden? Wat is volgens u hierin de rol van de overheid, van de zorg, van de sectoren en van de kwetsbaren zelf?
De overheid zet zich op meerdere manieren in om ervoor te zorgen dat mensen met een kwetsbare gezondheid een volwaardige plek in de samenleving hebben. Bijvoorbeeld door (herhaal)vaccinaties voor kwetsbaren en het beschikbaar stellen van coronamedicijnen. Ook is er een regeling voor persoonlijke beschermingsmiddelen via apotheken voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden, of bij wie vaccins onvoldoende werkzaam zijn, en mantelzorgers en pgb-zorgverleners worden waar nodig ondersteund door middel van verstrekking van persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftests. Momenteel wordt de samenstelling van deze pakketten onderzocht en wordt onder andere gekeken naar het gratis verstrekken van FFP2-maskers. In de publiekscommunicatie wordt ingezet op bewustwording: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iederéén zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen.
De rol van de zorg is terug te vinden in het tweede doel van het coronabeleid: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen.
Van de sectoren vraagt het kabinet om expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen (zie het antwoord op vraag2).
In de langetermijnaanpak COVID-19, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 1 april jl., doet het kabinet een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid met een gedeelde inzet van zowel de overheid als de samenleving; dit geldt ook voor mensen met een kwetsbare gezondheid.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording en begrip bij Nederlanders te vergroten dat 200.000 tot 400.000 mensen een slecht werkend immuunsysteem hebben en hierdoor kwetsbaar zijn voor een ernstig verloop van een coronabesmetting?
Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen zijn die zich zorgen maken nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald, omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger zijn. Het is in het bijzonder voor hen daarom belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om beschermende maatregelen te blijven treffen. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben voor mensen die zich nog aan adviezen houden, bijvoorbeeld door een mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek. Deze oproep wordt gedaan op rijksoverheid.nl (Tips voor ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid | Coronavirus COVID-19 | Rijksoverheid.nl), op de social media kanalen van VWS (bijv. Twitter), in meerdere advertenties in landelijke kranten en regionale en lokale huis-aan-huisbladen. Ook in toekomstige communicatie wordt steeds opnieuw aandacht hiervoor gevraagd, bijvoorbeeld in een video en/of blog met interviews met een expert en met ervaringsdeskundigen.
Hoe groot is het aandeel patiënten met verminderde weerstand met corona ten opzichte van alle coronapatiënten die in het ziekenhuis liggen?
Stichting NICE faciliteert op verzoek van het VWS en het RIVM sinds half maart 2020 de registratie van COVID-19-episoden3 op de Nederlandse intensive care- (IC) en verpleegafdelingen. Deze gegevens worden gekoppeld aan de uitgebreide klinische gegevens die regulier binnen de NICE-registratie voor IC-patiënten worden vastgelegd, waardoor het mogelijk is om meer inzicht te geven in belangrijke kenmerken en uitkomsten van COVID-19-patiënten die op de IC opgenomen zijn geweest. Een onderdeel van deze registratie is of er sprake is van een immunologische insufficiëntie, oftewel een verminderde weerstand.
Uit de laatste rapportage van Stichting NICE van 31 maart jl. blijkt dat er op de IC sinds maart 2020 een totaal van 16.375 episoden is geregistreerd die gekoppeld kunnen worden aan de immunologische status4. Van deze groep blijkt 9,5% gediagnosticeerd met een immunologische insufficiëntie. Deze gegevens zijn niet bekend voor de patiënten die opgenomen zijn geweest op de verpleegafdelingen.
Welke coronamedicatie is nu of op korte termijn beschikbaar in Nederland voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem?
De geneesmiddelen die ik centraal heb aangekocht en die al beschikbaar zijn, zijn de antilichaambehandelingen Ronapreve, Regkirona en Xevudy en het antivirale middel Veklury. Behandelingen die via de reguliere geneesmiddelenmarkt beschikbaar zijn, zijn onder meer de geneesmiddelen RoActemra, Kevzara, dexamethason en verschillende inhalatie-corticosteroïden. De behandelingen die ik voornemens ben om aan te kopen, maar waarover nog onderhandeld wordt, zijn Paxlovid en Lagevrio. Als laatste heb ik het middel Evusheld reeds aangekocht, maar dit is nog niet geleverd. De verwachte datum voor levering is op dit moment in juni 2022.
Klopt het dat Nederland ervoor heeft gekozen om het medicijn Paxlovid via de Europese Unie in te kopen en niet rechtstreeks? Waarom? Heeft u in deze beslissing meegewogen dat snelle beschikbaarheid voor kwetsbare patiënten een grote meerwaarde heeft? Wanneer verwacht u dat het medicijn Paxlovid voor Nederlandse patiënten beschikbaar is?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma zelf besluit om het geneesmiddel in Nederland op de markt te brengen. Zolang de firma dit weigert zet ik mij in om Paxlovid voor de Nederlandse patiënt beschikbaar te maken door het centraal in te kopen. Ik geef hierbij de voorkeur aan een gezamenlijke Europese inkoop, omdat het beschikbare geneesmiddel zo eerlijk verdeeld kan worden, daarnaast verkrijgen de lidstaten gezamenlijk een betere onderhandelingspositie. Momenteel zijn de onderhandelingen nog niet afgerond. De reden dat de Europese aankoop langzaam gaat, is dat er eerder in het onderhandelingsproces voor de EU en mij onacceptabele voorwaarden werden gesteld door Pfizer. We hebben bij de firma geïnformeerd of zij erop zouden staan om deze voorwaarden ook te stellen in een bilaterale aankoop. Hun antwoord hierop was «ja». Hiermee zou een directe aankoop niet sneller zijn gegaan. Pfizer heeft daarmee de snelle beschikbaarheid van hun medicijn in eigen hand. Ik kan geen voorspellingen doen over wanneer deze behandeling beschikbaar zal komen, maar ik ontvang wel positieve signalen over de opstelling van de firma in de onderhandeling.
Zijn er andere coronamedicijnen die Nederland overweegt aan te kopen voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem? Wil u een directe aankoop in die gevallen overwegen?
Ik laat me doorlopend adviseren over eventuele nieuwe behandelingen en zal per geval beoordelen of de behandeling een nuttige aanvulling is op het beschikbare behandelarsenaal en wat de beste aankooproute is.
Het artikel 'Knip open voor Europese chips' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Knip open voor Europese chips»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat wordt beschreven dat een forse bijdrage van overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er reeds gesprekken gevoerd met het kabinet over een eventuele bijdrage door de Nederlandse staat?
Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven, maar doet geen uitspraken over gesprekken met individuele bedrijven. Bij acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeringen speelt de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) een belangrijke rol. In acquisitietrajecten wordt onder andere gesproken over de bedrijfspropositie, de aansluiting daarvan op het Nederlandse vestigings- en investeringsbeleid (inclusief zaken als klimaatbeleid en ruimtelijke ordening) en de mogelijke rol van de Nederlandse staat.
Welke kansen liggen er voor Nederlandse fabrikanten en kennisinstellingen in de halfgeleidersector?
Nederland heeft een sterke positie in het internationale halfgeleiderecosysteem. Belangrijke sterktes van Nederland zijn de vervaardiging van geavanceerde productiemachines en de ontwikkeling en productie van radiofrequentie en radar-gerelateerde chips (voor onder andere toepassing in de automotive industrie). Daarnaast heeft Nederland een sterke positie in kwantumtechnologie en geïntegreerde fotonica. Gegeven deze uitgangspositie van de Nederlandse halfgeleiderindustrie kan zij in belangrijke mate bijdragen aan de Europese ambities en profiteren van de verwachte wereldwijde groei en ontwikkeling.
Harde prognoses zijn hiervoor nog niet af te geven. Zo is de haalbaarheid van de Europese ambitie om, in de context van een sterke wereldwijde groei, te groeien naar een marktaandeel van 20% in 2030 nog onderwerp van gesprek met de EC.
Zijn er Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die kunnen dan wel gaan aanhaken bij de waardeketens die gecreëerd worden door de grote investeringen van Intel, de Europese Unie en derde lidstaten? Zo ja, op welke wijze zijn deze bedrijven in staat om mee te schalen naar de grote vraag aan chips en de daarmee gepaarde gaande investeringen? Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de bedrijven om tijdig en voldoende te kunnen opschalen?
Wanneer zich kansen voordoen is het in de eerste plaats aan Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zelf om zich te positioneren en (commerciële) activiteiten vorm te geven. Het kabinet ziet hiervoor goede mogelijkheden. Door de internationale verwevenheid van deze industrie zullen de investeringen van Intel in Europa ook positieve effecten hebben voor de Nederlandse bedrijven en daarmee de Nederlandse economie. Te denken valt aan afzetmogelijkheden voor fabrikanten van productieapparatuur zoals ASML, BESI en ASMI. Nederlandse bedrijven kunnen daarbij voortbouwen op hun goede reputatie en marktpositie en onder andere gebruikmaken van het innovatie-instrumentarium van dit kabinet. Het kabinet is bekend met de uitdagingen van de halfgeleidersector om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Belangrijke uitdagingen zijn het aantrekken van voldoende (technisch geschoold) personeel, de beschikbaarheid van fysieke ruimte om uit te kunnen breiden en de uitdagingen die de momenteel verstoorde waardeketens en logistieke infrastructuur met zich mee brengen voor levertijden, beschikbaarheid van onderdelen en grondstoffen. Ook over deze onderwerpen is het kabinet in gesprek met het bedrijfsleven.
Welke rol en welk kabinetsbeleid is er om proactief onderdeel te zijn van de Europese Chips Act? Met andere woorden: hoe heeft het kabinet de Europese Chips Act vertaald naar Nederlands beleid en een Nederlands actieprogramma?
De Europese Commissie heeft de Chips Act aangekondigd als een raamwerk om de Europese ambities voor de halfgeleiderindustrie te realiseren. Deze EU-ambities en acties zijn in lijn met de Nederlandse inzet voor de halfgeleiderindustrie.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Chips Act goede randvoorwaarden schept om de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen te laten aansluiten. Een deel van de Chips Act concentreert zich namelijk op het vergroten van de Europese innovatiecapaciteit. Dit wordt gerealiseerd via verschillende instrumenten, onder andere door het strategisch heroriënteren en uitbreiden van het huidige Key Digital Technologies en Joint Undertaking. Onderdeel van de heroriëntatie is het verder opbouwen en uitbouwen van proefopstellingen voor halfgeleiderproductie waar wij met onze sterke positie in apparatuur voor productie goed voor gepositioneerd zijn. Een ander onderdeel is het opbouwen en uitbouwen van een kennisnetwerk via «competence centers». De precieze invulling en uitvoering hiervan wordt momenteel in Europa met de Commissie besproken, maar Nederland is voornemens hier actief een rol in te spelen en waar mogelijk één of meerdere «competence centers» te faciliteren.
Enkele bestaande initiatieven, niet direct gelieerd aan de EU Chips Act, zijn de deelname aan de IPCEI Micro-elektronica II2 en Nationaal Groeifonds-initiatieven zoals NextGenHighTech en PhotonDelta3.
Is het mogelijk om Nederland met zijn halfgeleiderwaardeketen stevig te laten aansluiten bij de Chips Act? Zo ja, wat is hierbij uw motivatie? Zo nee, welke mogelijkheden overweegt u om wel voldoende aansluiting te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Nederland heeft een sterk, onderscheidend en concurrerend fotonica-ecosysteem. Hoe past de Nederlandse fotonicasector in het kabinetsbeleid en in de Chips Act?
Geïntegreerde fotonica is in de EU Chips Act aangemerkt als een belangrijke technologie voor de toekomst van de Europese halfgeleiderindustrie. Het kabinet beschouwt geïntegreerde fotonica al langer als een belangrijke sleuteltechnologie en ondersteunt deze sector sinds 2018 met het convenant PhotonDelta. Daarnaast zijn in de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds (voorwaardelijk) middelen beschikbaar gesteld op basis waarvan de productie van fotonische chips kan worden opgeschaald en een vergaande integratie met de silicon-based halfgeleiderindustrie kan plaatsvinden. Ook heeft Nederland het geïntegreerde fotonica project van SMART Photonics als één van de zes Nederlandse projecten doorgeleid naar de EU in het kader van de IPCEI Micro Elektronica II4.
Wordt de fotonicasector ook gezien als «sensitieve technologie» dat van groot publiek en nationaal (veiligheids)belang is voor ons toekomstig verdienvermogen?
Het kabinet hanteert het begrip sensitieve technologie wanneer het een technologie betreft waarvan de toepassing impact kan hebben op onze nationale veiligheid, zoals technologieën met militaire en dual-use toepassing. Wanneer een technologie belangrijk is voor ons toekomstig verdienvermogen spreken we van sleuteltechnologie. Fotonica wordt daarmee beschouwd als zowel een sensitieve technologie als sleuteltechnologie.
Kunt u een prognose geven van het groeipotentieel van de Nederlandse halfgeleidersectorwaardeketen bij het behalen van de ambities van de Europese Chips Act, namelijk 20 procent in 2030? Kunt u dit ook aangeven voor de wereldwijde groei van de halfgeleidersector richting 1.000 miljard in 2030?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de plannen die beschreven staan in het artikel onderdeel van een initatief in het kader van een Important Project of Common European Interest (IPCEI)?
Als onderdeel van het proces van goedkeuring om onder IPCEI-voorwaarden staatssteun te mogen verlenen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zes Nederlandse projecten bij de Europese Commissie aangemeld voor pre-notificatie. Dit is een lopend proces waarover in verband met de (bedrijfs)vertrouwelijkheid op dit moment geen inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan t.a.v. de subsidieverdeling als de status van de projecten.
Hoe gaat de reservering van 230 miljoen euro door het kabinet aan IPCEI Micro-elektronica 2 besteed worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe groot en op welke manier zullen de Nederlandse bedrijven baat hebben bij de toekomstige investeringen vanuit Intel en de overheden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een rol weggelegd voor de Nederlandse technische universiteiten?
Ja. De technische universiteiten zijn een belangrijke schakel in de Europese halfgeleiderwaardeketens en goed betrokken bij de R&D-programma’s op dit terrein. Een voorbeeld is de omvangrijke deelname van Nederlandse universiteiten in het huidige Key Digital Technologies Joint Undertaking. Naar verwachting zal de opvolger van dit programma (Chips JU) wederom goede mogelijkheden bieden voor de Nederlandse universiteiten.
Bent u al in gesprek met Taiwan Semiconductor Manufacturing Company (TSMC) over een Europese megafabriek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de vragen uiterlijk voor het rondetafelgesprek Europese Chips Act op 11 mei 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken in verband met het meireces 2022.
De reiskosten vergoeding van jonge nieuwkomers |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten verschillende regels en bedragen hanteren met betrekking tot reiskostenvergoeding voor schoolgaande nieuwkomers ouder dan 12 jaar?
Dit klopt voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar die een status hebben. Voor deze groep zijn ouders/verzorgers namelijk zelf verantwoordelijk voor de reiskosten. Bij of krachtens de wet is voor deze groep geen vergoeding van de reiskosten geregeld. Er zijn gemeenten die wel reiskostenvergoeding voor deze groep beschikbaar stellen. Het is aan deze gemeenten om te bepalen hoe ze dit regelen. Bij nieuwkomers die geen status hebben is het COA verantwoordelijk voor leerlingenvervoer.
Welke indicatoren worden gebruikt bij het berekenen van de reiskostenvergoeding voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar en waarom verschillende deze indicatoren per gemeenten?
Zoals aangegeven, is er geen wettelijke taak voor reiskostenvergoeding van nieuwkomerskinderen die een status hebben. Er zijn gemeenten die daar op eigen initiatief iets voor regelen. Ik heb echter geen overzicht van welke vergoedingen gemeenten verstrekken en onder welke voorwaarden.
Wat is het verschil in de reiskostenvergoeding tussen de gemeente met het hoogste bedrag en de gemeenten met het laagste bedrag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verschillen in de minimale afstand in kilometers voor aanspraak op de reiskostenvergoeding tussen de gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gemeenten die helemaal geen reiskosten vergoeden voor deze groep nieuwkomers? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Er zijn gemeenten die geen reiskosten vergoeden voor nieuwkomers van 12 jaar en ouder die een status hebben. Net als voor alle andere leerlingen, met uitzondering van nieuwkomers die geen status hebben, is het vervoer van de leerlingen van huis naar school in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers. Doordat er een landelijk dekkend aanbod is van internationale schakelklassen (ISK’s) is de reisafstand voor deze groep leerlingen over het algemeen behapbaar. Daarom zie ik geen noodzaak om iets te veranderen aan deze situatie.
Heeft u in beeld hoeveel nieuwkomers in het voortgezet onderwijs naar een taalschool moeten reizen buiten hun woonplaats? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Uit gegevens die ik van de Dienst Uitvoering Onderwijs heb ontvangen, blijkt dat er in 2021 3874 leerlingen waren waarvoor schoolbesturen recht hadden op nieuwkomersbekostiging, die niet woonden in dezelfde gemeente als waar ze naar school gingen.
Is er volgens u sprake van een landelijk dekkend aanbod van nieuwkomerscholen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Er zijn circa 120 ISK’s in Nederland. Op https://www.lowan.nl/vo/scholen/ is een kaart te vinden waarop alle ISK’s in Nederland staan aangegeven. Hierop is te zien dat het aanbod landelijk goed dekkend is.
Hoe worden jonge nieuwkomers op de hoogte gebracht van de verkeersregels in Nederland en bij wie licht deze verantwoordelijkheid?
De verantwoordelijkheid om jonge nieuwkomers op de hoogte te brengen van de verkeersregels in Nederland ligt in de eerste plaats bij hun ouders/verzorgers. Wel wordt op sommige ISK’s aandacht besteed aan de verkeersregels. Een aantal basiszaken rondom verkeersveiligheid komt bijvoorbeeld vaak terug in de NT2-methodes die worden gebruikt. Er is ook lesmateriaal over verkeersveiligheid beschikbaar voor de tweede fase van het ISK-traject. In deze fase worden leerlingen voorbereid op de uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs.
Het voldoen aan inreisregels van andere landen rondom corona |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met inreisregels van landen, alsmede met de eisen voor het bezoek van bijvoorbeeld horeca in het land zelf, waar andere eisen gelden dan het Nederlandse coronatoegangsbewijs (ctb)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is afhankelijk van overheden van andere landen voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. In de reisadviezen wordt voor gedetailleerde informatie daarom verwezen naar de overheidswebsite van het land zelf, opdat reizigers het meest actuele overzicht hebben van maatregelen (die regelmatig veranderen). Het is ook de verantwoordelijkheid van de reiziger om goed kennis te nemen van de geldende coronamaatregelen voor inreis en bij activiteiten in het land van bestemming.
Wat kunnen Nederlanders doen in het geval dat een doorgemaakte infectie in Nederland niet geldig is als bewijs om in te reizen en men geen booster kan halen omdat men niet binnen drie maanden na doorgemaakte infectie geboost mag worden?
Het RIVM geeft in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie1 aan dat een besmetting volgend op de basisserie de immuunrespons opnieuw stimuleert en adviseert daarom inderdaad de boostvaccinatie uit te stellen tot minimaal drie maanden.
De mogelijkheden die de Nederlandse reiziger in dat geval heeft, zijn afhankelijk van de inreiseisen die het land van bestemming heeft vastgesteld. Sommige landen accepteren een negatief NAAT- of antigeentestresultaat om in te reizen. In het geval dat derde landen geen in Nederland uitgegeven herstelbewijs accepteren, wordt in Europees verband met deze landen gesproken. Dat is ook nu al het geval.
Wat kunnen Nederlanders doen als landen een doorgemaakte infectie niet erkennen in combinatie met twee prikken en minimaal drie vaccinaties vragen, aangezien in met in Nederland een ctb kan krijgen na een doorgemaakte infectie plus twee prikken (basisserie en booster)?
Het advies aan mensen die op reis gaan is om goed na te kijken welke inreisvoorwaarden er voor het betreffende land gelden. Dat geldt ook voor welke herstelbewijzen worden gevraagd. Dat kan onder meer via rijksoverheid.nl2. In de reisadviezen wordt verwezen naar de websites van de lokale overheden voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. Het kan voorkomen dat iemand niet over het juiste herstelbewijs voor een bepaald land beschikt en daarmee niet kan inreizen. Indien ook een boostvaccinatie wordt gevraagd en die, zoals het RIVM aangeeft, nog niet gegeven kan worden vanwege een recente besmetting, is een andere mogelijkheid dat men zich laat testen.
Welke opties hebben mensen gevaccineerd met AstraZeneca en/of Janssen als landen minimaal drie mRNA-vaccinaties eisen en andere type vaccins niet meer worden gezien als geldig vaccinatiebewijs?
In sommige Europese landen, zoals Duitsland, is een vaccinatie met het Janssen-vaccin en daarna een boostvaccinatie niet voldoende. Het kabinet heeft op 11 maart jl. besloten dat de groep mensen (> 18 jaar) die gevaccineerd is met het Janssen-vaccin en één boostvaccinatie heeft ontvangen, een extra boostvaccinatie met een mRNA-vaccin kan krijgen. Volgens de Gezondheidsraad is een extra vaccinatie na de booster voor de meeste mensen vanuit epidemiologisch oogpunt niet nodig. Er zijn echter ook geen medisch inhoudelijke bezwaren om de extra vaccinatie aan te bieden in individuele gevallen. Omdat er in dergelijke situaties geen medische noodzaak is voor de extra prik, vraagt de GGD-medewerker bij het maken van de afspraak of er sprake is van een weloverwogen keuze («informed consent»).
Er zijn momenteel geen voorbeelden van dergelijke vereisten voor het AstraZeneca-vaccin bij mij bekend.
Wat zijn momenteel de mogelijkheden voor Nederlanders om extra vaccinaties te krijgen in het kader van een reizigersvaccinatie? Indien die mogelijkheden er nog niet zijn, hoe kijkt u in de lange termijn aan tegen het zetten van vaccinaties omdat andere landen deze eisen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-193 wil ik de inzet van COVID-19-vaccinaties als reisvaccinaties onderzoeken. Dit onderzoek loopt. Als het onderzoek afgerond is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Zijn er nog andere situaties waarbij Nederlanders bij het reizen naar het buitenland problemen kunnen ondervinden omdat de definities van «volledig gevaccineerd» of «booster» verschillen met Nederland?
Anders dan de hierboven genoemde situaties zijn recentelijk geen signalen binnengekomen van situaties waarbij Nederlanders op dit moment problemen ondervinden bij het reizen naar het buitenland als gevolg van afwijkende definities van «volledig gevaccineerd» of «booster».
Omdat ieder land zijn eigen voorwaarden mag stellen, kan het met name buiten de Europese Unie voorkomen dat landen inreiseisen stellen die afwijken van het Nederlandse beleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het bericht dat de ggz in het eerste kwartaal al een miljoenenverlies lijdt |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw rectie op het bericht dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het eerste kwartaal van 2022 al een miljoenenverlies lijdt?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe kan het zijn dat verschillende grote ggz-instellingen ruim drie maanden in het nieuwe jaar nog steeds geen contracten hebben met de grote zorgverzekeraars?
De contractering is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Contracten kunnen het hele jaar door gesloten en waar nodig aangepast worden. Er is geen verplichting om onderhandelingen voor een bepaalde datum afgerond te hebben.
Het is wel belangrijk dat verzekerden voor het maken van een keuze voor een zorgverzekering over de nodige informatie beschikken. Daarom moeten zorgverzekeraars vanaf 12 november – de start van het jaarlijkse overstapseizoen – aangeven welke vergoeding verzekerden kunnen verwachten bij een zorgaanbieder. Als de onderhandelingen tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog lopen, kan een verzekeraar formeel aangeven dat er nog niets bekend is over de vergoeding, maar het komt in dergelijke situaties ook voor dat een verzekeraar dan aangeeft dat de zorg bij de aanbieder vergoed wordt alsof er sprake is van een contract. Voor de in het artikel genoemde zorgaanbieders, Parnassia en Pro Persona, is dat het geval.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit alsnog zo snel als mogelijk gebeurt, en wat zijn uw plannen om een herhaling hiervan voor de komende jaren te voorkomen?
In het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel per 2022, hebben de partijen in de ggz bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang van de oude naar de nieuwe bekostiging. Dit moet zijn weerslag vinden in de contractering voor 2022. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (dNggz) spreken elkaar hier maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toehoorder.
De NZa monitort daarnaast net als vorige jaren de contractering in de ggz in het algemeen. In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 zijn hier afspraken over vastgelegd. De eerstvolgende rapportage – over de contractering voor 2022 – volgt voor de zomer.
Het Hoofdlijnenakkoord loopt in 2022 af. Voor 2023 en verder zijn er nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt over de contractering en de monitoring daarvan. Ik vind het belangrijk dat het gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over verbeteringen in de contractering gevoerd blijft worden. Knelpunten in de contractering blijven daarom onderwerp van de bestuurlijke agenda.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen naar aanleiding van de constatering van de belangenbehartiger van de Nederlandse ggz, dat twee miljoen verlies niet meer in te halen is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Waar een ggz-instelling in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Het is aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe komt het dat ggz-aanbieders lagere tarieven krijgen dan vorige jaren, ondanks dat dit met het nieuwe zorgprestatiemodel juist niet het geval zou moeten zijn?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen en steeds meer en beter gebruik te maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt. Het zorgprestatiemodel geeft betere handvatten om in de contractering een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude ggz-bekostiging. Zowel voor zware als lichtere zorg. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd.
De financiële effecten die ggz-aanbieders van de nieuwe ggz-bekostiging ondervinden zijn niet alleen afhankelijk van de tariefafspraken, maar ook van de bredere financiële (transitie)-afspraken die zij met zorgverzekeraars maken. Daarnaast kunnen er lopende een jaar soms ook aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook die kunnen financiële impact hebben.
Ggz-partijen hebben vorig jaar binnen het programma Zorgprestatiemodel bestuurlijk met elkaar afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. ZN en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder.
Macroneutraliteit betekent overigens niet dat de invoering van de nieuwe ggz-bekostiging voor elke zorgaanbieder financieel neutraal uitpakt. Met de nieuwe bekostiging wordt namelijk ook een verschuiving van middelen beoogd van lichte naar zware ggz. De continuïteit van zorg moet wel geborgd zijn.
Hoe kan het dat in de afspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders de zorg aan zwaardere doelgroepen onvoldoende gefinancierd wordt, en wat gaat u eraan doen om dit nog dit jaar te verbeteren?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de gemaakte afspraken of op de overwegingen van een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om tot een bepaalde afspraak te komen. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa wel op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om – indien nodig – lopende het jaar aanvullende afspraken te maken. Zorgverzekeraars zijn daarbij gehouden aan hun zorgplicht, ook voor hun verzekerden die complexe ggz nodig hebben. De NZa ziet toe op de naleving van deze zorgplicht, vanuit haar wettelijke taak.
Wat is uw reactie op de oproep in het artikel om vaart te zetten achter «de noodzakelijke akkoorden en programma’s»?
Zoals toegezegd in de brief van 4 maart 20222 wordt de Tweede Kamer dit kwartaal geïnformeerd over de contouren van, en het proces rondom, het Integraal Zorgakkoord. Specifiek voor de ggz werk ik aan de Toekomstagenda ggz. Er wordt parallel gewerkt aan het Integraal Zorgakkoord en aan de Toekomstagenda ggz. In de Aanpak mentale gezondheid wordt ingezet op preventie, de Staatssecretaris van VWS zal u binnenkort hierover nader informeren.
Kunt u garanderen dat geen enkele cliënt vanwege deze miljoenenverliezen tussen wal en schip valt en zonder hulp komt te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat continuïteit van zorg centraal. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin ieder hun verantwoordelijkheid. De NZa en IGJ houden daar toezicht op en spreken zo nodig partijen aan. Dit betekent niet een garantie dat er nooit iets mis kan gaan. Maar wel dat de verantwoordelijkheden goed en duidelijk belegd zijn. Waar sprake is van acute financiële problemen bij ggz-instellingen, kan binnen de contractering gezocht worden naar oplossingen. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Omdat de recent aangekondigde aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Het bericht dat het kabinet 200 miljoen uittrekt voor veilige N-wegen, maar dat dit een druppel op een gloeiende plaat lijkt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «200 miljoen die kabinet uittrekt voor veilige N-wegen «druppel op gloeiende plaat»: Het gaat om levens»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is een bekend gegeven dat N-wegen relatief onveilig zijn. Het risico op een ongeval met een ernstige afloop ligt per gereden kilometer op Rijks-N-wegen hoger dan op autosnelwegen in beheer van het Rijk. Het Kabinet investeert daarom € 200 miljoen in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Hiermee kunnen niet alle Rijks-N-wegen aangepakt worden. Daarom wordt een nadere prioritering uitgewerkt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen, zijn de provincies primair aan zet. Daarbij is ondersteuning beschikbaar vanuit het Rijk. De medeoverheden kunnen een beroep doen op de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. De totale omvang van de Investeringsimpuls bedraagt € 500 miljoen voor de periode 2020 tot 2030. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de bermveiligheid op N-wegen in beheer van provincies en eveneens € 25 miljoen voor het verbeteren van de bermveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hoe weegt u het effect van bermmaatregelen op de verkeersveiligheid (zoals besproken in uw beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat de noodklok wordt geluid om het gevaar op N-wegen) ten opzichte van andere infrastructurele maatregelen, zoals het verlengen van invoegstroken, het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, en het weghalen van bomen in bochten?2
Op 15 april jl. is het onderzoek van de SWOV naar dodelijke ongevallen op Rijkswegen in 2020 aan uw Kamer gestuurd3. Net als in rapportages uit voorgaande jaren4 noemt de SWOV de inrichting van de berm als belangrijkste infrastructurele factor die de ernst van de afloop van een ongeval bepaalt. Het verbeteren van de bermveiligheid levert dan ook een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers. Zie ook de beantwoording van vraag 8. Ook andere infrastructurele maatregelen hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden op een bepaald traject, uiteraard een positief effect op de verkeersveiligheid. Zo doet de SWOV in het hiervoor genoemde onderzoek ook de aanbeveling om smalle enkelbaans wegen te voorzien van fysieke rijrichtingscheiding om frontale verkeersongevallen te voorkomen. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt dan ook gekeken naar een breder maatregelenpakket dan uitsluitend bermmaatregelen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Heeft u zicht op de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen? Schat u in dat deze investeringen snel genoeg gedaan kunnen worden?
Het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen is primair de verantwoordelijkheid van provincies. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat geen landelijk overzicht beschikbaar is van investeringen in veilige weginrichting door provincies in de afgelopen tien jaar5. Datzelfde geldt voor geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen. Er kan mede daardoor ook geen inschatting worden gemaakt of deze investeringen snel genoeg worden gedaan.
Het uitvoeren van een landelijk onderzoek naar investeringen van provincies in verkeersveiligheid van provinciale N-wegen is gecompliceerd onder meer omdat investeringen in verkeersveiligheid vaak meegenomen worden als onderdeel van aanlegprojecten, vervanging en renovatie en beheer en onderhoud. In de begroting is dan niet nader gespecificeerd welk bedrag als investering in de verkeersveiligheid kan worden beschouwd. Dit beeld wordt onderschreven door het IPO.
Hoe gaat u provincies helpen om aanpassingen aan hun provinciale N-weginfrastructuur te doen en deze veiliger te maken?
Ik ondersteun de medeoverheden met de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. In de periode 2020 tot 2030 is € 500 miljoen beschikbaar om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Een eerste tranche is in 2020 uitgekeerd aan medeoverheden. In totaal betrof de rijksbijdrage in deze tranche € 165 miljoen. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de veiligheid van bermen van provinciale N-wegen.
Kunt u een overzicht geven van de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid op provinciale N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Een dergelijk overzicht is niet te geven. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe gaat u aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur doen om deze veiliger te maken?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 2 november 2021 over het stappenplan Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen6, zijn op dit moment drie soorten maatregelen in beeld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen: het verbeteren van de bermveiligheid, het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen en het aanpakken van overige, specifieke knelpunten zoals gelijkvloerse kruisingen met het onderliggend wegennet. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt een nadere prioritering uitgewerkt, waarbij ook de resultaten uit de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7 ten aanzien van verkeersveiligheid op het hoofdwegennet worden betrokken. Dan wordt ook concreter welke aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur getroffen kunnen worden. Daarnaast worden dit jaar en komende jaren bermmaatregelen getroffen op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 op basis van de € 25 miljoen die door het vorige Kabinet beschikbaar is gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de door het Rijk geplande investeringen in verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Vanaf 2023 is € 200 miljoen beschikbaar voor verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Daarnaast wordt komende jaren op basis van de € 25 miljoen die beschikbaar is voor bermmaatregelen gewerkt aan bermmaatregelen op de op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 en worden in het kader van het programma «Meer Veilig» nog maatregelen gerealiseerd op de N18 en N57, met een totale omvang van circa € 4 miljoen. Ook wordt er vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnvesteerd in de specifieke verkeersveiligheidsprojecten N35 Wijthmen-Nijverdal en N57-N59, zoals ook gemeld in de recente Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid8. In totaal is voor laatstgenoemde projecten circa € 38 miljoen beschikbaar. Daarnaast wordt vanuit het MIRT ook geïnvesteerd in verbreding van Rijks-N-wegen. Deze projecten kennen een bredere scope maar leveren wel een bijdrage aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, zoals gemeld in de Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid d.d. 14 april 20229. Een voorbeeld hiervan is de verbreding van de N50 bij Kampen-Kampen Zuid.
Over de effecten van het maatregelenpakket dat zal worden uitgevoerd met de nu beschikbare € 200 miljoen zijn op dit moment nog geen uitspraken te doen, omdat nog wordt gewerkt aan de vormgeving hiervan. Wel kan in algemene zin iets gesteld worden over de effecten van bermmaatregelen. In 2017 becijferde SWOV10 voor specifiek provinciale wegen met een maximumsnelheid van 80 km/uur dat een obstakelvrije berm groter of gelijk aan 5 meter of toepassing van geleiderails een slachtofferbesparing van ca. 43% geeft in vergelijking met een minder vergevingsgezinde berm. Hierbij dient benadrukt te worden dat de daadwerkelijk te realiseren besparing per traject kan verschillen en afhankelijk is van de situatie ter plaatse (bijvoorbeeld de bestaande hoeveelheid obstakels in de berm en afstand tot de weg). Voor de maatregel fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen kan per trajectdeel een inschatting worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de maatregel. Betreffende inschattingen zijn opgenomen in het vorig jaar aan uw Kamer gestuurde onderzoeksrapport van Arcadis11. De berekening van de maatschappelijke baten is daarbij gebaseerd op de verwachte besparing in aantal ongevallen en slachtoffers als gevolg van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op basis van daadwerkelijk plaatsgevonden ongevallen. De maatschappelijke kosten voor de komende 30 jaar zijn ingeschat aan de hand van de investeringskosten, de verwachte onderhoudskosten en de levensduur van de maatregel. Dat leidt per trajectdeel tot een inschatting van de kosteneffectiviteit (kosten-batenverhouding).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022?
Ik heb uw vragen één voor één beantwoord. Helaas is dit niet gelukt voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022. Ik heb uw Kamer hierover op 20 april 2022 een uitstelbrief gestuurd12.
Het bericht dat voor de derde keer 500 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor wapens aan Oekraïne via het Europees Vredesfonds |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Is het juist dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (Josep Borrell) voor de derde maal heeft voorgesteld om de bijdrage voor wapens via het «Europees Vredesfonds» met 500 miljoen euro te verhogen naar 1,5 miljard euro?1
Ja. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Hoe kijkt u naar de gebrekkige transparantie rond dergelijke besluiten? Op welke manier kunnen parlementen van lidstaten deze procedure nog goed- of afkeuren?
Het kabinet heeft uw Kamer in de afgelopen periode schriftelijk op de hoogte gehouden over de steunmaatregelen die worden gefinancierd onder de Europese Vredesfaciliteit,2 waaronder besluiten ten aanzien van de steun aan Oekraïne.3 In aanloop naar Europese besluitvorming is hier tijdens diverse Kamerdebatten ook met uw Kamer over gesproken, waaronder tijdens het plenaire debat van 28 februari 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 56, debat over de situatie in Oekraïne).
De EU-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de steunmaatregelen aan Oekraïne en de levering van militair materieel. Over de Nederlandse leveringen wordt uw Kamer steeds nauwgezet geïnformeerd.4
Welke wapens komen wel/niet in aanmerking voor dit Europees vredesfonds? Komen zware wapens zoals tanks en artillerie in aanmerking voor dit fonds?
Onder deze steunmaatregelen kan een breed scala aan militaire steun worden gefinancierd, waaronder zwaarder materieel. Niet alle door lidstaten geleverde steun komt in aanmerking voor een vergoeding. Het EPF Comité heeft besloten dat, in ieder geval voor de eerste 500 miljoen euro, alleen de meest prioritaire goederen worden vergoed. De prioriteiten, die worden vastgesteld door de EU Militaire Staf (EUMS), worden constant bijgesteld op basis van de meest urgente noden zoals Oekraïne die aangeeft.
Voor welk bedrag (en welke wapens) heeft Nederland tot nu toe gedeclareerd bij het Europees vredesfonds?
Het kabinet heeft voor de leveringen, inclusief wapens, in de periode tussen 28 februari en 22 maart jl. voor een bedrag van 30 miljoen euro gedeclareerd bij de Europese Vredesfaciliteit (EPF). In de periode tussen 22 maart en 8 april jl. heeft het kabinet aanvullend een bedrag van 6 miljoen euro gedeclareerd. Het gaat om declaraties voor militair materieel dat Nederland in deze twee periodes heeft geleverd.5 Welk deel hiervan daadwerkelijk wordt vergoed, is nog niet duidelijk en hangt ook af van de hoogte van het totaal aan declaraties van EU lidstaten. Nederland zal waar mogelijk ook voor nieuwe leveringen declaraties bij de EPF indienen.
Welk budget was aanvankelijk beschikbaar voor het Vredesfonds in 2022? Hoeveel middelen waren de komende tien jaar voor dit fonds gereserveerd?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.7 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.8 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Hoe verhoudt deze verhoging zich tot de aangenomen motie om vast te houden aan de plafondbedragen van het Vredesfonds (European Peace Facility, EPF) en dus «niet meer bij te dragen dan is afgesproken»?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist dat de wapenleveringen vanuit het westen aan Oekraïne een nieuwe fase ingaan, vanwege de levering van zware (en offensieve) wapens, zoals tanks, artillerie en pantservoertuigen?3
Zowel de behoeften vanuit Oekraïne als de leveringen vanuit lidstaten en andere partners aan Oekraïne zijn de laatste weken uitgebreid. Oekraïne heeft behoefte aan zwaarder materieel. Nederland onderzoekt alle behoeften op haalbaarheid en wenselijkheid. Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 19 april 2022 over de levering van aanvullende militaire goederen aan Oekraïne, waaronder ook zwaarder materieel.10
Worden er voorwaarden gesteld aan de inzet van deze wapens of mogen zij onbeperkt worden ingezet door het leger van Oekraïne?
Welke doelen moeten bereikt worden met de levering van deze wapens? Gaat het louter om defensief gebruik of mogen zij ook gebruikt worden voor offensieve acties in de Donbas, de Krim dan wel Russisch grondgebied?
Deelt u de mening dat afspraken over inzet van wapens wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De toegang tot basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Roelof Bisschop (SGP), Ruben Brekelmans (VVD), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegang van Oekraïense vluchtelingen tot basiszorg, waaronder huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), apotheekzorg, mondzorg en verloskunde?
In de verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 20 april 20221 is tot de toegang tot de (basis)zorg toegelicht. Vanwege de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming hebben ontheemden uit Oekraïne een bijzondere status, waardoor de toegang tot de gezondheidszorg op een andere manier moet worden georganiseerd. Zij vallen niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers en kunnen ook geen zorgverzekering afsluiten (tenzij de ontheemde gaat werken). Om de toegang tot de medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang van zorg, analoog aan diens verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook zijn opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Hierbij is en wordt ook veelvuldig gebruikt gemaakt van de kennis en ervaring van het COA op het terrein van de RMA. In de tussenperiode kan gebruik worden gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden (SOV).
Kunt u een update geven van uw gesprekken met betrokken partijen, zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen en GGD GHOR Nederland, over bestaande knelpunten? Kunt u concreet maken wat de knelpunten wat u betreft op dit moment zijn?1
In de gesprekken tussen VWS en LHV, InEen en GGD GHOR over de zorg voor Oekraïense ontheemden is volop aandacht voor de knelpunten die nu spelen of die worden voorzien bij een hogere instroom van het aantal ontheemden. De belangrijkste knelpunten zijn tolken die ingezet kunnen worden bij zorgverlening, de medische dossiervoering van huisartsen op de grotere centrale opvanglocaties en de administratieve lasten van zorgdeclaraties. Vanwege de reeds bestaande druk op de huisartsenzorg is een zo beperkt mogelijke administratieve druk van groot belang.
Deelt u het besef van urgentie bij genoemde veldpartijen om zo spoedig mogelijk te komen tot werkbare randvoorwaarden en een goede landelijke organisatie van de eerstelijnszorg voor vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de druk op de basiszorg reeds groot was en er inmiddels ruim 30.000 Oekraïense vluchtelingen in Nederland zijn gearriveerd?
Ja deze urgentie is er. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe is de regie op de instroom van medische evacués en de instroom daarvan in de verdere zorgketen geregeld?
Binnen Nederlandse ziekenhuizen is op verzoek van de Europese Commissie capaciteit beschikbaar voor opvang van patiënten met een urgente medische vraag. Het betreft hier patiënten die zich in de buurlanden van de Oekraïne bevinden. Op 4 april heeft het Ministerie van VWS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (hierna: LNAZ) spoedshalve opdracht gegeven om gebruikmakend van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) de rol van «National Medical Evacuation Coördinator» op zich te nemen voor Nederland, de medische evacuaties te coördineren en te doen wat nodig is om met dit coördinatiecentrum en in samenwerking met betrokken partijen de opvang en spreiding van patiënten in goede banen te leiden.
De «matching» van patiënten verloopt middels het speciaal daarvoor ingericht Europees systeem en vindt plaats op basis van wederzijdse acceptatie: als een verzoek tot evacuatie van een patiënt in het systeem komt te staan, kunnen landen deze patiënt accepteren, waarna de patiënt zelf kan kiezen naar welk land de voorkeur uitgaat. Ondanks de voorbereidingen die zijn getroffen door LCPS en andere betrokken partijen, zoals Eurocross voor het internationaal medisch vervoer en de ziekenhuizen die klaar staan patiënten op te vangen, zijn er tot op heden geen patiënten geweest die ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen.
Hoewel het Europese spreidingssysteem nog niet volmaakt werkt, zijn inmiddels in diverse andere Europese landen patiënten opgevangen. Onze waardevolle bilaterale contacten willen we gebruiken om de bekendheid van de wijze van aanmelden in het Europese systeem te vergroten. Ook dringen we via Europa erop aan dat landen waar momenteel veel patiënten verblijven, zoals Polen en Roemenië, het gebruik van het Europese systeem intensiveren. Zowel op nationaal als op Europees niveau is besloten om de opvang via het Europese systeem en het LCPS te doen plaatsvinden. Juist door de Europese aanpak kunnen we snel zien waar capaciteit (binnen Europa) beschikbaar is. Zo zorgen we er ook voor dat de reguliere zorg voor patiënten in Nederland en andere Europese landen kan doorgaan. Op deze manier kunnen de evacuaties veilig en gestructureerd verlopen en kunnen we uiteindelijk de beste zorg bieden op de plaats die op dat moment het meest geschikt is.
Kan bij het organiseren van basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen gebruik worden gemaakt van reeds bestaande systemen en afspraken over zorg voor vreemdelingen en/of asielzoekers, met inachtneming van de bijzondere status die Oekraïense vluchtelingen genieten?
Omdat de ontheemden uit de Oekraïne niet door het COA worden opgevangen vallen zij niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Om de toegang tot medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is evenwel besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang tot zorg, analoog aan de verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook is opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Daarvoor wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die het COA heeft opgedaan met de RMA.
Bent u bijvoorbeeld bereid om ten aanzien van het medisch dossier van Oekraïense vluchtelingen gebruik te maken van het systeem dat ook wordt gebruikt voor asielzoekers in asielzoekerscentra (AZC’s)?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de huidige regeling voor de declaratie van kosten bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een hoge administratieve lastendruk met zich mee brengt en niet geschikt is voor deze aantallen patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bezien hoe die regeldruk verminderd kan worden, waarbij u in ieder geval de voor- en nadelen in kaart brengt van het afsluiten van een contract met één zorgverzekeraar voor Oekraïense vluchtelingen, zoals dit ook voor asielzoekers het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te zorgen voor een telefoonlijn voor de avond-, nacht- en weekenduren, vergelijkbaar met de praktijktriagelijn voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet van professionele tolken bij de zorg voor Oekraïense vluchtelingen? Wanneer gaat de regeling voor hen in? Bent u bereid om de beschikbaarheid van deze tolken op eenzelfde drempelvrije wijze te regelen als voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het aanstaande plenaire debat over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?
Het is niet gelukt om de vragen voor het plenaire debat te beantwoorden. Ik heb u ten behoeve van het debat wel een uitgebreide verzamelbrief3 gestuurd, waarin ik op belangrijke aspecten van de zorg aan deze groep ben ingegaan.
Automobiliteit van vluchtelingen uit Oekraïne in Nederland |
|
Lisa van Ginneken (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vluchtelingen uit de Oekraïne hun autoverzekering uit Oekraïne niet kunnen verlengen en zij geen autoverzekering in Nederland kunnen krijgen, omdat de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat?
Nee, dit klopt niet. Vluchtelingen uit de Oekraïne kunnen hun autoverzekering uit Oekraïne verlengen of een autoverzekering in Nederland krijgen, ook als de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat. De bezitter of kentekenhouder van een motorrijtuig is verplicht om een verzekering af te sluiten op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), als met dit voertuig wordt deelgenomen aan het verkeer in Nederland. De WAM is gebaseerd op een Europese richtlijn. De verzekeringsplicht op grond van de WAM geldt niet voor motorrijtuigen die normaal gesproken in een ander land zijn gestald en dus een buitenlands kenteken hebben, als dat land deel uitmaakt van het zogenoemde «groene kaartsysteem». Oekraïne maakt deel uit van dit systeem, evenals alle EU-landen. Op grond van dit systeem moeten motorrijtuigen een verzekering met internationale dekking (een groene kaart) hebben als ze een ander groene kaartland betreden. Uit navraag bij het Verbond van Verzekeraars blijkt dat verzekeraars die in Oekraïne groene kaarten uitgeven, dit nog steeds doen. Dit betekent dat autoverzekeringen kunnen worden verlengd door Oekraïense verzekeraars. Mocht dit toch niet mogelijk zijn, dan biedt de Vereende een oplossing. De Vereende is een Nederlandse verzekeraar gespecialiseerd in het verzekeren van bijzondere risico’s. De Vereende biedt aan vluchtelingen uit Oekraïne een zogenoemde «Korte Termijn Verzekering» aan. Die verzekering biedt voor drie maanden dekking en kan voor maximaal drie maanden worden verlengd. Meer informatie hierover is te vinden op https://www.vereende.nl/actueel/verzekeringsoplossing-voor-vluchtelingen-uit-oekraïne/. Verder wordt dit punt ook besproken in het Council of Bureaux, de overkoepelende organisatie van het groene kaartsysteem.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij de autoverzekering van vluchtelingen uit de Oekraïne afloopt en deze niet internationaal verzekerd is? Wat valt hieraan te doen of wordt er mogelijk al gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u verder bekend met het feit dat indien deze groep vluchtelingen meer dan 185 dagen in Nederland zal verblijven zij hier ook niet meer kunnen rijden op hun Oekraïense rijbewijs, waardoor zij zowel hun theorie- als praktijkrijexamen opnieuw moeten doen?
Het klopt dat rijbewijzen van Oekraïense vluchtelingen op dit moment alleen de eerste 185 dagen van het verblijf in Nederland geldig zijn. De Europese Commissie werkt inmiddels aan een EU-brede noodregeling om de geldigheid van deze rijbewijzen in alle lidstaten te verlengen en deze te koppelen aan de werkingsduur van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Hiermee worden de Oekraïense vluchtelingen in staat gesteld om hun nationale rijbewijs in de hele EU langer te gebruiken, waardoor ze ook gemakkelijker kunnen doorreizen naar bestemmingen elders in de EU. Een concreet voorstel van de Europese Commissie wordt op korte termijn verwacht.
Kunt u zich voorstellen dat dit grote gevolgen heeft voor hun mogelijkheden op het krijgen of behouden van werk en hun leven in Nederland? Wat kan hieraan worden gedaan?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Zijn er voorbeelden van andere landen of Europese instanties waarvan Nederland op dit vlak zou kunnen leren?
Regels rond automobiliteit hebben een sterke internationale dimensie, zodat noodmaatregelen op dit gebied in de regel in internationaal verband worden afgestemd en doorgevoerd.
De staat van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Rens Raemakers (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Het water staat nu echt aan de lippen bij de ggz» van 8 april jongstleden?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoeveel instellingen en hoeveel afdelingen binnen de ggz-sector hebben in het jaar 2022 reeds moeten sluiten? Hoe verhouden deze cijfers zich in vergelijking met voorgaande jaren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen over de (voorgenomen) sluitingen van GGZ-instellingen en centra van het lid Westerveld (2022Z05070 ingezonden 17 maart 2022) heb ik hiervan geen totaaloverzicht. Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.2 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Maak u zich zorgen over de continuïteit van de specialistische ggz in sommige regio’s? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. begrijp en betreur ik de onrust die is ontstaan naar aanleiding van een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd.
Wanneer de continuïteit van zorg in het geding is geldt het continuïteitsbeleid (dat ook aan de Tweede Kamer is gemeld)3, waarbij in de eerste plaats de zorgaanbieders en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg. De NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg. Het is daarbij van belang dat in geval van een sluiting van een vestiging dit gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten zoveel mogelijk voorkomen wordt.
Omdat de afgelopen tijd aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn, of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Is bekend bij hoeveel afdelingen of instellingen sluiting dreigt door tegenvallende financiële resultaten? Hoe verklaart u dat de marges zo klein zijn dat sluiting dreigt?
Nee dat is mij niet bekend. Dit wordt ook niet genoemd in de berichtgeving. Het gesprek over financiële resultaten en marges is ook primair een gesprek dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars behoren te voeren in het licht van de contractering.
Klopt het bericht dat miljoenenverliezen zich aftekenen in de ggz voor talloze instellingen?
Zoals hierboven aangegeven is dit een gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daarbij is het belangrijk dat er een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Naar aanleiding van de berichtgeving van de Nederlandse ggz (dNggz) is het dus van belang dat zorgaanbieders en verzekeraars data in beeld brengen en zich daar een gedeeld beeld van vormen, onder meer naar aanleiding van de gesignaleerde problemen als gevolg van ziekteverzuim en «no shows».
Bent u het eens met de stelling dat vooral de meest kwetsbare patiënten, de patiënten in de specialistische ggz die de meeste zorg behoeven, de dupe zijn van de financiële situatie van instellingen?
Een sluiting van een locatie en/of een gehele zorginstelling is ingrijpend voor patiënten. Zoals ik in mijn brief van 9 mei aangeef is er onrust ontstaan over een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd. Ik begrijp deze onrust en ik betreur deze. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
Daarnaast merk ik graag op dat de bekostiging van de ggz sinds 1 januari 2022 is overgegaan naar het zorgprestatiemodel die betere handvatten geeft om in de contractering een passende vergoeding voor de geleverde zorg af te spreken dan de bekostiging tot en met 2021. Zowel voor zware als lichtere zorg. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde behandeltrajecten en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand.
Heeft het sluiten van ggz-afdelingen een direct verband met de invoering van het zorgprestatiemodel? Waarom wel of waarom niet?
Dat is niet waarschijnlijk, aangezien het zorgprestatiemodel pas per 1 januari van dit jaar in werking is getreden. Het beeld zoals ik dat nu heb, is dat bij de (voorgenomen) sluitingen verschillende overwegingen spelen. Het gaat om financiële en bedrijfsmatige overwegingen, behandelinhoudelijke overwegingen, en een gebrek aan personeel waardoor de veiligheid en kwaliteit van de behandeling onvoldoende geborgd kan worden. Het beeld is tevens dat er vaak een samenspel van factoren is dat tot een (voornemen van) sluiting leidt.
Vorig jaar hebben partijen bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macro-neutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder. Om zorgaanbieders en zorgverzekeraars te ondersteunen bij het maken van financiële transitie-afspraken, heeft de NZa voor de jaren 2022 en 2023 een transitieprestatie met een vrij tarief geïntroduceerd.
Bent u het ermee eens dat het zorgprestatiemodel deels als doel heeft om het behandelen van complexere patiënten lonender te maken? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de stelling dat het zorgprestatiemodel op dit moment zelfs averechts werkt?
Een van de doelen van de invoering van het zorgprestatiemodel is inderdaad om onderfinanciering van zware ggz en overfinanciering van lichte ggz tegen te gaan. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 6, bevat de nieuwe ggz-bekostiging volop handvatten voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de vergoeding van complexe ggz. De oude bekostiging werkte overfinanciering van lichte ggz en onderfinanciering van zware ggz in de hand. Het is nu aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de handvatten die met het zorgprestatiemodel worden aangereikt te benutten om tot goede afspraken te komen.
Waar er signalen zijn dat dat nog niet gebeurt of nog niet lukt is dat geen signaal van een averechts effect van het zorgprestatiemodel, maar een signaal dat de mogelijkheden van het model nog niet volledig worden benut. Het zorgprestatiemodel is pas net ingevoerd, en partijen zullen eraan moeten wennen, ook in de contractering. De NZa monitort de effecten en de werking van het zorgprestatiemodel. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het voorgaande laat overigens onverlet dat zorgverzekeraars zodanige afspraken zullen moeten maken met zorgaanbieders, dat zij aan hun zorgplicht kunnen voldoen, ook voor verzekerden met een complexe zorgvraag.
Wat is de actuele staat van het personeelstekort in de ggz? Zijn hier concrete cijfers van? Is vast te stellen wat het effect van de coronapandemie hierop is geweest?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe groot het tekort aan medewerkers in de ggz op een gegeven moment is. Het huidige arbeidsaanbod, maar ook de zorgvraag en bijbehorende arbeidsvraag zijn immers continu in beweging. Wel zijn er op basis van gegevens over 2020 prognosecijfers over 2022 beschikbaar, waarmee we een schatting kunnen maken van het tekort in 2022. Op basis van gegevens over 2020 laat het prognosemodel zien dat het geraamde tekort voor de ggz in 2022 op 4.200 personen ligt. Het gaat hierbij om alle beroepen in de ggz: zorgberoepen, welzijnsberoepen en overige beroepen, inclusief ggz-specifieke beroepen die door het Capaciteitsorgaan worden geraamd (bijvoorbeeld GZ-psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten ggz).
Hoe hoog is het ziekteverzuim in de ggz? Hoeveel is dit gestegen door corona? Is dit meer of minder dan bij andere sectoren?
Uit de meest recente cijfers van het CBS in het kader van het AZW onderzoeksprogramma blijkt dat het ziekteverzuim in de ggz in het vierde kwartaal van 2021 op 7,1% lag. Ten opzichte van het pré-coronajaar 2019 is een stijging van 1 procentpunt te zien, in het vierde kwartaal van 2019 bedroeg het verzuim in de ggz 6,1%. Deze stijging is kleiner dan gemiddeld in de sector zorg en welzijn, waar het ziekteverzuim in dezelfde periode met 1,6 procentpunt is toegenomen (5,9% in Q4 2019 versus 7,5% in Q4 2021). De grootste stijging in deze periode is te zien in de VVT en huisartsenzorg (beiden 2 procentpunt). Een vergelijking met andere branches in zorg en welzijn is in onderstaande tabel opgenomen.
Alle economische activiteiten
4,5
5,4
Zorg en welzijn (breed)
5,9
7,5
Zorg en welzijn (smal)
5,9
7,5
Huisartsen en gezondheidscentra
4,3
6,3
Verpleging, verzorging en thuiszorg
7,0
9,0
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
5,6
7,5
Gehandicaptenzorg
6,6
8,4
Overige zorg en welzijn
3,9
5,5
Ziekenhuizen en overige med. spec. Zorg
5,2
6,7
Universitair medische centra
5,0
5,9
Sociaal werk
6,3
7,2
Jeugdzorg
6,7
7,4
Bron: CBS, AZW Statline
voorlopige cijfers
Hoeveel procent van het personeelsbestand is binnen de grotere instellingen in de ggz zzp’er? Hoe is dit in vergelijking met andere sectoren in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Er zijn op landelijk niveau geen actuele cijfers beschikbaar over het aandeel zzp’ers binnen grotere ggz instellingen. De meest recente cijfers van het CBS betreffen het jaar 2020 en geven aan hoeveel personen er in dat jaar in totaal werkzaam waren binnen de gehele ggz branche met een uitsplitsing naar positie in de werkkring (werknemer of zelfstandige). Uit de onderstaande tabel blijkt dat binnen de ggz in 2020 14% van de werkenden in de ggz werkzaam was als zzp’er. Dit is hoger dan gemiddeld in zorg en welzijn, waar dit percentage op 9% ligt.
A-U Alle economische activiteiten
8951
1148
Zorg en welzijn (breed)
1437
129
Zorg en welzijn (smal)
1332
115
Overige zorg en welzijn
194
48
Huisartsen en gezondheidscentra
49
9
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
105
14
Sociaal werk
67
7
Verpleging, verzorging en thuiszorg
414
22
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
225
9
Jeugdzorg
36
1
Gehandicaptenzorg
166
3
Universitair medische centra
75
1
Bron: CBS, AZW Statline (laatste kolom, bewerking VWS)
Bent u het ermee eens dat een «veel personeel niet in loondienst» (PNIL) binnen een instelling kan bijdragen aan extra kosten, minder continuïteit van personeel en extra werkdruk bij personeel dat wel in loondienst is? Zo nee, kunt u dat uitleggen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit binnen de ggz op te lossen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het kabinet wil voorkomen dat de toenemende krapte op de arbeidsmarkt tot de verkeerde flexibilisering leidt, met onhoudbare situaties binnen zorgorganisaties en hogere kosten. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 16 december4 is het Ministerie van VWS daarom in januari van dit jaar in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz. Dat gebeurt door medewerkers in loondienst en zelfstandigen met elkaar in gesprek te laten gaan over knelpunten zoals de (ervaren) ongelijkheid in verdiensten, verantwoordelijkheden en gevoelde vrijheden tussen medewerkers in loondienst en zelfstandigen. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Ook is het van belang om breder in te zetten op het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst binnen de zorg en specifiek binnen de ggz. Dit betekent dat er binnen ggz instellingen meer aandacht moet komen voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan primair aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om dit te stimuleren vanuit de sectorbrede arbeidsmarktaanpak. De hoofdlijnen van deze aanpak ontvangt uw Kamer op korte termijn.
Wordt er bij ggz-instellingen, net als ziekenhuizen, een financiële stresstest uitgevoerd om zo te beoordelen in welke mate sluiting dreigt?
De bedrijfsvoering van een zorgaanbieder is een verantwoordelijkheid van zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars monitoren de financiële gezondheid uiteraard wel. Vaak zijn hierover ook afspraken opgenomen in de contracten met een zorgaanbieder. Bijvoorbeeld wanneer een zorgaanbieder zich bij bepaalde financiële drempelwaarden en indicatoren moet melden bij de zorgverzekeraar(s). De NZa heeft in samenwerking met zorgverzekeraars de invulling van de zorgplicht van zorgverzekeraars scherper omschreven. In oktober 2020 is «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» door de NZa gepubliceerd.5 Dit document is een hulpmiddel waarmee de NZa duidelijk maakt wat zij ten minste van zorgverzekeraars verwacht als de toegankelijkheid en continuïteit van zorg onder druk staan. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, moeten zorgverzekeraars zich maximaal inspannen om te zorgen dat hun verzekerden kunnen blijven rekenen op tijdige toegang tot zorg.
Hoe ziet u de (juridische) rol van zorgverzekeraars die volgens de wet een zorgplicht hebben en derhalve verantwoordelijk zijn dat voldoende zorg beschikbaar is? Wat is hun rol in het geval er sprake is van financiële onzekerheid door externe factoren zoals ziekteverzuim (1), bij financieel wanbeleid door bestuurders (2) en personeelstekorten bij instellingen (3)?
De zorgplicht houdt in dat verzekeraars in geval van een naturapolis verplicht zijn om te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. In ieder geval moeten zorgverzekeraars daarom voldoende zorg inkopen. Daar horen passende financiële contractafspraken met zorgaanbieders bij, met dien verstande dat een verzekeraar de vrijheid heeft om zelf te bepalen met wie en tegen welke voorwaarden hij een contract wil afsluiten.
Wat er verder en/of specifiek nodig is om de wettelijke zorgplicht correct na te leven, hangt vaak af van de omstandigheden. De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Het resultaat telt uiteindelijk. Er is sprake van een resultaatverplichting.
Om richting te geven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de toezichthouder, in haar publicatie «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» uit 2020 voor een aantal belangrijke thema’s een duiding gegeven van wat zij verwacht van zorgverzekeraars. Een van die thema’s is (dis)continuïteit van zorg. In dat kader beschrijft de NZa onder meer dat zij verwacht dat een verzekeraar de (financiële) positie van zorgaanbieders monitort, mogelijke risico’s in kaart brengt en de opgedane inzichten betrekt bij de zorginkoop. Ook wordt van de zorgverzekeraar verwacht dat zij er, bij een zorgaanbieder waar een sluiting dreigt die problemen zou opleveren met oog op de zorgplicht, op aanstuurt dat die op tijd de maatregelen neemt (waar nodig kan dit gefaciliteerd worden door contractuele afspraken te maken of aan te passen). De in de vraagstelling benoemde aspecten – ziekteverzuim, financieel wanbeleid en personeelsgebrek – kunnen hier allen een rol spelen.
Een ander thema uit het handvattendocument van de NZa is, bijvoorbeeld, toekomstbestendig zorglandschap. Daaronder valt onder meer dat de NZa van verzekeraars verwacht dat zij in hun kernregio’s knelpunten in de ontwikkeling van zorgvraag en -aanbod – bijvoorbeeld door personeelskrapte – in kaart brengen, en dat zij daarop acteren met regioplannen en zorginkoopbeleid dat bij die plannen past.
Bent u bereid om gezamenlijk met de sector en andere betrokkenen, zoals zorgverzekeraars, over de financiële situatie van ggz-instellingen in gesprek te gaan?
Hier is primair het gesprek tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de instellingen van belang. Zoals ik in mijn brief inzake berichten over (voorgenomen) sluitingen en financiële positie van ggz-aanbieders d.d. 9 mei jl. aangeef, is dit ook van belang omdat het ziekteverzuim in de zorg nog altijd hoog is. De NZa signaleert in haar «Monitor toegankelijkheid van zorg» van 31 maart en 28 april jl. onder andere dat de uitval van personeel in de eerste maanden van 2022 hoger is dan in de jaren daarvoor. Het beeld van de NZa sluit daarmee aan op de signalen van dNggz over het ziekteverzuim. dNggz geeft aan dat er hierdoor – en doordat over de eerste maanden van 2022 ook sprake zou zijn van een ongebruikelijk hoge no show van patiënten – minder zorg gedeclareerd kan worden. Het is nog onzeker hoe het ziekteverzuim en de door dNggz genoemde no show van patiënten zich in de rest van het jaar ontwikkelen. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de zorgverzekeraars hierover van goede informatie voorzien en dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars waar nodig in overleg treden met elkaar. Hierover heb ik zelf ook met dNggz en ZN gesproken en afgesproken dat de partijen hiermee aan de slag gaan.
Bent u bereid de afspraken over de ggz, die nu in verschillende akkoorden en programma’s staan, meer te gaan bundelen om te voorkomen dat er teveel losse onderdelen lopen? Hoe ziet u de positie van de ggz in het aangekondigde overstijgende zorgakkoord?
Het Integraal Zorgakkoord (IZA) zal zich focussen op de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een gericht akkoord met focus is nodig om de transitie naar passende zorg versneld in gang te zetten. In het akkoord is wel expliciet aandacht voor de «grensvlakken» zoals preventie in de Zvw en afspraken met het sociaal domein, voor zover die direct samenhangt met de Zvw-zorg. Doel is om zoveel mogelijk als Zvw-sector samen voortgang op deze thema’s te realiseren. Daarom spreken we in het IZA af hoe sectoren elkaar helpen en wat men van elkaar verwacht. Naast deze thema’s is er ook ruimte voor sectorspecifieke afspraken zonder raakvlak met andere sectoren. Dit geldt ook voor de ggz.
Het IZA is daarmee complementair aan andere afspraken die van belang zijn voor de gezondheid van iedereen in Nederland. Zo wordt gewerkt aan een Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) programma, is een Preventie-aanpak in de maak, worden afspraken over de arbeidsmarkt in de zorg voorbereid en is eerder al een Klimaatakkoord gesloten. En natuurlijk hangen alle vraagstukken nauw met elkaar samen. Zo beïnvloeden milieu en klimaat (duurzaamheid in het algemeen) de zorg en kan de zorg op haar beurt bijdragen aan het duurzaamheidsvraagstuk. De woonsituatie van ouderen en kwetsbaren heeft effect op de (curatieve) zorg en het voorkomen van zorg kan iedereen helpen, ook ouderen, langer zelfstandig van een goede kwaliteit van leven te genieten. De samenhang van al deze vraagstukken zou er in de ideale wereld voor pleiten om tot een allesomvattend akkoord te komen. Aangezien dit gegeven de breedte van de uitdagingen en benodigde partijen te complex wordt, is het belangrijk om af te bakenen. Daarom beperkt het IZA zich zoals hierboven gezegd tot de «Zvw»-zorg.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.