De berichtgeving rondom de Tunesië deal |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de formele status van het «Memorandum d'entente sur un partenariat stratégique et global entre l'Union Européenne et la Tunisie»? Zijn er onderliggende documenten behorend bij dit memorandum, publiekelijk dan wel vertrouwelijk? Zo ja, kunt u deze stukken zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.1 Het Memorandum of Understanding (MoU) en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar.
Wat is de formele aanleiding en betekenis van de aanwezigheid van demissionair Minister-President Rutte bij het fotomoment op 16 juli ter gelegenheid van de deal met Tunesië samen met de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, de Tunesische president Saied en de Italiaanse premier Meloni?
Tijdens de buitengewone Europese Raad (ER) van 9 februari 2023 onderstreepten regeringsleiders dat de huidige migratie-uitdagingen waar Europa voor staat een Europees antwoord vereisen. Zoals beschreven in het verslag2 besprak de ER toen om, op een gecoördineerde wijze, de samenwerking met landen van herkomst en transit langs alle migratieroutes te intensiveren. Voor Nederland vormen brede, evenwichtige en gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen een belangrijke bouwsteen voor een effectief humaan migratiebeleid. Deze ER concludeerde ook dat snelle actie nodig is om terugkeer te bevorderen langs de migratieroutes naar de landen van herkomst, en dat daarvoor het gehele EU-beleidsinstrumentarium moet worden ingezet, waaronder diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, handel, visa, en legale migratiemogelijkheden. Deze inzet werd bevestigd bij de ER van maart 2023.3 De ER van 29 en 30 juni 20234 sprak vervolgens over voortgang die was geboekt op de externe dimensie van migratie en in het bijzonder over de EU-relaties met Tunesië, en concludeerde verheugd te zijn met het werk dat is verricht aan een voor beide partijen voordelig alomvattend partnerschapspakket met Tunesië.
Het door de Europese Commissie met de Tunesië opgestelde MoU vloeit voort uit deze besprekingen in de Europese Raad over migratie en een reeks EU bezoeken aan Tunesië in het voorjaar. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn een aantal keer met de Raad gedeeld en besproken in het voorjaar van 2023.
De aanwezigheid van Minister-President Rutte en de Italiaanse Minister-President Meloni als leden van de Europese Raad moet bezien worden in de geest van de Team Europebenadering. Dit geeft uitdrukking aan het politieke belang dat de Europese Raad hecht aan de totstandkoming van een strategisch partnerschap met Tunesië. Ook Ministers uit andere EU Lidstaten en verschillende EU commissarissen brachten dit jaar bezoeken aan Tunesië.
Aangezien premier Rutte aangaf dat migratie een van de thema’s is die «te gevoelig ligt om er op korte termijn zaken over te doen»1, hoe verhouden deze uitspraak én de voortrekkersrol die Nederland en premier Rutte hebben gehad in het sluiten van een deal met Tunesië, zich tot elkaar?
De uitspraak van de Minister-President betreft andere elementen van migratie dan die waar het MoU met Tunesië over gaat en zijn gedaan in de context van gesprekken die met name betrekking hadden op de binnenlandse dimensie van migratie.
Is duidelijk wie de afspraken hebben gemaakt en wie er politiek of juridisch ter verantwoording kan worden geroepen wanneer mensenrechten in het geding komen? Wat is de juridische status van deze «deal»? Welke entiteit binnen de Europese Unie (EU) heeft de afspraken met Tunesië gemaakt en is dus verantwoordelijk?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Het betreft afspraken van de Europese Commissie, namens de EU, met Tunesië. Het MoU en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee een wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De Commissie is in eerste instantie belast met de uitwerking van dit MoU in samenspraak met Tunesië waarna besluitvorming binnen de Unie binnen de bestaande kaders zal moeten verlopen voordat verplichtingen kunnen worden aangegaan. Zoals beschreven bij vraag 2 sprak de Europese Raad in het voorjaar meerdere keren over het brede partnerschap met Tunesie. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn op 14 april en 13 juni met de Raad gedeeld en besproken. Op 11 juni is dit ook publiekelijk bekend gemaakt. Het kabinet heeft dit ook aan uw Kamer gemeld in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken op 27 juni 2023.6 Ook is de Raad op 14 juni 2023 geïnformeerd over de intentie van de Commissie om een MoU met Tunesië te sluiten. De Commissie had gemachtigd moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat dit geen precedent moet zijn. Tegelijkertijd bestaat er brede steun in de Raad voor dit MoU, waarmee opvolging wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 juni jl. (zie verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli 2023).
Wat is de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen voor wat betreft democratisch toezicht? Welke rechters controleren of de afspraken en daaruit voortvloeiende beslissingen mensenrechten schenden of niet?
Er is geen formele rol van het Europees parlement bij de totstandkoming van MoU’s. Het is wat het kabinet betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures. Voor zover de afspraken verder worden uitgewerkt in EU wet- en regelgeving, zal het Europees parlement, daar waar de EU-Verdragen daarin voorzien, betrokken zijn als medewetgever. Nationale parlementen zijn niet formeel betrokken bij het toezicht op en de implementatie van de afspraken op EU-niveau. Nationale parlementen dienen hierover wel te worden geïnformeerd. Toepassing van het MoU dient in lijn te zijn met de bestaande internationale, Europeesrechtelijke en nationale (wettelijke) verplichtingen.
Met welke instrumenten wordt de deal precies gefinancierd, aangezien bij onduidelijkheid hierover de legitimiteit van de uitgaven die op basis van deze deal worden gedaan, niet worden gecontroleerd?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Gegeven het feit dat Tunesië groepen migranten en vluchtelingen inclusief (zwangere) vrouwen en kinderen de grens over heeft gezet en heeft achtergelaten in de Libische woestijn zonder eten, drinken en beschutting2, wat is de reden dat er een deal is gesloten met een regime dat op hetzelfde moment deze inhumane daden verricht en hoe beïnvloedt dit het vertrouwen dat mensenrechten gehandhaafd zullen worden?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Zijn er afspraken gemaakt met president Saied om de mensenrechtensituatie in Tunesië te verbeteren en, zo ja, welke zijn dit concreet? Wat is het tijdspad?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt een gelegenheid om hier met Tunesië over in gesprek te blijven. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Wat is concreet afgesproken om ervoor te zorgen dat rechten uit de volgende internationale verdragen niet worden geschonden:
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Wat is de rol van civil society organisations en/of niet-gouvernementele organisaties in de monitoring van de mensenrechten en naleving van (internationale) verdragen?
Er zijn verschillende niet-gouvermentele organisaties in Tunesië die monitoring van de mensenrechtensituatie verrichten. Een aantal van deze organisaties ontvangt Nederlandse financiële steun. Dergelijke organisaties spelen, samen met andere partners, een belangrijke rol in het toezien op de naleving van de relevante mensenrechtennormen.
Hoe zet Nederland in op de verbetering van de politieke en journalistieke vrijheid van onder andere oppositieleden en journalisten in Tunesië? Wat doet de EU om ervoor te zorgen dat zij of anderen die persoonlijk worden vervolgd, het land kunnen ontvluchten en bescherming kunnen krijgen conform internationaal recht?
Het kabinet zet zich onverminderd in voor de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit gebeurt onder meer via het centrale Mensenrechtenfondskader Safety for Voices(2023–2027) dat EUR 20 miljoen investeert in online en offline veiligheid van mensenrechtenverdedigers en EUR 20 miljoen in de online en offline veiligheid van journalisten. Het programma heeft een wereldwijd bereik en is flexibel inzetbaar, zodat mensenrechtenverdedigers en journalisten in nood direct van ondersteuning voorzien kunnen worden. Daarnaast worden vanuit het decentrale Mensenrechtenfonds ook organisaties gesteund die onderdeel uitmaken van het Tunesische maatschappelijk middenveld en zich richten het bevorderen van mensenrechten, waaronder vrijheid van pers en meningsuiting. Nederland ondersteunt deze inzet met politieke boodschappen over het belang van deze rechten.
Ook de EU ondersteunt mensenrechtenverdedigers via het ProtectDefenders mechanisme. Het mechanisme is opgericht om mensenrechtenverdedigers te beschermen die een hoog risico lopen. ProtectDefenders biedt noodhulp voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen middels subsidies voor urgente bescherming, tijdelijke relocatie van mensenrechtenverdedigers, belangenbehartiging, en capaciteitsversterking van lokale mensenrechtenorganisaties.
Heeft u bepleit dat in deze deal met Tunesië afspraken gemaakt zouden worden over de onafhankelijke monitoring van ontscheping van migranten in Tunesië, zoals u wel heeft gedaan in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet en welke garanties kunt u dan bieden dat de gemaakte afspraken worden uitgevoerd met respect voor de mensenrechten? Zo ja, kunt u die afspraken met de Kamer delen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.8 Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen. Het is wat Nederland betreft aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun nader worden geïnformeerd.
Het artikel 'Tunesië-deal zit vol ‘juridische bochten’, zeggen experts' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bedrag van 105 miljoen euro voor «grensbeheer en het voorkomen van mensensmokkel» dat in de overeenkomst is opgenomen?1 Welke inhoudelijke afspraken zijn over dit bedrag gemaakt: welke uitgaven mogen er voor dit bedrag wel of juist niet worden gedaan? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 20 juli jl.2 De Europese Commissie heeft op 11 juni jl. een comprehensive partnership package aangekondigd, waarin is opgenomen dat de EU 105 miljoen euro migratie-steun zal verlenen in 2023.3 Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd.
Kunt u exact aangeven welke waarborgen er zijn opgenomen in de overeenkomst ten aanzien van het eerbiedigen van mensenrechten bij het grensbeheer? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Zoals ook gemeld in het verslag van de RBZ van 20 juli jl. wordt uw Kamer nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen van Tunesië, w.o. wat betreft mensenrechten. Tunesië is onder meer partij bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. In het algemeen geldt dat voor zover de EU handelt, de EU hierbij gebonden is aan de toepasselijke internationale en Europese normen ter bescherming van de mensenrechten.
Zijn er in de afspraken garanties opgenomen over de rechten of de humanitaire situatie van migranten in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Daar waar in vraag 3 wordt verwezen naar het werk van internationale of multilaterale organisaties: welke garanties zijn er voor deze organisaties om hun werk goed te kunnen uitvoeren in Tunesië? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2. Zoals aangegeven in het RBZ-verslag van 20 juli jl. zet Nederland zich actief in voor onafhankelijke monitoring van derde partijen van door EU gefinancierde projecten.
Deelt u de zorgen geuit door veel experts en bij migranten betrokken organisaties ten aanzien van de eerdere houding van de Tunesische president ten aanzien van vluchtelingen? Zo nee, sluit u uit dat hij zich na het sluiten van deze deal nog schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen van migranten? Welke rol speelt de Europese Unie (EU) daarin?
Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. Het één sluit het ander niet uit. Humaan én robuust grensbeheer is cruciaal. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Het is aan de Commissie om de implementatie van het MoU verder ter hand te nemen, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures.
Bent u het met de stelling eens dat de EU een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van mensenrechten?
Ja.
Aangezien er is aangegeven dat «met respect voor mensenrechten» is opgenomen in de afspraken: zouden schendingen van rechten van migranten (gefaciliteerd) door de Tunesische overheid consequenties hebben voor de deal? Zo ja, op welke wijze? Hoe en door wie wordt dit gemonitord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het RBZ-verslag van 20 juli jl. benoemt het MoU dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot de vaak door de Minister-President aangehaalde Turkijedeal, in dit geval geen sprake is van investeringen in fatsoenlijke opvang of integratie van migranten in Tunesië? Heeft Tunesië überhaupt een asiel- en opvangsysteem, wetgeving en instanties die dit uitvoeren?
Investering in opvang en integratie van migranten is geen onderdeel van het MoU tussen EU en Tunesië. Tunesië is partij bij het Vluchtelingenverdrag. Ook is Tunesië aangesloten bij het Global Compact on Migration en het Global Compact on Refugees. Een asielwet ter implementatie van deze internationale afspraken is vooralsnog niet doorgevoerd door Tunesië. Nederland hecht eraan dat hier prioriteit aan wordt gegeven. Daarnaast wordt er gewerkt aan versterking van de beleidsimplementatie-capaciteit, bijvoorbeeld op het gebied van digitale registratie van migranten in een reguliere situatie. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Deelt u de inschatting dat een gebrekkige humanitaire situatie voor migranten in Tunesië óók zal leiden tot meer mensen die doorreizen richting Europa? Hoe duidt u dan het antwoord op vraag 8?
De Nederlandse inzet is gericht op het versterken van migratiemanagement in Tunesië in den brede, om irreguliere migratie tegen te gaan en bescherming van migranten te bevorderen. Daar zal Nederland zich voor blijven inzetten, ook in Europees verband.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het overnemen van mensen met een kansrijk asielverzoek? Zo nee, waarom niet?
Nee. Overname van kansrijke asielzoekers uit Tunesië door de EU, en de overname van niet-Tunesiërs uit de EU door Tunesië zijn geen onderdeel geweest van de onderhandelingen en daarmee ook niet onderdeel van de gemaakte afspraken tussen de Commissie en Tunesië.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het verstrekken van (tijdelijke) visa voor studie en arbeid? Zo ja, gaat Nederland zich ook committeren aan deze afspraken?
Ja. Het MoU noemt dat beide partijen afspreken legale migratieroutes te bevorderen, met inbegrip van seizoensgebonden werkgelegenheid, om de internationale mobiliteit op alle vaardigheidsniveaus te stimuleren en de samenwerking op het gebied van ontwikkeling van vaardigheden te versterken. Daarbij wordt aangegeven dat de Europese Unie ernaar streeft passende maatregelen te nemen om de legale mobiliteit tussen de twee partijen te vergemakkelijken, onder meer door de toekenning van Schengenvisa te vergemakkelijken door vertragingen, kosten en administratieve procedures te verminderen. Tot slot staat in het MoU dat beide partijen afspreken om te werken aan de implementatie van een Talentpartnerschap om legale migratie te bevorderen, in het belang van beide partijen, op basis van de wederzijdse behoeften van Tunesië en de EU-lidstaten, en ten voordele van de gezamenlijk geïdentificeerde sectoren en beroepen.
Nederland is voorstander van het bevorderen van (bestaande) tijdelijke legale en circulaire migratieroutes binnen strikte wederzijdse afspraken, en onderschrijft dan ook de betreffende passages uit het MoU. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat elke lidstaat zelf kan beslissen hoe zij invulling geven aan de genoemde passages. In Nederland wordt bij de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning nog altijd getoetst of er in Nederland of Europa prioriteitgenietend aanbod is.
Is er een duidelijk wettelijk kader voor deze afspraken dat voldoet aan alle relevante Europese en internationale verdragen en richtlijnen? Zo ja, kunt u in detail aangeven welke dit zijn? Zo nee, waarom niet?
Het MoU bevat geen juridisch bindende afspraken, maar benoemt wel dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht.
Namens wie zijn deze afspraken met de Tunesische overheid gemaakt?
De afspraken zijn door de Europese Commissie namens de EU gemaakt.
Klopt het dat er bij de persconferentie na het ondertekenen van de «deal» geen mogelijkheid was voor journalisten om vragen te stellen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat de Tunesische regering geen persconferentie heeft georganiseerd tijdens de ontmoeting tussen president Saied, Commissievoorzitter Von der Leyen, Minister-President Meloni en Minister-President Rutte. Om media de gelegenheid te geven om vragen te stellen, heeft Minister-President Rutte de pers bij terugkomst in Nederland te woord gestaan op Schiphol.Het kabinet blijft zich onverminderd uitspreken over het belang van persvrijheid. Deze boodschap is ook hoog-ambtelijk uitgedragen tijdens de bilaterale politieke consultaties die op 13 juni jl. plaatsvonden.
Wanneer kan de Kamer de details van de afspraken ontvangen? En op welke wijze kan zij nog invloed uitoefenen op de afspraken?
Het kabinet verwijst naar het RBZ-verslag van 20 juli jl. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Kunt u bovenstaande vragen apart en voor 1 september beantwoorden?
Ja.
Het migratiepakket |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u ongeveer negen maanden onderhandeld heeft over een pakket om grip te krijgen op migratie, maar geen totale overeenstemming bereikte en toen besloot om het ontslag van het kabinet aan te bieden?
Ja.
Herinnert u zich dat u voornemens was migratie, dat wil zeggen arbeidsmigratie, studiemigratie en asielmigratie, meer in goed banen te leiden en er grip op te krijgen?
Ja.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen die u overwogen heeft op grip te krijgen op migratie?
Bij brief van 10 juli jl.1 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid gereageerd op het informatieverzoek van meerdere fracties in de regeling van werkzaamheden van diezelfde datum.2 In de bijlage bij die brief zijn onder meer de afschriften verstrekt van stukken die ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen over migratie. In die ambtelijke stukken zijn maatregelen opgenomen die aan de orde zijn geweest bij de genoemde besprekingen.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen waarover de vier onderhandelende partijen overeenstemming bereikt hadden en die samen konden dragen?
Zoals reeds in genoemde brief van 10 juli jl. is verwoord, gold voor alles dat er geen overeenstemming was totdat over het geheel overeenstemming zou worden bereikt. Van een lijst van maatregelen waarover overeenstemming was, kan dan ook niet worden gesproken.
Kunt u een lijst opstellen van maatregelen die dit kabinet nog voornemens is te implementeren of in wetgeving aan de Kamer voor te leggen?
Met de indiening van het ontslag is het kabinet demissionair geworden. Dit houdt in dat het kabinet terughoudendheid past. Welke stappen noodzakelijk zijn, zal per geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is niet bij voorbaat een lijst van maatregelen op te stellen.
Indien u voornemens bent geen of nauwelijks maatregelen te nemen, acht u het dan verantwoord en wijs om een jaar geen beleid vorm te geven, terwijl er toch echt noodzaak toe is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alsnog met een pakket maatregelen te komen dat alle vier de demissionaire partijen kunnen dragen, zodat de volgende regering niet geconfronteerd wordt met nog grotere problemen dan noodzakelijk?
Het kabinet heeft na intensieve besprekingen moeten constateren dat het niet mogelijk was overeenstemming te bereiken over een pakket van beleidsmaatregelen op dit punt. Er is geen reden te veronderstellen dat het bereiken van een gezamenlijk pakket op dit moment wel mogelijk is.
Hoe gaat u de aangenomen motie over de voorbereide maatregelen ten aanzien van arbeidsmigratie verder uitwerken en in het vroege najaar voorleggen aan de Kamer uitvoeren? (Kamerstuk 36 392, nr. 5)
De wijze waarop het kabinet uitvoering wenst te geven aan de genoemde motie is nog onderwerp van bespreking binnen het kabinet. Vooruitlopend daarop is het niet mogelijk een lijst van maatregelen te bieden of een precieze datum aan te geven.
Kunt u een lijst geven van maatregelen die u aan de Kamer zult voorleggen om deze motie uit te voeren en de datum waarop elke maatregel voorgelegd wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Deze beantwoording is zo spoedig als mogelijk opgesteld. Enkel waar dit de beantwoording ten goede kwam zijn vragen samengepakt.
Het informeren van de Kamer over de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat u samen met Minister Kaag – namens de Nederlandse regering en dus niet op persoonlijke titel – deelnam aan de Bilderbergconferentie afgelopen mei in Lissabon? Ja of nee? Zo nee, waarom komen de reis- en verblijfskosten dan voor rekening van het Rijk?
Ik nam deel aan de Bilderbergconferentie als Minister-President. Minister Kaag nam deel als Minister van Financiën.
Zo ja, waarom weigert u in reactie op eerdere Kamervragen (2023D26356) de Kamer te informeren over de standpunten die door u samen met Minister Kaag namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie?
Zoals beschreven in de beantwoording op Kamervragen (d.d. 15 juni 2023, 2023Z08885) biedt de Bilderbergconferentie een informele setting voor dialoog over actuele geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s. Er worden geen regeringsstandpunten ingebracht.
Is het correct dat de Chatham House Rules enerzijds stellen dat de identiteit van de sprekers niet openbaar gemaakt mag worden, maar anderzijds ook stellen dat participanten de ontvangen informatie vrij mogen gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is een correcte weergave van de Chatham House Rule.
Kunt u exact aangeven welke regel of afspraak het voor u en Minister Kaag onmogelijk maakt de standpunten die tijdens de Bilderbergconferentie zijn verwoord door u beiden en namens de Nederlandse regering (en dus ook namens de Nederlandse bevolking) openbaar te maken?
Tijdens de Bilderbergconferentie worden geen standpunten namens de Nederlandse regering ingebracht.
Is het correct dat u tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. uitspraken van Henry Kissinger op de Bilderbergconferentie over kunstmatige intelligentie heeft geciteerd of geparafraseerd? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit wel of niet een schending van de Chatham House Rules? Zo nee, waarom niet?
Henry Kissinger heeft zich met regelmaat publiekelijk uitgelaten over kunstmatige intelligentie. Dhr. Kissinger schreef hierover meerdere artikelen en is tevens co-auteur van een boek over dit onderwerp.1 Aangezien mijn verwijzing naar de uitspraken van dhr. Kissinger tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. betrekking hadden op standpunten en inzichten die publiek bekend zijn, betreft dit geen schending van de Chatham House Rule.
Zo ja, waarom is het citeren of parafraseren van uitspraken gedaan door Henry Kissinger tijdens de Bilderbergconferentie blijkbaar geen probleem, maar het informeren van de Kamer over de door u en Minister Kaag namens de Nederlandse regering ingebrachte standpunten wel?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en binnen drie weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord. De vragen zijn niet binnen drie weken, maar binnen vier weken beantwoord.
Het bericht Regeringstoestel PH-GOV voor het eerst op Groningen Airport Eelde |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van het bovenstaande bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er een binnenlandse vlucht, van slechts negentien minuten en zonder passagiers aan boord, wordt afgelegd (van Schiphol Airport naar Groningen Airport) om de Koning (die op dat moment op werkbezoek in Westerbork was) op te halen voor een vervolgvlucht naar Madrid?
Op 12 juni 2023 is het regeringsvliegtuig met een delegatie ten behoeve van het werkbezoek aan verschillende waterstofprojecten in Spanje vertrokken vanaf Schiphol. Met een tussenlanding in Groningen waar onder andere de Koning is ingestapt, is het vliegtuig vervolgens doorgevlogen naar Spanje. De vlucht is derhalve niet zonder passagiers afgelegd en was de meest geschikte keuze voor het vervoer naar Spanje.
Kunt u aangeven waarom de Koning de afstand van Westerbork naar Schiphol Airport niet op een andere manier heeft afgelegd, zoals middels het openbaar vervoer (een reis van slechts drie uur) of de auto (een reis van slechts twee uur)?
De afweging over de inzet van het regeringsvliegtuig wordt altijd gemaakt waarbij onder andere efficientie, veiligheid, kosten, duurzaamheid en beschikbaarheid bij de keuze worden betrokken. De mogelijkheden van alternatieve manieren van vervoer naast de inzet van het vliegtuig worden hierbij gewogen. Deze afweging heeft geleid tot de conclusie dat dit de meest geschikte keuze was voor het vervoer van de Koning naar Spanje. Dat die afweging moet plaatsvinden, wordt benadrukt in het onlangs vernieuwde vluchtaanvraagformulier voor het regeringsvliegtuig.2
Vindt u het in een tijd van hevige klimaatverandering en groeiende armoede uitlegbaar dat er binnenlandse vluchten afgelegd worden om het vervoer van de Koning te regelen? Graag een toelichting.
Zoals hierboven toegelicht wordt een afgewogen keuze gemaakt over de inzet van het regeringsvliegtuig.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar de premier |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kan de Kamer (ook) het antwoord ontvangen dat (eventueel) is verstuurd door (of namens) u in reactie op de vier brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar u en die op 12 juni 2023 (2023D25508) zijn verstuurd naar de Kamer?
Ja, in de bijlage vindt u de (in)formele antwoorden die door of namens mij aan de heer Schwab of het WEF zijn gestuurd.
Naar voorbeeld van Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans?1
Ja.
Vreest u net als uw Belgische collega De Croo voor het risico op een tweede juridische stikstofcrisis in ons dichtbevolkte en nu nog economisch sterke gebied en het «overladen van de kar»? Kunt u in uw beantwoording een reactie geven op de uitspraken van De Croo en specifiek zijn stellingname dat we met extra stikstofnormen, nieuwe regels voor biodiversiteit en wetgeving voor natuurherstel in een situatie terechtkomen dat er zoveel regels zijn, dat onze industrie het niet meer aankan?
Het kabinet vindt, evenals premier De Croo, dat bij het vaststellen van nieuw beleid er goed gekeken moet worden naar wat de draagkracht is op het gebied van landbouw, economie en industrie, klimaat en woningbouw. Hier moet in het bijzonder oog voor zijn wanneer er al stringente regelgeving bestaat op een bepaald gebied. Nederland maakt zich daarom, bijvoorbeeld in de onderhandelingen over de natuurherstelverordening, waarvan het de algemene doelen onderschrijft, zodoende hard voor het omzetten van het verslechteringsverbod in een inspanningsverplichting en het afzwakken van de bindende doelen voor 2040 en 2050.
Bent u in navolging op de Franse president Emmanuel Macron en dé Belgische premier Alexander De Croo bereid om de pauzeknop in te duwen met nog meer groene EU-wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor het kabinet staat de groene transitie niet ter discussie. Om tot een toekomstbestendig Nederland te komen, moeten we ook in Europees verband stappen nemen. Wel is het hierbij zaak om in de onderhandelingen over EU-wetgeving de Nederlandse belangen duidelijk naar voren te brengen. Daarbij zal het kabinet door middel van de BNC-fiches de Kamer altijd meenemen in het zorgvuldig wegen van de EU-voorstellen.
De Bilderbergconferentie in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat de premier en Minister van Financiën aanwezig waren bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?1
Ja.
Waren er wellicht ook andere leden van de regering aanwezig bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?
Nee.
Kan de Kamer de uitnodiging gestuurd aan de premier en Minister van Financiën voor deze Bilderbergconferentie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Deze uitnodigingen zullen, net als gebruikelijk met diplomatieke correspondentie met andere staten of internationale organisaties, niet openbaar worden gemaakt.
Is het correct dat de leden van het kabinet door de organisatoren van deze conferentie op «individuele titel», dus niet in hun hoedanigheid als lid van kabinet of regering, worden uitgenodigd?2
De uitnodiging voor de conferentie is mij toegezonden als Minister-President. Dit geldt ook voor de uitnodiging aan het adres van de Minister van Financiën. De reis- en verblijfskosten zijn voor Rijksrekening. Deze kosten vormen onderdeel van de regeling «Openbaarmaking Bestuurskosten» en worden altijd openbaar gemaakt.
Namen de premier en Minister van Financiën ook op individuele titel, dus niet in hun hoedanigheid van Minister, deel aan de Bilderbergconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën op individuele titel deelnemen aan de Bilderbergconferentie waarom werden3 (en worden?) de reis- en verblijfskosten van de(ze) conferentie dan betaald door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën namens de Nederlandse regering deelnemen aan de Bilderbergconferentie kan de Kamer dan een samenvatting ontvangen van de standpunten die door deze twee Ministers namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie? Zo nee, waarom niet?
De Bilderberg Conferentie biedt de gelegenheid om in een meer informele setting een dialoog te voeren over belangrijke actuele, geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s, samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, de wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven. De besprekingen tijdens de conferentie worden gevoerd onder de zogeheten «Chatham House Rules» om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen. Voor een verdere verslaglegging verwijs ik graag naar de website van de Bilderbergconferentie.
Een Wob/Woo verzoek uit januari 2021 naar de reactie op het rapport ‘Ongekend Onrecht’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u meer dan twee jaar geleden een zeer specifiek Wob-verzoek ontvangen heeft met de volgende strekking: a. alle conceptversies van de Kamerbrief met de reactie van het kabinet op het rapport «Ongekend onrecht» en b. van het nieuwsbericht getiteld «Kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» dat is gepubliceerd op rijksoverheid.nl over de periode van 3 januari 2021 tot en met 18 januari 2021; en c. de redeneerlijnen, Q&A's, en memo's met betrekking tot de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» over de periode van 10 januari 2021 tot en met 18 januari 2021.
Ja, dit Wob-verzoek is op 18 januari 2021 bij het Ministerie van Algemene Zaken ingediend.
Kunt u heel precies aangeven hoe u de afgelopen 2 jaar met dit Wob/Woo-verzoek bent omgesprongen en kunt u elke processtap in een tijdlijn zetten, inclusief overleg, bezwaren, beroepen, ingebreke stellingen, gerechtelijke uitspraken? Wilt u daarbij de reacties van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Algemene Zaken (AZ), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Financiën (Fin), de landsadvocaat en anderen niet vergeten?
Bijgevoegd bij deze Kamerbrief (bijlage 1) is per ministerie (AZ, BZK, EZK, Fin en SZW) een zo volledig mogelijke tijdlijn van dit Wob/Woo-verzoek opgenomen, zoals deze is doorgekregen vanuit de betrokken departementen. Daarbij merk ik op dat de overzichten zo zorgvuldig mogelijk zijn opgesteld, maar gelet op de hoeveelheid procedures en de korte beantwoordingstermijn kan een eventuele omissie niet volledig worden uitgesloten.
Klopt het dat een van de stappen in dit proces geweest is dat de rechtbank Midden Nederland op 10 juni 2022 het beroep van de indiener gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2021 vernietigd1, voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de concepten van de Kamerbrief en voor zover het Wob-verzoek niet is doorgestuurd.
Ja, de rechtbankZ oordeelde: «dat verweerder de drie gevonden concept kamerbrieven die hij wel heeft overgelegd, heeft mogen weigeren openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.» Ten aanzien van de andere concepten die (ook) bij andere departementen berusten heeft de rechtbank het besluit van 15 september 2021 vernietigd: «voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de onder hem berustende concepten van de kamerbrief en voor zover hij het Wob-verzoek niet heeft doorgestuurd».
Kunt u die uitspraak en de andere uitspraken van de rechtbank over dit Wob-verzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de uitspraak van de rechtbank is gepubliceerd en voor eenieder raadpleegbaar (ECLI:NL:RBMNE:2022:2280). De rechtbank heeft nog geen andere inhoudelijke uitspraken gedaan. Zoals volgt uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2 zijn er wel rechterlijke uitspraken inzake beroep niet tijdig beslissen gedaan. U treft de desbetreffende uitspraken als bijlagen (2a t/m 2f) bij deze brief aan.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn Kamervragen, die gesteld waren op 21 juli 2022 en beantwoord zijn op 15 september 2022 een lijst stuurde met in behandeling zijnde Wob/Woo-verzoeken bij het Ministerie van Algemene Zaken per 16/6/2023 en dat het oudste verzoek daarop 373 dagen oud was?
Ja.
Waarom stond dit Woo-verzoek niet op de lijst?
Er was op dat moment al beslist op het verzoek (zie daarvoor de tijdlijn van het Ministerie van Algemene Zaken bij het antwoord op vraag 2).
Kunt u een herziene lijst sturen?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 6 stond het verzoek terecht niet op de lijst. Er wordt dan ook geen reden gezien om een herziene lijst op te stellen.
Herinnert u zich dat vraag 13 van deze vragenset, die gericht was aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Algemene Zaken luidde: «Bent u bereid ervoor te zorgen dat voor 1 september aanstaande een besluit genomen wordt en stukken gepubliceerd worden op alle Wob-besluiten, waarop u volgens de rechter een besluit moet nemen?»2
Ja.
Herinnert u zich dat het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken luidde: «Er zijn op dit moment binnen mijn Ministerie geen besluiten in behandeling waarop volgens de rechter binnen een daartoe gestelde termijn een besluit moet worden genomen.»?
Ja.
Kunt u verklaren waarom dit verzoek niet vermeld is bij dat antwoord? Zijn er nog meer Woo-verzoeken die aan de Kamer gemeld hadden moeten worden?
Dit verzoek is niet vermeld bij dat antwoord omdat het in eerste instantie niet was ingediend bij mijn ministerie. Het gaat hierbij om een zaak van het Ministerie van Algemene Zaken. De rechter heeft daarbij de verweerder (het Ministerie van Algemene Zaken) opgedragen om binnen zes weken een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaarschrift en het Wob-verzoek door te sturen naar de ministeries waar volgens hem ook nog concepten berusten van de Kamerbrief. Aanvullend merk ik op dat in de beantwoording van genoemde vragenset werd gedoeld op verzoeken waarbij de rechter het bestuursorgaan een termijn en dwangsom heeft opgelegd wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek, de zogeheten beroepen fictief. Dit volgt ook uit de vragen 6 t/m 8 van diezelfde vragenset waarbij ook gevraagd werd naar dit soort uitspraken. Bij deze specifieke uitspraak gaat het echter niet om een beroep fictief wegens niet tijdig beslissen, maar om een inhoudelijk beroep. De rechter heeft in de betreffende uitspraak ook geen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen opgelegd. Om deze redenen is dit verzoek niet bij het antwoord op vraag 13 van de genoemde vragenset vermeld.
Kunt u een inventarislijst die bij dit Woo-verzoek hoort, openbaar maken en alle stukken die daarop staan aan de Kamer doen toekomen (verzoek onder artikel 68 Grondwet)?
Waar er in een besluit een inventarislijst is opgesteld is deze tegelijkertijd met het besluit gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor de stukken. Ten aanzien van de concepten van de kabinetsreactie merk ik op dat deze niet openbaar zijn gemaakt en ook niet aan uw Kamer worden verstrekt. Voor concepten van dergelijke brieven geldt – evenals concepten van andere stukken – dat zij in beginsel niet worden verstrekt. In de fase waarin een ambtelijk advies nog vorm moet krijgen, moet er ambtelijk ruimte zijn om in vertrouwelijkheid concepten en gedachten met elkaar uit te wisselen. Het is daarbij niet in het belang van een ordentelijk verloop van het parlementaire proces dat er een publiek debat plaatsvindt over onvoldragen documenten, zeker wanneer deze de bewindspersonen niet hebben bereikt. Bovendien geldt dat uw Kamer aan het einde van een besluitvormingsproces goed geïnformeerd moet worden over de achterliggende gedachten. Primair moeten die overwegingen onderdeel zijn van de aan uw Kamer gerichte brieven en andere documenten3.
Klopt het dat er Wob/Woo-verzoeken gedaan zijn naar de afhandeling van dit Wob/Woo-verzoek? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en bij wie?
Ja, indien van toepassing volgt dit uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar het besluit van het Ministerie van Algemene Zaken over het Woo-verzoek naar de afhandeling van het Woo-verzoek gepubliceerd is? Indien het niet gepubliceerd is, waarom is het dan niet gepubliceerd en kunt het u het aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit besluit is gepubliceerd op rijksoverheid.nl en daarmee voor eenieder vindbaar en raadpleegbaar (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2023/02/15/besluit-op-woo-verzoek-over-uitvoering-uitspraak-betreffende-wob-procedure-ongekend-onrecht).
Kunt u ook de andere Woo-verzoeken daarover publiceren?
Ja, hieronder zijn de links opgenomen naar de besluiten van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat op de andere Woo-verzoeken naar de afhandeling van het Woo-verzoek.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2022/10/24/besluit-op-woo-verzoek-over-kabinetsreactie-ongekend-onrecht.
Economische Zaken en Klimaat:
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in de afhandeling van het Woo-verzoek?
In algemene zin betreur ik dat de verzoeken – waar van toepassing – niet binnen de wettelijke termijnen zijn afgehandeld. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de afhandeling van het Woo-verzoek als ingediend bij het Ministerie van AZ wijs ik erop dat deze op dit moment onder de rechter ligt. De rechtbank geeft een oordeel over de wijze van afhandeling van het verzoek.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 12.00 uur beantwoorden i.v.m. de commissiedebatten op 23 en 24 mei over de afhandeling van «Ongekend Onrecht» en over de Woo? Indien u een of twee vragen niet kunt beantwoorden voor dat tijdstip, kunt u dan de andere antwoorden wel voor genoemd tijdstip naar de Kamer sturen en aangeven waarom de overige vragen niet tijdig beantwoord konden worden?
Ja.
De versterking van de kennisfunctie van de Rijksoverheid. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de vaste Kamercommissie Financiën naar aanleiding van het onderzoek van KWINK groep «Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» uit 2018?1
Ja
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed gevolg is gegeven aan de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek, zoals het waarborgen dat onderzoeksrapporten die in opdracht van ministeries worden opgesteld inderdaad proactief openbaar worden gemaakt en voorkomen dat politieke of ambtelijke sturing op onderdelen van het onderzoek (doelstellingen, onderzoeksvragen en conclusies en aanbevelingen) plaatsvindt?
Alle departementen onderschrijven volmondig het belang van actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Een uitvraag onder departementen heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er langs twee routes is geïnvesteerd in het stimuleren van actieve openbaarmaking. Enerzijds door te investeren in bewustwording via voorlichting op de interne websites of, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, presentaties te houden op de relevante directies. En anderzijds door in het proces van de totstandkoming van het rapport openbaarmaking te formaliseren of te vereenvoudigen. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een applicatie ontwikkeld waarmee de openbaarmaking automatisch plaatsvindt op de website. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geformaliseerd dat wanneer een betrokken medewerker overweegt een rapport niet openbaar te maken dit beargumenteerd voorgelegd moet worden aan de bewindspersonen. Verschillende departementen hebben specifieke ambtenaren aangesteld om te waken of te adviseren over de processen van openbaarmaking. Alle departementen delen het beeld dat toepassing van het uitgangspunt «openbaar tenzij» bij onderzoeksrapporten in de regel niet leidt tot problemen en ervoor zorgt dat onderzoeksrapporten in vrijwel alle gevallen actief openbaar worden gemaakt.
De uitvraag heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er brede consensus is binnen de departementen dat het van belang is te waken voor ongepaste (politieke of ambtelijke) beïnvloeding. Het is mijn indruk dat er binnen de ministeries ruimschoots bewustzijn is dat het uitsluiten van beïnvloeding een voorwaarde is voor de wetenschappelijke kwaliteit. De Algemene Rijksvoorwaarden Verstrekken Opdrachten Diensten (ARVODI) zijn hiertoe aangescherpt, dit naar aanleiding van de situatie rondom het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook van de kant van wetenschappelijk onderzoekers is er meer aandacht voor dit vraagstuk en wordt sinds 2018 gewerkt met een herziene gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Ik heb geen kennis over stakeholdersonderzoeken die zich primair richten op vraag of onderzoekers eventuele ongepaste beïnvloeding hebben ervaren. De uitvraag aan de departementen geeft ons het beeld dat de door de door u beschreven thema’s ruim aandacht krijgen gezien de vele initiatieven die er zijn om de integriteit en transparantie zoveel als mogelijk te borgen. Ik zie dan ook geen noodzaak voor een Rijksbreed stakeholdersonderzoek. Het is wel mijn voornemen om de thema’s interdepartementaal te blijven agenderen om zo ook van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed beleid is gevoerd op dit thema, in plaats van dit aan individuele departementen overlaten zoals bleek uit de brief van 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke departementen heeft sindsdien een onafhankelijk onderzoek onder stakeholders plaatsgevonden om te achterhalen of zij politieke dan wel ambtelijke sturing op onderdelen van hun onderzoek ervaren? Indien dit nog niet voor alle ministeries gebeurd is, bent u dan bereid dit alsnog te (laten) doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de analyse en aanbevelingen van ABDTopconsult uit hun onderzoek «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» (p. 42 e.v.) in opdracht van het Secretarissen-Generaal Overleg (SGO)?2 Bent u bereid opvolging te geven aan deze aanbevelingen?
Het eerder dit jaar verschenen rapport «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» van ABDTOPConsult biedt houvast voor een verdere versteviging van de strategische kennisfunctie van het Rijk. Dat elk departement een zekere mate van vrijheid heeft bij het organiseren van de kennisfunctie heeft voordelen. Op die manier kan worden aangesloten bij de specifieke opgaven en inrichting van elk departement. Een belangrijk uitgangspunt is dat kennis essentieel is voor goed openbaar bestuur en goede wetten en dat de kennisfunctie daarom in ieder geval verbonden moet zijn met het primaire proces. Daarnaast is de aanwezigheid van uitvoeringskennis op alle niveaus binnen de departementen van belang om strategische keuzes te toetsen aan de praktische haalbaarheid.
Verschillen in invulling van de kennisfunctie kunnen de interdepartementale samenwerking echter bemoeilijken, zoals ook wordt geconstateerd in het rapport. In overleg met de andere departementen, zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende rijksbrede afspraken, kaders en instrumenten nuttig en nodig zijn. Hierbij zullen ook de aanbevelingen van ABDTOPConsult, waaronder het oprichten van Rijkslab, worden meegenomen. De resultaten daarvan krijgen een plek in de Ontwikkelagenda voor versterking van de Rijksdienst.3
De departementen hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om de strategische kennisfunctie te beleggen binnen de organisatie. Dat kan middels een Chief Science Officer (CSO) of een equivalent daarvan. Zo heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiertoe een centrale kenniscoördinator aangesteld. Daarnaast kennen de meeste departementen een strategische- of kennisdirectie die op verschillende manieren invulling geven aan de kennisfunctie.
Deelt u, meer specifiek, de mening dat het oprichten van een Rijkslab (p. 44), naar analogie van de «living labs» zoals die elders bestaan, zeer nuttig zou kunnen zijn om het lerend vermogen van de rijksoverheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat op alle departementen een «chief science officer» (CSO) actief zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van meerwaarde is dat voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een kennisinstituut – het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum, WODC,3 sinds 2019 als zelfstandige dienst gepositioneerd – bestaat?
Het WODC is zonder meer een gerenommeerd kennisinstituut dat dit jaar zijn 50-jarig jubileum viert. De meerwaarde voor de beleidsdossiers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is evident. Het belang van een goede kennisinfrastructuur geldt voor de gehele rijksoverheid. Dat laat echter onverlet dat ieder departement een eigen vrijheid en verantwoordelijkheid heeft in de wijze waarop zij kennis verzamelen en valideren. Departementen maken daarbij gebruik van de veelheid aan (onafhankelijke) kennisinstellingen die Nederland rijk is, waaronder planbureaus, adviescolleges, Rijkskennisinstituten, kennisinstellingen voor toegepast onderzoek, universiteiten en private onderzoeksbureaus. Het Ministerie van OCW is bijvoorbeeld bezig met de doorontwikkeling van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) naar een Landelijk Kenniscentrum voor het Onderwijs. Daarnaast maken departementen ook gebruik van onafhankelijke private onderzoeksbureaus. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het WODC. Per dossier of beleidsissue zal worden bepaald welk instituut of onderzoeksbureau het meest geschikt is op basis van kennis, kwaliteit en kosten. De keuze voor de wijze waarop de kennisinfrastructuur wordt georganiseerd is een departementale verantwoordelijkheid.
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom niet voor alle departementen een dergelijk kennisinstituut bestaat? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijke infrastructuur omwille van het opbouwen, onderhouden en ontsluiten van een gezamenlijke kennisbasis voor «evidence based» beleid zeer nuttig zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een gedegen, eigen kennisinfrastructuur van (en kennisuitwisseling binnen) de rijksoverheid op termijn ook kan zorgen voor minder afhankelijkheid van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 8.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Functioneren Rijksdienst (dd 8 juni 2023) kunnen beantwoorden?
Helaas is dat onder meer vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming en de gewenste zorgvuldigheid niet gelukt.
Het decoratiestelsel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat 36% van de Nederlanders voorstander is van een republiek?1, 2
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er mensen zijn die een lintje weigeren omdat het een koninklijke onderscheiding is?
Ik herken deze problematiek niet. Wanneer iemand wordt voorgedragen voor een onderscheiding, wordt altijd nagegaan of diegene prijs stelt op een dergelijk eerbetoon. Het komt een enkele keer voor dat een onderscheiding toch wordt geweigerd. De reden voor weigering komt vaak voort uit bescheidenheid. Betrokkene wil niet in de publiciteit of in het middelpunt van de belangstelling staan of men vindt dat anderen evenzo, zo niet meer, in aanmerking zouden moeten komen voor de onderscheiding.
Bent u bekend met het feit dat andere monarchieën, zoals Canada en Denemarken, wel een vorm van niet-koninklijke onderscheidingen voor bijzondere inzet kennen?
Ja. In landen met een constitutionele monarchie worden nationale onderscheidingen vrijwel altijd ingesteld door of namens het staatshoofd. Ook in Nederland is dit het geval. De door of namens het staatshoofd ingestelde onderscheidingen worden gezien als de hoogste nationale onderscheidingen. Onderscheidingen die niet door of namens het staatshoofd zijn ingesteld, worden doorgaans beschouwd als een lagere vorm van eerbetoon. Ook Nederland kent nu al dergelijke onderscheidingen.
Bent u bereid om in Nederland ook een (vorm van een) niet-koninklijke onderscheiding te introduceren om mensen te erkennen voor hun bijzondere inzet? Zo nee, waarom niet?
Een koninklijke onderscheiding in Nederland is een onderscheiding die door de staat is ingesteld bij wet, algemene maatregel van (rijks)bestuur (AMvB) of een ander koninklijk besluit en wordt bij koninklijk besluit aan iemand toegekend. Een koninklijk besluit tot toekenning van een onderscheiding wordt, net als een wet, een AMvB of ander koninklijk besluit van algemene strekking, altijd gecontrasigneerd door een Minister. Een koninklijke onderscheiding is dus, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen persoonlijke gunst van de Koning. De rol van de Koning is ook in het decoratiestelsel die van staatshoofd.
Voor een zinvolle vergelijking van het Nederlandse decoratiestelsel met dat van Canada, Denemarken of een ander land is dieper inzicht nodig in de specifieke staatsrechtelijke en historische contexten van die landen.Dat is belangrijk omdat het begrip «koninklijke onderscheiding» in Nederland op belangrijke punten anders wordt gedefinieerd dan in veel andere (Europese) landen. Soms heeft onze definitie van «koninklijke onderscheiding» in het buitenland zelfs nauwelijks een equivalent. In Canada gebruikt men bijvoorbeeld de termen «nationale ridderorden», «provinciale ridderorden» en lager geachte «nationale onderscheidingen» om de verschillende categorieën onderscheidingen en hun samenhang te duiden. Bovendien verschilt de inrichting van de toekenningsprocedure sterk per land en heeft de Nederlandse procedure, zover thans bekend, meer overeenkomsten met bijvoorbeeld Frankrijk dan met Denemarken. Ten slotte valt de feitelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen niet in ieder land onder de ministeriële verantwoordelijkheid zoals dat in Nederland wel het geval is.
Omdat niet-koninklijke onderscheidingen, althans onderscheidingen die niet worden toegekend door het staatshoofd, internationaal gezien als lagere onderscheidingen, ligt het niet in de rede om dergelijke onderscheidingen in te stellen voor gevallen waarin een koninklijke onderscheiding op zijn plaats is.
Bent u bekend met het bericht «Marion Bloem schrikt van snelle brief met verzoek om lintje van overleden man terug te sturen»?3
Ja. Naar aanleiding van haar bericht heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden mevrouw Bloem een persoonlijke brief gestuurd over de situatie.
Vindt u deze werkwijze, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief d.d. 9 maart 2011 namens de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, nog gepast? Welke mogelijkheden ziet u om de termijn waarna de Kanselarij der Nederlandse Orden het koninklijke lintje terugvraagt indien deze nog niet is teruggestuurd, op te rekken en/of de borgsom om het lintje in bezit te houden te verlagen of in z’n geheel af te schaffen?4
Het opvragen van onderscheidingen na overlijden (en na een bevordering in een hogere riddergraad) is gebaseerd op het koninklijk besluit van 4 augustus 1954. Daarin is geregeld dat onderscheidingen op naam en uitsluitend aan gedecoreerden in bruikleen worden verstrekt. Deze informatie is onderdeel van een brief met felicitaties en wetenswaardigheden die aan gedecoreerden wordt verstrekt wanneer deze de onderscheiding in ontvangst neemt. Tussen zes en acht weken na overlijden van een gedecoreerde wordt een condoleancebrief verstuurd waarin de keuze wordt geboden om de onderscheiding terug te sturen of in bruikleen te behouden.
Daar waar vanuit nabestaanden wordt aangegeven dat terugsturen op korte termijn moeilijk is om emotionele of praktische redenen, wordt maatwerk betracht en altijd uitstel verleend. Ook ten aanzien van het voldoen van een borgsom ter verkrijging van bruikleen wordt vaak maatwerk betracht.
Tevens ontvangen gedecoreerden naast de onderscheiding ook een oorkonde als blijk van waardering voor hun maatschappelijke verdiensten. Deze is voor de nabestaanden een blijvende herinnering.
Ik begrijp dat nabestaanden moeite kunnen hebben met het retourneren van de onderscheiding na het verlies van hun dierbare. Desondanks vind ik dat de huidige werkwijze voldoende oog heeft voor de menselijke maat en ruimte biedt voor maatwerk.
Bent u bereid zich in te spannen om postuum erkenning van de Nederlandse overheid via een (niet-koninklijke) onderscheiding mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij een deel van de Nederlandse staatsonderscheidingen is postume toekenning al mogelijk. Dit betreft vooral onderscheidingen voor dapperheid en operationele (militaire) inzet in conflictgebieden. Dit is een internationaal gebruik en volgt uit het feit dat iemand aan een dappere daad of inzet in conflictgebieden kan komen te overlijden.
Het ligt niet in de rede om dit ook voor andere onderscheidingen mogelijk te maken, zoals de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Ridderorden wereldwijd zijn, sinds hun ontstaan, in essentie verenigingen van mensen die zich op bijzondere wijze inzetten voor staat en maatschappij. Om die reden is een benoeming in een civiele ridderorde alleen mogelijk als de te benoemen persoon nog in leven is en krijgt deze de onderscheiding in bruikleen, zoals ik hierboven beschrijf. Nederland volgt hiermee wat internationaal gebruikelijk is.
De beloftes van het kabinet na het aftreden vanwege het kinderopvangtoeslagschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer op 24 januari – 3 maanden gelden dus – de motie (Kamerstuk 29 279, nr. 762) heeft aangenomen, waarvan de tekst (inclusief een nogal kromme zin) luidt: «De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de regering van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een fors aantal voornemens had voor cultuurverandering en beleids- en wetswijzigingen; constaterende dat de regering voornemens was om ouders en kinderen recht te doen, maar dat het herstelproces vastgelopen is, dat de Commissie Werkelijke Schade nog tientallen jaren nodig heeft, dat de VNG zegt dat de regering pas in 2030 de ouders tegemoetgekomen zal zijn, dat ouders nog steeds hun dossier niet hebben en dat kinderen in het schandaal nog steeds niet herenigd zijn met hun ouders; verzoekt de regering binnen twee maanden een reflectie op de voortgang op alle beloftes aan de Kamer te sturen, wat gaat over de wetswijzigingen en beleidswijzigingen; verzoekt de regering, en met name de Minister-President, in die reflectie ook aan te geven hoe ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden, en gaat over tot de orde van de dag.»?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de reflectie van de Minister-President en de overige leden van zijn kabinet verwachten over hoe de ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden?
In de bijgevoegde brief reflecteer ik op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Kan de regering een overzicht geven van alle beloftes en beleidsvoornemens die in de brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4) gedaan zijn en per belofte aangeven of hij is uitgevoerd en zo niet wanneer hij wel zal worden uitgevoerd, hoeveel geld eraan uitgegeven is en wie er verantwoordelijk is voor de uitvoering?
De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» bevat niet alleen maatregelen om de gedupeerden verder te helpen, maar bevat ook een fors pakket maatregelen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt.
Per brief van 29 juni 20211 heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van de stand van zaken van de acties uit de kabinetsreactie. Deze brief liet zien dat veel acties zijn opgepakt en dat de Kamer met voortgangsrapportages en brieven al afzonderlijk was geïnformeerd over de voortgang. Duidelijk werd dat de opzet van de acties verschilt per geval, dat de acties verschillende tijdslijnen kennen en dat de acties op de beleidsterreinen van verschillende vakdepartementen liggen. In deze brief heeft het kabinet het voorstel gedaan om de Kamer voortaan verder te informeren over de voortgang van de acties uit de kabinetsreactie in de relevante afzonderlijke trajecten. Over dit voorstel is met de Kamer gesproken in het debat van 7 juli 2021. Sindsdien rapporteren de afzonderlijke verantwoordelijke bewindspersonen zelf over de voortgang van de uitvoering van de acties binnen hun competentiegebied en leggen hierover verantwoording af. In lijn hiermee en ten behoeve van de beantwoording van de vraag, hebben de betrokken departementen een stand van zaken aangeleverd, alsmede verwijzingen naar de meest recente voortgangsrapportages. Deze departementale bijdragen zijn hieronder integraal opgenomen.
De afgelopen periode is volop gewerkt om alle ouders die gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag compensatie te bieden en aan hen en hun kinderen hulp te bieden om een nieuwe start te kunnen maken. De regelingen die hiervoor moeten zorgen zijn vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) die in november 2022 van kracht werd, maar veel van de regelingen waren op dat moment al in uitvoering. Op dit moment wordt door de Uitvoerings- en herstelorganisatie (UHT), Sociale Banken Nederland (SBN), Radar, gemeenten en commissies zoals de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), de Commissie van Wijzen (CvW), de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS) en de oudercommissie, veel werk verzet om de gedupeerden en hun kinderen te helpen. Gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag ontvangen direct een forfaitair bedrag van € 30.000. Ook hebben zij recht op compensatie en kunnen zij verzoeken doen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Door het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden en het overnemen of betalen van (achterstanden op) privaatrechtelijke schulden wordt geholpen met een nieuwe start. Ook wordt door gemeenten brede ondersteuning geboden. Naast deze regeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag voorziet de Wht in een regeling voor kinderen van die gedupeerde aanvragers en is een regeling opgenomen voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Momenteel ligt een wetsvoorstel bij de Kamer dat ziet op compensatie voor ex-toeslagpartners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag; uitbreiding van de kindregeling naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners, en maatregelen voor bepaalde nabestaanden van een overleden gedupeerde aanvrager of een overleden kind. De uitvoering van de hersteloperatie loopt, en over de voortgang wordt de Kamer geïnformeerd via periodieke voortgangsrapportages (VGR). Het blijft een speerpunt van het kabinet om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen, ook hierover wordt de Kamer via de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden. In de uw Kamer op 3 februari 2023 toegestuurde laatste Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen zijn de totale uitgaven voor de hersteloperatie begroot op € 5,7 mld.2 Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet ca. € 1,3 mld. generaal extra beschikbaar gesteld.3 De parlementaire autorisatie van de voor de begrotingen van de departementen relevante budgetmutaties vindt plaats middels de 1e suppletoire begrotingen 2023.
De in de brief van 15 januari 2021 aangekondigde brede evaluatie naar de kaders voor de organisaties op afstand is op 9 december 2021 aan de Kamer verstuurd.4 Op 5 maart 2021 is de aangekondigde kabinetsreactie op het traject WaU aan de Kamer gestuurd. In deze brief werd een overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening aangekondigd die op 25 juni 2021 aan de Kamer is gestuurd. Op 4 juli 2022 heeft het kabinet een brief over de prioriteiten van WaU aan de Kamer gestuurd: de menselijke maat in de dienstverlening; de randvoorwaarden voor onze publieke dienstverleners; het verbeteren van het samenspel tussen politiek, beleid en uitvoering.5 In zowel het sociaal, veiligheids- als fysiek domein wordt gewerkt aan de realisatie van de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld.
Op het gebied van passende dienstverlening («er is geen verkeerde deur») is de Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage WaU van 18 januari 2023.6 Er wordt inmiddels al veel ingezet om de publieke dienstverlening te verbeteren. Zo is in nauwe samenwerking met publieke dienstverleners en medeoverheden een breed gedragen beeld van de loketfunctie opgesteld. Daarnaast wordt met de uitvoering gewerkt aan vereenvoudiging. Binnen het sociaal domein gebeurt dit bijvoorbeeld via de uitvoering van de vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid.
We kondigden aan om in verbinding met gemeenten, landelijke uitvoeringsorganisaties en het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek een ingang bij de ministeries te creëren voor vragen vanuit het sociaal domein. Deze is inmiddels gerealiseerd zoals aangegeven in de brief van 6 juli 2022.7
Goede wetgeving start bij goed beleid en een zorgvuldig ingericht beleidsproces. Daartoe is onder andere op 29 maart jl. het beleidskompas gelanceerd. Het beleidskompas draagt bij aan het vroegtijdig nadenken over de uitvoerbaarheid van beleid. Hierover is uw Kamer op 20 oktober 2022 reeds geïnformeerd.8 Het beleidskompas is in de plaats gekomen van het Integraal afwegingskader (IAK). Met het beleidskompas is een belangrijke stap gezet in de werkwijze om te komen tot beleid beter handen en voeten te geven, om de samenwerking in deze cyclus tussen betrokkenen te stimuleren en om medewerkers te begeleiden in dit hele proces. Het beleidskompas geeft aandacht voor de gevolgen van beleid voor verschillende doelgroepen, voor het doenvermogen van burgers, en voor de praktische uitvoerbaarheid.
In de brief van 25 juni 2021 is de introductie van de Staat van de wetgevingskwaliteit aangekondigd.9 In de brief van 16 december 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van de Staat van de wetgevingskwaliteit en het vervolg van de procedure.10 De Staat van de wetgevingskwaliteit biedt reflecties op de ontwikkelingen in de rijksbrede wetgevingskwaliteit. De eerste editie wordt na de zomer van 2023 aan de beide Kamers aangeboden. Dit impliceert uiteraard niet dat het kabinet op het onderwerp wetgevingskwaliteit geen actie onderneemt. Zo wordt gewerkt aan de inbedding van de doenvermogentoets en de versterking van de wetgevingstoets. Op 23 september 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming u ook geïnformeerd over de stand van zaken van de invoeringstoets.11 Hiermee moet duidelijkheid worden hoe een regeling uitpakt voor de mensen, organisaties of bedrijven voor wie de regeling is bedoeld en hoe een regeling uitpakt voor de uitvoering. De rijksbrede toepassing van de invoeringstoets zal geleidelijk groeien. In het vervolg van deze beantwoording zijn per onderwerp relevante rapportages en vervolgtrajecten bij diverse ministeries weergegeven waaronder bijvoorbeeld de onderzoeken naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij departementen.
Wat betreft nationaliteit is in de kabinetsreactie het volgende toegezegd: (...) «Het Ministerie van SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet heeft deze inventarisatie rijksbreed opgepakt voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.» (...).
De uitvoering van de toezegging is ook vanuit de Kamer ondersteund met de op 26 januari 2021 door de Kamer aangenomen motie Marijnissen (SP) c.s.12 en Klaver c.s.13 (hierna: Motie#21). Met de motie Marijnissen c.s. verzocht uw Kamer de regering een voorstel te doen hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd. Uitvoering van deze motie vindt plaats met inachtneming van de motie van lid Klaver c.s., om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats als datavariabele in alle risicomodellen, -profielen, -systemen, -selectie en zwarte lijsten die binnen het overheidswezen gebruikt worden volledig uit te sluiten. Uw Kamer is op 8 april 2021 door het kabinet geïnformeerd over de voorgestelde aanpak voor de uitvoering van Motie#21 door alle departementen (inclusief de uitvoeringsdiensten).14
Over de uitvoering van het eerste deel van de motie Marijnissen c.s. («het informeren van mensen op de zwarte-lijst») is de Kamer apart geïnformeerd door een brief van de vorige Staatssecretarissen van Financiën.15 Het gaat in dat deel specifiek om personen die voorkomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), in casu de zwarte lijst.
De uitvoering van het tweede deel van de Motie Klaver c.s. («een algoritmeregister opzetten» en «verzekeren dat ook zelflerende algoritmen in risicoclassificatiemodellen deze indicatoren niet gebruiken») wordt opgepakt en uitgevoerd vanuit de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, via actielijn 3.2, «Het reguleren van algoritmen». Een eerste versie van het Algoritmeregister is in december 2022 gelanceerd. Het bevat inmiddels 117 algoritmes van diverse overheidsorganisaties. Momenteel wordt het verzamelen en publiceren van algoritmen in het register opgeschaald door aanlevering makkelijker te maken en de drempel tot aanlevering verder te verlagen. We onderzoeken de mogelijkheid om het algoritmeregister verplicht te stellen (zoals gevraagd in de motie Dassen).16
Ook al heeft uw Kamer de departementale rapportages ontvangen, de uitvoering is nog niet afgerond. In overleg met uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgesproken om nog een onafhankelijke en externe toets door de ADR uit te laten voeren naar de uitkomsten van de departementale inventarisaties. De ADR-toets start op 1 juli en loopt door tot eind 2023, begin 2024. Vervolgens zal het onderzoeksresultaat nog door de Staatssecretaris van BZK met uw Kamer worden besproken. In dat overleg zullen afspraken worden gemaakt over de afronding van de uitvoering van Motie#21.
Sinds 1 juli 2021 maken we bij bepaalde categorieën van Kamerstukken de inhoudelijke beslisnota of een set beslisnota’s openbaar. Sinds Prinsjesdag 2022 doen we dit met alle stukken die we naar de Kamer sturen. Het gaat om de onderliggende nota(’s) die de bewindspersoon gebruikt om te besluiten over het te verzenden stuk. In een beslisnota zijn de overwegingen, alternatieven, belangrijke feiten en risico’s nog een keer op een rij gezet. Door juist deze beslisnota openbaar te maken, laten we zien hoe beslissingen tot stand zijn gekomen. Inmiddels zijn er meer dan 10.000 beslisnota’s naar de Kamer gestuurd.
Vanaf 16 april 2021 worden de agenda’s en besluitenlijsten van de ministerraad openbaar gemaakt.17 Sinds 1 juli 2021 geldt de nieuwe lijn met betrekking tot het openbaar maken van de algemene juridische beleidsadviezen van de Landsadvocaat.18
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Alle bestuursorganen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van deze wet binnen de eigen organisatie. De Minister van BZK is stelselverantwoordelijke voor de Woo. Bij de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» zijn voor de implementatie van deze wet middelen vrijgemaakt, zowel voor het Rijk als de medeoverheden. Deze middelen zijn gebaseerd op de uitvoeringstoetsen die zijn uitgevoerd op de Woo. Bijna al deze middelen zijn inmiddels overgeboekt naar de verschillende overheidsorganisaties. Over de uitvoering van deze wet en de besteding van middelen zullen overheidsorganisaties zich door middel van de reguliere verantwoording en de nieuw ingevoerde openbaarheidsparagraaf (artikel 3.5 van de Woo) rapporteren.
Op 6 april 2021 is het generieke actieplan informatiehuishouding «Open op Orde» naar de Tweede Kamer gezonden19. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid, dat voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd zal worden, bevat de geactualiseerde maatregelen uit het generieke actieplan Open op Orde. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt jaarlijks gerapporteerd over de voorgang van de verbeteroperatie. In de Kamerbrief van december 2022 is een verdeling van de middelen over rijksorganisaties opgenomen.20
Rijksorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen verbeteropgave. Op basis van het generieke actieplan hebben rijksorganisaties daarom aanvullende actieplannen opgesteld voor hun eigen specifieke uitdagingen. Deze actieplannen zijn in juli 2022 openbaar gemaakt.21
De wettelijke verplichting voor bestuursorganen om de in de Woo opgenomen informatiecategorieën actief openbaar te maken geldt op dit moment nog niet, maar wordt in de komende tijd gefaseerd ingevoerd. Bestuursorganen dienen deze informatie via een door de Minister van BZK in stand gehouden infrastructuur openbaar te maken, om eenieder één vindplaats te bieden, waar deze overheidsinformatie te vinden en te doorzoeken is. Deze infrastructuur heeft de vorm van een verwijsindex (de «Woo-index») met een zoekfunctie.
Bestuursorganen kunnen met ingang van juli 2023 aansluiten op deze Woo-index. De zoekfunctie voor de burger komt later beschikbaar. Overheidsorganisaties maken documenten op een door hen gekozen internetlocatie openbaar, en leveren vervolgens een link naar die locatie aan bij de Woo-index. Wanneer op termijn artikel 3.3 van de Woo in werking treedt, wordt dit een verplichting voor alle overheidsorganisaties, zowel voor het Rijk als de decentrale overheden. Daarmee ontstaat een volledig en eenduidig overzicht van alle verplicht actief openbaar gemaakte documenten.
Op advies van AcICT is de doorontwikkeling van het vrijwillige PLOOI begin dit jaar stopgezet ten gunste van de huidige eenvoudiger en sneller te realiseren oplossing (de Woo-index met zoekfunctie). De Kamer is daarover in december 2022 per brief op de hoogte gesteld door de Minister van BZK, die verantwoordelijk is voor het realiseren en in stand houden van deze digitale infrastructuur. Tot en met 2022 is er in totaal € 11,4 mln in de centrale infrastructuur geïnvesteerd.
Het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding is inmiddels ingesteld en heeft zijn eerste adviezen gegeven.
Per 1 januari 2022 is de regeringscommissaris Informatiehuishouding aangesteld22. Ook is de capaciteit van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed uitgebreid23.
Met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» is toegezegd het Ambtelijk Vakmanschap te versterken. Naar aanleiding van deze toezegging is het al lopende rijksbrede programma Grenzeloos Samenwerken verbreed. Doel van het programma is dat elke ambtenaar zich bewust is van de impact van zijn/haar werk op mens en maatschappij en écht opgavegericht werkt. Dat wil zeggen: de opgave voorop, grenzeloos, transparant, toegankelijk, aandacht voor maatwerk en geen discriminatie. Concreet doen we dat door:
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit Utrecht (USBO) naar het ABD-stelsel, dat op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd, een aantal maatregelen aangekondigd24 met als doel:
In november 2023 zal een externe visitatiecommissie het effect van de genomen maatregelen onderzoeken.
Begrijpt u dat ik, met enig ongeduld, hier een aantal vragen zal stellen die vooral over paragraaf 5 van deze brief gaan, maar dat ik dus verwacht dat er gerapporteerd wordt over alle voornemens en beloftes in deze brief?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Mocht u een overzicht van deze voornemens van de indiener van de vraag willen ontvangen, wilt u dat dan binnen een paar dagen kenbaar maken, omdat een volledige lijst klaarligt?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Welke concrete stappen heeft het kabinet gezet voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel en sectorale wetgeving, zoals aangekondigd in uw brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4, hierna: uw brief)?
In de brief van 15 januari 2021 heeft het toenmalig kabinet stappen aangekondigd voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel en sectorale wetten, door wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of van sectorale wetgeving of een combinatie daarvan.25 Daarbij is aangegeven dat ook het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel van belang zijn.26
Voor wat betreft de aanpassing van de Awb bent u geïnformeerd bij brieven van 29 juni 202127 en 11 juli 202228, almede door het schriftelijk overleg naar aanleiding van laatstgenoemde brief.29 Inmiddels is een wetsontwerp versterking waarborgfunctie Awb in pre-consultatie gegeven, dat ter informatie aan de Kamer is gezonden.30 Bijlage 3 van dat voorstel bevat als discussiestuk een voorstel tot versterking van het evenredigheidsbeginsel door artikel 3:4, tweede lid, Awb van toepassing te laten zijn op gebonden bevoegdheden in formele wetten. Inmiddels is de pre-consultatie afgesloten en worden de opbrengsten geïnventariseerd en verwerkt. De volgende stap is de gebruikelijke (internet)consultatie.
Met betrekking tot sectorale wetten heeft een inventarisatie van hardheden plaatsgevonden waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 21 december 202131, de genoemde brief van 11 juli en het eerder genoemde schriftelijk overleg naar aanleiding van deze brief. Daarnaast is in genoemde brief van 11 juli 2022 opgenomen hoe het kabinet in de toekomst zal omgaan met de totstandbrenging van nieuwe wetten. Zo zal in de komende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving het belang van evenredige wetgeving worden onderstreept en zullen de aanwijzingen over hardheidsclausules worden aangepast. Deze wijziging zal naar verwachting voor de zomer naar de Afdeling advisering van de Raad van State worden gezonden en in de tweede helft van dit jaar in werking treden.
Welke wijzigingen ter zake van het evenredigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel zijn in welke sectorale wetten aangebracht en in welke wetten zullen nog wijzigingen daarover worden aangebracht?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van wijzigingen op dit punt. Wel zijn ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten en de motie Omtzigt wetten en regels tegen het licht gehouden, hetgeen soms aanleiding geeft tot herijking. Het Ministerie van SZW heeft bijvoorbeeld in de Participatiewet, de WIA en de Wet inburgering hardvochtige effecten geconstateerd en naar aanleiding daarvan trajecten opgestart om aanpassingen door te voeren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.32 Hierbij spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nadrukkelijk een rol. Zo wordt het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid opnieuw vormgegeven om daarin meer evenwichtigheid te brengen en ruimte voor individuele omstandigheden. Het streven is om dit wetsvoorstel voor de zomer van 2023 in internetconsultatie te brengen en uitvoeringstoetsen met de uitvoerders te delen.
Een ander voorbeeld betreft de aanpassing van wetten en regels op het terrein van onderwijs, naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtige effecten. Het voornemen is om artikel 2.30, derde lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020 aan te vullen zodat vreemdelingen die het Nederlands kennelijk voldoende machtig zijn, wel toegelaten kunnen worden tot het praktijkonderwijs en dus direct onderwijs op hun niveau kunnen ontvangen. Om toegelaten te worden tot het praktijkonderwijs dient een leerling thans eerst een volledig jaar een andere schoolsoort binnen het voortgezet onderwijs te volgen. De achtergrond hiervan is te voorkomen dat nieuwkomers door taalproblemen of leerproblemen als gevolg van sociaal emotionele problematiek in een onderwijsvorm worden geplaatst die geen recht doet aan hun cognitieve capaciteiten. Omdat deze leerlingen de Nederlandse taal vaak niet of nauwelijks beheersen, kunnen zij doorgaans ook niet op een goede manier deelnemen aan de testen waarop het oordeel over toelaatbaarheid wordt gebaseerd. Na het eerste schooljaar kan indien nodig alsnog een aanvraag voor de toelaatbaarheid tot praktijkonderwijs worden ingediend. Voor een zeer beperkt aantal leerlingen dat het Nederlands wel voldoende machtig is, kan het echter goed zijn om direct het praktijkonderwijs te kunnen volgen, omdat dit wel aansluit bij hun cognitieve capaciteiten. Als een nieuwkomer een jaar lang niet naar het praktijkonderwijs gaat terwijl hij wel goed Nederlands spreekt, betekent dat immers dat de leerling een jaar onderwijs volgt dat niet wordt verzorgd op het geëigende niveau. Voorbeeld is een leerling afkomstig uit Suriname zonder Nederlands paspoort, maar die het Nederlands wel voldoende beheerst en verder voldoet aan de eisen voor toelating tot het praktijkonderwijs. In dergelijke gevallen is er geen aanleiding om de inschrijving van de leerling op het praktijkonderwijs te weigeren, en wordt dit als hardvochtig beschouwd. De beoogde aanpassing geeft de mogelijkheid verschillende gevallen verschillend te behandelen. Dat is een juiste toepassing van het gelijkheidsbeginsel en geeft tevens blijk van meer rekening houden met de belangen van een bepaalde groep mensen, die anders onevenredig hard wordt getroffen.
Op welke wijze is de definitie van fraude herzien en wordt deze nieuwe definitie ook door de gehele overheid en uitvoeringsorganisaties gehanteerd?
Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid wordt een nieuwe kijk op overtredingen in de sociale zekerheid verankerd in wetgeving. Het wetsvoorstel is in februari 2022 voor preconsultatie uitgezet. In het wetsvoorstel wordt geen definitie van fraude geïntroduceerd.33 In plaats daarvan wordt gesproken over fouten en misbruik. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het overgrote deel van de overtredingen voortkomt uit fouten en vergissingen. Daarnaast zal er een kleinere groep mensen blijven die de regels wel bewust en met het doel zichzelf te verrijken, overtreedt. In deze gevallen wordt over misbruik gesproken. De term «fraude» of «fraudeur» wordt door de uitvoeringsinstanties in de sociale zekerheid zoveel als mogelijk vermeden, omdat het de vraag is of een dergelijke definitie voldoende ruimte biedt om nuances in persoonlijke omstandigheden mee te nemen34. In de communicatie vanuit de VNG richting gemeenten wordt de term «fraude» niet gehanteerd, maar de termen misbruik en oneigenlijk gebruik. Met het wetsvoorstel wordt geborgd dat er binnen sociale zekerheid niet langer gesproken wordt over fraude en er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen fouten en misbruik.
Voor de Dienst Toeslagen geldt dat gebruik wordt gemaakt van de term intensief toezicht voor onderzoek bij risicosignalen van mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik. Voor dit proces gebruiken we bewust niet langer de term fraudebestrijding. Dit maakt duidelijk dat pas in de loop van een onderzoek de noodzakelijke helderheid ontstaat over de concrete omstandigheden van de casus. Vertrouwen in de burger is ook hier het uitgangspunt en we voeren ons onderzoek daarom zonder vooringenomenheid en op objectieve basis uit. Een juiste rechtstoepassing staat ook bij het intensief toezicht centraal.
Wat is de status van het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek?
Het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek (LMM) is onderdeel van de interbestuurlijke aanpak «Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek» (PMM).35 Het biedt één aanspreekpunt bij het Rijk voor professionals van gemeenten en uitvoeringsorganisaties die vastlopen bij het helpen van inwoners met multiproblematiek. Tegelijk vormt het LMM daarmee een platform om inzicht te krijgen in de oorzaken van dat vastlopen (systeemleren).
Zijn alle uitvoeringsorganisaties bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten? Zo nee, welke organisaties zullen nog aangesloten worden en wanneer zal dat gebeuren?
De volgende uitvoeringsorganisaties zijn aangesloten bij PMM: Belastingdienst, CAK, CJIB, DJI, DUO, IND, MFO (Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties), Raad voor de Kinderbescherming, RvIG (Rijksdienst voor Identiteitsgegevens), Slachtofferhulp Nederland, SVB, Toeslagen, UWV, Verslavingsreclassering en CIZ (aangesloten voor specifieke casuïstiek). Het LMM heeft daarnaast in voorkomende gevallen contact met zorgverzekeraars en woningcorporaties. Er zijn geen voornemens om aanvullende uitvoeringsorganisaties bij het LMM aan te sluiten.
Op welke wettelijke grondslag delen de bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten organisaties informatie over burgers?
Door het LMM worden geen persoonsgegevens van burgers verwerkt. Het LMM werkt aan de hand van geanonimiseerde casussen. De gegevens zijn niet naar individuen herleidbaar. Aangezien het om geanonimiseerde gegevens gaat, zijn het geen persoonsgegevens die vallen onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit is beoordeeld aan de hand van een pre-PIA (Privacy Impact Analyse).
Welke door u aangekondigde extra bevoegdheden worden in het wetsvoorstel Wet meervoudige problematiek aanpak sociaal domein opgenomen en welke niet?
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» werd aangegeven dat het kabinet werkte aan een wetsvoorstel multiprobleemsituaties, met extra bevoegdheden die het voor lokale en landelijke professionals makkelijker moesten maken om maatwerk te kunnen leveren als de situatie daar om vraagt.36 Het betrof een afwijkingsbevoegdheid voor landelijke uitvoeringsorganisaties en gemeenten, en een time-out bevoegdheid voor gemeenten om vorderingen van landelijke uitvoeringsorganisaties tijdelijk stop te zetten. Met de kamerbrief Voortgang Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens d.d. 6 juli 2022 heeft de Minister voor APP uw Kamer geïnformeerd over het stopzetten van de voorbereiding van het wetsvoorstel multiprobleemsituaties.37 De voornaamste reden hiervoor was de overlap van dit wetsvoorstel met bredere trajecten, zoals het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb. Daarnaast zijn de afwijkingsbevoegdheid en time-out bevoegdheid zijn niet opgenomen in het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein.
Welke politieke dilemma’s binnen het sociaal domein zijn tot op heden door u transparant gemaakt?
Twee keer per jaar sturen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de Stand van de uitvoering over dilemma’s in de uitvoering van de sociale zekerheid naar de Kamer. Daarin staan de ontwikkelingen in de uitvoering beschreven en wordt ingegaan op dilemma’s die daarbij spelen. Eén keer per jaar worden daar de knelpuntenbrieven van UWV en de SVB aan toegevoegd. Met de knelpuntenbrieven bieden UWV en de SVB inzicht in de situaties waarbij burgers door bestaande wet- en regelgeving in de knel komen en het de uitvoeringsorganisaties niet lukt om een passende oplossing te bieden. Knelpunten worden op deze manier tijdig zichtbaar en dit helpt om beleid beter aan te laten sluiten op wat de uitvoering nodig heeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben op 18 november 2022 de kabinetsreactie op het onderzoek naar hardvochtige effecten van de Participatiewet, de werknemersregelingen en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget naar uw Kamer gestuurd38. Hierin heeft het kabinet aangegeven veel van de knelpunten te herkennen. We moeten vanuit de behoefte van de burger en met elkaar tot passende oplossingen komen om hardvochtige effecten terug te dringen. Dit betekent dat we onverminderd doorgaan om wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan te beoordelen op eenvoud, menselijke maat en uitvoerbaarheid. Tegelijkertijd hebben we geconstateerd dat we realistisch moeten zijn, ook in wat we willen. Niet alles wat we zouden willen, kan en ook niet alles kan tegelijk, vanwege de uitvoerbaarheid en de financiële houdbaarheid van het stelsel.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen informeren uw Kamer periodiek over respectievelijk de voortgang rond het wegnemen van de hardheden WIA en de aanpassingen in de Participatiewet en de dilemma’s die daarbij naar voren komen. Op 28 april 2023 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de meest recente voortgangsbrief over de maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA hardheden naar uw gestuurd39. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin aangegeven dat niet alle hardheden die zijn geïdentificeerd, op korte termijn aangepakt kunnen worden. Sommige oplossingen voor hardheden grijpen diep in het stelsel. We moeten ervoor waken dat het oplossen van een hardheid, niet elders leidt tot andere negatieve effecten. Bovendien heeft de uitvoering te maken met een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Mensen moeten nu al vaak te lang wachten op hun (her)beoordeling.
Daarom is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Voor de korte termijn richt het kabinet zich op maatregelen die passen binnen de financiële ruimte en die niet fundamenteel ingrijpen in de werking van de WIA. Voor de middellange termijn is UWV aan de slag met interne procesoptimalisaties, onder meer door het werken in sociaal-medische centra. Die aanpak draagt bij aan het verminderren van de druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit. Het kabinet heeft voor de lange termijn de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel ingesteld om integraal naar het stelsel te kijken en over meer fundamentele vraagstukken te adviseren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 22 juni 2022 met het rapport Participatiewet in balans een uitgebreide beleidsanalyse omtrent de Participatiewet gedeeld met de Kamer.40 Samen met betrokken partijen zijn ervaren hardheden en knelpunten geïnventariseerd, achterliggende oorzaken geanalyseerd en oplossingsrichtingen geformuleerd. Met het daaruit voortvloeiende programma Participatiewet in balans zet het kabinet in op verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor vereenvoudiging. Dit wordt gerealiseerd door middel van drie sporen. Op 28 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over zowel de stand van zaken rond de kortetermijnmaatregelen (spoor 1) in kader van de ruim twintig aanpassing van de Participatiewet, alsook over de mogelijke lange termijn maatregelen (spoor 2) en het bevorderen van de vakkundigheid van professionals (spoor 3)41. Met name spoor 2 vraagt om een langere adem: het betreft de herziening van de Participatiewet waarbij opnieuw wordt gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet.
Op welke wijze is invulling gegeven aan het voornemen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leidend te laten zijn bij de uitvoering van beleid? Kan de burger nu ook beter rechten ontlenen aan die algemene beginselen?
Het kabinet benadrukt op verschillende plaatsen het belang van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb beoogt de beginselen verder te operationaliseren, waarbij tevens sprake is van aanspraken voor burgers. Daarnaast heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 februari 2022 (drugspand Harderwijk), waarin de Afdeling een kader geeft voor een evenredigheidstoets, gezorgd voor meer houvast voor bestuursorganen voor evenredige besluitvorming. Het inroepen van deze beginselen is slechts niet mogelijk bij de toepassing van gebonden bevoegdheden in formele wetten, voor zover geen sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet, zo is onlangs nog eens bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.42
Op welke wijze is de in uw brief vermelde vervanging van strikt gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte en hardheidsclausules in (sectorale) wetgeving concreet uitgevoerd? Kunt u een lijst van wetten geven waar dat gedaan is en een lijst van wetten waarin dat gedaan zal worden?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt. Binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels. Of en zo ja hoe wetten en regels worden of zijn aangepast is in die rapportages en overleggen aangegeven. Zo hebben vanuit het Ministerie van Financiën de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de reeds aanwezige en nog te introduceren hardheidsclausules in fiscale wetgeving.43 Voorts is wat betreft belastingen en invordering een overzicht van hardheidsclausules opgenomen in de brief van de Staatssecretarissen van Financiën van 24 maart 2023.44
Er wordt in dit kader concreet gewerkt aan een voorstel tot invoering van een hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990. Dit voorstel loopt mee met het Belastingplan 2024 en zal derhalve op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden, mits de uitvoeringstoets van de Belastingdienst hiervoor geen belemmeringen aangeeft.45
Een tweede voorbeeld betreft het invoegen van een hardheidsclausule in de Wet op de expertisecentra (WEC).46 In artikel 39 van de WEC wordt een hardheidsclausule ingevoegd. De Inspectie van het Onderwijs wordt in staat gesteld om in uitzonderlijke gevallen toe te staan dat een leerling die de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt een jaar langer op de school voor speciaal voortgezet onderwijs kan verblijven. De inspecteur kan hiertoe besluiten indien het voortgezet verblijf op de school wenselijk is ten behoeve van een vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten in een instelling voor dagbesteding. De inspecteur kan voor zijn beslissing een rapport over de leerlingen vereisen. De voorgestelde procedure is gelijk aan de procedure die reeds is vastgelegd in het vijfde lid, maar maakt ook een ontheffing mogelijk voor leerlingen waarbij voortzetting wenselijk is met het oog op de vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten en geen voortzetting zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vaak gaat het bij hardvochtige effecten om een breed scala aan knelpunten die mensen ervaren en waarbij het vervangen van gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte of een hardheidsclausule niet altijd de oplossing is. Zo heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer onlangs de uitkomsten gestuurd van de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.47 Hierin staat dat voor diverse aangedragen knelpunten en problemen reeds oplossingen zijn doorgevoerd of al actie wordt genomen middels aanpassingen in beleid, uitvoering en/of wet- en regelgeving. Een concreet voorbeeld hiervan is het aangedragen knelpunt dat huurwoningen soms slecht onderhouden worden. Meer inzet op onderhoud is daarom onderdeel van de prestatieafspraken met Aedes, Woonbond en de VNG. Ook wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap dat de positie van huurders moet versterken en de naleving van bestaande regelgeving moet verbeteren. Het onderhoud van woningen wordt hierbij betrokken.
In welke wetten zijn sinds januari 2021 hardheidsclausules opgenomen en welke wetten zullen nog hardheidsclausules opgenomen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, is de Kamer geïnformeerd binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet altijd nodig is om een hardheidsclausule in wetten en regels op te nemen, bijvoorbeeld omdat in het betreffende domein geen sprake is van gebonden bevoegdheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wetgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die veelal niet dwingend geformuleerd is, maar vooral «kan-bepalingen» bevat.
Welke andere ««veiligheidsventielen»« dan hardheidsclausules en beoordelingsruimte zijn concreet in wetgeving opgenomen?
Beoordelingsruimte is niet zozeer een veiligheidsventiel, maar een mogelijkheid voor bestuursorganen om binnen de kaders van een wet zelf te bepalen of aan bepaalde criteria is voldaan. Een alternatief hiervoor is de verfijning van regels, waardoor voor verschillende situaties verschillende regels van toepassing zijn, waardoor de normering beter aansluit bij de verschillende situaties. Hardheidsclausules zijn vooral geschikt als wordt gekozen voor gebonden bevoegdheden en de verwachting is dat sprake zal zijn van onvoorziene omstandigheden, waarvoor niet op voorhand regels zijn te stellen.
Welke aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) zijn opgevolgd en welke niet? Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Het doel van de parlementaire ondervraging, zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer vastgestelde onderzoeksopdracht, was om meer zicht te krijgen op de politieke besluitvorming en de hoogambtelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid daarbij die van invloed is geweest op het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag en de politieke reactie op signalen over de harde uitkomsten van het fraudebeleid en de «alles-of-niets» benadering. De onderzoekscommissie heeft geen aanbevelingen gedaan in het verslag «Ongekend Onrecht».
Hoe is het voornemen om voor iedere rechtsgang de eigen handelwijze aan de bedoeling van de wetgever te toetsen concreet ingevuld? Uit welke instructies of maatregelen blijkt deze invulling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen die de Minister voor Rechtsbescherming op 8 mei jl. naar uw Kamer heeft verstuurd.48
Welke concrete maatregelen zijn genomen teneinde de Algemene Wet Bestuursrecht weer de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid te bieden?
De Ministers van BZK en Rechtsbescherming hebben in januari dit jaar gezamenlijk een voorontwerp van een wetsvoorstel ter versterking van de waarborgfunctie van de Algemene wet bestuursrecht in pre-consultatie gebracht. Doel van dat wetsvoorstel is onder andere om de ongelijke positie van de burger ten opzichte van de overheid in het bestuursprocesrecht beter te compenseren. Hiertoe is in het voorstel bijvoorbeeld een regeling voor een «burgerlus» opgenomen. Het voorontwerp is ter informatie ook aan de Tweede Kamer gestuurd.49 Inmiddels hebben diverse mondelinge sessies met burgers, uitvoeringsorganisaties, rechtsprekende instanties, wetenschappers en andere geïnteresseerden plaatsgevonden en zijn er uitgebreide schriftelijke reacties op het voorstel ontvangen. De ontvangen input zal de komende tijd worden verwerkt. Het verder uitgewerkte conceptwetsvoorstel zal vervolgens in de reguliere (internet)consultatieprocedure opnieuw aan alle betrokkenen worden voorgelegd.
U geeft in uw brief aan dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden; deelt u de mening dat het schenden van de grondbeginselen van de rechtsstaat nog steeds voortduurt?
Naar aanleiding van de constateringen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet een groot aantal maatregelen getroffen. Naast het herstel van de schade die de gedupeerde ouders en hun kinderen hebben geleden, zijn onder andere maatregelen getroffen die zien op de verbetering van de communicatie tussen overheid en burger, de communicatie en informatievoorziening tussen de staatsmachten onderling, het doorvoeren van verbeteringen in het wetgevingsproces en het oplossen van gesignaleerde knelpunten in de toepassing van wetgeving. Hoewel nog niet alle problemen opgelost zijn en nooit helemaal kan worden voorkomen dat fouten worden gemaakt, moeten deze maatregelen ertoe bijdragen dat een fundamentele schending van de grondbeginselen van de rechtsstaat zoals door de ondervragingscommissie werd geconstateerd niet meer plaatsvindt. Het voorkomen van dergelijke schendingen heeft in ieder geval de blijvende aandacht van het kabinet. Uw Kamer wordt op via verschillende manieren en momenten geïnformeerd over de voortgang van de getroffen maatregelen.
In uw brief schrijft u dat controle en handhaving volledig zijn doorgeschoten; op welke wet(ten) doelde u en is de wet bij dergelijke controles nageleefd en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Hierbij werd gedoeld op de in het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) genoemde zaken. In dit verslag wordt vervolgens geciteerd uit het rapport van de Adviescommissie uitvoering Toeslagen (commissie Donner) waarin werd verwezen naar de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie».
Toeslagen controleert de naleving van de uit de wet voortvloeiend eisen, Die controle en handhaving hierop stonden evenwel in het verleden evident niet in verhouding tot de gevolgen voor de toeslaggerechtigden. Controle en handhaving zijn doorgeschoten. Voorbeelden van dit handelen zijn de werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators, het vooringenomen handelen bij de beoordeling van informatie, het breed uitvragen van bewijsstukken bij vraagouders, het uitvragen van onwenselijk query’s om populaties te selecteren, het gebruik van het Risicoclassificatiemodel en het gebruik van Fraude Signalering Voorziening systeem (FSV).
Bij dit handelen is, zoals in de brief van 12 maart 2021 aan uw Kamer is gemeld50: «Uit onder meer de rapporten van de commissie Donner en ADR en uit de hersteloperatie is gebleken dat er verschillende fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van aanvragen, controles en bezwaren van de ouders ten aanzien van kinderopvangtoeslag. Deze onjuiste handelwijze heeft geleid tot strijdigheid met verschillende wetten en beginselen van behoorlijk bestuur. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn gedragsregels over hoe de overheid zich tegenover een burger dient te gedragen. Een aantal van deze beginselen is opgenomen in de Awb zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Andere beginselen zijn ongeschreven recht en ontwikkeld in de jurisprudentie.»
Bovendien is in dezelfde brief opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen in het verleden in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming bij het gebruik van de RCM en het uitvoeren van bepaalde queries.
Is de wet bij dergelijke controles overtreden en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 22.
Was volgens u de wet hierbij te hardvochtig en zo ja, welke wetsbepalingen?
Ja, dat is ook erkend in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht». Ook hier wordt verwezen naar hetgeen de commissie Donner opmerkt over de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie». De adviescommissie benoemt daarbij onder meer het volgende:
Welke maatregelen zijn genomen teneinde het ««doorschieten»« van controles te voorkomen?
Om te zorgen dat mensen de juiste (combinatie van) toeslagen uitgekeerd krijgen, dan wel dat toeslagen niet worden uitgekeerd aan mensen die daar geen recht op hebben, wordt gebruik gemaakt van verschillende handhavingsinstrumenten. De eerste handhavingsstrategie van de Dienst Toeslagen als zelfstandige organisatie, die uw Kamer binnenkort wordt toegezonden, is het richtinggevende kader voor de prioritering, de continue doorontwikkeling en verbetering van deze handhavingsinstrumenten. De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
Dienst Toeslagen heeft daarbij diverse maatregelen doorgevoerd in de afgelopen jaren om een herhaling van het verleden te voorkomen. Zo is structureel aandacht voor de naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de verschillende processen bij Dienst Toeslagen. Concreet is bovendien het risicoclassificatiemodel buiten gebruik gesteld en is het intensief toezichtproces tijdelijk stopgezet. Dit wordt dit pas in volle omvang hervat als in elk onderdeel van dit proces voldoende waarborgen zijn geïmplementeerd. Om de naleving van wet- en regelgeving te waarborgen is de vaktechnische lijn ingericht.
Met de inwerkingtreding van de Wet hardheidsaanpassing Awir is bovendien meer ruimte gekomen voor een evenredige toepassing van de wet en voor concrete onvoorziene en onbedoelde situaties waarin wet- en regelgeving nog klemt is een hardheidsclausule in de Awir geïntroduceerd
In uw brief stelt u: «Door harde regelgeving, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, hebben tienduizenden ouders en kinderen hun leven de afgelopen tien jaar zien veranderen in een moeras van ellende»; kunt u deze harde regelgeving beschrijven en daarbij het advies van de landsadvocaat 18 december 2009 meenemen?
Met harde regelgeving wordt gedoeld op hetgeen ook is aangeduid als de alles-of-niets benadering. Daarbij kon het recht op kinderopvangtoeslag nihil worden gesteld indien niet volledig aan de aan dat recht verbonden voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het betalen van een eigen bijdrage, werd voldaan. Daarbij is gedurende langere tijd ook de interpretatie gehuldigd dat bij het niet volledig maar wel deels betalen van een eigen bijdrage toch het recht op kinderopvangtoeslag voor een geheel jaar nihil kon en moest worden gesteld. Deze interpretatie is ook geruime tijd bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het aangehaalde conceptadvies, dat op 18 januari 2021 aan uw Kamer is gezonden, stelt dat het betalen van een eigen bijdrage voorwaardelijk is aan het recht op KOT.51 Bij niet betalen van een eigen bijdrage kan het recht worden verminderd. Hoe groot die vermindering zou moeten zijn is volgens het advies afhankelijk van de omstandigheden van het geval waaronder de vraag of na een vermindering alsnog een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Het niet volledig betalen van een eigen bijdrage leidt in die interpretatie dus niet automatisch tot een definitieve nihilstelling. Dit memo huldigt aldus een minder stringente interpretatie van de wet- en regelgeving dan de door Dienst Toeslagen gehanteerde en tot 2019 door de Afdeling onderstreepte lijn.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de motie Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 572, nr. 49)? Welke concrete verbeteringen in het toeslagenstelsel zijn nu reeds doorgevoerd?
Een interdepartementale werkgroep bestaande uit medewerkers van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Financiën (FIN) en van Toeslagen heeft in 2021, in aanvulling op de reeds lopende verbetertrajecten, breed geïnventariseerd welke knelpunten er binnen het huidige stelsel zijn en hoe die opgelost kunnen worden. Deze inventarisatie is gebaseerd op openbare rapporten, signalen uit de uitvoeringspraktijk van Toeslagen, signalen vanuit stakeholders en signalen van de toeslagdepartementen. Uw Kamer is hier op twee momenten over geïnformeerdhDe KaDe.52 In de brief «stand van zaken toeslagen» van 17 juni 202253 is uw Kamer geïnformeerd over mogelijke verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel. Daarbij is aangegeven dat de knelpunten divers van aard zijn en dat daarmee ook de oplossingen divers zijn: uiteenlopend van aanpassing van de uitvoering tot wetswijziging. In die brief is een overzicht gegeven welke gesignaleerde knelpunten al opgepakt zijn of worden en voor welke knelpunten nog geen oplossing is gerealiseerd.
Een aantal van de verbetermogelijkheden is al opgepakt door het vorige kabinet, zoals twee verbetermaatregelen in de huurtoeslag54: bij het beoordelen van het recht op huurtoeslag wordt de verblijfsstatus van minderjarige leden van het huishouden niet meer meegewogen en de eis is komen te vervallen bij het verworven recht dat in de maand voorafgaand aan de huurgrensoverschrijding recht op huurtoeslag moest bestaan. Verder zijn onder meer verbeteringen in de praktische rechtsbescherming doorgevoerd, bijvoorbeeld door het bieden van meer waarborgen voor de burger bij het opvragen van informatie of door voorafgaand aan het terugvorderen van een toeslag de gelegenheid te geven voor het indienen van een zienswijze55.
Een aantal verbetermaatregelen is opgenomen in het coalitieakkoord, en inmiddels ingediend bij uw Kamer, zoals de vereenvoudigingen in de huurtoeslag en het vervallen van de koppeling aan gewerkte uren in de kinderopvangtoeslag, en ook in de dienstverlening zijn stappen gezet. Tevens is het knelpunt rondom de aanspraak op kinderopvangtoeslag voor een werkende ouder met een partner buiten de EU56 aangepakt. Werkende ouders57 met een partner buiten de EU krijgen met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 aanspraak op kinderopvangtoeslag, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden. Als de voorgenomen wettelijke regeling is gerealiseerd, houdt het kabinet een vinger aan de pols bij de uitwerking in de praktijk. Er zal worden gemonitord of de beoogde effecten optreden en in hoeverre er mogelijk niet-beoogde neveneffecten optreden.
Wat is de stand van zaken van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag? Welke concrete maatregelen zijn genomen of welke veranderingen zijn doorgevoerd?
Ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zo veel mogelijk zekerheid te ervaren over hun toeslag. Daarbij moet de dienstverlening zo goed mogelijk aansluiten bij het doel van de kinderopvangtoeslag: het toegankelijk en betaalbaar houden van kinderopvang en het ondersteunen van ouders bij de combinatie van arbeid en de zorg voor kinderen. Binnen het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dienst Toeslagen, veldpartijen, stakeholders en de doelgroep sinds 2018 samen aan verbetermaatregelen rondom de kinderopvangtoeslag.
Het verbetertraject kinderopvangtoeslag heeft de afgelopen jaren de noodzakelijke verbeteringen in beleid, uitvoering en dienstverlening rondom kinderopvangtoeslag in gang gezet. Daarin zijn belangrijke stappen gezet, zoals de ontwikkeling van de KOT-app waarmee ouders eenvoudig hun toeslag kunnen aanvragen en wijzigen, verplichte maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties en verbeteringen in dienstverlening, zoals persoonlijke begeleiding, beter inzicht en overzicht in aanvraaggegevens voor ouders en eerder signaleren van mogelijke afwijkingen in de KOT-aanvraag. Dit heeft bovendien een aanjagende werking op verbetering van de bredere dienstverlening van Dienst Toeslagen, door ideeën vanuit het verbetertraject verder te ontwikkelen en toe te passen op de gehele toeslagpopulatie.
Sinds 2018 is de Kamer periodiek geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag.58
U schrijft in uw brief: «Mensen mogen uiteindelijk niet de dupe worden van fouten van de overheid. De overheid hoort actief te onderzoeken hoe regelingen in de praktijk werken en toegankelijk te zijn als er vragen of onduidelijkheden zijn»; welke onderzoeken naar de werking van regelingen in de praktijk hebben plaatsgevonden en welke regelingen betreft dit onderzoek?
Er heeft bij alle departementen een inventarisatie plaatsgevonden naar beleid/wetgeving die in de praktijk hardvochtig uitpakt. Hier is uw Kamer meerdere malen over geïnformeerd.59 Verder is gestart met de implementatie van de invoeringstoets als nieuw instrument; na circa een jaar na implementatie van wetgeving vindt deze toets plaats om te toetsen of de wet uitpakt zoals bedacht dan wel dan dat er onvoorziene neveneffecten plaatsvinden. Aanvullend hierop zet de Minister voor Rechtsbescherming met het project Procedeergedrag overheid in op het voorkomen van onnodige procedures tussen burger en overheid in het bestuursrecht. Het gaat dan om procedures die door ander overheidshandelen voorkomen hadden kunnen worden.
Op het terrein van de sociale zekerheid betreft het de volgende onderzoeken:
Kunt u de rapporten betreffende de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen?
Bovengenoemde onderzoeken die op het terrein van de sociale zekerheid liggen zijn met uw Kamer gedeeld. Het kabinet zal daarnaast voor het zomerreces het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid en de kabinetsreactie daarop naar uw Kamer sturen.
Tot welke maatregelen hebben de uitkomsten van deze onderzoeken geleid?
Ten aanzien van handhaving in de sociale zekerheid is het kabinet bezig met de herijking van het handhavingsinstrumentarium en het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid. Dit wetsvoorstel is begin dit jaar voor preconsultatie uitgezet. In het antwoord op vraag 13 is aangegeven welke vervolgmaatregelen lopen naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtigheden in de WIA en de Participatiewet. In de kabinetsreactie op de synthesestudie naar niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen SZW is aangegeven dat het kabinet doorgaat met de interventies in de uitvoering, de modernisering van de Wet SUWI (meer pro-actieve dienstverlening en vereenvoudiging van wet- en regelgeving) en de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden.
Welke concrete signalen van de rechterlijke macht, sociale advocatuur en cliëntenraden zijn ontvangen en tot welke concrete veranderingen of maatregelen heeft dat geleid?
In het geval van de kinderopvangtoeslagaffaire is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor rechtsbescherming en goede toegang tot het recht met andere departementen. Zoals in de brief van 8 juli 202264 is vermeld, vervult de Minister voor Rechtsbescherming daarbij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid een actieve rol in het versterken van de rechtsbescherming door het tot stand brengen van (specifieke) rechtsbijstandsregelingen. Vanaf 1 maart 2021 kunnen gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag via de Raad voor Rechtsbijstand (de Raad) kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen. Ook is het sinds 1 juni 2022 mogelijk voor gedupeerden om kosteloze rechtsbijstand aan te vragen voor procedures over een uithuisplaatsing of gezag beëindiging. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft gesignaleerd dat bij de Kinderopvangtoeslagaffaire het proces sterk is gebureaucratiseerd en dat er veel vertraging is bij de afhandeling. De Minister voor Rechtsbescherming is hierover blijvend in gesprek met o.a. de NOvA, de Raad voor Rechtsbijstand en de Minister van Financiën om een goede rechtsbescherming te garanderen. Na signalen uit de sociale advocatuur, is de Minister voor Rechtsbescherming bovendien samen met de Minister van Financiën, de NOvA, advocatuur en de Raad bezig om de rechtsbijstandsregeling kinderopvangtoeslag te herijken.
Na signalen uit de sociale advocatuur over onterecht vermeende zelfredzaamheid, is in 2021 is de tijdelijke regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (RATZ) ingevoerd. Met de regeling wordt voorkomen dat burgers door vermeende zelfredzaamheid tussen wal en schip vallen. Op 1 april 2023 is de RATZ opnieuw met een jaar verlengd. Zeer binnenkort wordt het resultaat verwacht van het WODC-onderzoek naar de toetsing van zelfredzaamheid bij de Kinderopvangtoeslagaffaire. Dit najaar wordt de evaluatie van de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid verwacht. Aan de hand van de resultaten van het WODC-onderzoek en de evaluatie wordt bezien hoe het begrip zelfredzaamheid meer bij de tijd kan worden gebracht. De Minister van Rechtsbescherming verwacht uw Kamer daar aan het einde van dit jaar over te informeren. Wat betreft de signalen van de rechterlijke macht wordt deze vraag beantwoord in het antwoord op vraag 62.
Het rapport «Ongekend Onrecht» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) van de POK wordt door u in uw brief beschreven als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Nederlandse overheid en het helpen van de ouders en kinderen als eerste prioriteitaangemerkt; hoe verhouden deze uitspraken zich ten opzichte van het op dit moment vastlopen van de hersteloperatie?
Het kabinet doet al het mogelijke om ervoor te zorgen dat gedupeerden zo snel als mogelijk, en binnen een zorgvuldig proces, hulp krijgen om een nieuwe start te maken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht». Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en wordt er voortgang geboekt met de hersteloperatie. Van de ruim 62.000 aanmeldingen is voor 94% de eerste toets gedaan. Ruim 29.000 ouders zijn aangemerkt als gedupeerde; zij hebben € 30.000 ontvangen. 23.952 ouders (38%) hebben de integrale beoordeling afgerond en hebben, indien ze zijn aangemerkt als gedupeerd, compensatie ontvangen. Bovendien is in november 2022 de kindregeling gestart. Tot nu zijn ruim 25.000 kinderen uitbetaald. De prognose is dat uiteindelijk zo’n 108.000 kinderen worden uitbetaald, de meeste al voor september 2023.
Deze cijfers laten zien dat er geen sprake is van het vastlopen van de hersteloperatie. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat er veel ouders zijn bij wie de integrale beoordeling nog moet plaatsvinden en het lang duurt voordat zij aan de beurt zijn. In de Voortgangsrapportage van 3 februari 2023 zijn dan ook verschillende maatregelen aangekondigd om de hersteloperatie te versnellen en te verbeteren.65 Daarnaast wordt voortdurend onderzocht op welke wijze er nog verdere versnelling mogelijk is zoals ook aangekondigd in de brief van 31 maart 2023.66 Het aanpassen van het herstelproces brengt ook dilemma’s en risico’s met zich mee, waarover het kabinet graag met de Tweede Kamer in gesprek wil. De toetssteen voor nieuwe maatregelen is dat het proces voor de ouders echt sneller verloopt en ouders meer regie krijgen over het herstel. Het belang van de ouder staat voorop. Het kabinet wil hierbij geen valse verwachtingen wekken en geen zaken beloven die we niet waar kunnen maken.
In uw brief zegt u dat u met de hersteloperatie en de andere maatregelen die u neemt, hoopt bij te dragen aan een betere toekomst voor de ouders en hun kinderen; bent u zich bewust van de voortdurende problemen waar ouders mee geconfronteerd worden?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het Kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Het bieden van financieel herstel aan ouders die te maken hebben gehad met de problemen die zijn ontstaan door de kinderopvangtoeslag vormt de basis van de hersteloperatie. Het kabinet is zich er van bewust dat afronding van het financieel herstel niet betekent dat gedupeerden geen problemen meer ervaren, daarom bieden gemeenten ondersteuning op vijf leefgebieden en aanpak van het emotioneel herstel. Het kabinet realiseert zich bovendien dat het leed en de schade nooit ten volle gecompenseerd kan worden of de pijn weggenomen kan worden. Het kabinet kan niet ongedaan maken wat er is gebeurd, maar kan wel gedupeerden en hun kinderen helpen bij een nieuwe start. Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en worden gedupeerden geholpen, met dank aan de inzet van de uitvoeringsorganisatie, gemeenten en allerlei betrokkenen, waaronder vele gedupeerde ouders en hun kinderen, die voortdurend meedenken en adviseren over de hersteloperatie.
Bent u zich bewust van de klachten van ouders en hun advocaten over de hersteloperatie?
Ja, deze zijn bekend. Advocaten geven onder andere aan hun cliënten niet goed te kunnen adviseren door gebrek aan dossierinformatie en lange doorlooptijd van de integrale beoordeling. De beschikbaarheid van dossiers is een belangrijke kwestie waar veel aandacht voor is. Hiervoor zijn in de VGR over het 4e kwartaal van 2022 een aantal verbeteringen aangekondigd, zoals en automatisering ten behoeve van het efficiënter samenstellen en lakken van dossiers, opschalen van het dossierteam en experimenteren met het hersteldossier als alternatief voor het persoonlijk dossier. Het is belangrijk om de advocatuur te blijven betrekken in de hersteloperatie. Er is met de NOvA en de Raad voor Rechtsbijstand gesproken over het NOvA-verbetervoorstel voor de hersteloperatie. Daarbij zijn ook cijfers, monitoring en wetenschappelijke inzichten van het Kenniscentrum van de Raad voor Rechtsbijstand besproken. Er blijft periodiek overleg met de NOvA en de Raad en neemt de ideeën van de NOvA en de Raad in overweging bij het verder verbeteren en versnellen van de hersteloperatie. Ook is er begin mei een werksessie met advocaten en UHT over de samenstelling en verstrekking van dossiers.
Bent u zich ervan bewust dat ouders alleen al jaren op hun dossier moeten wachten? Hoe kan het dat de belastingdienst wel binnen no time een toeslag kon intrekken op basis van een dossier maar dat dossier daarna zoek is?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de informatiehuishouding te verbeteren. Het Ministerie van Financiën werkt hard aan de uitvoering van die maatregelen via het programma Informatiehuishouding op Orde. Zoals in de voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen gemeld heeft UHT zich de afgelopen periode ingezet om verschillende type dossiers (het herstel-, CWS- en bezwaardossier) sneller en beter afgestemd op de behoeften van ouders te leveren. Het verstrekken van deze dossiers aan ouders en hun gemachtigden zijn belangrijk voor het financiële, maar ook het emotionele herstelproces. De reeds in gang gezette maatregelen ten aanzien van het samenstellen en lakken van dossiers leveren een randvoorwaardelijke bijdrage aan de gewenste versnelling van de integrale beoordelingen en het bezwaarproces.
Hoe verhoudt zich uw bovenvermelde opmerking met de praktijk vandaag de dag als het gaat om het helpen van de ouders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 34.
Wat is de status van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidregistraties (MFO) is ingericht bij RvIG en is operationeel sinds 1 mei 2021.
Hoeveel burgers hebben gebruik gemaakt van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft tot en met februari 2023 1.389 meldingen ontvangen waarvan 1.328 afkomstig van burgers. De overige meldingen zijn door ondernemingen
of overheidsorganisaties gedaan.
In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot maatregelen en aanpassing van de gegevens?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties past geen gegevens aan, daarvoor zijn registratiehouders verantwoordelijk. Op basis van de cijfers die het MFO tot zijn beschikking heeft blijkt dat het inzetten van het MFO vrijwel altijd leidt tot een oplossing voor de burger. Specifieke cijfers over het aanpassen van gegevens en genomen maatregelen zijn niet voorhanden.
Heeft het Meldpunt Foute Overheidsregistraties doorzettingsmacht?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft geen doorzettingsmacht. Het MFO adviseert en ondersteunt de melder in concrete gevallen. Het MFO werkt hierbij nauw samen met de meeste overheidsorganisaties obv een zogenaamde intentieverklaring tot samenwerking. Daarnaast adviseert het MFO betrokken instanties, naar aanleiding van meldingen, ook over structurele oplossingen en maatregelen om herhaling te voorkomen. Er wordt momenteel gewerkt aan de wettelijke borging van het het MFO en de benodigde bevoegdheden.
U geeft in uw brief aan dat het kabinet met een diep gevoel van schaamte zit. De ouders zijn op dit moment nog steeds in dezelfde positie, is deze schaamte er nog steeds en inmiddels toegenomen? En hoe toont het kabinet deze schaamte?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. Daarvoor heeft het kabinet aan alle gedupeerden excuses aangeboden. Maar naast excuses is het van belang dat ouders zo snel mogelijk krijgen waar ze recht op hebben. Daarom is alle inzet van het kabinet erop gericht om via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Tot slot wordt er door verschillende leden van het kabinet op regelmatige basis gesproken met gedupeerden om constant aandacht te blijven houden voor de gevolgen en problemen en voor de ervaringen met de hersteloperatie.
Wat heeft u na het aanbieden van excuses aan de gedupeerde ouders gedaan om deze ouders te laten zien dat ze niet vergeten worden?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Hoe heeft u intern bij de belastingdienst de bestuurscultuur veranderd zodat dit nooit meer zou kunnen gebeuren?
Ontwikkeling van leiderschap en bouwen aan een bij de nieuwe organisatie passende cultuur, vinden plaats vanuit verschillende initiatieven. De dienst Toeslagen gaat in 2023 door met werken aan een open werkklimaat door te investeren in de cultuur en het leiderschap. Vanaf 2023 wordt dit programma in de lijn verankerd. Naast dienstbrede activiteiten, ontstaat daarmee voor elke directie ruimte om, gekoppeld aan de strategische directiedoelen, tot een passende aanpak te komen. De Belastingdienst werkt met het programma Leiderschap en cultuur aan een cultuur waarin burgers en bedrijven centraal staan, medewerkers worden gewaardeerd en samenwerking vanzelfsprekend is. Het programma is herijkt, mede naar aanleiding van de constatering van institutioneel racisme. De nadruk ligt in 2023 en 2024 op een inclusieve organisatie, met een open gesprekscultuur. Centraal daarbij staat de dialoog, bij voorkeur over werk gerelateerde casussen, omdat dit een effectieve en hoog gewaardeerde interventie is. Een goede dialoog draagt bij aan van elkaar leren, onderling vertrouwen, gedeelde opvattingen over het werk en betere prestaties voor burgers en bedrijven. Het doel hierbij is voorkomen dat de in de POK genoemde misstanden weer gebeuren.
Zijn oud medewerkers die de bij CAF-teams betrokken geweest zijn, betrokken bij de hersteloperatie?
In de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir op 17 juni 2020 is door de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de volgende toezegging gedaan: «Geen van de mensen die betrokken waren bij de CAF-dossiers zal in de hersteloperatie een persoonlijke zaakbehandelaar zijn of betrokken zijn bij de beoordeling van dossiers in eerste of tweede lijn en ook niet in termen van de bezwaren, om daarmee te zorgen dat er geen relatie meer is tussen die groep mensen en deze hersteloperatie.» Deze toezegging is nog steeds van kracht.
In uw brief wordt gemeld dat contact met alle ouders zal worden opgenomen; met hoeveel ouders is nog geen contact opgenomen of tot stand gebracht?
Bij aanmelding is er telefonisch contact tussen de ouder en het serviceteam van UHT. Vervolgens wordt in de eerste toets beoordeeld of de ouder als gedupeerde aangemerkt kan worden. Er zijn circa 2.300 ouders van de totaal ruim 62.000 ouders (peildatum 28 april 2023) die zich bij UHT hebben aangemeld met wie in het kader van de eerste toets nog geen contact is opgenomen of tot stand is gebracht. Dit betreffen recente aanmeldingen en aanmeldingen waar UHT contact heeft gezocht, maar het niet is gelukt ouder te bereiken.
U schrijft in uw brief dat samen met de gemeenten ouders hulp op het gebied van zorg, wonen, werk en schulden wordt aangeboden; kunt u aangeven wat hier concreet van is terechtgekomen?
(Mogelijk) gedupeerde ouders, maar ook kinderen die vallen onder de kindregeling, ontvangen, als ze dat willen, brede ondersteuning vanuit de gemeenten. Het gaat dan om ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. UHT deelt daarvoor met gemeenten de gegevens van (mogelijk) gedupeerde ouders, die ondersteuning wensen. Over de gehele populatie wenst ongeveer 20% van de aangemelde ouders brede ondersteuning. Gemeenten weten ouders goed te bereiken om een ondersteuningsaanbod te doen. 91% van de gemeenten geeft op dit moment actief invulling aan het verlenen van brede ondersteuning. Van de ouders met een ondersteuningsvraag heeft circa 20% een (actief) lopend ondersteuningstraject. Ouders hebben met name behoefte aan financiële ondersteuning, schuldhulpverlening, psychosociale ondersteuning voor zichzelf en hun gezin en ondersteuning voor huisvestingsproblemen. Gemiddeld betreft 60% van de huidige vragen aan gemeenten meervoudige problematiek. Gemeenten zien een toename in het aantal ouders (en kinderen) dat zich bij gemeenten meldt met aanvullende of nieuwe behoeften rond hun herstel. Vaak speelt de lange doorlooptijd van het financieel herstelproces daarbij een rol bij het (aanvullende) verzoek. Hoewel gemeenten aangeven over het algemeen in staat te zijn ondersteuning te bieden aan ouders, ervaren zij ook knelpunten (83% van de gemeenten). Met name op het gebied van huisvesting, vanwege de krappe woningmarkt en op het vlak van en op het vlak van geestelijke zorg. Hierdoor kunnen gemeenten niet altijd de ondersteuning bieden die ouders nodig hebben. Grote gemeenten, waar gemiddeld genomen veel (mogelijk) gedupeerde ouders en kinderen wonen, ervaren deze knelpunten logischerwijs het meest.67
De compensatie is uitgebreid naar € 30.000 aan alle ouders die gedupeerd zijn door de «alles-of-niets» uitleg van de kinderopvangtoeslag of de buitensporige fraudejacht, vooruitlopend op de verdere afhandeling van hun zaak; bent u van mening dat deze uitbreiding conform de wet was?
Vanwege de wens om zo spoedig mogelijk een forfaitair bedrag van € 30.000 te kunnen betalen, is de grondslag hiertoe eerst bij beleidsbesluiten geïntroduceerd.68 De Wet hersteloperatie toeslagen voorziet met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2021 in een wettelijke grondslag.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het overleg met schuldeisers om met hen afspraken te maken dat het bedrag ook ten goede komt aan ouders?
Tussen het Ministerie van Financiën en de koepels van grote schuldeisers zijn afspraken gemaakt over de afhandelingen van schulden van gedupeerde ouders. Deze afspraken zien er onder meer op toe dat een ouder niet alsnog hun ontvangen compensatie moet aanwenden om achterstanden op schulden af te lossen die zijn ontstaan in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Sociale Banken Nederland (SBN) voert deze taak uit. Indien een ouder wel voor deze schulden hun compensatie heeft moeten gebruiken, dan wordt de compensatie aangevuld door een aanvraag in te dienen bij het Loket Al Betaalde Schulden van SBN. Daarnaast wordt in zowel algemene overleggen als in specifieke kwesties met schuldeisers gekeken naar mogelijkheden om de financiële positie van gedupeerde ouders zo goed mogelijk te beschermen, onder meer door leningen om te zetten naar gunstigere tarieven of nieuwe betalingsafspraken te maken.
Wat is de stand van zaken rondom het kindpanel?
Na het uitbrengen van het rapport «Leven op de Rit» is het kindpanel op eigen initiatief verder gegaan als een onafhankelijke community.69 Voor kinderen en jongeren geldt, net als voor ouders, dat zij het belangrijk vinden om mee te blijven denken en werken aan het herstelproces. Daarom is er voor hen een aanvullend participatietraject georganiseerd waarin jongeren (in wisselende samenstelling) actief betrokken worden bij het verder uitwerken van het hulpaanbod of het reflecteren daarop.
De POK constateert dat ouders jarenlang geen schijn van kans hadden; hebben de ouders op dit moment wel een kans? Krijgen de ouders op dit moment wel de rechtsbescherming die ze verdienen?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
Krijgen de ouders op dit moment de kans om zich te verdedigen in procedures en zo ja, op welke wijze? Hoe garandeert het kabinet dat op dit moment de rechtsbescherming geboden wordt?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
U vermeldt in uw brief dat de overheid niet naast, maar tegenover de ouders stond; staat de overheid op dit moment wel naast de burger?
Het kabinet is er veel aan gelegen om het vertrouwen in de overheid, dat door de problemen rond toeslagen diep beschadigd is, weer op te bouwen en daarmee weer naast de burger te staan. Het helpen van de gedupeerde ouders en hun kinderen heeft hierbij de hoogste prioriteit. In het hersteltraject is het verhaal van de gedupeerde ouder leidend en waar mogelijk wordt ruimhartigheid verkozen boven precisie en doelmatigheid. Door deze aanpak probeert het kabinet zoveel mogelijk naast de ouder te staan en bij te dragen aan herstel van vertrouwen in de overheid.
U schrijft: «Om het gedane onrecht enigszins recht te zetten en het vertrouwen in de overheid stap voor stap weer op te bouwen»; vindt u dat het gedane onrecht op dit moment wordt rechtgezet?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Wat is volgens u de stand van het vertrouwen van de burger in de overheid? Hoe ziet u uw rol bij het ontstaan van het gebrek aan vertrouwen in de overheid?
Er is geen statisch en eenduidig beeld van het vertrouwen van burgers in de overheid. Dit neemt niet weg dat er signalen zijn, zoals ook het meest recente Burgerperspectievenonderzoek van SCP, waaruit blijkt dat het vertrouwen in de overheid, in het kabinet en in de Tweede Kamer, gedaald is ten opzichte van eerder. Mensen maken, zoals in de genoemde rapportage naar voren komt, zich zorgen over de politiek, hoge prijzen, inkomensverschillen, immigratie, het tekort aan betaalbare woningen en klimaataanpak. Het kabinet ziet hierin een belangrijke opdracht om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werkt het kabinet aan, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen.
U geeft in uw brief aan dat het systeem van toeslagen te fraudegevoelig was en dat dit zorgde voor een roep om meer controle en handhaving; bent u van mening dat deze controles conform de wet zijn uitgevoerd?
Dienst Toeslagen had en heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat toeslagen rechtmatig worden toegekend en uitbetaald, daartoe moeten controles worden uitgeoefend. Dienst Toeslagen beschikt daarvoor ook over een aantal bevoegdheden zoals het opvragen van informatie. Bij de uitoefening van dergelijke bevoegdheden moeten, net zoals bij de uitoefening van alle taken door een bestuursorgaan, relevante waarborgen zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, worden geëerbiedigd. In het rapport «Ongekend Onrecht» is geconcludeerd dat het daaraan heeft ontbroken.
Wanneer was het probleem in volle omvang bij u duidelijk? Wanneer bent u deze crisis serieus gaan nemen?
Zoals gemeld in het verhoor door de POK is mij de volle omvang van de problemen met de kinderopvangtoeslag op 10 mei 2019 bekend geworden nadat Staatssecretaris Snel voor de eerste keer in de ministerraad de problematiek van de kinderopvangtoeslagaffaire onder de aandacht bracht. In de ministerraad van 29 mei 2019 heeft het kabinet vervolgens de adviescommissie toeslagen (commissie Donner) ingesteld.
Wat is er terechtgekomen van het proportioneel vaststellen van de Kinderopvangtoeslag? Heeft de wet daar niet altijd al de ruimte voor gehad?
Sinds eind 2019 stelt Dienst Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie. De standaard werkprocessen zijn hierop aangepast, zodat structureel volgens de werkwijze «proportioneel vaststellen» wordt gehandeld. In een uitspraak van 23 oktober 2019 kwam de Raad van State namelijk terug op de eerdere jurisprudentie en werd aangegeven dat Toeslagen wél de ruimte had om tot een andere berekening van het recht op kinderopvangtoeslag te komen dan vaststelling van dit recht op nihil.70 Daarvoor werd, ondersteund door jurisprudentie, in de gevallen dat ouders niet alle kosten van kinderopvang hadden betaald aan kinderopvanginstellingen het recht door Toeslagen gesteld aan nul. Met de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen is deze wijziging in werkwijze per 2021 expliciet wettelijk geregeld.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan het verbeteren van de informatiehuishouding en welke concrete resultaten zijn daarmee bereikt?
Voor het verbeteren van de informatiehuishouding is 787 miljoen euro uitgetrokken voor de periode 2021 tot en met 2026.71 We rapporteren jaarlijks over de voortgang in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR). Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid geeft een overzicht van de resultaten vanaf 2021 tot heden en het perspectief op zowel de korte als de lange termijn. In het meerjarenplan 2023/2024 zijn naast het toekomstbeeld ook de concrete doelstellingen opgenomen voor 2023 en 2024. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid zal voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd worden. Jaarlijks worden in de meerjarenplannen op basis van behaalde resultaten en (her)prioritering de concrete doelstelling en bijbehorende projecten aangepast.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan Werken aan Uitvoering en welke concrete resultaten zijn daarmee behaald?
In het huidige coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd voor Werk aan Uitvoering. Gedurende 10 jaar is € 600 mln. gereserveerd, met een aanloop van € 200 mln. in 2022. Structureel is vanaf 2032 jaarlijks € 133 mln. beschikbaar. Over de verdeling van de middelen over de departementen heeft de Minister voor armoedebeleid, participatie en pensioenen uw Kamer op 4 juli 2022 geïnformeerd.72 Hier is verdere invulling aangegeven middels bestedingsplannen. Verantwoording van de uitgaven van deze plannen zal departementaal plaats vinden via de rijksbegrotingscyclus. Aangezien de middelen pas vorig jaar verdeeld zijn is het nog te vroeg om inzicht te geven in de resultaten die daarmee zijn behaald. De programmadirectie i.o. Werk aan Uitvoering blijft aangehaakt bij de (deel)realisatie van de WaU-beweging door het monitoren van de inhoudelijke voortgang en rapporteert hierover – conform toezegging – jaarlijks aan de Kamer. De eerste voortgangsrapportage is op 18 januari 2023 aan uw Kamer verzonden.73
Welk mandaat en welke plannen heeft de regeringscommissaris Informatiehuishouding precies gekregen? Kunt u aangeven welk werkplan de regeringscommissaris heeft vastgesteld? Kunt u het werkprogramma en de doelstellingen van de benoeming naar de Kamer sturen?
Volgens het Instellingsbesluit regeringscommissaris Informatiehuishouding heeft de regeringscommissaris o.a. de taak om de voortgang van het generiek actieplan Open op Orde en de daaronder vallende departementale actieplannen te bevorderen, de ministeries daarop aan te spreken en waar nodig met voorstellen te komen om knelpunten op te lossen. Daarnaast speelt hij een verbindende rol tussen het Adviescollege O&I, de Inspectie O&E en de ministeries.
Bij zijn aanstelling heeft de regeringscommissaris o.a. de ambities uitgesproken voor de komende jaren:
De regeringscommissaris is op 1 januari 2022 aangesteld. Het generieke actieplan Open op Orde is op 6 april 2021 met uw Kamer gedeeld. Dit actieplan wordt na de zomer geactualiseerd en zal in Q4 2023 naar uw Kamer worden gestuurd.
Een rapportage en de speerpunten van de regeringscommissaris Informatiehuishouding zullen op korte termijn naar de Tweede Kamer verstuurd worden door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u per buikpijndossier van de rechters aangeven hoe het is/wordt opgelost?
In de jaarverslagen over 2021 en 2022 besteedt de Raad van de rechtspraak onder andere aandacht aan een aantal door rechters geconstateerde knelpunten in wetgeving en beleid (in brede zin). In de brieven van 25 mei 2022, 31 oktober 2022 en 4 april 202374 is de Minister van Rechtsbescherming ingegaan op de aanpak om de in het Jaarverslag 2021 geconstateerde knelpunten op te lossen. Binnenkort biedt de Minister voor Rechtsbescherming het op 9 mei jl. uitgebrachte jaarverslag rechtspraak 2022 aan uw Kamer aan en informeert hij uw Kamer over de aanpak van de in het Jaarverslag 2022 beschreven knelpunten.
Wat is de stand van zaken van de invoering van Stella-teams? Welke dossiers mochten Stella-teams in de periode voordat het toeslagen schandaal bekend werd niet behandelen?
De Stella teams zijn volledig operationeel en ingericht om casuïstiek te behandelen bij (vermoeden van) multiproblematiek bij burgers. Er wordt continu geworven zodat de capaciteit van het Stella-team voldoende blijft om het aantal Stella-casussen te kunnen behandelen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 64.
Klopt het dat het Stella-team geen zaken mocht behandelen die te maken hadden met de CAF en dat zij ook geen vermoeden van fraude zaken/FSV-dossiers in behandeling mochten nemen?
Stella casuïstiek wordt bij zowel de Belastingdienst als de Dienst Toeslagen behandeld. Het is op dit moment niet vast te stellen of er een eenduidige handelwijze was ten aanzien van de behandeling van zaken of posten afkomstig van het CAF en van FSV-dossier. Er kan dus niet eenduidig worden vastgesteld of en zo ja, welke dossiers de Stella-teams expliciet niet behandelden. Bij Toeslagen was het werkproces zo ingericht dat CAF-zaken werden opgepakt door een toezichts- of fraudeteam. Bij (vermoeden van) multiproblematiek was er voor deze teams de mogelijkheid een casus door te zetten naar het Stella-team van Dienst Toeslagen.
Waar werden deze dossiers door het Stella-team heen gezonden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 64.
Is het in uw brief vermelde voornemen voor een betalingsregeling toeslagschulden, waarbij de terugbetaalcapaciteit van twee jaar wordt genomen en de restschuld niet wordt ingevorderd, uitgevoerd?
Bij de hervatting van de, vanwege de corona epidemie stilgelegde, invordering is gehandeld naar de uitgangspunten van de invorderingsstrategie. Hierbij heeft iedere burger met een toeslagschuld, ongeacht of de invordering daarvan zich al in de dwanginvorderingsfase bevond, de mogelijkheid gekregen om deze schuld alsnog (ineens of via een standaard- of persoonlijke betalingsregeling) uit zichzelf te betalen. De standaard betalingsregeling wordt altijd aangeboden, ongeacht of de burger in één keer kan betalen. Lukt het de burger niet om toeslagschulden in maximaal 24 maanden terug te betalen, omdat de burger anders te weinig geld overhoudt om van te leven, dan is er de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen. Aan het einde van de persoonlijke betalingsregeling hoeft de burger de resterende toeslagschuld niet meer terug te betalen (m.u.v. fraudegevallen). In de regel stelt Dienst Toeslagen daarbij de voorwaarde dat gedurende drie jaar eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting – voor zover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald – zullen worden verrekend met de buiten de invordering gelaten schuld.
Heeft de voorgenomen gestructureerde inventarisatie van gevallen waarin invordering door de Belastingdienst onredelijk streng uitpakt, plaatsgevonden? Tot welke conclusies heeft deze inventarisatie geleid? In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot wijziging of stopzetting van de invordering?
Met de herijking van de invorderingsstrategieën van de Belastingdienst en Dienst Toeslagen, wordt in algemene zin beoogd om zoveel mogelijk te voorkomen dat invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng uitpakken. Het doel van de herijking van de invorderingsstrategieën van zowel de Belastingdienst als Dienst Toeslagen is om ervoor te zorgen dat de invordering in brede zin voor alle burgers met de menselijke maat wordt uitgevoerd. De strategische uitgangspunten in de invorderingsstrategieën zijn zo opgesteld om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is om rekening te houden met omstandigheden van burgers en recht te doen aan signalen en knelpunten die door de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en belangenorganisaties zijn aangedragen. In het kader van de herijking van de invorderingsstrategieën wordt onderzocht of en op welke wijze de invorderingspraktijk onredelijk uitpakt en hoe deze anders kan worden ingericht.
In uw brief kondigde u aan dat het kabinet breder op zoek ging naar wetgeving die in de praktijk te hard uitpakt; op welke wijze is hier invulling aan gegeven?
Verwezen wordt naar het antwoord op vragen 6, 15 en 16.
Kunt u alle wetgeving die te hard uitpakte vermelden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 verloopt dit via de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. De knelpunten die worden ervaren worden niet zelden veroorzaakt door een combinatie van factoren: de inhoud van wetten en regels, de interpretatie en uitvoering daarvan en de vaak toch al kwetsbare positie waarin sommige mensen zich bevinden.75 Tevens kunnen knelpunten ontstaan als gevolg van problematiek zoals te weinig middelen en menskracht bij uitvoeringsinstanties of complexe samenhang tussen wetten en regels.76 Dit vraagt voortdurende aandacht en het kabinet stelt voorop dat het herkennen, erkennen en opvolgen van signalen over hardvochtigheid geen eenmalige exercitie is, maar een continu proces dat structureel moet zijn ingebed in werk- en beleidsprocessen. Dit gebeurt onder meer in het programma Werk aan uitvoering, bijvoorbeeld door middel van de standen van uitvoering en knelpuntenbrieven die naar de Kamer gaan. In de kabinetsreactie van 18 november 202277 op het onderzoek naar hardvochtige effecten in de werknemersregelingen, de Participatiewet en het pgb is ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek van Panteia en de inventarisatie van overige wetten op hardvochtige effecten.
Op welke wijze is concreet invulling gegeven aan het in uw brief genoemde actief bij uitvoerings- en belangenorganisaties en de Nationale ombudsman inventariseren welke wetten te hard uitpakken?
Deze instanties zijn door de departementen bij hun inventarisaties betrokken. Zo zijn in het kader van het in het antwoord op vraag 15 genoemde BZK-onderzoek tevens jaarverslagen en signalen van de Nationale ombudsman meegenomen (zie het onderzoek van de Nationale ombudsman naar signalering in het register paspoortsignaleringen n.a.v. achterstallige schulden bij DUO).78
Welke wetten zijn door de genoemde organisaties en Nationale ombudsman genoemd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Welke concrete aanpassingen aan deze wetgeving is doorgevoerd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Op schriftelijke vragen voorgelegd op 9 december 2022 aan de Staatssecretarissen van Financiën is op 17 maart 2023 (Kamerstuk 31 066, nr. 1208) geantwoord, dat de wijze waarop vroeg-signalering van multi-problematiek werkt nog niet bekend is; wanneer wordt deze werkwijze bekend en kan de werkwijze alsdan met de Kamer gedeeld worden?
In de antwoorden op schriftelijke vragen is aangegeven dat nog wordt verkend hoe vroegsignalering van multi-problematiek kan worden vormgegeven. Eén van de belangrijkste uitzoekpunten hierbij is de toetsing op de AVG. Daarvoor dient een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld te worden. Zodra het model positief getoetst is op de AVG zal de Kamer hier nader over geïnformeerd worden.
In uw brief schrijft u: «Ook wil het kabinet kritisch kijken naar de wijze waarop de overheid zelf hetrechtssysteem benut. Niet elke zaak hoeft tot de hoogste rechter te worden doorgeprocedeerd. Wanneer de overheid zelf de gang naar de rechter overweegt of geconfronteerd wordt met een burger die de gang naar de rechter wil volgen, moet dit voor de overheid altijd aanleiding zijn om opnieuw te overwegen of de eigen handelwijze wel in lijn is met de bedoeling van de wetgever, en of er niet toch meer ruimte is om er gezamenlijk met de betrokken burger uit te komen»; bestonden er instructies hoe om te gaan met het al dan wel of niet in hoger beroep gaan? Zijn deze instructies nageleefd?
Een bestuursorgaan dient zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk Bestuur. Deze brengen met zich mee dat een bestuursorgaan zich zorgvuldig in het maatschappelijk verkeer moet opstellen en zich redelijk en billijk moet opstellen. Dat geldt ook bij de afweging om hoger beroep in te stellen. Welbekend is dat wanneer de Staat in een procedure hoger beroep aantekent, de burger zich door deze opstelling in de kou gezet kan voelen en dat verder procederen voor hem een enorme belasting vormt. Tegelijkertijd kunnen er goede redenen zijn voor de Staat om in een bepaald geval in hoger beroep te gaan, bijvoorbeeld als dat noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen voor de toepassing van het recht in soortgelijke gevallen. Dat betekent dat de Staat altijd een evenwichtige afweging dient te maken tussen alle belangen die in het geding zijn, en zich derhalve niet geheel eenzijdig als partij tegenover een burger kan opstellen. Om die afweging op een goede manier te kunnen maken, heeft het kabinet in het verleden in reactie op het rapport van de Nationale ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» ook een kader opgesteld.79 Hierin wordt voorgeschreven dat de Staat terughoudend om moet gaan met het instellen van hoger beroep indien de Staat in een procedure tegen een burger door de rechter in het ongelijk is gesteld en dient zij bij de besluitvorming over een eventueel in te stellen hoger beroep, de belangen van de betrokken individu mee te wegen. Tevens wordt voorgeschreven dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten. Dit kader is alweer geruime tijd geleden opgesteld. In de motie Leijten/Ellian is aan de regering gevraagd om met een reflectie te komen op de rol van de Staat als procespartij. Of bovengenoemd kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling binnen de rijksoverheid, zal worden meegenomen in de kabinetsreactie op de motie.
Kunt u deze vragen, die voor het merendeel gewoon al beantwoord hadden moeten zijn als uitvoering van de breed gesteunde motie, één voor één en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden een week voor het commissiedebat over de opvolging van het rapport «Ongekend onrecht» (23 mei 2023) beschikbaar zijn?
De vragen zijn zo snel als mogelijk geheel beantwoord.
De definitieve fatwa en de oproep aan Nederlandse moslims mij te vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het recente filmpje en berichten waarin de Pakistaanse Mufti Jalali zijn fatwa – doodvonnis – tegen mij bevestigt en als onherroepelijk en definitief benoemd? Wat is uw oordeel daarover?
Het kabinet heeft kennis genomen van de fatwa van Mufti Jalali en vindt de teksten verwerpelijk en gevaarlijk. Bedreigingen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, horen absoluut niet thuis in onze samenleving, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen. Dit ondermijnt onze democratie. De heer Wilders heeft het recht om, net als iedere volksvertegenwoordiger, in vrijheid zijn standpunten en mening te verkondigen. Dat is een groot goed en dat recht moet door ons allen worden beschermd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april jl. en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 april jl. de fatwa waarin Nederlandse moslims worden opgeroepen om de heer Wilders te vermoorden publiekelijk veroordeeld. Ik heb op 20 februari jl. nog mijn ernstige zorgen gedeeld met de premier van Pakistan. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl.Zoals op 17 april jl. bekend gemaakt werd, heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan van een Pakistaanse onderdaan die in 2018 een beloning had uitgeloofd aan degene die de heer Wilders zou doden. Het kabinet is van mening dat hiermee een duidelijk signaal wordt afgegeven dat pogingen tot uitlokking van moord, opruiing en bedreiging zeer serieus worden genomen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat in die fatwa Nederlandse moslims worden opgeroepen en aangemoedigd mij te vermoorden? Wat is uw oordeel daarover? Deelt u de mening dat dit walgelijk is en publiekelijk moet worden veroordeeld? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat afgelopen jaren – na eerdere soortgelijke bedreigingen van de Pakistaanse Taliban, ISIS en Al Qaida – ook andere Pakistaanse geestelijken fatwa’s over mij hebben uitgesproken maar daarnaast ook anderen zoals leiders van politieke partijen, bekende Pakistaanse cricketspelers en acteurs hebben opgeroepen mij te vermoorden en dat honderden zo niet duizenden Pakistanen mij inmiddels ook met de dood hebben bedreigd? Wat is uw oordeel daarover? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich ook dat er eerder meerdere Pakistanen feitelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel mij te vermoorden? Kunt u uitsluiten dat dit na alle (nieuwe) fatwa’s en bedreigingen opnieuw zal gebeuren?
Er kan hier niet in worden gegaan op concrete dreiging-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, maar het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af. Bedreigingen aan het adres van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger zijn onacceptabel.
Wanneer komt voor u het moment dat u aan het herhaaldelijk oproepen tot het vermoorden van een Nederlands volksvertegenwoordiger en Tweede Kamerlid, zonder dat Pakistan ook maar één keer tot strafrechtelijke vervolging van de daders is overgegaan, stevige consequenties verbindt zoals het uitwijzen van de Pakistaanse ambassadeur in Nederland? Bent u bereid dat nu alsnog te doen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u nu dan wel doen?
De afkeuring en diepe zorgen van het kabinet over de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders worden door de Nederlandse overheid op alle niveaus en bij elke gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten geuit en dit zullen we blijven doen. De Minister van Buitenlandse Zaken is voornemens zijn Pakistaanse ambtgenoot zo snel mogelijk te spreken over de recente bedreigingen en fatwa’s om ook persoonlijk zijn aandacht hiervoor te vragen.
De Nederlandse regering roept continu de Pakistaanse regering op zich tot het uiterste in te spannen om dergelijke bedreigingen een halt toe te roepen.
Heeft u de indruk dat de informatiepositie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ter zake kwalitatief voldoende is en dat zij deze fatwa’s en bedreigingen naar behoren kunnen duiden en voldoende serieus nemen? Is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover voldoende adequaat door de AIVD geïnformeerd? Welke acties hebben AIVD en NCTV inmiddels ondernomen en is de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) afdoende geinformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kan ik over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Wilt u deze vragen gelet op de urgentie vóór donderdag 20 april, 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Zeer recent in Pakistan herhaalde en herbevestigde fatwa en honderden dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de fatwa die over mij is uitgesproken door de Pakistaanse TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali die zei: «the government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders» en «he must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Jalali die fatwa tegen mij recent op 26 maart 2023 heeft herhaald en herbevestigd met de woorden «Our fatwa is final»? Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s nadrukkelijk af. Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. De Nederlandse overheid uit in bilaterale contacten met Pakistan regelmatig zijn afkeuring en ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen die aan het adres van de heer Wilders zijn uitgesproken en zal dit blijven doen.
Bent u door de politie respectievelijk de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) hierover geïnformeerd en tevens over het feit dat de herbevestiging van deze fatwa in één week tijd tot honderden doodsbedreigingen aan mijn adres heeft geleid waarvan vele die melden dat ik «de volgende ben na Salman Rushdie» en hun doodsbedreiging kracht bijzetten met de meest walgelijke filmpjes en plaatjes? Wat is uw oordeel daarover?
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken en eventuele ontvangen informatie hieromtrent. Zoals in antwoord op vraag 2 geschreven heb ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s als ook dit soort filmpjes en plaatjes nadrukkelijk af.
Herinnert u zich dat er al eerder verschillende fatwa’s over mij zijn uitgesproken waaronder een fatwa die moslims in Nederland oproept mij te vermoorden en dat ik alleen al vorig jaar mede naar aanleiding daarvan zo’n 900 doodsbedreigingen heb ontvangen? Wat is uw oordeel daarover?
Ik ben op de hoogte van de verschillende fatwa’s die over de heer Wilders zijn uitgesproken. Zoals eerder gesteld, horen bedreigingen en fatwa’s absoluut niet thuis in onze samenleving. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Wat is uw oordeel over het feit dat niemand van de vele buitenlandse bedreigers hier of in hun woonland strafrechtelijk zijn vervolgd? Deelt u de mening dat dat totaal onaanvaardbaar en onrechtvaardig is?
Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. Ik realiseer mij terdege dat de impact op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers van deze bedreigingen enorm kunnen zijn. Zoals ook eerder kenbaar gemaakt door de Minister van Justitie en Veiligheid zet het Openbaar Ministerie zich blijvend in om bedreigingen van volksvertegenwoordigers te onderzoeken en waar mogelijk te vervolgen.2 Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is nagenoeg altijd nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Uiteindelijk is het aan het betreffende land zelf om te bepalen of en in hoeverre uitvoering kan worden gegeven aan een rechtshulpverzoek. Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen. Op 17 april jl. maakte het Openbaar Ministerie bekend een in Pakistan woonachtige persoon te vervolgen voor een ernstig bedreigende uitlating aan het adres van de heer Wilders. In dit geval ging het om de uitloving van een beloning om de heer Wilders om het leven te brengen. Voor strafrechtelijk onderzoek door buitenlandse autoriteiten geldt dat dit aan de autoriteiten van dit land zelf is. De Nederlandse overheid uit in het geval van Pakistan regelmatig zijn ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders en zal dit blijven doen. Tijdens een onderhoud met de Pakistaanse ambassadeur op 17 april jl. zijn deze ernstige zorgen nogmaals overgebracht.
Realiseert u zich dat deze fatwa’s en doodsbedreigingen tot gevolg hebben dat mijn persoonlijke vrijheid en functioneren als parlementariër al bijna twintig jaar beperkt wordt en dat het alleen al daarom van belang is dat u zich er krachtig tegen uitspreekt en de daders strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat mensen die een fatwa over mij uitspreken – waaronder Jalali – en anderen die me met de dood bedreigen altijd strafrechtelijk dienen te worden vervolgd, danwel in hun woonland danwel zouden moeten worden uitgeleverd aan Nederland om hier te worden vervolgd? Wat gaat u doen om dit te bereiken zeker nu de fatwa van Jalali door hem is herhaald en herbevestigd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u als Minister-President de recent herbevestigde fatwa over – en honderden doodsbedreigingen gericht aan – mij als Nederlands parlementariër niet meteen publiekelijk veroordeeld?
Het is onacceptabel dat de heer Wilders al vele jaren te maken heeft met bedreigingen uit binnen- en buitenland. Zoals eerder benoemd uit het kabinet regelmatig zijn ernstige zorgen over de bedreigingen. Ik heb deze ernstige zorgen overgebracht in mijn gesprek met de premier van Pakistan op 20 februari jl. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl. en laatstelijk op 17 april jl. bij de betekening van de dagvaarding aan de ambassadeur van Pakistan, zoals benoemd in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Waarom veroordeelt u publiekelijk wél de fakkeldragers tegen mevrouw Kaag maar niet de mensen die middels een fatwa oproepen mij te executeren of honderden moslims die hebben opgeroepen en aangekondigd mij te zullen onthoofden, op te hangen, de keel door te snijden of op andere wijze te vermoorden?
Alle bedreigingen aan het adres van volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel. Het kabinet keurt fatwa’s en de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders, zoals eerder benoemd, ook publiekelijk nadrukkelijk af.
Bent u bereid u deze vragen gelet op de actualiteit van de vele bedreigingen en de gevolgen voor mij van de genoemde fatwa, vóór dinsdag 4 april 11.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De brief van Eurocommissaris Sinkevicius aan de minister voor Natuur en Stikstof over de stikstofdoelen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 28 maart 2023 een overleg had met Eurocommissaris Sinkevičius in Brussel? Kunt u een gespreksverslag van die bijeenkomst openbaar maken?
Nee, ik heb op 28 maart 2023 geen overleg gehad met Eurocommissaris Sinkevičius en kan u zodoende geen gespreksverslag toezenden.
Kunt u de brief van 14 februari 2023, waarnaar de Eurocommissaris verwijst, openbaar maken?
Ik heb op 3 april uw Kamer zowel mijn brief van 14 februari 2023 aan Eurocommissaris Sinkevičius toegezonden als de antwoordbrief van de Eurocommissaris van 28 maart 2023.
Op welke wijze en op welk tijdstip heeft u de brief van 28 maart 2023 (niet op officieel briefpapier en zonder adres) ontvangen?1
De brief van Eurocommissaris Sinkevičius is op 28 maart 2023 aan de Permanente Vertegenwoordiging van de Nederlandse regering in Brussel aangeboden en is die avond laat doorgestuurd aan mijn ministerie. De brief is mij op 29 maart om 11:30 uur per email toegezonden.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke bemoeienis, invloed, overleg de Nederlandse regering heeft gehad bij de totstandkoming van deze brief? Kunt u hier een uitputtend overzicht van geven?
Er is geen inhoudelijke betrokkenheid geweest van de Nederlandse regering met betrekking tot de totstandkoming van de brief van Eurocommissaris Sinkevičius.
Kunt u deze vagen een voor een en uiterlijk dinsdag 4 april 2023 om 14.00 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat later die dag?
Met deze beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
Het bericht 'Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen' |
|
Romke de Jong (D66), Pieter Grinwis (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister-President in de Eerste Kamer dat «het niet zo is dat de Belastingdienst een nultarief niet zou kunnen uitvoeren door ICT-problemen», maar dat het probleem zit in het «vormgeven en afbakenen van wat groente en fruit is»?2
Ja.
Waarom twijfelt u dan over het introduceren van een nultarief voor groente en fruit, terwijl er blijkens de afspraak in het coalitieakkoord en uitspraken van de Kamer breed politiek draagvlak is voor de introductie van een nultarief in de btw op groente en fruit, én de Belastingdienst – zoals blijkt uit de uitspraken van de Minister-President – het nultarief kan uitvoeren?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Klopt het dat de oorzaak van deze twijfel ligt in de gedachte dat dit voor de Belastingdienst «leidt tot veel juridisch getouwtrek van producenten die vinden dat ze ook onder het nultarief moeten vallen»?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Waarom zijn dergelijke juridische procedures een probleem voor de Belastingdienst? Is de Belastingdienst inmiddels niet buitengewoon bedreven in het voeren van dit soort procedures? Is het niet zo dat in het verleden, bijvoorbeeld bij de differentiatie tussen het hoge en het lage btw-tarief, ook sprake was van «juridisch getouwtrek»? Zo ja, waarom was dit destijds geen bezwaar om tot invoering over te gaan, maar nu bij het nultarief op de btw op groente en fruit wel?
In tegenstelling tot de andere producten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt, zoals geneesmiddelen, is voor groente en fruit geen afbakening op basis van bestaande wetgeving mogelijk. Het verlaagde btw-tarief op geneesmiddelen is bijvoorbeeld slechts van toepassing op geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend op grond van de Geneesmiddelenwet. Desondanks worden op dit moment nog altijd tientallen procedures gevoerd waarbij ook deze scherpe afbakening wordt aangevochten op basis van het neutraliteitsbeginsel. Bij een btw-nultarief op groente en fruit is een dergelijke wettelijke verankering niet mogelijk waardoor ondergraving door toepassing van het neutraliteitsbeginsel nog eerder aan de orde is.
Indien sprake is van een niet juridisch-houdbare definitie levert dit niet alleen problemen op voor de Belastingdienst. Een btw-nultarief voor groente en fruit vraagt om een wettelijk onderscheid tussen groente en fruit enerzijds en andere voedingsmiddelen anderzijds. Voor andere voedingsmiddelen dan groente en fruit geldt het verlaagde btw-tarief van 9%. Het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel in de btw brengt mee dat op goederen en diensten die in de ogen van de «modale consument» met elkaar concurreren hetzelfde btw-tarief moet worden toegepast. Verschillen in btw-tarieven mogen, met andere woorden, geen concurrentieverstoring teweegbrengen. Als niet onder het nultarief vallende producten door de modale consument potentieel als vergelijkbaar worden gezien met producten die als groente en fruit zijn aangemerkt, kunnen verkopers van die producten ervoor kiezen om een juridische procedure te starten. Als de rechter ze gelijk geeft, zal dan op de door hen verkochte producten ook het nultarief kunnen worden toegepast. Deze producten concurreren op hun beurt weer met andere producten, die dan ook weer onder het nultarief zouden kunnen gaan vallen. Deze procedures zijn niet eenmalig, maar zullen zich blijven voortzetten omdat door elke procedure de afbakening van «groente en fruit» verandert. Dit levert rechtsonzekerheid op voor ondernemers. Er ontstaat dan bovendien olievlekwerking, waardoor er steeds meer ongezonde producten onder het btw-nultarief gaan vallen, waardoor het doel van het nultarief steeds meer verloren gaat, de maatregel ondoelmatiger wordt en de kosten van de maatregel steeds verder oplopen.
Verder verwacht de Belastingdienst juridische procedures over de toepassing van de zogeheten «eenheid-van-prestatie-leer». Deze leer bepaalt welk btw-tarief van toepassing is wanneer groente en fruit worden gecombineerd met andere prestaties (zoals toevoegingen aan groenten en fruit en samenstellingen van groente en fruit met andere voedingsmiddelen).
De bereidheid bij belastingplichtigen om te procederen wordt versterkt door het directe financiële voordeel dat zij bij een gewonnen procedure behalen. De door de consument betaalde btw hoeven zij dan niet af te dragen (of krijgen zij terug van de Belastingdienst) en is direct winst, omdat er geen plicht is om dit voordeel aan de consument door te geven. Dit voordeel is met name aanzienlijk bij grootwinkelbedrijven en loopt op met het verstrijken van de tijd. Procederen is in feite een loterij zonder nieten, omdat bij verlies geen extra heffing plaatsvindt en de consument de btw al heeft betaald.
Klopt het dat het afschaffen van de btw op groenten en fruit, afhankelijk van de vormgeving en afbakening waar de Minister-President aan refereerde, tussen de 550 en 950 miljoen euro kost? Welke dekkingsopties hebt u hierbij in gedachten?
Ja, dat klopt. Besluitvorming over eventuele invoering van deze maatregel en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen, alsmede de dekking daarvoor, is aan een volgend kabinet.
Is het nog steeds mogelijk om de btw op groenten en fruit per 1 januari 2024 af te schaffen?
De Belastingdienst is ICT-technisch in staat om het btw-nultarief in te voeren, maar gelet op het feit dat afbakeningen juridisch onhoudbaar zijn is invoering per 1 januari 2024 niet verstandig voor zowel de handhaving als het bedrijfsleven. Besluitvorming door het demissionaire kabinet lijkt bovendien niet realistisch, gezien de datum van de verkiezingen.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
Illegaal verblijf in het Torentje |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klip en klare brandweeradviezen, waaruit blijkt dat u illegaal in het Torentje verblijft?1
De brandweeradviezen zijn bekend. Omdat de tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) nog niet gereed is, is het voor het Ministerie van AZ helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Er zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van de vergunning voor het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024. Van illegaal verblijf in het Torentje is dan ook geen sprake. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Waarom heeft u lak aan brandweeradviezen en lapt u veiligheidsregels aan uw laars?
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Wat voor signaal geeft u met uw illegale verblijf in het Torentje aan de bevolking, waarvan verwacht wordt dat het zich wel aan de regels houdt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook wat u vindt van de opstelling van de Haagse burgemeester die deze illegale praktijken toelaat.2
Zie het antwoord op vraag 1.
De uitspraken van de minister-president inzake NGO's |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Don Ceder (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt zich de nuancering die u deze week gaf, namelijk dat ngo’s (Niet-gouvernementele organisaties) de «beste intenties hebben», maar soms «onbedoeld met mensensmokkelaars hebben meegewerkt» tot zijn oorspronkelijke uitspraak dat je wel mag «kijken naar welk business model zit er achter een ngo. Er zijn goede ngo’s en er zijn slechte ngo’s, die onderdeel zijn van een heel cynisch model van mensensmokkelaars»?1
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd zijn er mensensmokkelaars actief op de Middellandse zee en in derde landen vanwaar migranten vertrekken of doorreizen. De activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, dienen niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – hiernaar onderzoek te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel bij wet uitsluiten. Dit is ook niet noodzakelijk. Indien op humanitaire gronden is gehandeld kan dit nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging of kan uiteindelijk ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan.
Veronderstelde u op het moment van het gesprek met de NOS dat er ngo’s zijn die geld verdienen aan het oppikken van vluchtelingen op de Middellandse Zee? Zo ja, waar was die veronderstelling op gebaseerd? Zo nee, waarom suggereerde u dit door de bovengenoemde uitspraak? Was deze uitspraak alleen maar «te kort door de bocht» of ongefundeerd? Neemt u deze uitspraken volledig terug?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat vluchtelingen geen mogelijkheid hebben op een veilige manier naar Europa te komen? Wat vindt u van deze situatie? Erkent u, zoals beschreven door vele migratie-experts, dat hiermee juist het verdienmodel van mensensmokkelaars wordt gecreëerd, ongeacht of ngo’s actief zijn op de vluchtroutes?
Het kabinet onderschrijft het belang te voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen en dat daarmee hun leven op het spel wordt gezet. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Voornamelijk is van belang dat de criminele smokkelnetwerken zelf zo goed mogelijk worden aangepakt en dat hun verdienmodel zoveel mogelijk wordt ondermijnd. In Nederland is hiertoe voor de integrale aanpak van mensensmokkel het barrièremodel mensensmokkel ontwikkeld. Hierin staan verscheidene interventies op verschillende niveaus benoemd – te weten in landen aan de andere kant van de EU-buitengrenzen, binnen het Schengengebied alsook in Nederland zelf. Deze worden door de betrokken organisaties uitgevoerd, zoals onder meer het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Politie en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Internationaal werkt Nederland ook middels diverse initiatieven en projecten samen met andere landen, EU agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en andere internationale organisaties om irreguliere migratie tegen te gaan en mensensmokkel en de netwerken daarachter te bestrijden.
Bent bekend met het onderzoek van Eugenio Cusumano, docent Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Leiden, waaruit blijkt dat er geen relatie is tussen de aanwezigheid van reddingsteams op zee en het aantal vluchtelingen dat oversteekt?2
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen.
Bent u ermee bekend dat het aantal migranten nu een stuk hoger is dan in eerdere jaren, toen er juist meer ngo's actief waren?3 Hoe beoordeelt u dit gegeven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister-President dat ngo’s onbedoeld meewerken aan mensensmokkel?
De oorzaken van de huidige hoge aantallen migranten zijn divers en het is lastig één op één oorzaak-gevolgrelaties te leggen tussen de aan- of afwezigheid van bepaalde factoren en de route die een migrant aflegt.
Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat zelfs als ngo’s zouden worden misbruikt door mensensmokkelaars, het redden van mensenlevens altijd de hoogste prioriteit heeft?
Zoals reeds aangegeven waardeert het kabinet de inzet van ngo’s die mensen in nood op zee redden en daarbij het verlies van mensenlevens mede helpen voorkomen. De uitgangspunten volgens het kabinet hierbij zijn de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen, zoals de verplichting voor verdragsstaten en daarmee kapiteins van schepen varend onder de vlag van een verdragsstaat om mensen in nood te redden en onmiddellijk hulp aan te bieden. Staten dienen conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen. In deze zin deelt het kabinet de mening van de vraagstellers. Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er ngo’s zijn die betrokken zijn bij mensensmokkel? Zo ja, kunt u dit delen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is het aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – onderzoek te doen of activiteiten van private schepen behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging indien zijn feiten als strafbaar kwalificeren. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Welke rol speelt het onderscheid tussen «goede en slechte ngo’s» in de doorbraak die er volgens u bereikt is in de gesprekken met Italië over de naleving van het Dublin-akkoord?4
Het is de inzet van Nederland dat de Dublin-verordening beter wordt nageleefd. Het kabinet zet zich daarvoor in via contacten met andere lidstaten en via contacten met de Europese Commissie. De Minister-President heeft het belang van de naleving van de Dublin-verordening eveneens aan de orde gesteld in zijn recente gesprek met de Italiaanse premier. Het belang van naleving van de Dublin-verordening staat voor het kabinet los van de activiteiten van NGO’s.
Wat voor soort dingen willen Italië, Bulgarije, Slovenië en Kroatië kunnen doen, om vervolgens ook de registratie van asielzoekers goed plaats te laten vinden?5
Met het noemen van deze andere landen door de Minister-President verwees hij naar de noodzaak om zowel aan de buitengrens op zee maar ook aan de grenzen op land in het oosten van Europa grensbeheer te versterken om grip op irreguliere migratie te krijgen, indien men uiteindelijk tot een echte oplossing van het Europese migratievraagstuk wil kunnen komen. Dit was ook onderdeel van de Nederlandse inzet voor de Europese Raad van februari.6 Uw vraag kan ik niet voor deze genoemde landen beantwoorden.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk verslag doen van de gesprekken met de Italiaanse premier Meloni over dit onderwerp?
Tijdens het bezoek aan Rome op 8 maart kwamen verschillende onderwerpen aan bod, waaronder migratie. Voor wat betreft migratie is er met de Italiaanse premier gesproken over het belang van partnerschappen met derde landen, over de naleving van het Dublin-akkoord en het bestrijden van mensensmokkelaars op de Middellandse Zee. Ook kwam het belang van snelle implementatie van de ER-conclusies aan bod, waarbij Nederland en Italië, samen met andere lidstaten, een prominente rol kiezen om dit proces verder te helpen. Deze uitkomsten kwamen op 21 maart ook aan bod tijdens het Kamerdebat ter voorbereiding van de Europese Raad van 23-24 maart.
De berichtgeving over ‘Project Fear’ van de Britse overheid tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande ««Project Fear» authors discussed when to «deploy» new Covid variant», de «Lockdown Files» en de openbaargemaakte chatberichten van voormalig health secretary Matt Hancock?1, 2, 3, 4
Ja.
Was u op de hoogte van deze strategie van de Britse voormalig Minister van Volksgezondheid om de bevolking angst aan te jagen door het «uitrollen» van een nieuwe COVID-variant? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht, welke Nederlandse autoriteiten en/of bewindspersonen beschikten over deze informatie, wat is de Nederlandse reactie hierop geweest, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd en waarom heeft de Nederlandse overheid hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en dit niet sterk veroordeeld?
Ik was hiervan niet op de hoogte. Overigens merk ik wel op dat de term «deploy», door u vertaald als «uitrollen», geen betrekking heeft op het uitrollen van een nieuwe COVID-variant maar op het nieuws over deze variant.
Indien u niet op de hoogte was van de tactiek van Hancock, hoe reflecteert u dan op de informatie uit de zogenaamde «Lockdown Files», die recent naar buiten is gebracht? Bent u voornemens contact op te nemen met de Britse overheid om opheldering te vragen over deze kwestie?
Uit de persberichten over de gelekte whatsapp berichten komt naar voren dat ook andere aspecten dan wetenschappelijke inzichten meegespeeld hebben in de besluitvorming in het Verenigd Koninkrijk. Ik zie geen reden om contact op te nemen met de Britse overheid.
Vindt u het geoorloofd dat de Britse regering een nieuwe COVID-variant actief en gecalculeerd heeft ingezet om angst en daarmee draagvlak voor een lockdown te creëren? Zo ja, kunt u dan uitleggen op welke manier het wat u betreft wetenschappelijk en moreel verantwoord is om een potentieel, vermeend, gezondheidsgevaar bewust in te zetten voor politieke doeleinden?
Ten algemene ben ik van mening dat het nooit geoorloofd is om angst te creëren.
Is het wat u betreft geoorloofd dat de Britse overheid belangrijke informatie zoals deze – het ontstaan van een nieuwe COVID-variant en daarmee een vermeend nieuw risico voor de volksgezondheid – niet direct openbaar heeft gemaakt, maar bewust heeft gewacht op het juiste «momentum» om deze informatie naar buiten te brengen, teneinde de eigen agenda maximaal te faciliteren? Zo ja, kunt u hiervoor een onderbouwde uitleg/rechtvaardiging geven?
De inzet van het kabinet is erop gericht belangrijke informatie zo snel mogelijk openbaar te maken. Tijdens de coronacrisis is op rijksoverheid.nl het coronadashboard ingericht, zodat eenieder de ontwikkeling van het virus kan volgen.
Weet u of en welke wetenschappers en/of wetenschappelijke instituten op de hoogte waren van deze aanpak van de Britse regering? Waren ook Nederlandse wetenschappers/instituten/prominenten ingelicht over deze strategie? Zo ja, wie waren dit? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Aangezien de door u aangehaalde artikelen in de pers gaan over een grote hoeveelheid gelekte interne whatsapp berichten tussen leden van de Britse regering en ambtenaren, heb ik geen enkele reden om aan te nemen dat wetenschappers of wetenschappelijke instituten in Nederland op de hoogte waren van deze berichten. Ik zie geen reden om dit uit te zoeken.
Heeft de Nederlandse overheid zich tijdens de coronacrisis ook bediend van dergelijke strategieën? Kunt u aangeven of en welke informatie tijdens/over/met betrekking tot de coronapandemie en het coronavirus de Nederlandse overheid strategisch heeft ingezet voor politieke doeleinden? Zijn ook door Nederlandse bewindspersonen en/of andere autoriteiten in Nederland nieuwe COVID-varianten en/of andere COVID-gerelateerde zaken ingezet voor politieke doeleinden/beeldvorming en/of om kabinets(corona)beleid te ondersteunen/faciliteren en/of draagvlak voor beleid onder de bevolking te creëren? Zo ja, kunt u dan gedetailleerd inzicht geven op welke manier, op welke momenten, door welke personen en op basis van welke informatie en bevoegdheden dit is gebeurd, op basis van welke overwegingen, wie daar (indirect) vanaf wisten en welke communicatie tussen welke (bewinds)personen daarover heeft plaatsgevonden? Zo niet, kunt u dan bewijslast aanleveren die aantoont dat de Nederlandse overheid zich nooit van dergelijke tactieken heeft bediend? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Nederlandse overheid is gericht op het zo snel en accuraat mogelijk informeren van de Nederlandse bevolking over de aspecten die samenhangen met de corona epidemie. Daarbij is ook oog voor het draagvlak voor maatregelen maar is er geen sprake van het strategisch inzetten van informatie voor politieke doeleinden. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die het handelen van de Nederlandse overheid in de coronacrisis onderzocht heeft, heeft hiervan en in haar beide evaluatie rapporten geen melding gemaakt.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet op basis van de specifieke variant die Hancock, zoals blijkt uit de openbaargemaakte chatberichten, wilde «uitrollen», de avondklok heeft ingevoerd? Zo ja, klopt het dan dus dat het Nederlandse kabinet (in ieder geval indirect) ook gebruik heeft gemaakt van deze nieuwe variant om politiek beleid te implementeren en hiervoor draagvlak te creëren? Is dit op meer momenten tijdens de coronacrisis gebeurd? Zo nee, waarom is dat volgens u niet het geval? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd en waarom?
De avondklok is ingevoerd naar aanleiding van de epidemiologische situatie in Nederland.
Waarom zegt u in de beantwoording op eerdere Kamervragen dat er nooit gebruik is gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) voor gedragsbeïnvloeding, terwijl dit zwart op wit staat in vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documenten en inmiddels ook bekend is dat bepaalde coronamaatregelen, zoals de mondkapjesplicht, puur zijn ingezet voor het veranderen van gedrag?5, 6
Ik ben het niet eens met uw analyse dat uit de door u genoemde documenten zou blijken dat gebruik is gemaakt van de Behavioural Dynamics Methodology.
Indien de Nederlandse overheid tijdens de coronacrisis ook van dergelijke strategieën gebruik heeft gemaakt, is hierover dan contact geweest met de media? Over welke informatie beschikten welke journalisten/kranten/programma’s/websites en op welke manier en onder welke voorwaarden en afspraken door/met welke autoriteiten en/of bewindspersonen is deze gepubliceerd?
De Nederlandse overheid heeft tijdens de coronacrisis geen gebruikt maakt van door u genoemde strategieën.