De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Het mogelijk verdwijnen van banen bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen reorganisatie bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss, waarbij meer dan de helft van de 4500 banen dreigt te verdwijnen?1
Ja.
Is het bericht waar dat MSD zowel de productie van vrijwel alle medicijnen als de onderzoeksafdeling verplaatst naar het buitenland? Kunt u aangeven welke directe en indirecte gevolgen dit heeft voor de werkgelegenheid in Noord-Brabant?
MSD heeft aangekondigd alleen de R&D-activiteiten in Oss te verplaatsen naar de VS, maar de productie in Oss te behouden. Dit treft overigens niet alleen Nederland. We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
De productie blijft in Oss; wel zal een efficiencyslag plaatsvinden. Als gevolg van deze maatregelen gaan naar verwachting in Oss 2175 van de 4500 banen verloren, waarvan 1000 banen in R&D.
MSD heeft toegezegd om mee te zoeken naar het uitplaatsen van bestaande activiteiten. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Bent u bereid om in contact te treden met MSD om te vernemen welke motieven ten grondslag liggen aan de verplaatsing van activiteiten uit Nederland en de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre er sprake is van een «level playing field» met de landen waarnaar activiteiten worden verplaatst?
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat. MSD heeft dit ook altijd bevestigd. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29 544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, zijn er al langer contacten met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen en in Canada worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Ook worden R&D-sites in de VS zelf beëindigd. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om door middel van verbetering van het vestigingsklimaat banen voor de regio te behouden of alternatieve werkgelegenheid te creëren?
Er vindt tussen veel partijen, zowel het rijk, de provincie en gemeente Oss, als vanuit MSD en andere partijen, overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden.
De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium binnen de geldende Europese regels actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Onder leiding van de gedeputeerde economie van de provincie Noord-Brabant is hiertoe een werkgroep ingesteld, zoals reeds aangegeven is het antwoord op vraag 1 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Welke mogelijkheden biedt het Europees Globaliseringfonds om de werknemers van MSD via omscholing nieuw perspectief te bieden? Bent u bereid om een aanvraag voor financiële steun uit het Globaliseringsfonds actief te ondersteunen?
Het Europees Globaliseringsfonds kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen. Het Ministerie van SZW kan een aanvraag indienen bij de Europese Commissie als aan de criteria van de verordening kan worden voldaan. De mogelijkheid om een aanvraag in te dienen wordt de komende periode uitgewerkt in samenwerking met MSD.
Bent u bereid om zich (mede) in te zetten om de kennis en het vakmanschap van werknemers die met ontslag worden bedreigd voor het bedrijf en/of de regio te behouden en te voorkomen dat werknemers massaal in de WW belanden? Welke maatregelen gaat u hiertoe samen met de werkgever treffen?
Werknemers die hun baan verliezen, zullen worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. Zoals ook al in mijn brief, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli jl. is aangegeven, is het UWV via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch reeds enkele weken betrokken bij voorbereidende gesprekken. De komende periode zal duidelijk worden wat het mobiliteitscentrum (netwerk van UWV met gemeenten en private partijen als uitzendbureaus) concreet kan betekenen bij het begeleiden van dit proces.
Zoals eerder aangegeven zijn er inmiddels ook twee werkgroepen ingesteld, mede gericht op het behoud van werkgelegenheid (zie het antwoord op vraag 1, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Medische zorg aan asiekzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het overlijden van een Somalische zwangere vrouw in het asielzoekerscentrum te Leersum?1en2
Ja.
Wat is uw mening over het bericht dat de huisarts deze zwangere vrouw, ondanks de pijn die zij had, anderhalf uur op het spreekuur heeft laten wachten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stelt een onderzoek in naar het tragische incident. In afwachting van dit onderzoek doe ik geen uitspraken over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden.
Is het waar dat de huisarts een half uur per dag spreekuur houdt op het asielzoekerscentrum, en dat patiënten uren moeten wachten voordat zij aan de beurt zijn? Zo ja, hoe is de huisarts bereikbaar buiten het half uur dat hij spreekuur houdt? Is dit halfuurspreekuur in de regel voldoende voor de zorgvraag in het centrum? Kunnen patiënten dezelfde dag terecht bij de huisarts? Zo nee, hoe lang bedraagt de wachttijd?
Uitgangspunt van het zorgmodel voor asielzoekers is dat de zorg zoveel mogelijk aansluit bij de reguliere zorg voor ingezetenen van Nederland. Dat betekent dat een asielzoeker zelfstandig contact kan opnemen met de huisarts die de zorg aan het betreffende centrum levert. Indien een asielzoeker daartoe niet in staat is, dan heeft hij/zij de mogelijkheid het inloopspreekuur op lokatie te bezoeken. In het zorgmodel is tevens geborgd dat een asielzoeker 24 uur per dag en 7 dagen per week ook toegang heeft tot de zorg via de Praktijklijn van het Gezondheidscentrum asielzoekers (GCA).
Op azc Leersum zijn vier inloopspreekuren per week van 9.00 uur tot 9.30 uur. De inloopspreekuren worden gehouden door de Praktijkondersteuners asielzoekerszorg van de huisarts (POHA). In deze inloopspreekuren wordt door de POHA’s ingeschat of een vervolgafspraak nodig is. In dat geval wordt voor dezelfde dag nog een vervolgafspraak met de POHA’s gemaakt. Wanneer een huisartsenconsult nodig is, wordt in de locale huisartsenpraktijk van de gecontracteerde huisarts een afspraak gepland. Wanneer er sprake is van spoed, kunnen asielzoekers diezelfde dag bij de huisarts terecht, of bezoekt de huisarts het azc voor een spoedvisite.
Ontvangen huisartsen nog steeds een dubbel tarief voor medische zorg aan asielzoekers? Zo ja, waarom is de afspraak met de Kamer op 16 december 2008, namelijk dat zorgverzekeraar Menzis per 1 januari 2010 een overeenkomst zou sluiten met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de medische zorg asielzoekers, niet gehaald en gebeurt dit pas in de zomer van 2010?
Huisartsen ontvangen een bedrag per ingeschreven asielzoeker. Dit is een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) vastgesteld tarief dat hoger ligt dan het bedrag dat zij voor «reguliere» patiënten ontvangen. Bij brief van 18 juni 20103 heb ik uw Kamer meegedeeld dat in 2011 via het Huisartseninformatiesysteem precieze productiecijfers beschikbaar komen. Deze cijfers vormen input voor de gesprekken met NZA om eventueel de tarieven aan te passen.
Hoe is de medische zorg voor asielzoekers buiten kantooruren en in weekenden geregeld? Welke protocollen worden gevolgd ingeval er binnen de asielzoekerscentra een beroep wordt gedaan op huisartsen of andere vormen van medische zorg, met name in acute situaties?
De zorg buiten kantoortijden en in de weekenden is voor asielzoekers geregeld via de Praktijklijn GCA. De asielzoeker kan 7 dagen per week en 24 uur per dag zelfstandig of met behulp van een derde contact opnemen met deze Praktijklijn-GCA. De Praktijklijn-GCA is opgezet als een landelijk callcentrum voor asielzoekers. Alle medische zorgvragen worden door de Praktijklijn-GCA telefonisch voorgelegd aan de plaatselijke huisartsenpost. De door de huisartsenpost gegeven adviezen worden dan rechtstreeks aan de asielzoeker teruggekoppeld. Zo nodig wordt daarbij een tolk ingeschakeld. Afhankelijk van de ernst van de klacht kan de asielzoeker naar de huisartsenpost komen of kan de dienstdoende huisarts bij de asielzoeker langsgaan. De protocollen zoals gehanteerd in de reguliere zorg zijn ook van toepassing op asielzoekers. In acute situaties kan rechtstreeks met het alarmnummer 112 worden gebeld.
Is het waar dat in dit geval een ambulance is gebeld en dat het een uur duurde voordat de ambulance er was? Is het waar dat de ambulancezorgverleners tot de conclusie zijn gekomen dat het niet nodig was deze zwangere vrouw te helpen? Welke argumenten werden hiervoor gebruikt?
Ja, er is een ambulance gebeld. In afwachting van het onderzoek door de IGZ doe ik daarover geen nadere uitspraken.
Is het waar dat de taalbarrière als argument werd gebruikt om de zwangere vrouw niet te helpen? Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat asielzoekers in asielzoekerscentra de taal nog niet spreken, en dat dit een probleem is dat via tolken kan en moet worden opgelost, zoals ook in het verleden het geval was? Deelt u de mening dat taal, communicatie of culturele factoren nooit en te nimmer een argument kunnen zijn zorg te weigeren of minder zorg te leveren dan nodig of gangbaar is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat een taalprobleem geen alibi is om zorg te weigeren of minder/andere zorg dan gebruikelijk te geven?
Ook hier geldt dat ik in afwachting van het onderzoek van de IGZ geen uitspraken doe over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden. Het is in de gezondheidszorg de verantwoordelijkheid van de zorgverlener er voor te zorgen dat bij problemen met taal en communicatie een tolk wordt ingeschakeld. Ik verwijs hier onder meer naar de in 2005 door verschillende zorgorganisaties vastgestelde veldnormen voor de inzet van tolken in de gezondheidszorg.
Vindt u het menswaardig dat een zieke zwangere vrouw de nacht moest doorbrengen op een matras op de gang, zonder dat een zorgverlener naar haar omkeek? Is dit gebruikelijk bij medische zorg aan asielzoekers? Zo nee, hoe verklaart u de hele gang van zaken rondom de dood van de zwangere vrouw?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een onderzoek instelt naar de dood van de zwangere vrouw? Zo ja, worden de bewoners die dit overlijden van dichtbij mee hebben gemaakt, gehoord? Deelt u de mening dat deze bewoners als getuigen dienen te worden gehoord? Wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Het Openbaar Ministerie is een onderzoek gestart naar aanleiding van het overlijden van de vrouw. Over de inhoud en de duur van dit onderzoek kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Is er melding gedaan van dit overlijden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Bent u bereid de Inspectie een onderzoek hiernaar te laten doen en daarbij niet alleen de zorgverleners en de medewerkers van het COA te horen, maar ook de bewoners die van dit geheel getuige waren?
Het overlijden is gemeld bij de IGZ. De IGZ beschouwt dit overlijden als een calamiteit en zal de melding conform de Leidraad Meldingen onderzoeken. De IGZ heeft inmiddels aan alle relevante partijen gevraagd om de Inspectie te rapporteren over hun feitelijke bemoeienis in deze casus en over de resultaten van het onderzoek dat ze hebben uitgevoerd. Op basis van deze informatie en op basis van eventueel aanvullend eigen onderzoek waarbij ook getuigen kunnen worden gehoord, zal de Inspectie een rapport opstellen dat in het najaar zal verschijnen.
Welke afspraken zijn precies gemaakt in de overgangsfase van Medische Opvang Asielzoekers (MOA) naar Menzis over de bereikbaarheid van huisartsen en andere vormen van acute zorg buiten kantooruren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 5. Daarnaast is in de overgangsfase naar het huidige zorgmodel een Taskforce – bestaande uit vertegenwoordigers van het COA, Menzis en GGD Nederland – actief geweest, die, indien nodig, voortvarend maatregelen kon treffen om het zorgmodel goed te implementeren.
Kan aangegeven worden hoe huisartsen en andere zorgverleners in Nederland staan ten opzichte van de zorg voor asielzoekers? Hoe is de bereidheid om deze zorg te verlenen, met name onder huisartsen? Denkt u dat er een knelpunt zou kunnen bestaan bij huisartsen ten aanzien van het beslag dat de zorg voor asielzoekers legt op de tijd en praktijk van een huisarts? Kan een overzicht gegeven worden van de asielzoekerscentra in Nederland, met daarbij aangegeven hoeveel huisartsen en andere zorgverleners geacht worden aan bewoners in deze centra zorg te verlenen? Kan daarbij aangegeven worden hoeveel tijd en zorg per huisarts er in de afgelopen jaren is besteed aan zorg voor bewoners van asielzoekerscentra en welk aantal minimaal verwachte uren zorg te leveren door de huisarts is afgesproken?
De afspraken over de huisartsenzorg voor asielzoekers sluiten zoveel mogelijk aan bij de reguliere gezondheidszorg in Nederland. Aan iedere COA-locatie is minimaal een huisarts verbonden voor de huisartsenzorg. Afhankelijk van het aantal asielzoekers per locatie wordt huisartsenzorg geleverd door een groep of samenwerkingsverband van huisartsen. Op de meeste COA-locaties worden laagdrempelige inloopspreekuren gehouden door de Praktijkondersteuner Huisartsen voor Asielzoekerszorg (POHA). Deze werkt onder de directe verantwoordelijkheid van de huisarts. Het uitgangspunt is dat huisartsen de asielzoekers zien in de eigen praktijk, tenzij dit vanuit zorgoogpunt onverantwoord is. In overleg tussen COA en GCA wordt dan besloten dat zorg op locatie kan worden geboden. De gecontracteerde huisartsen en hun praktijkondersteuners zijn zeer betrokken bij de specifieke patiëntenpopulatie en bieden kwalitatief verantwoorde huisartsenzorg conform hun beroepsnormen en -standaarden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen reguliere patiënten en asielzoekers.
De precieze normering ten aanzien van te leveren zorg is in de contractuele relatie tussen het COA en Menzis vastgelegd. Mocht het onderzoek van de IGZ daartoe aanleiding geven, dan zal ik de contractuering van de zorg nader bezien.
Amerikaanse-Israëlische overeenkomsten over Israëls kernwapenambiguïteit |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht dat er sinds de jaren zestig van de 20ste eeuw overeenkomsten bestaan tussen de VS en Israël over de «kernwapenambiguïteit» van Israël? Is het waar dat deze overeenkomsten openbaar zullen worden gemaakt?1 Indien neen, is de Nederlandse regering op de hoogte van deze overeenkomsten? Sinds wanneer bent u op de hoogte? Zo ja, wat is de kern ervan?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Mij is niet bekend of deze overeenkomsten openbaar gemaakt zullen worden, evenmin ben ik bekend met de inhoud ervan.
Hebt u tevens kennisgenomen van de verklaring na het onderhoud tussen president Obama en premier Netanyahu op 6 juli jl., waarin gesteld wordt dat Israël het recht heeft zich tegen iedere dreiging te verdedigen en dat alleen Israël zijn eigen veiligheidsbehoefte kan bepalen?2
Ja.
Deelt u deze opvatting, ook indien dat in strijd met internationale verdragen, met name het Non-proliferatieverdrag, kan worden uitgelegd? Zo ja, waarom? Indien neen, op welke wijze wilt u bewerkstelligen dat ook Israël voldoet aan doelstellingen deel te nemen aan internationale ontspanning, controle op proliferatie en ontwapening?
Ik deel de opvatting dat een staat het recht heeft om zijn eigen veiligheidsbehoefte te bepalen en op basis van die beoordeling zich te bewapenen teneinde over het vermogen te kunnen beschikken zich tegen dreigingen te verdedigen. Een staat dient zich bij de uitoefening van dit recht vanzelfsprekend te houden aan de voor die staat geldende internationale verplichtingen met betrekking tot ontwapening. Dit geldt ook voor Israël dat partij is bij verschillende ontwapeningsverdragen. Israël is echter geen partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en is aan dat verdrag dus niet gebonden. Nederland dringt er overigens regelmatig bij Israel op aan om toe te treden tot dit verdrag.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de door de recente toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag voorgenomen conferentie met als doel een kernwapenvrij Midden-Oosten na te streven alleen doorgang kan vinden als alle betrokken landen zich zeker voelen om deel te nemen en dat pogingen om Israël apart te nemen een dergelijke conferentie onzeker maken? Zo ja, waarom? Wat zou in uw ogen de juiste aanpak zijn om een dergelijke conferentie op succesvolle wijze te laten verlopen? Kunt u dat toelichten?
De betrokkenheid van alle landen in de regio is de belangrijkste voorwaarde om de conferentie in 2012 tot een succes te maken. Om deelname van alle betrokken landen te realiseren zal er in de aanloop naar deze conferentie alles aan gedaan moeten worden om het vertrouwen van de landen in de regio op een succesvolle bijeenkomst zo groot mogelijk te laten zijn. Voorkomen moet worden dat de fragiele consensus uit New York al op korte termijn schipbreuk lijdt. Nederland stimuleert daartoe, o.a. in EU verband, initiatieven in de regio (voorbereidende seminars en conferenties) die een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van het noodzakelijke onderlinge vertrouwen.
Deelt u de mening dat een conferentie over kernontwapening van het Midden-Oosten een belangrijke stap naar vertrouwenwekkende maatregelen in die regio kan zijn en dat ter aanvulling verdergaande vertrouwende wekkende stappen moeten worden ondernomen om alle betrokken landen te laten deelnemen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen denkt de Wederlandse regering te kunnen voorstellen om verdergaande vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die de conferentie over een kernwapenvrije zone een kans op succes te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Uitkeringsfraude Deventer" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitkeringsfraude Deventer» naar aanleiding van een vonnis van de politierechter te Zutphen?1
Ja. Overigens betreft het een vonnis van de politierechter te Zwolle en niet te Zutphen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een echtpaar ten onrechte een bedrag van maar liefst € 99.000 aan bijstandsuitkering heeft kunnen ontvangen, voordat het uiteindelijk door middel van een anonieme tip tegen de lamp is gelopen?
Ik ben van mening dat het verzwijgen van bezit om een uitkering te kunnen ontvangen verwerpelijk is.
Fraude vormt daarnaast een risico voor het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid («goeden lijden onder de kwaden»). Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen.
Sinds de invoering van de WWB in 2004 ligt de bevoegdheid om invulling te geven aan het gemeentelijke handhavingsbeleid volledig bij de gemeenten. De keuze om in individuele gevallen al dan niet nader onderzoek te doen is dan ook aan de gemeente. Op grond van de WWB mag ik niet in deze besluitvorming treden.
Verder verwijs ik kortheidshalve naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 2009, kenmerk 17 050, nr. 394 over de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten.
In dit concrete geval is de zaak onderzocht naar aanleiding van een anonieme tip. Uit het feit dat deze zaak lange tijd buiten beeld heeft kunnen blijven, kan worden afgeleid dat het betrokken echtpaar het bezit van onroerend goed buiten Nederland niet heeft gemeld en dit kennelijk jaren achtereen stil heeft weten te houden.
Verder gaat de gemeente Deventer de ten onterechte verstrekte uitkering, vermeerderd met wettelijke rente over de hoogte van het bedrag van de uitkering, geheel terugvorderen. Om deze reden heeft de gemeente inmiddels beslag laten leggen op bezittingen van het echtpaar.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetalende burger nooit de dupe mag zijn van uitkeringsfraude en dat dus het gehele bedrag ad € 99.000 en de bijkomende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 99.000 moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aan de frauderende man opgelegde werkstraf ter hoogte van 180 uur volstrekt belachelijk is gezien de aard en de omvang van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat een dergelijke straf, die niet eens als straf beschouwd mag worden, niet meer wordt opgelegd, maar dat de straf in verhouding staat tot het strafbare feit waarvoor men veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof» van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO?1
Ja. Het Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) is in mijn opdracht uitgevoerd.
Welke consequenties voor uw beleid inzake het verbeteren van de luchtkwaliteit zou de conclusie kunnen hebben, dat 70 tot 80 procent van het fijn stof (PM10) afkomstig is uit door menselijk handelen gevormde bestanddelen, 25 procent meer dan tot dusverre werd aangenomen?
De totale concentratie van fijn stof is niet veranderd, maar in de opbouw van deze concentratie is de verhouding gewijzigd tussen het aandeel van antropogene oorsprong en het aandeel dat een natuurlijke of onbekende oorsprong heeft. Met name het antropogene aandeel dat in de lucht ontstaat uit zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak blijkt groter dan eerder verondersteld.
Mogelijk zal daardoor het reeds bestaande beleid gericht op emissiereductie van deze componenten in de komende jaren een grotere daling van de fijn stofconcentraties veroorzaken dan tot nu toe op basis van modelberekeningen wordt aangenomen. Dit zal in dat geval waarschijnlijk een gunstig effect hebben op het tijdig voldoen aan de grenswaarden voor zowel PM10 als PM2,5.
Bent u bereid vervolgonderzoek te laten doen naar het gegeven dat de trends in de concentraties verontreiniging in steden niet zo eenduidig zijn? Zo nee, waarom niet?
In het BOP-rapport wordt geconstateerd dat de zwarte rooktrends in steden niet zo eenduidig zijn. De kennis over de bijdrage van verschillende bronnen aan de zwarte rookconcentratie in de stad is nog erg onzeker. De koolstofhoudende fractie in fijn stof, waar zwarte rook een indicator voor is, wordt beschouwd als een fractie die voor de gezondheid bijzonder relevant is. Goed begrip van de bijdrage van stedelijke bronnen aan fijn stof voor wat betreft deeltjesgrootte en samenstelling krijgt prioriteit in het geplande vervolg op het BOP-onderzoeksprogramma, BOP II. Daarnaast heeft recentelijk een aanpassing in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit plaats gevonden voor wat betreft de locaties in Nederland waar structureel zwarte rook wordt gemeten. Daardoor kan op meer stedelijke locaties dan voorheen de trend in de zwarte rookconcentraties structureel worden gevolgd.
Welke consequenties voor uw beleid rond het verbeteren van de luchtkwaliteit trekt u uit de conclusie dat de Nederlandse bijdrage aan fijn stofconcentraties hoger is dan eerder verondersteld en er dus minder uit het buitenland komt «aanwaaien»?
Uit het BOP-onderzoek is gebleken dat het antropogene aandeel in fijn stof groter is dan eerder verondersteld. Het gaat daarbij niet om een specifieke Nederlandse bijdrage. Het betreft het zogenaamde secundaire aerosol dat gevormd wordt uit de gassen zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak afkomstig uit zowel binnen- als buitenland. Bij de huidige inzichten komt het grootste deel (ongeveer drie kwart) van de jaargemiddelde concentratiebijdrage van dit secundaire aerosol uit bronnen in het buitenland. Daarom is het van belang om voortgaande internationale afspraken te maken over emissieplafonds voor deze luchtverontreinigende stoffen, zoals momenteel ook in voorbereiding is in het kader van het Gotenborg-protocol.Om het effect van deze afspraken op de concentraties in NL beter in beeld te krijgen wordt in het vervolg onderzoek expliciet gekeken naar de herkomst van het fijn stof, vooral op dagen waarop de fijn stofconcentraties hoog zijn.
Wat is uw reactie op de uitgesproken verwachting dat er zowel extra nationaal als Europees beleid nodig is als de Europese doelstelling voor PM2,5 die in 2012 bekend wordt gemaakt op basis van gegevens uit voorgaande jaren aan de hoge kant uitvalt?
Het blijkt uit de analyses dat, mocht de hoge doelstelling voor de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 aan de orde zijn, ook bij uitvoering van alle in Nederland technisch mogelijke maatregelen deze doelstelling niet haalbaar is. Het bereiken van die doelstelling zal afhankelijk zijn van aanvullend EU-beleid. De onzekerheden in deze analyses zijn echter nog groot. De conclusie in het BOP-rapport dat maatregelen mogelijk meer effect hebben dan tot nu toe verondersteld, kan hierin een gunstige rol spelen. Dit aspect zal in het vervolgonderzoek nader worden onderzocht.
Ziet u in deze waarschuwing aanleiding om de lucht in zeer vervuilde binnensteden schoner te maken door (versnelde) invoering van milieuzones voor bestelwagens, het afschaffen van het belastingvoordeel op rode diesel of het uitbreiden van 80-kilometerzones? Zo nee, waarom niet?
De PM2,5 taakstelling waaraan gerefereerd wordt in vraag 5 is gericht op een algemene verbetering in de gemiddelde Nederlandse blootstelling in stedelijke gebieden en niet zozeer op de oplossing van lokale knelpunten. Toepassing van milieuzones en 80-kilometerzones kunnen met name bij de oplossing van lokale knelpunten een belangrijke rol vervullen.
Verhogen van de belasting op rode diesel zal geen gunstig effect op de lucht-kwaliteit hebben, omdat rode diesel met het huidige hoge zwavelgehalte na 1 januari 2011 niet meer in de handel mag worden gebracht. Ter implementatie van de nieuwe Brandstofkwaliteitrichtlijn zal op die datum het zwavelgehalte van rode diesel worden teruggebracht tot het niveau van in het wegverkeer gebruikte diesel.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de afname van de concentratie fijn stof in de periode tussen 1990 en 2000 sneller ging dan nu, dus dat maatregelen die als «laaghangend fruit» zijn te beoordelen al genomen zijn?
Deze constatering betekent dat in de huidige situatie voor een relatief zeer bescheiden verbetering in de luchtkwaliteit maatregelen moeten worden genomen die in vergelijking met de situatie vóór 2000 maatschappelijk meer ingrijpend zijn en aanzienlijk meer kosten en inspanning met zich mee brengen.
Was u bekend met het feit dat houtkachels en open haarden op winterdagen lokaal verantwoordelijk zijn voor 30 tot 40 procent van de fijn stofconcentraties en ziet u in deze conclusie aanleiding beleid te ontwikkelen om deze piekconcentraties door kachels terug te brengen? Zo ja, ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden voor het stellen van normen aan kachels of haarden via de EU of in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen in het BOP-onderzoek over de concentratiebijdragen van houtstook aan fijn stof zijn voor mij nieuw. Zoals tot nu toe reeds het geval was, blijft het evenwel moeilijk de gezondheidskundige implicaties vast te stellen van de vaak zeer lokale en tijdelijke toename door houtstook in de luchtverontreiniging. Een belangrijk instrument om de uitstoot van houtkachels te beperken is het stellen van typekeuringseisen. De thans geldende Europese normering wordt momenteel geëvalueerd in het kader van de Ecodesign richtlijn in de EU. De ook internationaal levende behoefte (bijvoorbeeld in landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen) om de bestaande eisen aan te scherpen, zal ik graag ondersteunen. Naar verwachting zal in 2011/2012 besluitvorming plaats vinden over nieuwe normering.
Bent u bereid de zeezoutaftrekregeling te herzien, zoals geadviseerd wordt, omdat er naar nu blijkt veel minder zeezout in de lucht zit dan werd verondersteld op het moment van de totstandkoming van die aftrekregeling? Zo nee, waarom niet?
De resultaten uit het onderzoek over de concentratiebijdragen van zeezout aan de fijn stofconcentraties geven aanleiding om de bestaande aftrekregeling te herzien. Ik heb het RIVM gevraagd om na te gaan (a) hoe op basis van de nieuwe inzichten de methodiek om de hoogte van de zeezoutaftrek vast te stellen, zou kunnen worden aangepast, en (b) of de thans beschikbare meetgegevens reeds voldoende zijn om die nieuwe methodiek toe te passen. Zodra gebruik van de nieuwe methodiek op verantwoorde wijze mogelijk is, zal ik de regelgeving op dit punt aanpassen.
Acht u het waarschijnlijk dat de EU de regels voor de zeezoutaftrek gaat herzien, nu blijkt dat de aannames daaromtrent niet correct blijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarop anticiperen?
De EU heeft geen specifieke methoden voorgeschreven hoe bij toetsing van concentraties aan de grenswaarden bepaalde natuurlijke bijdragen zoals zeezout buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Lidstaten mogen zelf bepalen hoe op een voldoende onderbouwde manier invulling wordt gegeven aan aftrek van natuurlijke bronbijdragen. De Europese Commissie heeft de toepassing van de huidige Nederlandse aftrekregeling voor zeezout geaccepteerd. Als voor Nederland op basis van de nieuwe inzichten een nieuwe en verbeterde methodiek gaat worden toegepast, zal dit worden gemeld aan de Europese Commissie.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Exclusief verstrekte uitzendrechten van de inhuldiging van het Nederlands elftal |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «rechten inhuldiging bij SBS»?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Is het waar dat de KNVB exclusieve rechten heeft verstrekt aan SBS om tijdens de festiviteiten rond de inhuldiging van het Nederlands elftal de spelers en de staf te interviewen en te filmen? Zo ja, welk bedrag heeft de KNVB voor deze rechten gevraagd?
Zie het antwoord op vraag 1. SBS6 heeft wel exclusief de gelegenheid één-op»-één interviews te houden op het podium en in de ontvangstruimte van de KNVB op het museumplein. Op de boot is een «neutrale verslaggever» die voor SBS6 en NOS interviews maakt met spelers en staf. SBS liet weten dat de afspraken over de verslaggeving van de huldiging tussen partijen met gesloten beurzen zijn gemaakt.
Heeft de KNVB de bevoegdheid om exclusieve rechten te verstrekken voor het filmen van deze nationale nieuwswaardige aangelegenheid en zo ja, waaraan ontleent de KNVB deze?
Om reden van veiligheid aan boord heeft de KNVB – aanvankelijk met SBS – afgesproken dat er slechts plaats is voor één cameraploeg op de boot. De KNVB kan zelf afspraken maken over wie op de boot mag, inclusief welke vertegenwoordigers van de media. Dat is een afweging die de KNVB kan maken mede op basis van afspraken met de gemeente Amsterdam over het gebruik van de boot. Uit het gezamenlijk persbericht van KNVB, SBS6 en NOS van vrijdagmiddag 9 juli blijkt dat vervolgens goede afspraken zijn gemaakt over het gebruik van beelden en de uitzendingen van de huldiging door beide omroepen.
In welke mate financiert en organiseert de KNVB mede de inhuldigingsfestiviteiten? Deelt u de mening dat, aangezien zij dit niet zelfstandig doen, zij ook niet zelfstandig kunnen bepalen dat er (in exclusiviteit) uitzendrechten worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit evenement alleen kan plaatsvinden omdat de overheid – de gemeente Amsterdam – dit evenement maximaal faciliteert en het daarom ongepast is dat de KNVB vrije nieuwsgaring tijdens dit evenement belemmert?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan betrokken partijen om afspraken te maken over wie tot welke podia toegang heeft (de boot, het podium waarop de huldiging plaats vindt). Op alle overige plaatsen kan vrij gefilmd worden. Er is derhalve geen sprake van belemmering van vrije nieuwsgaring.
Deelt u de mening dat dat het onwenselijk is dat in feite een monopolie is verstrekt op het filmen en uitzenden van een belangrijke nationale nieuwswaardige aangelegenheid en dat alle journalisten en mediabedrijven gefaciliteerd zouden moeten worden om hier verslag van te doen? Zo ja, wat kunt/gaat u hier tegen doen?
Zie het antwoord op voorgaande vragen. Dit is een zaak van de betrokken partijen. Zoals is gebleken hebben partijen hier inmiddels goede afspraken over gemaakt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk zondag 11 juli 2010 te beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en verzonden.
De berichtgeving dat de Rabobank weigert een rekening te openen voor Vakwerk, de vakbond voor prostituees |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Geen Raborekening voor hoerenvakbond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Rabobank de vakbond Vakwerk een bankrekening heeft geweigerd?
De regering is van mening dat het zonder een pakket primaire betaaldiensten onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Ik verwijs naar de brief over het betalingsverkeer die op 18 januari 2010 door de minister van Financiën aan uw Kamer gezonden is.2 In die brief wordt verder gesteld dat het categoraal uitsluiten van bepaalde groepen zonder individuele toetsing ongewenst is. In de brief is er ook op gewezen dat banken na een individuele beoordeling van een aanvraag nog steeds tot de conclusie kunnen komen dat het accepteren van een cliënt een onacceptabel risico meebrengt in het kader van de integriteit.
Deelt u de mening dat iedere legaal opererende onderneming bij iedere reguliere bank een bankrekening zou moeten kunnen openen, omdat deze essentieel is voor de bedrijfsvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ook legaal opererende prostituees belemmering ondervinden bij het openen van een zakelijke bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er, naast de Rabobank, meer banken legaal opererende organisaties als Vakwerk of de legaal werkende prostituee een (zakelijke) bankrekening weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Financiën, dat het dossier van de zogeheten «unbankables» beheert, ontvangt incidenteel signalen dat een legaal opererende organisatie of onderneming belemmeringen ondervindt bij het openen van een bankrekening.
Kunt u aangeven of er, naast Vakwerk, meer legaal opererende ondernemingen zijn, zoals bijvoorbeeld coffeeshops, die belemmeringen ondervinden bij het openen van een bankrekening?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de ontstane rechtsongelijkheid binnen de bankensector aan de kaak te stellen?
Een oplossing waarbij banken cliënten vrijwillig accepteren – met inachtneming van de regelgeving op het gebied van customer due diligence – heeft de voorkeur. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft met voormalig minister van Financiën Bos afgesproken dat banken bepaalde groepen niet categoraal zullen uitsluiten, maar aanvragen individueel zullen beoordelen. Ik vertrouw erop dat de NVB haar leden conform deze beleidswijziging aanstuurt. Het kan echter enige tijd duren voordat alle kantoren en medewerkers van de banken op de hoogte zijn van de beleidswijziging, waardoor incidenten niet volledig uit te sluiten zijn.
Voorts wijs ik er op dat in het geval van een conflict over bancaire dienstverlening, net als bij ieder ander civiel conflict, het de betrokken partijen vrij staat om de gang naar de rechter te maken.
Het eindverslag van de externe toezichthouder bij woningcorporatie Servatius |
|
Sadet Karabulut |
|
Is het waar dat de externe toezichthouder van woningcorporatie Servatius zijn eindverslag bij u heeft ingediend? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit verslag te ontvangen? Zo ja, kan de Kamer een afschrift van dit verslag ontvangen?
Op 1 april 2010 is het extern toezicht bij Servatius beëindigd. De door mijn ambtsvoorganger aangestelde externe toezichthouder bij Servatius (dhr. D.B. Stadig) heeft op 11 april 2010 zijn eindverslag bij mijn ambtsvoorganger ingediend. Bij deze doe ik u betreffend eindverslag toekomen.1
Wat is de standaardprocedure met betrekking tot de openbaarheid van verslagen van toezichthouders?
De verslagen van externe toezichthouders worden niet standaard openbaar gemaakt. Verzoeken om openbaarmaking worden getoetst aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Openbaarmaking van de gevraagde informatie blijft achterwege wanneer zich één of meer van de in artikel 10 en 11 van de Wob genoemde uitzonderingsgronden of beperkingen voordoen. Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op openbaarmaking te geven.
Ook bij een eventuele verstrekking aan uw Kamer van een verslag van een toezichthouder dient een dergelijke afweging plaats te vinden in verband met het belang van de overheid in het kader van de uitoefening van het toezicht, alsmede het feit dat openbaarmaking onevenredige schade zou kunnen toebrengen aan een belanghebbende en/of de overheid.
Indien deze verslagen standaard niet openbaar zijn, kunt u motiveren waarom? Als uw motivatie is dat er deels vertrouwelijke informatie in het verslag staat, waarom wordt deze niet ondergebracht in een vertrouwelijke bijlage, waardoor de essentie van het verslag wel openbaar is? Hoe kunnen de huurdersorganisatie, de ondernemingsraad en de volksvertegenwoordigers in de gemeenten waarin een woningcorporatie actief is hun controlerende taak waarmaken als ze niet beschikken over cruciale informatie?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn de verslagen van toezichthouders niet standaard openbaar, omdat de aard van de informatie zich daar niet standaard voor leent. In feite dient per rapportage te worden afgewogen of (gedeeltelijke) openbaarmaking aan de orde is. Het heeft mijn voorkeur externe toezichthouders in alle vrijheid aan mij te laten rapporteren en vervolgens aan de hand van de uitzonderingsgronden in de Wob, in overleg met belanghebbenden, te bepalen of (delen van) de rapportage vertrouwelijk moet blijven. In het geval van de rapportage van de heer Stadig heeft deze afweging ertoe geleid dat u hierbij de integrale rapportage aantreft.
Overigens wordt een externe toezichthouder aangesteld door de minister, waaraan hij ook rapporteert. De minister legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. Op dat niveau is derhalve de controlerende taak belegd als het gaat om de invulling van de rol van extern toezichthouder bij een woningcorporatie. De aanwezigheid van een extern toezichthouder bij een woningcorporatie heeft geen beperkende invloed op de reguliere verantwoordingsplicht voor corporaties richting lokale belanghebbenden.
Subsidieverstrekking aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie |
|
Johan Driessen (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef over subsidie aan Ar Rayaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een islamitische organisatie, die claimt dat polygamie ook in het Westen een goed idee is omdat er door het grote aantal homo's een vrouwenoverschot is, niets begrepen heeft van twee van onze belangrijkste Westerse kernbeginselen, te weten de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en de gelijkwaardigheid van homo's en hetero's? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het van de gekke is dat kinderen op school lastig worden gevallen met lessen over de islamitische ideologie, georganiseerd door deze anti-Westerse club?
In Nederland mogen mensen afwijkende opvattingen hebben en uitdragen, maar de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Dat geldt ook voor het onderwijs. Het is op zich een goede zaak als scholen kinderen laten kennismaken met verschillende levensbeschouwingen. Er zijn echter grenzen aan wat op een school mag worden uitgedragen. De wettelijke grenzen zoals die bijvoorbeeld in het strafrecht zijn gegeven ter zake van discriminatie en belediging, moeten in acht worden genomen. Een andere grens ligt in de onderwijswetten.
Scholen voor basis- en voortgezet onderwijs hebben de wettelijke opdracht burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze opdracht betekent onder meer dat het onderwijs er mede op gericht is dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten, zoals ook neergelegd in de kerndoelen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie maken deel uit van het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie? Zo nee, waarom niet?
Decentrale overheden zijn vrij om – binnen de grenzen van de wet – zelf hun subsidiebeleid te bepalen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 5 juli 2010 vragen gesteld over de subsidie aan het college. Het college heeft vervolgens een gesprek gevoerd met de Stichting Ar Rayaan. Conform de procedure is dit in de gemeenteraad besproken en is daar verantwoording afgelegd. De gemeente Nijmegen heeft de subsidie inmiddels stopgezet.
Bent u bereid er bij de gemeente Nijmegen op aan te dringen de verleende subsidie onmiddellijk terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat nu de linkse gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie, het stadsbestuur van Nijmegen beschouwd kan worden als een sharia-socialistisch bolwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de in deze kwalificatie geïmpliceerde beschuldiging bestaat geen grond.
De voortdurende bezuinigingen op de gevangenissen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Nova1 waarin het gevangenispersoneel de noodklok luidt?1 Herinnert u zich de enquête van de SP onder het gevangenispersoneel, waaruit min of meer dezelfde ernstige klachten van het gevangenispersoneel naar voren kwamen?2
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de uitzending van Nova. Uiteraard herinner ik mij de enquête van de SP onder gevangenispersoneel. Zoals is aangegeven in de brief d.d. 3 november 2009, worden signalen van het personeel over (te hoge) werkdruk en gevoelens van onveiligheid in het gevangeniswezen (GW) altijd zeer serieus genomen. Naar aanleiding van een rapport van de Arbeidsinspectie is door de Dienst Justitiële Inrichtingen een plan van aanpak opgesteld. Doelstelling is om de stress onder medewerkers als gevolg van werkdruk te verlagen. Eind 2010 wordt bezien, op basis van de dan bereikte resultaten, wat de verder liggende doelstellingen zijn3.
De directie van het gevangeniswezen heeft daags na de uitzending van Nova een extra overleg met de medezeggenschap (GOR-GW) ingelast om te spreken over de brief van de medezeggenschap en een passend vervolg te formuleren ten aanzien van de punten die in de brief naar voren zijn gebracht. De komende tijd blijven bestuurder en medezeggenschap in nauw overleg met elkaar om gezamenlijk te bezien welke activiteiten ontplooid moeten worden.
Kent u de brandbrief van de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen van 6 juli 2010, waarin staat dat de situatie in de gevangenissen momenteel verergert en dat dit bij ongewijzigd beleid zal uitmonden in chaos? Bent u bereid de reactie op deze brief openbaar te maken en zo spoedig mogelijk een afschrift daarvan naar de Kamer te sturen?
Ja. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is de directie van het gevangeniswezen in overleg getreden met de medezeggenschap. Tevens is ook schriftelijk op de brief van de medezeggenschap gereageerd.
In de derde voortgangsrapportage Modernisering Gevangeniswezen zal ik uitvoering ingaan op de inhoudelijke punten uit de brief van de medezeggenschap en de voortgang van het nadere overleg daarover.
Vindt u de klacht van het gevangenispersoneel, dat de werkdruk toeneemt vanwege het programma Optimalisering Personeelsinzet, herkenbaar? Zo nee, bent u bereid al het personeel hierover expliciet om hun mening te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de werkdruk te verlichten?
Het programma Optimalisering Personele Inzet (OPI) is gericht op een kwaliteitsverbetering van het roosterproces. Het verbetert het instrumentarium voor penitentiaire inrichtingen om het gevangenispersoneel effectiever in te zetten. Het contrast tussen pieken en dalen in het werk wordt hiermee verkleind. Alle penitentiaire inrichtingen gaan op dezelfde wijze werken en ongerechtvaardigde onderlinge verschillen worden weggenomen. Het gevolg van de invoering van OPI kan zijn dat (tijdelijk) op onderdelen een grotere werkdruk is ontstaan, op andere onderdelen kan echter een verlichting tot stand zijn gebracht. Dit verschilt per penitentiaire inrichting.
Daarom is afgesproken dat per penitentiaire inrichting een logboek wordt bijgehouden waarin problemen worden aangegeven. Indien nodig kunnen aparte afspraken worden gemaakt om deze op te lossen. Na drie maanden wordt de invoering van OPI geheel geëvalueerd. Dan kan worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van structurele problemen. Door deze aanpak wordt een efficiënte uitvoering van de detentie gerealiseerd, waarbij per penitentiaire inrichting maatwerk kan worden geleverd, als wordt vastgesteld dat op onderdelen zich (personele) problemen voordoen.
Periodiek wordt onder het gevangenispersoneel een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. Werkdrukbeleving maakt daar onderdeel van uit. De resultaten daarvan zijn onderwerp van gesprek tussen de bestuurder en de medezeggenschap.
Is het waar dat op een aantal locaties het ziekteverzuim oploopt tot wel 20 procent? Wordt dit voor alle locaties geregistreerd en in de gaten gehouden? Welke maatregelen worden specifiek genomen om het ziekteverzuim binnen de perken te houden en de oorzaken hiervan te analyseren?
Het ziekteverzuim in het gevangeniswezen lag de eerste vier maanden van 2010 gemiddeld op 7,5%. De invoering van OPI heeft binnen een aantal vestigingen tijdelijk tot een stijging van het verzuimcijfer geleid. Een ziekteverzuimcijfer van 20% herken ik echter niet.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft het voorkomen van verzuim als één van zijn speerpunten van het beleid. De regie op verzuim van een medewerker ligt bij de leidinggevende. Onlangs hebben alle leidinggevenden een training gehad op gebied van verzuim. P&O adviseurs kunnen de leidinggevenden als verzuimcoach ondersteunen bij het managen van verzuim binnen hun team of afdeling.
Is het waar dat er zelfs personeel onder druk wordt gezet om geen vakantie op te nemen dit jaar vanwege de problemen in de zomermaanden en om structureel over te werken om gaten in de bezetting op te vullen?
Het programma Optimalisering Personele Inzet heeft dit jaar een instrument voor personele jaarplanning geïntroduceerd. Hiermee zijn de effecten van alle invloeden op het rooster zichtbaar, zoals: vakantie, verzuimpatroon, opleidingen en andere vormen van afwezigheid. Met dit instrument kan beter dan voorheen een zichtbare balans gevonden worden tussen gegarandeerde continuïteit van het werk en het inroosteren van het zomerverlof. Overwerk kan op deze manier beter dan voorheen worden vermeden.
De directie en de ondernemingsraad van een penitentiaire inrichting krijgen door dit instrument meer inzicht in de effecten van voorgenomen keuzes in het rooster tijdens de zomermaanden. Het kan zijn dat dit in sommige inrichtingen tot andere keuzes voor het zomerverlof heeft geleid dan in voorgaande jaren. Na afloop van de vakantieperiode vindt zonodig een goede evaluatie van het verloop van de zomermaanden met de lokale ondernemingsraad plaats.
In welke penitentiaire inrichtingen is momenteel sprake van onderbezetting? Hoe is dat mogelijk in tijden waarin inrichtingen gesloten worden en personeel moet vertrekken?
Volgens de formele formatie en de bezettingsgegevens (peildatum juni 2010) is er geen sprake van onderbezetting in de penitentiaire inrichtingen. Indien er sprake is van (veel) langdurig verzuim kan een penitentiaire inrichting te maken krijgen met een tijdelijke geringe onderbezetting. Dit wordt dan door de directeur van de penitentiaire inrichting besproken met de sectordirectie van het gevangeniswezen.
Op welke schaal is er sprake van vervanging van goed opgeleid gevangenispersoneel door goedkopere particuliere beveiligers? Hoeveel gevangenispersoneel is er de laatste jaren uitgestroomd en hoeveel beveiligers zijn extern aangetrokken de laatste jaren? Met welke redenen gebeurt dit?
In 2009 zijn er 295 personeelsleden (executieve medewerkers) uit het gevangeniswezen uitgestroomd, in de periode januari tot en met juni 2010 waren dat er 94. Er is slechts op geringe schaal sprake van het inhuren van extern personeel. Ongeveer 1,5% van het totale personeelsbestand (10 797 medewerkers) binnen de sector gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen is ten behoeve van de tijdelijke flexibele inzet van personeel extern ingehuurd (peildatum 1 juni 2010).
Is het waar dat ook een aantal Interne Bijstand Teams onderbezet zijn? Zo ja, bent u bereid hier zo spoedig mogelijk wat aan te doen vanwege de veiligheidsrisico’s die dit met zich meebrengt?
De vestigingen zijn in staat om alle IBT’s te laten functioneren. De veiligheid is dus niet in het geding. Wel was medio juni 2010 in een aantal vestigingen een gering aantal Interne Bijstand Teams (IBT’s) niet geheel ingevuld omdat het wervingsproces voor executieve medewerkers nog niet was afgerond. Door het bijzondere karakter van het werk van het IBT, worden executieve medewerkers hiervoor speciaal geselecteerd en opgeleid.
Vindt u het ernstig dat het gevoel van onveiligheid onder het gevangenispersoneel toeneemt? Is de toename van agressie van gedetineerden naar het personeel meetbaar? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de veiligheidssituatie voor het personeel te verbeteren?
Ik vind het van groot belang dat medewerkers van DJI hun werk op een veilige manier kunnen uitvoeren. Om de veiligheidssituatie onder het personeel te verbeteren, wordt geïnvesteerd in trainingen en opleidingen voor medewerkers en leidinggevenden. Daarbij ligt het accent op het stimuleren van positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze trainingen dragen bij aan een veilige werkomgeving van het personeel.
In het kader van het programma Veilige Publieke Taak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn de afgelopen jaren metingen verricht naar het aantal voorvallen van agressie en geweld (verbaal geweld/fysiek geweld, discriminatie, seksuele intimidatie en overige intimidatie) tegen werknemers met een publieke taak. De metingen zijn ook verricht onder penitentiaire inrichtingswerkers (PIW) van het gevangeniswezen. In 2011 vindt er weer een meting plaats. Uw Kamer zal te zijner tijd hierover op de hoogte worden gesteld.
Is er een toename van suïcides onder gedetineerden waarneembaar? Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de suïcides in penitentiaire inrichtingen in de laatste jaren en voor het jaar 2010, voor zover beschikbaar?
Het aantal suïcides schommelt jaarlijks. Door de kleine aantallen is er al snel sprake van een relatief grote toe- of afname. In de periode 2005 tot en met 2009 is het aantal suïcides elk jaar afgenomen.
Aantal suïcides in de afgelopen jaren:
2005
20
2006
16
2007
15
2008
12
2009
10
In 2010 is er een toename te zien. In 2010 zijn op peildatum 10 augustus 2010 12 suïcides geweest.
Kosten voor schoolboeken die onterecht aan ouders worden doorberekend |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat leveranciers van schoolboeken ouders verplichten verzend- en administratiekosten te betalen, terwijl ouders hiertoe officieel niet toe verplicht zijn?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van de VOO waaraan u refereert. Mijn standpunt over verzend- en administratiekosten voor de «gratis schoolboeken» mag inmiddels bekend verondersteld worden: de schoolboeken zijn sinds het schooljaar 2009–2010 voor leerlingen/ouders gratis. Het is dus niet toegestaan om hier kosten voor in rekening te brengen, dus ook geen verzend- of administratiekosten. Het komt in de praktijk overigens vaak voor dat een boekleverancier onafhankelijk van de school ook andere diensten aan ouders aanbiedt. Het gaat dan om andere schoolbenodigdheden zoals woordenboeken en rekenmachines, die niet onder de gratis schoolboeken vallen en de ouder zelf dient aan te schaffen. Als een ouder besluit deze producten te bestellen bij een leverancier van schoolboeken, kunnen daarvoor uiteraard wel kosten in rekening gebracht worden. Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, nr. 3513, en nr. 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Als de inspectie in haar onderzoek naar de ouderbijdrage overtredingen tegenkomt, zoals het in rekening brengen van verzend- en administratiekosten voor «gratis schoolboeken», wordt dat niet geaccepteerd. Scholen waar (na hoor en wederhoor) overtredingen geconstateerd zijn, zijn er door de inspectie al op gewezen dat zij in strijd met de wet handelen. Zij krijgen de kans om de overtreding te herstellen. Als blijkt dat dit niet gebeurd is bij de hercontrole aan het begin van schooljaar 2010–2011, dan zal de inspectie handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is dat scholen nog steeds in strijd met de wet handelen, doordat zij toelaten dat boekleveranciers werken met constructies op hun website waardoor ouders de bestelprocedure voor boeken niet kunnen afronden zonder in te moeten stemmen met de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als ouders geen «gratis schoolboeken» kunnen bestellen zonder in te stemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, is dat inderdaad een slechte zaak. Ik heb meermaals duidelijk gemaakt dat verzendkosten voor «gratis schoolboeken» niet zijn toegestaan. Het leveren van «gratis schoolboeken» kan natuurlijk niet afhankelijk gemaakt worden van instemming van ouders met bijdragen voor andere zaken. Zoals ook uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, treedt de inspectie daarom op tegen overtredingen.
Voor de borg ligt dat anders, omdat hier geen sprake is van een overtreding. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken».
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij per direct alle ouders laten weten dat de ouderbijdrage wel vrijwillig is?
Op basis van de resultaten van eerder inspectieonderzoek naar de ouderbijdrage heb ik in de beleidsreactie op het Onderwijsverslag geconcludeerd dat scholen beter informatie moeten verstrekken over de ouderbijdrage. Een deel van de scholen is onvoldoende transparant over de vrijwilligheid van de ouderbijdrage en/of de mogelijkheden voor reductie of kwijtschelding ervan. Ook is niet in alle gevallen de oudergeleding van de medezeggenschapsraad om instemming met de hoogte en bestemming van de ouderbijdrage gevraagd (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32123-VIII, nr. 122). Zoals u weet doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage en de gratis schoolboeken en heeft daarbij overtredingen geconstateerd. Als de vrijwilligheid van de ouderbijdrage daadwerkelijk in het geding is of de schoolboeken niet gratis zijn, treedt de inspectie handhavend op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onvrijwillig een juridische relatie ontstaat tussen ouders en boekleverancier wanneer ouders vanwege de opmaak van de website worden gedwongen in te stemmen met het betalen van ouderbijdrage, borg of verzendkosten?
Een soortgelijke Kamervraag heb ik reeds beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148). Door de invoering van de «gratis schoolboeken» is de school nu wettelijk verplicht om het voorgeschreven lesmateriaal gratis aan de leerling ter beschikking te stellen. Deze verplichting brengt met zich mee dat nu de school primair verantwoordelijk is voor heldere afspraken over de bestelprocedure, waarbij aan de ene kant de distributeur en aan de andere kant de leerlingen/ouders betrokken zijn.
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij zorgen dat de boekenleverancier per direct de website aanpast, zodat het ook mogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als de inspectie constateert dat een school de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk gesteld heeft van het instemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, zal zij de school hier op aanspreken. Voor borg ligt dit anders, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de bestelprocedures voor schoolboeken te verbieden waarin het onmogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten? Zo neen, waarom laat u de situatie voortduren, terwijl het probleem u al lange tijd bekend is?2 Zo ja, wanneer kunnen wij uw voorstellen tegemoet zien?
Het is niet nodig om de huidige bestelprocedure voor de schoolboeken te verbieden, tenzij deze de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk maakt van de instemming met een vrijwillige ouderbijdrage of er verzendkosten in rekening gebracht worden. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Het overstappen van verzekeraar |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars maken overstappen moeilijk»?1
Ja.
Is het waar dat consumenten onnodige moeilijkheden ondervinden wanneer ze over willen stappen van verzekeraar?
Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat consumenten over het algemeen onnodig veel moeilijkheden ondervinden bij het overstappen naar een andere verzekeraar. Om het overstappen goed te laten verlopen, heeft de verzekeringssector voor levensverzekeraars de zogenoemde Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten opgesteld. Deze overeenkomst moet er voor zorgen dat de overdracht niet te lang duurt. Ook is beschreven hoe de overdrachtswaarde moet worden vastgesteld als er toch vertraging ontstaat in de uitkering. Levensverzekeraars kunnen individueel op de overeenkomst intekenen. Bijna alle levensverzekeraars doen eraan mee.
Daarnaast gelden op grond van een gedragscode van het Verbond van Verzekeraars, die bindend is voor alle leden, nieuwe regels voor het afsluiten, verlengen en opzeggen van particuliere schade- en inkomensverzekeringen. Verzekeringen die onder deze code vallen, worden voor een periode van maximaal een jaar aangegaan, tenzij de consument nadrukkelijk anders beslist. Voor eenjarige overeenkomsten geldt dat deze na verlenging voor de consument dagelijks opzegbaar zijn, met in achtneming van een maand opzegtermijn.
Op welke gronden kunnen verzekeraars hun klanten verbieden over te stappen naar de concurrent of hier hoge kosten voor in rekening te brengen?
Ik ben van mening dat het consumenten niet onmogelijk of onnodig moeilijk gemaakt mag worden om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat betekent dat verzekeraars het hun klanten niet mogen verbieden om over te stappen en dat zij ook geen onredelijk hoge kosten in rekening mogen brengen.
Ik constateer dat de verzekeringsmarkt de afgelopen jaren op dit punt een slag heeft gemaakt. Het verbieden om over te stappen komt volgens het Verbond van Verzekeraars niet meer voor in de markt. Tevens zijn verzekeraars verplicht om in de Financiële Bijsluiter aan de consument uit te leggen wat de gevolgen zijn van vroegtijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst. Zij moeten zodoende voor het aangaan van een verzekeringsovereenkomst in hun voorwaarden voldoende duidelijk maken hoeveel kosten met het overstappen naar een andere verzekeraar zijn gemoeid en voor welke periode dit geldt. Consumenten zijn vrij te kiezen of zij hiermee instemmen.
Dat betekent overigens niet dat het zonder meer onredelijk zou zijn als verzekeraars voor voortijdig overstappen enige kosten bij de klant in rekening brengen. Als een verzekeringsovereenkomst door de klant met de intentie van een lange duur wordt aangegaan, zoals het geval is bij de zogenoemde levenproducten, is het belangrijk dat verzekeraars zich ervan kunnen vergewissen dat ze voldoende dekking hebben om in de aanspraken op lange termijn te kunnen voorzien. Daarnaast maken ze een inschatting van risico’s die met de verzekeringsactiviteiten gemoeid zijn, zoals bijvoorbeeld overlijdensrisico. Het voortijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst heeft dus meer gevolgen dan alleen een administratieve handeling. De kosten moeten uiteraard wel in een redelijke verhouding staan tot deze gevolgen.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat verzekeraars hun klanten bemoeilijken om over te stappen, omdat juist transparantie en concurrentie de markt beter laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de mening dat een markt in het algemeen beter functioneert indien consumenten gemakkelijk kunnen overstappen naar een andere aanbieder dan wanneer er sprake is van hoge overstapdrempels. In een markt met lagere overstapdrempels is de concurrentiedruk tussen aanbieders hoger, waardoor zij worden geprikkeld tot het verlagen van hun prijzen en het verbeteren van hun dienstverlening aan de consument.
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van verzekeraars zelf om overstapdrempels te verlagen. Zij hebben er immers zelf ook veel belang bij dat consumenten gemakkelijk kunnen overstappen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, heeft de verzekeringssector met de Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten en de gedragscode van het Verbond van Verzekeraars een stap gezet om de mogelijkheid tot overstappen te verbeteren.
Daarnaast houdt de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), vanuit haar verantwoordelijkheid voor de handhaving van het mededingingsbeleid, toezicht op de werking van de verzekeringsmarkt. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij haar worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij een onderzoek starten.
Het bericht dat bij een grootschalige controle in de Utrechtse wijk Ondiep ruim 7 miljoen euro aan fraude aan het licht is gekomen op onder meer uitkeringen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenfraude in Utrechtse wijk»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze massale fraude in de Utrechtse wijk Ondiep al aan de gang is?
De ernst en duur van de geconstateerde fraude wordt per afzonderlijk geval vastgesteld. Het is daarom niet mogelijk om nu al een algemene uitspraak te doen over de duur van de geconstateerde fraudes. Met betrekking tot de door u veronderstelde massaliteit stel ik u op de hoogte van de volgende feiten.
Op een totaal van 2 994 huishoudens zijn op basis van een risicoanalyse 348 adressen geselecteerd voor controle (12%). Adressen waarop a priori een verhoogde kans op onregelmatigheden mocht worden verondersteld. Bij 183 adressen waren er daadwerkelijk zaken niet in orde (53%). Dat tijdens de controles juist op die adressen onregelmatigheden zijn geconstateerd, lag dus in lijn met de verwachtingen.
Op een totaal van 1 114 ondernemingen (ingeschreven bij de Kamer van koophandel) zijn 112 ondernemingen daadwerkelijk bezocht (10%). Bij 62 van de bezochte ondernemingen zijn onregelmatigheden aangetroffen (55%).
De risicoanalyse heeft geholpen om de controlecapaciteit gericht te kunnen inzetten. Maar aan deze cijfers, die betrekking hebben op een niet a-selecte steekproef, kunnen geen conclusies worden verbonden over de totale populatie huishoudens en ondernemers in de desbetreffende wijk.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers en dat derhalve de totale som van 7 miljoen euro en bijkomende kosten in de wijk Ondiep moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid op het terrein van fiscale en sociale wetgeving is gericht op de bevordering van naleving van de wettelijke regels. Misbruik van sociale voorzieningen mag niet lonen. Geconstateerde overtredingen worden bestraft.
Dat is in dit onderzoek niet anders. Elk in dit onderzoek geconstateerd fraudegeval wordt door de daarvoor geëigende instantie nader onderzocht. Met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels worden onterecht toegekende uitkeringen beëindigd en wordt het ten onrechte teveel betaalde teruggevorderd.
Overigens bestaat het bedrag van € 7 miljoen uit opgelegde boeten, fiscale correcties, en uit zowel terugvorderingen als besparingen op niet-toegekende en beëindigde uitkeringen. Het hierin begrepen bedrag aan terug te vorderen uitkeringen WAO, WW en WWB en huur-en zorgtoeslagen is voorlopig gesteld op € 752 826. Zoals uit het persbericht van de gemeente Utrecht blijkt, heeft de gemeente Utrecht nog twintig gevallen van mogelijke fraude met uitkeringen in onderzoek, zodat het resultaat met een op dit moment nog onbekend bedrag kan toenemen.
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden het bedrag altijd moet worden teruggevorderd en het recht op een bijstandsuitkering voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het standpunt ten aanzien van de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 4 december 2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 17 050, nr. 394).
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor de verzorgingsstaat en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moet uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Fraude ondergraaft het draagvlak voor de sociale zekerheid, ondermijnt de belasting- en premiemoraal en verstoort het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt. De overheid bestrijdt fraude daarom intensief. Dat gebeurt op programmatische grondslag, opdat de inzet ook op langere termijn effect sorteert.
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331) zijn de verschillende maatregelen opgenomen waarmee de naleving van de betreffende wetten wordt bevorderd en fraude bestreden. Jaarlijks rapporteer ik over de bereikte resultaten in de Integrale Handhavingsrapportage aan uw Kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 17 050, nr. 392). En nog dit jaar bied ik het nieuwe Handhavingsprogramma 2011–2014 aan (Tweede Kamer, 2009–2010, 17 050, nr. 395).
Op landelijk niveau staan de nalevingniveaus van de wetten centraal in het handhavingsbeleid. Op gemeentelijk niveau wordt onder het handhavingprogramma van rijkswege ondersteuning geboden door negen Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF). Ik streef ernaar deze structuur de komende jaren te versterken. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 zal ik deze en verdere maatregelen opnemen, waarbij ik ook inga op de inzet van interventieteams.
Het inzetten van een interventieteam is een van de middelen uit het lopende handhavingsprogramma, waarmee in branches en in wijken intensief en gericht wordt gecontroleerd op onregelmatigheden op fiscaal en sociaal terrein en op het terrein van de arbeidsmarkt. In welke branches en wijken interventieteams worden ingezet, wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van risicoanalyse bepaald. Hiermee wordt beoogd om de beschikbare capaciteit van de samenwerkende overheden en hun diensten zo effectief mogelijk te benutten. In die stuurgroep participeren de Politie, Openbaar Ministerie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst, VNG/gemeenten, UWV, SVB en SIOD. Er lopen op dit moment meerdere interventieteamprojecten in ons land, branche- alsook wijkgericht. De inzet van een interventieteam in de Utrechtse wijk Ondiep blijkt een adequate keuze: vermoedelijke fraude is opgespoord en wordt bestreden.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor goedwillenden, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Overlast van arbeidsmigranten op bungalowpark Patersven te Zundert |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sadet Karabulut |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de al jaren durende ernstige overlast, verloedering, geluidsoverlast, alcoholmisbruik en parkeeroverlast op bungalowpark Patersven te Zundert, veroorzaakt door het in grote getale huisvesten van arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije, met als gevolg dat veel woningen al jaren te koop staan en de zittende bewoners gebukt gaan onder de overlast en verloedering? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met gemeenten, werkgevers, arbeidsmigranten en bewoners van het bungalowpark om een einde te maken aan de verloedering en overlast zoals u heeft aangekondigd in uw brief?1 Zo nee, hoe vaak is bungalowpark Patersven door de Arbeidsinspectie, gemeente en andere handhavinginstanties al dan niet gezamenlijk gecontroleerd? Wat zijn de uitkomsten van deze controles?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De woningen op het bungalowpark Patersven in Zundert zijn in bezit van individuele woningeigenaren die verenigd zijn in een Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Daarnaast is het primair de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering handhavend op te treden. De Arbeidsinspectie heeft geen toezichthoudende taken als het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten.
Voldoet de huisvesting van arbeidsmigranten op Patersven aan de normen die u recent bent overeengekomen met uitzendbureaus en werkgevers over huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met deze partijen opdat heel snel wordt voldaan aan deze normen?1
Een aantal woningeigenaren op Patersven kiest ervoor om hun woning te verhuren aan derden ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Daarmee handelen zij in strijd met de statuten van de Vereniging van Eigenaren (VVE), waarvan alle woningeigenaren lid zijn. Van de woningen die aan derden worden verhuurd wordt geen registratie bijgehouden. Uit de gemeentelijke controleactie blijkt dat tot de huurders ook uitzendbureaus voor buitenlandse arbeidsmigranten behoren. Tenminste enkele van deze bureaus zijn bij één van de landelijke branchekoepels aangesloten. Het is aan de uitzendbranche zelf om zorg te dragen dat de individuele leden uitvoering geven aan de recent overeengekomen afspraken over de kwaliteit van de huisvesting.
Deelt u de mening dat overlast van arbeidsmigranten ook op vakantie- en bungalowparken niet kan worden getolereerd en net zoals in woonwijken streng moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dat op bungalowpark Patersven bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Overlast in zowel woonwijken als op bungalowparken dient niet getolereerd te worden. Conform de statuten van de VVE op Patersven is het voortbrengen van onredelijke hinderveroorzakende muziek en geluiden niet toegestaan. De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Verder is het, zoals ook aangegeven bij vraag 1, een taak van de gemeente om bij overlast handhavend op te treden.
Bent u bereid een onderzoek op dit park uit te laten voeren door de VROM-inspectie en de Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u dan ondernemen om de gemeente, provincie, werkgevers en arbeidsmigranten ertoe te bewegen een einde te maken aan de ernstige overlast, verloedering en huisvestingsproblemen op bungalowpark Patersven te Zundert?
Een onderzoek door de VROM-Inspectie acht ik niet opportuun. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor een dergelijk onderzoek. Ik ben zeker bereid om in gezamenlijkheid met betrokken partijen te bekijken of het door mij aangekondigde praktijkteam MOE-landers een rol kan spelen bij de problemen op Patersven. Daarbij zal ook bekeken moeten worden welke acties nodig zijn.
Bent u bereid het Praktijkteam overlast MOE-landen beschikbaar te stellen aan de gemeente Zundert om de problematiek op het bungalowpark Patersven op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het zijn van een privéterrein geen reden mag en kan zijn om bewoners aan hun lot over te laten?2 Welke belemmeringen zijn er omdat het hier een privéterrein betreft en welke instrumenten, zoals onder andere verwoord in de «Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering» kan de gemeente Zundert wel inzetten om de overlast als gevolg van arbeidsmigratie uit MOE-landen aan te pakken?
Ja, die mening deel ik. De VVE is middels de beheerder verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht op het park. Daarnaast is het de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering op te treden, ook in het geval van een privéterrein. De handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» dient als ondersteuning bij die taak en geeft gemeenten inzicht in de middelen die ter beschikking staan. Zo kan de gemeente op basis van onder andere het bestemmingsplan en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) handhavend optreden. Verder kan het bestuur van de VVE de leden, die in strijd met de statuten van de VVE hun woning aan derden verhuren daarop aanspreken, eventueel via de burgerlijke rechter.
In hoeverre kan de beheerder van het vakantiepark verantwoordelijk worden gesteld voor de overlast op het vakantiepark? Welke bestuurlijke- en strafrechtelijke maatregelen zijn hiervoor beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt het experiment ter legalisatie van Parc Patersven te Zundert, waarin rijk, provincie en gemeente samenwerken om het vakantiepark om te vormen tot een gewone woonwijk, afgerond? Kunt u dit tevens toelichten?
Op het park rust op dit moment een recreatieve bestemming. Sinds 2006 zijn er plannen tot legalisatie van het park, waardoor Patersven een gewone woonwijk wordt. Daartoe zijn (haalbaarheids)onderzoeken uitgevoerd. Volgens de statuten moet de VVE zorgen voor een goed beheer op het park. Eind 2009 heeft de Gemeenteraad ingestemd met een Plan van Aanpak Herstructurering Parc Patersven. Daarbij is overwogen dat, voordat eventuele legalisatie kan plaatsvinden, het beheer op het park in orde moet zijn. In alle contacten tussen gemeente (ambtelijk en bestuurlijk) en de VVE is volgens de gemeente aangegeven dat het beheer in orde moet zijn. In het voorjaar van 2010 is gebleken dat dit niet gebeurd is. De verantwoordelijk wethouder heeft recent aangegeven dat hij dit najaar duidelijkheid wil hebben over het beheer en dat hij nog dit jaar een besluit wil voorbereiden met betrekking tot handhaving of legalisatie van het park.
Zal het nieuwe Bouwwerkenbesluit als het gaat om gebouwen met logiesfuncties ook van toepassing worden op vakantie- en bungalowparken? Wanneer treedt dit besluit in werking?
Evenals het huidige Bouwbesluit 2003 heeft het nieuwe Bouwbesluit betrekking op alle gebouwen, waaronder dus ook gebouwen met een logiesfunctie. Of de voorschriften voor gebouwen met een logiesfunctie in een concreet geval van toepassing zijn, hangt af van de vraag of de gebruiksfunctie van het betreffende gebouw voldoet aan de omschrijving van het begrip «logiesfunctie» in het Bouwbesluit. Die omschrijving luidt: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Daartoe behoren bijvoorbeeld hotels, motels, pensions en vakantiehuisjes. Afhankelijk van hun gebruik kunnen daartoe dus ook gebouwen op vakantie- en bungalowparken behoren. Het streven is om het nieuwe Bouwbesluit op 1 juli 2011 in werking te laten treden. Gelet op de nog te volgen procedurestappen met het ontwerpbesluit zal evenwel eerst eind dit jaar duidelijk zijn of die datum haalbaar is.
Hoeveel (arbeids)migranten uit welke landen staan ingeschreven bij de GBA te Zundert en hoeveel (arbeids)migranten verblijven in totaal in Zundert? Hoeveel mensen volgen een taal- en inburgeringscursus? Wat is het beleid van de gemeente Zundert en werkgevers inzake de integratie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa? Hoeveel werkvergunningen voor Roemenen en Bulgaren zijn door het UWV afgegeven in Zundert e.o.?
Volgens opgave van de gemeente hebben zich 1 128 migranten van diverse nationaliteiten ingeschreven in de GBA van de gemeente. Daarvan zijn 625 arbeidsmigrant, afkomstig uit Polen, Hongarije, Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenie en Bulgarije. De gemeente Zundert heeft geen zicht op het werkelijke aantal arbeidsmigranten in Zundert. Verder zijn in Zundert 80 personen bezig met een taal- en inburgeringscursus. De gemeente voert op dit moment alle wettelijke taken uit waartoe zij op grond van de Wet inburgering verplicht is. UWV WERKbedrijf heeft in 2010 in de gemeente Zundert in totaal 715 tewerkstellingsvergunningen verleend, waarvan 704 voor werknemers met de Roemeense nationaliteit en 11 voor werknemers met de Bulgaarse nationaliteit.
Zijn er andere gemeenten die wel succesvol beleid voeren met betrekking tot de huisvesting van MOE-landers op een vakantie- of bungalowpark? Zo ja, welke en waaruit bestond dat beleid?
In het kader van de totstandkoming van het Plan van Aanpak Huisvesting en integratie van MOE-landers is met diverse gemeenten gesproken. Uit die gesprekken is tot nu toe niet gebleken dat er zich grote (of structurele) problemen voordoen met betrekking tot huisvesting op recreatieparken daar waar dit aan de orde is.
Het innen van bestuursrechtelijke zorgpremie bij onderbewindgestelden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de bestuursrechtelijke zorgverzekeringspremie van 130% voor grote problemen zorgt bij mensen die niet meer in staat zijn hun financiën zelf op orde te houden, zoals dementerenden?
De vraagstelling lijkt te suggereren dat de maatregelen die zijn opgenomen in de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering voor groepen mensen die niet in staat zijn hun eigen financiële belangen te behartigen, grote problemen opleveren. Uit de onderstaande beantwoording blijkt dat dit niet het geval is.
De bestuursrechtelijke premie wordt opgelegd door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) in het kader van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering. Deze bestuursrechtelijke premie wordt pas opgelegd nadat de verzekerde een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar respectievelijk na twee en vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Daarbij wordt gewezen op de aanmelding bij het CVZ, de mogelijkheid dat de premie wordt ingehouden op het inkomen en het feit dat de bestuursrechtelijke premie hoger is. De verhoogde premie is bedoeld als prikkel om de wanbetaler aan te sporen het niet zo ver te laten komen dat de achterstand meer dan zes maanden zal bedragen en de wanbetaler te laten inzien dat het voordeliger is de nominale premie aan de zorgverzekeraar te voldoen.
Wanneer mensen niet in staat zijn zelf hun financiën op orde te houden, niet reageren op de genoemde brieven, niet ingaan op een afbetalingsregeling of een afbetalingsregeling niet nakomen, noch andere personen hen daarbij helpen, zal een zorgverzekeraar in de regel de verzekerde als wanbetaler aanmelden bij het CVZ, dat dan gehouden is een bestuursrechtelijke premie op te leggen. Mij is bekend dat in het kader van schuldhulpverlening de hogere bestuursrechtelijke premie gevolgen kan hebben voor de aflossingscapaciteit. Om deze reden wordt in het hierboven beschreven voortraject veel aandacht gegeven aan maatregelen om te voorkomen dat verzekerden een betalingsachterstand oplopen en in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komen.
In de regelgeving is opgenomen dat wanneer de wanbetaler de schulden aan verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, het CVZ de mogelijkheid heeft de opslag van 30% kwijt te schelden. De opslag dient immers geen doel meer als de wanbetaler aan zijn betalingsverplichtingen jegens de zorgverzekeraar heeft voldaan. Het verminderen van de nog openstaande schuld bij het CVZ kan daarbij helpen. Het CVZ zal niet tot invordering van het saldo van de eindafrekening (d.w.z. de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premies) overgaan als (onder meer) tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen. Voorwaarde is wel dat de wanbetaler de regeling nakomt. Het is dan van groter belang dat de verzekeringnemer zijn nominaal verschuldigde zorgverzekeringspremie blijft voldoen aan de zorgverzekeraar en niet opnieuw in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komt.
Op dit moment ontvangt het CVZ van verzekeraars voornamelijk meldingen van zogenaamde «stuwmeergevallen».1 Dit zijn wanbetalers die vaak al aanzienlijk meer schuld hebben opgebouwd dan zes maanden achterstand, waardoor ook het treffen van afbetalingsregelingen of schuldhulpverlening problematischer is. Na oktober is het stuwmeer van oude gevallen verwerkt. Voor mensen die dan problemen krijgen bij het betalen van de nominale premie is de schuldproblematiek overzichtelijker.
Kent u de casus van mevrouw B.?1 Waarom wordt een mevrouw van 76 jaar, die sinds maart van dit jaar onder bewind is gesteld, niet de kans geboden op een redelijke manier de betalingsachterstand in te lopen?
De casus was mij nog niet bekend. Uit het mij ter beschikking gestelde dossier blijkt dat betrokken verzekerde een naast familielid als zaakwaarnemer heeft gehad, die de belangen van de verzekerde -naar het zich laat aanzien- niet naar behoren heeft behartigd en ondanks de twee- en viermaandsbrieven niet is overgegaan tot betaling van de achterstallige premie of een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening. Op gegeven moment heeft de verzekeraar de vorderingen in handen van een deurwaarder gegeven. Deze deurwaarder heeft, aldus het dossier, meerdere keren contact gehad met de zaakwaarnemer teneinde de betaling van de schuld in der minne te regelen. Nadat door deze zaakwaarnemer een betalingsregeling niet werd nagekomen, zijn verdere incassostappen genomen.
Op 4 maart 2010 is een bewindvoerder aangesteld. De bewindvoerder heeft op 10 maart 2010 de zorgverzekeraar aangeschreven met het verzoek de invordering niet uit handen te geven. Uit het dossier blijkt dat de executoriale vonnissen dateren uit de periode 22 oktober 2008 tot en met 17 februari 2010, zodat dit verzoek niet meer kon leiden tot het beoogde resultaat. Op 30 maart 2010 heeft de zorgverzekeraar de viermaandsbrief geschreven. Op 8 mei 2010 heeft verzekeraar de verzekerde aangemeld bij het CVZ. De bestuursrechtelijke premie werd aldus verschuldigd met ingang van de maand juni.
Bij navraag bij de zorgverzekeraar is gebleken dat de verzekeraar, naar aanleiding van een klacht van de bewindvoerder d.d. 22 juni 2010 over de gang van zaken, de verzekerde per 1 juni 2010 bij het CVZ heeft afgemeld. Dit betekent dat de bewindvoerder betaling van de nominale premie aan de zorgverzekeraar kan hervatten. Omdat de afmelding met terugwerkende kracht is gedaan, is er achteraf geen bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Het CVZ zal de op het AOW-pensioen ingehouden 100%-premie alsnog restitueren en de incasso van de resterende 30% zal worden stopgezet.
Deelt u de mening dat ten aanzien van iemand die onder bewind is gesteld zo goed als gegarandeerd is dat de premie door de bewindvoerder wordt afgedragen? Welk doel dient dan nog de verhoogde premie van 130%, waarmee niets wordt afgelost? Is de wet zo bedoeld dat mensen deze verhoogde premie ternauwernood op kunnen brengen, en aan aflossen al helemaal niet meer toekomen?
Als op grond van artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek een bewindvoerder is aangesteld, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat deze ervoor zorgt dat de door de onderbewindgestelde verschuldigde premies worden voldaan. Het is immers één van de hoofdtaken van de bewindvoerder om het vermogen van de onderbewindgestelde te beheren en schulden te voldoen. Gelet hierop veronderstel ik dat een bewindvoerder zal reageren op brieven van de zorgverzekeraar teneinde te voorkomen dat de premieschuld verder oploopt en dat de verzekerde wordt aangemeld bij het CVZ.
Vindt u het terecht dat ook dementerenden deze «boete» van 30% kostenopslag moeten betalen voor een opgelopen betalingsachterstand, die in het geval van dementerenden nauwelijks kwalijk kan worden genomen? Deelt u de mening dat met onderbewindgestelden anders zou moeten worden omgegaan? Welke maatregelen gaat u nemen om dat te bewerkstelligen?
Iemand die niet in staat is de eigen financiële huishouding te voeren (zoals een dementerende), zal in de regel een zaakwaarnemer hebben die zorgt voor het beheer van de financiën en die er ook voor zorgt dat premienota’s van een zorgverzekeraar betaald worden. Ook kan deze zaakwaarnemer dan in voorkomende gevallen een afbetalingsregeling met de zorgverzekeraar afspreken. Als de bewindvoerder het financiële beheer van een onderbewindgestelde op adequate wijze behartigt zal het toepassen van een opslag in de praktijk niet voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aparte behandeling van onderbewindgestelden.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken en de gevolgde werkwijze? Waarom kunnen in een dergelijk geval alle partijen (de zorgverzekeraar, het College voor zorgverzekeringen (CVZ), de gerechtsdeurwaarder, de SVW) allemaal naar elkaar wijzen, zonder dat er een instantie de verantwoordelijkheid neemt om deze onrechtvaardigheid uit de wereld te helpen, en een redelijk aanbod te doen de door dementie ontstane betalingsachterstand in te lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom de zorgverzekeraar, ondanks een verzoek van de bewindvoerder, niet bereid bleek te overleggen over een oplossing maar de vordering uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gerechtsdeurwaarder de totale premieachterstand in 8 porties heeft opgeknipt, en daarmee 8 keer de proceskosten probeert te innen, zodat niet de betalingsachterstand van € 2024,50 maar een totale som van € 4750,36 betaald moet worden? Welke maatregelen gaat u nemen tegen dergelijke praktijken of specifiek tegen deze gerechtsdeurwaarder?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft mij meegedeeld dat haar niet is gebleken dat de totale premieachterstand is opgeknipt, doch dat er, al dan niet op verzoek van de zorgverzekeraar, herhaaldelijk een gerechtelijke procedure is opgestart voor de achtereenvolgens opeisbare premieachterstanden. De KBvG heeft het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor bericht dat zij in verband met dit geval een klacht bij de tuchtrechter zal indienen tegen het kantoor wegens het niet handelen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voor wat betreft de door mij te nemen maatregelen verwijs ik naar vraag 8.
Is het opknippen van vorderingen om meer buitengerechtelijke incassokosten te kunnen innen toegestaan? Zo ja, bent u bereid hieraan een einde te maken en daarmee uitvoering te geven aan het voorstel van de SP dat rekeningen juist zoveel mogelijk moeten worden samengevoegd om onnodige kostenopslag te voorkomen?2 Zo niet, waarom niet?
Op zichzelf is het geoorloofd om herhaaldelijk gerechtelijke procedures te starten voor het innen van verschillende vorderingen, zij het dat onder omstandigheden geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van misbruik van recht. Dat oordeel is echter aan de rechter voorbehouden.
In juni van dit jaar is bij uw Kamer het wetvoorstel ingediend tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het normeren van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte3. Op dit moment volgt uit de wet dat buitengerechtelijke incassokosten «redelijk» moeten zijn. Op basis van het wetsvoorstel zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald welk bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten maximaal aan een schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Deze regeling zal ook voorschriften bevatten voor het geval een schuldeiser meerdere vorderingen op een schuldenaar heeft. Het uitgangspunt is dan dat de vergoeding voor de incassokosten wordt berekend aan de hand van het totaal aan verschuldigde bedragen.
Mogelijk wanpraktijken en of fraude bij CDM-projecten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar mogelijke wanpraktijken en of fraude bij Clean Development Mechanism (CDM)-projecten die betrekking hebben op HCFC-22?12
Ja.
Bent u bereid te zijner tijd de resultaten van het onderzoek vergezeld van een kabinetsreactie aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer mag de Kamer dit verwachten?
Ja.
De CDM Executive Board moet nog besluiten over een aanvullend onderzoek. Het is nog onduidelijk hoelang een mogelijk aanvullend onderzoek zal duren alsmede wanneer daarna de positiebepaling van de CDM Executive Board zal zijn afgerond, doch met enkele maanden moet worden gerekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verdenking inhoudt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Welke projecten in welke landen zijn verdacht?
Hoewel de NGO die deze zaak aanhangig heeft gemaakt zich daarover niet expliciet heeft uitgesproken ga ik ervan uit dat alle 22 HFC projecten die onder het CDM zijn goedgekeurd zullen worden onderzocht. Deze projecten zijn gelegen in China, India, Zuid-Korea, Mexico en Argentinië
Hoeveel Nederlandse emissierechten worden betrokken uit projecten die verdacht zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Hoeveel geld heeft het kabinet (bij benadering) aan die projecten besteed en hoeveel is er nog gereserveerd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46), waarin is aangegeven om welke volumes het gaat en welk deel al is geleverd en betaald. De namens VROM overeengekomen prijs is vertrouwelijke informatie die op grond van contractvoorwaarden niet openbaar mag worden gemaakt. De huidige marktprijs voor CDM projecten ligt tussen € 10 en € 12 per ton CO2-eq reductie, doch VROM heeft minder betaald.
Wilt u uiteenzetten op welke momenten mogelijk misbruik van deze CDM-projecten is gesignaleerd (door bijvoorbeeld het kunstmatig verhogen van de uitstoot om die later tegen geringe kosten maar voor veel geld te verlagen), mede gezien het feit dat al in 2005 de CDM-regels dienaangaande zijn aangepast om kennelijk opgetreden of dreigend misbruik te bemoeilijken? Welke inspanningen heeft u sinds de eerste melding van mogelijk misbruik geleverd om misbruik tegen te gaan en de eigen emissie-rechten te schonen?
Deze zaak is pas zeer recent aanhangig gemaakt via een verzoek van de NGO aan de CDM Executive Board, ingediend eind juni 2010. Tot dan toe is er vanuit gegaan dat de aanscherpingen uit 2005 afdoende zijn; het voorgestelde nadere onderzoek zal moeten uitwijzen of dat inderdaad het geval is.
Zijn er nog meer types CDM-projecten waarbij misbruik vermoed en/of onderzocht wordt? Zo ja, welke?
Nee.
Wat is het Nederlandse standpunt over de toekomst van CDM als onderdeel van internationaal klimaatbeleid en welke posities nemen andere actoren in deze discussie in?
Nederland is van oordeel dat CDM in een toekomstig klimaatregime beschikbaar moet blijven, maar voornamelijk gericht op de LDCs (Least Developed Countries) en andere niet snel-groeiende economieën, Snel-groeiende economieën zoals China en India zouden grotendeels van CDM moeten worden uitgesloten en uitgenodigd over te gaan naar een meer sectorale benadering. Dit standpunt vindt brede steun binnen de EU en ook wel daarbuiten, maar wordt vooralsnog niet gedeeld door de betrokken snel-groeiende economieën.
Was of bent u op de hoogte van fraude bij de CDM-projecten? En welke maatregelen zijn hierbij genomen of overwogen?
Het is te vroeg om te constateren of er daadwerkelijk sprake is van fraude. Eerst moet het nader onderzoek worden afgewacht.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het tv-programma EenVandaag over de bestrijding van natuurbranden?1 Herinnert u zich de vragen van de leden Boelhouwer en Heijnen aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het advies «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening»?2
Ja.
De bestaande berekeningsmethode is specifiek gericht op het bepalen van risico’s met gevaarlijke stoffen en is daarom niet geschikt voor berekening van risico’s van natuurbranden.
Het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) is met subsidie van BZK een onderzoek gestart naar een geschikt model voor natuurbrandverspreiding. Dat model moet van toepassing zijn in zowel de preventieve als de repressieve fase en moet een bijdrage leveren aan een gefundeerde risico-inschatting. Naar verwachting zullen de voorlopige resultaten van een eerste test van een model in oktober van dit jaar worden opgeleverd.
Deelt u de mening van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) dat de Nederlandse brandweer onvoldoende is uitgerust om natuurbranden te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze situatie wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Met de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing ben ik het eens als hij bedoelt dat de uitrusting van de brandweer om natuurbranden te bestrijden kan worden verbeterd. De reden hiervoor is dat te verwachten valt dat het aantal incidenten met natuurbranden, mede als gevolg van klimatologische veranderingen, zal toenemen. In de aan uw Kamer toegezonden Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 20093 is daarom ook aangegeven dat het kabinet verder zal investeren in het verkleinen van risico’s van natuurbranden. Bij het verbeteren van deze situatie gaat het onder meer om het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief «Versterken zelfredzaamheid bij rampen en crises»4, waarin een aantal ontruimingsoefeningen op de Veluwe is aangekondigd. Deze oefeningen zijn inmiddels gehouden en worden momenteel geëvalueerd.
Een ander spoor om de risico’s van natuurbranden te verkleinen is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Met subsidie van BZK voert de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland een project uit dat moet leiden tot een beter inzicht in de verantwoordelijkheden van betrokken partijen en tot kennisvermeerdering over de aanpak van het natuurbrandrisico, zowel preventief als repressief. De opgedane en gebundelde kennis zal aan andere veiligheidsregio’s beschikbaar worden gesteld. Op rijksniveau vindt hierover afstemming plaats tussen de ministeries van LNV en van BZK.
Het specialiseren van veiligheidsregio’s ten aanzien van bepaalde risico’s maakt onderdeel uit van het huidige crisisbeheersingsbeleid en past ook in de recent door de brandweer ontwikkelde toekomstvisie, de zgn. «Strategische Reis».
In aanvulling op de lopende initiatieven heb ik de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) verzocht onderzoek te doen naar de rol van de brandweer in de operationele voorbereiding op en bestrijding van natuurbranden. De Inspectie OOV zal daarbij aandacht besteden aan de aard en omvang van de problematiek, de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop brandweerkorpsen de preventie, preparatie en repressie ten aanzien van natuurbranden hebben georganiseerd. Ook de rol van andere betrokken partijen (waaronder vrijwilligers en Defensie) bij natuurbranden zal nader worden bekeken. Het onderzoek zal zich ook richten op de vraag of er een landelijk tekort aan materieel is. De Inspectie OOV betrekt hierbij de door het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) verrichte inventarisatie naar het in de regio’s aanwezige materieel voor natuurbrandbestrijding en de betreffende onderzoeken die door de NVBR worden gedaan. De Inspectie OOV verwacht in het najaar van 2010 het rapport op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De Inspectie OOV zal tevens een separaat onderzoek doen naar de recente brand op de Strabrechtse Heide. De resultaten van dit onderzoek zullen, net als de resultaten van een eerder onderzoek naar de duin- en bosbrand in Schoorl van augustus 2009, worden meegenomen in bovengenoemd onderzoek.
Bestaat er landelijk een tekort aan speciale wagens of ander materieel ter bestrijding van natuurbranden? Zo ja, hoe groot is dat tekort en wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid in natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u voor de bestrijding van natuurbranden de inzet van vrijwilligers, zoals boeren, een adequaat alternatief voor professionele brandweerzorg? Zo ja, hoe is dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Inzet van vrijwilligers is een goede aanvulling bij de bestrijding van natuurbranden door de brandweer. Deze inzet geschiedt onder verantwoordelijkheid van de brandweer.
Risico’s verbonden aan de inzet van brandweerlieden en vrijwilligers zijn afgestemd op het daarvoor beschikbare materieel. Uiteraard kan een (tijdelijk) tekort aan materieel tot vertraging van de bestrijding leiden met gevolgen voor de veiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de rampenbestrijding daarin besluiten te nemen.
Acht u de inzet van materieel en personeel van Defensie bij de bestrijding van natuurbranden gewenst? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd en wordt personeel hiervoor opgeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op grond van de wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) (vanaf 1 oktober 2010 de wet Veiligheidsregio’s) kan het bevoegd gezag, indien de aard en omvang van natuurbranden dat vereisen, Defensie om militaire bijstand verzoeken. Inzet van personeel en materieel van Defensie is verder uitgewekt in de afspraken die ik heb gemaakt met de ministers van Defensie en van Justitie in het kader van ICMS (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking) Uw Kamer is hier op 24 mei 2006 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie en van Defensie per brief over geïnformeerd5. In dat kader is Defensie ook als partner in de rampenbestrijding vertegenwoordigd in de veiligheidsregio’s. Op deze wijze sluit militaire inzet aan bij het operationele optreden van de veiligheidsregio’s.
Defensie en de veiligheidsregio’s hebben afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie nog beter op elkaar af te stemmen. Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk als regionaal. Ook wordt Defensie structureel betrokken bij de planvorming en het opstellen van draaiboeken.
Lopen burgers, vrijwilligers of brandweerlieden vanwege een tekort aan gespecialiseerd materieel grotere risico’s bij het uitbreken van een natuurbrand dan wanneer er wel voldoende materieel beschikbaar zou zijn? Zo ja, acht u dit een aanvaardbaar risico?
Zie antwoord vraag 4.
Als de bestaande methode van berekening van risico’s niet geschikt is om de risico’s bij natuurbranden te berekenen, hoe worden die risico’s dan wel ingeschat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de oproep van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de NVBR om binnen de brandweerkorpsen te specialiseren in het bestrijden van natuurbranden?
Zie antwoord vraag 2.
De samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland en Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, de Amsterdamse Cordaan-academie en de Chinese stad Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg?1
Vele steden en provincies onderhouden nauwe banden met China. Hierdoor worden vele gezamenlijke culturele, maatschappelijke en economische samenwerkingsprojecten ontwikkeld. Vanuit economisch perspectief wordt deze samenwerking positief benaderd. Deze banden dragen in algemene zin bij tot groei van de Nederlandse handel met China en het aantrekken van Chinese investeringen in Nederland. Of provincies dit soort verbanden aangaan is aan henzelf. Dat is hun autonomie, zij leggen daarover verantwoording af aan provinciale staten.
Kunt u aangeven of de samenwerking aansluit bij de kerntaken van de provincie Zuid-Holland en op welke wettelijke taken van de provincie dit project van toepassing is?
In het bestuursakkoord rijk – provincies, dat afgesloten is in 2008, zijn rijk en provincies met elkaar overeengekomen dat provincies zich zullen concentreren op hun kerntaken. Taken in het ruimtelijk, economisch en cultureel domein zijn daarbij opgevat als kerntaken. De provincie Zuid-Holland geeft aan de samenwerking in Sjanghai te zijn aangegaan in het kader van regionale economische ontwikkeling. Dit soort samenwerking is geen wettelijke taak van de provincie en is een zaak van de provincie. De regering begrijpt dat de vraag aan de orde kan komen of het aangaan van dit soort samenwerkingsverbanden tot de kerntaken gerekend zou moeten worden. Verantwoording hierover vindt plaats in de Provinciale Staten.
Welke formele rol heeft de provincie Zuid-Holland in de gehandicaptenzorg in Nederland, en hoe verhoudt die rol zich tot deze samenwerking?
De provincies hebben geen wettelijke taken met betrekking tot de AWBZ gefinancierde gehandicaptenzorg. In het voornoemde bestuursakkoord is afgesproken dat provincies zich buiten hun kerntaken, als gebiedsregisseur beperken tot het aanbrengen van bovenlokale samenhang en het leggen van verbindingen met de fysieke structuur.
Kunt u aangeven wat de directe kosten zijn van dit project?
Uit contact met de provincie blijkt dat er vooralsnog geen budget gereserveerd is voor deze samenwerking. Er is slechts bevestigd dat de deelnemende partijen zullen nagaan op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij revalidatie en gehandicaptenzorg. Vooralsnog zal Zuid-Holland bezoeken van Chinese experts op het gebied van gehandicaptenzorg faciliteren. Het betreft dus voornamelijk kennisuitwisseling.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate andere provincies dergelijke projecten opzetten c.q. uitvoeren?
Zoals reeds werd aangegeven, hebben vele provincies/steden nauwe banden met Chinese counterparts. Het rijk heeft hier geen overzicht van.
Zijn er ambtelijke contacten geweest tussen de provincie Zuid-Holland en enig ministerie over deze activiteit?
Ja, met het ministerie van VWS.
Onderschrijft u de stelling dat dergelijke projecten in beginsel niet passen binnen de kerntaken van de provincie, en dat zij primair, zo niet volledig, de verantwoordelijkheid zijn van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.