Het dreigement van de NMa aan samenwerkende thuiszorgorganisaties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het dreigement van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan thuiszorgorganisaties over afspraken over marktverdeling, prijsafspraken en gerommel met aanbestedingen, alsmede de boetes voor verschillende thuiszorgorganisaties?1
Wij hebben kennis genomen van de recentelijk door de NMa oplegde boetes aan een viertal thuiszorgorganisaties, alsook vijf besluiten op bezwaar van reeds in 2008 opgelegde boetes. Tevens hebben wij kennis genomen van het bericht dat de NMa met raden van toezicht van thuiszorgorganisaties in gesprek zal gaan om hen te wijzen op het belang van naleving van de Mededingingswet, zodat onderlinge prijsafspraken, het verdelen van markten of cliënten en het vervalsen van aanbestedingen worden voorkomen.2 Dit is evenwel niet op te vatten als een dreigement en wordt ook niet als zodanig ervaren blijkens de contacten die de NMa reeds met verscheidene thuiszorgorganisaties heeft gehad rondom het inplannen van gesprekken met raden van toezicht.
Bent u van mening dat de thuiszorg een sector is die rommelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa constateert in haar persbericht dat thuiszorgorganisaties moeite hebben met het vinden van een balans tussen concurreren en het aangaan van ketensamenwerking. Tegen die achtergrond wil de NMa bereiken dat raden van toezicht actief toezien op de naleving van de Mededingingswet. Zoals bij vraag 1 aangegeven benadert de NMa derhalve raden van toezicht actief om dat te bereiken. Wij ondersteunen deze opstelling van de NMa.
Niettemin is gebleken dat de NMa in de sector verschillende onregelmatigheden heeft aangetroffen die dermate ernstig waren dat de NMa het noodzakelijk achtte om boetes op te leggen aan een negental thuiszorgorganisaties.
Erkent u dat de NMa een belangrijke taak heeft bij het opsporen van grote fraudes, zoals in de bouw en/of telefonie? Bent u van mening dat de zorg onder de fraudeprioriteit valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft een belangrijke taak bij het opsporen van grote fraudes, daar waar het overtredingen van de Mededingingswet betreft. De NMa bepaalt, na een uitgebreide consultatie, zelf haar prioriteiten en aandachtsvelden. De afgelopen jaren is de zorgsector steeds een aandachtsveld geweest. Het is van belang dat waar wet- en regelgeving vormen van vraagsturing in de zorg mogelijk maakt, de NMa met haar toezicht op naleving van de Mededingingswet de onderlinge onderscheidingsruimte van aanbieders en keuzevrijheid van patiënten beschermt.
Kunt u uitleggen hoe het toezicht van de NMa moet worden beoordeeld naar aanleiding van de waarschuwing aan de sector?2 Heeft zij dit overlegd met de andere toezichthouders in de zorg?
De NMa is verantwoordelijk voor het algemene mededingingstoezicht in alle sectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de NMa exclusief bevoegd om toezicht te houden op het kartelverbod. In het kader van dit toezicht binnen de thuiszorgsector, heeft de NMa aangekondigd met raden van toezicht van verschillende thuiszorgorganisaties in gesprek te willen gaan. Deze gesprekken worden vooraf ingepland in overleg met de betreffende thuiszorgorganisaties.
De NMa pleit ervoor dat elke thuiszorgorganisatie een complianceregeling invoert. Zo’n regeling helpt thuisorganisaties te voorkomen dat mensen binnen de organisatie zich schuldig maken aan overtredingen van de Mededingingswet. De NMa ziet hierbij een belangrijke rol voor raden van toezicht om de besturen te wijzen op het belang van een complianceregeling zodat medewerkers weten wat wel en niet kan.
Is het waar dat een zorgkantoor door de andere toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verplicht wordt meerdere aanbieders te contracteren, om zo de marktwerking in de thuiszorg «te organiseren»?
De NZa beoordeelt jaarlijks de zorgkantoren op de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een van de aandachtsvelden is het zorginkoopbeleid van zorgkantoren. Toetsingscriteria zijn daarbij: het contracteerbeleid, de doelmatige zorglevering, alsook innovatie en kwaliteit van zorgverlening. De NZa toetst onder andere of zorgkantoren zorgaanbieders, die vergelijkbare producten aanbieden, op een gelijke en objectieve manier behandelen. Tevens moeten zorgkantoren in het contracteerbeleid duidelijk opnemen welke coulance zij eventueel hanteren in hun beoordeling van nieuwe aanbieders. Een instrument om de doelmatigheid te bevorderen is het contracteren van meerdere aanbieders. Door nieuwe aanbieders een eerlijke kans te geven wordt tevens de keuzevrijheid van cliënten bevorderd. Om dit mogelijk te maken moeten zorgkantoren de procedure voor het contracteerproces en het contracteerbeleid tijdig kenbaar maken aan alle (potentiële) zorgaanbieders.
In het Algemeen rapport Uitvoering AWBZ 2009 besteedt de NZa ruim aandacht aan het functioneren van de zorgkantoren op het gebied van zorginkoop. In deze rapportage geeft de NZa naast het oordeel over het functioneren ook aan welke verbeterpunten er nog resteren. Hiermee wil de NZa bereiken dat zorgkantoren hun taken op een kwalitatief steeds hoger niveau uitvoeren.
Is het tevens waar dat de NZa ook de tarieven voor de thuiszorghandelingen heeft vastgesteld?
De NZa stelt maximumtarieven vast voor de thuiszorgprestaties die in het kader van de AWBZ worden vergoed. Sinds 2007 geldt dit evenwel niet meer voor thuiszorgprestaties in het kader van de huishoudelijke verzorging, omdat deze zijn overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), uitgevoerd door gemeenten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er onderhandeld moet worden over de prijzen, terwijl de NZa de tarieven heeft vastgesteld?
Zoals aangegeven bij vraag 6, stelt de NZa maximumtarieven vast. Een maximumtarief geeft het plafond aan en biedt de mogelijkheid om in de onderhandelingen lager uit te komen. In het kader van een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het aan de zorgkantoren om de tarieven vast te stellen die uiteindelijk worden vergoed. Veel zorgkantoren starten de onderhandelingen met een basistarief onder het maximumtarief waarbij aanbieders een opslag tot aan het maximumtarief kunnen krijgen indien zij ervoor kiezen extra kwaliteit te leveren.
Kunt u uitleggen hoe deze wijze van de zorg organiseren, door het zorgkantoor, de NZa en NMa, bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg voor mensen die thuiszorg nodig hebben?
De wijze van organiseren van zorg bevat prikkels die ervoor moeten zorgen dat de cliënt waar voor zijn premiegeld krijgt. Het zorgkantoor koopt daartoe zorg in met de best haalbare prijs-kwaliteitverhouding en houdt op die manier de aanbieders van zorg scherp. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de AWBZ toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren. De NMa voorkomt op grond van de Mededingingswet dat door mededingingsbeperkende afspraken de prijs en/of kwaliteit onder druk komt te staan omdat dergelijke afspraken de bewust ingebrachte prikkels uitschakelen.
Bent u gelukkig met de miljoenen euro’s boete die is uitgedeeld aan thuiszorginstellingen door de NMa? Bent u van mening dat dit een goede besteding is van zorggelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat deze boetes – en indien tegen de boetes in beroep wordt gegaan de daarmee gepaard gaande rechtszaken – geen doelmatige besteding van zorggelden zijn. De boetes zijn echter het directe gevolg van duidelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze wet is van wezenlijk belang voor het waarborgen van de in de zorgsector geïntroduceerde vraagsturing en keuzevrijheid voor de patiënt. Het opleggen van boetes leidt ertoe dat zorgaanbieders een prikkel hebben om de Mededingingswet na te leven en keuzevrijheid voor patiënten nu en op langere termijn te borgen. Omgekeerd zou het volledig zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om eigenhandig de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit zal ten koste gaan van een structurele verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorgsector en is daarmee niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. Aanvullend willen we nog opmerken dat bij het bepalen van de hoogte van de boetes door de NMa zowel gekeken is naar de hoogte van de omzet als naar de draagkracht van de betrokken instellingen. De boetes brengen derhalve de continuïteit van zorg niet in gevaar.
Bent u van mening dat de NMa het gezondheidszorgbelang dient met het uitdelen van boetes? Zo ja, hoe legt u dat uit? Zo nee, wilt u de NMa verzoeken te stoppen met boetes uitdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het boetegeld weer terecht moet komen bij de zorg? Zo ja, wilt u dat regelen en daarover de Kamer informeren? Zo nee, hoe legt u uit dat premiegelden via een omweg niet bij de zorg terecht komen?
In de Mededingingswet is bepaald dat boetes van de NMa de Staatskas invloeien. Ook bestuurlijke boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Voorts hebben verschillende betrokken thuiszorgaanbieders aangegeven dat de boetes niet ten koste zullen gaan van de patiënt of de kwaliteit van de zorg, maar uit de reserves gefinancierd zullen worden. Wij zien dan ook geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
In dit kader is ten slotte van belang dat in mei van dit jaar de leden van de grootste branchevereniging van zorgaanbieders, ActiZ, een door de NMa voorgestelde sectorbrede schikkingsregeling voor mededingingsovertredingen – de zogenoemde regeling alternatieve afdoening – hebben afgewezen. Hierbij zou een programma worden gestart met een onafhankelijke commissie, waarbinnen thuiszorgaanbieders mededingingsbeperkende afspraken vrijwillig konden melden en beoogd werd herhaling in de toekomst te voorkomen. De commissie zou op grond van de ernst en duur van de gemelde afspraken per onderneming een schikkingsom vaststellen, af te dragen aan een apart fonds. Het geld uit dat fonds zou uitsluitend bestemd zijn voor innovatieve zorgprojecten die direct ten goede zouden komen aan de cliënt.
Een belangrijk aanvullend aspect van deze regeling was dat zorgaanbieders niet in beroep zouden gaan tegen het schikkingsoordeel van de commissie. Aangezien ook de NMa geen opvolging meer zou geven aan bij de commissie aangemelde afspraken, zou de regeling aldus langslepende en kostbare juridische procedures voorkomen. Vooraf was bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer ter hand zou nemen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de nu vastgestelde boetes.
Bent u er gelukkig mee dat de thuiszorgbranche en de NMa recht tegenover elkaar staan, met als resultaat rechtszaken?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij kunnen ons niet vinden in het beeld dat de NMa en de thuiszorgbranche recht tegenover elkaar staan. Een groot deel van de sector is zich inmiddels bewust van het belang van naleving van de Mededingingswet. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de leden van ActiZ zich hebben uitgesproken ten faveure van het tot stand brengen van een zogenoemd «compliance programma» om naleving van de Mededingingswet binnen de sector te bewerkstelligen en voor de toekomst te waarborgen.
De thuiszorgbranche verschilt met name van mening met de NMa over de manier waarop met overtredingen van de Mededingingswet uit het verleden moet worden omgegaan. Zoals bij vraag 11 is aangegeven heeft de meerderheid van de ActiZ leden zich uitgesproken tegen de handreiking die de NMa de sector op dit punt heeft gedaan. Dat er nu sprake zal zijn van rechtszaken is een logisch gevolg op het afwijzen van deze regeling. Zoals al aangegeven bij vraag 11, was immers vooraf bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer op zou pakken.
Vindt u het bijdragen aan de effectiviteit van de zorgsector en met name de doelmatige besteding van gelden, dat er rechtszaken moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe draagt de bemoeienis van de NMa bij aan de wens de bureaucratie in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa legt geen administratieve verplichtingen op aan zorgaanbieders, noch vraagt zij (periodieke) rapportages. De NMa is, als het ware, bureaucratieneutraal. Wel is het van belang dat zorgaanbieders op de hoogte zijn van, en handelen naar, alle op hen van toepassing zijnde regelgeving. In dat kader passen bijvoorbeeld de Richtsnoeren Zorg van de NMa, die zorgaanbieders daarbij ondersteunen, als ook de aangekondigde gesprekken met de raden van toezicht van thuiszorgorganisaties.
Kunt u uitleggen hoe u kleinschalige thuiszorg tot stand wilt brengen, zonder dat er afspraken over aanbod worden gedaan?4
Zorgkantoren kunnen het element kleinschaligheid in hun inkoopbeleid meenemen. Vervolgens kunnen zij meer zorg inkopen bij organisaties die hun zorgverlening kleinschalig hebben ingericht. Buurtzorg is een voorbeeld van een kleine thuiszorgorganisatie die groot geworden is door eigenstandig te groeien.
Bent u van mening dat er voor kleinschalig thuiszorg meerdere buurt- of wijkgerichte teams zich moeten «aanbieden»? Zo ja, kunt u uitleggen wat hier efficiënt aan is? Zo nee, wat gaat u doen met de bemoeienis van de NMa met de thuiszorg?
Vanuit het oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is het zinvol dat ook voor kleinschalige thuiszorg meerdere organisaties zich gaan aanbieden. Dit voorkomt dat een lokaal monopolie ontstaat waarin cliënten niets meer te kiezen hebben. Keuzevrijheid is van belang voor het behoud van onderscheidingsprikkels, wat positieve gevolgen heeft voor de prijs en de kwaliteit.
De door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan exoten doet Westen trillen»,1 en het artikel «China curbs flow of crucial minerals»?2
Ja.
Deelt u de mening dat zeldzame metalen, zoals bijvoorbeeld tantaal, neodymium, praesodimium en dysprosium, van groot belang zijn voor innovatieve sectoren van de industrie?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat China heeft aangekondigd de export van zeldzame metalen te beperken? Kunt u aangeven of andere landen in 2010 vergelijkbare maatregels hebben afgekondigd?
Ja. In juni 2010 hebben de Chinese autoriteiten de exportquota voor zeldzame aardmetalen («rare earth elements, REE») voor het tweede semester van 2010 naar beneden bijgesteld. De jaarlijkse exportquota voor zeldzame aardmetalen zijn in 2010 met 32% verlaagd voor Chinese bedrijven en met 54% voor buitenlandse bedrijven ten opzichte van 2009.
Naast China produceren India en Brazilië ook zeldzame aardmetalen voor de wereldmarkt. In 2010 hebben deze landen geen vergelijkbare maatregelen afgekondigd om de export van zeldzame aardmetalen te beperken.
Kunt u in kaart brengen wat het effect van deze Chinese beleidswijziging zal zijn voor de Nederlandse grondstoffenzekerheid in het algemeen en welke industrieën het meest afhankelijk zijn van de desbetreffende grondstoffen in het bijzonder?
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidsprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Om de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van grondstoffen beter in kaart te krijgen, heeft het ministerie van EL&I opdracht gegeven aan het CBS en TNO om te onderzoeken welke industrieën in Nederland het meest afhankelijk zijn van 44 «kritische grondstoffen». De keuze voor 41 van deze grondstoffen is gebaseerd op het rapport «Critical raw materials for the EU»3 uit juli 2010, waarin de Europese Commissie grondstoffen heeft geselecteerd waarvan de beschikbaarheid in de nabije toekomst kritiek zou kunnen worden. De groep «zeldzame aardmetalen» maakt onderdeel uit van deze geselecteerde kritische grondstoffen. Op basis van expertbeoordeling zijn fosfor, uranium en goud toegevoegd aan de lijst grondstoffen. De resultaten van dit CBS/TNO onderzoek zijn op 5 november 2010 gepresenteerd.4 Hieruit blijkt dat met name de productgroepen glas en bouwmaterialen, basismetalen, metaalproducten, machinebouw en uitrusting, kantoorapparatuur en computers, elektronische machines, medische, precisie- en optische apparaten, autos en andere transportvormen, elektriciteit en gas afhankelijk zijn van de 44 «kritische grondstoffen» voor hun productie. In financiële zin zijn met name de industrieën die zich bezig houden met het fabriceren van basismetalen en metaalproducten, machinebouw en uitrusting en de bouw van transportuitrusting sterk afhankelijk van de 44 «kritische grondstoffen».
Naar aanleiding van de resultaten van deze voorstudie zal in samenwerking met relevante bedrijven en branche-organisaties in meer detail gekeken worden naar de afhankelijkheid van de Nederlandse industrie van deze «kritische grondstoffen», waaronder de afhankelijkheid van zeldzame aardmetalen.
Kunt u aangeven hoe u de Nederlandse grondstoffenzekerheid zult waarborgen?
Het veiligstellen van de toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen staat hoog op de agenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De gezamenlijke inzet is om onze grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties duurzaam op peil blijft. Dit wordt langs verschillende wegen vorm gegeven.
Op internationaal niveau is het van belang de restricties in grondstoffenhandel, zoals de Chinese exportbeperkingen, te bestrijden. Het is ons te doen om transparantie en goede werking van markten. De nadruk ligt hierbij op de handhaving van internationale handelsregels in het kader van de WTO, het opnemen van relevante handelsdisciplines voor grondstoffen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden en het aangaan van de dialoog met strategische partners, zowel importeurs als exporteurs van grondstoffen.
Belangrijk is om hierbij op te merken dat er wat betreft grondstoffenzekerheid nauw wordt samengewerkt in Europees verband. Nederland onderschrijft de doelstellingen van «Raw Materials Initiative»5 uit 2008. In deze mededeling van de Europese Commissie is het de inzet om de Europese consumptie van primaire grondstoffen terug te dringen, de beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden te vergroten en het duurzame aanbod van grondstoffen uit derde landen veilig stellen. Eind deze maand wordt een update van deze Europese grondstoffenstrategie verwacht.
Op nationaal niveau worden de uitdagingen rond de Nederlandse grondstoffenzekerheid op twee manieren geadresseerd. Ten eerste richt Nederland zich op innovatie van geavanceerde vervangingsproducten van kritische grondstoffen (substitutie). Daarnaast zet Nederland in op het hergebruik van grondstoffen (recycling).
Steunt u de Duitse oproep aan de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie om te interveniëren ten gunste van vrijhandel en vrije toegang tot deze zeldzame metalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in vraag 5 aangegeven is het bestrijden van de beperkingen in grondstoffenhandel één van de manieren om de Nederlandse grondstoffenzekerheid te waarborgen. In dit kader wijs ik graag op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege de in onze ogen onrechtmatige exportbeperkingen op negen grondstoffen6. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Doorgifte van seriennummers van navigatiesystemen na diefstal |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autokrakers stelen graag uit Volkswagen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet Politiegegevens de politie verbiedt om na aangifte van diefstal van navigatiesystemen het serienummer aan de fabrikant door te geven? Zo ja, kunt u de redenen hiervoor aangeven?
Nee, de Wet Politiegegevens verzet zich niet tegen doorgifte van serienummers van navigatiesystemen aan de fabrikant. Het recht op bescherming van de persoonlijke levensfeer is hier niet in het geding. De fabrikant beschikt immers al over de serienummers en de daaraan gekoppelde NAW-gegevens. Naar mijn mening ligt het primair op de weg van de aangever zelf het om serienummer van het navigatiesysteem aan de fabrikant door te geven om zodoende te bewerkstelligen dat het onmogelijk wordt gemaakt het gestolen apparaat in te bouwen in een andere auto.
Is het waar dat in de rest van Europa wel doorgifte van serienummers van gesloten navigatiesystemen aan de fabrikant plaatsvindt? Weet u of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd?
Voor zover mij bekend is er alleen in Duitsland sprake van dat de politie stelselmatig diefstal van navigatiesystemen aan bepaalde autofabrikanten doorgeeft. In geval van diefstal van navigatiesystemen uit een BMW, Mercedes of een voertuig van de VAG-groep geeft de politie het kenteken van het voertuig (en dus niet de serienummers van gestolen navigatiesystemen!) door aan de bewuste autofabrikant. Het is mij niet bekend of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd.
Bent u in navolging van andere Europese landen bereid de Wet Politiegegevens in deze te wijzigen?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is wijziging van de Wet Politiegegevens niet noodzakelijk om doorgifte van serienummers van navigatieapparatuur mogelijk te maken.
Is het waar dat diefstal van navigatiesystemen geen prioriteit heeft voor de politie? Wat gaat u ondernemen opdat diefstal van navigatiesystemen wel hogere prioriteit geniet?
Diefstal van navigatiesystemen is een vorm van auto-inbraak. Auto-inbraak betreft zowel diefstal van losse items die in de auto worden achtergelaten («diefstal uit auto») alsook de vaste componenten of ingebouwde accessoires van de auto (airbags, vaste navigatieapparatuur, etc. zogenaamd «diefstal vanaf auto»). Dit onderscheid is van belang omdat ook het type inbreker verschilt. Diefstal uit auto’s betreft veelal (verslaafde) veelplegers die wijkgebonden opereren. Diefstal vanaf auto’s waaronder begrepen diefstal van navigatiesystemen, komt vaak voor rekening van wat wel wordt genoemd mobiel banditisme. Min of meer georganiseerde criminaliteit die gepleegd wordt door rondtrekkende groeperingen. Beide categorieën auto-inbrekers vergen een eigen aanpak in zowel preventieve als repressieve zin.
Op dit moment voert het Korps Landelijke Politie Diensten een analyse uit op de meer georganiseerde vormen van auto-inbraak. Op grond daarvan kan besloten worden een opsporingsonderzoek te starten dat vanwege de (inter)nationale aspecten het meest geëigend is voor een bovenregionaal rechercheteam.
Overigens ben ik van mening dat waar het specifiek om preventie van diefstal van navigatiesystemen gaat de autofabrikanten een grote verantwoordelijkheid dragen. Het is nu nog te gemakkelijk om een systeem in zijn geheel en zonder schade uit een voertuig te halen en te hergebruiken in een ander voertuig. Ook op het vlak van preventie valt er dus nog veel te winnen.
De stichting Aanpak voertuigcriminaliteit – die ook in het bewuste krantenartikel in Trouw van 22 oktober 2010 wordt genoemd en waarin een tiental publiek private partijen samenwerkt waaronder ook de politie, en het openbaar ministerie – heeft recentelijk voorstellen gedaan voor een integrale aanpak van auto-inbraak. Ik ga bezien in hoeverre de uitvoering van deze voorstellen wenselijk en mogelijk is.
De toename van de inzet van gemeentelijke toezichthouders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer eigen handhavers, minder politie in steden» uit de Volksrant?1
Ja
Herkent u de trend dat steeds meer gemeenten eigen toezichthouders inzetten voor taken die voorheen door de politie uitgevoerd werden?
Het lokaal bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de openbare ruimte. Gemeenten kunnen daarbij zowel toezichthouders (zonder bevoegdheden) als handhavers (buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s)) inzetten. Hoewel het in gevallen kan gaan om taken die voorheen door de politie werden opgepakt, is er in het algemeen geen sprake van dat er politiële taken worden overgenomen door of overgedragen aan gemeenten.
In reactie op de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorgangster tijdens het wetgevingsoverleg Politie dd 16-11-2009 (Kamerstukken Tweede Kamer, 32 123 VII, nr. 1, dat zij met u cijfers zou delen over de inspanningen die gemeenten plegen ten aanzien van bestuurlijke toezicht en handhaving met daarbij bijzondere aandacht voor de verhouding tussen publieke en private uitvoering, heeft mijn ministerie samen met de VNG een verkenning laten uitvoeren naar deze cijfers. Begin komend jaar zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waarin ik de uitkomsten van deze verkenning nader toelicht en waarin ik zal aangeven hoe toezicht en handhaving in het algemeen en de bestuurlijke invulling daarvan in het bijzonder, verder verbeterd kan worden. In antwoord op uw vraag zal ik hier alvast enige informatie uit de verkenning gebruiken.
Binnen de verkenning waren niet voldoende gemeenten in staat om de kosten die zij maken voor toezicht en handhaving los te koppelen van andere kosten met betrekking tot veiligheid. Een betrouwbaar overzicht over de kosten is daarom op dit moment niet te bieden.
Uit deze verkenning blijkt wel dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling in de inzet voor toezicht en handhaving. Het grootste deel van de gemeenten heeft een beperkte capaciteit, tussen 1 en 5 fte, beschikbaar voor toezicht en handhaving. Grote uitschieter zijn de steden met een inwonertal boven de 250 000, deze hebben substantieel meer capaciteit beschikbaar (tussen 100 en 600 fte). In totaal zijn in bij alle gemeenten ca 4 200 bestuurlijke toezichthouders en handhavers werkzaam. In het algemeen kan gezegd worden: hoe groter de gemeente en/of hoe meer verstedelijking, des te groter de capaciteit voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte (zie onderstaande tabel). Uit de verkenning blijkt verder dat private inhuur van bestuurlijke toezichthouders en handhavers ca 7% van de totale capaciteit van gemeenten betreft. Private inhuur kan gemeente flexibiliteit bieden bij hun bestuurlijke inzet.
Gemiddeld aantal fte. 2009
<5000
5 000 – 10 000
10 000 – 20 000
20 000 – 50 000
50 000 – 100 000
100 000 – 250 000
>250 000
5 Niet stedelijk
1,00
1,14
1,63
2,40
15,00
4 Weinig stedelijk
1,00
2,08
2,41
7,00
12,00
3 Matig stedelijk
1,56
4,32
19,33
13,00
2 Sterk stedelijk
3,88
21,25
42,78
1 Zeer sterk stedelijk
1,00
18,25
54,50
370,67
Deelt u de mening dat met deze trend feitelijk de gemeentelijke politie zijn herintrede heeft gedaan?
Nee, gelet op de taken van de bestuurlijke toezichthouders en handhavers gaat een vergelijking met de voormalige gemeentepolitie niet op. Zie ook de antwoordenop vragen 9 en 10.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk nader informeren over de omvang, kosten en landelijke spreiding van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat opsporing en noodhulp niet de enige kerntaken van de politie zijn? Zo ja, hoe zou u de kerntaken van de politie definiëren? Zo nee, waarom niet?
De kerntaken van de politie zijn inderdaad breder dan alleen opsporing en noodhulp. Zoals opgenomen in artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Onder handhaving van de rechtsorde vallen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde.
Verwacht u ook dat het verschijnen van meer soorten toezichthouders voor verwarring kan zorgen over de verschillen in bevoegdheid en rol? Wilt u deze verwarring in rol helpen voorkomen door voorwaarden te stellen aan de kleding van handhavers, waardoor de onderlinge verschillen beter tot uitdrukking komen?
In de regelgeving zijn nu al waarborgen opgenomen met betrekking tot de zichtbaarheid en herkenbaarheid. Zo zijn de boa’s herkenbaar aan het insigne dat mijn ambtsvoorganger in 2007 heeft ingevoerd. Daarnaast is als eis geformuleerd dat het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar en van een toezichthouder niet mogen lijken op het uniform dat gedragen wordt door de politie of de krijgsmacht.
Met de invoering van het nieuwe boa-bestel per 1 april jl. zijn zes brede domeinen in de plaats gekomen van 115 verschillende boa-functies. Het nieuwe boa-bestel vormt de grondslag voor een – ook voor de burger – meer inzichtelijke systematiek. De boa’s van de gemeente die handhavend optreden in het domein openbare ruimte beschikken in beginsel over gelijke bevoegdheden. Veelal zal de gemeente de bevoegdheden per individuele boa willen toespitsen op de specifieke aard van de lokale problematiek en zal bij de afwegingen de herkenbaarheid voor de burger betrekken.
Om onder andere de herkenbaarheid te vergroten zal ik, ter uitvoering van de motie Brinkman (TK 32 500 VI, nr. 1, met de VNG in overleg treden om te komen tot een landelijk herkenbare uitstraling. Zoals ik verder in het begrotingsoverleg dd 25-11-2010 aan uw Kamer heb toegezegd zal ik de operationele regie over toezicht en handhaving door de politie wettelijk verankeren.
Herkent u de wens van toezichthouders om steeds vollediger uitgerust te worden met bijvoorbeeld handboeien, wapenstok, pepperspray en communicatiemiddelen? Welk beleid hanteert u op dit punt?
De maatregelen in het kader van de terugdringing van geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben er toe geleid dat er ook maatregelen zijn genomen ter bescherming van de boa tegen de agressie en geweld. Alle boa’s beschikken optioneel over de politiebevoegdheden op grond van artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.2 Daarnaast kunnen voor enkele domeinen aanvullende geweldsmiddelen worden toegekend zoals de wapenstok en pepperspray.
Daadwerkelijke toekenning van deze bevoegdheden en geweldsmiddelen geschiedt mede op advies van de betreffende Korpschef en Hoofdofficier van Justitie wanneer de noodzaak door de boa werkgever is aangetoond. Tevens dient de boa te voldoen aan alle additionele bekwaamheidseisen zoals gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). De opleiding van boa’s zal mede door bovengenoemde ontwikkelingen worden ingericht op competenties die zien op conflictbeheersing en andere handhavingvaardigheden. Het voorkomen van escalatie moet immers voorop blijven staan.
Herkent u het knelpunt dat er weinig informatieoverdracht is tussen toezichthouders en politie? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor de informatiepositie van betrokken partijen? Welke oplossingen ziet u voor dit knelpunt?
De informatie-uitwisseling tussen partijen die belast zijn met handhaving verdient verbetering. Daarom ben ik samen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de VNG aan het bekijken hoe de afstemming tussen en de informatie-uitwisseling met de diverse partijen verbeterd kan worden. In de hierboven genoemde brief zal ik hier nader op ingaan.
Is het de bedoeling van dit kabinet om de politie, door middel van nationalisering van de politie, minder in te zetten als toezichthouder? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u de uitvoering van de toezichthoudende taak en de invloed van het lokaal bestuur hierop waarborgen?
De gezagstaak van de burgemeester blijft in het nieuwe bestel onveranderd. De burgemeester blijft dus verantwoordelijk voor de openbare orde en capaciteitsinzet van de politie voor lokale taken. De lokale regie zal verder versterkt worden door het verplichten van integraal veiligheidsbeleid op basis waarvan de politie zijn lokale taken uitvoert (wetsvoorstel regierol gemeenten, TK 32459) en het versterken van de positie van de lokale driehoek (binnen de plannen voor het nieuwe politiebestel).
Bent u van mening dat het niet langer uitvoeren van taken door de politie een zorgvuldige politieke afweging vraagt, waarbij aandacht besteed moet worden aan overname door andere instanties en de aansturing? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover een standpunt van de regering te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van het niet langer uitvoeren van politietaken, de politie draagt immers geen taken over. Wel is het van belang dat we zorgvuldig omgaan met de capaciteit van de politie en de politie niet belasten met de uitvoering van taken die bij andere instanties thuishoren.
Over bijstorten in de pensioenpolis |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenstrop voor oude baas bij waardeoverdracht»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever bij vertrek van zijn werknemer soms tienduizenden euro’s moet bijstorten in de pensioenpolis bij de verplichte waardeoverdracht? Hoe vaak komt zo'n verplichte bijstorting per jaar voor?
Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar en die met uitgaande waardeoverdracht worden geconfronteerd naar een andere verzekeraar. SZW, noch DNB beschikt over gegevens hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Wel heb ik de indruk op grond van een schatting van het Verbond van Verzekeraars, dat bijbetaling kan leiden tot individuele problemen bij in potentie een omvangrijke groep bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
De bijbetalingsproblematiek zoals in de vragen geschetst, kan zich voordoen als de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken bij uitkering- en kapitaalovereenkomsten en bij premieovereenkomsten waarbij tussentijds een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht, meer bedraagt dan het tot dat moment gefinancierde deel van de aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De berekening van de overdrachtswaarde geschiedt sinds 2008 aan de hand van de marktrente (rentetermijnstructuur). Deze rente is tussen 2008 en 2011 gedaald van 4,926% naar 2,984%. Deze daling kan leiden tot bijbetaling door de oude werkgever.
Verandering van baan leidt overigens lang niet altijd tot forse bijbetalingen:
Een en ander laat echter onverlet dat het in individuele situaties kan gaan om forse bedragen en dat die situaties zich bij veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat deze verplichte nabetaling zeer belemmerend kan werken op de arbeidsmarkt en dat er snel een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van bijbetalingen voor beide werkgevers bij de verplichte waardeoverdracht van pensioenen?
Op zich zou het kunnen dat de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmarktmobiliteit tegenwerkt. Ik heb hierover geen harde gegevens. Voor het effect op de arbeidsmobiliteit is nog van belang dat doorgaans pas nadat een werknemer van baan is gewisseld en de nieuwe werkgever betrokkene heeft aangenomen, eventuele waardeoverdracht aan de orde is. Eerst dan ontstaat ook zicht op (de hoogte van) de bijbetaling. Dan heeft de wisseling van baan wel al plaatsgevonden.
Overigens is waardeoverdracht niet verplicht. Wel zijn er situaties waarin een pensioenuitvoerder op grond van de pensioenregelgeving moet meewerken als een ex-deelnemer verzoekt om waardeoverdracht. Het komt voor dat werkgevers in geval van bijbetaling, werknemers verzoeken om af te zien van hun recht op waardeoverdracht. Zo kunnen werkgevers de bijbetalingsproblematiek voorkomen. Voor werknemers hoeft het achterwege laten van waardeoverdracht – bijvoorbeeld bij middelloon- en beschikbare premieregelingen – niet financieel nadelig te zijn.
Daar waar gevraagd wordt om een oplossing voor beide werkgevers, ga ik er vanuit dat hiermee de situaties zijn bedoeld waarin sprake is van bijbetaling door de oude of de nieuwe werkgever zoals aan de orde in artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, respectievelijk artikel 19, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ik ben met de Kamer eens dat een oplossing voor beide bijbetalingsvraagstukken wenselijk is. Er zijn schrijnende situaties mogelijk bij beide kwesties. Ik zal – met de Stichting van de Arbeid en het pensioenveld – inventariseren hoe deze effecten kunnen worden weggenomen of beperkt. In de reeds voorgenomen meer fundamentele discussie over waardeoverdracht zal dit aspect separaat en met voorrang worden behandeld.
Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011, informeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie die vraagt om een einde van de bijbetalingsproblematiek en die nog steeds niet is uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of de toezichthouder inzicht in de omvang van de niet afgefinancierde verplichtingen bij Nederlandse verzekeraars?3 Zo nee, wilt u daar onderzoek naar doen?
Er is geen sprake van niet afgefinancierde verplichtingen. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen verzekeraars de pensioenverplichtingen af te financieren. De bijbetalingen zoals hier bedoeld, vinden niet hun oorzaak in onvoldoende affinanciering, maar in verschillen in rentevoeten als waardeoverdracht plaatsvindt. Het gaat dan om verschillen tussen de rentevoet die door de verzekeraar wordt gehanteerd richting de deelnemer, de rentevoet die de verzekeraar hanteert voor de bepaling van de technische voorzieningen en de rentevoet die geldt voor de berekening van de over te dragen waarde.
DNB heeft geen inzicht in de omvang van de bijbetalingen. Wat mijn ministerie betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Terugvordering van Wet Werk en Bijstand (WWB) budgetten door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u bij de gemeente Rotterdam delen van het WWB budget teruggevorderd, die door deze gemeente werden ingezet voor de financiering van Regionaal opleidingscentrum (ROC) contracten voor risicojongeren, omdat de gemeente deze niet binnen de daarvoor geldende regels heeft uitgegeven?
Ja, ik heb een besluit tot terugvordering van 25 mln. van de gemeente Rotterdam genomen.
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) 2008 dient bij onrechtmatige besteding, overgegaan te worden tot terugvordering bij Rotterdam. De terugvordering betreft uitgaven uit 2008 die betrekking hebben op de ondersteuning van zgn. risicoleerlingen op ROC ’s om voortijdig schooluitval te voorkomen. Deze uitgaven aan personen die nog regulier onderwijs volgen, kunnen op grond van de toenmalige vigerende regelgeving niet ten laste van de ontvangen WWB-middelen worden gebracht. Als voorwaarde bij de toekenning van re-integratievoorzieningen gold toentertijd ondermeer dat deze personen beschikbaar moesten zijn voor de arbeidsmarkt en daarom als werkloos-werkzoekend moesten staan ingeschreven bij het UWV. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, aangezien zij nog regulier onderwijs volgen. Hierdoor is niet aan een toentertijd expliciet in de WWB gestelde eis voldaan.
Kunt u ingaan op eventuele aanpassingen van de regels sindsdien?
De Wet Participatiebudget is 1 januari 2009 in werking getreden. Daarin zijn de re-integratiemiddelen, inburgeringsgelden en educatiemiddelen samengevoegd.
De middelen van het participatiebudget kunnen worden ingezet voor een brede doelgroep van een in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vanaf 18 jaar.
Op grond van artikel 3; eerste lid van de wet kan het College van B&W aan personen van de doelgroepopleidingen educatie- of re-integratievoorzieningen aanbieden of aan personen van de doelgroep inburgering- of taalkennisvoorzieningen aanbieden of vaststellen.
In aanvulling hierop is in artikel 3; derde lid van de Wet participatiebudget opgenomen, dat het college van B&W re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen van 16- of 17 jaar oud, voor wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en ten aanzien waarvan het College van oordeel is dat een leer-werktraject geraden is, voor zover deze re- integratievoorziening voorziet in de kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-werktraject voor die personen.
Is het zo dat deze WWB gelden onder de huidige regelgeving niet teruggevorderd zouden worden?
De zogenoemde werkmiddelen van de WWB waaruit re-integratievoorzieningen worden bekostigd zijn per 1-1-2009 overgeheveld naar de Wet Participatiebudget.
Artikel 3, derde lid is in deze wet opgenomen, om de ondersteuning van leerwerktrajecten voor personen in de doelgroep mogelijk te maken. Terugvordering is niet aan de orde voor zover de aan de gemeente beschikbaar gestelde middelen rechtmatig worden besteed.
De uitgaven voor de ondersteuning van risicojongeren zijn onder het Participatiebudget rechtmatig, indien aan alle de in de regelgeving gestelde eisen wordt voldaan en de accountant de rechtmatigheid van de uitgaven heeft beoordeeld en geen opmerkingen heeft bij de rechtmatigheid. Aangezien een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, is hierover geen eensluidend antwoord te geven.
Heeft de gemeente Rotterdam over de besteding van het WWB budget gesproken met vertegenwoordigers van het ministerie van SZW? Zo ja, heeft het ministerie van SZW bij die gelegenheid haar bezwaren tegen de voorgestelde besteding kenbaar gemaakt?
Er zijn in de loop van de tijd diverse overleggen en contacten geweest waarop dit onderwerp aan de orde is geweest. De gemeente Rotterdam heeft er steeds op aangedrongen om financiering van bedoelde uitgaven ten laste van de WWB mogelijk te maken. Op grond van de Wet werk en bijstand is dit niet mogelijk en SZW heeft hierop steeds gewezen.
Het toenmalige kabinet achtte een specifieke oplossing voor Rotterdam niet mogelijk. Het kabinet was van oordeel dat het onderwerp van de risicojongeren en schooluitval in een breder perspectief dient te worden geplaatst en dat gewacht zou moeten worden op de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget.
Deelt u de mening dat een rigide toepassing van regels een effectieve en binnen de doelstelling van de regelgeving passende aanwending van middelen niet in de weg mag staan?
Het anticiperen op toekomstige regelgeving is alleen vooraf door middel van een aan de Staten Generaal kenbaar gemaakt gedoogbesluit mogelijk. Een dergelijk besluit kan in een geval zoals dit, zich niet alleen op één gemeente richten. Die weg is toen niet bewandeld. Dit gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Uitgangspunt is dat de uitgaven geschieden op grond van de op dat moment vigerende regelgeving.
Over een promotioneel kansspel: "Heel Nederland pint en wint" |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat iedereen die in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 een pinbetaling doet automatisch deelnemer wordt dan het kansspel «Heel Nederland pint en wint»?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee, Pin B.V. mag er niet zonder meer op vertrouwen dat uit een pinbetaling kan worden opgemaakt dat de betaler bekend was met de actie en de daarbij behorende algemene voorwaarden (de actievoorwaarden), en dat hij door te pinnen daarmee akkoord wilde gaan.
De actievoorwaarden dienen voor of bij het instemmen met deelname aan het kansspel bij een potentiële deelnemer bekend te zijn. Slechts een bepaalde gedraging (i.c. het doen van een pinbetaling) kan niet worden gezien als instemming met de actievoorwaarden.
Omdat de actie inmiddels is afgelopen, zal ik Pin B.V. op het bovenstaande wijzen en dringend verzoeken bij een toekomstig promotioneel kansspel niet uit te gaan van een automatisch deelnemerschap door het doen van een pinbetaling.
Wat is uw oordeel over de in de algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat iedereen die aan het kansspel deelneemt (dat wil zeggen iedereen die een pinbetaling doet) akkoord gaat met de actievoorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zijn rekeninghouders geïnformeerd dat zij bij een pinbetaling in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 automatisch deelnemer zullen zijn aan een kansspel? Vindt u dit afdoende?
De Nederlandse Vereniging van Banken heeft laten weten dat er zowel vóór als tijdens «de week van het pinnen» via diverse media aandacht besteed is aan deze actie. Zoals spotjes op verschillende regionale en landelijke radiozenders, advertenties in verschillende regionale en landelijke dagbladen en kranten, via google adwords en social media-websites.
Uit het antwoord op de vragen 1 en 2 volgt dat een automatisch deelnemerschap door het enkel pinnen niet past bij het aanbieden van een promotioneel kansspel, ongeacht de mate waarin en de wijze waarop daaraan ruchtbaarheid is gegeven.
Is het verzamelen en gebruiken van gegevens van rekeninghouders voor het doel van een kansspel in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals het verwerken van gegevens van rekeninghouders voor een kansspel, geldt in het algemeen het volgende. Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien hiervoor een grondslag bestaat. De wet noemt als grondslag onder andere de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene (degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, in dit geval de rekeninghouder) en de situatie waarin de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is.
Of gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hierbij komt dat artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen verwerkt op een manier die strijdig is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het tweede lid van artikel 9 Wbp bevat een aantal – niet limitatieve – criteria voor de beoordeling of verwerking in een bepaalde situatie al dan niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. Bij toestemming als grondslag geldt overigens onder andere dat de toestemming in vrijheid moet zijn gegeven, specifiek moet zijn en gebaseerd moet zijn op voldoende informatie.
Voor het verwerken van gegevens gelden in aanvulling hierop verschillende eisen en belangen die mee gewogen moeten worden bij de beoordeling of sprake is van overeenstemming met de Wbp.
Het ligt niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval aan al de eisen voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens is voldaan. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met de handhaving van de Wbp. Het College beschikt over de bevoegdheden om handhavend op te treden indien zij dit nodig acht.
Hoeveel pinbetalingen vonden er in 2009 plaats in de periode van 1 tot en met 7 november en wat is op basis daarvan (bij benadering) de kans om te winnen voor deelnemers aan het kansspel «Heel Nederland pint en wint», nu er 168 prijzen beschikbaar zijn? Vindt u de kans om te winnen zodanig groot dat hiermee de slogan «Heel Nederland pint en wint» wordt gerechtvaardigd?
Volgens informatie van de NVB hebben er in november 2009 ruim 160 miljoen transacties plaatsgevonden, wat op weekbasis neerkomt op ongeveer 40 miljoen transacties.
Of de winkans zodanig groot is dat de slogan «Heel Nederland pint en wint» gerechtvaardigd is, is aan de Reclame Code Commissie (RCC) of uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen.
De toegankelijkheid van privacygevoelige informatie voor derden, waaronder particuliere recherchebureaus |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het gemak waarmee privacygevoelige informatie bij bedrijven en instanties kan worden vergaard, zoals getoond in de uitzending van de VPRO?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending, waarin wordt getoond hoe een particulier onder valse voorwendselen telefonisch en op eenvoudige wijze privacygevoelige informatie aan bedrijven en instanties ontfutselt (het zg. pretexting). Daarnaast worden diverse technische methoden en software getoond waarmee privacygevoelige informatie kan worden onderschept. De wijze waarop dit geschiedt, lijkt relatief makkelijk, maar vereist specialistische kennis.
In hoeverre schat u in dat dezelfde mogelijkheden bestaan en met succes gebruikt worden bij het vergaren van privacygevoelige informatie door overheidsinstanties? Welke maatregelen neemt de overheid om dit gevaar weg te nemen?
In beginsel kan iedereen met kwade bedoelingen de methodes gebruiken die in de uitzending worden getoond. Als ambtenaren gebruik maken van de bedoelde methoden als in antwoord 1 bedoeld, dan maken zij zich schuldig aan strafbare feiten en kan strafvervolging worden ingesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling, zoals geopperd in de VPRO-uitzending, dat de regels voor het vergaren van privacygevoelige informatie voor particulieren minder strikt zijn dan voor politie en justitie? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Er is een wezenlijk verschil tussen de bevoegdheden van politie en justitie enerzijds en particulieren – in welke hoedanigheid dan ook – anderzijds. Inbreuken op grondrechten (zoals het recht op privacy) door de overheid, kunnen alleen plaatsvinden, indien dat handelen wettelijk is gelegitimeerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld politie en justitie bij het gebruikmaken van strafvorderlijke bevoegdheden en het vergaren van gegevens zijn gebonden aan de regels uit het Wetboek van Strafvordering.
Particulieren oefenen geen overheidsmacht uit en worden derhalve niet beperkt door het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn wel aan andere regelgeving gebonden, zoals het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn onder meer strafbepalingen opgenomen die zien op het op onrechtmatige wijze vergaren van (privacygevoelige) gegevens. Bij overtreding daarvan kan strafvervolging worden ingesteld.
Bij het vergaren van persoonsgegevens dienen particulieren zich voorts te houden aan de daarvoor geldende regels uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet richt zich tot een ieder die persoonsgegevens verwerkt. De regelgeving voor particulieren is in die zin niet minder strikt.
Bent u op de hoogte van overheidsinstanties die op de wijze zoals geschetst in bovengenoemde uitzending opdrachten verlenen aan werkende recherchebureaus? Zo ja, acht u dit rechtmatig?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om voorlichtingsactiviteiten te ontplooien teneinde de private en publieke sector meer bewust te maken van de praktijken zoals weergegeven in de bovengenoemde uitzending? Zo ja, hoe wil u daar uitvoer aan geven? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in de publieke of private sector persoonsgegevens verwerkt, moet zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet ziet ook op de verstrekking van persoonsgegevens. Het is dus primair de wettelijke taak van de bedrijven en instanties zelf om zich daaraan te houden en hun medewerkers zodanig te instrueren dat de Wbp wordt nageleefd.
Dit neemt niet weg dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP), als onafhankelijke toezichthouder, ervoor heeft gekozen om de private en publieke sector meer bewust te maken van het belang van naleving van de wet door middel van zijn handhavingsactiviteiten.
Het CBP geeft voorlichting aan de hand van deze praktijk. Het CBP geeft voorts algemene voorlichting via zijn website. Daarnaast biedt het CBP een aantal instrumenten die bedrijven en overheidsinstellingen kunnen helpen bij naleving van de wet, zoals richtsnoeren en zienswijzen.
Overigens heeft de overheid in 2009 en 2010 een brede publiekscampagne Veilig Internetten gevoerd. Daarbij is het brede publiek via radio, tv en internet gewaarschuwd om ook op internet voorzichtig te zijn met de eigen persoonsgegevens.
De uitspraak van de Turkse regering dat Turken in Nederland niet hoeven in te burgeren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Turken hoeven niet in te burgeren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de Turkse regering meent te kunnen bepalen welke integratievoorwaarden Nederland aan immigranten stelt? Zo nee, waarom niet?
Nederland bepaalt zelf de integratievoorwaarden voor immigranten. De uitspraken in dit mediabericht verwijzen naar recente vonnissen van de Rechtbanken Rotterdam en Roermond, waarin uitgesproken wordt dat de inburgeringsplicht in strijd is met het Associatieakkoord tussen de EU en Turkije. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, omdat het Kabinet van mening is dat de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van het Associatieakkoord EU-Turkije valt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak over Turkse immigranten in Nederland «Deze mensen zijn Turken en zullen dat altijd blijven»? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat Turkije in het geheel niet voornemens is om zijn verregaande bemoeienis met Turken in Nederland te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Het staat ieder land vrij om relaties met (voormalige) onderdanen in den vreemde te onderhouden. Het Kabinet stelt zich hierbij op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden, binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Ook mogen deze contacten de integratie in Nederland niet belemmeren. Wanneer deze kaders worden overschreden, is er sprake van ongewenste inmenging. Het is uiteindelijk aan migranten zelf om te bepalen in welke mate zij met de regering van het land van herkomst willen verkeren. Dit standpunt wordt regelmatig in bilaterale contacten met de Turkse overheid gedeeld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen in de richting van de Turkse autoriteiten, nu deze opnieuw hebben aangetoond volkomen maling te hebben aan Nederland, en zich schaamteloos met in Nederland woonachtige Turken blijven bemoeien?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Turken in Nederland wel moeten blijven inburgeren?
Zolang de hoogste rechter niet heeft bepaald dat de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen in strijd is met de EU-Associatieovereenkomst met Turkije, zijn Turkse onderdanen die naar Nederland komen in het kader van gezinsvorming en -hereniging of reeds in Nederland permanent verblijven, inburgeringsplichtig. Hierover zijn de gemeenten, die de Wet inburgering uitvoeren, begin september bij brief geïnformeerd. Tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam heb ik samen met de betreffende gemeenten Rotterdam en Vlaardingen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Ook is tegen de uitspraken van de Rechtbank Almelo hoger beroep ingesteld. Tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond ga ik samen met de gemeente Roermond hoger beroep instellen.
Indien de Centrale Raad van Beroep strijdigheid zou constateren tussen de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen en de EU-Associatie-overeenkomst met Turkije, ontstaat er een nieuwe situatie. Het Kabinet zal zich dan beraden op de verder te nemen stappen. In laatste instantie zal het Kabinet zich inzetten voor een zodanige aanpassing van de Associatie-overeenkomst EU-Turkije dat Turkse onderdanen onder de inburgeringsplicht komen te vallen.
We moeten ons hierbij realiseren dat voor een dergelijke aanpassing binnen de EU unanimiteit vereist is en Turkije als verdragspartij eveneens akkoord zal moeten gaan.
Ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten »Peeters ziet niets in de kering Westerschelde»1 en «Vlamingen des duivels over uitstel ontpolderen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Vlaamse minister-president gedraaid is aangezien hij juni jongstleden nog stelde open te staan voor elk goed idee als alternatiefvoor ontpoldering van de Hedwigepolder, terwijl hijonlangs des duivels was over mogelijk uitstel vanontpolderen? Zo ja, deelt u de zorg dat de Vlaamse minister-president dit doet om wellicht een vierde verdieping te realiseren en hij de Hedwigepolder daarbij als ruilmiddel wil gebruiken?
Ik deel uw mening absoluut niet dat de Vlaamse minister-president draait. Zoals de heer Peeters al eerder heeft aangegeven, is Vlaanderen bereid om serieus en welwillend over eventuele alternatieven voor de Hedwigepolder te overleggen. Hij verwacht dat Nederland dan met een reëel voorstel komt. Een vierde verdieping, ongebreidelde groei van de Antwerpse haven of de inzet van natuurcompensatie op Nederlands grondgebied, is door de Vlaamse regering noch schriftelijk noch mondeling aan de orde gesteld.
Overigens betreft de ontpoldering van de Hedwigepolder geen natuurcompensatie voor de huidige vaarwegverdieping. Het maakt onderdeel uit van het natuurherstelprogramma van het Scheldeverdrag betreffende de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010-Schelde-estuarium en draagt bij aan de opgave voor de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Is het waar dat Vlaanderen de ontpoldering van de Hedwigepolder willen gebruiken ten behoeve van natuurcompensatie in Nederland teneinde zelf een ongebreidelde groei van de Antwerpse haven te kunnen realiseren (Saeftinghedok)? Zo ja, deelt u de mening dat u pal moet staan voor de belangen van de Zeeuwen, die massaal tegen ontpolderen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Zeeuwen nu lang genoeg in Ontpolderonzekerheid gezeten hebben? Zo ja, kunt u bevestigen dat er niet ontpolderd gaat worden?
In het regeerakkoord is opgenomen dat in overleg met Vlaanderen een alternatief wordt ontwikkeld voor ontpoldering van de Hedwigepolder en dat daarbij ook wordt gedacht aan de plannen die eerder door de Zeeuwse waterschappen zijn ontwikkeld.
Ik heb de Vlaamse minister-president Peeters gemeld dat er over een half jaar duidelijkheid zal zijn of een reëel alternatief voor de Hedwigepolder te vinden is.
Een mogelijke ziekenhuisfusie in Oost-Groningen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is oordeel over het voornemen van het Refaja ziekenhuis en de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) om te fuseren?1
Ik kan me voorstellen dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende veiligheidsnormen nadenken over een geïntegreerde visie op de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio. De bereikbaarheid en kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht. De wijze waarop de ziekenhuizen en verzekeraars hieraan vorm en inhoud willen geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. Wel wil ik in dit verband wijzen op de brief van mijn voorganger van 22 juli 2010 aan uw Kamer waarin op basis van een analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt vastgesteld dat de locatie Delfzijl van de OZG een noodzakelijke locatie is voor de bereikbaarheid van de acute zorg binnen 45 minuten. Bij sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) op deze locatie zal een aantal mensen in de omgeving niet meer binnen 45 minuten een SEH kunnen bereiken. De ziekenhuizen moeten erop toezien dat een dergelijke situatie niet ontstaat en dat de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten bereikt kan worden.
Beschikt u over een evaluatie van de ziekenhuisfusies van de afgelopen jaren, waarin de voordelen en nadelen van het instrument fusie worden afgewogen? Zo ja, is deze evaluatie aanleiding om nieuwe fusies, zoals die van Refaja en de OZG, toe te staan? Zo nee, bent u bereid deze te maken, zodat een goede afweging betreffende fusies in het kader van het algemeen belang kan worden gemaakt, onderbouwd met ervaringen uit het recente verleden?
Nee, ik beschik niet over een evaluatie van ziekenhuisfusies van de afgelopen jaren en ben niet voornemens om hier nader onderzoek naar te doen. In plaats daarvan zijn in het Regeerakkoord maatregelen aangekondigd voor een strakker fusiebeleid. Een voorlopige fusiestop maakt hiervan geen onderdeel uit. Wel een zorgspecifieke fusietoets door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voorafgaand aan een eventuele mededingingstoets door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Ook krijgen stakeholders de mogelijkheid hun inbreng te leveren. Het hele fusietraject moet veel grondiger worden aangepakt en onderbouwd dan in het verleden.
Indien wordt besloten tot het voornemen over te gaan tot een fusie, dient de fusie gemeld te worden bij de NMa. Bij de uitoefening van het toezicht door de NMa zal ook het advies van de NZa en de IGZ betrokken worden. Overigens heeft in dit specifieke geval op dit moment nog geen fusiemelding plaatsgevonden bij de NMa.
Bent u bereid een voorlopige fusiestop van ziekenhuizen af te kondigen, totdat de fusiegolf van de afgelopen jaren is onderzocht en beoordeeld? Zo nee, hoe gaat u dan ongewenste fusies en concentratie van ziekenhuizen en ziekenhuisfuncties voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat een fusie van Refaja en de OZG niet leidt tot een verschraling van het zorgaanbod en het verdwijnen van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld nu in Zeeland gebeurt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het aan de ziekenhuizen en verzekeraars in de regio om zorg te dragen voor kwalitatief goede voorzieningen.
In het Regeerakkoord is specifieke aandacht gegeven aan een betere bereikbaarheid van de basiszorg. Naast handhaving van de huidige normen voor de bereikbaarheid van de acute zorg zal ik in maart 2011 voorstellen doen om het aanbod van zorg kleinschaliger in de buurten en dorpen te bevorderen.
Over de inzameling en hergebruik van kunststofafval |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Onderschrijft u de constatering van CEO Sondag van de Van Gansewinkel Groep dat 50% van het in Nederland ingezamelde kunststofafval alsnog in de verbrandingsovens verdwijnt?1 Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 632).
Kunt u op grond van de gegevens van Nedvang uiteenzetten waar het kunststofafval in de keten terecht komt? Kunt u per nuttige toepassing aangegeven hoeveel procent van de ingezamelde kunststof daarvoor gebruikt wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (2010Z15504, ingezonden 29 oktober 2010).
Onderkent u dat de hoogwaardigheid van het hergebruik en de recycling in belangrijke mate afhangt van de kwaliteit van het gescheiden materiaal?
Ja, daarom hecht ik veel waarde aan de evaluatie van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Zie mijn antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel».
Heeft u de bevoegdheid om producenten te verplichten tot het aanbrengen van markers op hun producten om scheiding van afvalstromen te verbeteren? Zo nee, wie heeft die wel en bent u bereid aan te dringen op invoering?
Een dergelijke maatregel is, zo zij al wenselijk en haalbaar zou zijn, enkel mogelijk en zinvol, als zij op Europees niveau wordt ingevoerd. Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel». Indien Nederland zelfstandig de verplichting tot het gebruik van markers invoert, is het maar zeer de vraag is of deze in het onderhavige geval naar Europees recht toelaatbaar zijn in verband met mogelijke handelsbelemmeringen. Bovendien zullen dergelijke maatregelen, zo zij zodanig worden opgezet dat er geen sprake is van ongeoorloofde handelsbelemmeringen, waarschijnlijk leiden tot concurrentienadelen voor het Nederlandse bedrijfsleven, hetgeen niet gewenst is.
Bent u bereid in overleg met de afvalverwerkers de belemmeringen in kaart te brengen voor bouw van nascheidingsinstallaties van kunststofafval in Nederland en deze belemmeringen weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afvalverwerking de komende jaren hogerop de ladder van Lansink komt?
Zoals ik antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» heb aangegeven, vindt een evaluatie plaats van de voor- en nascheiding van kunststofverpakkingsafval. Ik wil eerst kijken hoe deze zich tot elkaar verhouden. Tot dat moment doe ik geen uitspraak over de wenselijkheid van de bouw van meer nascheidingsinstallaties. Het onderzoek is begin 2011 gereed en zal daarna aan de Kamer worden aangeboden. Overigens blijft het een verantwoordelijkheid van producenten van verpakkingen, die de recyclingsdoelstellingen uit het Besluit verpakkingen moeten halen, en de recyclingbedrijven welke specifieke technieken zij willen inzetten of aanbieden. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Het bericht dat de grootschalige stadsvernieuwing in Amsterdam Nieuw West wordt gestaakt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het samenwerkingsverband Far West wordt opgeheven en dat de sloop 1700 woningen en de nieuwbouw van 3600 woningen niet doorgaat?1
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat vele van deze voorheen voor sloop genomineerde woningen in slechte staat van onderhoud verkeren en dat dit het gevolg is van jarenlange verwaarlozing?
De staat van onderhoud is primair een verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Bij uitblijven van grote vernieuwingsvoornemens zullen het beheer en onderhoud, en de leefbaarheid in deze wijken voorrang moeten krijgen bij de corporaties. Beheer en onderhoud mogen als kerntaak van corporaties worden beschouwd. Ook moeten zij waar mogelijk kijken naar oplossingen om de kwaliteit van het wonen te verhogen.
Volgens de corporatie is het merendeel van de woningen, waarvoor Far West sloopvoornemens had, bouwkundig in redelijke staat. Met het reguliere onderhoudsprogramma kunnen deze woningen nog minimaal tien jaar mee, en met een eventueel renovatieprogramma 15 tot 25 jaar.
Een kleine vijfhonderd woningen zijn bouwkundig in slechte staat. Met aanvullend onderhoud en beheer zal de komende vijf jaar de woonkwaliteit hier op peil moeten worden gebracht. Binnen nu en vijf jaar zullen beslissingen moeten worden genomen over grootschalige verbeteringen, hetzij via renovatie, hetzij via (alsnog) sloop-nieuwbouw.
Deelt u de mening dat, indien deze woningen langer – lees meerdere jaren tot zeker tien jaar – verhuurd zullen worden, de kwaliteit van deze woningen verbeterd moet worden en het achterstallig onderhoud moet worden weggewerkt, zodat het woongenot, de eisen met betrekking tot de volksgezondheid en de leefbaarheid van de openbare ruimte gegarandeerd kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met de gemeente, stadsdeel en/of betreffende verhuurders hierover in gesprek te gaan, en de Kamer over deze resultaten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders financieel in staat zullen zijn om het onderhoud en het verbeteren van de betreffende woningvoorraad en openbare ruimte te kunnen financieren? Zo niet, bent u bereid de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders hierin financieel tegemoet te komen?
De lokale partijen moeten in gezamenlijk overleg bepalen welk kwaliteitsniveau van woningen en woonomgeving zij willen nastreven. Ter stimulering van het kwaliteitsniveau is aan de gemeente Amsterdam onlangs nog een bijdrage uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing voor de periode 2010–2015 beschikbaar gesteld. Een additionele financiële tegemoetkoming ligt niet in de rede.
Bent u bereid verscherpt toe te zien op de omstandigheden en kwaliteit van het wonen op basis van de daarvoor geldende wetten en normen, nu er in Amsterdam Nieuw West woningen langer verhuurd gaan worden waaraan jaren lang geen onderhoud is gepleegd onder het motto «ze worden binnenkort toch gesloopt»?
Ik acht de omstandigheden en kwaliteit van het wonen primair een zaak van de lokale partijen met diens verstande, dat te allen tijde aan de bouwregelgeving moet zijn voldaan. Landelijk zijn in de bouwregelgeving ondergrenzen aan kwaliteitniveaus van gebouwen gesteld. Het toezicht op de naleving van de eisen van het Bouwbesluit is in eerste instantie een zaak van de gemeente.
Over het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar de Wageningen University and Research Centre (WUR) kleinschalige en biologische proefboerderijen gaat sluiten? Welke subsidies zijn hier in het verleden aan verleend en hoe hoog waren deze?
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten waaronder proefboerderijen. EL&I geeft geen subsidies aan Wageningen UR voor het in stand houden van onderzoeksfaciliteiten maar financiert onderzoeksprogramma’s.
Is het waar dat de WUR met subsidie van u een megastal – Dairy Valley – in het Friese Goutum bij Leeuwarden neer gaat zetten? Zo ja, om hoeveel en welke subsidies gaat het?
Nee, zoals ik al heb aangegeven financiert EL&I onderzoeksprogramma’s die door Wageningen UR worden uitgevoerd. Wageningen UR zet in eigen beheer een nieuwe onderzoekslocatie in Goutum op: Nij Waiboerhoeve. Ik maak u er overigens op attent dat het hier niet gaat om het bouwen van een megastal, maar om het bouwen van een proeflocatie.
Vindt u het wenselijk dat duurzame proefboerderijen worden vervangen door megastallen? Zo ja, wat is de duurzaamheidswinst volgens u?
Het gaat hier om onderzoeksfaciliteiten waar meerdere vormen van duurzaamheidsonderzoek kunnen worden uitgevoerd.
Voor hoeveel geld huurt de onderzoeksorganisatie Animal Sciences Group ASG-WUR deze proefboerderijen van Wageningen UR? Is dit volgens u een redelijk bedrag?
Hoe de verrekening van kosten binnen de Wageningen UR plaatsvindt, is een interne zaak van Wageningen UR. In ieder geval dienen kostendekkende tarieven te worden gehanteerd.
Hoeveel koeien komen er in Dairy Valley? Krijgen al deze koeien toegang tot de weide?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoeksprogramma’s worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van de Wageningen UR. Wageningen UR dient zich in dat kader aan alle wettelijke voorschriften te houden.
Is het waar daat het gras en maïs voor deze koeien uit Lelystad moet komen? Zo ja, vindt u dit – gezien de vele vervoersbewegingen – een duurzame oplossing? Is de infrastructuur in Goutem (Boksummerdyk) hierop toegerust?
Ik ga niet over de bedrijfsvoering van de Wageningen UR.
Is het waar dat WUR recent subsidies van provincies en u heeft ontvangen voor het stichten van Het Spelderholt (gangbare en biologische pluimveehouderij), een biologische varkenshouderij (Raalte), een biologische melkveehouderij (AverHeino) en een veehouderij in het Groene Hart (Zegveld)? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Is het sluiten van deze bedrijven een kapitaalsvernietiging volgens u en/of een verspilling van subsidiegeld? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen DLO jaarlijks subsidie voor het uitvoeren van onderzoeksprogramma’s. Het is de verantwoordelijkheid van DLO om de onderzoeksfaciliteiten efficiënt te organiseren in het licht van de opdrachten van EL&I, overige overheden en de private sector. Het beheer van deze faciliteiten is een zaak van DLO
Wat verwacht u van onze toekomstige boeren wanneer die alleen maar kennis kunnen nemen van veehouderij in megastallen?
Het bedrijf in Goutum is een onderzoekslocatie waarin dieren in koppels van diverse omvang worden gehouden en ingezet in het onderzoek. Ondernemers en toekomstige ondernemers kunnen hier terecht voor kennis over meerdere vormen van houderijsystemen.
Ziet u mogelijkheden om de proefboerderijen onder te brengen in een onafhankelijke stichting of anderszins voortzetting te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, ga ik niet over de bedrijfsvoering van DLO. Het buiten het Wageningen UR verband plaatsen van onderdelen van het praktijkonderzoek lijkt mij beleidsmatig niet gewenst. Immers, de relatie tussen het onderzoek en de praktijk maakt dat innovaties snel hun weg vinden naar de praktijk.
De Gemeente Breda die overstapt op alfhulpen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Breda stapt over op alfahulpen in de Wmo»?1
Ja.
Hoe verhouden zich de plannen van de gemeente Breda om thuiszorgklanten te helpen met zoeken naar alfahulpen en het vervangen van uitgevallen alfahulpen, en het – in de loop der tijd – overgaan op zelf indiceren tot art. 10, lid 1 van de Wmo, waarin staat: «het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden»?
Artikel 10, eerste lid gaat over maatschappelijke ondersteuning in natura. De alfacheque zoals deze door de gemeente zal worden ingevoerd, betreft echter een persoonsgebonden budget (hierna: PGB), waarbij de cliënt de maatschappelijke ondersteuning zelf regelt. De gemeente kan de burger hierbij administratief ondersteunen.
Verder houdt dit artikel voor de gemeente ook de mogelijkheid in om (onderdelen van) maatschappelijke ondersteuning zelf te verrichten, waaronder begrepen het stellen van indicaties. Indien de gemeente Breda, zoals zoveel gemeenten, zelf gaat indiceren, is dit dus niet in strijd met de wet.
Is het voornemen van de gemeente Breda om na verloop van tijd geheel af te gaan van de verplichte aanbesteding voor licht huishoudelijk werk en in zijn geheel over te stappen op alfahulpen in lijn met de Wmo? Zou dat, gezien de keuzevrijheid van burgers, wettelijk mogelijk zijn?
Nee, dat is niet mogelijk. De gemeente is op grond van artikel 6, eerste lid van de Wmo verplicht om de burger een keuze tussen huishoudelijke verzorging in natura en een PGB te bieden (waarmee bijvoorbeeld een alfahulp kan worden ingeschakeld).
Op welke wijze gaat de gemeente Breda cliënten informeren over hun werkgeverschap? Hoe wordt dit administratief geregeld?
Ten aanzien van de keuze voor huishoudelijke verzorging in natura dan wel een PGB, en de verschillende verschijningsvormen daarvan, moet sprake zijn van een «informed consent». De gemeente Breda geeft hierover het navolgende aan. Burgers worden volledig geïnformeerd over de mogelijke keuzen en de tot de voorzieningen behorende consequenties, en zullen ook volledig worden geïnformeerd over de alfacheque en het feit dat zij daarbij werkgever worden met alle verantwoordelijkheden van dien. Deze informatie zal zoveel mogelijk tijdens een huisbezoek worden verstrekt, alsmede door middel van schriftelijke voorlichting.
De administratieve kant van het werkgeverschap wordt ondersteund door een uitvoerende dienst.
Verwacht u dat de overstap van de gemeente Breda op alfahulpen in de Wmo zal betekenen dat thuiszorgmedewerkers zich wederom genoodzaakt zien als alfahulp te werk zullen gaan? Vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven schaft de gemeente Breda de huishoudelijke verzorging in natura niet af, maar wordt aan cliënten een extra PGB-mogelijkheid geboden. De gemeente Breda heeft ook aangegeven dat de keuze aan de cliënt is en dat de gemeente niet zal sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen.
Bent u het ermee eens dat de introductie van de Bredase alfacheque rechtstreeks ingaat tegen de ingezette beweging van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Onderschrijft u het ingezette beleid van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. Daarnaast zorgde de wetswijziging er ook voor dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak, en de gemeente Breda handelt hiermee niet in strijd.
Herinnert u zich dat bij de wetswijziging Wmo (Kamerstuk 31 795) de vraag aan de orde is geweest of deze wetswijziging een perverse prikkel voor gemeenten zou zijn om juist te sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen. Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het er mee eens dat werkers in de huishoudelijke zorg recht hebben op fatsoenlijke werk voor een fatsoenlijk salaris, sociale zekerheid en de zekerheid van een opgebouwd pensioen?
Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke verzorging in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Een hulpverlener heeft dus een ruime keuze om die relatievorm te kiezen, die het beste bij zijn voorkeuren past om in de zorg te werken.
Hoe is de verhouding alfahulpen/thuiszorgmedewerkers op dit moment?
Naar aanleiding van de wetswijziging per 1 januari 2010 en mede als gevolg van de door mijn ministerie beschikbaar gestelde gelden op grond van de Subsidieregeling werkgelegenheidsbevordering thuiszorgsector zijn veel alfahulpen weer in loondienst getreden.
Op dit moment wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktgevolgen van de wetswijziging, zoals mede ingegeven door uw motie van 14 april 2010. Zodra de rapportage over dit onderwerp beschikbaar is, zend ik deze naar uw Kamer.
Over de berichten dat kleine bedrijven in de autoherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten dat kleine bedrijven in de autoruitherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen, waaruit blijkt dat sommige verzekeringsmaatschappijen het herstel van autoruitschade slechts vergoeden als dat herstelwerk is verricht door een door hen uitverkoren bedrijf?1
In de uitzending van 25 oktober 2010 gaat het programma Radar in op het fenomeen schadesturing waarmee de keuze voor een schadehersteller door de verzekerde is beperkt tot een door de verzekeraar geselecteerde (groep) schadehersteller(s). Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid om zelf te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten en naar welke schadeherstelbedrijven zij verzekerden doorverwijzen. Dit kan inhouden dat de verzekeraar ervoor kiest niet het herstelwerk van alle in de markt actieve schadeherstellers te vergoeden. Bij zijn keuze voor een specifieke verzekering kiest de verzekerde autobezitter op deze manier voor de schadeherstellers met wie zijn verzekeraar afspraken heeft gemaakt. De niet aangesloten schadehersteller zal zijn werkzaamheden moeten halen uit de zogenoemde vrije schadestroom.
Onder omstandigheden kan schadesturing een overtreding van de Mededingingswet vormen, bijvoorbeeld in het geval er sprake is van misbruik van economische machtspositie. Ook kunnen samenwerkingsverbanden van verzekeraars de Mededingingswet overtreden indien hiervan een merkbaar beperkend effect op de mededinging uitgaat. Het toezicht hierop berust bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa concludeerde in 2009 in haar marktanalyse over de de auto(ruit)schadeherstelmarkt dat individuele verzekeraars geen economische machtspositie hebben en er geen sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Uit deze marktanalyse is wel naar voren gekomen dat de gestuurde schadestroom (door verzekeraars en leasebedrijven) de laatste jaren toeneemt in verhouding tot de vrije schadestroom. Hierdoor kan het voor schadeherstelbedrijven die niet zijn geselecteerd door verzekeraars moeilijker dan voorheen zijn aan werk te komen. Tegelijkertijd ziet de NMa in deze markt niet alleen uittreding; ook komen er nog steeds nieuwe autoruitherstelbedrijven bij. Volgens de NMa is toetreden als autoruithersteller relatief eenvoudig omdat de benodigde investeringen relatief laag zijn. Ook blijft er volgens de NMa via de vrije schadestroom een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden.
Hoe is de conclusie uit het onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit naar de autoruitschadeherstelbranche2 dat verzekeraars in beginsel gebruik mogen maken van «schadesturing', mede omdat verzekerden daardoor kunnen profiteren van inkoopvoordelen, te rijmen met de uit het Radar-onderzoek gebleken verschillen in kosten voor het herstel van autoruitschade, waarbij de door verzekeraars uitverkoren bedrijven gemiddeld 412 euro in rekening brengen terwijl andere bedrijven gemiddeld 250 euro in rekening brengen voor het herstellen van dezelfde schade tegen dezelfde kwaliteit? Op welke wijze profiteert de consument hiervan?
De NMa heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is van een economische machtspositie op de markt voor autoruitschadehersteldiensten. Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten. De gronden waarop de verzekeraar de keuze voor een schadehersteller baseert, kunnen variëren. De prijs zal hierbij een belangrijk criterium zijn, maar ook andere aspecten kunnen van belang zijn, zoals de kwaliteit van de herstelwerkzaamheden, de service (bijvoorbeeld 24-uurs beschikbaarheid), de mogelijkheid om zowel glas te repareren als te vervangen en de beschikbaarheid over een landelijk dekkend netwerk. Verzekeraars hebben doorgaans een prikkel om hun inkoopvoordelen door te berekenen aan hun klanten. Het staat de consument immers vrij om over te stappen naar een andere verzekeraar met een andere mix van dienstverlening dan wel zich niet voor autoruitschade te verzekeren. Overigens hoeft de goedkoopste kale prijs van een herstelrekening niet per se de goedkoopste uitkomst voor de verzekeraar – en dus de verzekerde consument – te zijn. Het totale kostenplaatje voor de verzekeraar omvat meer dan een enkele herstelrekening en is niet altijd goed zichtbaar voor de consument. Prijzenvergelijking kan dus een vertekend beeld geven.
Deelt u de mening dat door de schadesturing, efficiënt opererende bedrijven die bijna twee maal zo lage tarieven rekenen als de door de verzekeringsmaatschappijen uitverkoren bedrijven, uit de markt worden gedrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit verder te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat verzekeraars zich aan de mededingingsregels houden, opdat zij een prikkel houden de voordelen die zij behalen bij hun onderhandelingen met schadeherstellers door te berekenen aan de consument. De NMa ziet hierop toe. De marktanalyse van de NMa heeft geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet op de markt van de autoruitschadeherstelbranche. Er is geen sprake van een economische machtspositie, misbruik hiervan is dus niet aan de orde.
Volgens de NMa blijft er een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden. Dit houdt niet in dat elk autoruitschadeherstelbedrijf ook altijd zal blijven bestaan. Ik besef dat dit voor de directe betrokkenen een teleurstelling kan zijn, maar ook uittreding behoort tot de kenmerken van een functionerende markt.
Het bericht dat vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moelijk aan de bak komen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Veel jongeren moeilijk aan de bak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies van het rapport van Manpower dat ondanks dat de vraag naar werknemers stijgt, vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moeilijk aan de bak komt?
De conclusie dat vier op de tien jongeren moeilijk aan de bak komt, wordt niet herkend. Op basis van de mij bekende cijfers en onderzoeken, kom ik tot een genuanceerder beeld. Er zijn in Nederland bepaalde groepen jongeren die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name over jongeren zonder startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters, maar ook over jongeren met beperkingen. Mét startkwalificatie hebben jongeren twee keer meer kans op een baan en minder kans op ontslag.
Er zijn in Nederland iets meer dan 2 miljoen jongeren in de leeftijd 15 tot en met 24 jaar. Slechts een klein deel van die jongeren participeert niet in onderwijs of werk. Uit recente CBS cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in het derde kwartaal 2010 opnieuw is afgenomen (12,9% in het tweede kwartaal naar 11,1% in het derde kwartaal). Op basis van de CBS-definitie die ook door het Rijk wordt gehanteerd, is iemand werkloos wanneer hij of zij geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is. Dit betekent dat ook jongeren in de leeftijdscategorie 15–24 jaar die op school zitten meetellen in de cijfers. Wanneer we alleen naar de niet-studenten kijken, ligt de werkloosheid dus lager.
In het tweede kwartaal (= «mei») 2010, waren 110 000 jongeren 15–24 werkloos, maar de meeste van hen volgen onderwijs. Een minderheid van 41 000 jongeren is niet-onderwijs volgend en werkloos. Daarvan bezitten er 19 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 54 000 werkloze jongeren, waarvan 25 000 zonder startkwalificatie. Dit betekent dat ook binnen de kwetsbare groep jongeren zonder startkwalificatie er een duidelijke afname zichtbaar is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het actieplan Jeugdwerkloosheid juist deze kwetsbare groep jongeren niet bereikt?
De opvatting dat kwetsbare jongeren niet worden bereikt door het Actieplan, wordt niet gedeeld. Uit de resultaten van het Actieplan blijkt dat de 30 arbeidsmarktregio’s die de Actieplannen regionaal uitvoeren, erin geslaagd zijn om een groot aantal jongeren, namelijk ruim 68 000, te plaatsen op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze jongeren heeft bijna de helft (31 270) geen startkwalificatie.
Naast het reguliere instrumentarium wordt in het Actieplan ook extra ingezet om de toeleiding naar werk van kwetsbare jongeren te verbeteren. Er zijn specifieke pilots ontwikkeld om de samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, opdat de toeleiding naar werk van de kwetsbare jongeren wordt versterkt. Ook heeft het Rijk de regio’s ondersteund om hun aanpak voor toeleiding naar de arbeidsmarkt van kwetsbare jongeren te versterken. In de voortgangsrapportage van 1 september (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257) bent u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Wat is uw inhoudelijke reacties op de drie aanbevelingen die Manpower in haar rapport doet namelijk stimuleren meestergezelrelatie, meer werk-leertrajecten en meer geïntegreerde persoonlijke dienstverlening?
Ik juich het toe dat werkgeversorganisaties zich verdiepen in de kenmerken van de jongere generatie zodat zij tijdig en adequaat hun organisatie daarop kunnen inrichten. Werkgevers kunnen de aanbevelingen uit dit onderzoek aangrijpen om initiatieven te ontwikkelen om deze groep binnenboord te krijgen en te houden. Het arbeidsmarktbeleid richt zich op het vinden van passende manieren om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen. De aanbevelingen die Manpower doet, sluiten hier op aan. Werk-leertrajacten vormen bijvoorbeeld al een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de Wet WIJ.
Bent u bereid het actieplan Jeugdwerkloosheid zodanig aan te passen dat het resulteert in een meer sluitende aanpak die (meer) aansluit op de behoeften van jongeren in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over deze resultaten. Het Actieplan loopt tot in 2011. De resultaten van het Actieplan tot nu toe en de relatief nog korte duur van het Actieplan zijn voor mij geen aanleiding om het Actieplan aan te passen.
Het nalaten van het gelasten van uitvoering van een opgelegde taakstraf |
|
Khadija Arib (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de strafzaak tegen de heer R. welke in hoger beroep heeft gediend op 30 mei 2007 voor het Hof te Amsterdam?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de dader in kwestie door de rechtbank Haarlem en vervolgens in hoger beroep door het Hof te Amsterdam is veroordeeld tot een taakstraf, maar deze taakstraf noch een andere straf ooit heeft uitgevoerd?
Ja. De veroordeelde heeft de taakstraf waartoe hij was veroordeeld om medische redenen niet uitgevoerd. Wel heeft hij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voldaan. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf waartoe hij eveneens was veroordeeld, heeft hij niet hoeven ondergaan, omdat hij zich in de proeftijd aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.
Welke mogelijkheden heeft het Openbaar Ministerie (OM) om de aard van de taakstraf te wijzigen zodat die wel kan worden uitgevoerd? Wordt van deze mogelijkheden altijd gebruik gemaakt?
Op grond van artikel 22 f Wetboek van Strafrecht kan het Openbaar Ministerie de opgelegde (taak)straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject. Daarbij dient zoveel mogelijk de opgelegde straf te worden benaderd. De aard van de te verrichten werkzaamheden wordt in de rechterlijke uitspraak in de regel niet zodanig specifiek omschreven dat het nodig is daarin later wijziging te brengen. De drie reclasseringsorganisaties, die belast zijn met de feitelijke uitvoering van de taakstraf, hebben een grote variatie in het aanbod van taakstrafprojecten. Derhalve wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een beslissing genomen zoals is gebeurd in de onderhavige strafzaak.
Hoe vaak komt het voor dat door de rechter opgelegde taakstraffen wegens persoonlijke omstandigheden niet worden uitgevoerd of worden omgezet in een andere straf en ook verdere uitvoering dan niet wordt gelast door het OM?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal door de rechter opgelegde taakstraffen dat wegens persoonlijke omstandigheden niet wordt uitgevoerd, dan wel wegens persoonlijke omstandigheden wordt omgezet in een andere straf en waarvan verdere uitvoering niet wordt gelast door het Openbaar Ministerie. De reclassering heeft tot taak de afloop van een taakstraf te melden aan het Openbaar Ministerie. In beginsel wordt door het Openbaar Ministerie de omzetting in vervangende hechtenis bevolen van alle niet of niet goed, dan wel onvolledig, uitgevoerde taakstraffen, ongeacht de oorzaak van het niet uitvoeren. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen -zoals de onderhavige zaak – blijft een bevel tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis achterwege en dat enkel na toetsing door het Openbaar Ministerie van de aangevoerde omstandigheden.
Heeft het inwerkingtreden van de Aanwijzing taakstraffen van het OM op 1 januari 2009 gevolgen voor de praktijk van het uitvoeren van taakstraffen? Zo ja, welke?
De Aanwijzing taakstraffen, in werking getreden op 1 januari 2009 (hierna: de Aanwijzing), betreft een aanscherping van de Aanwijzing taakstraffen die vanaf 1 januari 2001 van kracht was.
De nieuwe Aanwijzing beoogt meer duidelijkheid te brengen in welke gevallen wel en in welke gevallen geen taakstraf aangewezen is. De aanpassing heeft betrekking op (verdachten van) ernstige gewelds- en zedendelicten en geeft richtlijnen voor het requireerbeleid van het Openbaar Ministerie.
Op de praktijk van het – feitelijk – uitvoeren van taakstraffen heeft de Aanwijzing geen betrekking.
Deelt u de opvatting dat het om medische redenen niet uitvoeren van een (taak)straf voor de slachtoffers van de dader op veel onbegrip stuit, zeker als blijkt dat de dader zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan mishandeling? Zo ja, hoe kunt u bewerkstelligen dat veroordeelde veelplegers van huiselijk geweld niet zonder uitvoering van een straf vrijuit kunnen gaan?
Zware delicten als geweldsdelicten zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor de slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is, maar zij raken ook het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen de daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. Wanneer een dader zijn taakstraf niet voltooit, dient zoveel mogelijk te worden verzekerd dat vrijheidsbeneming van de dader volgt. Om dit te verwezenlijken heb ik uw Kamer een nota van wijziging doen toekomen (Kamerstuk 32 169, nr. 9) bij het voorstel voor wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Kamerstukken 32 169).
Over het vraagstuk dioxinepaling |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Dioxinepaling vraagstuk» in het Visserij Nieuws?1
Ja.
Is het waar dat er op 2 november 2010 een vervolgafspraak is met de sector?
Ja.
Zal tijdens deze afspraak het punt van schadeloosstelling aan de orde komen?
Nee, wel is besproken de voortgang van een privaat keurmerk voor paling en hoe te komen tot een goed werkend en sluitend kwaliteitsborgingssysteem. De inzet van de sectorpartijen is om voor het begin van het palingvisseizoen, april volgend jaar, het keurmerk gereed te hebben.
Volgt u de lijn van uw voorganger zoals uitgesproken tijden het algemeen overleg Visserij op 6 oktober: «Als ondernemers en handelaren hun verantwoordelijkheid niet nemen, kan het niet zo zijn dat de overheid zich in allerlei bochten moet wringen om compensatie, andere activiteiten of wat dan ook op te gaan zoeken.» En «of de vissers recht hebben op nadeelcompensatie. Het antwoord mag helder zijn: wat mij betreft niet.» Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet en op welke punten u van plan bent hiervan af te wijken?
Ja.
In het artikel wordt melding gemaakt van een keurmerk voor duurzame paling, vangst in december a.s. en analyse van de paling met verdachte gebieden. Klopt het dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is en dat de sector verantwoordelijkheid draagt voor de keuring?
Nee, het klopt niet dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is. Het vangstverbod geldt in de maanden september, oktober en november. De introductie van het private keurmerk vraagt echter nog enige tijd. Daarom heeft mijn voorganger de sector opgeroepen ervoor te zorgen dat er in december geen paling gevangen wordt in de grote rivieren. Uit het overleg van 2 november kwam naar voren dat de bereidheid onder de beroepsvissers in de benedenrivieren tot vrijwillig stilliggen in december niet aanwezig is bij uitblijven van een financiële vergoeding. De controle op de Warenwetnorm zal dan ook fors aangescherpt worden vanaf december wanneer het huidige vangstverbod op paling eindigt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voortgang van de voorbereidingen voor de analyse van de paling? Is de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als controleorgaan toegerust hiervoor of wordt dit onderzoek uitbesteed?
Tot en met 30 november mag er vanwege het aalbeheerplan niet op paling worden gevist. Vanaf 1 december zal de nVWA in de verontreinigde gebieden streng op de dioxinenorm controleren. De nVWA stelt hiervoor een gericht plan van aanpak op. Onderdeel hiervan is een dioxine-analyse van de palingmonsters. De nVWA is zelf niet toegerust analyses uit te voeren naar alle genormeerde dioxines en dioxineachtige PCB’s. De nVWA zal de palingmonsters daarom door het RIKIILT laten analyseren.
Het bericht 'Terug naar de tekentafel' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terug naar de tekentafel»?1
Ja.
Is het waar dat 50 procent van het ingezamelde plastic momenteel wordt verbrand? Wat is uw reactie daarop? Zo nee, wat is wel de stand van zaken? Zijn de cijfers over 2009 al beschikbaar?
Het is een mooie, gezamenlijke prestatie van Nedvang en de gemeenten, dat de afgelopen twee jaar de inzameling van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in Nederland tot stand is gekomen.
Momenteel onderzoekt de VROM-Inspectie (VI) de keten van inzameling en verwerking van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens. De bevindingen van de VI zullen een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal. U zult het onderzoeksrapport van de VI eind december ontvangen.
De rapportage van Nedvang over 2009 zal op korte termijn aan u worden aangeboden.
Hoe verhoudt zich het in het artikel genoemde percentage tot de contractueel vastgelegde recyclebare output van 70% die sorteerbedrijven moeten leveren (Kamerstuk 28 694 nr. 85)? Wordt dat percentage niet gehaald en/of wordt een deel van de recyclebare output alsnog verbrand?
In de rapportage over 2009 geeft Nedvang aan dat van de ingezamelde en voor sortering aangeboden hoeveelheid kunststof verpakkingsafval uit huishoudens, 71% is afgezet voor materiaalhergebruik.
Mogelijke reden dat in het genoemde artikel andere cijfers worden genoemd, is dat de uitlatingen zijn gedaan op basis van gemiddelde Europese cijfers, terwijl de wijze van inzameling van kunststof verpakkingsafval per land verschilt. Relevant is bijvoorbeeld of kunststof verpakkingsafval al dan niet in combinatie met ander verpakkingsmateriaal wordt ingezameld.
Daarnaast kunnen verschillende ijkpunten in de verwerkingsketen worden gehanteerd. Zo is meting na de eerste sortering van het kunststof verpakkingsafval mogelijk, maar er kan ook in latere bewerkingsstappen nog sortering plaatsvinden voordat het materiaal geschikt is voor hergebruik.
Vergelijking met cijfers van andere landen is derhalve niet zonder meer mogelijk.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de bevindingen van de VI een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal.
Bestaan er verschillen in recyclingpercentages tussen plastic dat is ingezameld door voor- en nascheiding?
In het addendum bij de Raamovereenkomst (kamerstuknr. 28 694 nr. 72) is afgesproken dat een evaluatie zal plaatsvinden van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Het onderzoek zal ook inzicht geven in eventuele verschillen in de recyclingspercentages bij bron- en nascheiding. Het onderzoek wordt begeleid door Nedvang, VNG en voormalig VROM en is begin 2011 gereed. Daarna zal het onderzoek aan de Kamer worden aangeboden.
Kunnen de in het artikel genoemde «markers» de scheiding en nuttige toepassing van plastic afval vergemakkelijken? Is het mogelijk de toepassing hiervan te stimuleren?
Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingen) markt ingevoerd moeten worden. Bovendien zal er naast een kostenafweging, ook een milieuafweging moeten worden gemaakt. Het toepassen van markers kan er bijvoorbeeld toe leiden dat metaaldeeltjes van de markers in de materiaalstroom terecht komen. Er zijn nog vele andere vragen bijvoorbeeld hoe om te gaan met verpakkingen die door de gebruiker in meerdere delen uiteen wordt gehaald, denk bijvoorbeeld aan de folies om diverse verpakkingen (bijvoorbeeld thee, cd's of sigaretten).
Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden gezamenlijk tot gebruik van dergelijke «markers» moeten besluiten. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Zijn het duurzaam inkoopbeleid en het afvalpreventiebeleid gericht op de stimulering van de biologische afbreekbaarheid van plastic? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten? Zou biologisch afbreekbaar plastic het zwerfvuilprobleem en de groei van «plastic soep» kunnen verminderen?
Om verder onderzoek en innovatie op het brede terrein van biokunststoffen te stimuleren heeft het kabinet geïnvesteerd in het programma «Biobased Performance Materials», dat door Wageningen Universiteit en Research Centre wordt gecoördineerd. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het verbeteren van biokunststoffen. Biologisch afbreekbaar plastic is daar onderdeel van.
Biologische afbreekbare plastics voor specifieke productgroepen binnen het duurzaam inkoopbeleid kunnen nu al relevant worden. Als dat het geval is, kan dat worden meegenomen tijdens de lopende actualisatie van de criteria van relevante productgroepen. Er is aan de werkgroepen, die zich bezig houden met de actualisatie gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om een Cradle-to-cradle gunningscriterium of een variant daarvan op te nemen voor specifieke producten uit die productgroep. In zo'n criterium of variant kan de toepassing van biologisch afbreekbaar plastic een rol spelen.
Het is denkbaar om uitsluitend biologisch afbreekbare plastics voor verpakkingen toe te passen die worden gebruikt in situaties waarin het ontstaan van zwerfafval zeer waarschijnlijk is, zoals bij recreatie aan zee. In dat geval zou een snellere afbraak een voordeel kunnen opleveren, maar alleen indien het voorwerp geheel bestaat uit afbreekbare plastics. Eveneens moet voorkomen moet worden dat het ontstaan van zwerfafval door «ongewenst afdankgedrag» wordt gestimuleerd.
Het nemen van initiatief tot dergelijke ontwikkelingen is aan producenten. De huidige (Europese) regelgeving legt daarvoor geen belemmeringen op. Anderzijds zou vanwege deze Europese regelgeving eventuele verdere stimulering door de overheid op Europees niveau besproken moeten worden.
Welke andere innovatieve technieken en systemen zijn er denkbaar om de hoeveelheid plastic afval te verminderen en de mogelijkheden van nuttig hergebruik te bevorderen? Bent u bereid om hierover met het bedrijfsleven in gesprek te treden?
In artikel 3 van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton zijn preventieverplichtingen voor het verpakkende bedrijfsleven opgenomen. Zij moeten zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, de verpakkingen zodanig ontwerpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt en zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen toepassen. De VI zal in 2011 controles uitvoeren op het naleven van deze verplichting.
Er is nu enkele jaren ervaring opgedaan door het verpakkende bedrijfsleven met het inzamelen en recyclen van kunststof verpakkingsafval. Producenten kunnen nu met deze kennis bekijken hoe zij de keten verder kunnen optimaliseren en met welke innovatie technieken zij verder invulling kunnen geven aan de verplichtingen uit het Besluit.
Om het al behaalde niveau van recycling van kunststof verpakkingsafval te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang al in op: