De financiële problemen van Zonnehuizen |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorgconcern balanceert op de rand van de afgrond»?1 Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit het aangehaalde krantenartikel verkeert Stichting Zonnehuizen in financiële moeilijkheden, en is er sprake van aanzienlijke exploitatieverliezen over 2010 en 2011. Voor de gevraagde toelichting verwijs ik u naar de brief die ik, op basis van een verzoek uit de regeling van werkzaamheden van 21 september 2011, gelijktijdig met het antwoord op onderhavige vragen aan de Tweede Kamer stuur.
Was u op de hoogte van de financiële problemen van Zonnehuizen? Zo ja, hoe lang?
Op 7 maart 2011 ontving ik een brief van het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) over de zeer kwetsbare vermogenspositie van Stichting Zonnehuizen voortvloeiend uit het feit dat Stichting Zonnehuizen over 2010 een fors exploitatietekort zou hebben. Het WFZ informeerde mij, omdat Stichting Zonnehuizen beschikt over in het verleden afgegeven rijksgaranties op aangegane verplichtingen. Het WFZ voert sinds 2003 namens VWS werkzaamheden uit die verband houden met in het verleden verstrekte garanties.
Hoe is het mogelijk dat jarenlang klachten van personeel, zorgbehoevenden en ouders zijn genegeerd? Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierin? Wilt u uw antwoord toelichten?2
In het kader van zowel het op gezondheidsrisico’s gebaseerde Gefaseerde Toezicht (GT), het Thematisch Toezicht (TT) alsmede het Incidententoezicht (IT), heeft de IGZ in de afgelopen jaren inspectiebezoeken gebracht aan verschillende locaties van Zonnehuizen. Bij dergelijke bezoeken spreekt de inspectie altijd met cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Hun informatie is van groot belang bij het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Naar aanleiding van de resultaten van het uitgevoerde toezicht heeft de inspectie begin april 2011 de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht ter verantwoording geroepen over de op onderdelen tekortschietende zorg en bepaalde onveilige situaties. Mede daardoor zijn de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur opgestapt. Ook op dit punt gaat de eerder genoemde brief nader in.
Erkent u dat de interne klachtenregeling in de zorg faalt? Deelt u de mening dat deze affaire de noodzaak van het SP-voorstel van een onafhankelijke, externe klokkenluidersregeling voor zorgpersoneel onderstreept? Zo nee, waarom niet?
Een goede interne klachtenprocedure acht ik van groot belang. Verschillende onderzoeken3 naar de werking van het klachtrecht in de zorg laten zien dat cliënten hoge drempels ervaren voor het indienen van klachten, weinig waarborgen zien voor de onafhankelijkheid van de beoordeling ervan en te vaak niet tevreden zijn met de uitkomsten van de klachtenbehandeling. Om deze reden zijn in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz), dat in uw kamer ter behandeling ligt, belangrijke verbeteringen aangebracht in het klachtrecht, zodat het klachtrecht effectiever en laagdrempeliger wordt. Als de interne klachtenregeling in een zorginstelling faalt krijgen mensen, conform dit wetsvoorstel, de mogelijkheid hun klacht voor te leggen aan een externe geschilleninstantie. Naast een goede klachtenafhandeling is het van belang dat medewerkers misstanden kunnen melden. Misstanden kunnen op dit moment al gemeld worden bij de IGZ. Hiernaast bestaat er voor zorgaanbieders die zijn aangesloten bij de grote brancheorganisaties (Stichting Zonnehuizen is aangesloten bij twee grote brancheverenigingen, te weten: GGZ Nederland en VGN) de verplichting om te voldoen aan de zorgbrede governancecode die o.a. ook een klokkenluidersregeling voorschrijft. Hierdoor is het melden van misstanden naar mijn mening voldoende geborgd.
Wat gaat u doen voor de gedupeerde kinderen en ouders die zagen dat hun 9, 10 jarige kinderen door ongekwalificeerd personeel een prikpil kregen, opgesloten en ondervoed werden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de IGZ de afgelopen jaren regelmatig bezoeken gebracht aan Stichting Zonnehuizen omdat sprake was van tekortschietende zorg en bepaalde onveilige situaties. De IGZ spreekt in dat kader altijd met cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bij de IGZ zijn de specifieke voorvallen waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen echter niet gemeld.
Stichting Zonnehuizen verzekert mij dat er geen sprake is (geweest) van ongekwalificeerd personeel dat een prikpil zou hebben toegediend bij cliënten. Ook is er geen sprake van opsluiting of ondervoeding van cliënten.
Wel is er, volgens Stichting Zonnehuizen, sprake van geruchtenvorming rondom de verpleging, verzorging en huisvesting van in dit geval jonge kinderen. In dergelijke gevallen is contact opgenomen met de ouders of wettelijke vertegenwoordigers. Formele klachten hierover zijn bij de daartoe geëigende kanalen niet bekend, aldus Stichting Zonnehuizen.
Op welke wijze gaat u het verdwenen zorggeld van 20 miljoen euro terugvorderen? Bent u bereid aangifte te doen bij de FIOD? Zo nee, waarom niet?
Aangifte bij de FIOD is aan de orde bij (vermoedens van) fraude of belastingontduiking. Daarvoor heb ik op dit moment geen aanwijzingen. Bij Stichting Zonnehuizen is sprake van een ander probleem, namelijk van exploitatieverliezen. De instelling heeft meer uitgegeven dan er binnenkwam.
De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zijn verantwoordelijk voor de exploitatie. Eerder dit jaar zijn de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht opgestapt en zijn een nieuwe Raad van Bestuur en een nieuwe raad van Toezicht aangetreden.
Bij banken, zorgverzekeraars en zorgkantoren gaan waarschuwingslampen branden op het moment dat er sprake is van opeenvolgende jaren met exploitatietekorten of van een negatief eigen vermogen. Genoemde partijen komen vervolgens in actie om hun belangen te beschermen en eisen van de instelling maatregelen om de exploitatie te verbeteren. Precies dat is nu bij Stichting Zonnehuizen aan de orde.
Waarom kiest u voor het verder op afstand zetten van de controlerende overheid, waardoor u ruim baan biedt aan fraudeurs en zakkenvullende «ondernemers» in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan zorgaanbieders (en verzekeraars) wordt steeds meer ruimte geboden om hun verantwoordelijkheid voor vraaggestuurde zorg vorm te geven. Van het op afstand zetten van de controlerende overheid is evenwel geen sprake. De IGZ ziet toe op het leveren van verantwoorde zorg, de NZa ziet erop toe dat zorgkantoren en zorgverzekeraars hun zorgplicht waarmaken en kunnen laten zien dat de premiegelden rechtmatig en doelmatig worden aangewend. In het wetsvoorstel Wcz wordt goed bestuur aangescherpt, onder andere door het toekennen van meer bevoegdheden aan de Raad van Toezicht. In het wetsvoorstel Wet normering topinkomens wordt overigens ook het inkomen van nieuwe zorgbestuurders aan een maximum gebonden.
Wat is uw reactie op het feit dat een accountant in 2009 al aankaartte dat er financiële problemen waren, waarop het bestuur niet ingreep? Hoe verklaart u dit, en hoe is dit in de toekomst te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De op 31 mei 2010 gedateerde accountantsverklaring bij het jaarverslag over 2009 rept niet over financiële problemen. Wel heeft de accountant op een andere manier gewaarschuwd. Die waarschuwing is besproken in de Raad van Toezicht, zo laat Stichting Zonnehuizen weten. Zoals aangegeven zijn de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht begin 2011 opgestapt.
Voor de toekomst geldt het systeem van de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» van 27 april 2011. Daarin wordt een systeem van «early warning» voorgesteld waarbij een zorgverzekeraar of zorgkantoor verplicht is om in zijn contracten met zorgaanbieders op te nemen dat zij financiële problemen moeten melden, waarna het zorgkantoor of de zorgverzekeraar de NZa kan informeren.
Zou een faillissement van de Zonnehuizen schadelijk zijn voor de continuïteit van zorg van de bewoners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de continuïteit van de zorg waarborgen?
In de al eerder genoemde, tegelijk meegestuurde, brief ga ik uitgebreid in op continuïteit van zorg. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Wat zijn de gevolgen van het ontslag van 400 medewerkers voor de kwaliteit van zorg? Is de IGZ betrokken bij de sanering in relatie tot de kwaliteit van zorg? Zo neen waarom niet?3
Door aangekondigde en onaangekondigde bezoeken houdt de IGZ ook nu de vinger nadrukkelijk aan de pols. Financiële moeilijkheden en ontslag van medewerkers vormen immers een risico voor de kwaliteit van zorg.
Deelt u de mening van de heer Van Otterloo dat bestuurders kunnen spelen met collectieve gelden en zich niet bewust hoeven te zijn van de consequenties van hun gedrag? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De mening van de heer Van Otterloo deel ik niet. Bestuurders dienen zich wel degelijk bewust te zijn van de consequenties van hun beslissingen en hebben een verantwoordelijkheid tegenover de instelling voor het zo goed mogelijk besteden van de beschikbare middelen. Hierbij worden zij gecontroleerd door de Raad van Toezicht en kunnen de OR en de cliëntenraad medezeggenschap uitoefenen. Bestuurders die bij een zorginstelling niet goed functioneren kunnen geschorst of ontslagen worden door de Raad van Toezicht. Raden van Toezicht behoren in te grijpen wanneer dit nodig is.
Vindt u het niet treurig dat de IGZ als enige positieve, de goed onderhouden kantoren van het management aantrof?Welke maatregelen gaat u treffen om de bevoorrechte positie van bestuurders te korten? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De IGZ heeft inderdaad geconstateerd dat er sprake was van ernstig achterstallig onderhoud in enkele woongedeeltes, terwijl de kantoren er wel goed onderhouden uitzagen. Dit heeft mij verbaasd. Een en ander is het gevolg geweest van een verkeerde prioritering van de toenmalige bestuurder. Inmiddels zijn gelukkig passende maatregelen genomen waardoor het achterstallige onderhoud is weggewerkt en kinderen zijn ondergebracht in andere, veilige woongebouwen.
Wat is de vertrekbonus geweest voor de bestuurder van de Raad van Toezicht?
Stichting Zonnehuizen informeert mij als volgt. Met de voormalige Raad van Bestuur is een schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen conform de bepalingen in de arbeidsovereenkomst. Deze bepalingen zijn gerelateerd aan de toepassing van de kantonrechtersformule. De schadevergoeding is in de arbeidsovereenkomst echter gemaximeerd. Dit heeft erin geresulteerd dat de schadevergoeding lager is uitgevallen dan bij toepassing van de kantonrechtersformule het geval zou zijn geweest.
Een lid van de voormalige Raad van Toezicht heeft gedurende korte tijd de functie van interim-Raad van Bestuur bekleed. Bij diens vertrek zijn geen financiële afspraken gemaakt, er was ook geen sprake van een dienstverband.
Erkent u dat het vergroten van de bedrijfsrisico’s de concurrentie en het risico van vastgoed zal leiden tot meer faillissementen in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de zorg beter van deze kapitaalvernietiging?
Het vergroten van bedrijfsrisico’s de concurrentie en het risico van vastgoed leidt zeker niet noodzakelijkerwijs tot meer faillissementen in de zorg. Ik verwacht juist dat stakeholders hun belangen nadrukkelijker in de gaten zullen houden en eerder dan in het verleden aan de bel trekken en om aanpassing van de exploitatie vragen om op die manier een faillissement te voorkomen. Bij een eventueel faillissement is evenmin noodzakelijkerwijs sprake van kapitaalvernietiging omdat in veel gevallen sprake zal zijn van een doorstart waarbij de activa, waaronder het vastgoed, in gebruik blijven bij de nieuwe aanbieder.
Het bericht ‘ZZP’ers genegeerd door zorgkantoren’ |
|
Sabine Uitslag (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kent u het bericht «ZZP’ers genegeerd door zorgkantoren» van de website «Zorgvisie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het proces van de eerste contracteerronde 2012 loopt nog tot 1 november 2011. De eerste contracteerronde is vooral gericht op instellingen en de inkoopcriteria zijn nog niet toegesneden op zelfstandige zorgverleners. Indien er sprake is van afwijzing, dan komt dit omdat de organisatie niet voldoet aan de inkoopcriteria die het zorgkantoor heeft opgesteld. Dit kunnen zowel procesmatige, kwaliteits- als zorginhoudelijke criteria zijn.
Daarbij dient bedacht te worden dat het zorgkantoor geen contracteerplicht heeft en dus een keuze maakt uit de zorgaanbieders die in 2012 zorg zouden willen gaan leveren.
Ik deel uw mening dat ook zelfstandige zorgverleners AWBZ-thuiszorg via zorg in natura zouden moeten kunnen leveren, maar dit was wettelijk niet mogelijk. Om dit toch mogelijk te maken, heb ik de juridische belemmering weggenomen. Om rechtstreeks zelfstandige zorgverleners te kunnencontracteren, stel ik extra middelen beschikbaar en ben ik in overleg met Zorgverzekeraars Nederland om spoedig criteria te formuleren voor de contractering van zelfstandige zorgverleners, zodat nog in de tweede contracteerronde (mei 2012) voor 2012 passende contractering van zelfstandige zorgverleners zal plaatsvinden.
Hebt u er zicht op hoeveel extramurale AWBZ-capaciteit er volgend jaar nodig is om de maatregel rond het persoongebonden budget (pgb) op te vangen?
Nieuwe AWBZ-cliënten zonder indicatie verblijf kunnen vanaf 1 januari 2012 geen beroep meer doen op de pgb-regeling. De verwachting is dat 1/3 zal afzien van het beroep op AWBZ en 2/3 van deze groep een beroep zullen gaan doen op een passend natura-aanbod of op de in mijn brief van 15 september 2011 genoemde vergoedingsregeling persoonlijke zorg. Zoals ik heb aangeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 september 2011 (Voorhang aanwijzing NZa contracteerruimte 2012) is voor deze groep in 2012 € 100 miljoen beschikbaar.
Deelt u de mening dat per 1 januari 2012 Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’ers) AWBZ-zorg via zorg in natura (ZIN) aan zorgvragers moeten kunnen leveren? Zo ja, hoe gaat u de zorgkantoren aansporen en motiveren om ZZP’ers per 1 januari 2012 toe te laten tot de contracteerruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Gesponsord onderzoek |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat stichting Wakker Dier een klacht indient tegen de Wageningen University (WUR), naar aanleiding van gesponsord onderzoek naar de invloed van melk op de gezondheid?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de beschuldiging dat de WUR volgens stichting Wakker Dier fungeert als reclamebureau voor de zuivelindustrie, aangezien uit onderzoek zou blijken dat melk goed is tegen hart- en vaatziekten?2
Het is niet aan mij te oordelen over de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek. Het is aan de wetenschappelijke gemeenschap om hierover uitspraken te doen.
Hoe oordeelt u over de steekproef van Wakker Dier onder 25 recente publicaties, waaruit blijkt dat de helft werd gefinancierd door de voedingsindustrie?
Ik juich het toe wanneer publieke kennisinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken, hetzij op structurele basis in PPS-constructies, hetzij in de vorm van contractonderzoek. Ik vind ook dat bedrijven meer moeten investeren in R&D. Dat laatste streven wij na met het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Ook belangrijk is dat belangenverstrengeling wordt voorkomen. Voor dit doel heeft de VSNU de Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening ontwikkeld. Alle onderzoekers en wetenschappers weten waaraan zij zich te houden hebben.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat onderzoeksresultaten beïnvloed worden door belanghebbenden, omdat dit het vertrouwen in de wetenschap schaadt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Ik deel de mening dat beïnvloeding van onderzoeksresultaten door belanghebbenden niet aanvaardbaar is. Het risico hierop wordt bestreden met een aantal maatregelen. Om te beginnen de hierboven genoemde gedragscode van de VSNU. Een soortgelijke gedragscode is ontwikkeld door de NFU, de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen besteedt in haar publicaties aandacht aan de onafhankelijkheid van onderzoek en aan het vraagstuk van integriteit. Ook is bij de KNAW het LOWI ondergebracht, het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. Hier kunnen vermoedens van inbreuken op de integriteit van wetenschappelijk onderzoek worden gemeld, waarna zij worden onderzocht. Openheid en openbaarheid zijn daarnaast belangrijk om belangenverstrengeling tegen te gaan (zie hiervoor het antwoord op vraag 5). Tot slot verwijs ik naar de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, waarin ik heb aangekondigd aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen om advies te vragen over het vertrouwen in de wetenschap. Daarbij horen thema’s als integriteit en onafhankelijkheid van onderzoek.
Deelt u de mening dat er absolute transparantie moet bestaan over de financiering van onderzoek en de nevenfuncties van onderzoekers? Zo ja, hoe voldoet u aan deze eis?
Transparantie vind ik belangrijk. Niet alleen vanwege eventuele risico’s van belangenverstrengeling, maar ook om inzicht te hebben in de mate waarin bedrijven en kennisinstellingen met elkaar samenwerken. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat intensivering van de samenwerking een belangrijk speerpunt in het beleid is. Dit geldt zowel voor het beleid voor hoger onderwijs en onderzoek als voor het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de economische topsectoren. De instellingen zelf zijn verantwoordelijk voor het openbaar maken van hun samenwerkingsrelaties, uiteraard binnen redelijke grenzen en zonder dat dit leidt tot hoge administratieve lasten.
Deelt u de mening van uw voorganger dat nevenfuncties van hoogleraren openbaar moeten zijn, door middel van een register? Zo ja, kunt u hiervan een geactualiseerd overzicht verschaffen?3
Ik deel de opvatting dat nevenfuncties in principe openbaar moeten zijn. Instellingen moeten hierop echter uitzonderingen kunnen maken wanneer daarvoor zwaarwegende redenen zijn, zoals het belang van de bescherming van de veiligheid en persoonlijke levenssfeer van hun medewerkers. Zoals ik in het overleg over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap op 26 september jongstleden heb aangegeven, zal ik de instellingen erop aanspreken hun gegevens op de website up-to-date te houden.
Bent u bereid heldere uitgangspunten rond transparantie en onafhankelijkheid met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek onder de aandacht van universiteiten te brengen? Zo nee, wat onderneemt u als universiteiten de eigen gedragscode niet naleven?
Ja, zie het antwoord op vraag 6.
De website zorgtoeslag.nl |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de website www.zorgtoeslag.nl waarop bemiddelingskosten worden gevraagd voor het aanvragen van zorgtoeslag bij de Belastingdienst?
Ja.
Volgens de op de website gepubliceerde gegevens is de website onderdeel van de maatschap JSKS Administratie & Fiscaal Advies. Deze onderneming levert deels gratis, deels tegen betaling diensten op het gebied van het aanvragen van zorg- en huurtoeslag alsmede het verzorgen van de belastingaangifte.
Deelt u de mening dat aanbieders van websites die geld proberen te verdienen aan diensten die kosteloos door de overheid worden aangeboden, streng aangepakt zouden moeten worden?
De diensten die worden aangeboden komen overeen met de diensten die belastingadviseurs aanbieden, zoals bijvoorbeeld het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting tegen betaling.
Indien er sprake is van misleidende mededelingen ben ik met u van mening dat ik zou moeten optreden. Echter uit de analyse van de website blijkt dat op dit moment transparant melding wordt gemaakt van de aard van de aangeboden diensten en de daarvoor verschuldigde kosten.
Daarnaast hebben de vertegenwoordigers van deze website aangegeven dat gebruikers van hun diensten hun aanvraag binnen een week zonder kosten kunnen annuleren.
Is er een wettelijk kader om aanbieders van websites die op deze manier misbruik maken van overheidsdiensten aan te pakken?
Ja. Er is een wettelijk kader.
Zo nee, bent u van plan snel actie te ondernemen om dit soort websites aan te kunnen pakken?
Indien, als eerder aangegeven, sprake is van misleiding of het creëren van verwarring, is er een wettelijk kader om dit aan te pakken. In het verleden is er een enkele keer ten aanzien van websites op het gebied van de belastingen melding geweest van het veroorzaken van verwarring waarbij belastingplichtigen naar mijn mening mogelijk gedupeerd hadden kunnen worden. In die gevallen heb ik dan ook direct maatregelen genomen met als resultaat dat de websites zijn aangepast, zelfs zonder de stap naar de rechter te hoeven maken.
We zijn alert en zullen dat blijven zowel op het gebied van de belastingen als de toeslagen.
Deelt u de mening dat de genoemde website dezelfde stijl als de Belastingdienst gebruikt en daarmee de Belastingdienst na-aapt? Bent u met ons van mening dat dit misleidend is en daarom voorkomen zou moeten worden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft de Belastingdienst?
Neen, we hebben, als eerder opgemerkt, de website laten analyseren en komen -met de landsadvocaat- tot de conclusie dat de website zich op dit moment voor wat betreft vormgeving, kleurgebruik en lettertype voldoende onderscheidt van onze eigen website www.toeslagen.nl. Wij komen dan ook tot de conclusie dat de website niet beoogt onze website te imiteren.
Ten aanzien van de naamgeving merk ik als laatste op dat deze naar mijn mening geen direct gevaar voor verwarring bij burgers oplevert. Illustratief in dit verband vind ik het bestaan van de vele websites op het gebied van de belastingen die, naar mij bekend, in het verleden geen problemen voor onze belastingplichtigen hebben opgeleverd. Overigens is door JSKS toegezegd, dat zij de homepage van hun site zodanig zullen aanpassen dat al direct duidelijk wordt dat het om een site van een commerciële dienstverlener gaat.
Het door de Wereldgezondheidsorganisatie aanmerken van de transgenderidentiteit als stoornis |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in haar Internationale Classificatie van Ziektes (ICD, versie 10) de transgenderidentiteit als stoornis classificeert?
Dit kabinet heeft de emancipatie van transgenders hoog op de agenda staan en het ondersteunt transgenders ook waar het gaat om het vergroten van hun veiligheid, participatie en sociale acceptatie door de samenleving. Zie hiervoor ook de «Hoofdlijnenbrief emancipatie: vrouwenemancipatie en homo-emancipatie 2011–2015», die op 8 april 2011 door het kabinet aan uw Kamer is toegezonden.
Ik kan mij voorstellen dat de classificatie van transgenders, als mensen met een psychische stoornis, als kwetsend kan worden ervaren en aanleiding kan zijn voor stigmatisering en maatschappelijke achterstand. Recent heeft commissaris Hammarberg van de Raad van Europa in zijn rapport «Discrimination on grounds of sexual orientation and gender identity in Europe» gewezen op het effect van dergelijke classificaties. Bij het uitkomen van dat rapport heeft de WHO de transgendergemeenschap bovendien uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de komende herziening van de Internationale Classificatie van Ziektes (ICD) van de WHO. Ik hecht eraan dat (ook) vanuit Nederland argumenten door alle belanghebbenden en experts kunnen worden aangedragen voor het voeren van het wetenschappelijke debat over de plaats van de transgenderidentiteit in de ICD.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is in dat kader bereid om een internationale bijeenkomst te faciliteren, die het Transgender Netwerk Nederland in samenwerking met Gate, de internationale belangenbehartiger voor transgenders,in de tweede helft van november in Den Haag organiseert. Tijdens deze bijeenkomst wordt gewerkt aan een bij de WHO in te dienen en door wetenschappers gedragen tekstvoorstel, waarmee meer recht wordt gedaan aan de identiteit van transgenders. Consensus over een tekstvoorstel zou ik zeer verwelkomen. Op dit moment zie ik geen rol voor de Nederlandse overheid om zich met eigen argumenten in het debat van de wetenschappers te begeven.
Een classificatiesysteem als de ICD benoemt de ziektesymptomen, die in combinatie gelden als een somatische of psychische stoornis. Daarmee staat een classificatiesysteem los van de vraag of een medische behandeling van een geclassificeerde aandoening vergoed moet worden; het doet daar ook geen uitspraak over. Op dat punt heeft elk land een eigen bevoegdheid om het collectief verzekerde pakket op eigen wijze in te richten.
Deelt u de classificatie van de WHO? Zo ja, waarom? Zo nee, wilt u bij de WHO pleiten voor opname van een andere classificatie van transgenderpersonen bij de eerstvolgende nieuwe versie van de ICD, welke transgenderpersonen niet als psychisch gestoord kenmerkt maar wel internationaal basis biedt voor continuering van vergoeding voor medische behandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Jeugdzorg problematiek |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Dreigt er gevaar voor het ontstaan van een wachtlijst waarop jongeren staan die wachten op een plek in een Jeugdzorg Plus instelling in de provincie Limburg door het sluiten van de tijdelijke capaciteit van 26 plaatsen van de JeugdZorgPlus instelling Icarus? Zo ja, op welke manier wordt ervoor gezorgd dat deze jongeren elders behandeld worden?
Nee, er dreigt geen gevaar voor het ontstaan van een wachtlijst. De bezettingscijfers jeugdzorgplus laten in 2010 een continue onderbezetting van de totale capaciteit zien van ongeveer 20%. De eerste maanden van 2011 laten hetzelfde beeld zien. Dit betekent dat de capaciteit die tijdelijk is aangetrokken, zoals 26 plekken bij Icarus, niet langer nodig is.
Kent u het onderzoek «Rapportage Haalbaarheidsonderzoek «Loverboyproblematiek»?1
Ja.
Klopt het dat veel loverboys vanuit de Randstad naar Limburg komen?
In het door u aangehaalde onderzoek wordt geconstateerd dat veel loverboys vanuit de Randstad naar Limburg komen. Ik ken geen andere signalen die hierop wijzen.
Wordt de opvang van meisjes die het slachtoffer zijn van loverboysbedreigd door de sluiting van de JeugdzorgPlus instelling Icarus, welke onder andere ruimte bood voor het opvangen van meisjes die het slachtoffer zijn van loverboypraktijken? Zo ja, hoe kan dit worden opgelost?
Vrijwel alle instellingen voor jeugdzorgplus vangen meisjes met complexe problemen waaronder loverboy problematiek op. Dit is niet een specialisatie van Icarus. Op basis van het feitelijke gebruik van jeugdzorgplus in het zorggebied Zuid is er geen aanleiding te veronderstellen dat de opvang van meisjes die het slachtoffer zijn geworden van een loverboy bedreigd wordt.
Het bericht dat de diensten van SOS Arts mogen beginnen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Artsbezoek aan huis eenvoudiger»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de arts die «zorg op afstand» gaat leveren niet geregistreerd hoeft te staan als huisarts?
Allereerst wil ik opmerken dat de nieuwe beleidsregel van de NZa niet «zorg op afstand» wordt genoemd, maar «zorg op afroep van de patiënt».
De Wet Marktordening Gezondheidszorg stelt geen beperkingen aan personen door wie zorg geleverd mag worden. Wie de zorg mag leveren wordt bepaald door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De NZa kiest er voor op te nemen dat het moet gaan om een arts die is ingeschreven in het register van de Wet BIG. Daarmee is het leveren van zorg op afroep niet beperkt tot alleen geregistreerde huisartsen. Voordeel hiervan is dat gebruik kan worden gemaakt van een groter potentieel aan artsen die ervaring hebben met huisartsgeneeskundige zorg dan wel spoedeisende zorg.
Vindt u dat een basisarts voldoende kennis en ervaring heeft om deze «zorg op afstand» te leveren?
De eisen die gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder waar het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg, hangen af van de situatie waarin zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen. Het gaat er om dat een zorgaanbieder zodanig invulling geeft (gaat geven) dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van verantwoorde zorg in het kader van de kwaliteitswet. Deze verantwoorde zorg wordt in de praktijk ingevuld met (bestaande) veldnormen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt hier toezicht op.
Wat is de definitie van «zorg op afstand»? Hoe weet een patiënt welke zorg daaronder valt en welke niet?
Ik neem aan dat u de hier bedoelde «Zorg op afroep van de patiënt» bedoelt. Het betreft een vorm van zorg die op afroep van de patiënt in de eigen omgeving van de patiënt wordt geleverd. Van de aanbieder van deze zorg mag worden verwacht dat deze aan patiënten informatie verschaft over de concrete inhoud van de zorg en de kosten die daarvoor in rekening worden gebracht. Van de aanvrager van zorg op afroep mag bovendien worden verwacht dat die zich vooraf heeft georiënteerd.
Welke eisen worden er gesteld aan de arts die deze huisbezoeken gaat leveren? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
In de beleidsregel van de NZa staat opgenomen dat deze zorg wordt geleverd door zorgaanbieders die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staan ingeschreven als arts. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat er voor deze huisbezoeken door patiënten extra moet worden betaald, de kwaliteit van deze zorg gegarandeerd moet zijn?
Ja. Ik ben van mening dat voor alle zorg geldt dat deze van een verantwoord niveau moet zijn en derhalve van goede kwaliteit is. Dus ook de zorg geleverd door onder andere SOS-arts.
De oproep van artsen tegen jongensbesnijdenis |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en het krantenartikel «Oproep artsen tegen jongensbesnijdenis»?1
Ja.
Wordt jongensbesnijdenis vooral op medische of op culturele gronden uitgevoerd?
Jongensbesnijdenis wordt binnen de joodse en islamitische gemeenschap niet alleen op culturele maar vooral op religieuze gronden uitgevoerd. De KNMG geeft aan dat er slechts zelden een medische indicatie is voor een jongensbesnijdenis.
Neemt de KNMG door deze oproep een cultureel/politiek standpunt in? Zo ja, deelt u de mening, dat het erg onwenselijk is als de KNMG een cultureel/ politiek standpunt inneemt?
Het staat een organisatie als de KNMG vrij een standpunt in te nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om dit standpunt te duiden of hierover een oordeel uit te spreken.
Deelt u de mening dat een wettelijk verbod op jongensbesnijdenis volgens de joodse en de islamitische rite de vrijheid van godsdienst aantast, en dat alleen al om die reden een verbod niet aan de orde is?
Een verbod zou de vrijheid van godsdienstuitoefening beperken. De overheid mag dat slechts doen middels een wettelijke regeling en indien daarvoor een legitiem doel aanwezig is en de inperking in redelijke verhouding staat tot het ermee te beschermen belang. Bij meisjesbesnijdenis is dat het geval. Daarom worden overeenkomstig de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) alle vormen van vrouwelijke genitale verminking in Nederland als mishandeling aangemerkt. Bij besnijdenis van jongens – als de ingreep correct wordt uitgevoerd – zijn er echter geen negatieve gevolgen voor lichamelijk en psychisch functioneren. Op grond hiervan is er voor de overheid geen aanleiding tot een verbod.
Overigens pleit de KNMG niet voor een verbod op jongenbesnijdenis.
Het bericht dat een hoogbejaarde mevrouw uit een verpleeghuis wordt gezet omdat haar zoon klaagde over de kwaliteit van zorg |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Klopt het bericht1 dat een hoogbejaarde mevrouw gedwongen moet verhuizen uit verpleeghuis Vivaldi te Zoetermeer omdat haar zoon geklaagd heeft over de kwaliteit van zorg?
Het bericht dat betreffende mevrouw uit het verpleeghuis moet verhuizen klopt. Over de oorzaak daarvan kan het volgende worden gesteld. In verpleeghuis Vivaldi is een situatie ontstaan, waarbij er sprake is van een verstoorde relatie tussen de zoon van een bewoonster en de medewerkers van het verpleeghuis. Door deze verstoorde relatie is het voor beide partijen onmogelijk geworden om tot een goede samenwerking te komen. Het wederzijds respect is verdwenen. De rechter heeft in deze zaak, aangespannen door de zoon, geoordeeld dat Vivaldi gewichtige redenen heeft om de zorgovereenkomst op te zeggen.
Deelt u de mening dat, wanneer er sprake is van klachten over de kwaliteit van zorg, het verpleeghuis deze klachten moet oplossen in plaats van de klager op straat te zetten?
Ja, ik ben van mening dat iedere zorginstelling alle klachten die zij ontvangt, serieus moet nemen en oplossen. Ik vind het zeer belangrijk dat er wordt geluisterd naar de wensen, maar ook naar de klachten van de cliënt. In de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) staat dat elke zorgaanbieder een regeling moet treffen voor de behandeling van klachten over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een cliënt. In de voorliggende zaak is klager niet zomaar op staat gezet. Ik verwijs u daarvoor graag naar mijn antwoord op uw eerste vraag en naar het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen heeft dit verpleeghuis genomen om de kwaliteit van zorg voor deze mevrouw te verbeteren?
Ik heb me laten informeren door mijn Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die bij Vivaldi is geweest. De IGZ heeft een onaangekondigd bezoek afgelegd, waarin specifiek naar de situatie van de bewoonster is gekeken. De IGZ constateert dat Vivaldi verschillende acties heeft ondernomen om tot een betere samenwerking te komen met de zoon. Er zijn regelmatig gesprekken geweest met de zoon en de medewerkers, er is psychologische begeleiding voor het team ingeschakeld en Vivaldi heeft advies gevraagd bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE).
Bent u bekend met de eerdere vragen over dit verpleeghuis?2 Waarom blijft dit verpleeghuis het nieuws halen met misstanden?
Ja daar ben ik bekend mee. Zowel de IGZ als de Rechtbank heeft geoordeeld dat hier geen sprake is van misstanden.
Vindt u het recente opheffen van het verscherpt toezicht op Vivaldi ook raar?
Verpleeghuis Vivaldi is nooit onder verscherpt toezicht gesteld.
Wordt het niet eens hoog tijd dat de gehele directie van Vivaldi zelf eens aan verhuizen denkt? Hoe kunt u dat bewerkstellingen?
Ik begrijp uit uw vraag dat u geen vertrouwen meer hebt in de directie. Het is – mits opportuun – primair aan anderen om in te grijpen in de bestuursstructuur van zorginstellingen. De Raad van Toezicht kan alsdan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Cliëntenraden, ondernemingsraden en zorgkantoren kunnen kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen.
Hoe kunnen mensen in verpleeghuizen beter worden beschermd tegen represailles wanneer zij klagen over de kwaliteit van zorg?
Onder verwijzing naar het antwoord op uw vragen 1 en 3 lijkt het woord «represailles» in dezen niet aan de orde.
In algemene zin is het zo dat met de komst van de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) er een onafhankelijke geschilleninstantie wordt ingesteld, die de cliënt een extra bescherming biedt. Als een cliënt of familielid een klacht indient bij de zorginstelling en deze handelt de klacht niet naar tevredenheid af, dan kan de klager bij de geschilleninstantie terecht voor een onafhankelijke bindende uitspraak.
In de Beginselenwet zorginstellingen wil ik, zoals ook afgesproken in het Regeer- en het Gedoogakkoord, gaan regelen dat de IGZ bij zeer ernstige individuele klachten op het gebied van verzorging en bejegening onmiddellijk kan optreden. In casu heeft dit IGZ dit ook gedaan.
Het gebrek aan toezicht op pgb-gebruik |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Misbruik pgb’s frequent, toezicht blijkt summier» en «Grof verdienen aan ski-uitjes en lasergamen»?1
Ja.
Herkent u het verhaal van een begeleidingsbureau dat begeleiding van groepsuitjes opvoert als individuele begeleiding en daarmee misbruik maakt van het pgb? Herkent u ook de geschetste toetsingssituatie bij zorgkantoren, waarin het zorgkantoor de budgethouder controleert, maar het aan de cliënt zelf is om rekeningen van de aanbieder te controleren?
De Volkskrant beschrijft dat hiervan melding is gemaakt door respectievelijk een vader van een autistische zoon en een zorgkantoor. Mijn departement is bekend met deze melding en onderhoudt contact met het betreffende zorgkantoor om te bezien welke vorderingen zij maken in het ingestelde onderzoek naar deze zaak. Dat onderzoek loopt momenteel nog.
De mededeling dat het zorgkantoor alleen de budgethouder controleert en niet de rekeningen van de aanbieder klopt gedeeltelijk. Het is inderdaad zo dat primair de budgethouder zijn rekeningen moet controleren. Hij, en niet het zorgkantoor, is tenslotte een relatie met zijn zorgverlener(s) aangegaan. Vervolgens controleert het zorgkantoor of het pgb door de budgethouder is besteed aan verzekerde zorg aan de hand van de verantwoordingsformulieren die de budgethouders indienen. Mocht het zorgkantoor daartoe aanleiding zien, dan voert het intensieve controles uit waarbij alle contracten en rekeningen worden opgevraagd en gecontroleerd, dus ook de rekeningen van de zorgaanbieders. In het onderzoek dat loopt, gebeurt dit ook.
Deelt u de constatering van de FIOD, het OM en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de zorgkantoren niet geprikkeld worden om echt werk te maken van de aanpak van misstanden bij aanbieders?
Die constatering deel ik niet. Zorgkantoren hebben geen financiële prikkel, in de zin dat zij het geld dat zij terughalen door hun fraudeonderzoeken niet zelf mogen houden. Echter, mijns inziens is geld geen doorslaggevende prikkel om activiteiten te ondernemen om fraude op te sporen. Zorgkantoren hebben een maatschappelijke functie en het bestrijden van fraude is daar een onlosmakelijk onderdeel van. Zorgkantoren ontvangen daarvoor ook beheerskosten.
Wel is mij bekend dat het vaak voor zorgkantoren heel lastig is om zorgaanbieders goed te kunnen controleren en eventuele misstanden te bewijzen en succesvol door te geleiden naar een civielrechtelijke, bestuursrechterlijke of strafrechtelijke aanpak. Dit is één van de redenen waarom mijn ministerie de regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding heeft ingesteld. Deze regiegroep werkt aan het wegnemen van knelpunten en het verbeteren van de zorgfraudebestrijding. Het voorkomen en aanpakken van fraude met het persoonsgebonden budget staat hoog op de agenda van deze regiegroep.
Is bekend welk deel van het pgb-budget door misstanden bij zorgaanbieders wordt verkwist? Zo ja, om hoeveel geld gaat het hier?
Volgens informatie van Zorgverzekeraars Nederland laten de inspanningen van zorgkantoren bij fraudeonderzoek naar pgb-fraude in de jaren 2008, 2009 en 2010 het volgende beeld zien. In deze drie jaar zijn er bijna 480 fraudemeldingen onderzocht en kon in 103 gevallen werkelijk fraude worden vastgesteld. Het hiermee gemoeide bedrag was in totaal 6,3 miljoen euro. Dit fraudebedrag is teruggehaald bij budgethouders (1,3 miljoen), zorgverleners (3 miljoen) en bemiddelingsbureaus (2 miljoen).
Op welke manier bent u van plan het toezicht op het pgb-misbruik bij zorgkantoren te verbeteren? Welke prikkels kunnen daar worden ingepast?
In mijn programmabrief langdurige zorg die ik op 1 juni j.l. naar uw Kamer heb gestuurd (TK, vergaderjaar 2010–2011, 30 597, nr. 186) heb ik aangegeven hoe ik fraude en misbruik met pgb-gelden ga terugdringen. Daartoe heb ik een set maatregelen aangekondigd die momenteel worden geïmplementeerd. Deze maatregelen kunnen rekenen op een breed draagvlak. De maatregelen richten zich op het voorkomen van fraude, het beter opsporen ervan en op het aanpakken van malafide bemiddelingsbureaus. De maatregelen leiden ertoe dat de controle op pgb-misbruik door de zorgkantoren verbetert.
Bent u het er mee eens dat allereerst misbruik van het pgb-budget moet worden aangepast, alvorens budgethouders die bouwen op het pgb getroffen worden door de voorgestelde beperkende maatregelen?
Ik vind net als u dat fraude en oneigenlijk gebruik van pgb-gelden stevig moet worden aangepakt. De aanpak van fraude alleen biedt echter geen voldoende soelaas voor de zeer forse financiële problemen waarvoor dit kabinet zich geplaatst ziet bij een ongewijzigd pgb-beleid. Voor het realiseren van een solide pgb kiest het kabinet voor een meersporenbeleid, bestaande uit zowel de aanpak van fraude als het aanscherpen van de toegang tot het pgb.
De opvang van islamitische pleegkinderen in pleeggezinnen |
|
|
|
Op welke manier houdt Bureau Jeugdzorg bij het plaatsen van een pleegkind in een pleeggezin rekening met de levensbeschouwelijke of religieuze achtergrond van het betreffende kind en diens biologische ouders?1
De pleegzorgaanbieder is verantwoordelijk voor een goede match tussen pleegkind en pleegouders. Matching is maatwerk en houdt in het zoeken van het meest geschikte pleeggezin voor een pleegkind. Bij plaatsing probeert de pleegzorgaanbieder zoveel mogelijk rekening te houden met vele factoren zoals de specifieke problematiek rond het kind, de pedagogische en ontwikkelingspsychologische factoren, de gewenste competenties van de pleegouders evenals de levensbeschouwelijke en religieuze achtergrond van het kind en de biologische ouders. Als het mogelijk is, zal een pleegzorgaanbieder een kind plaatsen in een pleeggezin met een vergelijkbare achtergrond als die van de biologische ouders. Als een dergelijk pleeggezin niet voorhanden is, zal de pleegzorgaanbieder afwegen of plaatsing in een ander gezin de voorkeur verdient boven plaatsing in een residentiële instelling. Bij deze beslissing worden Bureau Jeugdzorg en waar mogelijk ook de ouder(s) betrokken.
Welke afspraken maakt Bureau Jeugdzorg met de biologische ouders en de pleegouders inzake het respecteren van de levensbeschouwelijke of religieuze achtergrond van het pleegkind gedurende het verblijf in het pleeggezin?
Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder maken afspraken met het pleeggezin over de wijze waarop de levensbeschouwelijke en religieuze achtergrond van het pleegkind kan worden gerespecteerd. Als een pleeggezin de eigen opvattingen opdringt aan het pleegkind, hoort de pleegzorgbegeleider te interveniëren en af te dwingen dat dit niet meer gebeurt.
Hoe toetst Bureau Jeugdzorg of die afspraken gedurende het verblijf in het pleeggezin worden nagekomen en wat doet Bureau Jeugdzorg als blijkt dat dit niet zo is?
De pleegzorgbegeleider toetst in reguliere gesprekken en bezoeken of het pleeggezin zich aan de afspraken houdt. Als het pleeggezin zich niet houdt aan de afspraken, dan zal de pleegzorgbegeleider dit bespreken met het pleeggezin. In het uiterste geval zal de pleegzorgaanbieder overwegen of voortzetting van het verblijf in het betreffende pleeggezin nog in het belang van het kind is. Ook in reguliere gesprekken met Bureau Jeugdzorg zal dit punt aan de orde komen. Gezamenlijk zal dan een oplossing gekozen worden, waarbij het belang van het kind leidend is. Hierbij moet bedacht worden dat, rekening houdend met alle aspecten in relatie tot beide biologische ouders, de familie en het pleeggezin, ideale oplossingen niet altijd voorhanden zijn.
Bent u van mening dat er in de casus «Yaaqoeb» te Venlo geen of onvoldoende sprake was van respect voor de islamitische achtergrond van dat pleegkind? Zo nee, waarom niet?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. Dat neemt niet weg dat ik hierover zo nodig wordt geïnformeerd en mocht een situatie daar aanleiding voor geven uiteraard de verantwoordelijke partijen aanspreek.
In meer algemene zin wijs ik u erop dat Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder de religieuze identiteit van pleegkinderen respecteren.
Is de casus «Yaaqoeb» te Venlo representatief voor de dagelijkse praktijk van de opvang van pleegkinderen in pleeggezinnen in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de rechten van het pleegkind gewaarborgd, als de biologische ouders en de pleegouders een conflict hebben over de wijze waarop het pleegkind moet worden opgevangen?
De pleegzorgbegeleider bewaakt de wijze van opvang van het pleegkind in het pleeggezin. Als de biologische ouders hierover een conflict hebben met het pleeggezin, zal de pleegzorgbegeleider interveniëren. Als dit niet tot een oplossing leidt, zal in overleg met de (gezins)voogd voor het kind de beste oplossing gekozen worden.
Wat is uw reactie op de stelling van Jeugdzorg Nederland dat er een nijpend tekort is aan islamitische pleeggezinnen?
Kinderen met een islamitische achtergrond kunnen vaak goed geplaatst worden in het eigen netwerk. Allochtone doelgroepen, waaronder islamitische gezinnen, kiezen minder snel voor het traject van pleegouder dat leidt tot het opnemen van een onbekend kind. Om deze reden is de campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» gestart die zich richt op onder andere allochtone doelgroepen.
Bent u van mening dat een relatieve ondervertegenwoordiging van islamitische pleeggezinnen ertoe bijdraagt dat islamitische ouders, die (al dan niet) tijdelijk niet in staat zijn om de zorg voor hun kind op zich te nemen, de jeugdzorg mijden en dat dit schadelijk is voor de opvoeding van het kind?
Het is mij niet bekend dat er een verband zou bestaan tussen het aantal islamitische pleeggezinnen en het mijden van zorg door islamitische ouders.
Jeugdzorg Nederland heeft geen cijfers waaruit de conclusie kan worden getrokken dat islamitische ouders de jeugdzorg mijden.
Het bericht dat het uitsluiten van homo’s voor bloeddonatie in gaat tegen Europese regelgeving |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het antwoord van de Europees Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming op vragen uit het Europees Parlement, dat volgens Europese regelgeving niet iemands geaardheid, maar seksueel risicogedrag het criterium voor bloeddonatie moet zijn en dat lidstaten verplicht zijn deze regelgeving te implementeren?1
Ik deel de mening van de Europese Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming dat niet iemands geaardheid, maar seksueel risicogedrag het criterium voor bloeddonatie moet zijn.
Deelt u de mening dat Europese regelgeving voorschrijft dat de regels rondom bloeddonatie in Nederland snel zodanig moeten worden aangepast dat homoseksuelen niet meer levenslang worden uitgesloten van het bloeddonorschap? Indien nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening vooralsnog niet. Ik ben van mening dat iedereen die bloed wil doneren waardering verdient. De enige reden om mensen te weigeren als bloeddonor is als de veiligheid voor de ontvanger niet gegarandeerd is. Het Handvest van de grondrechten van de EU bepaalt dat personen niet op grond van hun geaardheid levenslang mogen worden uitgesloten van het bloeddonorschap. In Nederland worden personen ook niet op grond van hun geaardheid levenslang uitgesloten van het bloeddonorschap, maar op grond van het hebben van risicovol seksueel gedrag. Dat gedrag leidt tot onveiligheid voor de ontvangers van bloedproducten en dat is het enige waar het mij om gaat.
Verschillende vormen van risicovol seksueel gedrag leiden op dit moment in Nederland tot levenslange uitsluiting van het bloeddonorschap. Een categorie van risicovol seksueel gedrag betreft de groep mannen die seks hebben gehad met andere mannen (hierna aangeduid met de afkorting MSM). Ook hier gaat het mij uitsluitend om het waarborgen van de veiligheid van de ontvangers van bloedproducten.
Bent u van mening dat het gezien Europese regelgeving niet langer noodzakelijk is om te wachten op de aanbevelingen van de Raad van Europa ten aanzien van bloeddonatie door homoseksuelen om in Nederland de regels op dit punt aan te passen?
Nee, dat vind ik niet. Zoals ik in antwoorden op recente Kamervragen van het Kamerlid Arib over bloeddonatie door homoseksuelen heb aangegeven, kunnen de regels rondom bloeddonatie van MSM worden aangepast, als blijkt dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten gewaarborgd is. Mijn oordeel over die veiligheid wil ik mede laten afhangen van de bevindingen van de Raad van Europa (RvE). Daarnaast heb ik Sanquin gevraagd te onderzoeken in hoeverre de in Engeland ingevoerde donorselectiecriteria ook zouden kunnen gelden voor de Nederlandse situatie. Op basis van de resolutie van de RvE en alle andere relevante ontwikkelingen zal ik samen met Sanquin bezien of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van donors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Wilt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over uw gesprekken met Bloedbank Sanquin over het aanpassen van de regels rondom bloeddonatie voor homoseksuelen?
Begin augustus hebben ambtenaren van mijn ministerie en van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesproken met Sanquin over de op dit moment gehanteerde donorselectiecriteria bij donors met risicogedrag, in het bijzonder MSM. Tijdens dit verkennende gesprek is op open wijze met elkaar van gedachten gewisseld over alle relevante ontwikkelingen op dit terrein. Een vervolggesprek zal plaatsvinden nadat de resolutie van de RvE is vastgesteld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal ik op basis van de resolutie van de RvE en andere relevante ontwikkelingen samen met Sanquin bezien of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van donors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Het bericht dat een pleegkind tegen de wil van de biologische ouder een geloofswijziging heeft ondergaan |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Hoe groot is momenteel het tekort aan pleeggezinnen? Hoeveel kinderen staan er op de wachtlijst voor plaatsing in een pleeggezin?
De meest recente cijfers die beschikbaar zijn, komen uit de factsheet pleegzorg 2010 van Jeugdzorg Nederland: op 31 december 2010 wachtten 361 kinderen langer dan negen weken op een (definitieve) plaatsing bij pleegouders. 39% van de kinderen wacht op deeltijdpleegzorg.
Wat is uw reactie op het bericht dat een pleegkind tegen de wil van de biologische ouder een geloofswijziging heeft ondergaan?1
Als staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie zijn wij verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg en jeugdbescherming. Wij treden niet in de beoordeling van individuele zaken. Dat neemt niet weg dat wij hierover zo nodig worden geïnformeerd en mocht een situatie daar aanleiding voor geven uiteraard de verantwoordelijke partijen aanspreken.
In meer algemene zin kunnen wij uw vraag als volgt beantwoorden. In de wet- en regelgeving is expliciet bepaald dat de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënten voor het Bureau Jeugdzorg het uitgangspunt vormen en als leidraad dienen bij de uitvoering van hun taken, waaronder de voogdij (artikel 15 Wet op de jeugdzorg). Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder nemen geen besluiten over de religieuze identiteit van een minderjarige. Ook voor de pleegzorgaanbieder geldt dat de religieuze en levensbeschouwelijke achtergrond van het kind en de biologische ouders de leidraad vormen bij hun handelen. Deze basisregel wordt kenbaar gemaakt aan de pleegouders. Als het relevant is, worden hierover zaken opgenomen in het hulpverleningsplan van het kind. Het kan zijn dat pleegouders en/of ouders zich niet aan de afspraken houden. Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder gaan dan hierover in gesprek. Gevolg kan zijn dat er nadere afspraken worden gemaakt over het naleven van beslissingen. In het uiterste geval kan Bureau Jeugdzorg consequenties verbinden aan het niet nakomen van afspraken door bijvoorbeeld het kind over te plaatsen naar een ander pleeggezin. Bij een dergelijke ingrijpende beslissing is het belang van het pleegkind leidend. De Inspectie Jeugdzorg is de instantie die hierop toezicht houdt in het kader van de wet op de jeugdzorg.
Klopt het dat Bureau Jeugdzorg het gezag (voogdij) of gedeeltelijk het gezag (onder toezichtstelling) had over de jongen (Yaaqoeb) uit het artikel? Zo ja, heeft Bureau Jeugdzorg toestemming gegeven voor de doop van deze jongen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan Bureau Jeugdzorg nu toestemming geven tot een geloofswijziging van een pleegkind tegen de zin in van de biologische ouder?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gezagdragende instantie als Bureau Jeugdzorg geen toestemming zou moeten geven voor een geloofswijziging van een pleegkind als dit tegen de wil van de biologische ouder is, en dat een kind dat zelf moet bepalen op het moment dat het kind 18 jaar is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
De opvang van een pleegkind met een islamitische achtergrond in een christelijk pleeggezin |
|
Khadija Arib (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de opvang van een pleegkind met een islamitische achtergrond in een christelijk pleeggezin?1
Ja.
Wat vindt u van, en hoe beoordeelt u de passieve houding van Bureau Jeugdzorg Limburg dat niets heeft ondernomen om de doop van een pleegkind met een islamitische achtergrond (over wie het bureau gezag heeft) in een christelijk pleeggezin tegen te houden, terwijl het bureau op de hoogte was van het feit dat de biologische moeder niet met de doop zou instemmen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. Dat neemt niet weg dat ik hierover zo nodig wordt geïnformeerd en mocht een situatie daar aanleiding voor geven uiteraard de verantwoordelijke partijen aanspreek.
In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. Voor de uitoefening van de taken van Bureau Jeugdzorg is in de wet (artikel 15 Wet op de jeugdzorg) bepaald dat de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en culturele achtergrond van de cliënt het uitgangspunt vormen. Deze eis betekent dat Bureau Jeugdzorg bij de uitoefening van zijn taken, van zowel de ondertoezichtstelling als de voogdij, geen beslissingen neemt die hier niet mee te verenigen zijn. Ook voor de pleegzorgaanbieder geldt dat de religieuze en levensbeschouwelijke achtergrond van het kind en de biologische ouders de leidraad vormen bij hun handelen. Deze basisregel wordt kenbaar gemaakt aan de pleegouders. Als het relevant is, worden hierover zaken opgenomen in het hulpverleningsplan van het kind. Het kan zijn dat pleegouders en/of ouders zich niet aan de afspraken houden. Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder gaan dan hierover in gesprek. Gevolg kan zijn dat er nadere afspraken worden gemaakt over het naleven van beslissingen. In het uiterste geval kan Bureau Jeugdzorg consequenties verbinden aan het niet nakomen van afspraken door bijvoorbeeld het kind over te plaatsen naar een ander pleeggezin. Bij een dergelijke ingrijpende beslissing is het belang van het pleegkind leidend.
Meestal start pleegzorg met kortdurend verblijf in een pleeggezin in de zogenaamde hulpverleningsvariant. Uitgangspunt van pleegzorg (jeugdzorg) is namelijk dat een kind indien mogelijk weer bij de eigen ouders gaat wonen. In het belang van de ontwikkeling van het kind wordt binnen gestelde termijnen een beslissing genomen of «terug naar huis» een reële optie is.
Ook bij een pleegzorgplaatsing voor langere tijd, de zogenaamde opvoedingsvariant, is het uitgangspunt dat waar mogelijk contact met de ouders van het pleegkind kind blijft bestaan. Respect voor de levensbeschouwing en achtergrond zijn daarbij essentieel.
Heeft u Bureau Jeugdzorg Limburg, dat een grote verantwoordelijkheid draagt om in het belang van het kind te handelen en om gezinnen vooral na een uithuisplaatsing zo min mogelijk te ontwrichten, aangesproken op deze grove nalatigheid? Welke afspraken zijn er gemaakt, en wat is er uit dat gesprek/contact voortgekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Bureaus Jeugdzorg het gezag over een kind moeten voeren met in achtneming van de religie en de levensbeschouwing in het gezin, omdat een ondertoezichtstelling, of een uithuisplaatsing, in veel gevallen slechts een tijdelijke maatregel is? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van en hoe beoordeelt u de nalatigheid van het pleegzorgbureau dat een pleegkind met een islamitische achtergrond in een gezin heeft geplaatst dat geen rekening houdt met de religieuze achtergrond van het pleegkind, en dat de eigen religieuze gebruiken opdringt aan het pleegkind?
Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder maken afspraken met het pleeggezin over de wijze waarop de levensbeschouwelijke en religieuze achtergrond van het pleegkind kan worden gerespecteerd. Als een pleeggezin de eigen opvattingen opdringt aan het pleegkind, hoort de pleegzorgbegeleider te interveniëren en af te dwingen dat dit niet meer gebeurt.
Deelt u de mening dat zowel Bureaus Jeugdzorg en pleegzorgbureaus erop moeten toezien dat pleegkinderen worden geplaatst in pleeggezinnen waar de religieuze en levensbeschouwelijke achtergrond van een pleegkind wordt gerespecteerd, op zekere hoogte wordt nageleefd (zoals spijswetten) en waar de religie en levensbeschouwing van een pleeggezin niet wordt opgedrongen? Waarom wel/niet?
In de voorbereiding en screening van aspirant pleegouders wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed. Open en eerlijke communicatie en samenwerking met de diverse betrokkenen (zowel met ouders als met de verschillende professionals van Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder) zijn twee van de zes selectiecriteria voor aspirant pleegouders.
Ook binnen de pleegzorgbegeleiding is dit een aandachtspunt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Bureaus Jeugdzorg en pleegzorgbureaus sneller en beter gaan ingrijpen wanneer pleegouders hun religieuze opvattingen gaan opdringen aan het pleegkind? Zo niet, waarom?
In het systeem van de jeugd- en pleegzorg zijn in beginsel voldoende waarborgen opgenomen om te zorgen dat pleegouders hun religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen niet opdringen aan het pleegkind. De pleegzorgaanbieder die verantwoordelijk is voor de begeleiding van het pleeggezin staat hiervoor ook garant. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 is de pleegzorgbegeleider alert op dergelijke signalen en zal deze in gesprek gaan met het pleeggezin als zij zich niet aan de afspraak houden. Concrete afspraken hierover kunnen ook in het hulpverleningsplan worden opgenomen. Als pleegouders zich niet houden aan de afspraken kan een pleegzorgaanbieder in het uiterste geval overwegen om het kind naar een ander pleeggezin over te plaatsen. Bij deze vergaande beslissing staat altijd het belang van het kind centraal.
Is het waar dat weinig mensen met een islamitische achtergrond zich aanmelden voor pleegzorg omdat de drempel voor deze doelgroep te hoog ligt en de aanmeldingsroutes te ingewikkeld zijn? Zo ja, bent u bereid deze doelgroep actief en gericht te informeren over en te werven voor pleegzorg? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Ik kan het eerste deel van de vraag niet beantwoorden, want ik heb geen inzicht in het aantal aanmeldingen van mensen met een islamitische achtergrond. Om meer pleegouders te werven en de diversiteit van het pleegouderbestand te vergroten loopt op dit moment de campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf». De allochtone doelgroep is één van de campagnedoelgroepen waarvoor speciale campagne-uitingen zijn gemaakt. Dit betreft allochtonen in algemene zin, dus niet alleen de islamitische doelgroep. Er zijn diverse campagnemiddelen voor regionaal gebruik (posters, advertenties, radiospotjes, banners). De ervaring leert dat massamediaal (landelijk) werven onder allochtone doelgroepen weinig effectief is. Vandaar dat de campagnemiddelen voor de allochtone doelgroepen regionaal worden ingezet.
Bloeddonatie door homoseksuelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Britse homo’s waarschijnlijk binnenkort als bloeddonor geaccepteerd worden?1
Ja.
Klopt het dat Britse medici aangegeven hebben dat het levenslange verbod op bloeddonatie voor homo’s niet langer gerechtvaardigd is? Welke argumenten gebruiken zij hiervoor? In welke mate gelden deze ook in Nederland?
In het Verenigd Koninkrijk heeft het raadgevend Comité voor de veiligheid van bloed, weefsels en organen (Advisory Committee on the Safety of Blood, Tissues and Organs (SaBTO)) in mei 2011 een empirisch onderzoek afgerond naar de donorselectiecriteria met betrekking tot seksueel gedrag. Op grond van dit onderzoek heeft de SaBTO geadviseerd de huidige selectiecriteria met betrekking tot mannen die seks hebben gehad met andere mannen (MSM) te wijzigen. Deze wijziging houdt in dat mannen van wie het laatste seksuele contact met mannen meer dan 12 maanden geleden was, bloed mogen doneren, mits zij voldoen aan de andere donorselectiecriteria. De aanbeveling is geaccepteerd in Engeland, Wales en Schotland en wordt overwogen in Noord-Ierland.
De SaBTO heeft het advies onder meer gebaseerd op de volgende informatie: gegevens met betrekking tot de juistheid van beantwoording van de vragenlijsten, de mogelijke risico’s van een beleidswijziging voor de ontvangers van bloedproducten, de effectiviteit van de huidige testmogelijkheden en de prevalentie- en incidentiecijfers van seksueel overdraagbare aandoeningen bij verschillende risicogroepen.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de geldigheid van de door SaBTO gehanteerde argumenten voor de Nederlandse situatie.
Ik heb Sanquin gevraagd daarnaar onderzoek te doen en zo spoedig mogelijk daarover te rapporteren. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Wat is uw mening over dit advies? Is het Britse advies om homo’s als bloeddonor te accepteren voor u aanleiding het beleid bij Sanquin inzake het uitsluiten van homo’s bij bloeddonatie te herzien? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten?
Het aantrekken van Poolse werknemers in de zorg |
|
Renske Leijten , Paul Ulenbelt |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de werving van Poolse zorgmedewerkers voor Nederlandse patiënten?1
Zorgaanbieders zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Mede om zoveel mogelijk te voorkomen dat tijdelijke oplossingen om het personeelsbestand aan te vullen noodzakelijk zijn, zoals het werven van buitenlandse arbeidskrachten, ondersteunt het kabinet zorgaanbieders op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd2. Het kabinet geeft er de voorkeur aan dat zorgaanbieders binnenlands personeel werven. Het kan echter noodzakelijk zijn om buitenlands personeel aan te trekken om aan de zorgvraag te voldoen.
Vindt u het wenselijk dat Poolse zorgmedewerkers worden geworven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Poolse zorgmedewerkers enerzijds voor iemand zorgen en anderzijds afhankelijk zijn van huisvesting van dezelfde persoon die zij verzorgen? Acht u het denkbaar dat hierdoor de risico’s op uitbuiting van de medewerker vergroot wordt? Acht u het denkbaar dat hierdoor grensoverschrijdend gedrag of uitbuiting door de zorgbehoevende minder snel zal worden gemeld door de medewerker? Kunt u uw antwoord toelichten?
De arbeidsmigranten zijn voor het vinden van adequate huisvesting primair zelf verantwoordelijk. De werkgevers die hen voor tijdelijk werk naar Nederland halen zijn moreel verantwoordelijk de arbeidsmigranten daarbij te ondersteunen. Een deel van de werkgevers doet dit ook, steeds meer en beter. Echter, een deel van het aantal werkzame arbeidsmigranten in Nederland werkt voor malafide uitzendbureaus en werkgevers. Arbeidsmigranten komen in dat geval vaak terecht in een netwerk van huisjesmelkers en uitbuiters. Voor maatregelen voor meer en betere huisvesting van arbeidsmigranten verwijs ik naar de brief van 14 april jl. van minister Kamp3.
Hoe oordeelt u over de arbeidsvoorwaarden voor de Poolse zorgmedewerker, die neerkomt op 24 uur per dag en 7 dagen in de week aanwezig en paraat zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor iedereen die in dienst is van een in Nederland gevestigd bedrijf gelden de arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de cao.
Werknemers van buitenlandse dienstverleners die tijdelijk in Nederland gedetacheerd zijn hebben eveneens recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. In aanvulling daarop hebben zij op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, voor zover die zijn opgenomen in de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Onder de «harde kern» valt onder meer het cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Voor alle werknemers die in Nederland werken gelden de regels met betrekking tot rusttijden en maximale werktijden. Het is niet toegestaan om 24 uur per dag en 7 dagen in de week aanwezig en paraat te zijn.
In het najaar start de Arbeidsinspectie een pilot in de zorgsector naar naleving van de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, waarbij ook bemiddelingsbureaus gecontroleerd worden. Daarbij wordt ook gekeken naar de arbeidstijden.
Bent u van mening dat ook deze Poolse zorgmedewerkers onder de cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) vallen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de arbeidsinspectie op dit bedrijf af te sturen om de cao-naleving te toetsen?
Het is afhankelijk van de specifieke situatie of een zorgmedewerker onder de cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg valt. Het is aan cao-partijen om hier een uitspraak over te doen. In geval er een cao van toepassing is, is het toetsen van de naleving van die cao in principe een zaak van sociale partners zelf. Cao-partijen kunnen bij de handhaving van de algemeen verbindend verklaarde cao de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie, indien er sprake is van een gegrond vermoeden van niet naleving van de cao met het oog op een civiele rechtsvordering.
Zijn de Poolse verpleegkundigen Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG)- geregistreerd? Zo ja, welke instantie is hier verantwoordelijk voor? Zo nee, bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg de zorgsituatie te laten toetsen?
De meeste medewerkers van The Caring Crew leveren diensten zoals huishoudelijk werk en begeleiding. Daarvoor is geen BIG-registratie vereist. De Poolse medewerkers die voorbehouden handelingen verrichten zijn, wettelijk verplicht, BIG-geregistreerd. Het CIBG, een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS, is verantwoordelijk voor het BIG-register.
Op welke wijze zijn de Poolse en de Nederlandse zorgopleidingen vergelijkbaar?
Voor gereglementeerde beroepen, zoals verpleegkundigen en verzorgenden, geldt in Europees verband de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ook voor Poolse verpleegkundigen geldt op grond van deze richtlijn dat voor de toegang tot beroepen in de gezondheidszorg de toetsing van de talenkennis geen onderdeel mag zijn van de procedure voor erkenning van het diploma van de beroepsbeoefenaar. Als een Poolse verpleegkundige de vereiste kwalificaties heeft, wordt het diploma in Nederland conform de richtlijn automatisch erkend en wordt de beroepsbeoefenaar ingeschreven in het BIG register.
Bent u nog steeds van mening dat u over een taalbarrière geen oordeel hoeft te vellen?2
De antwoorden op Kamervragen waaraan u refereert, waren opgesteld door staatssecretaris Bussemaker en betroffen een andere casus uit 2009. In het recente AD-artikel wordt geen melding gemaakt van een eventuele taalbarrière.
Worden de Poolse zorgmedewerkers bemiddeld voor via AWBZ of Zorgverzekeringswet (ZWV) verzekerde zorg? Zo ja, heeft het bedrijf een Wet toelatings zorginstellingen (WTZi)-erkenning? Zo nee, op welke wijze zijn mensen die zorgbehoeftig zijn verzekerd van goede zorg?
De Poolse zorgmedewerkers in deze casus worden in principe niet bemiddeld voor verzekerde zorg via AWBZ of Zvw. Hun diensten zijn meer vergelijkbaar met de thuiszorg, wat collectief gefinancierd kan worden onder de Wmo. Mensen kunnen zich voor deze zorg wenden tot hun gemeente.
Hoeveel bedrijven werven zorgmedewerkers uit lage(re) lonenlanden? Om hoeveel medewerkers gaat het, om hoeveel bemiddelde particulieren, om welke landen? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Voor arbeidsmigratie binnen de EU is, met uitzondering van Roemenen en Bulgaren, geen registratie vereist. Daar zijn derhalve geen cijfers over beschikbaar. Er zijn wel cijfers bekend over arbeidsmigranten van buiten de EU: Het UWV heeft in 2010 137 werkvergunningen afgegeven voor de sector zorg. De meeste werkvergunningen werden toegekend aan mensen met een Indonesische, Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse, Roemeense en Surinaamse nationaliteit.
Hoe verhoudt deze werving zich tot de WHO-code voor internationale werving van zorgpersoneel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WHO-code betreft het «ethisch» werven van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden. «Ethisch» werven is het zorgvuldig werven van gezondheidspersoneel zonder dat nadelige effecten optreden voor de landen van herkomst. Polen behoort niet tot de ontwikkelingslanden. Uit een Poolse studie naar de arbeidsmigratie van Poolse zorgprofessionals blijkt bovendien dat arbeidsmigratie geen directe bedreiging vormt voor het zorgstelsel in Polen5.
De voorlichtingscampagne met betrekking tot seksuele veiligheid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorlichtingscampagne van Postbus 51 over seksuele veiligheid?
Ja.
Wordt ook bij het uitzenden van overheidscampagnes beoordeeld of aan de normen van de Kijkwijzer is voldaan? Voldoet deze campagne aan de normen voor kinderen tot twaalf jaar, zodat deze campagne de hele dag uitgezonden mag worden?
De nieuwe spotjes over veilig vrijen werden aanvankelijk, in beperkte mate, ook overdag uitgezonden. Onlangs hebben we opdracht gegeven deze spotjes alleen nog na 20:00 uur uit te zenden. Reden hiervoor is dat de boodschap en de beelden van de campagne niet zijn gericht op kinderen jonger dan 12 jaar, danwel op deze leeftijdsgroep zijn afgestemd. Sinds 8 september jl. worden de spotjes alleen nog na 20:00 uur uitgezonden. We verwachten niet dat deze campagne bij jongeren juist tot contraproductieve effecten zal leiden. De Kijkwijzer1 kan daar echter meer duiding aan geven. Wat uw vraag over de Kijkwijzer betreft: overheidscampagnes zijn tot op heden niet met de Kijkwijzer geclassificeerd. Het uitgangspunt is dat dat wel gebeurt zoals dat ook het geval is bij de andere audiovisuele media. Op die manier kan worden vastgesteld of een campagnespot eventueel niet voor 20.00 uur of voor 22.00 uur mag worden uitgezonden. De Rijksvoorlichtingsdienst zal vanuit de verantwoordelijkheid voor de infrastructuur van de Postbus 51-spotjes contact opnemen met het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) om de toepassing van Kijkwijzer op Postbus 51-spotjes te bewerkstelligen.
Dit is overigens het laatste jaar waarin we massamediale campagnes op het gebied van leefstijl – zoals deze – zullen voeren. Zoals wij in de landelijke gezondheidsnota «Gezondheid dichtbij» hebben geschreven past een generieke, populatiebrede aanpak met massamediale campagnes niet in ons beleid dat gericht is op de eigen verantwoordelijkheid voor een gezond leven. We zullen dergelijke campagnes vanaf 2012 dan ook niet meer financieren. Vanuit de gedachte «gezondheid dichtbij» wordt de menselijke maat juist gevonden in informatievoorziening in de eigen leefwereld van burgers via bijvoorbeeld school, werk, buurt en zorg.
Onderkent u dat dergelijke campagnes bij jongere kinderen juist tot negatieve effecten kunnen leiden? Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat overheidscampagnes tot contraproductieve effecten leiden, in ieder geval bij jongere kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Borgbaarheid maatschappelijk vastgoed |
|
Margreeth Smilde (CDA), Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het overzicht «bestedingsdoelen» op de website van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), in het bijzonder het overzicht Maatschappelijk Vastgoed (categorie 3), zoals dat luidt per 1 januari 2011?
Ja.
Op welke wijze kunnen woningcorporaties een bijdrage leveren aan «een beter basiszorg dichter bij huis», waarover het Regeerakkoord spreekt?
Het Kabinet vindt het van groot belang dat zorg en ondersteuning in de buurt beschikbaar is als mensen dat nodig hebben. Dat bevordert dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen zijn en dat zij zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun gezondheid, waar nodig in combinatie met professionele hulp. Herkenbare en toegankelijke voorzieningen in de buurt kunnen hieraan bijdragen. Daarbij kunnen woningcorporaties een rol spelen door het vastgoed voor dergelijke voorzieningen te bouwen, bijvoorbeeld voor zorgsteunpunten. De Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting biedt daar ruimte voor. Deze regeling geeft namelijk niet het werkterrein aan, maar geeft slechts aan voor welke activiteiten de woningcorporatie staatssteun kan krijgen. Het werkterrein is vastgelegd in de Woningwet en het Besluit beheer sociale-huursector. Ook kunnen woningcorporaties zorg- en hulpverleners betrekken bij de bouw van maatschappelijk vastgoed en zoeken naar efficiënte combinaties en multifunctionele inzet van voorzieningen in de buurt, bijvoorbeeld in grootschalige nieuwbouwwijken, waar de zorg en ondersteuning ook goed toegankelijk moet zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze woningcorporaties in dit verband kunnen bijdragen aan zorgsteunpunten, al dan niet met borging door het WSW? In hoeverre biedt de ministeriële regeling hier ruimte voor?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vanuit de menselijke maat logisch is dat een zorgsteunpunt diverse functies combineert? Deelt u tevens de gedachte dat een dergelijke combinatie een impuls kan zijn voor het voorzieningenniveau op wijk- en buurtniveau, met name in krimpgebieden?
Beide vragen kunnen bevestigend worden beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat op de website van het WSW staat dat «(h)et WSW in gesprek (is) met BZK over de vraag of het huisvesten van huisartsen en therapeuten gerekend kan worden tot de daeb-categorie»?1 Kunt u aangeven hoe lang u reeds hierover in gesprek bent met het WSW, en hoe lang dit overleg nog gaat duren?
Het gesprek met het WSW is afgerond, waarbij is aangegeven, dat huisartsen en therapeuten niet tot de daeb-categorie worden gerekend. Ik verwacht dat het WSW haar site aan de actualiteit zal aanpassen.
Kunt u aangeven wat de voor- en tegenargumenten zijn om de huisvesting te financieren voor huisartsen en therapeuten? Hoeveel bedraagt bijvoorbeeld de praktijkkostenvergoeding die huisartsen ontvangen? Wegen voor u de pro-argumenten van een gecombineerde voorziening die dichtbij de mensen staat zwaarder dan de tegenargumenten die te maken hebben met regels en procedures?
Zoals onder vraag 4 is aangegeven, kan het realiseren van een zorgsteunpunt een impuls voor de wijkvoorzieningen betekenen. Dit staat los van de vraag of voor de financiering van dergelijke ruimten ook staatssteun moet worden gegeven. Ik wijs u in dit verband naar het besluit van de Europese commissie inzake staatssteun. Daarin is aangegeven, dat het maatschappelijk vastgoed verhuurd moet worden aan niet-gouvermentele organisaties of aan openbare instellingen, die daadwerkelijk een maatschappelijk doel beogen. In de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting is dit vertaald in stichtingen en verenigingen.
Huisartsen ontvangen financiering uit een aantal bronnen, de belangrijkste zijn het inschrijftarief en verrichtingentarieven. Bij de bepaling van de maximumtarieven in de huisartsenzorg wordt rekening gehouden met normkosten per praktijk. Huisvesting is daar ook een onderdeel van. Voor 2011 is bij het bepalen van de maximumtarieven € 16 667 aan kosten voor de huisvesting meegenomen (op basis van een normpraktijk). Uit het totaal aan inkomsten worden de praktijkkosten betaald, personeelskosten, het inkomen van de huisarts en andere kosten. De verdeling is per huisarts(enpraktijk) verschillend.Overigens staat de te verstrekken onkostenvergoeding los van de vraag of er staatssteun moet worden gegeven voor de bouw van praktijkruimten.
Deelt u de mening dat afspraken tussen de diverse landelijke partners, zoals de landelijk opererende huisartsenvereniging, ziektekostenverzekeraars en de lokale partners zoals de gemeenten en de woningcorporaties, ervoor kunnen zorgen dat de basiszorg dichter bij huis komt, zodat de leefbaarheid van buurten en wijken wordt versterkt? Hoe ziet u uw rol hierbij, gezien de doelstelling in het regeerakkoord en gezien de transitiefase waarin veel huisartsenpraktijken zich bevinden (i.v.m. demografie, zorgconcentratie en -decentralisatie, professionalisering etc.)?
Ja. Het Kabinet kan zich voorstellen dat gezamenlijke initiatieven van deze partijen eraan kunnen bijdragen dat de beschikbaarheid van zorg en ondersteuning in de buurt en de afstemming daartussen verbetert.
De maatregelen die het Kabinet neemt om zorg en ondersteuning in de buurt te versterken worden genoemd in de brief Zorg en ondersteuning in de buurt, die recent aan uw Kamer is verstuurd. Die maatregelen hebben betrekking op preventie, decentralisatie van zorg en ondersteuning, versterking van de nulde en eerstelijn, betere samenwerking tussen zorg- en hulpverleners binnen en buiten de sectoren en op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ).
De overheid is zeker niet de enige partij die aan zet is bij het versterken van zorg en ondersteuning in de buurt. In eerste instantie mag van zorg- en hulpverleners verwacht worden dat zij goed afstemmen en samenwerken. Van zorgverzekeraars mag verwacht worden dat zij via de zorginkoop samenhang aanbrengen, bijvoorbeeld tussen curatieve zorg en langdurige zorg. Gemeenten spelen ook een grote rol bij de vormgeving van zorg in de buurt. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale gezondheidsbeleid en kunnen daarmee bijdragen aan een betere verbinding tussen zorg en ondersteuning. Zij kunnen bijvoorbeeld sturend optreden bij gezamenlijke huisvesten van zorg- en ondersteunende voorzieningen en daarin samenwerken met woningcorporaties.
Bent u bereid het gesprek spoedig af te ronden en duidelijkheid te geven, aangezien het WSW momenteel verzoeken tot borging van zijn deelnemers afwijst, in geval in een dergelijk centrum tevens huisartsen en/of therapeuten worden gehuisvest?
Zoals aangegeven bij vraag 5 is het gesprek afgerond.
Het tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Renske Leijten |
|
Deelt u de mening dat het tekort aan verpleeghuisartsen een ernstige bedreiging is voor de gezondheidstoestand van onze ouderen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ krijgt signalen dat zorgaanbieders een tekort aan specialisten ouderengeneeskunde kennen. Deze zorginstellingen vragen IGZ dan in te stemmen met alternatieve oplossingen, waarbij het uitgangspunt altijd is om verantwoorde zorg te kunnen blijven leveren.
Deelt u de mening van de heer Roos (Verenso) dat huis- en basisartsen een gevaar vormen voor de zorg aan ouderen, doordat zij niet deskundig genoeg zijn?1
Deze huis- en basisartsen vallen onder de wet BIG, waarmee naast bevoegdheid ook bekwaamheid een belangrijke rol speelt. Deze artsen worden hierop ook afgerekend.
Daarnaast regelt de kwaliteitswet zorginstellingen de verantwoordelijkheid van de instelling in deze. De instelling heeft de taak verantwoorde zorg te bieden en de kwaliteit van de zorg systematisch te bewaken, beheersen en verbeteren.
Mijn voorkeur heeft de specialist ouderengeneeskunde in te zetten op betreffend terrein, maar als deze onvoldoende beschikbaar zijn, is een verantwoord alternatief denkbaar.
Overigens moeten huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde in de zorg thuis en in verzorgingshuizen meer gaan samenwerken. Net als de KNMG vind ik dat noodzakelijk voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
Kunt u ingaan waarom er eerder geen maatregelen zijn getroffen om dit algeruimetijd bekende probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het onderwerp heeft al geruime tijd mijn aandacht. Zo wordt al enige jaren specifiek getracht om meer artsen in opleiding te krijgen voor de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde. De beroepsorganisaties hebben hierin overigens een eerste verantwoordelijkheid. Sinds begin 2011 is mijn ministerie hierover in overleg met zowel Verenso als SOON. Afspraken zijn gemaakt over welke acties wie de komende tijd oppakken ter oplossing van het probleem en wanneer deze acties geëvalueerd worden. Voorbeeld van op te pakken acties is het uitwerken van een projectvoorstel voor het stimuleren van zij-instroom in de opleiding met gebruikmaking van een procedure Eerder Verkregen Competenties (EVC-procedure) door Verenso en SOON. Daarnaast werken de partijen hard aan imagoverbetering en betere bekendheid van het beroep specialist ouderengeneeskunde.
Acht u het wenselijk dat nurse practitioners worden ingezet om het tekort aan verpleeghuisartsen te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het wenselijk dat nurse practitioners voltallig ingezet worden, zonder het toezicht van een verpleeghuisarts?3
Daar waar mogelijk is taakherschikking een prima methode om de zorg werkbaar en beheersbaar te houden. Inzet van adequaat personeel moet echter altijd dusdanig zijn dat sprake is van verantwoorde zorg. Daar er een verschil is in taken en bevoegdheden tussen de specialist ouderengeneeskunde en de nurse practitioners, zal er geen sprake zijn van een volledige overname van de taken door de nurse practitioner.
Welke maatregelen gaat u treffen om de tekorten van verpleeghuisartsen op te lossen, en ouderen weer te verzekeren van deskundige artsenzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Najaar 2010 heeft de KNMG op verzoek van Verenso en SOON een invitational georganiseerd met als vraagstelling: hoe kan de instroom in de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde worden bevorderd? Eén van de zaken die daaruit naar voren kwamen was dat (citaat eindrapportage van de invitational) «een kleine 20% van de tijd door specialisten ouderengeneeskunde wordt besteed aan oneigenlijke taken (bijv. katheteriseren) of aan taken die door verpleegkundigen kunnen worden overgenomen. Het valt op dat specialisten ouderengeneeskunde veel niet-medische taken verrichten, één van de deelnemers verwoordde het als volgt: «De familie ziet ons als hoofdzuster van de afdeling, maar over de zoek geraakte jurken en de zeep gaat het management en niet de specialist ouderengeneeskunde». Door de deelnemers werd gezamenlijk geconcludeerd dat er voldoende specialisten ouderengeneeskunde zijn, mits zij zich concentreren op het medisch domein.»
Belangrijk is dus dat de specialist ouderengeneeskunde toekomt aan zijn/haar eigenlijke taak. Ik ben dan ook erg benieuwd naar de aangekondigde richtlijn die opgesteld gaat worden om de inspraak van de specialist ouderenzorg in de zorginstelling te waarborgen.
Daarnaast is de minister van VWS in overleg met het ministerie van OCW over de mogelijkheden tot uitbereiding van het aantal opleidingsplaatsen advanced nursings practice (anp).
Ook zal ik op korte termijn met beide partijen een gesprek aangaan om deze zaak nogmaals te bespreken.
Opsporing van fraude in de thuiszorg door de SIOD en politie Rotterdam Rijnmond |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Bent u bekend met het rapport «Fraude in de thuiszorg. Bestuurlijke rapportage van de Regionale Recherche Dienst en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst» (d.d. 8 december 2008)? Zo ja, wat is uw oordeel over het rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit rapport is mij bekend. Deze rapportage is opgesteld door de politie Rotterdam-Rijnmond en had als doel het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te informeren over door de verdachten in dit onderzoek gebruikte constructie en de bevindingen die voort zijn gekomen uit het opsporingsonderzoek. De rapportage geeft het ministerie, de NZA en de Inspectie aanbevelingen, zodat dergelijke vermeende frauduleuze handelingen in het vervolg beter kunnen worden voorkomen. Het rapport heeft ertoe geleid dat er stappen zijn gezet om de gedane aanbevelingen te concretiseren. Eén van deze stappen betreft het instellen van de regiegroep verbetering bestrijding zorgfraude. Onder regie van VWS werken diverse private en publieke organisaties samen om verbeteringen in de preventie, opsporing en bestraffing van zorgfraude te realiseren. De organisaties die zijn vertegenwoordigd in deze regiegroep zijn: de toezichthouders in de zorg (NZa, IGZ en DNB), de zorgverzekeraars (het Verbond van Verzekeraars, ZN en CZ zorgverzekeraar), de bijzondere opsporingsdiensten (FIOD en SIOD) en de overheid (Belastingdienst, Openbaar Ministerie en de ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS).
Zijn de analyse en de conclusies van het rapport ter beschikking gesteld van andere opsporingsregio’s? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen?
De rapportage is openbaar gemaakt op de internetsite van het Openbaar Ministerie.
Hebben de analyse en de aanbevelingen in het rapport tot vervolging van personen geleid die met Persoonsgebonden budget (PGB) of AWBZ-geld gefraudeerd hebben? Zo nee, waarom niet? De kwestie rond UenZo toch betiteld als «fraude»? Zo ja, tot welke rechterlijke uitspraak heeft dit geleid?
De fraudezaak naar aanleiding waarvan de bestuurlijke rapportage is opgesteld is nog niet afgerond. De concept tenlastelegging is begin 2011 opgesteld en verzonden naar de raadslieden en het kabinet van de rechter-commissaris. De raadslieden hebben naar aanleiding van deze concept tenlastelegging onderzoekswensen ingediend. De rechter-commissaris oordeelt over de uitvoering van deze verzoeken. Het Openbaar Ministerie zal hierna zo snel mogelijk een beslissing nemen in deze zaak.
Acht u de analyse van de fraudegevoeligheid van de PGB- en AWBZ-regelingen ook toepasbaar op de overige financieringsvormen in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het SIOD-rapport analyseert de fraudegevoeligheid van de pgb- en AWBZ-regelingen door te wijzen op mogelijke zwakke plekken in de wijze waarop enerzijds de toegang tot zorg en anderzijds de verantwoording van gebruikte middelen is vormgegeven. Daarnaast plaatst het rapport vraagtekens bij hoe de kwaliteit van de zorg wordt gegarandeerd en hoe het streven naar meer concurrentie in de praktijk uitwerkt. De controle van deze aspecten en het toezicht daarop moeten effectief zijn.
De langdurige zorg in de AWBZ is wat betreft de aspecten toegang, verantwoording, kwaliteitsbewaking, concurrentiemogelijkheden, controle en toezicht, niet een op een te vergelijken met de op genezing gerichte zorg in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarbij komt dat ook binnen de Zvw de diverse onderdelen, zoals medisch specialistische zorg, fysiotherapie en tandheelkunde, elk hun specifieke invulling van bovengenoemde aspecten kennen. Daarom vindt er in het kader van de eerder genoemde Regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding, een brede frauderisicoanalyse plaats. Voor de diverse onderdelen van zowel de AWBZ als de Zvw worden de risico’s op fraude momenteel in kaart gebracht.
Bent u van mening dat de analyse, de conclusies en de aanbevelingen van dienst kunnen zijn bij een fraudeonderzoek bij H+B-zorg in Den Haag? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De informatie die is voortgekomen uit dit opsporingsonderzoek en de inhoud van de bestuurlijke rapportage geven inzicht in het verloop van dit soort binnen de AWBZ voorkomende fraude. Uiteraard is deze informatie waardevol voor de opsporing van soortgelijke frauduleuze handelingen, aangezien inzicht wordt gegeven in de werkwijze van deze fraudeurs, zodat de politie en het Openbaar Ministerie op grond hiervan gerichter onderzoek kunnen doen bij de verdenking van dergelijke fraude.
Het Openbaar Ministerie is bekend met een strafrechtelijk onderzoek naar H+B-zorg, waarin de rechtbank in 2005 vonnis heeft gewezen. Voor dat onderzoek kan de bestuurlijke rapportage niet meer van dienst zijn.
Hoeveel opsporingszaken met betrekking tot fraude met zorggelden zijn er in de afgelopen 10 jaar geweest? Kunt u een overzicht geven van het aantal veroordelingen dat voortkomt uit de opsporingszaken? «Fraude in de thuiszorg. Bestuurlijke rapportage van de Regionale Recherche Dienst en Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst». Auteurs: Kees Groen (RRD) en Henk Oosting (SIOD). 8 december 2008
De juridische kwalificatie van de tenlastelegging en veroordeling worden geregistreerd. In dit soort zaken is dat bijvoorbeeld «oplichting» of «valsheid in geschrifte» . «Fraude» is geen kwalificatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht en wordt als zodanig niet geregistreerd. Bovendien wordt binnen de juridische kwalificaties niet geregistreerd op «fraude op zorggelden». Ik kan u derhalve geen overzicht geven.
Tot slot merk ik op dat, als dat mogelijk is, het Openbaar Ministerie ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel zal vorderen en dat het slachtoffer zich met een schadeverzoek in de strafzaak kan voegen.