De afhandeling van het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1306) uitvoeren, die u ontraadde, over het schrappen van de deadline van 31 december 2023 voor gedupeerden in het toeslagenschandaal om zich aan te melden?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1305) uitvoeren, die u ontraadde, over het niet categorisch uitsluiten van DUO-schulden die kinderen van toeslagenouders hebben gemaakt?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Waarom heeft u niet voldaan aan het verzoek binnen twee weken met een brief te komen over de uitvoering van deze moties?
Er was afstemming nodig met andere partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de hersteloperatie. Hiervoor was tijd nodig.
Hoeveel van de gedupeerde ouders hebben aangegeven voldoende compensatie te hebben ontvangen van de UHT, en zijn daarom gestopt met de procedures? En na welke procedures hebben ouders dit aangegeven?
Circa 7.500 ouders (peildatum 27 oktober 2023) hebben aangegeven af te willen zien van een integrale beoordeling, waarvan 2.900 bij de eerste toets zijn beoordeeld als gedupeerde en € 30.000 hebben ontvangen. Daarnaast zijn er circa 13.800 ouders die na hun laatst ontvangen beslissing naar aanleiding van de integrale beoordeling, een ingediend bezwaar/beroep of een verzoek bij de CWS (vooralsnog) geen vervolgprocedure hebben gestart (zie pagina 3 van VGR mei-aug 2023).
Welke precieze opdracht heeft de UHT aan gemeenten gegeven voor de brede ondersteuning? Welke taken zijn gemeenten verplicht om uit te voeren, en bij welke taken kunnen gemeenten zelf bepalen of ze deze uitvoeren?
Het rijk heeft gemeenten gevraagd om, naast het financieel herstel dat UHT uitvoert, brede ondersteuning te bieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ex-toeslagpartners en kinderen van erkend gedupeerde ouders op vijf leefgebieden: financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Brede ondersteuning kan op ieder moment worden aangevraagd of stopgezet door de (mogelijk) gedupeerde ouder, ex-toeslagpartner of het kind van de gedupeerde ouder. De gemeente legt op het moment dat de ouder, ex-toeslagpartner of het kind zich meldt eerst contact. Daarna wordt gezamenlijk bekeken welke hulp nodig is bij het maken van een nieuwe start en wat op dat moment aan inzet nodig is per leefgebied om deze nieuwe start te faciliteren.
Bij het bepalen welke ondersteuning wordt ingezet geldt slechts één kader, namelijk dat de ingezette ondersteuning helpt om een nieuwe start te maken. Gemeenten hebben daarmee veel ruimte om maatwerk te bieden. De ondersteuning wordt gemotiveerd in een plan van aanpak.
Waarom worden kinderen van gedupeerde ouders alleen geholpen met problematische schulden, en niet alle schulden die zij hebben opgelopen door het toeslagenschandaal? Zorgt deze aanpak wel voor rechtvaardig herstel?1
In de Kamerbrief van 4 juli 20232 is toegelicht wat we allemaal doen voor deze kinderen en waarom er geen generieke schuldenregeling bestaat voor kinderen van gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of bedragen die toeslagenouders ten onrechte moesten terugbetalen aan kinderopvangtoeslag, en die verrekend zijn met andere toeslagen of een teruggave inkomstenbelasting, volledig worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
De bedragen die gedupeerde ouders destijds hebben terugbetaald en/of zijn verrekend – als gevolg van de terugvorderingsbeschikking die het gevolg is van een vooringenomen handeling en/of hardheid van het stelsel – worden volledig vergoed. Het totale compensatiebedrag waar gedupeerde ouders recht op hebben bestaat uit verschillende componenten. Zo heeft de gedupeerde ouder onder andere recht op een vergoeding van 25% over het bedrag dat onterecht is teruggevorderd of niet is verstrekt. Daarnaast heeft de gedupeerde ouder ook recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar en andere kostenvergoedingen zoals rente.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat, indien iemand ten onrechte een betalingsregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, daarvan 30% vergoed wordt?
De groep ouders met een onterechte opzet/grove schuld-kwalificatie (O/GS-kwalificatie) is gedupeerd doordat de Belastingdienst er te snel vanuit is gegaan dat er sprake was van opzet en/of grove schuld. Deze O/GS-kwalificaties zorgden ervoor dat ouders voor hun (terechte) terugvorderingen niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling die rekening hield met hun betaalcapaciteit.
Bij deze gedupeerden waren de terugvorderingen op zichzelf dus niet onterecht. Daarbij is geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of gedupeerdheid door de hardheid van het stelsel. Deze terugvorderingen worden daarom ook niet gecompenseerd. Omdat ouders echter indirecte negatieve effecten ondervonden van een O/GS-kwalificatie, is door de Tweede Kamer met het amendement van het lid Leijten c.s.3 besloten om deze ouders herstel te bieden. Gedupeerde ouders krijgen daarom naar aanleiding van dit amendement in de integrale beoordeling een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen.
Is matiging van bedragen door de UHT gerechtvaardigd volgens u, als de Staat erkend heeft onrechtmatig te hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Bij deze vraag is ervan uitgegaan dat met «matiging van bedragen» bedoeld wordt dat gedupeerde ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de terugvorderingen ontvangen in het geval een van O/GS-kwalificatie, zoals benoemd in vraag 8.
Zoals benoemd bij de beantwoording op vraag 8, waren de terugvorderingen in het geval van een O/GS-kwalificatie niet onterecht. Er is dan ook geen sprake van matiging door UHT van onterecht gevorderde bedragen, maar van een financiële compensatie voor het nadeel dat ouders hebben ondervonden.
Kunt u de brief over de uitvoering van de moties binnen een week aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit verzoek al op 27 oktober is gedaan?
De betreffende brief is tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer verstuurd.
De kinderopvangtoeslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het CBS een nieuwe rekenmethode hanteert voor het berekenen van de inflatie?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Realiseert u zich dat deze nieuwe rekenmethode van het CBS een verkeerd beeld geeft van de inflatie en de daarmee gepaard gaande prijsstijgingen in de samenleving, omdat vergelijkingen op basis van twee verschillende rekenmethoden geen accuraat beeld geven van de situatie en dat de toeslagen voor ouders met kinderen op de kinderopvang, ook na de verhoging van de te vergoeden uurprijs per 2024, daardoor ontoereikend zijn in combinatie met het realistisch besteedbaar inkomen van Nederlandse gezinnen?2
De nieuwe rekenmethode van het CBS houdt in dat bij het meten van de energieprijzen naast gegevens van nieuwe energiecontracten ook gegevens van lopende energiecontracten zijn meegenomen. De nieuwe, verbeterde methode wordt sinds juni 2023 toegepast in het berekenen de consumentenprijsindex (cpi). De invoering is zodanig gekozen dat de cpi in juni 2023 geen trendbreuk laat zien. Tegelijkertijd realiseer ik me dat als gevolg van de nieuwe rekenmethode van het CBS een enigszins vertekend beeld van de inflatie kan ontstaan, doordat bij het berekenen van de inflatie (tijdelijk) sprake is van vergelijking op basis van twee verschillende rekenmethoden.
Het beeld dat de kinderopvangtoeslag voor ouders met kinderen op de kinderopvang daardoor ontoereikend is, deel ik niet.
Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2023 een zogeheten «alternatieve consumentenprijsindex» berekend. Met deze alternatieve cpi wordt een inschatting gemaakt van de inflatie volgens de nieuwe CBS-rekenmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten. Het achtergrondrapport verdiepingsbijlage vermeldt de volgende inflatiepercentages:
2021
2022
2023
2024
Nationale consumentenprijsindex (cpi)
2,7
10,0
3,0
3,1
Alternatieve cpi
2,0
6,7
6,5
3,2
Voor de maximum uurprijzen 2024 betekent dit het volgende:
Onderkent u dat, wanneer dezelfde berekening van het CBS wordt toegepast over het afgelopen jaar, er berekend behoort te worden met een inflatie van respectievelijk 9 en 10 procent? Zo ja, onderkent u dan ook dat de prijsstijgingen van de kinderopvang en het beslag dat dat legt op het besteedbaar inkomen van gezinnen veel hoger zijn dan volgens de nieuwe rekenmethode wordt geraamd?
Bovengenoemde stellingname kan ik op basis van de beschikbare cijfers niet onderkennen. Bij de indexering voor het afgelopen jaar (2023) is gekeken naar de verwachte inflatie in 2023 en een herberekening gemaakt voor 2022 (beide op basis van de Macro Economische Verkenning voor 2023 van het CPB). Concreet was voor 2023 rekening gehouden met een inflatie van 2,6% en voor 2022 met 9,9%. Als voor beide jaren de nieuwe rekenmethode wordt toegepast, zou de inflatie voor 2023 waarschijnlijk hoger zijn uitkomen, maar die van 2022 juist lager.
Realiseert u zich dat ouders door de stijgende kosten van het levensonderhoud in Nederland steeds vaker genoodzaakt zijn om beiden en/of meer te gaan werken, waardoor vervolgens de behoefte aan kinderopvang en daarmee dus ook de kosten daarvan voor ouders toenemen?
Ik kan mij voorstellen dat als de kosten van het levensonderhoud stijgen ouders meer kunnen gaan werken, zodat zij deze kosten kunnen betalen. Om werk en zorg voor de kinderen te combineren is kinderopvang een belangrijk voorwaarde. Het is daarom belangrijk dat kinderopvang betaalbaar en toegankelijk is.
Als meer ouders gebruik maken van kinderopvang kan het zijn dat kinderopvangorganisaties meer personeel nodig hebben om aan de extra vraag te voldoen. Samen met de sector werk ik er hard aan personeelstekorten in de kinderopvang zo veel mogelijk terug te dringen. Dit doen we door in te zetten op het aantrekken van nieuw personeel, het behoud van het huidige personeel en door mensen die dat willen en kunnen, te stimuleren meer uren te werken. Ik heb u hierover in eerdere Kamerbrieven geïnformeerd.3
Organisaties kunnen de keuze maken om extern personeel in te huren, zoals zzp’ers. Zoals ik u echter in de Kamerbrief van 2 juni 20234 heb laten weten, lijkt het aantal zzp’ers in de kinderopvang zich op dit moment weer te stabiliseren, juist ook vanwege de hogere kosten. Samen met de sector zetten we in op het stimuleren van modern werkgeverschap, om het voor personeel aantrekkelijk te maken en houden in loondienst te werken. Dit heeft voordelen voor de kwaliteit en leidt tot minder kosten voor werkgevers.
Als organisaties hogere personeelskosten maken door de inhuur van externe krachten, kunnen ze deze kosten doorberekenen in hun uurtarieven. In de vraag wordt erop gewezen dat in dat geval sprake is van een vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen. De indexeringssystematiek van de kinderopvangtoeslag is echter ook gericht op het willen voorkomen van een andere mogelijke loonprijs-spiraal die kan ontstaan door prijsontwikkelingen in de kinderopvangsector één op één te volgen.
Bent u zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daardoor meer capaciteit moeten hebben om aan de opvangvraag te voldoen en daardoor gebruik moeten maken van inhuur van externen om aan deze vraag te voldoen en dat de personeelskosten voor kinderopvangorganisaties daardoor steeds verder toenemen? Zo ja, hoe reflecteert u dan op deze vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen die zichzelf in stand houdt?
Zie antwoord vraag 4.
Onderkent u dat werken hierdoor niet loont, waardoor in gezinnen de arbeidsproductiviteit steeds verder zal afnemen, steeds meer mensen thuis komen te zitten, steeds meer vrouwen onttrokken zullen worden aan de arbeidsmarkt en steeds meer gezinnen afhankelijk zullen worden van staatssteun in de vorm van toeslagen?3
Ondanks dat de kosten voor kinderopvang hoog kunnen zijn voor ouders, loont het doorgaans om (meer uren) te werken. Dat komt niet alleen door de kinderopvangtoeslag, maar ook omdat er de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in het verhogen van de arbeidskorting.
Tegelijkertijd zie ik ook dat de instellingstarieven de afgelopen jaren flink zijn gestegen. De ontwikkeling van tarieven is een groot aandachtspunt voor mij, vanwege het belang voor toegankelijkheid van kinderopvang. Daarom monitor ik de ontwikkeling van tarieven doorlopend middels de kwartaalrapportages kinderopvang. Uit de tweede kwartaalrapportage van dit jaar blijkt overigens dat het verschil tussen de maximum uurprijs en de gemiddelde instellingstarieven in het tweede kwartaal van 2023 kleiner was dan in het tweede kwartaal van 2022. Ook blijkt uit de rapportage dat zowel het gebruik van kinderopvang als de arbeidsparticipatie nog steeds toenemen. Ook deze indicatoren blijf ik in de gaten houden. Daarbij zal ik ook monitoren wat het effect is van de extra verhoging van de maximum uurpijzen naar aanleiding van het amendement op de SZW-begroting van het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. op de ontwikkeling van de gemiddelde instellingstarieven (zie ook vraag 9).
Bent u zich ervan bewust dat de kosten van personeel tussen maar liefst 74 en 80 procent van de totale kosten in de kinderopvang bedragen en dat er in deze branche door de aanhoudende en toenemende/fluctuerende inflatie een loon-prijsspiraal ontstaat, die bovendien onder de radar blijft door de gewijzigde rekenmethode van het CBS? Hoe reflecteert u op deze discrepantie en deze problematiek?
Het klopt dat het grootste deel van kosten in de kinderopvang bestaat uit loonkosten. In de Kamerbrief van 15 september 2023 heb ik een kostprijsonderzoek aangekondigd, dat meer inzicht zal geven in het aandeel van loonkosten in de kinderopvang.
De hoogte van lonen in de kinderopvang is vastgelegd in de Cao kinderopvang, die wordt afgesloten door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in de sector. Ik herken niet dat door loonstijgingen in de kinderopvang een loonprijs-spiraal ontstaat. Zoals ik hierboven heb aangegeven, indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van alle bedrijfssectoren (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%). Er is dus geen directe link tussen de lonen in de kinderopvangsector en de kinderopvangtoeslag.
Hoewel een loonstijging in de kinderopvang wel degelijk kan leiden tot hogere tarieven voor ouders, zie ik niet hoe een loonstijging in de kinderopvang een substantiële invloed zou hebben op de algemene inflatie. De kosten voor kinderopvang maken immers maar een klein deel uit van de algemene consumentenprijsindex.
Weet u wat de gevolgen zijn voor ouders/verzorgers wanneer de kinderopvangtoeslag niet evenredig meestijgt met de tarieven van de kinderopvang voor 2024? Zo ja, kunt u een analyse geven van deze gevolgen en de (maatschappelijk-economische) problematiek die hiermee gepaard gaat?4
Als de gemiddelde tarieven harder stijgen dan de maximum uurprijzen, kan de betaalbaarheid onder druk komen te staan. Dat kan gevolgen hebben voor de toegankelijkheid. Met name voor de lagere inkomens kan dit zwaar wegen. Daarom monitor ik de tarieven en het gebruik van kinderopvang doorlopend. Ik zie dat de deelname nog steeds stijgt. Dit voorjaar heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag7 gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik, onder huishoudens die daar recht op hebben, in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen. Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die wij opstellen aan de hand van de data van Dienst Toeslagen.
Een directe koppeling tussen de tarieven en de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag acht ik onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5 wil ik voorkomen dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Daarom indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling zoals vastgelegd in het CEP.
Op welke wijze wordt de verhoging voor de tegemoetkoming voor kinderopvang toegepast voor 2024?
Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. een amendement op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingediend om de maximum uurprijzen vanaf 2024 met € 508 miljoen te verhogen. Op 24 oktober is dit amendement door een meerderheid van uw Kamer aangenomen.
Op basis van dit amendement kan de maximum uurprijs voor alle opvangsoorten worden verhoogd tot 2,95 procent boven het huidige gemiddelde instellingstarief (o.b.v. de eerste kwartaalrapportage 2023). Dit levert een extra verhoging van de maximum uurprijs op met € 0,60 (6,22 procent) in de dagopvang, € 0,82 (9,90 procent) in de buitenschoolse opvang en € 0,29 (4,00 procent) in de gastouderopvang. Deze verhoging komt bovenop de gebruikelijke jaarlijkse aanpassing als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling. De reguliere verhoging bedraagt voor 2024 ongeveer 6 procent en het besluit hierover is op 15 september 2023 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2023, 295). In combinatie met deze zogeheten reguliere indexering komt de maximum uurprijs in 2024 uit op € 10,25 in de dagopvang, € 9,12 in de buitenschoolse opvang en € 7,53 in de gastouderopvang. Dienst Toeslagen zal vooruitlopend op de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag vanaf december 2023 hogere voorschotten uitkeren op basis van bovengenoemde bedragen.8
Op welke manier gaat u zorgen voor een realistische doorrekening van de werkelijke inflatie en de effecten daarvan op de koopkracht en het bestedingsvermogen van ouders voor kinderopvang? Gaat u het inflatiecijfer met de oude berekeningsmethode corrigeren en daar de kinderopvangtoeslag op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, heeft de nieuwe berekeningsmethode voor de hoogte van de maximum uurprijzen voor 2024 vrijwel geen effect. Daarom zie ik hierin geen aanleiding om het inflatiecijfer dat met de oude berekeningsmethode was bepaald, te corrigeren en de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag daarop aan te passen.
Onderkent u dat het vergelijken van de inflatie en de prijsstijgingen met twee verschillende rekenmethoden verkeerde financieel-maatschappelijke inzichten geeft, wat leidt tot een vertekend beeld van de economische werkelijkheid en daarop gebaseerde toekomstscenario’s en besluitvorming voor gezinnen die gebruik (moeten) maken van de kinderopvangtoeslag? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
De inflatie – oftewel de prijsstijging – wordt tijdelijk berekend door het vergelijken van de cpi op basis van twee verschillende rekenmethoden. Hoewel ik onderken dat dit tot een enigszins vertekend beeld van financieel-maatschappelijke inzichten kan leiden, heeft het CPB in zowel het Centraal Economisch Plan 2023 als in de Macro Economische Verkenning 2024 in de berekening van koopkracht- en armoedecijfers al rekening gehouden met vertraagde doorwerking van de energieprijzen als gevolg van bestaande energiecontracten (door middel van een zogeheten alternatieve cpi). Tot slot wordt vanaf juni 2024 voor het bepalen van de inflatie alleen nog de cpi met de nieuwe, verbeterde methode voor energieprijzen gebruikt.
Meldingen van gedupeerden in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kloppen de signalen dat er gemeenten zijn, zoals Amsterdam, die vragen aan kinderen die onder de kindregeling vallen om aan te tonen wat zij hebben gedaan met het compensatiegeld dat zij hebben ontvangen als kind van een gedupeerde ouder in het toeslagenschandaal? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze ambtenaren dit van gedupeerde ouders en kinderen vragen?
Er is geen verplichting voor gedupeerde ouders of kinderen om verantwoording aan gemeenten af te leggen over besteding van compensatiegeld als voorwaarde voor de toegang tot brede ondersteuning. Van gemeenten wordt niet verwacht dat zij hiernaar vragen.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongepaste vraag is, aangezien het geld dat deze kinderen hebben ontvangen een compensatie is voor geleden schade en dit niet bedoeld is als armoedevoorziening?
Als deze vraag aan kinderen gesteld is, begrijp ik dat dit mensen kan raken. In het algemeen kan het doel van gemeentelijke dienstverlening wel zijn om ouders en kinderen te helpen om financieel weer op eigen benen te staan, waarbij ook gekeken kan worden naar de huidige financiële situatie. Het voeren van die gesprekken is aan gemeenten, maar het is hoe dan ook belangrijk dat deze gesprekken open, eerlijk en respectvol verlopen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Eindhoven, die aanvragen van gedupeerde ouders op brede ondersteuning weigeren als ouders niet in de schuldhulpverlening gaan voor schulden die onder de pauzeknop vallen?
Brede ondersteuning staat open voor alle gedupeerde ouders en kinderen zonder vooraf gestelde voorwaarden. Een van de doelen van brede ondersteuning is het bereiken van financiële stabiliteit. Daarom kan het voorkomen dat de gemeente ouders adviseert om financiële hulp te zoeken als er sprake is van blijvende financiële problemen, maar dit is geen vereiste om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning.
Kunt u uitleggen waarom dit besluit wordt genomen?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke voorwaarden gemeenten hanteren indien zij een SPUK-uitkering krijgen en hiermee ondersteuning financieren voor getroffen ouders en kinderen? Zijn hier richtlijnen voor vanuit het ministerie?
De Specifieke Uitkering (SPUK) regelt voor welke doeleinden financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hoe deze verantwoord moeten worden. Gemeenten dienen jaarlijks alle gemaakte kosten te verantwoorden. Hoe dit wordt ingezet om ouders en kinderen te helpen ligt bij de gemeente en is maatwerk, want elke ouder heeft andere behoeften. De VNG heeft een handreiking opgesteld waarin de financiële verantwoording voor het bieden van brede ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders en hun gezinnen wordt beschreven.1 Er is bij het kabinet altijd bereidheid om met gemeenten van gedachten te wisselen over de financiering vanuit de SPUK en deze gesprekken vinden regelmatig en in goede afstemming plaats.
Klopt het dat een aanvraag bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) kan worden afgewezen indien een gedupeerde samenwoont met meerdere mensen, ook als dit in een opvanglocatie van het Leger des Heils is? Zo ja, waarom en vindt u dit eerlijk?
Een aanvraag bij UHT wordt niet afgewezen op grond van de actuele woonsituatie van de gedupeerde, ook niet als dit een opvanglocatie betreft. De woonsituatie in het verleden kan wel invloed hebben op het toeslagpartnerschap.
Deelt u de mening dat dit soort vragen en besluiten het vertrouwen van gedupeerde ouders en kinderen in de overheid alleen maar verder doet afbreken?
Het is van belang dat gemeenten de volledige situatie van ouders en kinderen in overweging nemen en samen met hen een plan opstellen voor eventuele benodigde ondersteuning op de vijf leefgebieden: financiën, wonen, werk, gezondheid en gezin. Het bieden van maatwerk is van groot belang, want aan de hand van het gesprek wordt de hulpvraag in kaart gebracht en wordt besproken wat nodig is en dit is afhankelijk van de situatie en specifieke behoeften van ouder en kind. Het is daarom van belang dat het ministerie de rol van gemeenten niet overneemt, zodat maatwerk behouden kan blijven. Het kabinet vertrouwt er in algemene zin op dat gemeenten ambtenaren hun keuzes weloverwogen en zorgvuldig maken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er bij gemeenten de kennis is over het oerwoud aan regels zodat zij hun uiterste best kunnen doen om gedupeerde ouders zo veel mogelijk te ondersteunen?
De VNG heeft een pakket aan ondersteuningsmiddelen beschikbaar en een servicedesk voor vragen van gemeenten2. In dit pakket is onder andere een opleiding beschikbaar, worden wekelijks (be)spreekuren georganiseerd, en worden gemeenten wekelijks geïnformeerd middels een nieuwsbrief. Daarnaast is UHT beschikbaar om vragen van gemeenten te beantwoorden.
Het bericht ‘4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering’. |
|
Hülya Kat (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Kuipers , Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een grote groep mensen met een lager inkomen (42 procent) de komende tijd moeite denkt te krijgen met het betalen van de zorgverzekering?
Ik snap goed dat mensen zich zorgen maken over de stijgende zorgkosten. We zien de afgelopen jaren steeds meer mensen die moeite hebben met rondkomen mede door de gestegen energiekosten en kosten voor levensonderhoud. In de Miljoenennota voor 2024 stelt het kabinet daarom mede met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum een pakket aan structurele maatregelen voor. Het is van belang om enerzijds de uitgavenontwikkeling in de zorg in de hand te houden en anderzijds de koopkracht bij lagere inkomens op peil te houden en hen hierover ook meer zekerheid te bieden. De begrotingsplannen voor 2024 ontvangt uw Kamer binnenkort.
Zorgverzekeraars geven aan dat het betaalgedrag van de zorgpremie gelijk is aan vorig jaar en nog steeds goed is. Ook het aantal wanbetalers zorgpremie bij het CAK is al twee jaar stabiel op 170.000. Dit is het laagste aantal in de afgelopen 10 jaar. Voor het betalen van het eigen risico en andere eigen betalingen vragen wel meer verzekerden een betalingsregeling aan. Wat hier mede speelt is dat het gebruik van zorg weer is gestegen na de corona periode. Ik blijf vinger aan de pols houden.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in 2024 de zorgpremie met 10 tot 15 euro per maand hoger kan worden dan in 2023?
De inschatting van de omvang van de stijging van de zorgpremie in het artikel komt overeen met de inschatting van het Ministerie van VWS. Voor 2024 raamt het kabinet de zorgpremie op € 1.792 per jaar. Dat komt neer op bijna € 12 extra per maand, of € 142 op jaarbasis, ten opzichte van 2023.
Deze premiestijging is vergelijkbaar met de premiestijging van vorig jaar en groter dan de premiestijging in de jaren ervoor. De stijging wordt grotendeels verklaard door de hogere zorguitgaven als gevolg van stijging van de lonen en prijzen. Dit effect is vergelijkbaar aan vorig jaar en fors groter dan in eerdere jaren. Met name de verwachte ontwikkeling van de lonen in de zorg drukt komend jaar een stempel op de verwachte premie. Salarissen stijgen overal, zo ook in de zorg. Dit betekent aan de ene kant dat werkende mensen veelal meer te besteden hebben, maar betekent dus ook dat de zorguitgaven en daarmee de zorgpremie toeneemt, wat gevolgen kan hebben voor minima.
Het is overigens belangrijk te realiseren dat zorgverzekeraars zelf over hun premie gaan; het kabinet maakt slechts een inschatting hiervan. Zorgverzekeraars maken hun premie uiterlijk 12 november bekend.
Welke mogelijkheden ziet u om de mensen die wel in aanmerking komen voor zorgtoeslag, maar deze niet gebruiken (in 2020 was dit 11 procent), te wijzen op de zorgtoeslag?
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst zet voor komende jaren actief in op het tegengaan van niet-gebruik van zorgtoeslag. Jongeren worden met een zogeheten 17-jarigenbrief vlak voordat ze 18 jaar worden gewezen op hun mogelijk recht op toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. Bovendien heeft de Dienst Toeslagen in juli 2023 een persoonlijke brief gestuurd naar circa 20.000 burgers om hen te attenderen op hun mogelijke recht op zorgtoeslag met terugwerkende kracht. Gedurende de zomerperiode worden mensen jaarlijks via verschillende mediaberichten op de hoogte gebracht van hun mogelijk recht op zorg- en huurtoeslag.
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst is in 2023 gestart met een brede aanpak op niet-gebruik. In dit programma zijn bestaande activiteiten geïntensiveerd en uitgebreid. De Dienst Toeslagen zet momenteel in op vier sporen: benadering via brede publiekscampagnes; een doelgroep- en themagerichte benadering; benutten van (natuurlijke/bestaande) contactmomenten; en waar mogelijk het persoonlijk benaderen van individuele burgers2. Met de inzet van publiekscampagnes wijst de Dienst Toeslagen niet-gebruikers op hun mogelijk recht en wordt hen gestimuleerd bij recht hiervan gebruik te maken. Deze activiteiten worden in 2024 gecontinueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te zorgen dat mensen met een laag inkomen een passende zorgverzekering kunnen afsluiten, aangezien een grote groep mensen beperkt zelfredzaam is en moeite heeft met het kiezen van de juiste zorgverzekering?
Ik ben me er van bewust dat het voor mensen met laag inkomen soms moeilijk is een passende zorgverzekering af te sluiten. Aan het einde van het jaar, als het overstapseizoen start, zorg ik voor communicatie aan burgers over zorgverzekeringen. Dat gebeurt via verschillende kanalen. Er is een website opgezet (ikregelmijnzorggoed.nl), waar informatie is opgenomen over zorgverzekeringen. Ik let er in de communicatie op dat de informatie begrijpelijk is voor alle burgers. Ook de gemeente kan helpen bij het kiezen voor een zorgverzekering. Bovendien biedt een groot deel van de gemeenten een Gemeentepolis aan. De Gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor mensen met een laag inkomen, chronische ziekte en/of lichamelijke beperking. In Nederland hebben 655.000 mensen een Gemeentepolis, peiljaar 2022. In alle gemeentepolissen is mondzorg aanvullend verzekerd.
Hoeveel gemeenten bieden op dit moment collectieve zorgverzekeringen aan?
In 2022 bieden 326 gemeenten een Gemeentepolis aan.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een aanvullende zorgverzekering voorkomt dat mensen plots grote zorguitgaven moeten doen die ze eigenlijk niet kunnen betalen en daarmee schulden voorkomt?
Het is belangrijk dat mensen zelf, al dan niet met hulp, afwegen of een aanvullende zorgverzekering voor zorg die buiten het basispakket valt voor hen opportuun is. Het gaat daarbij doorgaans om veel beperktere zorguitgaven dan in het basispakket.
Ik realiseer mij dat de afweging om wel of geen aanvullende zorgverzekering af te sluiten onder druk van geldzorgen niet door iedereen gemaakt kan worden. Dat kan er toe leiden dat er situaties bij mensen kunnen ontstaan waarbij achteraf geconstateerd kan worden dat men met een aanvullende zorgverzekering financieel voordeliger uit was geweest.
Er zijn verschillende commerciële vergelijkingssites die verzekerden helpen bij het vinden van een passende zorgverzekering. Voor het bepalen of de gemeentepolis een geschikte zorgverzekering is kunnen verzekerden bijvoorbeeld gebruikmaken van Gezondverzekerd.nl. Zij organiseren samen met gemeenten hiervoor ook spreekuren (fysiek en online). Een ander voorbeeld is Voorzieningenwijzer. Zij bieden in sommige gemeenten ook ondersteuning bij het aanvragen van voorzieningen waar de inwoner recht op heeft.
Ten algemene is het van belang om te investeren in voorkomen en oplossen van armoede en schuldenproblematiek. Dit kabinet heeft daarvoor ambitieuze doelen gesteld en flinke koopkrachtmaatregelen genomen. Het is aan een volgend kabinet om dit bredere vraagstuk verder op te pakken. In de tussentijd werkt het kabinet aan oplossingen in het zorg- en sociaal domein, zoals beschreven in de voortgangsrapportages van het project mondzorg3 en de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden4.
Wat is uw reactie op het gegeven dat gemeenten de eis stellen dat er geen betalingsachterstand of schuld bij de huidige zorgverzekeraar mag zijn en daarna de aanvraag voor een gemeentepolis afwijst?
Op basis van artikel 8a, Zorgverzekeringswet, kan een verzekeringsnemer met een betalingsachterstand zijn zorgverzekering niet opzeggen. Een zorgverzekeraar kan dit wel doen. In sommige situaties doet de zorgverzekeraar dit ook. Op basis van de uitstroomregelingen voor bijstandsgerechtigden en onder bewind gestelden kunnen verzekerden met een betalingsachterstand in veel gemeenten een gunstige betalingsregeling treffen met de zorgverzekeraar en direct deelnemen aan de gemeentepolis. In enkele Twentse gemeenten is dat ook mogelijk voor verzekerden die niet verzekerd zijn bij de zorgverzekeraar die de gemeentepolis aanbiedt.5 Daarnaast zetten veel gemeenten in op saneringskrediet, waardoor een inwoner nog maar één schuldeiser heeft en direct weer kan overstappen naar een andere zorgverzekering, omdat er geen betalingsachterstand meer is bij de zorgverzekeraar.
Worden deze collectieve zorgverzekeringen voor mensen met een laag inkomen voldoende gevonden en gebruikt?
In 2022 namen 655.000 mensen deel aan de Gemeentepolis. Mede vanwege de daling van het aantal bijstandsgerechtigden (ruim 5%) en de extra aandacht van gemeenten voor toetsing op rechtmatigheid, is dit een lichte daling (2%) t.o.v. 2021. De gemeentepolis is zeer bekend en vooral voordelig voor minima die veel zorg gebruiken die gedekt wordt door de aanvullende verzekering, zoals mondzorg, fysiotherapie en een bril. Vaak wordt ook het eigen risico meegenomen in de te betalen premie. De gemeente geeft op het aanvullende deel van de gemeentepolis een korting op de premie.
Hoe kunt u er mede voor zorgen dat alle lage inkomens met een beperkte financiële redzaamheid terecht kunnen bij de gemeente voor een gemeentepolis – ook degenen die geen uitgebreide aanvullende verzekering nodig hebben?
Gemeenten bieden op verschillende wijze ondersteuning aan hun inwoners met een laag inkomen en/of beperkte financiële zelfredzaamheid. Het bieden van de gemeentepolis is een veel gebruikt instrument daarvoor, maar niet voor iedereen geschikt.
Het kan ongunstig zijn voor verzekerden met een laag inkomen en weinig zorgvraag om deel te nemen aan de gemeentepolis. De gemeentepolis bestaat altijd uit de basisverzekering en een aanvullende zorgverzekering. De gemeente biedt een premiekorting op de premie van de aanvullende zorgverzekering.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan om ook in de laatste gemeenten collectieve zorgverzekeringen aan te bieden?
Alle gemeenten zijn op de hoogte van de gemeentepolis en maken daar, in samenwerking met zorgverzekeraars, eigen afwegingen in. De gemeentepolis is een van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten. Ik acht het derhalve niet noodzakelijk hierover met gemeenten in overleg te treden.
Hoe kunt u zorgmijding en stapeling van problemen mede voorkomen, gezien mensen met schulden en mensen die hun gezondheid als slecht ervaren vaker aangeven dat ze moeten bezuinigen op zorg of hun zorgverzekering niet kunnen betalen?
De mate en redenen voor zorgmijding, en de stapeling van zorgkosten, worden goed gemonitord. Er wordt bijvoorbeeld jaarlijks door Nivel onderzoek gedaan naar zorgmijding ten behoeve van de Staat van Volksgezondheid & Zorg. In 2021 gaf 8% van de volwassenen aan weleens afgezien te hebben van zorg vanwege de kosten. Dit percentage lag in 2016 met 16% een stuk hoger. De laatste jaren is het percentage vrij stabiel. Daarnaast wordt er gewerkt aan een monitor die de stapeling van eigen betalingen in kaart brengt en daarmee ook inzicht geeft in de kosten die verschillende groepen burgers maken voor zorg.
Naast het algemene koopkrachtbeleid, neemt het kabinet verschillende specifieke maatregelen om ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan.
Ik noem de volgende maatregelen:
Kinderopvang voor kinderen van ouders met een ernstige ziekte |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kinderopvangtoeslag is «Russisch roulette» voor mensen met kanker»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Denkt u dat kinderen van ouders die de diagnose kanker krijgen, niet naar de kinderopvang zouden hoeven? Zo nee, waarom krijgen deze ouders geen kinderopvangtoeslag meer?
Kinderopvang is een belangrijk instrument om arbeid en zorg te kunnen combineren en kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Ik vind een goede toegankelijkheid van de kinderopvang van groot belang en heb daar verschillende instrumenten voor. Zo is er kinderopvangtoeslag (KOT) voor werkende ouders en specifieke doelgroepen zoals studenten; peuteropvang gericht op alle peuters; voorschoolse educatie (VE) vanuit OCW voor kinderen met risico op een (taal)achterstand; en de regeling Sociaal Medische Indicatie (SMI) voor gezinnen die zich in een kwetsbare sociaal medische situatie bevinden. Ik vind het heel belangrijk dat daar waar ouders en kinderen vanwege sociale en/of medische problematiek kinderopvang nodig hebben, gemeenten ze hierin ondersteunen. Bij SMI draait het om maatwerk, waarbij gemeenten (een deel van) de kosten van kinderopvang op zich kunnen nemen. Zo ook voor kinderen van ouders met een ernstige ziekte zoals kanker.
Aanvullend op bovenstaande is het goed nog te benoemen dat werkende ouders bij een diagnose van kanker niet direct hun recht op KOT verliezen. Bij ziekte betalen werkgevers tot maximaal 2 jaar het loon door. Tijdens deze periode behouden ouders hun recht op KOT. Als daarna het arbeidscontract beëindigd wordt, hebben ouders nog drie maanden recht op KOT (dit is de werkloosheidstermijn). Ook ZZP’ers kunnen tot maximaal 2 jaar recht op KOT behouden als zij door hun ziekte niet kunnen werken. Wanneer er geen recht op KOT meer bestaat, kunnen ouders zich tot hun gemeente wenden voor compensatie via SMI.
Ziet u dat kinderen van ouders die de diagnose kanker krijgen in de ene gemeente wel en in de andere gemeente niet naar de kinderopvang zouden moeten kunnen gaan? Zo nee, welke verklaring heeft u voor de gesignaleerde lokale verschillen?
Ik voel mee met de ouders uit het artikel die in een zeer moeilijke situatie zitten. SMI is er onder andere om ouders in dit soort (sociaal medische) situaties te ondersteunen. Middels de regeling kunnen kinderen van ouders die zich in een kwetsbare situatie bevinden naar de kinderopvang. Het is daarmee een belangrijke regeling. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van SMI en hebben daarbij beleidsvrijheid. Dit stelt gemeenten in staat maatwerk te leveren aan ouders die een beroep doen op SMI. Elke problematiek is anders en elk gezin is anders. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning verschillen. Ook kunnen gemeenten een integrale afweging maken in de verschillende instrumenten die zij hebben om ouders te ondersteunen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verschillen tussen gemeenten uitlegbaar zijn, zo klein mogelijk zijn en dat gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijk behandeld worden. Ik ga hierover het gesprek aan met de VNG en gemeenten.
Wat zijn de landelijke richtlijnen voor het verlenen van een Sociaal Medische Indicatie (SMI) en op welke onderdelen ontstaan verschillen tussen gemeenten?
De SMI regeling is in 2005 ingesteld om gezinnen die geen recht hebben op KOT, maar die ook niet in staat zijn de zorg voor kun kinderen volledig te dragen vanwege sociale of medische problematiek, een vergoeding te kunnen bieden voor het gebruik van kinderopvang. Het gaat dan bijvoorbeeld om (chronische) lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, ziekte, of een crisissituatie in een gezin. Het kan ook voorkomen dat er voor kinderen geen gezond opvoedklimaat is. Destijds is de keuze gemaakt de uitvoering van SMI bij de gemeenten te beleggen en gemeenten beleidsvrijheid te geven. Juist zodat zij maatwerk kunnen leveren aan ouders die dat nodig hebben. Er is destijds niet gekozen voor landelijke richtlijnen. Wel heeft de VNG in 2021 een factsheet gepubliceerd met daarin handvatten die kunnen helpen bij het vormgeven van het SMI-beleid. Verder hebben zowel de VNG als mijn voorganger eerder gecommuniceerd geen voorstander te zijn van bijvoorbeeld het stellen van een inkomensgrens als hard criterium bij de toekenning van SMI. Juist vanwege het belang echt maatwerk te kunnen blijven bieden aan gezinnen die dit nodig hebben. Ook heeft mijn voorganger eerder aangegeven dat wanneer gemeenten er voor kiezen tijdelijke toekenningen als uitgangspunt te nemen voor SMI-indicaties, het van belang is dat verlengingen mogelijk zijn wanneer dat nodig is.
Verschillen in hoe gemeenten SMI vormgeven zijn er met name waar het gaat om de toekenning van het aantal uren per week dat kinderen naar de opvang kunnen, in de hoogte van de vergoeding of in de duur van de periode waarvoor SMI wordt toegekend.
Vindt u het ook gek dat het uitmaakt in welke gemeente iemand woont als iemand kanker krijgt voor hoeveel dagen, welk bedrag en hoeveel maanden diegene kinderopvangtoeslag kunt krijgen? Zo nee, wat is uw uitleg hierbij? Zo ja, wat gaat u doen om deze verschillen te verkleinen?
Een ziekteverloop verschilt van persoon tot persoon. Gemeenten kijken daarom per situatie welke behoefte aan ondersteuning er is en sluiten hier hun steun zo goed mogelijk op aan. In de uitvoering van beleid waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn en beleidsvrijheid genieten kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten. Ik vind het belangrijk dit soort verschillen met elkaar te blijven bespreken en ervoor te zorgen dat verschillen zo klein mogelijk en uitlegbaar zijn. Ik zal daarom met de VNG in gesprek gaan over de wijze waarop gemeenten SMI uitvoeren, waar ze tegenaan lopen en hoe we hiermee om kunnen gaan.
Hoe sluiten de verschillen in de praktijk aan bij het onderzoek dat uw ambtsvoorganger Van Ark al in 2019 heeft aangekondigd?2 Wat waren de resultaten van dit onderzoek en welke acties zijn er ondernomen nadat het onderzoek is afgerond? Kunt u dit onderzoek met de Kamer delen?
De verschillen tussen gemeenten komen ook naar voren in het onderzoek dat bureau Significant in 2020 heeft uitgevoerd en aan uw Kamer is verzonden3. In het onderzoek geven gemeenten aan SMI als effectief te beschouwen en geven ouders aan dat SMI hen rust geeft en bijdraagt aan de ontwikkeling van hun kinderen. Mede door het maatwerk dat gemeenten kunnen bieden. Naar aanleiding van het rapport heeft het kabinet destijds geen aanpassingen gedaan. Wel is in dezelfde periode de Wko gewijzigd om een aantal groepen die tot dan toe op SMI waren aangewezen, recht te geven op KOT (gezinnen waarin een ouder een permanente of tijdelijke Wlz-indicatie heeft en de andere ouder werkt en gezinnen waarin de ene ouder werkt en de andere ouder minimaal 3 maanden gedetineerd is). Op dit moment bekijk ik of het mogelijk is om aanvullende groepen te identificeren die mogelijk ook recht op KOT kunnen krijgen. Ik voer hierover overleg met diverse gemeenten en de VNG, waar ook uitvoeringstechnische afwegingen vanuit Dienst Toeslagen in mee zullen worden genomen.
Wat zijn uw observaties rond willekeur bij verschillen in de uitvoering van gemeentelijke regelingen en welk oordeel kunt u daarover geven? Bent u met gemeenten in gesprek om de ogenschijnlijke willekeur rond gemeentelijke regelingen in brede zin te minimaliseren?
Met de VNG en gemeenten voer ik met regelmaat het gesprek over het SMI-beleid en andere gemeentelijke regelingen. Ik vind het van belang om hierover in gesprek te blijven en met elkaar te kijken naar de verschillen die er zijn, of die uitlegbaar zijn en hoe we verschillen kunnen beperken.
Heeft u ook signalen ontvangen van afwijzingen voor een SMI omdat een gemeente geen financiering meer heeft? Wat vindt u daarvan? Hoe kunt u voorkomen dat ouders «pech hebben» omdat ze niet alleen ziek zijn, maar de gemeente ook geen geld meer heeft voor kinderopvangtoeslag?
Ja, ik heb van gemeenten signalen ontvangen dat het budget voor SMI knelt, waardoor gemeenten zich genoodzaakt voelen keuzes te maken in de wijze waarop zij het budget inzetten. Gemeenten geven aan dat het aantal aanvragen toeneemt en ook dat de sociaal medische problematiek van gezinnen in zwaarte toeneemt. Hierdoor zijn vaker toekenningen voor een langdurige periode of verlengingen nodig, terwijl gemeenten zich gegeven het budget genoodzaakt zien om vaker tijdelijke toekenningen af te geven. Ik vind het belangrijk dat alle ouders die SMI nodig hebben, daarvoor in aanmerking kunnen komen. Samen met gemeenten en VNG kijk ik naar deze knelpunten en wat voor mogelijkheden er zijn om hiermee om te gaan. Ik zal uw Kamer informeren over de opbrengst hiervan, zodat een volgend kabinet hierover kan besluiten.
Omdat het artikel stelt dat het uitmaakt wie iemand aan de lijn krijgt als diegene naar de gemeente belt en de aanbeveling doet om het opnieuw te proberen bij een afwijzing: hoe kijkt u naar de duidelijkheid van (gemeentelijke) richtlijnen en ziet u de noodzaak van verduidelijking om te voorkomen dat iemand geluk moet hebben om een welwillende ambtenaar aan de lijn te krijgen?
De situatie die in het artikel wordt geschetst is pijnlijk. Indien de richtlijnen van gemeenten voor de eigen medewerkers onvoldoende duidelijk zijn, wat tot onduidelijkheid kan leiden bij ouders, dan is het van belang dat gemeenten dit verbeteren. Uit het onderzoek van Significant blijkt dat gemeenten zelf ook hun interne processen willen verbeteren om zo onder meer de informatievoorziening naar ouders te verbeteren. Om dat te bereiken heeft de VNG in afstemming met mijn ministerie in 2021 een factsheet voor beleidsmedewerkers en uitvoerders van SMI gepubliceerd.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze richtlijnen en om afspraken te maken over een minimum aan kinderopvangtoeslag dat alle ouders die een diagnose van een ernstige ziekte, zoals kanker, krijgen, altijd moeten ontvangen?
Ik ga met de VNG en gemeenten in gesprek over hoe zij hun SMI-beleid vorm geven, om te bezien of er verbeteringen kunnen worden doorgevoerd om gezinnen die in een dergelijke kwetsbare situatie zitten, beter te helpen. Daarbij zullen wij ook kijken naar de verschillen die er zijn, of die uitlegbaar zijn en hoe we verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van de duur of de hoogte van de vergoeding, kunnen beperken. Ik zal daarbij ook verkennen of centrale richtlijnen wenselijk zijn.
Sluit u zich aan bij de oproep van Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om kinderopvang zo snel mogelijk gratis te maken voor iedereen, ongeacht of ouders een betaalde baan hebben of niet, zodat SMI en voor- en vroegschoolse educatie niet langer nodig zijn en alle kinderen zich op de kinderopvang kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat doet u om de stelselherziening zo uitgebreid mogelijk voor te bereiden zodat een volgend kabinet er verder mee aan de slag kan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige demissionaire status laat ik dit aan een volgend kabinet. Ter voorbereiding op die besluitvorming worden, in samenwerking met de uitvoerders en andere betrokken partijen, de beleidsmatige, uitvoeringstechnische en budgettaire gevolgen van deze keuzes in kaart gebracht.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 14 september, twee weken voor het commissiedebat over kinderopvang, beantwoorden?
Ja.
De aankomende alternatieve behandeling van werkelijke schade in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wanneer u denkt de alternatieve behandeling voor het afhandelen van werkelijke schade met de Kamer te kunnen delen?
De begeleidende kamerbrief1 bij de meest recente VGR bevat de eerste contouren van de alternatieve aanvullende schaderoute. Kort daarop heeft uw Kamer een brief2 ontvangen met een eerste voorlopige uitwerking ervan. Hierover is uitgebreid met de Kamer gesproken in het debat van 29 juni jl.
Dit najaar wordt gestart met een proef voor deze route. De verwachting is dat we de eerste resultaten met de Kamer kunnen delen via de Voortgangsrapportage over de periode september–december 2023. Deze rapportage wordt begin 2024 aan de Kamer gestuurd.
Waarom denkt u dat werkelijke schade gecompenseerd kan worden met forfaitaire bedragen?
In het civiele schaderecht is het gebruikelijk om te werken met forfaitaire bedragen voor het compenseren van schade, daar waar geen concrete bepaling mogelijk is (bijvoorbeeld omdat dit een te grote bewijslast op de betrokkene legt of de concrete vaststelling zeer tijdrovend is).
In het geval van schade ontstaan door de KOT-problematiek is concrete bepaling soms lastig doordat de schade vaak (deels) een immaterieel karakter heeft, of omdat de schade lang geleden heeft plaatsgevonden. Het is hierdoor belastend en zeer tijdrovend voor de gedupeerde ouder om de schade in detail te kwantificeren. Forfaitaire bedragen, gebaseerd op de letselschadepraktijk, zijn hierdoor in veel gevallen passend om de schade te compenseren.
Indien het forfaitaire bedrag niet past bij de werkelijke schade van de ouder, staat de weg naar maatwerk open bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Ziet u de grote kans op ondercompensatie niet, aangezien de forfaitaire bedragen niet een-op-een gebaseerd zijn op de opgelopen schade van de gedupeerde persoon?
De forfaitaire bedragen worden gebaseerd op de letselschadepraktijk en zorgvuldig vastgesteld en gevalideerd door onafhankelijke experts op dit gebied, in samenspraak met een groep gedupeerde ouders. Hierdoor is de verwachting dat de bedragen voor veel ouders passend zijn om de aanvullende schade te compenseren.
Er zullen zeker ouders zijn die in een situatie zitten, of hebben gezeten, die vraagt om een ander bedrag voor de geleden schade dan een gemiddeld bedrag. Voor deze ouders staat de mogelijkheid voor een behandeling bij de CWS altijd open.
Waar kan een gedupeerde naartoe als zij na de alternatieve behandeling nog steeds niet voldoende gecompenseerd is?
In het kader van «meer regie voor de ouder» kan de ouder zelf kiezen tussen de alternatieve behandeling of een behandeling bij de CWS. Als de ouder het aanbod in de alternatieve behandeling onvoldoende vindt kan de ouder alsnog naar CWS.
Waarom is niet mogelijk een dergelijke behandeling in te voeren aan het begin bij de integrale beoordeling, zodat het langst durende traject versneld wordt?
De integrale beoordeling stelt vast hoeveel gedupeerde ouders terugkrijgen aan onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Daarbovenop krijgt een ouder een forfaitair bedrag voor materiele en immateriële schade. Pas nadat deze bedragen zijn vastgesteld is het voor ouders mogelijk om te bepalen of een behandeling voor aanvullende schade relevant is. Momenteel vraagt 8% van de ouders na een integrale beoordeling een behandeling voor aanvullende schade aan.
Daarnaast is een reden waarom de behandeling van werkelijke schade lang duurt dat hiervoor schaarse expertise in letselschade nodig is. Als we deze expertise voor alle ouders inzetten aan de start van een integrale beoordeling betekent dit dat er veel minder integrale beoordelingen tegelijk kunnen plaatsvinden.
Kunt u toezeggen dat wanneer men kiest voor een forfaitair bedrag, een reeds toegekend bedrag op basis van een integrale beoordeling niet verrekend zal worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het reeds toegekende bedrag in de integrale beoordeling bestaat uit verschillende componenten, zoals de onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag, een bedrag voor immateriële schade en een bedrag voor materiële schade.
De onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag zal niet worden verrekend met het uit te keren bedrag voor aanvullende schade. De uitgekeerde bedragen voor immateriële en materiële schade worden wel verrekend.
Met deze methodiek sluiten we aan bij de werkwijze van de CWS.
Wat vindt u van dit advies van de Raad van State: «De bevindingen met betrekking tot de hersteloperatie tot nu toe laten zien dat hierin complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. De ervaring om daarmee om te gaan is bij de huidige uitvoeringsinstanties geconcentreerd. Verwacht mag worden dat daarom de uitvoerder die deze taken zal gaan uitvoeren met grote regelmaat zal moeten overleggen met het ministerie en andere uitvoerders. Dit roept de vraag op welke efficiëntiewinst hiermee daadwerkelijk zal worden bereikt»?1 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. We zien in de praktijk dat er zeker informatie-uitwisseling nodig is tussen de uitvoeringsinstanties, maar dat het ontlasten van de instanties in capaciteit en expertise opweegt tegen deze tijd die het kost om informatie uit te wisselen.
Er wordt gestart met een proef om te leren welke complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. Daarbij wordt gezorgd voor een passende governance tussen de externe partij en het ministerie om deze vraagstukken tijdig op te lossen. Op basis hiervan vindt continu verbetering van het proces plaats.
Denkt u een externe partij te vinden die genoeg ervaring heeft om met deze talloze complexe en onverwachte vraagstukken om te gaan?
De verwachting is dat een coalitie van partijen gezamenlijk voldoende expertise heeft om een alternatieve behandeling voor aanvullende schade uit te voeren.
Denkt u dat het inschakelen van een externe partij daadwerkelijk effectiever en voordeliger is en zo ja, voor wie?
Ouders hebben in gesprekken aangegeven graag hun aanvullende schade te laten behandelen bij een partij buiten de overheid. Daarnaast is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. De resultaten daarvan zijn positief. De UHT kan zich op deze manier focussen op het behalen van de doelstellingen voor de integrale beoordeling.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Toeslagenouder Loes van Dam (38) neemt het in de rechtbank op tegen de Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) pas besloot met mevrouw in gesprek te gaan nadat er een rechtszaak diende?
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de volgende vragen wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op individuele lopende rechtszaken.
Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is om niet tegenover gedupeerde ouders te staan, en al helemaal niet in de rechtszaal. In de hersteloperatie wordt veelvuldig contact gezocht met ouders en wordt groot belang gehecht aan dat contact met de ouder. Eenzelfde geldt wanneer ouders verzoeken om informatie. Hierbij wordt samen met de ouder of diens vertegenwoordiger gekeken of en op welke wijze aan diens verzoek tegemoet gekomen kan worden. Zo wordt er aangeboden om specifieke stukken die de ouder zoekt te verstrekken en wordt bij deze verstrekking aangeboden om uitleg te geven om deze stukken te duiden. Dit alles om te voorkomen dat ouders zich tot een rechter behoeven te wenden. Dat is ook in deze zaak uiteraard gebeurd.
Dat betekent helaas niet dat altijd volledig aan de wensen van ouders tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld omdat een verzoek om informatie wordt gedaan dat niet is afgebakend en na overleg ook niet tot afbakening gekomen kan worden, waardoor om die reden feitelijk niet kan worden tegemoet gekomen. Wanneer aan een verzoek om informatie niet tegemoet kan worden gekomen, staat het een ouder uiteraard vrij om een juridische procedure aanhangig te maken. Dat neemt niet weg dat het wordt betreurd dat ouders zich genoodzaakt zien om naar de rechter te stappen.
Erkent u dat het inzetten van de Landsadvocaat tegen de wil van de Kamer is, en kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat toch is ingezet?2
Met de motie van het Lid Leijten c.s.3 is door de Kamer gevraagd om te onderzoeken hoe in bredere zin de inzet van de Landsadvocaat in toeslagenherstelzaken te stoppen, ook in lopende zaken. In reactie daarop hebben we reeds aangegeven de inzet van de Landsadvocaat breder te zullen beperken. Wanneer de Staat echter in een civiele procedure gedagvaard wordt, dan zal hij verweer moeten voeren. Zoals in de brief van 2 juni 20234 kenbaar is gemaakt, wordt de inzet van de Landsadvocaat beperkt tot de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele procedures, zoals de onderhavige procedure.
Welke inzet heeft de UHT met de Landsadvocaat bepaald in deze zaak? Waarom is bijvoorbeeld niet ingezet op het voorkomen van een rechtszaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het aangaan van een rechtszaak ten opzichte van de UHT komt door de weigerachtige houding om in gesprek te gaan en fatsoenlijk te luisteren naar gedupeerden? Zo nee, waarom was naar uw mening deze rechtszaak nodig?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Is het uw (en die van de UHT) bedoeling om gedupeerden af te schrikken van een integrale behandeling door ze abominabel te behandelen? Zo nee, waarom worden achterstanden dan niet fatsoenlijk opgelost?
UHT doet er alles aan om gedupeerden zo snel mogelijk te compenseren.
In de tweede helft van 2022 is gestart met het invoeren van een aantal relevante (proces)verbeteringen rondom de integrale beoordeling en de afhandeling van bezwaren. De meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20235 gaat nader in op de voortgang die inmiddels op deze maatregelen is geboekt. Hiermee lijkt het nog steeds haalbaar om circa 57.000 integrale beoordelingen te hebben afgerond in het eerste kwartaal van 2025, waar eerder nog moest worden uitgegaan van 2027.
In de Kamerbrief van 2 juni 20236 is ingegaan op een betere aanpak op voor ouders belangrijke punten waar momenteel onvoldoende voortgang is. De hoofdlijnen hiervoor zijn een alternatieve wijze van omgaan met verzoeken om vergoeding van aanvullende schade, waarbij anders dan voorheen de oorzaak van de schade (causaliteit) minder precies bekeken wordt en gewerkt wordt met standaard (forfaitaire) bedragen, een efficiëntere afhandeling van bezwaarzaken met minder processtappen en een eenduidigere wijze van dossierverstrekking.
Met de introductie van nieuwe laksoftware is de verwachting dat eind van dit jaar de achterstand op de verstrekking van hersteldossiers is weggewerkt. Daarnaast is in de Kamerbrief inzake Nadere uitwerking maatregelen Versneld Duidelijkheid voor Ouders van 23 juni 20237 een verdere versnelling op het verstrekken van dossiers aangekondigd, waarbij het zwaartepunt meer wordt gelegd bij snelheid en eenvoud, en minder bij de uitgebreide controle die nu op elk dossier plaatsvindt. Met het verkorten van het controleproces kan de komende maanden de oplevering van dossiers worden verdubbeld ten opzichte van het huidige tempo. Daarmee krijgen zo’n 1500 ouders de beschikking over hun dossier. Er wordt toegewerkt naar een situatie waarin ouders desgewenst direct bij de beschikking van hun integrale beoordeling hun dossier kunnen ontvangen.
Hoeveel geld is de UHT kwijt aan juridische procedures omdat zij niet bereid is om met gedupeerden in gesprek te gaan en snel met een besluit tot compensatie te komen? Kunt u deze kosten uitsplitsen in kosten voor mediation, kosten voor ingebrekestelling, kosten voor het voorbereiden van rechtszaken en advocaatkosten, en ook vermelden wat de kosten zijn van de inzet van personeel?
Het wordt ten zeerste betreurd dat het niet altijd mogelijk is om binnen een redelijke termijn besluiten te nemen die ook aan de wensen van de ouder tegemoet komen. We doen er daarbij alles aan om te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om een juridische procedure te starten. We gaan daarbij altijd in gesprek met gedupeerde ouders, die al dan niet voornemens zijn om een rechtszaak te starten. Vanuit de UHT is er voortdurend contact met ouders, onder meer door persoonlijk zaakbehandelaren.
Uw vraag wordt zo begrepen dat wordt gevraagd naar kosten van juridische procedures, zowel civielrechtelijk en bestuursrechtelijk, als mediation, die worden gevoerd tegen ouders of waarbij ouders op een andere manier partij zijn. Het is evenwel niet mogelijk om alle kosten die in de vraag genoemd worden af te splitsen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om personeelskosten die specifiek zien op (het voorkomen van) juridische procedures en het onverhoopt voeren van die procedures af te splitsen van reguliere personeelskosten. Een aantal kosten kan wel worden gegeven, namelijk de kosten voor mediation die geraamd zijn voor de komende drie jaar, de kosten die worden gemaakt voor het betalen van dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen en kosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures.
Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20238 is aangegeven, is er tot peildatum 30 april 2023 ruim 25 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor 2023 is tot en met juli ruim 12,5 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor mediation in het bezwaarproces wordt naar verwachting over drie jaar ruim 38,5 miljoen euro uitgegeven, waarbij de verwachting ook is dat zonder deze mediation de totale kosten van het bezwaarproces ruim 44 miljoen euro zouden zijn.
Tot op heden is er ongeveer 300.000 euro uitgegeven aan advocaatkosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures tegenover gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of in deze rechtszaak álle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overlegd en ook zijn gedeeld met de gedupeerde? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid geldt dat in elke rechtszaak de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt worden. Vaak gebeurt dit door het hersteldossier te overleggen. Dit hersteldossier bevat in elk geval wat betreft de compensatie de op de zaak betrekking hebbende stukken. Wanneer er behoefte is aan specifieke aanvullende stukken, worden deze uiteraard verstrekt.
Het bericht ‘België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet’ |
|
Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Nilüfer Gündoğan (Volt), Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»?1
Ja.
Hoeveel Nuctech-veiligheidsscanners zijn momenteel in gebruik bij de Nederlandse douane voor het controleren van goederen? Klopt het dat deze scanners onder andere worden ingezet in onze mainports, zoals in de Rotterdamse haven? Worden alleen Nuctech-scanners gebruikt om deze taken uit te voeren? Zo nee, worden ook veiligheidsscanners van andere fabrikanten ingezet? Zo ja, welke?
Douanebreed wordt op dit moment gewerkt met ca. 100 scanners. Daarvan zijn er ruim 70 van leverancier Nuctech. Het gaat daarbij om verschillende soorten scanners – groot en klein – die worden ingezet op verschillende locaties. Van de 8 grote containerscans die de Douane heeft in de mainports Rotterdam (7) en Schiphol (1) is de helft van Nuctech. Er wordt door de Douane ook gewerkt met scanners van andere leveranciers, zoals Rapiscan, Leidos, Bavak/AS&E en Seceurtronics.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak in het kader van de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners in Nederlandse mainports?
Ja, ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken. De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen. Ik zal eerst ingaan op het proces rondom de aanschaf van scanners en vervolgens de inrichting van scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd t.a.v. de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe beoordeelt u bovenstaande uitspraak van de Belgische Raad van State mede in het licht van eerdere constateringen en waarschuwingen van onze inlichtingendiensten dat China een offensief cyberprogramma voert tegen Nederlandse belangen, waarbij digitale spionage en sabotage inmiddels een reëele dreiging vormen voor de Nederlandse economie en dat de afhankelijkheid van Chinese producten en diensten binnen de vitale infrastructuur een risico vormt voor onze nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Voorzitter van de Europese Commissie in een brief aan het lid Groothuis van het Europees Parlement heeft bevestigd dat de veiligheid van Chinese scanningmaterialen en -diensten in ernstige twijfel wordt getrokken?2
Ik ben bekend met de door u genoemde de brief van de Voorzitter van de Europese Commissie aan de leden van het Europees Parlement. De brief is een reactie op een brief waarin meerdere leden van het Europees Parlement hun zorgen hebben geuit over gebruik van apparatuur van leverancier Nuctech. In de antwoordbrief geeft de Commissievoorzitter geen oordeel over gebruik van Nuctech apparatuur, maar benadrukt dat lidstaten in aanbestedingsprocedures de relevante overwegingen van (data-)veiligheid en cybersecurity moeten betrekken en dat deze overwegingen zwaarder moeten wegen dan andere selectiecriteria, zoals prijs. Dit doen we in Nederland en bij de Douane.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
In deze brief worden EU-lidstaten opgeroepen Europese veiligheid – dus ook die van de individuele burgers – voorrang te geven boven financiële overwegingen, bent u voornemens aan deze oproep gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012.
Wel worden er bij de aanbesteding van scanapparatuur, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek door PWC naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen. Indien een leverancier hier niet aan voldoet, dan wordt deze uitgesloten.
Is het u bekend dat de Chinese leverancier van de materialen en diensten aan Nederlandse grenzen op veiligheidsgebied samenwerkt met Rusland? Heeft dit invloed op de positiebepaling van de Nederlandse regering? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat Chinese bedrijven belangrijke spelers op de private veiligheidsmarkt zijn, maar het kabinet heeft geen zicht op alle wereldwijde activiteiten van Chinese partijen die in Nederland actief zijn.
De Douane richt zich op het treffen van passende en effectieve beveiligingsmaatregelen rond de scan- en detectieprocessen. Mogelijke risico’s in de toeleveranciersketen worden daar in brede zin aan de hand van de eerder genoemde onderzoeken bij betrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat andere landen zoals de Verenigde Staten, Canada en Litouwen al eerder hebben besloten om Nuctech-scanners te weren vanuit vergelijkbare veiligheidsoverwegingen? Hoe reflecteert u op deze besluiten, gelet op het Nederlandse gebruik van Nuctech-scanners en de bijkomende veiligheidsrisico’s?
Ik ben bekend met de besluiten van deze landen. Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving. Zoals hierboven aangegeven, worden nationale veiligheidsoverwegingen meegenomen in de aanbesteding. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. De Douane stelt wel meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Gelet op eerdere waarschuwingen van inlichtingendiensten en genomen besluiten van andere landen, heeft u in de afgelopen jaren actie ondernomen om over te stappen op alternatieve leveranciers van vergelijkbare scanapparatuur? Zo ja, welke stappen heeft u gezet om dit voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Aanbestedingen van Douane worden binnen de kaders van nationale aanbestedingswetgeving gegund op basis van een combinatie van prijs en kwaliteit, waarbij expliciet gekeken wordt naar risico’s vanuit het perspectief van nationale veiligheid gebruikmakend van het instrumentarium zoals eerder aangegeven.
Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe staat het met het toegezegde aanvullende vervolgonderzoek naar de kwetsbaarheden van specifieke onderdelen van de scan- en detectie infrastructuur in het kader van risico’s voor de nationale veiligheid en de rol die statelijke actoren hierin spelen? Is het onderzoek al afgerond? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, wanneer kunnen we de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
Met mijn brief aan uw Kamer van 23 december 2022 heb ik u de onderzoeksrapporten aangeboden van het onderzoek dat onder regie van TNO is uitgevoerd naar risico’s rond het gebruik van scan- en detectieprocessen bij de Douane vanuit het oogpunt van nationale veiligheid en breder. In het onderzoek staat dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. Het onderzoek concludeert verder dat het van belang is deze conclusie te heroverwegen als de (technische) inrichting van de scanprocessen verandert en op het moment dat scanapparatuur bij de Douane nadrukkelijker wordt ingezet voor controletaken die aan de nationale veiligheid appelleren.
Om het hoofd te kunnen blijven bieden aan de grote opgave op het gebied van ondermijning onder sterk groeiende goederenvolumes, werkt de Douane aan slimme techniek (algoritmiek) om de effectiviteit van de handhaving te vergroten. Daarvoor kan in de toekomst een koppeling nodig zijn tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane. Dit kan alleen als het veilig en verantwoord gebeurt. Voordat dat gebeurt, wordt onderzocht of dit op een veilige manier kan.
Concreet betekent dit dat de Douane dit najaar in kaart brengt hoe de inrichting op dataveiligheid rond scanapparatuur eruit zou moeten zien als er in de toekomst gebruik wordt gemaakt van slimme techniek die connectiviteit vereist. Dit wordt vervolgens zorgvuldig extern, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, getoetst aan de conclusies van het eerder uitgevoerde onderzoek van TNO naar de risico’s rond het digitale domein van scan- en detectieapparatuur bij de Douane. Tot die tijd wordt er geen koppeling tot stand gebracht met het Douane netwerk.
Bent u het ermee eens dat, gelet op de evidente veiligheidsrisico’s en bovenstaande rechterlijke uitspraak, de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners door de Nederlandse douane dienen te worden heroverwogen langs de meetlat van de huidige regels, voorwaarden en normen die gelden voor aanbestedingen van het Rijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de Nederlandse overheidsaanbestedingen van Nuctech scanners naar de maatstaven van het huidige aanbestedingsinstrumentarium van het rijk en de eisen en voorwaarden die hiervoor gelden ten aanzien van de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet? Indien een heroverweging van het gebruik van Nuctech-scanners zou aangeven dat gebruik hiervan niet tegen te houden is op basis van huidige regelgeving rond aanbestedingen, kunt u dan aangeven welke regel dit is?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Per wanneer wordt de geïntegreerde lijst statelijke dreigingen zoals door de Kamer gevraagd (motie-Brekelmans, Kamerstuk 36 200-V, nr. 26) uitgebracht? Hoe verhoudt het gebruik van apparatuur uit deze landen binnen de vitale infrastructuur zich tot plaatsing van een land op deze lijst?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het Commissiedebat China toegezegd om de Kamer voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken een uitwerking van de Motie Brekelmans (Kamerstuk 36 200 V, nr. 26) toe te sturen. Dit gebeurt in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid.
Deelt u de mening dat het uit nationaal veiligheidsoogpunt onwenselijk is dat de Nederlandse douane Nuctech-scanners inzet op strategische plekken voor het uitvoeren van haar taken? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de inzet van het kabinet om risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur te verminderen als onderdeel van de bredere Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden? Zo ja, bent u bereid om een overgangsperiode in te stellen waarin Nuctech-scanners worden uitgefaseerd en worden vervangen door veiligere alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Mogelijke spionage via Chinese röntgencamera’s voor de douane |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kuiken (PvdA)?2
Ja.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Heeft u enige reden om te denken dat deze uitspraak ook van toepassing zou kunnen zijn in Nederland om dit bedrijf uit te sluiten van een aanbestedingsprocedure?
Ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State en met het besluit van de Belgische autoriteiten. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken.
De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven is dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Om scanleveranciers te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen wil de Douane samen met andere Europese Douane-organisaties optrekken, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane.
Vindt u het van belang om in dit soort kwesties gelijk op te trekken met Europese partners? Zo ja, hoe rijmt u dan het gevoerde beleid met de uitspraak van de Raad van State in België?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de leveranciersrelatie tussen Nederland en Nuctech te heroverwegen, mede in het licht van de waarschuwing in het Jaarverslag 2022 van de AIVD omtrent de belangen van China bij economische spionageactiviteiten en de oproep van de VS en Canada om in dit verband geen Nuctech apparatuur te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Allereerst verwijs ik naar het antwoord op de 2 en 3. Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
In hoeverre speelt de veiligheidscomponent een rol bij een aanbestedingsprocedure voor apparatuur die mogelijke andere gevoelige gegevens kan registreren? Bent u van mening dat dit voldoende gebeurt?
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden.
Een belangrijk middel ter ondersteuning hiervan is het in 2018 ontwikkelde instrumentarium om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren. Dit instrumentarium biedt organisaties onder andere handvatten om per casus een risicoanalyse te maken en mitigerende maatregelen te bepalen. De Douane past dit instrumentarium sinds 2021 toe in het kader van alle aanbestedingen.
Daarnaast besteedt de Douane structureel aandacht, onafhankelijk van welke leverancier apparatuur levert, aan de bescherming en beveiliging van gegevens.
Deelt u de mening dat het beleid rondom strategisch kwetsbare processen/infrastructuur meer ad hoc lijkt te gebeuren in plaats van dat dit getoetst wordt op basis van een duidelijk strategisch autonomiekader? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. In de Kamerbrief over de Aanpak vitaal heeft het kabinet u geschetst op welke manier er structureel wordt gewerkt aan een aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur.3 Onder andere door versterking van de wet- en regelgeving en het actualiseren en toekomstbestendiger maken van, het huidige beleidsinstrumentarium. Veilig inkopen van producten en aandacht voor risicovolle strategische afhankelijkheden, sector-overstijgende risico’s en cascade-effecten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Daarnaast vormt het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur ook onderdeel van de Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden4. Het bredere nationale beleid ten aanzien van economische veiligheid is uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen5.
Daarnaast werkt het kabinet actief mee aan Europese trajecten over het vormgeven van Europese open strategische autonomie en economische veiligheid. Dit eerste begrip voorziet in een EU die niet met economische middelen onder druk kan worden gezet (zie kamerbrief van 8 november 2022), het tweede aspect wordt uitgewerkt in de recent uitgekomen EU mededeling over Economische Veiligheid. Deze mededeling wordt nog nader geapprecieerd in het kader van het reguliere BNC traject.
Aanvullend hierop werkt het kabinet tevens aan het ontwikkelen van beveiligingseisen ten aanzien van haar leveranciers. Hiertoe wordt een regeling opgezet voor aanbestedingen van de rijksoverheid en de Nationale Politie die de nationale veiligheid raken: de ABRO (Algemene beveiligingseisen rijksoverheid Opdrachten). Voor een toelichting over de opzet van de ABRO verwijs ik naar een eerdere brief aan uw Kamer.6
Deelname aan het arbeidsproces wordt in sommige gevallen moeilijk gemaakt voor gepensioneerden c.q. AOW-gerechtigden. |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u het eens dat werk moet lonen en dat dit principe ook zou moeten gelden voor de doelgroep gepensioneerden c.q. AOW-gerechtigden die aan het arbeidsproces willen blijven deelnemen?
Het kabinet vindt dat werken moet lonen, zo ook voor AOW-gerechtigden. Het faciliteren van het werken na de AOW-leeftijd is belangrijk omdat op deze manier langer gebruik kan worden gemaakt van de ervaring en kennis van de generaties die nu aan het werk zijn. Ook kan het helpen bij het tegengaan van de krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kan het voor werknemers belangrijk zijn na de AOW-leeftijd door te werken, bijvoorbeeld omdat werken voldoening kan geven of vanwege de extra inkomsten.
Met de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (2016) zijn stappen gezet het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te faciliteren. Hierdoor is het aantrekkelijker geworden voor werkgevers om werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt in dienst te nemen of te houden. Zo hoeft de werkgever bij ziekte een kortere periode loon door te betalen (vanaf 1 juli 2023 is dat 6 weken) en is de werkgever bij ontslag geen transitievergoeding verschuldigd. Bovendien hoeft de werkgever onder meer geen WW- en AOW-premie meer te betalen.
Om werkgevers en werknemers bekend te maken met de mogelijkheden die er zijn om na de AOW-leeftijd (door) te werken, wordt uiterlijk na de zomer gestart met voorlichting, onder meer over de mogelijkheden (die de wet biedt) om dit te kunnen doen.1 Ook zullen AOW’ers worden geïnformeerd over het werken na het pensioen. Hierbij gaat het met name om praktische informatie, bijvoorbeeld dat inkomen naast een AOW-uitkering geen gevolgen heeft voor de hoogte van de AOW-uitkering. Daarnaast zullen werkgevers en werknemers worden opgeroepen om het gesprek met elkaar aan te gaan over de mogelijkheden om door te werken na de AOW-leeftijd.
Klopt het dat het voor bepaalde deelgroepen binnen de groep van gepensioneerde werknemers nauwelijks lonend is om te werken door afbouw van toeslagen?
Als het toetsingsinkomen van zowel gepensioneerden als niet-gepensioneerden boven het drempelinkomen van toeslagen komt, dan bouwen deze toeslagen geleidelijk af. Werken is voor veel gepensioneerden aan de andere kant relatief juist meer lonend door het lagere tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting (omdat gepensioneerden geen AOW-premie betalen) en doordat gepensioneerden ook recht hebben op arbeidskorting. Ik heb op dit moment geen signalen dat het voor gepensioneerde werknemers nauwelijks loont om te werken.
Bent u bereid om uw voornemen tot het nemen van gerichte maatregelen rond regelgeving die onbedoeld op elkaar inwerkt (specifiek ten behoeve van mensen rond het sociaal minimum)1 ook tot de doelgroep gepensioneerden die aan het arbeidsproces wensen deel te nemen uit te breiden?
Bij de beantwoording ga ik ervan uit dat wordt gedoeld op alleenverdieners met een WW- of WIA-uitkering die door een samenloop van regelgeving een lagere uitkering krijgen dan een vergelijkbare bijstandsuitkering. Het kabinet is op dit moment samen met gemeenten en uitvoeringsorganisaties op zoek naar een structurele oplossing voor deze problematiek.3 Deze situatie komt overigens niet voor bij gepensioneerden omdat deze groep de AOW als basisinkomen heeft (met bij onvolledige opbouw van de AOW mogelijk aanvulling via de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aio).
Acht u het in het kader van het stimuleren van de arbeidsparticipatie van gepensioneerden verstandig dat er bij een keten van tijdelijke of uitzendcontracten in de nieuwe wetgeving rond de hervorming van de arbeidsmarkt sprake zal zijn van een onderbrekingstermijn (wachttijd) van vijf jaar?2
Ja. Uit onderzoek blijkt dat de arbeidsparticipatie van AOW-gerechtigden afneemt met de leeftijd. Dat is een natuurlijk gegeven en de invoering van een administratieve vervaltermijn van vijf jaar staat daar los van. Rond de leeftijd van 66 jaar is de arbeidsparticipatie het hoogst, circa 19%, en daalt jaarlijks en is bij de leeftijd 70 jaar, circa 12%5.
Echter, om werknemers die de AOW-leeftijd bereiken te stimuleren tot arbeidsparticipatie zijn ze uitgezonderd van de hoofdregel van de ketenbepaling. Voor hen geldt een periode van 4 jaar en maximaal 6 contracten alvorens een werkgever een vast contract moet bieden. Dit betekent dat de administratieve vervaltermijn van 5 jaar voor hen daarna pas geldt.
Verder betekent de administratieve vervaltermijn niet dat een werkgever afscheid moet nemen van zijn werknemer. De arbeidsrelatie kan worden voortgezet middels een vast contract. Onderzoek laat zien dat dit momenteel ook gebeurt. AOW-gerechtigden hebben vaker een vast contract als aandeel van reguliere contracten als ze ouder zijn 70 jaar dan als ze net de AOW-leeftijd gepasseerd zijn6. De werknemers krijgen een vast contract, omdat de ketenbepaling ten volle is benut. Ook hierom verwacht ik niet dat het invoeren van een administratieve vervaltermijn negatief zal uitpakken op de arbeidsparticipatie.
Bent u bereid om in navolging van voorgenomen uitzonderingsmaatregelen voor scholieren en studenten te onderzoeken wat er kan worden gedaan om een zekere mate van «permanente tijdelijkheid» mogelijk te maken voor gepensioneerden in het arbeidsproces, bijvoorbeeld door voor hen een uitzondering te maken op de voorgenomen verplichte onderbrekingstermijn van vijf jaar na opeenvolgende contracten bij dezelfde werkgever?
Nee, ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 4. Ik zie geen noodzaak om extra onderzoek uit te voeren naast het reeds verrichte onderzoek «evaluatie Wet werken na de AOW» door SEO7. Bij de uitwerking van de regelgeving rond flexibele arbeid worden ook meerdere toetsen gedaan waarbij breed gekeken wordt naar de gevolgen bij wijziging van de regelgeving. Zoals ik in het debat van 1 juni jl. heb aangegeven zal ik daarbij naar de mogelijke gevolgen van deze regelgeving voor AOW’ers kijken en dit mee te nemen in het wetgevingstraject.8
Kunt u aangeven hoeveel invalids het Toeslagen Verstrekkingen Systeem dat wordt gebruikt bij de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir-service TVS) sinds de invoering van het toeslagenstelsel per jaar heeft gehad?1
In het Toeslagen Verstrekking Systeem (hierna: TVS) vinden alle verwerkingen van (wijzigingen in) de gegevens plaats van meer dan 6 miljoen burgers voor het vaststellen en verstrekken van hun toeslagen. Een «invalid» ontstaat bij een technische fout tijdens de verwerking van gegevens, waardoor er een onjuiste koppeling wordt gelegd en gegevens verkeerd worden geregistreerd. Dit kan komen door een onjuiste berichtinhoud of een soft- of hardware fout.
In een systeem met de omvang en de complexiteit van TVS, waarbij miljoenen gegevens moeten worden verwerkt en er met terugwerkende kracht gegevens moeten worden aangepast, zijn invalids helaas niet uit te sluiten. Een wijziging met terugwerkende kracht heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat alle gerelateerde toeslagen opnieuw berekend dienen te worden. Invalids werken belemmerend voor een juiste werking van TVS. Om dit te verbeteren zijn medio 2018 handmatige rapportages ingericht en begin 2020 een verbeterde automatisering, om invalids zowel beter te kunnen herstellen als te monitoren. De cijfers gaan daardoor niet verder terug dan september 2018.
In de onderstaande grafiek is de totale voorraad invalids op bepaalde peilmomenten weergegeven. Zolang een bepaalde technische fout niet is opgelost, kunnen hierdoor invalids ontstaan bij de verwerking van een dergelijk gegeven en stijgt de totale voorraad. Een speciaal team is bij Dienst Toeslagen actief om de problematiek met invalids te adresseren. Door dit team worden bijvoorbeeld softwareverbeteringen aangebracht waardoor een groot aantal invalids in één keer wordt opgelost en een sterke daling te zien is in de grafiek. Zo heeft een upgrade van het technische platform van de Awir IT-service eind 2021 plaatsgevonden en is in september 2022 de registratie van bewoning aangepast. Zoals in de grafiek te zien is hierdoor het aantal invalids in deze perioden sterk afgenomen. Iedere daling in de grafiek is het gevolg van het doorvoeren van een dergelijke verbetering.
De totale voorraad invalids volgt uit de instroom van nieuw ontstane invalids en de uitstroom van afgehandelde invalids, waarvan de gegevens alsnog juist zijn verwerkt. De voorraad invalids in de ene maand bestaat dus voor een groot deel uit andere invalids dan de voorraad in de periode daaraan voorafgaand. Bij afhandeling van een invalid wordt het onderliggende probleem in de gegevensverwerking voor de burger opgelost, waardoor er geen verdere impact ontstaat. De impact voor de burger is afhankelijk van de tijd die nodig is voor afhandeling van een invalid. Naarmate bijvoorbeeld een onjuiste vaststelling van een partnerschap langer aanhoudt, kan de burger langer te veel toeslag ontvangen waardoor een (hogere) terugvordering ontstaat. Er zijn daarmee ook invalids die geen impact hebben op de burger. Enerzijds wordt een goed deel van de invalids binnen een week alsnog afgehandeld binnen TVS, anderzijds kunnen invalids betrekking hebben op gegevens die irrelevant zijn voor de betreffende toeslag; een verkeerde verwerking van een verhuizing heeft bijvoorbeeld geen invloed op de zorgtoeslag. Daarnaast ligt het aantal betrokken burgers lager dan het aantal invalids. Meerdere invalids kunnen namelijk betrekking hebben op één burger, waarbij de impact sterk afhangt van de aard van die invalids. Het gaat daarbij vaak om hetzelfde gegeven dat op verschillende plaatsen niet op de juiste wijze wordt verwerkt, waarbij de impact voor de burger niet zonder meer optelt.
Onder deze nuances is het lastig om de totale voorraad invalids en de mogelijke gevolgen daarvan in perspectief te plaatsen. Jaarlijks worden grofweg 40 tot 45 miljoen binnenkomende berichten verwerkt volgend uit wijzigingen van de burger, wijzigingen in gegevens uit basisregistraties en gegevens van derden en wijzigingen vanuit de behandeling binnen Dienst Toeslagen. Al deze wijzigingen leiden tot een veelvoud aan losse «berichtverwerkingen» binnen de verschillende IT-systemen. Het gaat daarmee om vele honderden miljoenen verwerkingen per jaar, die allemaal in meer of mindere mate tot een invalid kunnen leiden. De totale voorraad invalids is daarmee een fractie van het totaal aantal verwerkingen waar de systemen mee te maken krijgen, waarbij ook niet iedere invalid leidt tot nadelige gevolgen voor de burger. Dat neemt echter niet weg dat de gevallen waar een invalid wel leidt tot nadelige gevolgen ontzettend vervelend zijn en waar Dienst Toeslagen zich voor blijft inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Hoe verklaart u het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS?
Ondanks het aanbrengen van softwareverbeteringen, blijft het aantal invalids stijgen. Dit heeft te maken met het volume en de complexiteit van de gegevensverwerkingen waar de Awir-service mee te maken krijgt. TVS dient een steeds groter wordende hoeveelheid gegevens te kunnen verwerken. Enerzijds omdat de populatie toeneemt en anderzijds omdat het aantal berekeningsjaren in TVS toeneemt, waarvan ieder jaar vele mijloenen gegevens omvat. Daarnaast vinden door de jaren wijzigingen plaats in wet- en regelgeving, waarop de systemen initieel niet altijd zijn gebouwd. Additionele wet- en regelgeving en specifieke uitzonderingen die daarbij worden gecreëerd, vragen meer en vaak ingewikkeldere rekenregels en/of gegevenskoppelingen, waarmee het IT-landschap steeds complexer wordt en de kans op fouten toeneemt.
Voorbeelden van aanpassingen in wet- en regelgeving die voor de burger ontegenzeggelijk een verbetering zijn maar de complexiteit van gegevensverwerking vergroten zijn bijvoorbeeld de omvangrijke wijziging met betrekking tot de aanvang van een partnerschap per eerste van de maand volgend op het ontstaan van een partnerschap en niet langer met terugwerkende kracht tot 1 januari van het berekeningsjaar. Kleinere recente wijzigingen betreffen de uitzonderingen op partnerschappen voor burgers in de noodopvang of in detentie. Voor andere wet- en regelgeving, die meer algemeen invloed hebben op registratie en koppeling van gegevens kan bijvoorbeeld worden gedacht aan wijzigingen die voortvloeien uit de AVG. Dergelijke wijzigingen creëren allen gewenste verbeteringen voor burgers, maar vragen in samenhang steeds meer van de systemen van Dienst Toeslagen.
De stijgende complexiteit in het IT-landschap die hieruit voortvloeit, vereist daarom een steeds grotere inzet binnen beheer en onderhoud van de systemen. Dit concurreert met de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving en gewenste verbeteringen in de dienstverlening, waardoor niet altijd de gewenste capaciteit kan worden ingezet op het voorkomen van invalids door het aanbrengen van verbeteringen in de systemen. Bovendien is door accumulatie van wijzigingen en de groeiende hoeveelheid gegevens op termijn mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk om de continuïteit van de systemen zo lang als nodig te borgen.
Hoe ontstaat een invalid bij de Awir-service TVS?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 1 en 2, komen invalids in verschillende vormen voor en ontstaan deze door technische fouten tijdens de verwerking van gegevens. Het ontstaan van invalids bij de Awir-service van TVS, die zorgt voor de vaststelling van partnerschappen, is vooral het gevolg van het volume van gegevensverwerking, de complexiteit van de vereiste verwerking en beperkingen in de performance: er moet meer data tegelijk verwerkt worden dan de Awir-service aankan.
Klopt het dat dit tot gevolg kan hebben dat zelfs bij mensen die correct het inkomen van henzelf en hun partner hebben opgegeven, een te hoog voorschot wordt verstrekt voor bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag en dat zij daarmee bij de definitieve aangifte geconfronteerd kunnen worden door een hoge invordering?
Helaas kan het inderdaad in bepaalde situaties voorkomen dat invalids leiden tot (hoge) terugvorderingen voor de aanvragers. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een partnerschap in eerste instantie onterecht niet wordt vastgelegd in TVS en dit later met terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd. De toeslag wordt dan opnieuw berekend met de inkomens van beide partners in plaats van alleen het inkomen van de aanvrager. Het verschil moet dan in beginsel worden terugbetaald. Dit komt niet alleen bij de definitieve beschikking naar voren, maar kan ook gedurende het jaar zijn, in de voorschotfase, als het partnerschap op dat moment wordt hersteld in TVS. In dat geval wordt in de eerste plaats de hoogte van het voorschot in het resterende tijdvak aangepast en ontstaat enkel een terugvordering wanneer reeds meer voorschot is uitgekeerd dan waar de burger in dat toeslagjaar in totaal recht op heeft.
Welke andere gevolgen zijn denkbaar voor mensen die als «invalid» uit de Awir-service TVS komen?
Een invalid gerelateerd aan de Awir service kan tot gevolg hebben dat een partnerschap ten onrechte niet wordt vastgelegd of dat een partnerschap onterecht langer doorloopt. Voorbeelden van gevolgen van deze invalids zijn:
Kunt u aangeven hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen omdat zij als invalid uit de Awir service TVS kwamen?
Een invalid heeft betrekking op een onjuiste verwerking van een gegeven van een burger. Er kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld ten onrechte geen partnerschap worden vastgesteld waardoor een te hoog voorschot wordt uitgekeerd, vervolgens kan om die reden een terugvordering volgen. Een terugvordering kan echter ook om andere redenen ontstaan, bijvoorbeeld vanwege een hoger dan verwacht inkomen. Zoals ook in antwoord op vraag 1 geschetst, is het daarom niet goed mogelijk om een direct verband tussen een foute verwerking en een terugvordering te leggen. Hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen als gevolg van een invalid en hoe hoog deze terugvorderingen waren, is daarom helaas niet exact te achterhalen. De gevallen waar een invalid leidt tot nadelige gevolgen voor burgers zijn zeer onwenselijk. Dienst Toeslagen blijft zich dan ook inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe hoog deze terugvorderingen waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u om met mensen die – enkel omdat zij als invalid uit het systeem kwamen – compleet buiten hun schuld te maken kregen met hoge terugvorderingen waar zij niet (direct) aan kunnen voldoen?
Allereerst is het heel vervelend dat aanvragers, door een fout in het systeem van Dienst Toeslagen, worden geconfronteerd met een (hoge) terugvordering. Hoe daarmee wordt omgegaan, is afhankelijk van het feit of de invalid wordt opgemerkt voor of nadat de toeslag definitief is beschikt.
Als de toeslag definitief is vastgesteld, dan wordt de definitieve beschikking in principe niet meer in het nadeel van de burger herzien, wanneer deze volgt uit een fout van Dienst Toeslagen. Ook in dit geval, wanneer bekend wordt dat het partnerschap niet op de juiste wijze is vastgesteld bij de definitieve beschikking, wordt deze vaak niet herzien en mag de burger de toeslag veelal houden.
Als het gaat om een invalid tijdens de voorschotbeschikking, dan wordt na afhandeling van deze invalid het voorschot opnieuw berekend. Uitgangspunt hierbij is dat Dienst Toeslagen de toeslag op een juiste wijze wil vaststellen. Als invalids langer aanhouden dan zes maanden, worden deze uit voorzorg doorgestuurd naar de kantoorprocessen waar deze door een behandelaar handmatig worden beoordeeld. Herberekeningen kunnen desalniettemin leiden tot een terugvordering, als reeds teveel voorschot is uitgekeerd ten opzichte van het jaarrecht. Voor terugbetaling van teveel ontvangen voorschot kan de burger gebruik maken van de standaard betalingsregeling van 24 maanden of van een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening gehouden wordt met de draagkracht, wanneer de burger over onvoldoende financiële middelen beschikt om de teveel uitbetaalde toeslag terug te betalen. Daarnaast bestaat in zijn algemeenheid ruimte om een vordering te matigen indien een individuele casus daartoe aanleiding geeft. De beoordeling daarvan is een individuele belangenafweging. Als een fout aan de zijde van Dienst Toeslagen mede de oorzaak is van een onjuist voorschot wordt dat betrokken bij de beoordeling of matiging aan de orde is. Alleen het feit dat een vordering door een invalid komt is niet per definitie een reden om een terugvordering niet op te leggen of te matigen.
Vanaf het moment dat u wist van het probleem van de invalids, welke stappen heeft u gezet om de burger gericht en vooraf te waarschuwen dat dit probleem bij ze op kan treden?
Invalids zijn onverwachte fouten in de verwerking van een gegeven van een burger. Omdat vooraf niet voorspelbaar is of zich een dergelijke situatie zal voordoen is ook niet goed mogelijk om een burger hiervoor gericht te waarschuwen. De burger wordt er in algemene zin wel op gewezen om de gegevens, waarmee de toeslag is berekend, tijdig te wijzigen en altijd goed te controleren, zodat de toeslag juist wordt berekend, bijvoorbeeld met communicatiecampagnes zoals «Check, Pas aan en door». Dit draagt bij aan het beperken van de gevolgen van verkeerde registratie van gegevens en foutieve systeemverwerkingen. Voorafgaand aan het berekenen van het nieuwe toeslagrecht voor het komende jaar, zal specifieker de aandacht worden gevestigd op het belang van het controleren van gegevens. Niet specifiek in relatie tot problemen vanwege invalids, maar gericht op het controleren of (gewijzigde) gegevens juist geregistreerd staan en of de burger relevante wijzigingen voor het komende toeslagjaar voorziet. Via campagnes, website, social media, als ook het attenderen van hulp- en dienstverleners, wordt hieraan aandacht besteed. Daarnaast is vanaf dit jaar voorzien dat alle burgers hun voorschotberekening voor het nieuwe toeslagjaar ook weer op papier zullen ontvangen, en niet alleen digitaal in hun Berichtenbox en in Mijn toeslagen. De papieren voorschotbeschikking zal de attentiewaarde en het bewustzijn bij burgers verhogen om hun gegevens in de toeslagaanvraag te controleren.
Hoe is opvolging gegeven aan het advies van 3 september 2021 om in overleg met de adviseur menselijke maat te voorkomen dat burgers met terugvorderingen worden geconfronteerd, juist omdat ze geen invloed hebben gehad op de tekortkomingen in de systemen?
In de eerste plaats zet Dienst Toeslagen een team in dat specifiek ingericht is om invalids zoveel mogelijk tegen te gaan en terugvorderingen te voorkomen. Toch kan het voorkomen dat invalids zich voordoen en het teveel uitbetaalde bedrag terugbetaald dient te worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, worden invalids die langer aanhouden dan zes maanden uit voorzorg doorgezet naar het kantoorproces, waar deze handmatig worden beoordeeld. Daarbij wordt, eventueel in samenspraak met de vaktechnische lijn en de adviseur menselijke maat, gekeken of er aanleiding is om een terugvordering te matigen. Ook dan kan het voorkomen dat toch het onterecht ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Burgers kunnen dan bij het terugbetalen van teveel ontvangen toeslag gebruik maken van een betalingsregeling (naar draagkracht).
Op welke manieren heeft u de Kamer geïnformeerd over het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS en de mogelijke gevolgen hiervan?
Specifiek over de technische details van invalids is uw Kamer niet geïnformeerd. Dit betreft een specifiek technisch probleem in het kader van de IV-voorzieningwaarvoor oplossingen gezocht dienen te worden binnen de uitvoering van het toeslagenstelsel en waarover niet op detailniveau wordt gerapporteerd aan uw Kamer. Experts binnen Dienst Toeslagen werken hard om het aantal invalids terug te dringen en het ontstaan van nieuwe invalids te voorkomen.
Wel is in zijn algemeenheid, in de eerste Stand van de uitvoering – Toeslagen 20212, de Kamer specifiek om aandacht gevraagd voor de doorwerking in de IV-systemen van complexe wet- en regelgeving. Daarin is onder andere aangegeven dat er een toenemende mate van instabiliteit ontstaat en structureel ruimte nodig is voor beheer en onderhoud. De problemen met invalids vormen een concrete uitwerking van deze instabiliteit binnen de IV-systemen. In reactie hierop3, heeft mijn ambtsvoorganger het belang aangegeven dat opdrachtgevers, eigenaar (het Ministerie van Financiën), kabinet en Tweede Kamer, Dienst Toeslagen van de juiste randvoorwaarden voorziet, in het bijzonder een uitvoerbare en behapbare veranderagenda, opdat er ook ruimte is voor investeringen in continuïteit. In verschillende gremia voeren deze partijen gezamenlijk met Dienst Toeslagen gesprekken om de continuïteit te borgen. In uitvoeringstoetsen bij nieuwe wetsvoorstellen heeft Dienst Toeslagen hiervoor blijvend aandacht gevraagd door zorgen over het IV-portfolio expliciet te maken en de noodzaak tot herprioritering en risico’s op procesverstoringen te benadrukken. Iedere wijziging in wet- en regelgeving voegt potentieel extra complexiteit toe aan de systematiek. Dit betekent niet dat we in zijn geheel geen wijzigingen kunnen doorvoeren, maar wel dat we hier bewust mee om moeten gaan en een goede risicoafweging moeten maken.
Waarom heeft u dat de juiste hoeveelheid informatievoorziening aan de Kamer gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke manier werkt u aan het terugdringen van het aantal invalids?
Een speciaal team is opgezet met als specifiek doel de performance en invalid problematiek van TVS te adresseren. Door het team worden invalids geanalyseerd en oplossingen bedacht. Oplossingen kunnen systeemtechnisch van aard zijn of kunnen bestaan uit procedurele maatregelen. Zo is dit team verantwoordelijk voor de voorbeelden van verbeteringen genoemd in antwoord op vraag 1, waardoor het aantal invalids in die perioden sterk is gedaald. Het is helaas niet uit te sluiten dat er bij een systeem met de omvang en complexiteit van TVS bij de verwerking van zoveel gegevens een technische storing kan ontstaan. In veel van de gevallen worden deze storingen gelukkig opgelost en ondervindt de burger hier niet tot nauwelijks hinder van. Dat neemt niet weg dat elke keer dat een burger (een deel van het) reeds ontvangen voorschot terug dient te betalen vervelend is.
Op termijn is mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk. De keuze hiervoor moet worden bezien in samenhang met de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel binnen de kinderopvang en de keuzes die aan een volgend kabinet worden voorgelegd rondom het traject «toekomst toeslagen» waarin alternatieven voor, of fundamentele herzieningen van het huidige toeslagenstelsel verkend worden. Van belang is daarbij om, in samenhang met deze trajecten, te bezien wat er nodig is om de continuïteit van de systemen binnen Dienst Toeslagen zo lang als nodig te borgen.
Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
Kunt u uw reactie geven op het oordeel van de rechtbanken Overijssel en Rotterdam dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van mensen in het toeslagenschandaal en aansprakelijk is voor de geleden schade?1, 2
Ja, dat kan. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Daarmee is het niet nodig dat de onrechtmatigheid van een besluit vaststaat, voordat een gedupeerde ouder volledig wordt gecompenseerd.
Beide rechtbanken hebben voor recht verklaard dat bij de totstandkoming van verschillende kinderopvangtoeslag-besluiten (KOT-besluiten) in het verleden door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De rechtbanken hebben geoordeeld dat de Staat onvoldoende heeft aangetoond dat Dienst Toeslagen in het verleden bij de totstandkoming van KOT-besluiten voldoende rekening heeft gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
De Staat verenigt zich met het oordeel van de rechtbank Rotterdam en erkent daarmee de aansprakelijkheid voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in die jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders een wijziging van hun inkomen hebben doorgegeven, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt echter tegen dit vonnis van de rechtbank Overijssel geen hoger beroep ingesteld. De Staat heeft ervoor gekozen om in eventuele toekomstige zaken op dit specifieke punt het verweer wel te voeren waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de lijn van de rechtbank Rotterdam, en zo nodig zal de Staat dan in hoger beroep gaan.
Kunt u aangeven op welke punten de rechtbanken oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld? Hoe reageert u op die punten?
Ja. De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de Staat bij de besluiten in het kader van de kinderopvangtoeslag onrechtmatig tegenover de ouders heeft gehandeld. De ouders hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2005, 2006 en 2008 t/m 2015.
De rechtbank Overijssel heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat (achteraf) niet heeft aangetoond dat in het verleden bij de totstandkoming van de besluiten er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aangenomen. De Staat heeft daarmee in het verleden onrechtmatig gehandeld bij de besluitvorming
De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de Staat bij de terugvorderingsbeschikkingen in het kader van kinderopvangtoeslag, onrechtmatig jegens de ouders heeft gehandeld. De eisers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2009 t/m 2012. Ten aanzien van het jaar 2012 is de aansprakelijkheid afgewezen, maar ten aanzien van de jaren 2009 t/m 2011 is dat wel toegewezen.
De rechtbank Rotterdam heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en baseert het onrechtmatig handelen onder meer op de uitlatingen van de Staat over de problemen bij de kinderopvangtoeslag.
Zoals hierboven aangegeven, volgt de Staat de redenering van de rechtbank Rotterdam. De Staat volgt de redenering van de rechtbank Overijsel ten dele, namelijk alleen voor de jaren waarvoor UHT compensatie heeft gegeven. Voor een verdere duiding op deze punten verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 mei jl.3
Waarom heeft de Landsadvocaat in deze zaken bepleit dat bij toekenning van de vordering deze civiele rechtsgang de hersteloperatie (gestoeld op bestuursrechtelijke leest) doorkruist? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
De civiele rechtsgang legt extra druk op de uitvoering van de hersteloperatie die is bedoeld om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Die ruimhartige compensatie is vormgegeven door forfaitaire bedragen, het aannemelijk maken – en niet stellig bewijzen – van schade, een schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten. Dit waarborgt dat via de bestuursrechtelijke route ten minste, maar naar verwachting meer, wordt voldaan aan de schadevergoeding via het civiele recht.
De Staat is in deze civielrechtelijke zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Waarom heeft de Landsadvocaat gesteld dat de ouders geen belang hebben bij hun vordering? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden, hun schulden worden opgelost, en zij krijgen brede hulp van gemeenten. De ouders in deze zaken zijn erkende gedupeerden zodoende is de gang naar de civiele rechter niet noodzakelijk om hun schade volledig vergoed te krijgen.
De Staat is in deze zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Kunt u reageren op de overweging van de rechtbank dat de rechtsgang bij de bestuursrechter onvoldoende rechtsbescherming bood, waardoor deze ouders bij de civiele rechter alsnog om rechtsbescherming kunnen vragen?
U vraagt of er wordt erkend dat de gedupeerde ouders in het verleden onvoldoende rechtsbescherming genoten via de bestuursrechtelijke weg. De Staat berust in het oordeel van de rechtbank Rotterdam en is het ermee eens dat in het verleden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende werd getoetst. Er is in het verleden veel fout gegaan bij de kinderopvangtoeslag. De uitvoering, rechtspraak en wetgever hielden onvoldoende rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In oktober 2019 heeft de Raad van State de desbetreffende wetsbepalingen anders uitgelegd. Zij overweegt:
De Raad van State erkent dat zij ouders die in de problemen zijn gekomen niet de rechtsbescherming heeft geboden waar zij op mochten rekenen en opgemerkt dat hij in zijn rechtspraak eerder had moeten overgaan tot het «inlezen» van de evenredigheidstoets in de Wko en Awir. Volgens de Raad van State had dat eerder gekund en eerder gemoeten. Daar sluit de Staat zich bij aan.
Erkent u het gebrek aan rechtsbescherming via de bestuursrechtelijke weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het oordeel van de rechters in de civiele rechtszaken te accepteren en niet in hoger beroep te gaan? Zo nee, welke procesbelang heeft de Staat nog richting deze gezinnen die erkend gedupeerd zijn?
De Staat zal in beide zaken met betrekking tot het onrechtmatig handelen niet in hoger beroep gaan. Voor toekomstige zaken zal de Staat geen verweer voeren in jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Hij zal daarbij aangeven het vonnis van de rechtbank Rotterdam te volgen. Voor verdere duiding en weging van deze beslissing wordt u verwezen naar de begeleidende Kamerbrief en de Kamerbrief van 9 mei jl.4
Kunt u uitgebreid de keuze weergeven waarom er wél in hoger beroep moet worden gegaan?
Niet van toepassing.
Kent u de uitspraken in de bestuursrechtelijke zaken Midden Nederland en de zaak Rotterdam?
Ja.
Kunt u aangeven welk oordeel van de rechter in de bestuurszaken u gaat volgen als het gaat om de beslistermijnen?3, 4, 5
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de lijn die rechters hanteren in het kader van beroepen niet-tijdig beslissen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak minder snel behandeld worden dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 9 mei jl., is daarom tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam wordt tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Dat laat onveranderd dat de besluitvorming in de betrokken zaken voortvarend ter hand wordt genomen en er zo snel mogelijk wordt beslist.
Zowel de ouders als de UHT hebben baat bij een uniform beleid met betrekking tot de termijnen. Beide rechtbanken betrekken bij de oordeelsvorming de achterstanden in het kader van de hersteloperatie, maar hanteren daarbij een andere balans. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. In hoger beroep zal de Afdeling bestuursrechtspraak worden gevraagd zich daarover uit te laten. In toekomstige zaken zal de UHT rechtbanken verzoeken om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Midden-Nederland heeft geboden.
Erkent u dat het meest zorgvuldig is om de uitspraak van Rotterdam te volgen als het gaat om de beslistermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. Ondertussen wordt in beide zaken waarover de rechtbanken zich hebben uitgelaten zo voortvarend mogelijk een beslissing genomen. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam is een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de opgelegde beslistermijn niet kan worden gehaald.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Er wordt continu gekeken naar verdere maatregelen om de hersteloperatie te versnellen. In de afgelopen VGR zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de integrale beoordelingen en de bezwaar afhandeling significant te versnellen. UHT werkt hard om deze maatregelen te implementeren en ouders zo snel mogelijk herstel te bieden. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken of de processen voor schadeafhandeling, bezwaren, en dossierverstrekking. De toetssteen is en blijft of maatregelen betekenen dat het proces voor ouders uiteindelijk sneller is afgerond. Over versnellingsmaatregelen wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller een beslissing over geclaimde werkelijke schade krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het proces van het vaststellen van werkelijke schade vergt een individuele beoordeling en veel maatwerk. Het vergt ook de nodige expertise die de hersteloperatie heeft verkregen via de Commissie Werkelijke Schade. Er wordt continu gekeken – in lijn met de Kamerbrief van de Minister-President van 31 maart jl. – om het proces van werkelijke schade te versnellen voor de ouders, zoals ook het proces rondom dossiers of het proces in bezwaar. De toetssteen van iedere maatregel blijft of deze het proces voor ouders versneld en uitvoerbaar is.
Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep rond het volledig verstrekken van een dossier heeft geschikt?6
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de vragen 15 t/m 17 wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op (de inhoud van) individuele zaken.
Uitgangspunt dat er altijd vanuit Dienst Toeslagen wordt gezocht naar een optie om er samen met ouders uit te komen. Bij het verstrekken van dossiers wordt dan ook contact opgenomen met de verzoeker om te kijken waar de informatiebehoefte ligt. In het algemeen kan worden gezegd dat het uitgangspunt is om niet te procederen tenzij. Een voorbeeld hiervan is dat het verstrekken van dossiers ook kan raken aan de veiligheid van medewerkers of andere derden.
Wat was de reden om deze zaak na bijna vier jaar toch met een schikking af te sluiten?
Als er een werkbare optie is om een juridische procedure te vermijden dan zal die optie voor Dienst Toeslagen de voorkeur hebben. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek en uiteindelijk is er een werkbare optie gekomen waar beide partijen zich in konden vinden.
Kunt u aangeven wat het procesbelang van de Belastingdienst/Toeslagen in dit hoger beroep was?
De wens van Dienst Toeslagen is om zo transparant mogelijk te zijn bij het verstrekken van dossiers. Daarbij is ze gebonden aan de geldende wet- en regelgeving zoals privacywetgeving of de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dienst Toeslagen wil daarnaast ook de veiligheid (online) garanderen van haar medewerkers en andere derden. Daarmee zit er een grens aan wat er kan worden verstrekt in een dossier.
Wat is de reden dat dit hoger beroep bijna vier jaar «op de plank» heeft gelegen bij de Raad van State? Heeft de Belastingdienst/Toeslagen oorzaak gegeven voor vertraging, zo ja welke?
Nee, een juridische procedure vergt tijd, zeker als dit ingewikkeld is en er meerdere stappen moeten worden gezet bij de Raad van State.
Wat zijn de kosten van de Landsadvocaat in de vijf bovengenoemde zaken?
De kosten voor de Landsadvocaat inzake het onrechtmatig handelen bedragen respectievelijk 72 duizend en 77 duizend euro.
De bestuursrechtelijke procedures die zien op beroepen niet tijdig beslissen zijn in één verzameldossier gedeclareerd. Dit is in 2019 zo afgesproken. Dit houdt dus in dat er algemeen gedeclareerd wordt op deze dossiers. Het is dus ook niet te achterhalen wat voor kosten de Landsadvocaat heeft gemaakt voor deze zaak.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De uitspraak op 14 april 2023 van de Rechtbank Midden-Nederland waarin een nadere beslistermijn voor alle zaken bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tot juli 2024 wordt uitgesteld |
|
Pieter Omtzigt |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023 (hierna: de uitspraak) waarin onder meer is overwogen: «De rechtbank zal in beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen in UHT-zaken voortaan in beginsel bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024, waaraan een dwangsom zal worden verbonden.»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van overweging 36 uit de uitspraak, die luidt: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»?
Ja.
Deelt u de mening, dat als de rechter geen rechtsbescherming meer kan bieden, dat een inbreuk vormt op de fundamentele beginselen van de rechtsstaat, artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgen het recht op een eerlijk proces. De artikelen schrijven voor dat eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van diens zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter die bij de wet is ingesteld. Artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM schrijven een redelijke termijn voor van een proces bij de rechter; de bepalingen zien niet op besluiten van bestuursorganen.
De rechtbank Midden-Nederland geeft aan dat de rechtsbescherming die de rechter bij trage besluitvorming kan bieden beperkt is. Daarmee zegt de rechtbank Midden-Nederland niet dat rechtsbescherming ontbreekt. De rechtbank Midden-Nederland is in korte tijd geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid UHT-zaken waarin niet tijdig is besloten op bezwaar. Juist omwille van de rechtsbescherming heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien om de procedures in een bredere context te willen bespreken en te kiezen voor een afdoening waarbij rekening wordt behouden met de collectieve belangen van alle gedupeerde ouders die in afwachting zijn van een beslissing van de UHT. Deze bijzondere wijze van afdoening bestaat uit het opleggen van een beslistermijn tot 1 juli 2024 met een daaraan gekoppelde dwangsom. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij, vanwege de grootschaligheid van de hersteloperatie en de daaruit volgende grote hoeveelheden beroepen vanwege niet tijdig beslissen, de situatie van het niet tijdig beslissen in UHT-zaken een bijzonder geval vindt in de zin van artikel 8:55d, derde, lid van de Awb. Op grond van deze bepaling staat het de rechter vrij in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen of een andere voorziening te treffen. Van het ontbreken van rechtsbescherming door de rechter is dus geen sprake. Evenmin is sprake van schending van de Grondwet of het EVRM.
Overigens maakt de rechtbank Midden-Nederland een andere afweging dan de rechtbanken Rotterdam en Amsterdam, die kiezen voor een kortere beslistermijn.
Gaat de staat tegen deze uitspraak in hoger beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit de brief aan uw Kamer van 9 mei 20232, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zowel hoger beroep in tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland, als tegen de latere uitspraak van rechtbank Rotterdam. De huidige situatie is onwenselijk omdat het zou betekenen dat een ouder uit Rotterdam eerder wordt geholpen door UHT dan een ouder die in Utrecht woont. Daarom is het noodzakelijk om hoger beroep aan te tekenen zodat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich kan uitspreken over een uniform beleid ten aanzien van de opgelegde termijn in beide zaken en daarmee duidelijkheid creëert over de gerechtelijke beslistermijnen.
Bent u het ermee eens, dat door de uitspraak de gang naar de rechter feitelijk is afgesneden en dit in strijd is met de toezegging dat de gang naar de rechter open blijft, zoals gedaan in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 151, nr. 7)?
Ouders hebben onveranderd het recht een beroep niet-tijdig beslissen in te dienen. Ik wijs op rechtsoverweging 36 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»
Tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld, net als tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam. De Afdeling bestuursrechtspraak wordt in die hoger beroepen gevraagd zich uit te laten over een passende beslistermijn als er een beroep niet tijdig beslissen wordt ingediend.
Bent u zich ervan bewust, dat de ouders die destijds al door de overheid, rechtbanken en de Raad van State in de steek zijn gelaten, nu weer door de rechter in de steek worden gelaten en welke emotionele wond hiermee weer wordt opengemaakt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Het wachten op duidelijkheid heeft grote impact op ouders. Dat blijkt ook duidelijk uit de gesprekken die ik regelmatig met ouders voer. Ik betreur het dat ouders lang moeten wachten, daarom wordt blijvend gekeken naar maatregelen om te versnellen. Uw Kamer wordt daarover meegenomen in de Voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds. Voor de goede orde wijs ik op rechtsoverweging 35 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever dacht dat een structurele termijnoverschrijding vanwege onrealistische wettelijke termijnen zich alleen zou voordoen in uitzonderingsgevallen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de wetgever met de procedure vanwege niet tijdig beslissen toen toch vooral voor ogen had dat zich soms individuele en daarmee incidentele gevallen zouden voordoen waarin de besluitvorming werd vertraagd en waarin die beroepsprocedure en de dreiging daarvan een oplossing kunnen bieden. Toen is niet voorzien dat de wetgever dertien jaar later zelf een grootschalige en structurele situatie zou laten ontstaan waarin een bestuursorgaan blijvend niet op tijd kan beslissen vanwege onrealistische beslistermijnen. De rechtbank wijst erop dat het niet de bestuursrechter is, maar juist de wetgever zelf die iets kan doen aan die onhaalbare wettelijke beslistermijnen.»
Heeft u kennisgenomen van overweging 41 van de uitspraak: «De praktijk leert dat alleen al het maken van een dossier tijdrovend kan zijn en dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen.»?
Ja.
In hoeveel gevallen heeft de rechtbank tevergeefs om een dossier gevraagd?
Via de Raad voor de Rechtspraak is aan de rechtbank gevraagd in hoeveel gevallen hier sprake van is geweest. De Raad voor de rechtspraak meldt dat deze vraag niet beantwoord kan worden omdat deze informatie niet wordt geregistreerd. De opmerking in de betreffende uitspraak «dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen» is gebaseerd op ervaringen van rechters en gerechtsjuristen die deze zaken behandelen. De betreffende rechtbank kreeg vanaf het najaar van 2022 de indruk dat er regelmatig geen stukken of niet alle gevraagde stukken meer door verweerder werden ingediend, ondanks dat hier om werd gevraagd.3 De inzet is om altijd te voldoen aan een gerechtelijk verzoek tot het leveren van stukken in een procedure. De laatste tijd lijkt er een verbetering op te treden en worden er weer meer verweerschriften inclusief onderliggende stukken ingediend.
Wat zijn de redenen waarom het maken van een dossier tijdrovend is?
In het kader van beroepen niet tijdig beslissen is de tijdrovendheid niet gelegen in het samenstellen van het individuele dossier, wel in de hoeveelheid dossiers die in het kader van beroepen niet tijdig beslissen moeten worden samengesteld. Het dossier in het kader van een beroep niet-tijdig beslissen hoeft niet of slechts heel beperkt gelakt te worden. Het bevat de stukken waaruit duidelijk wordt welke procedure er loopt, de termijnen en doorgaans de communicatie met verzoeker over de beslistermijn zodat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gegrondheid van een beroepen de te gunnen termijn om alsnog te besluiten. In het verweerschrift wordt daar nader op ingegaan en wordt aan de rechter een termijn gevraagd die UHT nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen.
In het algemeen kan worden gesteld dat het verstrekken van hersteldossiers aan ouders (en gemachtigden) tijdrovend is vanwege de noodzaak om bepaalde gegevens te anonimiseren.
Heeft de UHT een adequate applicatie waarmee alle informatie van een dossier van een slachtoffer van het toeslagenschandaal uit de verschillende systemen gehaald wordt en beschikbaar blijft als dossier in het hele proces? Kunt u een heel precies antwoord geven?
Uw vraag wordt opgevat in het kader van het dossier opstellen voor een beroep niet tijdig beslissen voor de rechtbank. Het dossier in het kader van een beroep niet tijdig beslissen wordt niet aan de hand van een applicatie samengesteld, maar wordt handmatig in elkaar gezet aan de hand van een inventarislijst. De stukken in dit dossier worden wel uit systemen gehaald (zoals Toeslagen Verstrekkingen Systeem of het Digitaal Archief Systeem van Toeslagen). Op basis hiervan wordt een beroepsdossier samengesteld (zie het antwoord op vraag 9).
Wel kijkt UHT naar de mogelijkheden om de rechtbank na indienen van het dossier beter te informeren over actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld als er een beslissing is genomen, terwijl het beroep niet tijdig beslissen nog aanhangig is.
Bent u ermee bekend dat het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden in bepaalde zaken dossiers niet geanonimiseerd aan advocaten verstrekt als deze dossiers noodzakelijk zijn voor de rechtsgang en aan de advocaten verzoekt deze dossiers niet te delen met cliënten? Is de Belastingdienst bereid het Gerechtshof hierin te volgen en dossier niet geanonimiseerd aan de advocaten te verschaffen, zodat het lakproces niet langer als reden gebruikt kan worden voor verdere vertraging?
Ja dat is bekend. Artikel 8:32, tweede lid, Awb biedt aan de rechter de mogelijkheid om kennisneming van stukken voor te behouden aan gemachtigden, als die kennisneming de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden. De rechter zit dan als tussenpartij tussen het verstrekken bij het dossier. Dat is anders bij de hersteloperatie toeslagen, waarbij dossiers worden verstrekt aan ouders (en gemachtigden).
In het kader van de hersteloperatie toeslagen spreekt het Ministerie van Financiën doorlopend met advocaten om te bekijken hoe het verstrekken van dossiers het beste kan worden vormgeven. Daarnaast wordt er in het kader van het versnellen van de hersteloperatie toeslagen eveneens gekeken hoe dossiers sneller worden kunnen geleverd. Rondom de volgende voortgangsrapportage wordt u daarover geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de bestuursrechter juist geïnformeerd door te stellen dat de meeste dossiers van ouders op 1 januari 2025 zullen zijn afgewikkeld?
De rechtbank is ter zitting geïnformeerd aan de hand van de Voortgangsrapportages, waaronder de prognoses van de 13e Voortgangsrapportage.
Uitgaande van die prognose kan – onder randvoorwaarden rondom onder meer de instroom en de opschaling van het personeel – voor 90% van het op dat moment verwachte eindtotaal van 63.000 aangemelde ouders, de integrale beoordeling in het eerste kwartaal van 2025 zijn afgerond.
Hebt u kennisgenomen van overweging 42 van de uitspraak: «Daar komt nog bij dat de rechtbank door de toename van het aantal UHT-zaken, zoals gezegd, bij lange na niet in staat is om daarop tijdig beslissingen te nemen, dus binnen de wettelijke termijn van acht weken. Door het grote aantal zaken lukt het simpelweg niet om die tijdig af te handelen, ook niet met een vereenvoudigde behandeling zonder zitting. De rechtbank handelt daardoor zelf inmiddels ook op grootschalige wijze in strijd met de wet. Dat was door de wetgever niet voorzien bij de totstandkoming van de beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen. De wetgever ging er toen nog van uit dat «eventuele extra inspanningen door de desbetreffende bestuursorganen om voortaan wel op tijd te beslissen, wellicht gecompenseerd kunnen worden door geringere inspanningen van de rechterlijke macht». Ook zou door de ingebrekestelling een «onnodige belasting van de rechter» worden voorkomen. Ook deze verwachting is voor de UHT-procedures niet uitgekomen. Integendeel: de vele beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen door de UHT dragen bij aan de overbelasting van de rechtspraak. Hoewel een individuele gedupeerde ouder zijn of haar zaak nog steeds kan versnellen met een beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen, wordt de effectiviteit van dat middel kleiner door de te lange doorlooptijden bij de rechtbank.»?
Ja.
Deelt u de mening dat als ook de rechtbank het aantal UHT-zaken niet meer aankan, de hersteloperatie is vastgelopen en daarmee de rechtsbescherming van ouders wederom wordt geschonden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, ben ik niet van mening dat de rechtsbescherming van ouders hier tekortschiet. Bij de hersteloperatie lopen een deel van de processen voorspoedig. Echter er zijn ook knelpunten. Aan deze knelpunten wordt hard gewerkt.
Er hebben zich veel meer ouders gemeld voor herstel dan bij de opzet van de hersteloperatie was voorzien. In de afgelopen voortgangsrapportage is gerapporteerd over de voortgang die wordt geboekt. Ten tijde van de 13e Voortgangsrapportage was van de 59.400 aanvragen de eerste toets gedaan. Tot en met eind 2022 hebben 20.400 uitsluitsel gekregen over de integrale beoordeling, door een beoordeling van UHT of omdat ouders zich na de eerste toets hebben afgemeld. Daarnaast heeft UHT prognoses afgegeven om – onder bepaalde randvoorwaarden – de integrale beoordelingen in Q1 2025 af te ronden. Desalniettemin wordt er continue gekeken om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen. Want als er niet tijdig wordt besloten is dit natuurlijk buitengewoon vervelend voor ouders.
Bij de hersteloperatie is op verschillende wijze rechtsbescherming voor ouders ingebouwd. De mogelijkheid om naar de rechter te stappen indien niet binnen de termijn wordt beslist is daar één van, net als het bezwaar proces. UHT spant zich tot het uiterste in om door de rechter gestelde termijnen te halen.
Deelt u de mening dat hiermede sprake is van schending van artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu toegang tot de rechter feitelijk onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, die mening wordt niet gedeeld, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. De toegang tot zowel de bestuurlijke als de civiele rechter staat te allen tijde open voor ouders en het recht op een eerlijk proces is geborgd. Ouders die om gegronde redenen een beroep niet tijdig indienen, krijgen onveranderd een uitspraak van de rechter, waarin een beslistermijn wordt opgelegd met een daaraan gekoppelde dwangsom. UHT spant zich maximaal in om door de rechter opgelegde termijnen te eerbiedigen.
Deelt u de mening dat wanneer de rechtspraak vastloopt en geen adequate rechtsbescherming meer geboden kan worden tegen de overheid, de grondbeginselen van de democratie worden geschonden en aanvaardt de regering hier de verantwoordelijkheid voor?
Rechtbanken bieden ouders rechtsbescherming in het kader van beroepen niet tijdig beslissen. Om die reden wordt in hoger beroep aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om een uniforme lijn vast te stellen.
Bent u bekend met het standpunt van de Belastingdienst (rechtsoverweging 34 van de uitspraak) dat een langere beslistermijn in de Wet hersteloperatie in strijd met het grondwettelijk rechtszekerheidsbeginsel zou zijn?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het stelselmatig overschrijden van termijnen dan a fortiori in strijd met de Grondwet is?
Nee. Uit de rechtsoverweging van de genoemde uitspraak leid ik af dat het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen betrekking heeft op de afweging van de wetgever om geen langere beslistermijnen voor beslissen op bezwaar in de wet op te nemen. Dit staat los van een rechterlijk oordeel in concrete zaken of sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de context en aard van een zaak, en is daarom in hoofdzaak aan de rechter om te beoordelen.
Heeft er op enige wijze overleg of correspondentie plaatsgevonden tussen de Raad voor de Rechtspraak en/of enige rechtbank of gerechtshof enerzijds en het Ministerie van Financiën, Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Belastingdienst of enig ander overheidsorgaan anderzijds, over de vertraging ontstaan bij de hersteloperatie en/of de (toename van) beroepen niet tijdige beslissing?
Dienst Toeslagen overlegt met meerdere rechtbanken, zoals Rotterdam en Midden-Nederland, over operationele aangelegenheden. De UHT is hier op een viertal momenten bij op aangehaakt. Daarvoor verwijs ik u eveneens naar de brief van 17 mei jl.4
Bij deze overleggen wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschattingen van de aantallen te verwachten zaken (onder meer voor de capaciteitsplanning en budgettering van de rechtspraak), de planning van zittingen (bijvoorbeeld om zittingen te kunnen clusteren) en over zaken als anonimiseren van procesvertegenwoordigers. Vanzelfsprekend worden tijdens voornoemde overleggen geen zaken besproken die de inhoud van (verwachte) zaken raken.
Tijdens enkele overleggen is ook gesproken over de verwachte aantallen beroepen niet tijdig beslissen in de hersteloperatie, het belang van uniforme beslistermijnen door de rechter en de termijn om een verweerschrift in te dienen.
In verweerschriften legt UHT neer om welke beslistermijnen wordt verzocht.
Indien overleg of correspondentie als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden, kunt u ons deze correspondentie of verslagen van overleg doen toekomen?
Ja. Deze verslagen zijn bijgevoegd bij brief van 17 mei jl.5
Wilt u deze vragen afzonderlijk uiterlijk over drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft niet binnen drie weken plaatsgevonden, bij brief van 9 mei 2023 heb ik aangegeven dat uitstel noodzakelijk is.
Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u het ermee eens dat het feit dat gezinnen met een loongerelateerde uitkering door aanvulling tot het sociaal minimum te maken kunnen krijgen met de afbouw van toeslagen, waardoor zij minder netto inkomen overhouden dan een koppel in de bijstand, vraagt om een structurele oplossing zonder aanvullende complexe regelingen die de betreffende mensen apart moeten aanvragen?
Ook het kabinet vindt een structurele oplossing dringend nodig. Doordat verschillende regelingen onbedoeld op elkaar inwerken, zijn mensen geconfronteerd met nadelige financiële effecten. De complexiteit van deze casus heeft ervoor gezorgd dat er te lang geen oplossing is gevonden. Juist deze complexiteit zorgt er ook voor dat we met de betrokkene partijen de uitwerking en uitvoering op zorgvuldige wijze vorm moeten geven. Een oplossing voor deze groep vergt gezamenlijke inspanning van kabinet, gemeenten, uitvoeringsorganisaties (zoals UWV, Belastingdienst en Dienst Toeslagen) en parlement. Het kabinet kijkt hierbij met name naar gerichte maatregelen om de problematiek op te lossen. Zoals toegezegd in de brief van 29 maart1 zullen wij de Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen van het zoeken naar oplossingsrichtingen.
Klopt het dat de enige mogelijke structurele oplossingen die aan deze voorwaarden voldoen het afschaffen van de toeslagen, of het afschaffen van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon zijn?
Nee, er zijn meer structurele oplossingen denkbaar. Het kabinet kijkt nu nogmaals naar gerichte structurele oplossingsrichtingen en zal uw Kamer vóór juni 2023 over de vorderingen informeren.
In hoeverre beoordeelt u het huidige sociaal minimum als toereikend?
Het kabinet heeft – mede op verzoek van de Tweede Kamer – de onafhankelijke Commissie sociaal minimum ingesteld. Deze commissie doet onderzoek naar de toereikendheid van het sociaal minimum. Gegeven het belang van het onderwerp is grondig onderzoek nodig en dat kost tijd. De commissie verwacht 30 juni 2023 haar rapport op te leveren. Het kabinet biedt dat rapport zo snel mogelijk en inclusief een kabinetsreactie aan het parlement aan. Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze onafhankelijke commissie. Het kabinet heeft ondertussen beleid gevoerd dat gunstig uitpakt voor mensen op het sociaal minimum. Zo heeft het kabinet per 1 januari 2023 het sociaal minimum verhoogd, gelijktijdig met de verhoging van het wettelijk minimumloon (WML). Daarnaast heeft het kabinet een historisch groot koopkrachtpakket samengesteld voor 2023 met onder meer een verhoging van de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Bent u het ermee eens dat het versneld afschaffen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon zonder compensatie voor de groep mensen die er daardoor op achteruit zou gaan onwenselijk zou zijn?
Het ineens afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand naar eenmaal AHK leidt tot een lager bijstandsniveau. Indien de dubbele AHK per 1 januari 2023 volledig zou zijn afgebouwd – in plaats van de 1,6 maal AHK waarmee per 1 januari 2023 feitelijk wordt gerekend – dan zou een alleenstaande in 2023 in totaal circa € 1.200 en een paar in totaal circa € 1.700 minder bijstand ontvangen. Dat zou neerkomen op ongeveer een netto-maanduitkering minder. Omdat bijstandsgerechtigden al het maximale toeslagbedrag ontvangen, zouden hier ook geen hogere toeslagen tegenover staan. In de brief van 29 maart jl. hebben wij gewezen op de substantiële negatieve inkomenseffecten die het ineens afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand zou hebben, en aangegeven dat het kabinet hier niet voor kiest.
Zou het mogelijk zijn de dubbele AHK in het referentieminimumloon versneld af te bouwen zonder negatieve inkomenseffecten voor de betrokken groep door de minimumuitkeringen op een andere manier te verhogen, bijvoorbeeld via de algemene heffingskorting (AHK) of het wettelijk minimumloon (WML)?
Er zijn meerdere manieren om de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand af te bouwen zonder dat dit leidt tot een lager bijstandsniveau, bijvoorbeeld door 1) gelijktijdig het WML te verhogen, 2) de AHK te verhogen of 3) door de koppelingssystematiek van de bijstand aan te passen (af te stappen van de koppeling met 50% per lid van een paar en 70% voor alleenstaanden). Bij gelijktijdige verhoging van het WML zou ook de aanvulling stijgen die het UWV via de Toeslagenwet (TW) kan geven, de TW vult paren immers aan tot maximaal brutoWML. De inkomensgrenzen in de huur- en zorgtoeslag stijgen ook bij een WML-verhoging. Een WML-verhoging is echter kostbaar, omdat dit naast de bijstand nog op tal van andere regelingen doorwerking heeft, zoals de AOW en het (maximum)dagloon in de loongerelateerde uitkeringen. Ook kunnen er arbeidsmarkteffecten optreden omdat het WML stijgt. Een verhoging van de AHK bereikt in principe alle belastingplichtigen in de eerste schijf van de inkomstenbelasting (belastbaar inkomen tot € 73.031 in 2023), waardoor zij minder belasting betalen. Daarmee heeft een AHK-verhoging, net als een hoger WML, een breder bereik dan enkel de alleenverdieners die minder toeslag ontvangen dan een relevant paar met enkel een bijstandsuitkering. Daarbij zou een hogere AHK het verschil in belastingdruk tussen alleenverdieners en tweeverdieners vergroten, omdat de AHK enkel tegen het eigen inkomen wordt verzilverd. Ook leidt een hogere maximale AHK tot een steilere afbouw van de AHK, omdat de AHK volledig is afgebouwd bij het aanvangspunt van het toptarief in de inkomstenbelasting (dat niet opschuift bij verhoging van de maximale AHK). Het aanpassen van de koppelingssystematiek in de bijstand zou een inkomensterugval bij bijstandsgerechtigden voorkomen. Dit doet echter niets voor het inkomen van alleenverdieners met een UWV- of private uitkering (voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid) die minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met enkel een bijstandsuitkering, en biedt daarmee voor hen geen soelaas. Hetzelfde geldt voor andere maatregelen die specifiek het inkomen van bijstandsgerechtigden verhogen, maar niet dat van de getroffen alleenverdieners.
Het bovenstaande toont de complexiteit van het stelsel van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet daarom de ambitie uitgesproken om de toeslagen af te schaffen en het belastingstelsel te vereenvoudigen en hervormen. Daarnaast loopt momenteel het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid. Het IBO-rapport en de kabinetsreactie daarop ontvangt u voor de zomer.
Ziet u nog andere mogelijkheden voor compensatie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doel van de Wet Geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon was dat werken bleef lonen ten opzichte van een minimumuitkering, en dat het gat tussen het wettelijk minimumloon en een minimumuitkering niet te klein werd?
Ja, dat klopt. Bij indiening van het wetsvoorstel in 2011 berekende het toenmalige kabinet dat na volledige afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de fiscaliteit (per 2023) een alleenverdiener er 2% in inkomen op achteruit zou gaan als men vanuit een bijstandsuitkering gaat werken tegen het wettelijk minimumloon.2 Met het wetsvoorstel beoogde het toenmalige kabinet deze armoedeval te beperken. Dit zou bijdragen aan het doel van het toenmalige kabinet dat zoveel mogelijk mensen uit een uitkering aan werk moeten en dat werken moet lonen.3 Daarnaast was een belangrijke aanleiding voor dit wetsvoorstel de noodzaak om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen.
Zijn destijds andere opties overwogen om dat doel te bereiken? Waarom is niet voor die andere opties gekozen?
Het toenmalige kabinet gaf in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aan geen goed alternatief te zien voor deze maatregel. Specifiek wordt het alternatief genoemd waarin de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit wordt gecompenseerd door een verhoging van de arbeidskorting. Dit werd beoordeeld als een heel duur alternatief (€ 800 miljoen aan extra belastingderving per jaar). Daarnaast wilde het toenmalige kabinet uitkeringsgerechtigden niet ruimhartiger behandelen dan werkenden door de dubbele heffingskorting te laten voortbestaan.
In de nota naar aanleiding van het verslag reageert het toenmalige kabinet op andere voorgestelde alternatieven: een Earned Income Tax Credit (EITC, een inkomensafhankelijke arbeidskorting voor lage inkomens) of een WML-verhoging. Deze lossen de inconsistentie in het stelsel die ontstond met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit echter niet op en kennen eigen nadelen. Het introduceren van een (extra) inkomensafhankelijke arbeidskorting leidt tot een hogere marginale druk voor werkenden elders in het loongebouw, meer gaan werken wordt voor hen dan minder lonend. Deze toename van de marginale druk werd onacceptabel geacht omdat de betreffende inkomens ook al te maken hadden met de afbouw van toeslagen. Een WML-verhoging lost het probleem niet op vanwege de koppeling van de uitkeringen hieraan. Tevens heeft deze maatregel een negatief effect op de werkgelegenheid.4
In de nota naar aanleiding van het nadere verslag reageert het toenmalige kabinet op het voorgestelde alternatief om mensen die vanuit een uitkeringssituatie als kostwinner gaan werken tijdelijk vrij te stellen van de afbouw van de algemene heffingskorting. Dit voorkomt echter niet dat de uitkering hoger komt te liggen dan het nettominimumloon van een kostwinner. Bovendien staat dit ook haaks op het streven de partner van de kostwinner te stimuleren om te gaan werken.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel werd vanuit de Tweede Kamer (middels het gewijzigd amendement Klaver/Koşer Kaya) voorgesteld om in plaats van de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand de arbeidskorting vanaf 2015 in stappen te verhogen met € 508.5 Het toenmalige kabinet heeft tijdens de wetsbehandeling aangegeven het amendement te onraden, omdat het amendement de inconsistentie in het stelsel niet oplost en de financiering deels bestaat uit lastenverzwaringen.6 Het amendement werd verworpen.7
Kunt u in een tabel weergeven hoeveel de arbeidskorting sinds 2011 verhoogd is, met zowel het budgettair beslag per jaar als de maximale korting?
De maximale arbeidskorting is verhoogd van € 1.574 in 2011 naar € 5.052 in 2023. Het budgettaire beslag is gestegen van € 10,2 miljard naar € 31,3 miljard in diezelfde periode. De ontwikkeling per jaar staat in onderstaande tabel.
Budgettair beslag arbeidskorting (miljarden euro’s)
10,2
10,0
9,7
11,7
13,0
17,5
18,6
19,8
19,5
22,0
24,6
25,6
31,3
Maximale arbeidskorting
(euro’s)
1.574
1.611
1.723
2.097
2.220
3.103
3.223
3.249
3.399
3.819
4.205
4.260
5.052
Klopt het dat het verschil tussen de minimumuitkeringen en het wettelijk minimumloon door de verhogingen van de arbeidskorting steeds groter is geworden?
Bij de berekening van de hoogte van de minimumuitkeringen wordt gewerkt met zogenaamde referentieminimumlonen, dat wil zeggen: het netto-inkomen dat een de referent heeft als deze een brutoinkomen op het WML heeft. In deze berekening is van belang met hoeveel algemene heffingskorting (AHK) rekening wordt gehouden met tweemaal AHK. In het referentieminimumloon voor de AOW wordt gerekend met tweemaal AHK, bij de bijstand per 1 januari 2023 met 1,6 maal AHK. Bij het toepassen van de loonheffing kan een persoon enkel het eigen recht op AHK (dus maximaal eenmaal AKH) in mindering brengen op het te betalen belastingbedrag. Een werkende (met een minimumloon) heeft daarnaast recht op arbeidskorting. Voor de ontwikkeling van het netto-inkomen van een minimumloonverdiener en dat van een bijstandsgerechtigde zijn verschillende aspecten van belang, bijvoorbeeld wijzigingen in de AHK, de arbeidskorting, de dubbele AHK in de bijstand en de hoogte van de door de werknemer afgedragen pensioenpremies8. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling weer van het brutoWML, de referentieminimumlonen in de bijstand (gelijk aan de totale netto-bijstandshoogte voor paren) en AOW en het netto-inkomen van een alleenstaande minimumloonverdiener in 20089, 201110 en vanaf 2018 per jaar.
BrutoWML
17.443
18.530
20.556
21.069
21.602
21.940
22.558
25.463
Referentieminimumloon AOW1
15.202
15.802
17.535
18.240
18.869
19.377
19.830
21.872
Referentieminimumloon bijstand2 (=netto-bijstandshoogte paren)
15.202
15.802
17.044
17.623
18.097
18.464
18.801
20.676
Netto-inkomen minimumloonverdiener (alleenverdiener, incl. overdraagbare AHK)
16.446
16.697
18.842
19.401
19.893
20.309
20.599
23.167
BrutoWML
6%
18%
21%
24%
26%
29%
46%
Referentieminimumloon AOW1
4%
15%
20%
24%
27%
30%
44%
Referentieminimumloon bijstand2 (=netto-bijstandshoogte paren)
4%
12%
16%
19%
21%
24%
36%
Netto-inkomen minimumloonverdiener (alleenverdiener incl. overdraagbare AHK)
2%
15%
18%
21%
23%
25%
41%
Stijging netto-inkomen
1.244
895
1.798
1.778
1.796
1.845
1.798
2.491
Verhouding netto-inkomen WML/bijstand
1,08
1,06
1,11
1,10
1,10
1,10
1,10
1,12
Hierin wordt uitgegaan van tweemaal AHK.
Hierin wordt tot en met 2008 uitgegaan van tweemaal AHK, sinds 2009 wordt dit stapsgewijs afgebouwd naar eenmaal AHK.
Het brutoWML is sinds 2008 toegenomen met 46%. Met name in 2023 is sprake van een forse stijging door de bijzondere WML-verhoging per 1 januari 2023. Deze verhoging werkte ook door op de hoogte van de referentieminimumlonen en daarmee de uitkeringshoogten in de bijstand en AOW. Door de gelijktijdige afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand11, kent het referentieminimumloon van de bijstand een gematigder ontwikkeling dan het referentieminimumloon van de AOW (waarin de dubbele AHK niet wordt afgebouwd). Wel geldt dat de netto-bijstandshoogte voor paren in de periode 2008–2023 steeds is gestegen. In de periode 2008–2022 stegen de netto-bijstandsuitkering voor een paar en het netto-inkomen van een alleenverdiener op het minimumloon procentueel gezien nagenoeg even hard. Door de forse toename van de arbeidskorting in 2023 is het netto-inkomen van de alleenverdiener op WML over de periode 2008–2023 uiteindelijk sterker toegenomen dan de netto-bijstandshoogte voor paren. Hierbij speelt ook mee dat de WML-verhoging in 2023 (via de hoogte van de AOW-uitkering) leidt tot een hogere pensioenfranchise, waardoor werknemers (ceteris paribus) een lager pensioengevend salaris hebben en dus minder pensioenpremie afdragen.12
Dit maakt dat over de periode 2008–2023 het voor een paar met een bijstandsuitkering meer is gaan opleveren als een partner gaat werken op het WML: van netto 8% in 2008 naar netto 12% in 2023. Tussen 2008 en 2011 – de periode waarin enkel de fiscale overdraagbaarheid van de AHK werd afgebouwd – ging werken vanuit de bijstand juist minder lonen. Door de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek werd de overstap naar werk vanuit de bijstand aantrekkelijker. De verhoging van de arbeidskorting (met name in 2023) draagt daar ook aan bij.
Bent u van mening dat daarmee het doel van de Wet Geleidelijke afbouw eigenlijk al lang is bereikt?
De afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand – die de ontwikkeling van de bijstand matigt – en de verhogingen van de arbeidskorting hebben bijgedragen aan het verkleinen van de armoedeval voor paren met een bijstandsuitkering. Voor hen is het in de periode 2008–2023 meer gaan lonen om vanuit de bijstand te gaan werken op het WML. Dit past ook bij de door dit kabinet in het coalitieakkoord geuite doelstelling om werken lonender te maken en de armoedeval te verkleinen. De situatie waarin sommige huishoudens van alleenverdieners minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met enkel een bijstandsuitkering is een gevolg van het niet-gelijk lopen van de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK in de fiscaliteit13 en de afbouw van de dubbele AHK in de bijstandssystematiek14. Deze situatie wordt opgelost door de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon die het gevolg is van de Wet afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Het stopzetten of terugdraaien van de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand zou deze situatie in stand houden.
Kunt u berekenen hoeveel de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand verlaagd had kunnen worden zonder de uitkering te verlagen als de extra structurele middelen voor de arbeidskorting per 2023 (€3,4 miljard) in plaats daarvan waren ingezet om de algemene heffingskorting te verhogen? En als in plaats van de eerdere verhoging van de arbeidskorting ook de algemene heffingskorting was verhoogd?
Als de arbeidskorting in 2023 niet verhoogd was, dan had de AHK met € 435 verhoogd kunnen worden.15 Hierdoor zou het referentieminimumloon voor de bijstand een kleine € 700 per jaar hoger uitkomen. In plaats van 1,6 maal rekening te houden met de AHK zou dan vanaf 1 januari 2023 rekening gehouden kunnen worden met 1,425 maal de AHK om alsnog op grofweg dezelfde hoogte van de bijstand uit te komen.16
Grofweg kan worden gesteld dat de arbeidskorting met ongeveer € 12 miljard verlaagd moet worden met een terugsluis naar de AHK om de dubbele AHK in de bijstand volledig af te bouwen, zonder daarbij de hoogte van de bijstand te verlagen ten opzichte van het niveau 2023. Een dergelijke verlaging van de arbeidskorting zou leiden tot een fikse afname van het netto-inkomen van werkenden met arbeidskorting. Ter vergelijking in 2011 was de maximale arbeidskorting € 1.574, in 2023 is dit € 5.052. Dit geldt in het bijzonder voor werkenden met een inkomen rond minimumloonniveau tot aan tweemaal modaal (afhankelijk van de vormgeving van de verlaging van de arbeidskorting). Bij een gelijkblijvende netto-bijstandshoogte betekent dit ook dat het voor bijstandsgerechtigden minder loont om vanuit de bijstand te gaan werken (op WML-niveau). De inkomensstijging bij werkaanvaarding vanuit de bijstand wordt immers kleiner, waarmee de werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden groter wordt.
Kunt u tabellen maken voor twee situaties: één waarin het budget van de meest recente verhoging van de arbeidskorting (in plaats van voor die verhoging) wordt ingezet voor het verhogen van het afbouwpunt van de AHK naar het WML en het overgebleven budget voor verhoging van het maximum, en één waarin het budget van alle verhogingen van de arbeidskorting sinds 2011 op die wijze ingezet worden?
Tabel 1 toont de gevraagde voorbeelden voor de situatie waarin de doorgevoerde verhoging van de arbeidskorting in 2023 niet plaatsgevonden zou hebben en in plaats daarvan de AHK zou zijn verhoogd (met € 435) en de dubbele AHK in het referentieminimumloon zodanig verlaagd (naar 1,425 per 1 januari 2023 en 1,400 per 1 juli 2023) dat de netto-bijstandshoogte gelijk uitkomt als in werkelijkheid in 2023.17 Het is niet mogelijk om te voorzien in een soortgelijke tabel waarin alle beleidsmatige mutaties in de arbeidskorting sinds 2011 niet zouden hebben plaatsgevonden en waarin het vrijgekomen budget zou zijn ingezet om de AHK te verhogen en de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand versneld af te bouwen zonder dat dit tot een lager bijstandsniveau zou hebben geleid. In de periode 2011–2023 is de arbeidskorting in alle jaren behalve 2018 en 2022 beleidsmatig aangepast, zowel omhoog als omlaag én in de vormgeving, en elk jaar geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. Ook de AHK is fors beleidsmatig aangepast. Daarom bestaat geen eenduidig pad waarin de arbeidskorting niet beleidsmatig zou zijn verhoogd, maar de AHK wel.
In de beantwoording is geen rekening gehouden met een eventuele aftrek specifieke zorgkosten. Hierdoor is er fiscaal gezien geen verschil tussen de zieke partner bij a., b. en c. en de niet-zieke partner bij d.
In tabel 1 is de gemeentelijke minima-ondersteuning van de gemeente Utrecht gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van € 1.300 die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.18
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in tabel 1 niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet (al) van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens voor minima-ondersteuning hanteren.19 Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
21.785
27.923
40.000
25.463 (24.720)1
(b)
8.045
10.312
14.772
9.129
(c1)
7.010
3.139
2.298
3.362
(c2)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
4.174
(d=a-b+c1+c2)
20.750
20.750
27.526
23.126
(e)
4.241
3.699
970
4.241
(f)
3.182
2.792
1.145
3.182
(g=e+f)
28.173
27.241
29.642
30.549
(h)
1.972
1.972
–
1.972
(i=g+h)
30.145
29.213
29.642
32.521
(j)
1.224
1.224
–
1.224
Voor de alleenverdiener die werkt op WML is het belastbaar inkomen gelijk aan het brutoinkomen minus het werknemersdeel van de pensioenpremie (in dit geval € 743).
Waarvan – indien van toepassing – € 1.300 energietoeslag en € 672 individuele inkomenstoeslag.
Waarvan – indien van toepassing – € 528 kwijtschelding gemeentelijke belastingen, € 240 U-pas en € 456 zorgverzekering U-polis.
Tabel 1 laat zien dat – onder de voorwaarden zoals geschetst in vraag 12 – een alleenverdiener een arbeidsongeschiktheidsuitkering van bruto € 27.923 nodig heeft voor een netto-inkomen op de bijstandsnorm voor paren. Door het voortbestaan van het verschil in de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de AHK en de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek blijft de situatie optreden waarin de alleenverdiener met een arbeidsongeschiktheidsuitkering minder huur- en zorgtoeslag ontvangt dan een paar in de bijstand. Tabel 1 toont verder dat bij een hogere AO-uitkering (€ 40.000) of in geval van een werkende alleenverdiener met een brutoloon op WML sprake is van een hoger netto-inkomen plus huur- en zorgtoeslag dan bij een paar in de bijstand. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 12 zouden de meeste werkenden in deze situatie echter minder arbeidskorting hebben. Dat zou in het algemeen werken en specifiek gaan werken vanuit de bijstand minder lonend maken en leidt dus tot een grotere werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden.
Kunt u in deze tabellen een vergelijking maken van de totale netto inkomsten van enkele voorbeeldhuishoudens? Kunt u daarbij de volgende bedragen weergeven: voor de volgende voorbeeldhuishoudens:
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om een deel van de arbeidskorting over te hevelen naar de algemene heffingskorting, opdat ook mensen met een loongerelateerde uitkering profijt hebben van de ingezette lastenverlichting?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven sluiten wij op voorhand geen oplossingsrichtingen uit. Het verlagen van de arbeidskorting ter dekking voor een hogere AHK leidt tot verdelingseffecten. De arbeidskorting bereikt enkel werkenden, de AHK in beginsel alle belastingplichtigen. Dit houdt in dat om een verhoging van de maximale AHK met bijvoorbeeld € 100 te kunnen bekostigen de maximale arbeidskorting met meer dan € 100 moet worden verlaagd. Dit leidt tot een verslechtering van het netto-inkomen van werkenden ten faveure van een verbetering van het netto-inkomen van niet-werkenden (uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden). Daarmee wordt in het algemeen werken en specifiek gaan werken vanuit de bijstand minder lonend en dat leidt dus tot een grotere werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden.
Bent u bereid het wettelijk minimumloon te verhogen om de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon eerder af te kunnen bouwen en tegelijkertijd werken meer lonend te maken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven sluiten wij op voorhand geen oplossingsrichtingen uit. Een WML-verhoging is echter een grote maatregel, doordat het WML doorwerkt op een groot aantal andere regelingen zowel binnen als buiten de sociale zekerheid. Dit maakt de maatregel ook kostbaar, voor zowel werkgevers als de Rijksbegroting. Daarnaast hebben een WML- en AHK-verhoging arbeidsmarkteffecten. Het is daarom belangrijk om de gevolgen van het verhogen van het WML bij het gelijktijdig volledig afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand goed in beeld te hebben en zorgvuldig te wegen.
Kunt u berekenen hoeveel het wettelijk minimumloon omhoog zou moeten om de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) af te kunnen schaffen zonder dat de AOW-uitkering daalt?
Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van het jaar 2023. Het volledig afbouwen van de dubbele AHK in de AOW zonder een verlaging van de AOW-uitkering vergt een additionele bijzondere WML-verhoging met 20,5%. Merk op dat het WML per 1 januari 2023 al bijzonder is verhoogd (met 8,05%, inclusief reguliere indexatie nam het WML toe met 10,15%). Een additionele WML-verhoging zou dus hebben geleid tot een toename van het WML per 1 januari 2023 met in totaal circa 30%, waarmee het WML op jaarbasis zou stijgen van € 25.463 naar € 30.560.
Het budgettaire effect van een dergelijke verhoging van het wettelijk minimumloon gecombineerd met volledige afschaffing van de dubbele AHK in zowel het referentie-nettominimumloon van de bijstand als de AOW bedraagt in 2023 ca. € 5,3 miljard, aflopend tot ca. € 3,5 miljard structureel. Dit betreft een grove inschatting van de budgettaire gevolgen voor de SZW-begroting20 waarbij de aanname is gemaakt dat de verhoging van het minimumloon van 20,5% doorwerkt in alle gekoppelde uitkeringen (net zoals de beleidsmatige verhoging van 8,05% per 1 januari 2023).
Bij de AOW is er geen sprake van een budgettair effect, aangezien de WML-verhoging zo gekozen is dat hierdoor de AOW even hard stijgt als deze afneemt door het volledig afbouwen van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de AOW. Hierdoor blijft de AOW-uitkering gelijk aan het huidige uitkeringsniveau. In het referentieminimumloon van de bijstand wordt de dubbele AHK momenteel al afgebouwd, waardoor de AHK niet zoals bij de AOW 2 keer meetelt, maar in januari 2023 nog 1,6 keer meetelt in de berekening van het referentieminimumloon van de bijstand. Hierdoor is de stijging van de bijstandsuitkering als gevolg van de WML-verhoging groter dan de verlaging als gevolg van het volledig afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Het referentienettominimumloon van de bijstand (op 1 januari 2023) neemt in dit scenario toe van € 1.708,08 per maand naar € 1.800,34 per maand. Daarmee leidt de combinatie van de WML-verhoging en het afschaffen van de dubbele AHK in het referentie-nettominimumloon van de bijstand WML tot een verhoging van de bijstandsuitkering en daarmee ook tot extra kosten voor het Rijk. Dit is ook meegenomen in tabel 2 (vraag 20).
Daarnaast brengt een dergelijke WML-verhoging forse gevolgen voor werkgevers met zich mee, zowel via hogere lonen als via hogere premies. Volgens het CPB heeft dit een structureel negatief effect op de werkgelegenheid. Dit zal ook negatieve budgettaire effecten hebben die niet in bovenstaande berekening zitten.
Kunt u berekenen wat het budgettaire effect zou zijn van een dergelijke verhoging van het WML, gecombineerd met volledige afschaffing van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon voor zowel de bijstand als de AOW?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een tabel maken met een vergelijking van de totale netto inkomsten van enkele voorbeeldhuishoudens in de situatie zoals geschetst in vraag 19? Kunt u in deze tabel dezelfde bedragen en dezelfde huishoudens weergeven als in vraag 14?
Tabel 2 toont de gevraagde voorbeelden voor de situatie waarin de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand (nu 1,6 maal AHK) en de AOW (nu 2 maal AHK) volledig zouden zijn afgebouwd tot 1 maal AHK per 1 januari 2023 en bij een gelijktijdige additionele bijzondere verhoging van het WML met 20,5%. In dat geval blijft de AOW-uitkering onveranderd en neemt de bijstandsuitkering toe (zie ook het antwoord op vraag 19).
Met betrekking tot de gemeentelijke minima-ondersteuning gelden dezelfde voorbehouden als bij het antwoord op de vragen 13 t/m 15.
(a)
24.946
30.5602
40.000
30.560 (29.371)3
(b)
9.212
11.2772
14.772
10.847
(c1)
6.140
2.5902
2.013
2.661
(c2)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
4.795
(d=a-b
+c1+c2)
21.873
21.873
27.241
25.981
(e)
4.274
4.224
2.480
4.274
(f)
3.062
2.998
1.711
3.062
(g=e+f)
29.209
29.095
31.431
33.317
(h)
1.972
1.972
-
1.972
(i=g+h)
31.181
31.067
31.431
35.289
(j)
1.224
1.224
–
1.224
Belastbaar inkomen enkel ingevuld indien dit afwijkt van het brutoinkomen.
Als het brutoinkomen van een alleenverdiener in deze situatie gelijk is aan WML is het netto-inkomen na belastingen gelijk aan de netto-bijstandshoogte voor paren. Voor dit brutonettotraject is uitgegaan van toepassing van de loonheffing door de uitkeringsverstrekker. In de loonheffing wordt het belastbaar inkomen maandelijks in het voordeel van de belastingbetaler afgerond op meervouden van € 4,50. De andere brutonettotrajecten zijn gemaakt conform de koopkrachtberekeningen. Daarbij wordt gerekend met de inkomstenbelasting waarin een dergelijke afronding niet wordt toegepast. De loonheffing is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Bij geen bijzonderheden als aftrekposten en box 3-vermogen is het verschil tussen de loonheffing en de inkomstenbelasting kleiner dan de aanslaggrens (€ 52 in 2023) en vindt geen verrekening plaats. Volledigheidshalve zou bij toepassing van de inkomstenbelasting in plaats van de loonheffing het brutoinkomen hoger moeten liggen: bij een brutoinkomen van € 30.578 komt het te betalen bedrag belasting voor korting op € 11.292 en het bedrag AHK op € 2.587, waarmee het netto-inkomen overeenkomt met de netto-bijstandsnorm voor een paar.
Voor de alleenverdiener die werkt op WML is het belastbaar inkomen gelijk aan het brutoinkomen minus het werknemersdeel van de pensioenpremie (in dit geval € 1.188).
De afbouwgrenzen in de toeslagen worden jaarlijks per 1 januari voor het gehele jaar vastgesteld. De afbouwgrenzen voor (niet-AOW-gerechtigde) paren de huur- en zorgtoeslag hangen samen met het WML. Hierbij wordt uitgegaan van de hoogte van het WML per 1 januari van dat jaar. De reguliere indexatie van het WML per 1 juli van het jaar is op het moment van vaststellen van de afbouwgrenzen in de huur- en zorgtoeslag nog niet bekend en wordt dus niet meegenomen in de afbouwgrenzen. Hierdoor ligt het toetsingsinkomen van een alleenverdiener die het hele jaar exact WML verdiend (en dus in juli een stijging van het brutoinkomen heeft) dus beperkt hoger dan de afbouwgrenzen in de huur- en zorgtoeslag. De toeslagen kennen een doelmatigheidsgrens waardoor de eerste € 98 niet wordt teruggevorderd.
Tabel 2 laat zien dat – onder de voorwaarden zoals geschetst in vraag 19 – een alleenverdiener een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de nieuwe brutoWML-hoogte (€ 30.560) nodig heeft voor een netto-inkomen op de bijstandsnorm voor paren. Door het vervallen van het verschil in de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de AHK en de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek vervalt ook de situatie optreden waarin de alleenverdiener met een arbeidsongeschiktheidsuitkering minder huur- en zorgtoeslag ontvangt dan een paar in de bijstand. Tabel 2 toont verder dat bij een hogere AO-uitkering (€ 40.000) of in geval van een werkende alleenverdiener met een brutoloon op WML sprake is van een hoger netto-inkomen plus huur- en zorgtoeslag dan bij een paar in de bijstand. In tabel 2 ligt het WML fors hoger dan in 2023 daadwerkelijk het geval is (€ 25.463). Zoals in het antwoord op vragen 18 en 19 is aangegeven, zou een dergelijke WML-verhoging tot forse budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting en werkgevers leiden, en zouden hier ook negatieve werkgelegenheidseffecten vanuit kunnen gaan.
Deelt u de mening dat de groep mensen die geraakt worden door deze samenloop van regelingen zo snel mogelijk geholpen moeten worden? Kunt u uitleggen hoe en in hoeverre gemeenten budgettair ondersteund worden om de groep mensen van wie nu al bekend is dat zij problemen ondervinden hulp te bieden?
Zoals wij schreven in de Kamerbrief van 29 maart jl. is, gelet op de lange looptijd van de problematiek, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de omvang van de groep getroffen huishoudens, een passende oplossing wenselijk en dringend nodig.21 We zoeken op dit moment naar mogelijkheden om deze mensen te helpen. We zoeken daarbij ook naar mogelijkheden voor de korte termijn, waarbij een zorgvuldig voorbereide uitvoering, wijziging van wet- en regelgeving en de identificatie van de getroffen huishoudens nodig zijn. Het is ook van belang om zeker te hebben dat oplossingsrichtingen deze mensen daadwerkelijk verder helpen. Ondertussen moet het mogelijk zijn voor gemeenten om ondersteuning te bieden aan getroffen mensen die in de knel komen, totdat een oplossing voorhanden is. De Minister voor APP en de Minister van SZW hebben hiervoor onlangs in het Gemeentenieuws van SZW een handelingsperspectief geboden aan gemeenten.22 Hiermee wordt voorkomen dat geboden ondersteuning een verder verlies aan toeslagen veroorzaakt. Vooralsnog wordt er uitgegaan van ondersteuning aan beperkte aantallen huishoudens, waardoor er geen extra middelen vrijgemaakt hoeven te worden.
Kunt u aangeven wat het budgettaire beslag zou zijn van het tegemoetkomen van deze groep (van 10.000 mensen) via de bijzondere bijstand?
Nee, dit kunnen wij nu nog niet aangeven. Hiervoor is meer zicht nodig op de samenstelling van de groep getroffen huishoudens en specifiek op het toeslagenbedrag waarvoor zij benadeeld zijn. Als onderdeel van de huidige verkenning werken wij samen met gemeenten, Belastingdienst, Dienst Toeslagen en uitvoeringsinstanties om de groep beter in beeld te krijgen.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Het bericht ‘Rechtszaak over trage besluitvorming herstel toeslagenaffaire’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het u bekend hoeveel rechtszaken er in 2023 al zijn aangespannen tegen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?1
Er zijn 35 inhoudelijke beroepen ingediend en 1.118 beroepen niet tijdig beslissen (peildatum 24 maart 2023).
Zoals ik eerder al heb aangegeven, is het kabinet er veel aan gelegen om niet tegenover gedupeerde ouders in juridische procedures te staan. We weten allemaal welke ellende ouders en kinderen in de toeslagenaffaire hebben meegemaakt. Ze willen het allemaal achter zich laten en zo snel mogelijk. Dat betekent dat we juridische procedures zoveel mogelijk moeten zien te voorkomen. Daarom zijn we ook continu bezig om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen zodat ouders zich niet gedwongen voelen om te kiezen voor een gang naar de rechter.
Klopt het dat op 24 maart aanstaande de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandelt die representatief zijn voor de verschillende procedures die er lopen tegen de UHT, van gedupeerden die wachten op een beslissing over compensatie en herstel als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Dat klopt, op 24 maart jl zijn door de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandeld op zitting, waarbij in brede zin de problematiek van het niet tijdig beslissen op aanvragen en in bezwaar besproken is.
Bent u het ermee eens dat het goed is dat de rechter de zaken in een zitting van de meervoudige kamer behandelt, waarbij de procedures bij de UHT in de bredere context kunnen worden besproken?
Het is aan de rechter om te bepalen hoe zaken worden behandeld. Ik vind het waardevol dat de rechtbank de gelegenheid heeft geboden om ter zitting de dilemma’s toe te lichten die verbonden zijn aan het niet tijdig kunnen beslissen op aanvragen en bezwaarschriften. Tijdens de zitting is stilgestaan bij de maatregelen die zijn en worden genomen maar ook bij de beperkingen om beroepen niet tijdig beslissen te voorkomen.
Wanneer verwacht u een uitspraak in deze vier zaken?
De rechtbank heeft aangegeven op 14 april aanstaande uitspraak te doen.
Kunt u zodra de uitspraken worden gepubliceerd, zo snel mogelijk een kabinetsreactie op deze uitspraken naar de Kamer sturen?
Na bekendmaking van de uitspraken, zal ik deze bestuderen. In ieder geval zal een reactie van het kabinet op de uitspraken in de volgende voortgangsrapportage en zo nodig tussentijds aan uw Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter in deze zaken heel belangrijk is en dat indien de uitspraak daartoe aanleiding geeft, er aanpassingen moeten worden gedaan in het proces en eventueel wetgeving?
Ik deel het belang van de uitspraken. De verwachting is dat de rechter zaaksoverstijgende uitspraken zal doen tegen de achtergrond van de dilemma’s die spelen in de hersteloperatie. Zoals ter zitting ook besproken, zijn eenvoudige oplossingen niet voorhanden. Aan de uitspraken van de rechter in de individuele zaken wordt vanzelfsprekend gevolg gegeven. Als rechter meent dat aanpassing van het proces of de regelgeving in de rede ligt, dan zal worden gekeken op welke manier daar het beste invulling aan gegeven kan worden.
Binnen welke termijn kan de Kamer deze eventuele aanpassingen aan proces en wetgeving na de uitspraak verwachten?
Naar aanleiding van de uitspraak zal worden stilgestaan bij eventuele maatregelen en de termijn waarbinnen die kunnen worden ingevoerd. Dat hangt van de uitspraak af, de aard van eventuele maatregelen en de samenhang met het huidige pakket aan maatregelen, zoals voorzien in de 13e Voortgangsrapportage.
Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Pieter Grinwis (CU), Hilde Palland (CDA), Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt , Lilian Marijnissen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Chris Stoffer (SGP), Liane den Haan (GOUD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al jaren in armoede, door een fout van de overheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe in 2023 de bruto/netto berekening eruitziet voor de bijstandsuitkering voor een (echt)paar (beiden tussen de 21 en 66 jaar)? Kunt u dus aangeven wat het netto jaarbedrag per persoon is, wat het bruto jaarbedrag per persoon is en hoe die berekening tot stand komt?
De bijstandsnormen zijn nettobedragen en worden ieder halfjaar van rechtswege aangepast. De normbedragen worden bekend gemaakt via publicatie in de Staatscourant2 en de normenbrief voor gemeenten3.
Voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners) bedraagt de netto-normuitkering per 1 januari 2023 € 1.708,08 per maand, inclusief vakantiegeld. Per 1 juli 2023 wordt deze norm bijgesteld als gevolg van de halfjaarlijkse indexatie van het wettelijk minimumloon die van invloed is op de hoogte van de bijstandsuitkering. De regeling waarin de indexatie van het minimumloon per 1 juli 2023 wordt geregeld, is nog niet beschikbaar. Daarom wordt in de beantwoording van de voorliggende Kamervragen geabstraheerd van de indexatie per 1 juli 2023. Voor jaarbedragen wordt zodoende gerekend met twaalfmaal de bijstandsnorm per 1 januari 2023, inclusief vakantiegeld.
De netto-bijstandsnorm wordt berekend op basis van artikel 37 van de Participatiewet, volgens de systematiek van het referentieminimumloon. Het uitgangspunt is het bruto wettelijk minimumloon, inclusief de minimumvakantiebijslag van 8%. Dit is een bruto inkomen van € 2.089,16 per maand en € 25.069,92 per jaar. Voor de berekening van de loonheffing op basis van het tabelloon, dient het jaarloon voor het belastbaar inkomen een veelvoud van 544 te zijn, waarbij – in het voordeel van de belastingplichtige – naar beneden afgerond wordt: € 25.056 bruto. Om tot het (netto) referentieminimumloon te komen, wordt uitgegaan van de loonheffing via de groene tabel (geen arbeidskorting), waarbij 1,6 maal de algemene heffingskorting wordt toegepast.5 De loonheffing bedraagt € 4.573 per jaar of € 381,08 per maand.6
Het referentieminimumloon is dan € 1.708,08 per maand.7 De bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, voor een (echt)paar is 100% van dit referentieminimumloon. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende in het (echt)paar voor de helft dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
Op jaarbasis komt de netto-bijstandsnorm voor de genoemde gehuwden als huishouden uit op € 20.496,96. Dit komt overeen met € 10.248,48 netto per lid van een paar. Het brutobedrag kan worden berekend door de netto-norm per persoon te verminderen met de algemene heffingskorting (in 2023 maximaal € 3.070) en het resultaat te delen door 1 minus het geldende tarief in de eerste belastingschijf (in 2023 36,93%). De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 naar huidig inzicht zodoende € 11.381,77 per persoon voor de genoemde gehuwden, of € 22.763,54 in totaal voor hun huishouden.
Hoe hoog is dus de bruto bijstandsuitkering voor het (echt)paar tussen 21 en 66 jaar?
De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 (op basis van de januaribedragen) zodoende € 11.381,77 per persoon voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners), en in totaal voor het echtpaar € 22.763,54.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de tegemoetkomingen waar een (echt)paar in de bijstand gemiddeld recht op heeft in 2023 in bijvoorbeeld de stad Utrecht? Dit zijn zaken als kwijtschelding gemeentelijke lasten en waterschapslasten, bijzondere bijstand, U-pas, energietoeslag?2
Hieronder vindt u een begrotingsschets, op maandbasis, voor verschillende huishoudtypes op basis van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. Op jaarbasis kunnen de verschillende huishoudtypes gebruik maken van minimaregelingen met een totale gemonetariseerde waarde van maximaal € 3.204, € 3.864 of € 4.248.
(echt)paar met bijstand
(echt)paar met bijstand en 1 kind
(echt)paar met bijstand en 2 kinderen
1
Bijstand per maand
1.622
1.622
1.622
2
Huurtoeslag
298
361
361
3
Zorgtoeslag
265
265
265
4
Kindgebonden budget en kinderbijslag
0
288
565
5
Bijzondere bijstand
0
0
0
6
Individuele inkomenstoeslag
56
80
80
7
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
44
44
44
8
U-pas
20
52
84
9
Zorgverzekering U-polis
38
38
38
10
Energietoeslag
108
108
108
11
12
Waarvan totaal minimaregelingen Utrecht
267
322
354
Ad 1. Dit betreft algemene bijstand volgens de gehuwdennorm per 1 januari 2023, exclusief vakantiegeld van € 85,40 per maand. (€ 1.622,68 + € 85,40 = € 1.708,08 per maand.)
Ad 2. Huurtoeslag: Dit is berekend op basis van de hoogte van de huur bij sociale woningbouw. Het Nibud rekent voor de gemeente Utrecht in de Minima Effect Rapportage met een gemiddelde sociale huur van € 563,– per maand voor alleenstaanden en voor (echt)paren zonder kinderen en met een gemiddelde sociale huur van € 659,– per maand in situaties met kinderen voor zowel alleenstaanden als (echt)paren.
Ad 3. Zorgtoeslag: de zorgtoeslag bedraagt € 265,–. Bij een toetsingsinkomen boven de € 25.000 per jaar treedt een geleidelijke daling op. Het toetsingsinkomen bijstand is lager dan € 25.000 dus per definitie de maximale zorgtoeslag.
Ad 4. Dit betreft kindgebonden budget en kinderbijslag.
Ad 5. In de Minima Effectrapportage van het Nibud voor de gemeente Utrecht wordt individuele bijzondere bijstand niet mee genomen als structurele vorm van maandelijkse inkomsten, omdat individuele bijzondere bijstand verstrekt wordt bij onvoorziene, bijzondere kosten.
Ad 6. Individuele inkomenstoeslag: € 673/12 voor (echt)paar zonder kinderen. Aanname in de gemeente Utrecht is dat het (echt)paar langer dan 3 jaar (= referteperiode) in armoede verkeert. € 954/12 voor een (echt)paar en 1 kind. (>12 jr) en € 954/12 voor (echt)paar en 2 kinderen (>12 jr).
Ad 7. Hoogte bedrag kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen: Afvalstoffenheffing € 366,25, Watersysteemheffing € 98,99 en Zuiveringsheffing € 63,94. Voor meerpersoonshuishoudens.
Ad 8. U-pas= tegoed € 120,– per persoon x 2 (boven 18 jaar) + € 385,– per kind > 12 jaar.
Ad 9. Zorgverzekering U-polis= € 19,– per persoon x 2 per maand.
Ad 10. Energietoeslag verschilt per gemeenten. In de gemeente Utrecht: € 1.300/12.
Het gaat hier om de theoretische maximale aanspraak op minimaregelingen. Dus bijzondere bijstand én middelen voor sociale participatie in de gemeente Utrecht. Bij de meeste gemeenten zijn dit de individuele bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag, de participatiepas en een bijdrage in zorgkosten eventueel in combinatie met een gemeentepolis. De doelgroep van het minimabeleid van de gemeente Utrecht betreft huishoudens met een inkomen van 125% van het sociaal minimum9. Dit zijn ruim 23.000 huishoudens. Het gemeentelijk minimabeleid en de hierbij gehanteerde inkomensgrenzen verschillen van gemeente tot gemeente.
Het uitgangspunt van bovenstaande tabel is dat de minimaregelingen volledig benut worden en de vraagstelling naar de waardebepaling heeft tot gevolg dat een «monetarisering» van het gebruik van de minimaregelingen moet worden toegepast. In de tabel wordt ervan uitgegaan dat het gezin daadwerkelijk alles aanvraagt waar recht op is.
Kunt u aangeven hoeveel bruto arbeidsongeschiktheidsuitkering een persoon van een fiscaal stel moet hebben om netto de netto bijstandsuitkering voor een echtpaar te kunnen ontvangen? (NB: de andere partner heeft geen inkomen in dit voorbeeld).
Om uit te komen op netto-inkomen van € 20.496,96 (overeenkomend met het netto-inkomen van een bijstandspaar) moet een alleenverdiener stel met één partner met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een bruto-uitkering hebben van € 28.162. Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden door de uitkeringsverstrekker.
Wilt u een vergelijking maken tussen de volgende huishoudens:
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u een tabel maken voor elk van de drie huishoudens (in kolommen) en voor elk van de drie huishoudens vermelden
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden, hierbij is uitgegaan van de situatie per 1 januari 2023. In de tabel is de gemeentelijke minima-ondersteuning gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van 1.30010 euro die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in deze tabel niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet al van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens hanteren. Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties zoals bij huishoudens b. en c. voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.241
3.648
970
(f)
3.182
2.760
1.145
(g = e+f)
27.919
26.905
29.357
(h)
1.972
1.972
–
(i = g+h)
29.891
28.877
29.357
(j)
1.224
1.224
–
Heeft u een politiek oordeel over de verschillen bij h?
In dit voorbeeld maken mensen gebruik van verschillende regelingen binnen de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Deze losse regelingen zijn bewust zo vormgegeven dat ze hun uitwerking hebben op de inkomensondersteuning en de mate waarin werken loont. Het voorbeeld laat zien dat waar mensen deze gebruiken er sprake is van een complexe samenloop. Door deze samenloop komt het voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering11 minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering en daarom minder te besteden heeft. Deze samenloop wordt in het antwoord op vraag 21 nader toegelicht.
Dit is een ongewenste uitkomst van deze stelsels. Wij realiseren ons dat de samenloop en de complexiteit de meest kwetsbare mensen raakt, die juist vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Zelfs wanneer regelingen samen lopen zoals bedoeld, vraagt ons complexe stelsel van mensen dat zij de weg weten te vinden naar inkomensondersteuning. En dat geeft problemen. Daar komt een samenloop van regelingen bovenop die nadelig uitpakt voor mensen. Het is pijnlijk te constateren dat dit het geval is voor een grote groep huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum.
We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te vinden. Wij onderzoeken daarom de oplossingsrichting waarin een aanvullende bijstandsuitkering door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft.12 Dit zou ertoe leiden dat voor huishoudens die zonder de aanvullende bijstandsuitkering de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de aanvullende bijstandsuitkering (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Klopt het dat het echtpaar onder 6b geen wettelijk recht heeft op een bijstandsuitkering en dat ook echtparen die daar vlak boven zitten wel een netto inkomen na belastingen hebben dat hoger is dan in de bijstand, maar dat zij door lagere toeslagen (soms ver) onder het niveau van de bijstandsuitkering (inlcusief toeslagen) uitkomen?
In de situatie van het paar onder 6b is sprake van een netto-inkomen op de bijstandsnorm. Daarom is er geen sprake van een aanvulling uit de algemene bijstand. Ondanks dat het netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm ligt, is er sprake van een toetsingsinkomen waarbij geen recht bestaat op het maximale bedrag voor bijvoorbeeld huur- of zorgtoeslag. Deze situatie komt inderdaad voor bij paren met een hoger netto-inkomen, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 18. Hoewel dit echtpaar gebruik kan maken op minimaregelingen van hun gemeente, is bovenstaande wat ons betreft de kern en het onbehagen van deze problematiek, ook omdat veel echtparen in deze situatie waarschijnlijk niet weten dat zij gebruik kunnen maken op gemeentelijke minimaregelingen.
Hoeveel inkomstenbelasting betaalt het derde echtpaar uit vraag 6 (40.000 euro arbeidsongeschiktheidsuitkering) en hoeveel euro zit dit echtpaar de facto boven het echtpaar met een bijstandsuitkering? Acht u dit redelijk?
In de situatie van het paar onder 6c wordt € 12.758 inkomstenbelasting betaald. In de situatie van het paar met bijstandsuitkering onder 6a wordt € 2.267 inkomstenbelasting betaald. Dit paar onder 6c heeft een netto-inkomen plus toeslagen van € 1.439 meer dan het paar met bijstandsuitkering onder 6a. Als ook de gemeentelijke minima-ondersteuning die de gemeente Utrecht als inkomen kan verstrekken wordt meegenomen heeft het paar onder 6a € 534 meer te besteden dan het paar onder 6c. Dit is een situatie die geldt in de gemeente Utrecht in 2023, voor huishoudens in de gemeente Utrecht die deze minima-ondersteuning niet (volledig) ontvangt. Voor huishoudens in andere gemeenten kan dit verschillen. In 2023 vormt de energietoeslag van € 1.300 een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke inkomensondersteuning.
Deze uitkomst wordt veroorzaakt door het verschil in belastingdruk, de harde inkomensgrens die wordt gehanteerd bij gemeentelijke armoede-ondersteuning en de marginale druk die het gevolg is van het samenspel van het tarief in de eerste schijf van de Inkomstenbelasting, de inkomensafhankelijkheid van de algemene heffingskorting en de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen. Hierin speelt mee dat bij het paar onder 6c het uitkeringsinkomen door één van de partners wordt verdiend, de andere partner heeft geen inkomen. Hierdoor kan slechts eenmaal algemene heffingskorting in mindering worden gebracht op de te betalen Inkomstenbelasting. Bij 6a is sprake van een bijstandsuitkering die voor de helft wordt toegekend aan beide partners. Dit beperkt de belastingdruk op huishoudniveau doordat beide partners een inkomen hebben waartegen ze hun individuele recht op algemene heffingskorting kunnen verzilveren.
Het voorbeeld van het paar onder 6c illustreert scherp dat een alleenverdiener met een bovenmodale arbeidsongeschiktheidsuitkering toch rond het bestaansminimum uitkomt. Dit betekent dat deze huishoudens mogelijk langdurig zelfs in de situatie verkeren waarin ze moeilijk rond komen. Als ook gekeken wordt naar minima-regelingen heeft dit huishouden, als gevolg van de incidentele energietoeslag in 2023, potentieel minder te besteden dan een vergelijkbaar paar in de bijstand. Hierbij geldt wel dat de overige voorwaarden strenger zijn in de bijstandsuitkering, bijvoorbeeld ten aanzien van vermogen.
Bent u bereid de berekening uit vraag 2 t/m vraag 8 te herhalen voor een echtpaar met drie kinderen in de leeftijd 12–18 jaar en daarin dan ook de kindregelingen mee te nemen?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 geldt hierbij.
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van huishoudens met in totaal 3 kinderen van 12, 15 en 17 jaar. Voor de kinderbijslag is uitgegaan van de bedragen per 1 januari 2023 zoals vermeld op de website van de SVB. In de bedragen voor de gemeentelijke minima-uitkering van de gemeente Utrecht is geen verbijzondering gemaakt voor regelingen die specifiek op gezinnen met kinderen zijn gericht.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.603
4.010
1.332
(f)
3.182
2.760
1.145
(g)
4.624
4.624
4.624
(h)
5.727
5.727
5.727
(i = d+e+f+g+h)
38.633
37.618
40.070
(j)
1.972
1.972
–
(k = i+j)
40.605
39.590
40.070
(l)
1.224
1.224
–
Bent u ervan op de hoogte dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) van mening is dat gezinnen in de bijstand met kinderen tussen de 12 en 17 jaar niet kunnen rondkomen van een bijstandsuitkering?3
Ja, wij zijn op de hoogte van dit rapport van het Nibud. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Dit maakt kinderarmoede zo schrijnend, en daarom hebben wij als kabinet in het Coalitieakkoord afgesproken om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede te halveren in deze kabinetsperiode.
Het kindgebonden budget is daarom door dit kabinet en haar voorgangers al aanzienlijk beleidsmatig verhoogd om beter recht te doen aan de lastige positie van grotere gezinnen.
Daarnaast doet de Commissie sociaal minimum op dit moment onderzoek naar wat een aantal huishoudtypen, waaronder gezinnen met kinderen, minimaal nodig heeft om rond te kunnen komen. Op basis van de uitkomsten van dit rapport kan het gesprek worden gevoerd over wat huishoudens nodig hebben, ook voor deze gezinnen.
Hoe beoordeelt u dus het feit dat het mogelijk is voor een gezin met kinderen om nog ver onder het niveau van de bijstand (inclusief toeslagen) uit te komen, zoals ook beschreven in het NRC artikel «Al jaren in armoede door een fout van de overheid»?4
Zoals ook bij het antwoord op vraag 9 is aangegeven komt het door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar (echt)paar met een bijstandsuitkering en daarom minder te besteden hebben. Tegelijkertijd zorgt de vormgeving van de kinderbijslag en het kindgebonden budget ervoor dat gezinnen met kinderen in deze situatie geen verminderd recht op kindregelingen hebben. Desondanks heeft deze groep minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering. Wij vinden dit een ongewenste uitkomst. We realiseren ons dat het beleid het doel heeft bestaanszekerheid te bieden. We weten dat juist de meest kwetsbare mensen vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Het is dan pijnlijk om te constateren dat het complexe stelsel en de samenloop van regelingen nadelig kan uitpakken voor een aanzienlijke groep, ook bij het gebruik van alle beschikbare inkomensondersteuning. Mensen met een bruto inkomen tot modaal, waaronder gezinnen komen op het besteedbaar inkomen (netto-inkomen plus toeslagen) lager uit dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Bent u bekend met het feit dat iemand ook onder het netto bedrag van de bijstand (inclusief toeslagen) kan komen door
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Hoeveel alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met en zonder kinderen leven er naar uw schatting onder het niveau van een bijstandsuitkering (inclusief alle daarbij horende toeslagen)?
De Belastingdienst heeft in 201915 een analyse gemaakt voor het jaar 2023. Uit dit onderzoek volgt dat circa 5.700 huishoudens met een loongerelateerde uitkering (zoals WIA of WW) en aanvullende bijstand tot de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar dat enkel bijstand ontvangt. Deze huishoudens hebben daarom minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstand. Het onderzoek van de Belastingdienst houdt geen rekening met de vermogenstoets in de Participatiewet, hierdoor kan het werkelijk aantal huishoudens met deze problematiek lager liggen.16 In deze groep zitten zowel huishoudens die enkel als gevolg van de aanvullende bijstandsuitkering minder toeslag ontvangen dan het maximale toeslagbedrag als huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een extra vermindering van het toeslagbedrag leidt. In deze laatste groep zitten huishoudens die zonder aanvullende bijstandsuitkering een bruto-inkomen hoger dan WML hebben, maar zonder aanvullende bijstandsuitkering een netto-inkomen lager dan netto-bijstandsnorm voor paren hebben. In de analyse is het gevraagde onderscheid naar huishoudsamenstelling niet gemaakt. Deze gegevens zijn dus niet beschikbaar.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een paar met bijstandsuitkering) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een paar met bijstandsuitkering. Deze groep huishoudens was geen onderdeel van de analyse van de Belastingdienst uit 2019. Op basis van data uit het inkomenspanelonderzoek van het CBS is een ruwe, voorlopige inschatting dat dit circa 4.500 huishoudens zou kunnen treffen die een lager besteedbaar inkomen overhouden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Met het huidige inzicht komt de totale omvang uit op circa 10 duizend huishoudens.
Kunt u uitrekenen wat volgens u het maximale bedrag is aan misgelopen toeslagen ten opzichte van het bijstandsniveau (de indieners van de vragen denken dat dit optreedt met een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat de uitkeringsgerechtigde dan ook nog zijn eigen Zvw-premie moet afdragen)?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 en 12 geldt hierbij.
In lijn met de suggestie van de vraagstellers is gekeken naar de situatie waarin een alleenverdiener met een AO-uitkering zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt. Dit in tegenstelling tot de situatie waarin een werkgeversheffing voor de Zorgverzekeringswet wordt afgedragen door de uitkeringsverstrekker. In geval van een IAB Zvw draagt de burger 5,43% af van het inkomen tot het maximumbijdrage-inkomen van € 66.956 in 2023. Door deze bijdrage komt het netto-inkomen lager uit. Hierdoor moet sprake zijn van een hogere bruto-AO-uitkering (namelijk € 31.129) dan bij situatie 12b om op de netto-bijstandsnorm voor paren uit te komen. In de praktijk is dit de situatie met het hoogste bruto-inkomen waarbij het huishouden op de netto-bijstandsnorm uitkomt, omdat het huishouden enkel eenmaal algemene heffingskorting ontvangt en zelf IAB Zvw afdraagt. Onderstaande tabel toont deze situatie, hierin is zichtbaar dat het ontvangen bedrag aan huurtoeslag en zorgtoeslag in 2023 € 2.076 lager is dan dat bij een paar met een bijstandsuitkering.
(a)
22.764
31.129
(b)
1.690
(c)
8.407
11.496
(d)
6.140
2.554
(e = a-b-c+d)
20.497
20.497
(f)
4.241
2.991
(g)
3.182
2.355
(h = e+f+g)
27.919
25.843
(i)
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
27.815
(k)
1.224
1.224
Kunt u uitrekenen wat het bedrag is dat bij partners aan arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov)-uitkering (waarop Zvw-premie wordt ingehouden) moet binnenkomen om netto gelijk uit te komen bij de bijstandsgerechtigden (inclusief het recht op toeslagen en tegemoetkomingen) in de situatie dat de uitkering bij één partner komt en de ander geen inkomen heeft?
In de situatie van een alleenverdiener met een AO-uitkering die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt, zoals beschreven in vraag 17, moet de uitkering bruto circa € 44.000 bedragen om netto inclusief toeslagen gelijk uit te komen met een paar met bijstandsuitkering. Zoals toegelicht bij vraag 2 is bij de beantwoording van deze vragen uitgegaan van een jaarbedrag dat overeenkomt met 12 maal de bijstandshoogte per 1 januari 2023. De indexatie per 1 juli 2023 is hier dus niet in meegenomen. Omdat de gemeentelijke minima-ondersteuning, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen 4 en 8, verschilt van gemeente tot gemeente, is hier geen rekening mee gehouden in de beantwoording van deze vraag.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechtbank in sociale zekerheidszaken – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.»?5
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven hoe groot de groep mensen is die als gevolg van deze uitspraak in 2022 en 2023 een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand omdat zij geen recht hebben op de volledige toeslagen?
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Daarnaast gelast de CRvB dit te compenseren via algemene bijstand, waarbij de gemeente de brutering voor zijn rekening neemt. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16).
Kunt u heel precies omschrijven wie er volgens u door deze uitspraak recht hebben op bijzondere bijstand? Hoe zullen deze mensen geïnformeerd worden door gemeenten, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of door de rijksoverheid?
De uitspraak van de CRvB gaat over een alleenverdienerhuishouden waarbij één persoon een lage loongerelateerde uitkering van het UWV (in dit geval een arbeidsongeschiktheidsuitkering) ontvangt. De partner heeft geen of zeer beperkt inkomsten. Als de loongerelateerde uitkering een beperkte hoogte heeft, wat kan worden veroorzaakt doordat het verzekerd inkomen al lager was, bijvoorbeeld door parttime werk, dan kan het UWV de uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML). Het UWV kan deze uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML).18
De loongerelateerde uitkering komt inclusief TW-aanvulling netto lager uit dan de netto-bijstandsnorm voor paren. Dit komt doordat de alleenverdiener eenmaal algemene heffingskorting (AHK) in mindering kan brengen op het inkomen, terwijl in de bepaling van de netto-bijstandshoogte wordt gerekend met 1,6 maal AHK. Dit verschil komt door het niet-gelijk verlopen van de afbouwpad van de overdraagbaarheid van de AHK met het afbouwpad van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand.19
Dit huishouden ontvangt van de gemeente een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. Deze aanvullende bijstandsuitkering leidt er echter toe dat het bruto-inkomen van het huishouden stijgt (tot meer dan bruto-WML).
De appellant heeft in de beschreven situatie door deze samenloop te maken met een hoger toetsingsinkomen voor toeslagen (zorg-, huurtoeslag etc.) waardoor deze in het afbouwtraject van de toeslagen terecht komt. Deze mensen ontvangen daardoor lagere toeslagen dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering dat wel de maximale toeslagen ontvangt.
Dit huishouden komt volgens de uitspraak in aanmerking voor een compensatie van het verminderde bedrag aan toeslagen verstrekt door de gemeente op een manier zodanig dat de compensatie zelf niet leidt tot een vermindering van de ontvangen toeslagen in het lopende toeslagjaar.
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16). Dat de situatie zich voor kan doen dat het huishouden van een alleenverdiener minder kan besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering is ongewenst. Gelet op de lange looptijd (in zeven jaar is nog niet gekomen tot een passende oplossing), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 202220 en de omvang van de groep huishoudens is een passende oplossing daarom dringend wenselijk en nodig. Het raakt ons en het is frustrerend dat we in die zeven jaar nog niet tot een oplossing zijn gekomen. We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te doen. In het antwoord op vraag 9 geven wij aan welke stappen wij zetten om tot een oplossing te komen. In samenwerking met gemeenten en uitvoeringsorganisaties (UWV, Dienst Toeslagen) wordt bezien hoe huishoudens van alleenverdieners die door verminderde toeslagen minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering kunnen worden geïdentificeerd en geïnformeerd.
Kunt u via een goedkeurend beleidsbesluit, dat het gelijkheidsbeginsel borgt en ervoor zorgt dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden, duidelijk maken dat een ieder zich op deze zeer bijzondere situaties zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid Participatiewet kan beroepen?
Dit is een van de structurele oplossingen die worden onderzocht, namelijk tegemoetkoming voor verminderde toeslagen door een aanvulling via algemene bijstand waarbij wordt voorkomen dat deze aanvulling gevolgen heeft voor toeslagen. Deze oplossing zou aanpassing vereisen van fiscale wet- en regelgeving en de Participatiewet. Over de uitvoering van deze mogelijke oplossing gaan wij in gesprek met gemeenten en de betrokken uitvoeringsinstanties. Wij zullen hen betrekken bij de vormgeving en daarna ook vragen om een Uitvoeringstoets.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Hoe komt het dat uw oplossingen in een rapport, zoals aangekondigd in de brief van 15 mei 2020 nog niet zijn verschenen?6
In het antwoord op de Kamervragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) van 15 mei 202022 is opgenomen dat «het kabinet de mogelijkheden wil verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Belangrijke randvoorwaarde is uiteraard dat dit wel uitvoerbaar moet zijn. Bij deze verkenning wordt dan ook de uitvoeringsorganisaties betrokken. Het kabinet hoopt uw Kamer hier voor het einde van 2020 nader over te informeren.». Deze toezegging is ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg uit 2021.23 De verkenning bestond uit de mogelijkheid om door UWV een gelijk netto-bedrag te verstrekken aan alle TW-ontvangers met een partner (fiche 12A), het door Toeslagen ambtshalve toekennen van maximale zorg- en huurtoeslag voor de maanden waarin recht op TW bestaat (fiche 12B1) en het op aanvraag van het individu toetsen door Toeslagen of gelet op individuele huishoudsituatie het passend is om maximale huur- en zorgtoeslag te verstrekken (fiche 12B2). Deze opties zijn destijds door Toeslagen en UWV als onuitvoerbaar gekwalificeerd, met name omdat dit een handmatig proces vergt dat veel druk legt op de beperkte capaciteit van de uitvoeringsorganisatie.
Heeft u juridisch advies (intern, extern) gevraagd over deze uitspraak (rechtsgevolgen, reikwijdte en eventueel andere vragen)? Zo ja, aan wie en kunt u die adviezen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom laat u een uitspraak van de hoogste rechtbank die een systeemfout blootlegt, zo passeren?
Hoewel de uitspraak van de CRvB ziet op een individueel geval, is onze opvatting dat een oplossing voor deze problematiek dringend nodig is. Wij zijn daarom opnieuw op zoek gegaan naar een passende en uitvoerbare oplossing. Ambtenaren vanuit verschillende disciplines, waaronder de juridische, hebben naar aanleiding van de uitspraak overleg gevoerd om ons te kunnen adviseren over de oplossingsrichtingen. Juridisch was wel duidelijk dat de individuele regelingen op zichzelf juridisch juist worden toegepast, maar dat de samenloop ervan tot niet gewenste uitkomsten kunnen leiden. Daarvoor heeft de CRvB in het betreffende geval zelf een voorziening getroffen.
Zoals wij u hebben geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug24, en zoals eerder in deze set antwoorden naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Deze groep wordt onderzocht. Hierbij wordt ook nagegaan in welke mate de CRvB-uitspraak van toepassing is op deze groep, aangezien deze groep niet bijstandsgerechtigd is of is geweest. Deze vraag wordt ook voorgelegd aan externe experts.
Op welke wijze en tot welk punt in tijd – in rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak staat expliciet dat het terugwerkende kracht heeft – kunnen en zullen mensen gecompenseerd worden voor de afgelopen jaren? Op welke wijze zal daar bekendheid aan worden gegeven?
Voor compensatie voor deze misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken wij de mogelijkheden. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar (algemene of bijzondere) bijstand25 of een aparte compensatieregeling. Voor de vormgeving en een toets op de uitvoerbaarheid betrekken wij hier ook gemeenten en uitvoeringsinstanties bij.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de regelingen aangepast dienen te worden zodat dit mensen niet langer kan overkomen?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak laat pijnlijk zien dat de samenloop van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen in het geval van de appellant anders uitpakt dan beoogd.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug26 zijn verschillende pogingen ondernemen om door aanpassing van regelingen tot een passende oplossing te komen voor de getroffen huishoudens. Dit leidde destijds niet tot een passende oplossing, omdat de oplossingsrichtingen het toetsingsinkomen raken en daarmee zelf tot verminderde toeslagen leiden, gepaard gingen met grote negatieve inkomenseffecten, forse gevolgen voor de Rijksbegroting of negatieve gevolgen voor de uitvoering, of ze de arbeidsdeelname voor minstverdienende partners ontmoedigden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 9 en 21 werken wij aan een oplossing zodat de aanvullende bijstandsuitkering bij deze huishoudens niet leidt tot verminderde toeslagen. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de uitspraak om deze mensen tegemoet te komen (met terugwerkende kracht) en om mensen naar de toekomst te compenseren? Acht u die stappen voldoende gezien de vergaande aard van de uitspraak en het feit dat er bijna een half jaar verstreken is?
Mede door de CRvB-uitspraak en gelet op de lange looptijd is een passende oplossing dringend wenselijk en nodig. Wij willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Dit is uw Kamer ook gemeld in de reactiebrief op de brief van de LOSR.27 Wij verkennen daarom nogmaals de mogelijkheden om de mensen om wie het gaat, te helpen. Ook maken de getrokken lessen uit de recente toeslagenaffaire en recente ervaring met het verstrekken van netto-tegemoetkomingen (aan kwetsbare huishoudens met hoge uitgaven aan energie) dat voor- en nadelen bij eerdere oplossingsrichtingen nu anders gewogen kunnen worden.
In deze verkenning is ook onderzocht hoe uitvoering kan worden gegeven aan de oplossing van de CRvB. Hierbij is vastgesteld dat het zodanig uitkeren van in ieder geval aanvullende algemene bijstand zodat dit niet meetelt voor het toetsingsinkomen juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Dit vergt aanpassing van wet- en regelgeving. Dit biedt een sluitende oplossing voor huishoudens waarbij de bijstandsuitkering de enige oorzaak voor de toeslagvermindering is en helpt huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een verdere vermindering van toeslagen leidt. Wij gaan in gesprek met gemeenten en UWV over de uitvoerbaarheid van deze oplossing. Bij de uitwerking betrekken wij ook experts zoals sociaal raadslieden en mensen die in deze situatie zitten.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken wij naar ook mogelijkheden voor compensatie van misgelopen toeslagen in eerdere jaren voor deze huishoudens. We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen.
Deelt u de mening dat oplossing van dit probleem een verdergaande hervorming van de fiscaliteit en de sociale zekerheid (inclusief toeslagen) vergt met waarschijnlijk lagere heffingskortingen, geen afbouw heffingskortingen, een lagere arbeidskorting of een vergelijkbare korting voor niet-werkende mensen en een vorm van toeslag voor een niet-werkende partner zonder inkomen – zoals een uitkeerbare algemene heffingskorting?
De aanleiding van deze situatie is gelegen in de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) aan de minstverdienende partner in relatie tot de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Op het moment dat de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner als de dubbele AHK in het referentieminimumloon geharmoniseerd zijn verdwijnt deze situatie. Dit is in 2035 het geval, als de dubbele AHK in het referentieminimumloon volledig is afgebouwd. Deze afbouw zorgt ervoor dat de netto bijstandshoogte minder stijgt. De overdraagbaarheid van de AHK is sinds 2023 volledig afgebouwd.
We onderzoeken de mogelijkheid om, tot het moment dat deze afbouwpaden gelijk lopen en de problematiek verdwijnt, te zorgen dat de aanvullende bijstandsuitkering voor deze ontvanger niet meetelt voor het toetsingsinkomen. Dit vergt een aanpassing van de Participatiewet in combinatie met de introductie van een eindheffing in de fiscaliteit (zie ook het antwoord op vraag 33). Dit voorkomt dat een aanvullende bijstandsuitkering leidt tot verminderde toeslagen. Hiermee wordt echter niet voorkomen dat alleenverdieners die door de hoogte van hun loongerelateerde uitkering (bruto) al in het afbouwtraject van de toeslagen zitten, bij een netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Deze huishoudens lopen mee in het onderzoek naar mogelijkheden om huishoudens met een hoog toetsingsinkomen in bepaalde gevallen toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Dit probleem illustreert – zoals kabinet en uw Kamer ook al eerder geconstateerd hebben – dat vereenvoudiging van de stelsels van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen dringend gewenst is. Daarom zetten we ons in om tot vereenvoudigingen te komen. Via de SZW-vereenvoudigingsagenda die we afgelopen zomer met de Stand van de Uitvoering hebben meegestuurd bent u geïnformeerd over de lopende trajecten en de stand van zaken. Aanvullend heeft het kabinet in 2022 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een IBO vereenvoudiging sociale zekerheid. Het is nodig om over de domeinen heen tot vereenvoudiging te komen. In de kabinetsreactie op het IBO dat voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden gaan we hier verder op in.
Klopt het dat mensen met een niet-werkende partner en een toeslag onder de Toeslagenwet te maken (gehad) hebben met deze problematiek?
Ja, deze mensen hebben ook met deze situatie te maken. In vraag 30 wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel een kostwinner (wederom met een partner zonder inkomen) met een (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-), Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikte (WGA-) of Werkloosheids(WW-))uitkering en een aanvulling onder de Toeslagenwet op dit moment ontvangt door een vergelijkbare berekening als onder 8 te maken voor dit voorbeeld?
Onderstaande tabel toont het gevraagde voorbeeld. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8, 12 en 17 geldt hierbij. Deze tabel is een uitwerking van de in de beantwoording van vraag 21 beschreven situatie. Hierbij laat situatie b het bruto-nettotraject zien van een alleenverdiener met een UWV-uitkering inclusief TW-aanvulling tot bruto-WML. In situatie b komt het netto-inkomen onder de netto-bijstandsnorm voor paren uit (ter illustratie laat situatie a een vergelijkbaar bijstandspaar zien). Dit is ter illustratie, dit huishoudens heeft (als zij voldoen aan de eisen van de Participatiewet) recht een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. In situatie c krijgt het huishouden uit situatie b deze aanvullende bijstandsuitkering. Hierdoor stijgt het bruto-inkomen (en toetsingsinkomen) waardoor het huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Zodoende ontvangt het huishouden in situatie c minder toeslag dan een vergelijkbaar bijstandspaar (situatie a).
(a)
22.764
25.070
25.070
(b)
2.426
(c)
8.407
9.258
10.154
(d)
6.140
2.923
3.154
(e = a-b+c+d)
20.497
18.735
20.496
(f)
4.241
4.241
3.788
(g)
3.182
3.182
2.851
(h = e+f+g)
27.919
26.157
27.134
(i)
1.972
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
28.129
29.106
(k)
1.224
1.224
1.224
Kunt u de Toeslagenwet zo aanpassen dat de toeslag zo wordt vastgesteld dat mensen met een recht onder de Toeslagenwet niet onder het niveau zakken van een bijstandsuitkering inclusief het recht op toeslagen?
Om te bereiken dat de TW voor alleenverdieners tot een inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren leidt, moet de bruto-TW-norm voor paren worden verhoogd. Een hogere bruto-TW-norm zou echter leiden tot een hoger toetsingsinkomen van (het huishouden van) de TW-ontvanger, waardoor dit huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Het is dus niet mogelijk om de situatie waarin een TW-ontvanger huur- of zorgtoeslag misloopt te voorkomen door aanpassing van de bruto-TW-norm voor paren.
Hoe beoordeelt u het feit dat er mensen zijn met werknemersuitkeringen, die een inkomen hebben dat de facto een stuk lager ligt dan het bijstandsniveau?
Het doel van de werknemersverzekeringen is om de inkomensderving als gevolg van een verzekerd risico op te vangen, zijnde werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Wanneer een werknemer vóór intreden van het risico reeds een individueel inkomen genoot dat lager lag dan het sociaal minimum, zal de werknemersverzekering alleen dit inkomensverlies compenseren. Dit komt overeen met de verzekeringsgedachte van deze werknemersverzekeringen. Het UWV kan verder aanvullen tot maximaal bruto-WML via de Toeslagenwet.
De (aanvullende) algemene bijstand vormt het algemene sociale vangnet waar Nederlandse huishoudens op terug kunnen vallen voor een aanvulling tot het sociaal minimum. De gemeente kan bij een laag netto-inkomen, en binnen de voorwaarden van de Participatiewet, het huishoudinkomen aanvullen tot de relevante netto-bijstandsnorm. Dit is ook gebeurd bij de zaak waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan. Door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen komt het echter voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar bijstandspaar en daarom minder te besteden hebben. Dit is een ongewenste uitkomst.
Het is erg pijnlijk dat ondanks verschillende momenten waarop is gepoogd deze situatie te verhelpen dit tot op heden niet is gelukt. We realiseren ons dat mensen hierdoor moeilijk rond kunnen komen en geldzorgen hebben. Een passende oplossing is daarom dringend wenselijk en nodig. We willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Wij onderzoeken mogelijkheden om te bereiken dat deze huishoudens toch de maximale toeslag ontvangen die zij zouden hebben gekregen als een vergelijkbaar (echt)paar met een volledige bijstandsuitkering of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Kunt u de Kamer binnen drie maanden – voor 10 juni 2023 – informeren over de stappen om dit structureel op te lossen, zodat eventueel eerste stappen gezet kunnen worden in het komende belastingplan en de komende begroting?
We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de voortgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nationale ombudsman al in 2016 hiervoor waarschuwde7, het feit dat collega’s Leijten en Kwint hier Kamervragen over gesteld hebben8, dat de rechters dit als buikpijndossier hebben aangegeven in het jaarverslag9, dat de sociaal raadslieden gewaarschuwd hebben en dat de regering iedere keer geen oplossing vond?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven. Dat betreuren wij. De mensen die het betreft, zijn afhankelijk van de overheid voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum ontvangt niet het maximale bedrag aan toeslagen31– geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een ongewenst gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de bestaanszekerheid te vergroten en de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Herinnert u zich dat u recent op Kamervragen van Omtzigt en Leijten10 op deze problematiek aangaf dat de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief abusievelijk dit dossier vergeten was11, maar dat het signaal zal worden meegenomen in het traject Participatiewet in balans, maar dat in die lange brief die hele problematiek niet genoemd wordt?12
Ja, het signaal is destijds opgepakt in het traject Participatiewet in balans. Dit traject bevat meerdere sporen. In de brief van 28 november 2022 waarnaar u in uw vraag verwijst, worden de maatregelen toegelicht die in het kader van het zogenoemde spoor 1 zo snel mogelijk worden ingevoerd. Daarnaast geeft de brief een stand van zaken weer voor spoor 2, waarin verbeteringen worden verkend die van fundamentelere aard zijn en het terrein van de Participatiewet overstijgen. De problematiek valt binnen het thema bestaanszekerheid van spoor 2. Dit thema richt zich juist op de huidige complexiteit van en de daaruit voortvloeiende fragiliteit van het bestaansminimum. In de brief wordt een eerste schets van de inhoud en vervolgstappen gegeven, zonder dat nog ingegaan kon worden op specifieke onderwerpen of beoogde maatregelen, omdat de uitwerking meer tijd kost.
Kunt u het signaal dat op 30 november aan de Raad voor de rechtspraak is doorgegeven met de Kamer delen?13
Ja. De reactie op het signaal bedoeld in vragen 35 en 36 is op 30 november 2022 op ambtelijk niveau per e-mail gedeeld vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Raad voor de rechtspraak. Wat betreft de problematiek luidt deze reactie: SZW meldt dat de signalen bekend zijn en worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans. De Kamer heeft hierover eergisteren een brief ontvangen: [ Kamerbrief stand van zaken Participatiewet in balans | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl].
Waarom is deze problematiek na het kinderopvangtoeslagschandaal niet opgepakt, toen de plechtige belofte gedaan werd vergelijkbare dossiers op te lossen?
Nadat de problematiek eind 201636 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 201737, 202038 en 202139 40, opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen. Gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 2022 en de omvang van de groep huishoudens, buigt het kabinet zich over een structurele oplossing.
Hoeveel gezinnen en hoeveel mensen hebben sinds het eerste signaal in 2016 op enig moment onder het sociaal minimum (de bijstandsnorm inclusief het recht op toeslagen) geleefd?
Dit aantal huishoudens en personen is niet bekend. Wat betreft het aantal betrokken huishoudens met aanvullende bijstand houden wij rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens op jaarbasis, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 201941 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. Daarbij kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.42 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Een eerste inschatting, op basis van een steekproef die wordt gebruikt bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling, komt op circa 4.500 huishoudens in 202343.
Kent u artikel 20 van de Grondwet die stelt: «1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.»?
Ja.
Deelt u de mening dat het derde lid van artikel 20 de opdracht geeft dat niemand onder de bijstandsnorm zakt (behalve bij schuldsanering wanneer een strengere norm geldt?)
Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Is de Grondwet geschonden? Hoe komt u tot die conclusie?
Het is een gegeven dat de Participatiewet uitvoering geeft aan de grondwettelijke opdracht tot wetgeving, zoals wij hebben toegelicht bij vraag 40. Daaraan doet deze problematiek niet af. Als, ten gevolge van conflicterende regelingen, burgers onder de bijstandsnorm uitkomen met hun besteedbaar inkomen, dan biedt de Participatiewet als vangnetregeling ook de mogelijkheid om tot aanvulling over te gaan. De uitspraak van de CRvB geeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat van een schending van de Grondwet sprake zou kunnen zijn.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gelet op de noodzaak om de uitvoerige set vragen zorgvuldig te beantwoorden, ontvangt u de beantwoording helaas buiten de termijn van drie weken. Voor uw overzicht is tweemaal gebruik gemaakt van een tabel waarmee meerdere vragen worden beantwoord.
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Organisatie die problemen ouders in toeslagenaffaire moet oplossen dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het zoveelste onderdeel van de Belastingdienst haar taak niet naar behoren kan uitvoeren? Kunt u een uitgebreide analyse geven over aan welke systeemfouten, die inmiddels op ieder dossier waaraan deze organisatie gelieerd is zorgen voor uitvoeringsproblematiek, de Belastingdienst onderhevig is?
De Belastingdienst en Toeslagen rapporteren ieder afzonderlijk op reguliere basis over de uitvoering in stand van zakenbrieven, jaarplannen en jaarverslagen etc. De meest recente zijn; het Jaarplan Belastingdienst 2023 en de Stand van de uitvoering 20222 en het Jaarplan Toeslagen 2023 en de Stand van de Uitvoering Toeslagen 20223. Deze documenten geven een uitgebreide analyse van deze uitvoeringsorganisaties.
Kunt u ingaan op waarom de stappen die volgen na een verzoek om compensatie van gedupeerden niet naar behoren kunnen worden gezet? Welke procesfouten liggen hieraan ten grondslag en op welke manier zijn die ontstaan? Op welke manier is het compensatieproces vormgegeven en door wie? Is dit proces op voorhand onderworpen aan een uitvoerings- en stresstest en scenariovorming en is een adequate inschatting gemaakt van de kennis, expertise en personele capaciteit die nodig was voor deze operatie? Zo ja, hoe kan het dan dat het proces in de (uitvoerings)praktijk niet werkt? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Wie is er verantwoordelijk voor de operationele kant van deze hersteloperatie? Aan wie legt deze persoon verantwoording af en welke evaluaties vinden er plaats? Op welke manier wordt door de overheid toezicht gehouden op de uitvoering van deze operatie?
De inzet van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is om ouders zo snel mogelijk financieel herstel te bieden. Door middel van de eerste toets wordt ervoor gezorgd dat zo veel mogelijk ouders al vroeg in het traject duidelijkheid krijgen of zij volgens de criteria gedupeerd of niet gedupeerd zijn. Ouders die daar behoefte aan hebben krijgen ook een integrale beoordeling, om in zo veel mogelijk detail uit te zoeken wat er is gebeurd en waar zij mogelijk nog meer recht op hebben. Dit is een forse opgave, gezien het grote aantal aanmeldingen, de vele systemen die moeten worden geraadpleegd, en de zorgvuldigheid en complexiteit van de beoordeling van deze dossiers. De werkwijze wordt continue tegen het licht gehouden, met de herijking, in de uitvoeringstoetsen, en bij het programma Verbeteren en Versnellen. Zoals eerder in diverse voortgangsrapportage benoemd is dit geen gemakkelijke opgave; er is echter géén gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen zoals aan u gerapporteerd in de voortgangsrapportage Q4 2022 heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie ervoor zorgt dat ouders zo snel als mogelijk de compensatie krijgen waar ze recht op hebben. Het kabinet blijft constant kijken naar mogelijkheden om te versnellen en verbeteren.
De DG Toeslagen en de directeur van UHT zijn verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van financieel herstel door UHT.
Kunt u ingaan op de meldingen van medewerkers die aangeven dat er sprake is van een angstcultuur bij de itvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Waarom hebben deze personen het gevoel dat zij geen fouten mogen maken en om wat voor soort «fouten» gaat het dan? Bent u op de hoogte van hoe er met hen is gecommuniceerd over het maken van (eventuele) fouten?
Medewerkers moeten zich altijd veilig en gehoord voelen. Signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust worden door de leiding van de UHT opgepakt en besproken met zowel de medewerkers op de werkvloer als met de ondernemingsraad. UHT is altijd bereid om met medewerkers die een melding (willen) doen in gesprek te gaan. Indien een medewerker hiertoe bereid is zullen gesprekken met de melders volgen om vervolgacties te kunnen bepalen. Ook kunnen medewerkers (anoniem) terecht bij de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën (CIF). Dit is een onafhankelijke commissie waar medewerkers terecht kunnen voor een vertrouwelijk gesprek en voor advies over hoe je kunt handelen wanneer zij een mogelijke integriteitsschending of misstand binnen de organisatie willen melden. UHT opereert in een context van grote druk waarbij snelheid én zorgvuldigheid van groot belang zijn. UHT is daarnaast een jonge organisatie met veel nieuwe medewerkers. De leiding van UHT besteedt daarom veel aandacht aan het begeleiden van nieuwe mensen en het verbeteren van de werkprocessen. De urgentie om de hersteloperatie snel af te ronden wordt ook gevoeld binnen de organisatie. Tegelijkertijd zijn de verschillende dossiers vaak complex en vragen om grote zorgvuldigheid bij de behandeling en beoordeling. Ouders verwachten dit ook van de UHT. Dit vraagt dan ook om grote inzet, flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de ruim 1.500 medewerkers bij de UHT.
Klopt de insinuatie van deze melders dat de procesvoering bij de UHT dusdanig is vormgegeven dat er geen ruimte is voor maatwerk? Zo ja, hoe is dat mogelijk, aangezien juist in deze specifieke hersteloperatie iedere gedupeerde een unieke case vormt gezien de individuele (gezins)situatie waar het om gaat?
Het (beoordelings)proces binnen UHT is zodanig vormgegeven dat bij de totstandkoming van een beoordeling maatwerk wordt toegepast om ouders snel en zorgvuldig financieel herstel te bieden. Via maatwerk wordt de zaak van een ouder behandeld waardoor juist, binnen de bestaande wet- en regelgeving en met de juiste zorgvuldigheid, rekening gehouden kan worden met de individuele situatie van een ouder. Indien de medewerker volgens de opgestelde behandelkaders geen passende oplossing kan bieden zijn er verschillende (interne) escalatielijnen ingericht. Een voorbeeld hiervan zijn de «dossiertafels». Daarnaast kan de hardheidsclausule worden ingezet. Dit moet borgen dat dossiers altijd individueel behandeld en beoordeeld kunnen worden. Daarnaast leveren de gemeenten maatwerk bij de brede ondersteuning van gedupeerde ouders.
Hoe verhoudt zich de vermeende angstcultuur bij de UHT tot de rest van de Belastingdienst? Heeft u vanuit andere departementen ook dergelijke signalen gekregen over de bedrijfscultuur binnen deze organisatie?
Over de stand van zaken binnen de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook binnen andere uitvoeringsorganisaties, wordt regulier gerapporteerd in de Jaarplannen en Jaarverslagen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2). Voor alle medewerkers bestaat een toegankelijke meld- en adviesstructuur via de leidinggevende, de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën. Uit de inventarisatie zijn geen meldingen vanuit andere departementen gebleken.
Waarom moeten medewerkers van de UHT blijkbaar «steeds inspelen op nieuwe regels»? Om welke nieuwe regels gaat het dan en waarom worden deze regels steeds veranderd? Waarom is er geen eenduidig proces dat structureel kan worden ingezet bij de afhandeling van deze compensatieverzoeken? Hoe wordt over de veranderende regelgeving naar de medewerkers gecommuniceerd en hoe worden deze geïmplementeerd?
Sinds de start van de Catshuisregeling zijn de kaders van de hersteloperatie bij de compensatieregeling en de O/GS regeling hetzelfde gebleven. Wel zijn er mede naar aanleiding van wensen van verschillende (externe) partijen en de ontwikkelingen in de uitvoering nieuwe regelingen bijgekomen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om de regelingen voor kinderen en andere toeslagen, voor ouders in het buitenland en ten behoeve het oplossen van de schulden voor gedupeerde ouders. Het streven is om uw Kamer in april 2023 de nieuwe regelingen rondom ex-partners en nabestaanden voor te leggen. Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen beschreven denkt de UHT constant na hoe ouders sneller geholpen kunnen worden. Binnen de organisatie wordt samen met de ervaringen van medewerkers en ouders continu bekeken hoe werkprocessen kunnen worden verbeterd. Daarnaast wordt telkens nagedacht hoe de dienstverlening aan de ouder kan worden verbeterd en versneld. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is gesteld vragen deze versnellings- en verbetermaatregelen het nodige van de medewerkers binnen de UHT maar doen we dit voor de ouders zodat zij sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u uitleggen waarom het naar verwachting nog jaren zal duren voor alle gedupeerden zijn geholpen? Bent u niet van mening dat, gezien de omvang van de toeslagenaffaire en het enorme onrecht dat deze mensen door de overheid is aangedaan, voor het uitvoeren van deze hersteloperatie een acute crisisstructuur moet worden opgetuigd, welke zich met de hoogste en enige prioriteit zou moeten bezighouden met het verwerken en afhandelen van alle compensatieverzoeken van gedupeerden? Bent u ook niet van mening dat hiervoor een bewindspersoon als beleidsbepaler en bewaker moet worden ingezet/vrijgemaakt, die zich slechts nog met deze operatie bezighoudt totdat deze volledig is afgerond?
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Iedere dag dat ouders hun traject eerder kunnen afronden is hierin belangrijk.
In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat alle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren. Met het aannemen van de Herstelwet is ervoor gekozen om lopende de hersteloperatie de uitvoering niet fundamenteel anders in te gaan richten, omdat dit voor vertraging zou zorgen.
Als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane ben ik verantwoordelijk voor de hersteloperatie en besteed daar ook een het grootste deel van mijn tijd aan.
Bent u voornemens om een wervingscampagne voor personeel voor de UHT op touw te zetten, teneinde op korte termijn de personele bezetting significant op te schroeven, zodat de UHT meer capaciteit krijgt voor de hersteloperatie? Zo ja, hoeveel extra medewerkers gaat u werven en bent u voornemens deze fulltime aan te stellen voor het uitvoeren van deze operatie? Zo nee, waarom niet?
Om de hersteloperatie gedegen uit te kunnen voeren is voldoende capaciteit randvoorwaardelijk. De UHT zet zich hier ook hard voor in. De personele bezetting bij UHT is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13% (van 1.216 fte naar 1.379 fte, peildatum 02-01-2023). Hiermee is echter nog niet aan de totale opgave voldaan. Er wordt daarom geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en is er bovendien aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen. De werving voor nieuw personeel wordt in 2023 gecontinueerd binnen de kaders van wat de organisatie kan absorberen en er op de huidige markt geworven kan worden. Bij de werving van nieuwe medewerkers kijkt UHT ook naar hoe andere (grote) overheidsorganisaties hun werving ter hand nemen
Welke impact denkt u dat de stroperige afhandeling van de compensatieoperatie op de gedupeerden heeft? Wat doet de opeenstapeling van fouten met het toch al lage vertrouwen dat mensen hebben in de Belastingdienst? Waarom lijkt de overheid maar geen werk te willen, of kunnen maken van het grootschalig saneren van deze organisatie, terwijl de vele problemen bij de Belastingdienst inmiddels beginnen te leiden tot brede maatschappelijke ontwrichting?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dat gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Over het verloop van de hersteloperatie wordt uw Kamer op de hoogte gehouden via brieven en de reguliere Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen.
Gaat u de gedupeerden die zich melden bij het UHT inmiddels compenseren voor de uitvoeringsproblemen en de vertraging in het afhandelen van hun verzoeken? Zo ja, op welke manier? Krijgen zij hun compensatie straks bijvoorbeeld met rente uitgekeerd, of krijgen zij een extra bedrag voor iedere maand dat zij langer moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De UHT zet zich in om ouders snel financieel herstel te bieden. Juist om ouders snel duidelijkheid en rust te bieden is de eerste toets in het leven geroepen om sneller vast te kunnen stellen of ouders gedupeerd dan wel (mogelijk) niet-gedupeerd zijn. Momenteel lukt het ook om bij circa 97% van de ouders, binnen de gestelde termijn van maximaal 6 maanden, de eerste toets te hebben afgerond. Indien ouders op grond van de eerste toets als gedupeerde worden aangemerkt heeft de ouder ook toegang tot de overige aanvullende regelingen en ontvangt brede ondersteuning door gemeente, schaderegeling en kindregeling. Indien er sprake is van een urgente situatie zijn er mogelijkheden om ouders met voorrang te ondersteunen. Eventuele compensatie voor vertraging is momenteel niet aan de orde. Het compensatiebedrag bevat wel een vaste vergoeding voor immateriële schade die per half jaar toeneemt en een rentevergoeding over de periode dat een ouder heeft moeten wachten op een definitieve beschikking. Daarnaast geldt uiteraard dat ouders UHT in gebreke kunnen stellen als een wettelijke beslistermijn wordt overschreden. In de tweede helft van 2022 ontving UHT gemiddeld 1.253 ingebrekestellingen per maand. Zie hiervoor ook paragraaf 1.5 van de recente Voortgangsrapportage waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ingebrekestellingen.
Gaat u de Belastingdienst sancties opleggen voor het verzaken van het adequaat uitvoeren van deze hersteloperatie? Zo ja, wat voor sancties? Zo nee, waarom niet en vindt u dat te verantwoorden naar de gedupeerden en de bevolking in het algemeen, die van diezelfde Belastingdienst bij het verzaken van een betalings,- en/of andersoortig verzoek ogenblikkelijk een boete krijgen?
Nee, hiervoor ziet het kabinet geen reden. De medewerkers van UHT zijn zich bewust van de grote opgave en bijbehorende urgentie om gedupeerde ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen en werken hier elke dag hard aan.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met gedupeerden en medewerkers over hun ervaringen met de UHT, teneinde een knelpuntenanalyse op te stellen, welke gebruikt kan worden voor het verbeteren en optimaliseren van de procesvoering? Zo ja, wanneer kunnen wij deze analyse verwachten?
De UHT heeft veel aandacht voor de ouderbeleving onder gedupeerden. Daarom worden ook regelmatige (onafhankelijke) onderzoeken uitgevoerd om de ouderbeleving op diverse deelprocessen en pilots van de UHT te meten en worden er geregeld gesprekken gevoerd met het ouderpanel. De resultaten van deze onderzoeken worden anoniem binnen de UHT gedeeld met de desbetreffende teams om zodoende het lerend vermogen van de organisatie te faciliteren. Hierover bent u bij de herijking van de hersteloperatie reeds op 3 juni 2022 geïnformeerd.4 Daarnaast worden medewerkers nauw betrokken bij het verbeteren en vernieuwen van processen en worden er periodiek medewerkerstevredenheidonderzoeken uitgevoerd. Ook kunnen medewerkers op verschillende manieren eventuele knelpunten of zorgen kenbaar maken. In de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen wordt u continu geïnformeerd over de uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken.
Bent u voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren en de operatie vlot te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft u daarvoor in gedachten?
Het kabinet is niet voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren. Sinds de start van UHT zijn ook veel mensen van buiten de Belastingdienst en Toeslagen aangetrokken om de hersteloperatie vorm te geven. De werkprocessen binnen de UHT worden geregeld geëvalueerd en er hebben tevens externe onderzoeken plaats gevonden naar de inrichting en werking van de UHT. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld.5
Volgen er consequenties/sancties voor de personen die op dit moment aan het roer staan bij de UHT? Bent u voornemens deze mensen uit hun functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De mensen bij UHT werken hard om ouders te compenseren voor het onrecht dat hen aangedaan is.