Het bericht dat tbs-traject worden ingekort na terugloop van behandelingen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Tbs-traject ingekort na terugloop behandelingen»?1
Ja.
Klopt het dat de gezamenlijke tbs-klinieken maatregelen nemen om de gemiddelde behandelduur te bekorten om behandeling aantrekkelijker te maken voor patiënten?
Nee. Het doel is niet om de behandeling aantrekkelijker te maken voor patiënten. De forensisch psychiatrische centra hebben een voorstel gedaan om de behandeling van tbs-gestelden transparanter te maken en stappen in het behandelproces te normeren.Zo wordt, bijvoorbeeld, gesteld dat het voor de meeste tbs-gestelden goed mogelijk is om na twee jaar behandeling een eerste keer met begeleid verlof te gaan. Bij die tbs-gestelden die na twee jaar nog niet met verlof kunnen, wordt dan beargumenteerd afgeweken van de norm. Vanzelfsprekend blijft de veiligheid van de maatschappij het leidend criterium.
Deelt u de mening dat tbs over de houdbaarheidsdatum heen is, onder andere omdat het systeem wordt ondergraven door advocaten die hun klanten adviseren om niet mee te werken aan psychiatrische onderzoeken, hetgeen nu ook uit dit artikel blijkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-behandeling resulteert in substantieel lagere recidivecijfers dan (lange) gevangenisstraf en draagt daarmee bij aan de veiligheid van de samenleving. Zoals ik in het vragenuur van 30 maart jl. reeds heb gezegd, zal ik in het najaar een beleidsbrief over tbs aan het parlement sturen. Daarin wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om het opleggen van tbs minder afhankelijk te maken van medewerking van de verdachte. Tevens zal ik daarbij de voorstellen betrekken die nu vanuit de forensisch-psychiatrische sector zijn gedaan.
Deelt u de mening dat de beveiliging van de samenleving veel beter gediend is met afschaffing van tbs en oplegging van zeer langdurige gevangenisstraffen aan gevaarlijke misdadigers? Zo nee, waarom niet?
Nee. De maatschappij heeft geen baat bij het afschaffen van de tbs. Door mensen met een stoornis van de geestvermogens niet te behandelen, blijft de kans op recidive onaanvaardbaar hoog bij terugkeer in de samenleving. Uit het oogpunt van de veiligheid van de samenleving is het daarom niet verantwoord om de tbs-maatregel af te schaffen.
De voortgang op het gebied van preventie van stalbranden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Brand in Landhorst kost 875 varkens het leven1», «Achthonderd varkens gedood door brand2», «Tienduizenden kippen dood door brand3» en «Honderden varkens omgekomen door brand»?4
Ja.
Deelt u de zorgen over de stijging van het aantal dieren dat als gevolg van stalbranden om het leven komt5? Kunt u uiteenzetten welke aantallen door stalbranden gedode dieren u onacceptabel zou vinden? Zo ja, waar is dat oordeel op gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2008–2009, nr. 51) baart ook mij het aantal veeslachtoffers zorgen en juist daarom ben ik vorig jaar in overleg getreden met Dierenbescherming, LTO Nederland, het ministerie van WWI en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. Dit betreft het onderzoek dat in de brief van 19 februari 2010 (32 123 XI, nr. 61) is genoemd. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen.
Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
Wat is de stand van zaken van het overleg over het beperken van het aantal stalbranden dat u in antwoord op eerdere vragen hebt toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten of het door u toegezegde onderzoek naar de stalbrandenproblematiek6 al is afgerond? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom duurt het onderzoek langer dan verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw aanpak zich tot het onlangs opgerichte netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij7? Kunt u dit toelichten?
Het netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij heeft eveneens tot doel om het aantal stalbranden te beperken. Dit netwerk wordt door mij gefinancierd. Bij het overleg tussen Dierenbescherming, LTO Nederland en de ministeries van WWI en LNV en BZK zal ook dit netwerk worden betrokken.
Deelt u de mening dat de preventie van stalbranden vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en maatschappelijke impact alleen via algemeen geldend beleid kan worden gerealiseerd, en niet slechts op basis van vrijwillige afspraken? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Zo nee, waarom niet?
Zodra de uitkomsten van voornoemd overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd.
De hoge werkloosheid onder allochtone moeders |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het zorgwekkende bericht dat ruim de helft van de allochtone moeders geen betaald werk heeft, tegen een kwart van de autochtone moeders?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed streven is dat zoveel mogelijk vrouwen zelfredzaam en economisch zelfstandig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft naar het vergroten van de arbeidsparticipatie, mede in het licht van de vergrijzing. Economische participatie is cruciaal voor maatschappelijke emancipatie en voor sociale integratie. Dit geldt ook voor niet-westerse allochtone vrouwen.
Het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie valt onder de primaire verantwoordelijkheid van mijn collega van SZW. Het is mijn rol om samen met SZW te kijken of het arbeidsmarktbeleid effectief is voor allochtonen. Dit doe ik mede op basis van onderzoek en de signalen die ik krijg uit mijn overleg met de minderhedenorganisaties. Het kabinet zet naast algemene maatregelen aanvullende maatregelen in om de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen te verbeteren. Gestimuleerd wordt bijvoorbeeld dat inburgeringscursussen (waarvan één van de profielen het profiel werk is) parallel lopen aan re-integratietrajecten. Voorts zijn het programma Duizend en één Kracht, de Methodiekontwikkeling allochtone vrouwen (via vrijwilligerswerk naar werk), de Handreiking allochtone vrouwen en arbeid en een Trainingsmodule allochtone vrouwen (voor gemeenteambtenaren) recente voorbeelden van aanvullend beleid. In opdracht van de departementen SZW, OCW en VROM/WWI wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen. Hierin zal specifiek aandacht uitgaan naar de positie van allochtone meisjes. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bekeken of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
In het boek «De kunst van het stijgen» vertolkt Heinz Schiller zijn visie dat de professie van het welzijnswerk moet blijven, maar dat de focus van welzijnswerk in het algemeen meer gericht moet zijn op onderwijs en arbeidsmarkttoeleiding. Dit past in het kabinetsbeleid.
Bent u voorts van mening dat er een groot arbeidspotentieel bestaat onder allochtone moeders, die met het oog op de vergrijzingsproblematiek benut zou moeten worden? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd als demissionair minister voor Integratie en wat heeft u daar concreet aan gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de visie van Heinz Schiller, zoals verwoord in het boek «De kunst van het stijgen»? Deelt u de mening dat het welzijnswerk allochtone moeders in mindere mate moet benaderen als «moeder», maar meer «als vrouw met eigen ontwikkelingsmogelijkheden en ambities»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om het wijkenbeleid en het welzijnswerk in buurten met achterstanden meer te laten richten op de sociale stijging, in het bijzonder die van allochtone moeders?
Bij de start van de wijkenaanpak heeft het kabinet de keuze van maatregelen nadrukkelijk bij gemeenten neergelegd. In elk van de veertig wijken is door lokale partijen een aanpak ontwikkeld die is afgestemd op de lokale uitdagingen. Gemeenten hebben, naast de algemene programma’s, vaak specifieke maatregelen ingezet om werkloze wijkbewoners terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Meestal gebeurt dit in combinatie met (wijkgerichte) inburgering. Voorbeelden van specifieke maatregelen zijn de participatiecoaches in Arnhem of het frontlineteam in Leeuwarden. Het kiezen van thema’s, prioriteiten en het ontwikkelen van een wijkaanpak is een lokale aangelegenheid. Overigens, allochtone vrouwen krijgen in principe dezelfde mogelijkheden om zich te ontwikkelen via het onderwijs of de arbeidsmarkt als iedereen in Nederland.
Psychofarmaca en kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van de Deense studie waarin onderzoek is gedaan naar alle spontaan gemelde bijwerkingen van geneesmiddelen bij kinderen tot 17 jaar?1
In de Deense publicatie van Aagaard over het gebruik van psychofarmaca bij kinderen worden meldingen besproken van ernstige bijwerkingen bij kinderen die psychofarmaca gebruiken.
Hoewel er ten aanzien van de studie enkele kritische kanttekeningen gemaakt kunnen worden, wordt wederom duidelijk hoe belangrijk het is om het gebruik van psychofarmaca bij kinderen wat betreft werkzaamheid en risico’s kritisch te blijven volgen en zo nodig actie te ondernemen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de overige registratie autoriteiten in de EU lidstaten doen dit ook. De in de studie benoemde risico's worden volgens het CBG op dit moment voldoende afgedekt in de huidige productinformatie voor artsen en apothekers (SmPC) en in de bijsluiters. In de communicatie met voorschrijvers blijft het CBG benadrukken dat men zich aan de aanwijzingen in de productinformatie dient te houden.
Wel moet aangetekend worden dat de Deense situatie niet met de Nederlandse vergelijkbaar is omdat in de Deense studie andere definities gebruikt worden om meldingen te classificeren. Voorts betreft het een onderzoek dat niet wetenschappelijk getoetst is waardoor de resultaten geen goed onderbouwd inzicht geven in de problematiek. Om deze redenen is het niet mogelijk om de uitkomsten van het artikel van Aagaard in het juiste perspectief te plaatsen en conclusies te trekken met betrekking tot de situatie in Nederland.
Kunt u aangeven of, en in welke mate, ook in Nederland sprake is van een toename van het gebruik van psychofarmaco onder kinderen en adolescenten, zowel wat antidepressiva, methylfenidaad (o.a. Ritalin) en antipsychotica?
De toename van het gebruik van psychofarmaca heeft een grillig verloop.
De leeftijdsgroepen die bij de Stichting Farmaceutische Kengetallen gedefinieerd worden is 0–10 jaar en 11–20 jaar.
De cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) geven het volgende beeld:
Antidepressiva
Antipsychotica
Methylfenidaat
Hoeveel meldingen van bijwerkingen zijn in Nederland gemeld bij kinderen tot 17 jaar over bijvoorbeeld de laatste tien jaar, hoeveel procent daarvan heeft de maken met het gebruik van psychofarmaco en is welke mate zijn deze als ernstig geclassificeerd?
Ook in ons land hebben we, zoals te verwachten is, ernstige meldingen van bijwerkingen bij kinderen die hetzij antipsychotica, hetzij antidepressiva gebruiken. De cijfers voor meldingen die betrekking hebben op antipsychotica en antidepressiva, zijn als volgt:
Jaar
Aantal meldingen van bijwerkingen psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
Percentage t.o.v. totaal aantal meldingen van bijwerkingen bij kinderen tot 17 jaar
Meldingen van ernstige bijwerkingen van Psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
Percentage van meldingen van ernstige bijwerkingen t.o.v. totaal aantal meldingen van bijwerkingen van psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
2001
20
9%
4
20%
2002
4
3
0
0
2003
2
2
1
50
2004
44
11
11
25
2005
63
12
11
17
2006
64
11
5
8
2007
72
12
8
11
2008
53
13
12
23
2009
75
2*
17
23
2010
38
8
4
11
NB: In 2009 zijn veel meldingen ontvangen bij kinderen tgv de pandemie vaccinatie. Dit heeft het beeld voor 2009 beïnvloed.
Bent u bereid en van plan deze bijwerkingen ook in Nederland te laten onderzoeken? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen?
Het opzetten van specifieke onderzoeken naar bijwerkingen is niet de taak van de overheid, maar de uitkomsten van onderzoeken worden uiteraard nauwgezet in de gaten gehouden door de registratie autoriteiten.
Het CBG is verantwoordelijk voor de beoordeling en bewaking van alle geregistreerde geneesmiddelen in Nederland gedurende de hele levenscyclus van een geneesmiddel. Ook antidepressiva en antipsychotica worden continu gemonitord door de registratieautoriteiten waaronder het CBG. Elke keer wanneer er iets verandert in de balans werkzaamheid/risico’s van een geneesmiddel door bijvoorbeeld nieuwe inzichten, melding van bijwerkingen of mogelijke risico’s vindt er een (her)beoordeling plaats. Indien noodzakelijk wordt verdere actie ondernomen.
Deelt u de zorgen over het feit dat een op de vijf bijwerkingen betrekking had op kinderen tot twee jaar, dat deze bijwerkingen op één na ernstig waren en er zelfs twee sterfgevallen zijn gemeld?
In de Deense situatie lijken inderdaad meer ernstige bijwerkingen op te treden dan in de Nederlandse situatie. Echter de Deense data in het onderzoek kunnen niet vergeleken worden met de Nederlandse situatie. De wijze waarop het Deense onderzoek is uitgevoerd, maakt het niet mogelijk om hieruit conclusies te trekken voor de Nederlandse situatie.
Sterfgevallen worden altijd in detail bekeken en opgevolgd. Dat is een ernstige zaak, echter op grond van de gegevens uit het artikel is niet vast te stellen of de bijwerkingen waren veroorzaakt door de gebruikte geneesmiddelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op onze vragen in 2006 over de toename van signalen dat het gebruik van Paroxetine en andere moderne antidepressiva tijdens de zwangerschap risico's opleveren voor het ongeboren kind, waarin u aangaf dat het College ter beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in maart 2006 een brief van de fabrikant hierover aan artsen en apothekers heeft doen uitgaan?2
Sinds 2006 is dit onderwerp nog diverse malen aan de orde geweest en besproken in zowel nationaal als in Europees verband. In maart 2010 is een uitgebreid onderzoek in Europees verband afgerond en is de uitgebreide productinformatie (SPC) herzien. Psychofarmaca worden zeer nauwlettend gevolgd.
Gaat het CBG opnieuw actie ondernemen c.q. heeft dit reeds gedaan op basis van het Deense onderzoek waaruit blijkt dat ernstige bijwerkingen ook voor andere antidepressiva zoals Citalopram en Fluexetine- en voor de antipsychotica zijn gemeld? Zo ja, wat gaat er gebeuren?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kunnen er geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de Nederlandse situatie. Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 4.
Bent u met de onderzoekers van mening dat het voorschrijven van psychofarmaca tijdens zwangerschap alleen plaats zou moeten vinden in de tweede lijn, zodat moeder en het zich ontwikkelende kind intensief gevolgd kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Allereerst is de groep van psychofarmaca erg groot. Meest voorgeschreven zijn de antidepressiva en binnen deze groep weer vooral de SSRI's (Selective Serotonin Reuptake Inhibitor). Verloskundigen schrijven deze medicatie nooit voor, maar het is zeker niet ongewoon dat huisartsen (1e lijn) dergelijke prescripties doen. Overige psychofarmaca worden in principe primair in de 2e lijn voorgeschreven.
Als het gaat om gebruik in de zwangerschap moet onderscheid worden gemaakt tussen patiënten die tevoren al zijn ingesteld op medicatie en diegenen waarbij een indicatie bestaat om tijdens de zwangerschap te starten. Bij gebruik van psychofarmaca en kinderwens is een preconceptioneel advies in de 2e lijn zinvol, zodat de voor- en nadelen van staken of continueren voor moeder en kind kunnen worden afgewogen.
Als psychofarmaca tijdens de zwangerschap moeten worden gestart, ben ik het eens met de vraagsteller dat dit zeker in (of in overleg met) de 2e lijn moet gebeuren. De belangrijkste reden hiervoor is dat sommige middelen al of niet de voorkeur hebben voor gebruik tijdens de zwangerschap. Het controleren van een zwangerschap met psychofarmacagebruik van de moeder behoort in principe in de 2e lijn. Uitzondering kan zijn SSRI gebruik, afhankelijk van het betreffende middel en de dosering (bij middelen met lange halfwaardetijd en een niet zeer hoge dosis zijn neonatale symptomen niet te verwachten). Bij gebruik van psychofarmaca waarvan een mogelijke associatie bekend is met foetale congenitale afwijkingen, bestaat er een indicatie voor geavanceerd ultrageluidonderzoek. Ondanks zeer veel bekende exposities is er nooit een duidelijke associatie gevonden tussen maternaal SSRI gebruik en aangeboren afwijkingen bij het kind. Daarom wordt in die gevallen meestal volstaan met routine structureel echoscopisch onderzoek (SEO). Neonatale onttrekkingsverschijnselen komen bij maternaal SSRI gebruik overigens regelmatig voor, zijn zelden ernstig en over het algemeen «self-limiting».
Het instrueren van ouders over de mogelijke symptomen (voor thuisobservatie) is in sommige klinieken al routine. Tot op heden berust het beleid, ook met betrekking tot noodzaak van neonatale observatie, inderdaad op lokale afspraken.
Voor het realiseren van optimale zorg zijn goede afspraken nodig tussen de 1e en 2e lijn. Momenteel wordt er gewerkt aan een evidence-based richtlijn «SSRI gebruik tijdens zwangerschap en lactatie» (initiatief NVOG, in samenwerking met NVvP (psychiaters) en NvK (kinderartsen)). Het streven is om in de richtlijn aanbevelingen te doen voor het optimale beleid. Het is de bedoeling om de KNOV (verloskundigen) hierbij, nog in de conceptfase van de richtlijn, te betrekken. Idealiter zal op termijn moeten worden gewerkt aan een aanvullende richtlijn betreffende het gebruik van de overige psychofarmaca in relatie tot zwangerschap. Recent is het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) opgericht (een initiatief van betrokken zorgverleners met ZonMw-subsidie). Deze vereniging heeft een toegankelijke website en kan mogelijk op termijn dienen als forum voor zowel patiënten als hulpverleners.
Naast het voorgaande is er de door de overheid gefinancierde Teratologie Informatie Service (TIS). TIS verzamelt prospectief informatie over geneesmiddelgebruik tijdens zwangerschap. Het doel daarvan is om meer te weten over de (on)veiligheid van die geneesmiddelen voor het ongeboren kind. Zorgverleners kunnen deze informatie gebruiken als er sprake is van (mogelijk) geneesmiddelengebruik bij kinderwens, tijdens zwangerschap of bij borstvoeding. Het is noodzakelijk om deze informatie in de praktijk te verzamelen, omdat zwangere vrouwen meestal worden uitgesloten van klinische (registratie)studies.
Hoe denkt u over de ontwikkeling van een «birth defect case-control monitoring system» naast de al bestaande SPRN (Stichting Perinatale Registratie Nederland) en de EUROCAT (European Registration of Congenital Anomalies and Twins)?
Case-control monitoring systems zijn geschikt om case-controle studies te doen naar de relatie van specifieke geneesmiddelen en aangeboren afwijkingen. In Europees verband binnen het EUROCAT-netwerk gaat daaraan gewerkt worden omdat een FP7 subsidie is gehonoreerd. Nederland gaat daarin een belangrijke rol spelen. Een dergelijk systeem dat heel Nederland bestrijkt is eigenlijk te klein om voldoende power te hebben om naar specifieke geneesmiddelen en specifieke aangeboren afwijkingen te kijken.
Is een project voor een dergelijk monitoring-systeem bij het Top Instituut Pharma gehonoreerd? Zo ja, wat zijn de eerste resultaten? Zo nee, bent u bereid dit project alsnog te financieren?2
Zie antwoord op vraag 9.
Geven de overige bevindingen waarbij het voor de helft kinderen van 11 tot en met 17 jaar betreft en driekwart als ernstig wordt gekenschetst aanleiding voor het CBG om in actie te komen betreffende het gebruik van vrijwel alle psychofarmaca bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het CBG houdt al continu de nieuwe inzichten op gebied van bijwerkingen in de gaten en onderneemt zonodig actie. Ten algemene merk ik nog op dat slechts voor een beperkt aantal psychofarmaca voldoende onderzoeksgegevens zijn overlegd waaruit een positieve balans werkzaamheid/risico’s voor gebruik bij kinderen is vastgesteld. Daarom zijn uitsluitend deze psychofarmaca zijn voor deze indicatie bij kinderen geregistreerd.
Bent u alsnog bereid een onafhankelijk onderzoek naar de bijwerkingen op het gebied van antidepressiva zeker bij kinderen en jongeren te stimuleren of te initiëren?3 Zo nee, waarom niet?
Momenteel zie ik hier geen aanleiding toe en acht ik het huidige systeem zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 4 voldoende adequaat.
De uitzetting van Somaliërs |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hirsch Ballin gaat Somaliërs uitzetten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voorbereidingen worden getroffen om een groep Somalische ex-asielzoekers naar Mogadishu uit te zetten en dat er een terugkeerovereenkomst is gesloten met de Somalische overgangsregering? Zo ja, op basis waarvan is deze terugkeerovereenkomst gesloten? En wat zijn de voorwaarden van deze terugkeerovereenkomst?
Op 3 mei 2010 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in een MoU werkafspraken gemaakt met de internationaal erkende Somalische overgangsregering, de Transitional Federal Government van Somalië.
Deze werkafspraken in het kader van terugkeer zijn gebaseerd op de volkenrechtelijke verplichting van staten om de eigen onderdanen terug te nemen.
In het MoU zijn afspraken gemaakt over zowel zelfstandige als gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Somaliërs. Ook voorziet het MoU erin dat de terugkeer plaats kan vinden met gebruikmaking van een EU-staat als reisdocument, indien de vreemdeling hier niet over beschikt.
De DT&V is, zoals gemeld in de brief van 29 maart 2010 (Kamerstuk 29 344, nr. 72), naar aanleiding van de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid begonnen met de nodige voorbereidingen, teneinde gedwongen terugkeer op individuele basis naar Somalië te kunnen realiseren. Afhankelijk van het verdere verloop van deze voorbereiding in de betreffende individuele zaken, zal mogelijk reeds deze zomer tot gedwongen terugkeer op individuele basis kunnen worden overgegaan. Er is geen sprake van een voorgenomen groepsgewijze uitzetting naar Somalië.
Bent u op de hoogte van de brief die de minister van Buitenlandse Zaken onlangs naar de Kamer stuurde waarin staat dat de situatie in Somalië vanuit elk perspectief somber?2 Deelt u deze mening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met deze brief van de Minister van Buitenlandse Zaken ben ik bekend. De zorgwekkende situatie in Somalië, die in deze brief wordt geschetst, is in lijn met informatie uit algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Somalië. Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik van mening dat de situatie in Somalië zorgwekkend is.
Onderkent u dat de huidige regering slechts delen van de hoofdstad Mogadishu in handen en onder controle heeft?
Dit beeld herken ik. Dit staat ook vermeld in het laatstverschenen ambtsbericht over Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bent u op de hoogte van het reisadvies voor Somalië op de site van Buitenlandse Zaken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het erg tegenstrijdig is als het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies voor Somalië geeft en tegelijkertijd voorbereidingen worden getroffen om ex-asielzoekers uit te zetten?
Nee, deze mening deel ik niet.
Een reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken brengt advies uit ten behoeve van een voorgenomen bezoek aan het land. Indien er een negatief reisadvies ligt voor een land, betekent dit nog niet dat asielzoekers uit dit land voor asielrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Uiteraard komt de zorgwekkende situatie in Somalië in het landgebonden asielbeleid Somalië tot uitdrukking. Zoals ik u in mijn brief van 29 maart 2010 heb gemeld, bied ik groepsgewijze bescherming aan de bevolkingsgroep Reer Hamar vanwege hun bijzonder kwetsbare positie in het land. Deze groep is aangewezen als groep die systematisch bloot staat aan schending van artikel 3 EVRM. Aanvragen van overige Somalische asielzoekers worden uiteraard eveneens beoordeeld in het licht van hetgeen bekend is over de situatie in het land. Dit neemt niet weg dat ook Somalische asielzoekers worden afgewezen als zij niet voor bescherming in aanmerking komen. Zij die na de zorgvuldige afweging niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in Nederland, zullen Nederland moeten verlaten. Hierbij wordt door de Dienst Terugkeer en Vertrek in eerste instantie ingezet op zelfstandige terugkeer. Voor Somalische vreemdelingen die ervoor kiezen niet zelfstandig te vertrekken, komt gedwongen terugkeer naar Somalië aan de orde.
Waarom is er gekozen om voorbereidingen te treffen om een groep Somalische ex-asielzoekers uit te zetten, terwijl gerespecteerde mensenrechtenorganisaties als Amnesty en Human Rights Watch aangeven dat de situatie rondom Mogadishu verschrikkelijk is?
De zorgwekkende situatie in Zuid- en Centraal-Somalië, daaronder begrepen Mogadishu, is betrokken bij de totstandkoming van het beleid, zoals beschreven in de onder antwoord 6 genoemde brief van 29 maart 2010. Die situatie is niet zodanig dat in geen geval terugkeer naar Somalië aan de orde kan zijn. Er wordt ingezet op zelfstandige terugkeer. Bij gedwongen terugkeer kan ook uitzetting naar Mogadishu aan de orde zijn.
Deelt u de mening dat de voorbereidingen van de uitzettingen een vorm van intimidatiepolitiek is?
Deze mening deel ik niet. Als de vreemdeling zijn plicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten niet nakomt, volgt uit de Vreemdelingenwet de bevoegdheid om dat vertrek gedwongen te realiseren.
Bent u bereid om de voorbereiding van een groep Somalische ex-asielzoekers te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven betreft het hier geen voorbereidingen voor de uitzetting van een groep Somaliërs. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid, om deze bovenstaande vragen voor de uitzetting te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja.
Het bevel van de Inspectie voor de Gezondheid (IGZ) |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het feit dat de Inspectie zich genoodzaakt ziet om HWW Zorg een bevel op te leggen, omdat de veiligheid van de bewoners nog steeds gevaar loopt?1
De IGZ heeft op vrijdag 2 juli 2010 een bevel gegeven aan HWW Zorg. Dit bevel was geldig voor 7 dagen. Binnen deze periode moest HWW Zorg de noodzakelijke verbeteringen die in het bevel stonden uitvoeren. Het feit dat de IGZ het nodig vond een bevel op te leggen aan HWW Zorg, betreur ik. Tegelijkertijd heeft de IGZ geconstateerd dat binnen de 7 dagen waarvoor het bevel gold HWW Zorg de opgelegde maatregelen heeft getroffen. Ik constateer dat in dit geval het instrument van het bevel een effectieve werking heeft gehad. Dit stemt mij tevreden over het gebruik van het instrument in deze situatie.
Herinnert u zich uw verontwaardiging over de toestand bij HWW Zorg, met name de BOPZ-afdeling? Vindt u het geven van een bevel, op straffe van een boete, niet een te lichte maatregel, aangezien de bewoners acuut gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?2
Door het geven van een bevel is een zeer concrete opdracht aan HWW Zorg gegeven. HWW Zorg had 7 dagen de tijd om dit bevel uit te voeren. Bij het niet uitvoeren van het bevel is er de mogelijkheid een dwangsom of bestuursdwang toe te passen. Tevens is er de mogelijkheid het bevel na 7 dagen te verlengen. De zorginstelling ervaart, mede vanwege het publieke karakter van het bevel, voldoende druk om de opdracht die is bevolen uit te voeren. Door de IGZ is de uitvoering gecontroleerd door middel van onverwachte bezoeken. Kortom, ik zie geen aanleiding om het bevel als een te lichte maatregel in deze situatie te beschouwen.
Heeft HWW Zorg binnen de geldigheidstermijn het bevel van de Inspectie uitgevoerd? Zo nee, heeft u het bevel verlengd?
Ja, HWW Zorg heeft binnen de termijn de in het bevel genoemde maatregelen uitgevoerd. Op 5 juli is er uitvoerig verslag uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Tevens zijn er door de IGZ twee onaangekondigde bezoeken gebracht op 7 juli aan woonzorgcentrum de Amethisthorst en aan woonzorgcentrum Moerwijk.
Na deze bezoeken was er geen grond om het bevel verder te verlengen en is het bevel 9 juli 2010 opgeheven.
Heeft u nog vertrouwen in de Raad van Bestuur van HWW Zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke consequentie hoort deze gang van zaken, naar uw mening, te hebben voor deze RvB?
Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een instelling. De Raad van Bestuur van een instelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur. In het geval van HWW Zorg geldt dat de Raad van Toezicht in de afgelopen maanden een nieuw tweehoofdig bestuur heeft aangesteld. De voorzitter van de Raad van Bestuur is per 1 april 2010 gestart bij HWW Zorg en het andere bestuurslid is 1 juni 2010 gestart. Ik neem aan dat de Raad van Toezicht zorgvuldig heeft gezocht naar competente bestuurders. Zij moeten de tijd krijgen te bewijzen dat dit het geval is.
Welke actie heeft het zorgkantoor ondernomen, en welke actie gaat zij nog ondernemen vanuit de zorgplicht?
Het zorgkantoor is vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en kent vanzelfsprekend de regio. Van het zorgkantoor begrijp ik dat zij actief betrokken is bij de verbetertrajecten van HWW Zorg. Het zorgkantoor voert frequent overleg met HWW Zorg.
Deelt u de mening dat de continuïteit van zorg in het geding is wanneer de kwaliteit van een grote instelling als HWW Zorg ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen als de misstanden voortduren?
De continuïteit van zorg bij HWW Zorg is niet in het geding. Wel heeft de IGZ aan het begin van dit jaar aan de instelling gevraagd een plan van aanpak te maken om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ volgt de verbeteringen op de voet. De verbeteringen zijn zichtbaar, maar dit betekent niet dat alle noodzakelijke verbeteringen ook binnen korte tijd allemaal gerealiseerd kunnen worden. De IGZ houdt daarom ook de komende tijd de vinger aan de pols bij HWW Zorg. Het feit dat de IGZ er zo boven op zit geeft mij het vertrouwen dat de noodzakelijke verbeteringen binnen afzienbare tijd gerealiseerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er in de langdurige zorg situaties denkbaar zijn waarin de dreiging met boetes niet leidt tot verbetering van de zorg, maar waar de ultieme maatregel van sluiting ongewenst is? Deelt u de mening dat u in een dergelijk scenario onvoldoende wettelijke mogelijkheden heeft om in te grijpen? Zo nee, over welke alternatieven beschikt u?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtsinstrumentarium wat betreft kwaliteit voldoende instrumenten bevat om kwaliteit van zorg te verbeteren waar dat nodig is.
Situaties waar in de vraag op wordt gedoeld zijn wellicht denkbaar, al zijn deze op dit moment fictief en naar verwachting zeldzaam. Instrumenten toevoegen aan de huidige instrumentenkist van het toezicht door de IGZ is hiervoor mijns inziens niet nodig.
Omdat er gevallen kunnen zijn waarbij (nog) geen sprake is van een faillissement, maar bewindvoering toch nodig kan worden geacht met het oog op de continuïteit van de zorgverlening, wil ik de mogelijkheden daartoe uitzoeken. In de brief Ruimte en Rekenschap heb ik daarom aangekondigd de wettelijke mogelijkheid om verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur/Raad van Toezicht over te laten nemen door een bewindvoerder te willen vastleggen in de wet. Ik moet dit aan een volgend kabinet overlaten.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waaruit blijkt dat u momenteel geen wettelijke mogelijkheden heeft om de Inspectie tijdelijk het bewind te laten overnemen? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de «reguliere instrumentenkist» van de IGZ uit te breiden, teneinde bewindvoering mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een voorstel te komen?3
Zoals in het antwoord van vraag 7 reeds staat, ben ik van mening dat de huidige instrumentenkist van de IGZ niet hoeft te worden uitgebreid. Het door de IGZ laten voeren van het bewind over een instelling lijkt mij niet wenselijk. De onafhankelijkheid van de IGZ, als toezichthouder van de kwaliteit in de zorg, zou hierdoor in gevaar kunnen komen.
Het aanstellen van een bewindvoerder is een zwaar middel, hiernaast komt dat ten principale de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg bij de zorginstelling ligt. De wijze waarop op dit moment bij HWW Zorg toezicht wordt gehouden op het uitvoeren van het plan van aanpak doet recht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. De IGZ volgt bij geconstateerde onvoldoende kwaliteit de verbeteringen op de voet en kan zonodig ingrijpen. Voor de mogelijkheid een bewindvoerder te benoemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Het bericht "Mohammed Bouyeri: "Geen spijt moord Theo van Gogh"" |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Mohammed Bouyeri: «geen spijt moord Theo van Gogh»»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde moordenaar zijn islampropaganda en geweldsuitspraken buiten de gevangenispoort kan brengen en zelfs in contact staat met de Moslim Broederschap Sanabil, een islamitische groepering in België en daar een brief heeft laten bezorgen met daarin onder meer het volgende: «Ik wil dat jullie weten dat we geen spijt hebben van de keuzes die we hebben gemaakt en het pad dat we hebben gekozen te bewandelen», en «We stonden aan de rand van verdoemenis en Allah heeft ons gered van een val in de duisternis. Hij heeft voor ons gezorgd en ons gereinigd van de vuiligheid en het ongeloof».
Mohammed B. verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Elke gedetineerde, dus ook een EBI-gedetineerde, heeft op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. Er wordt toezicht gehouden op de inhoud van de brieven, de correspondentie wordt gescreend.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, Pbw kan de directeur van de inrichting de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of poststukken weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de volgende belangen:
De inhoud van de bewuste brief van Mohammed B. is aan bovenstaande criteria getoetst. Nu de brief geen inhoudelijke details bevatte over het gepleegde misdrijf en er niet werd gerefereerd aan het slachtoffer of aan personen die anderszins bij het misdrijf zijn betrokken, heeft de directeur geoordeeld de verzending niet te kunnen weigeren. Ik acht deze afweging onjuist nu bepaalde passages mijns inziens wel degelijk als kwetsend voor de nabestaanden van het slachtoffer kunnen worden beschouwd. Strengere toepassing van deze criteria acht ik aangewezen teneinde dit soort onwenselijke correspondentie te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Moslim Broederschap Sanadil banden onderhoudt met gedetineerde moslims over de gehele wereld en ervan verdacht verschillende terreurverdachten te ondersteunen?
De website van de Moslim Broederschap Sanabil meldt dat de organisatie opkomt voor moslims die het moeilijk hebben. Hiertoe onderhoudt de Moslim Broederschap Sanabil contacten met moslims die gedetineerd zijn onder andere door middel van het schrijven van brieven. Mij zijn geen concrete aanwijzingen bekend dat de Moslim Broederschap Sanabil zelf oproept tot geweld of terroristische acties voorbereidt.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze radicale moslim geen contact meer zal hebben met andere groeperingen en/of personen en zelfs met de buitenwereld om ervoor te zorgen dat zijn oproepen tot geweld niemand meer bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regime waaronder deze radicale moslim gevangen zit teveel ruimte biedt en derhalve niet passend is voor iemand die tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een afschuwelijk misdrijf?
Nee. Betrokkene is op grond van artikel 6 van de «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden» in een extra beveiligde inrichting geplaatst. In deze inrichting is een extra beveiligd regime van toepassing. Zie overigens het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat het regime in gevangenissen versoberd dient te worden?
Nee, deze mening deel ik niet. De huidige persoonsgerichte aanpak biedt mogelijkheden om per gedetineerde de mate van beveiliging te bepalen.
Een onderzoek naar geluidsoverlast van de JSF |
|
Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht geeft om het rapport van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartinstituut naar het geluid van de JSF te laten valideren?1
De opdracht aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor een validatie van het NLR-rapport over de geluidsbelasting van de JSF (F-35) wordt verleend door de provincie Fryslân. Het ministerie van Defensie is medeopdrachtgever van het onderzoek. Over het onderzoek, de aanleiding om dit onderzoek uit te voeren en de betrokkenheid van het ministerie van Defensie daarbij, bent u geïnformeerd met brieven van 7 januari 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 211), van 22 februari 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 219) en van 9 juli 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 245).
Waarom geeft u deze opdracht, aangezien in mei de moties Van Velzen cs. en Eisink cs. zijn aangenomen die de regering verzoeken geen nieuwe investeringen te doen inzake de JSF en om te stoppen met de JSF testfase?2
Na het presenteren van het NLR-rapport en de beantwoording van vragen zijn bij de provincie Fryslân onduidelijkheden blijven bestaan over de verwachte geluidsbelasting van de F-35 rondom de vliegbasis Leeuwarden. Ik hecht eraan dat deze onduidelijkheden worden weggenomen en om die reden heeft het ministerie van Defensie zich bereid verklaard medewerking te verlenen aan de validatie waar de provincie om heeft verzocht.
Wat heeft de validatie nog voor zin als de aanschaf van de JSF totaal ongewis is geworden? Deelt u de mening dat het geld voor de opdracht (50.000 euro) wel beter besteed kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de opdracht in overleg met de provincie Fryslân te annuleren?
Met het onderzoek wordt tegemoet gekomen aan vragen van de provincie Fryslân, gemeenten en omwonenden van de vliegbasis Leeuwarden. Ik zal de provincie niet verzoeken de opdracht te annuleren.
Zijn verschillende antwoorden op de vraag of hij kan aangegeven of door corruptie Afghanen ook Nederlandse hulpgelden Afghanistan zijn uitgesmokkeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Waarom geeft u op de vraag «Kunt u aangeven of door corrupte Afghanen ook Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld?» aanvankelijk het antwoord «Nee, ik kan dat niet aangeven. Er lopen geen concrete zaken»1 en later «Daarvoor zijn geen aanwijzingen»? Waarom zendt u de Kamer twee verschillende antwoorden?
Een conceptversie was abusievelijk reeds elektronisch naar de Kamer verzonden. De tweede, herziene versie beantwoording van uw vragen betreft de juiste versie.
Wat is uw antwoord op voornoemde vraag?
Er zijn geen aanwijzingen dat Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld. Zie verder de beantwoording op vraag 3 in mijn voorgaande brief d.d. 9 juli 2010.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlandse hulpgelden Afghanistan zijn uitgesmokkeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn voorgaande brief d.d. 9 juli 2010 heb aangegeven loopt het grootste gedeelte van de Nederlandse hulpgelden in Afghanistan via fondsen die worden beheerd door internationale instellingen. Voordat financiële middelen aan een organisatie ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de betreffende organisatie gemaakt. Op deze wijze wordt de kans op corruptie met Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt. Daarna vindt monitoring plaats. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd. Bij bewezen fraude zullen de fondsen worden teruggevorderd. Nederland wil met het Afghanistanbeleid ertoe bijdragen dat de Afghaanse overheid in staat is onder andere het openbaar bestuur, inclusief corruptiebestrijding, te verbeteren. Zolang de Afghaanse overheid effectief blijft werken aan het verbeteren van het bestuur en sturing geeft aan de wederopbouw, is de regering, met de internationale gemeenschap, bereid dit te steunen.
Het bericht "Zesvoudig moordenaar mag toch met verlof" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Zesvoudig moordenaar mag toch met verlof»?1
Ja.
Klopt het dat de beroepscommissie uit de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) een eerder besluit van de toenmalige staatssecretaris van Justitie, namelijk het intrekken van de machtiging voor begeleid verlof, heeft vernietigd, waardoor een zesvoudig moordenaar met verlof mag?
Ja, de RSJ heeft het besluit tot intrekking van de machtiging tot het verlenen van begeleid verlof vernietigd.
Deelt u de mening dat een tot levenslang veroordeelde persoon nimmer met verlof mag en daarvoor geen enkele reden is omdat iemand die tot een levenslange gevangenis is veroordeeld nooit meer in de maatschappij zal terugkeren?
Het huidige verlofkader, dat in 2007 van kracht werd, sluit verlof voor levenslanggestraften uit. Sindsdien is verlof, anders dan beveiligd incidenteel verlof van humanitaire aard, voor een levenslanggestrafte niet meer mogelijk. Tevens geldt dat levenslanggestraften in beginsel alleen door gratieverlening kunnen terugkeren naar de maatschappij. Zolang gratie niet aan de orde is, blijft betrokkene in een justitiële inrichting.
Deze zaak staat in dit opzicht op zichzelf. Er is geen andere levenslanggestrafte in Nederland met een verlofmachtiging. Na de invoering van het nieuwe verloftoetsingskader medio 2007 is dat ook niet meer mogelijk. Spoedwetgeving is dan ook niet aangewezen.
Deelt u de mening een dat een dergelijk persoon daarnaast geen enkel recht heeft op verlof, gezien de afschuwelijke misdrijven die degene heeft begaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat tot levenslang veroordeelden ook nooit meer de gevangenispoort zal uitkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, bereid alsnog per direct met spoedwetgeving te komen om een einde aan de verlofmachtiging van deze moordenaar te maken? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan bewerkstelligen dat deze crimineel nooit achter slot en grendel vandaan komt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit wederom een klap in het gezicht is van de nabestaande van de slachtoffers? Zo ja, bent u bereid om met hen hierover in gesprek te treden, mits zij hier behoefte aan hebben, om zo een aanzet te geven dat slachtoffers dan wel de nabestaande gehoord worden, nu dit in een strafrechtelijke procedure vooralsnog niet of niet in voldoende mate gebeurt?
De slachtoffers en nabestaanden in deze zaak worden door mij geïnformeerd over het strafverloop. Dit wordt gedaan in overleg en samenwerking met Slachtofferhulp Nederland. Bij de uitspraak van de RSJ is er rekening mee gehouden dat deze emotionele reacties bij de slachtoffers kan oproepen. Voorafgaand aan de publicatie van de uitspraak van de RSJ zijn de slachtoffers en nabestaanden geïnformeerd. Bovendien een casemanager van Slachtofferhulp Nederland heeft met hen gesproken.
De militaire opbouw in Zuid-Libanon, van de met Iran samenspannende islamitische terreur- en jihadbeweging Hezbollah |
|
Raymond de Roon (PVV), Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «IDF reveals Hezbollah’s deployment»1, «Hezbollah readying for urban war in southern Lebanon, IDF warns»2 en «IDF reveals intel on huge Hezbollah arms stockpile in southern Lebanon»?3
Ja.
Deelt u de mening, dat de legering van jihadeenheden van Hezbollah in Zuid-Libanon een schending is van VN-Veiligheidsraadresolutie 1701 (2006), waarin gesproken wordt van een «Permanent Ceasefire to Be Based on Creation Of Buffer Zone Free of Armed Personnel Other than UN, Lebanese Forces»?4
De berichten over bewapening van Hezbollah geven aanleiding tot zorg. Nederland heeft zich om deze reden altijd sterk gemaakt voor de naleving van verplichtingen voortvloeiende uit VN-Veiligheidsraadresoluties en heeft betrokken partijen, wanneer en waar mogelijk, hierop aangesproken. Dit geldt niet alleen voor resolutie 1 701 maar ook voor resolutie 1 559 (2004), die beide oproepen tot ontwapening van milities in Libanon.
Is het u bekend, dat Hezbollah in Zuid-Libanon, een gebied dat onder het gezamenlijk toezicht staat van de VN-Vredesmacht in Libanon UNIFIL en het Libanese leger, kan beschikken over een arsenaal van zo’n 40.000 door Iran en Syrië geleverde raketten, die het grootste deel van Israël kunnen bereiken?5
Aangenomen mag worden dat Hezbollah beschikt over een substantiële militaire capaciteit. De omvang ervan is echter onbekend. De VN heeft geen mandaat om de exacte capaciteit zelf te kunnen verifiëren.
De Secretaris-generaal van de VN geeft in zijn rapportage aan de Veiligheidsraad van de VN (S/2010/352) d.d. 1 juli 2010 aan dat de VN bekend is met berichten dat Hezbollah raketten zou hebben ontvangen van Syrië. In samenwerking met de Libanese autoriteiten onderzoekt UNIFIL claims van illegaal wapenbezit zodra zij hierover specifieke informatie ontvangt. Tot nu toe heeft UNIFIL geen bewijs gevonden voor illegale wapeninvoer in deze regio.
Deelt u de mening, dat het – mede door Nederlandse marineschepen gecontroleerde – wapenembargo tegen Hezbollah volledig heeft gefaald? Zo neen, waarom niet?
De regering deelt deze mening niet.
Nederlandse marineschepen hebben van 15 december 2006 tot 1 maart 2008 deelgenomen aan de Task Force van UNIFIL die tot doel heeft de ondersteuning van de Libanese Armed Forces (LAF) in het tegengaan van illegale invoer van wapens en wapenmateriaal over zee. Ter illustratie kan ik u wijzen op het feit dat tijdens de Nederlandse deelname de Maritieme Task Force ruim 13 000 schepen heeft ondervraagd, waarvan 1 714 schepen door de Nederlandse marineschepen werden geïnterpelleerd. Hierbij werd verdachte scheepvaart begeleid en overgedragen aan de Libanese autoriteiten. In deze periode hebben de Libanese autoriteiten geen illegale wapenleveranties over zee waargenomen.
De regering stelt vast dat de activiteiten van de Maritieme Task Force van UNIFIL hiermee een belangrijk onderdeel vormen van de ondersteuning van het algehele toezicht op alle invoermogelijkheden.
Voor wat betreft de overige activiteiten die UNIFIL ontplooit ter ondersteuning van het ten uitvoer leggen van de verplichtingen voortvloeiende uit resolutie 1701, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Deelt u de mening dat UNIFIL andermaal volledig heeft gefaald in het uitvoeren van haar opdracht om de Libanese regering te assisteren bij het ontwapenen en uit Zuid-Libanon weren van milities? Zo neen, waarom niet?
De regering deelt deze mening niet. Wel erkent de regering dat de veiligheidssituatie in Zuid-Libanon vraagt om de niet aflatende aandacht van de internationale gemeenschap.
UNIFIL heeft mede tot taak het assisteren van het Libanese leger bij het weren van wapens en het ontwapenen van milities. Deze samenwerking geschiedt naar volle tevredenheid van de Libanese regering. Al met al heeft UNIFIL er in hoge mate toe bijgedragen dat het al bijna vier jaar rustig is in Zuid-Libanon.
Libanon is op grond van genoemde VN-veiligheidsraadresoluties gehouden uitvoering te geven aan het ontwapenen van milities. Nederland acht van groot belang dat UNIFIL de Libanese regering bijstaat in het bereiken van deze doelstelling, maar stelt vast dat een duurzame oplossing uiteindelijk langs politieke weg moet worden gevonden, geleid door de Libanese regering. Dat laatstgenoemde zich hiervan bewust is blijkt uit het feit dat zij, in het begin van dit jaar aangenomen regeringsverklaring, zich gecommiteerd heeft aan de naleving van deze resoluties.
De regering heeft dit proces in gang gezet door het onderwerp te behandelen in de «Libanese National Dialogue»: een politiek proces dat onder leiding staat van de Libanese president en belangrijke maatschappelijke kwesties adresseert. Tijdens een bijeenkomst op 9 maart jl. hebben de commissieleden besloten tot het gezamenlijk opstellen van een nationale defensiestrategie, die tevens de ontwapening van Hezbollah adresseert. De VN heeft de leden aangemoedigd het nodige te doen in lijn met de VN-veiligheidsraadresoluties 1 559 en 1 701 en voortvarendheid te betrachten op dit dossier. Nederland onderschrijft het belang dat de VN hieraan hecht.
Deelt u de mening, dat het primair de verantwoordelijkheid van de Libanese regering is om uitvoering te geven aan VN-resolutie 1701 m.b.t. het ontwapenen en weren van Hezbollah? Zo ja, bent u dan bereid die regering te waarschuwen, dat zij verantwoordelijk is voor de catastrofale gevolgen van het tussen haar eigen burgers laten vestigen van een jihadstrijdmacht die tot verklaard doel heeft de Joodse staat aan te vallen en zelfs te vernietigen?
Voor wat betreft de positie van Hezbollah wijs ik u erop dat deze organisatie ook is vertegenwoordigd in de huidige regering. Het kabinet van Nationale eenheid onder leiding van Premier Hariri (zoon van de vermoorde oud-premier Rafiq Hariri) kwam tot stand na democratische verkiezingen die, aldus de waarnemingsmissie van de EU, ordelijk en vreedzaam verliepen. Dat de uitkomst van deze verkiezingen ook met zich meebracht dat in deze regering twee ministers zitting nemen die lid zijn van Hezbollah, geeft aan dat deze groepering de politieke steun geniet van een substantieel deel van de bevolking.
Of de participatie van Hezbollah tot positieve ontwikkelingen zal leiden, zoals het afzweren van geweld en het nakomen van verplichtingen o.g.v. resoluties van de VN Veiligheidsraad, moet nog blijken. Belangrijk is dat de Libanese regering zich in de aangenomen regeringsverklaring uitdrukkelijk verbonden heeft met resolutie 1701. De President, de Premier en de Minister van Defensie hebben deze verbondenheid nog eens nadrukkelijk onderstreept naar aanleiding van recente incidenten waarbij UNIFIL-soldaten door de plaatselijke bevolking in het zuiden van het land gehinderd werden in de uitvoering van verkenningsmissies.
Zoals aangegeven: Nederland hecht sterk aan de naleving van genoemde VN Veiligheidsraadresoluties.
Deelt u de mening dat Israël, gezien het systematisch in gebreke blijven van de Libanese regering en UNIFIL, het recht heeft met militaire middelen de illegale en voor Israël letterlijk levensgevaarlijke militaire opbouw van de islamitische terreur- en jihadbeweging Hezbollah ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Op grond van het Handvest van de VN zijn landen gerechtigd zich te verdedigen tegen een gewapende aanval. Partijen dienen bewogen te worden in dialoog hun geschillen uit te werken ten behoeve van het bewerkstelligen van een duurzame vrede. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tracht hiervoor de voorwaarden te scheppen.
Werkloosheid onder allochtone jongeren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «een op de vier jonge allochtonen heeft geen werk»?1
Ja.
Hoe verhouden de in het artikel gepresenteerde cijfers zich tot de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), die stelt dat jongeren tussen de 18 en 27 jaar of een baan hebben of een opleiding volgen?
De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden en geeft gemeenten een instrument in handen om te investeren in de participatie van jongeren en afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht hadden op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden.
In hoeverre draagt de voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers bij aan het terugdringen van werkloosheid onder allochtone jongeren?
Ik herken mij niet in het beeld van een voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers.
Het terugdringen van de werkloosheid onder allochtone jongeren heeft de aandacht van dit kabinet. De Wet Investeren in Jongeren, het actieplan Jeugdwerkloosheid, de kwalificatieplicht en de maatregelen in het kader van Voortijdig Schoolverlaten zijn voorbeelden van belangrijke instrumenten die de afgelopen jaren zijn ingezet om de kansen van (onder andere allochtone) jongeren structureel te vergroten. Gemeenten hebben de hoofdrol bij het bestrijden van de werkloosheid onder deze groep. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen genomen om werkgevers te stimuleren tot het voeren van diversiteitsbeleid, om de positieve beeldvorming over allochtone jongeren te versterken en allochtone jongeren te trainen in sollicitatie- en werknemersvaardigheden.
Wat is er bekend over de verschillen in arbeidsethos/mentaliteit van allochtone jongeren ten opzichte van autochtone jongeren? In hoeverre spelen die verschillen een rol bij de hoge werkloosheid onder allochtone jongeren?
In een onderzoek uit 2005 onder 100 werkgevers met medewerkers uit etnische minderheden, geeft een overgrote meerderheid van werkgevers aan geen noemenswaardige verschillen te ervaren in de arbeidsprestatie en -motivatie van allochtone en autochtone werknemers.2 Uit onderzoek in 2009 onder werkgevers blijkt dat 87 % van de werkgevers geen verschil ervaart in het functioneren en de motivatie van allochtone en autochtone medewerkers.3 De factor arbeidsethos/mentaliteit lijkt dus geen rol van betekenis te spelen bij de hogere werkloosheid onder allochtone jongeren.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Halbe Zijlstra (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
Studenten van InHolland die via een truc een diploma kregen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «slechte scriptie, toch je bul»?1
Mijn oordeel is dat het volstrekt onaanvaardbaar is, indien er met diploma’s wordt gesjoemeld. De inspectie voert momenteel dan ook een diepgaand onderzoek uit naar deze zaken. De tussenrapportage van dit onderzoek is op 19 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden.
Is het waar dat InHolland een «alternatief afstudeertraject» aanbood aan ouderejaars studenten om op gemakkelijke wijze alsnog de diplomabonus te incasseren? Zo ja, deelt u de mening dat dit pervers is?
Het rapport van de Commissie Leers dat uw Kamer op 24 september jl. heeft ontvangen en de eerder genoemde tussenrapportage van de inspectie tonen dat er bij de opleiding MEM van InHolland een alternatief afstudeertraject heeft bestaan, waarbij zich onacceptabele risico’s hebben voorgedaan ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De Commissie Leers heeft geen aanwijzingen gevonden dat InHolland of MEM zich hebben laten leiden door financiële motieven («diplomabonus»). Er is geen sprake geweest van streven naar persoonlijk financieel gewin bij betrokkenen. Daarnaast constateert de Commissie Leers dat de interne bekostigingssystematiek van InHolland maar zeer beperkte prikkels meebrengt voor de opleidingen om te zorgen voor zoveel mogelijk afstudeerders.
Kunt u zich voorstellen dat reguliere studenten verontwaardigd zijn over deze alternatieve route voor ouderejaarsstudenten omdat bijvoorbeeld een eerder afgekeurde scriptie alsnog werd goedgekeurd?
Ja.
Is het waar dat medewerkers «onder druk werden gezet met niemand hierover te spreken» en dat per mail werd opgeroepen «om collega’s of studenten die verhalen verspreiden met naam en toenaam te melden bij het management»? Wat zegt dit volgens u over de sfeer bij InHolland? Wat voor sancties gaat u hiertegen ondernemen?
Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.
Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn afspraken gemaakt over de ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.
Mocht blijken dat hier sprake is van onoorbaar handelen richting docenten en andere medewerkers, dan is het arbeidsrecht van toepassing. Daarin is een grondslag voor schorsing en ontslag (van CvB-leden en van overige personeelsleden, zoals opleidingsdirecteuren) opgenomen. De instelling is daarbij aan zet. Ik heb daarin geen rol.
Waarom floot de examencommissie de directie van de opleiding na twee jaar terug? Waarom heeft u via de Inspectie van het Onderwijs niet eerder ingegrepen?
Uit het rapport van de Commissie Leers blijkt dat de Schoolmedezeggenschapsraad zich in 2009 door het opleidingsmanagement heeft laten informeren, maar vooral met betrekking tot een aantal kwantitatieve gegevens. De Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft in mei 2010 aan de orde gesteld dat er sprake was van een alternatief afstudeertraject. Daarmee is in feite de zaak pas in discussie gekomen.
De inspectie heeft niet eerder ingegrepen, omdat tot die tijd geen signalen over de MEM bij de inspectie bekend waren.
Wat vindt u ervan dat bestuursvoorzitter Dales beweert dat het om een pilot zou gaan?
Ik zie daarin geen rechtvaardiging voor de ontstane situatie. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.
Hoe verklaart u deze kwestie? Deelt u de mening dat de bekostiging van het hoger onderwijs perverse prikkels heeft? Gaat het nieuwe systeem hieraan een eind maken?2
In de conclusies van de Commissie Leers worden de volgende elementen genoemd ter verklaring van de ontstane situatie:
Ten aanzien van de bekostiging ben ik van oordeel dat in de bestaande systematiek de diplomacomponent teveel nadruk krijgt. Met ingang van 1 januari 2011 verandert de bekostiging. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op outputbekostiging. Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan dient onlosmakelijk verbonden te zijn de verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Als die verantwoordelijkheid niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.
Verder merk ik op dat in het Regeerakkoord is aangekondigd dat het rapport van de Commissie Veerman wordt uitgevoerd. Dat betekent dat in deze kabinetsperiode een bekostigingssystematiek wordt ontwikkeld die meer sturend is op kwaliteit en missie en dat het aandeel studentgebonden financiering in de bekostiging wordt verkleind.
Bent u bereid deze kwestie te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Uw Kamer is al uitgebreid ingelicht over het rapport van de Commissie Leers en het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie.
Zijn er meer instellingen die op vergelijkbare wijze te werk gaan? Bent u bereid dat te onderzoeken?
Uit de tussenrapportage van de inspectie blijkt dat veel instellingen beleid voeren op langstudeerders. Bij 41 instellingen wordt door de inspectie aanvullende informatie opgevraagd en de reeds beschikbare informatie zal geverifieerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.
Het artikel in de Volkskrant van zaterdag 10 juli 2010 over diplomafraude op hogeschool InHolland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant van 10 juli 2010 met als titel: «Slechte scriptie, toch je bul»?
Ja.
Bent u van mening dat de handelwijze van InHolland waarmee aan circa 250 studenten, die volgens de vigerende examennorm niet waren geslaagd en aan wie toch een diploma is uitgereikt, gekwalificeerd kan worden als fraude? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Leers kwalifceert de handelwijze van InHolland niet als «fraude», maar concludeert wel dat het management van de opleiding MEM een sfeer van laisser faire, laisser aller heeft toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd. De inspectie heeft het rapport van Leers geanalyseerd. Die analyse geeft mij geen aanleiding om genoemde conclusie van Leers niet over te nemen.
Overigens blijkt uit het rapport van de commissie Leers en de analyse daarvan door de inspectie dat het bij de genoemde opleiding geen 250, maar 147 studenten betreft waarvan 104 afgestudeerden. Dat neemt niet weg dat het hier om een verontrustende situatie gaat.
Bent u van mening dat het verweer van de voorzitter van het College van Bestuur dat het hier om een «pilot» ging volstrekt inadequaat is, temeer omdat deze zogenaamde «Theo-route» nu reeds twee jaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.
Bent u bereid om Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven om deze zaak, die zo schadelijk is voor het civiel effect van diploma’s (de maatschappelijke waarde van diploma’s), diepgaand te onderzoeken, met inbegrip van gesprekken met betrokken studenten, docenten en managers en met inbegrip van het opvragen van de interne documenten die betrekking hebben op deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Ja. Momenteel voert de inspectie een vervolgonderzoek uit bij InHolland. Daarbij wordt zo nodig ook gesproken met studenten, docenten en managers en gebruik gemaakt van interne documenten. De Commissie Leers heeft dat ook gedaan. Een overzicht van de interne documenten, die door de Commissie Leers zijn geanalyseerd, is opgenomen in bijlage 3 van het rapport van de commissie.
Daarnaast voert de inspectie een landelijk onderzoek uit naar alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs. De tussenrapportage daarvan is u op 19 oktober jl. toegezonden. Daarin heeft de inspectie ook een analyse opgenomen van het rapport van de Commissie Leers.
Bent u bereid om rechtspositionele consequenties te verbinden aan de uitkomst van uw onderzoek voor de betrokken docenten, managers en de voorzitter van het College van Bestuur? Zo nee, moeten we dan vaststellen dat het sjoemelen met de uitreiking van diploma’s tot het toegestane repertoire behoort van docenten, managers en bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Dat is een bevoegdheid die niet bij mij ligt, maar bij de instelling.
Bent u bereid om de 250 diploma’s die via de «Theo-route» zijn behaald in te trekken of ongeldig te verklaren? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om diploma’s in te trekken ligt enkel en alleen bij de instelling zelf. Daartoe is het wettelijk niet alleen nodig om aan te tonen dat de diploma’s onterecht zijn verstrekt (hetgeen moet blijken uit het vervolgonderzoek van de inspectie). Tevens moet aantoonbaar zijn dat de student in kwestie dit ook moet hebben geweten.
Bent u bereid om de diplomabonus voor deze «Theo-diploma’s» terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat diploma’s onrechtmatig zijn verleend, dan zal ik de bekostiging vanwege die diploma’s terugvorderen. De benodigde zorgvuldigheid bij het toepassen van dergelijke zwaarwegende sancties maakt dat de precieze kwalificatie van de feiten pas aan de orde kan zijn als het vervolgonderzoek van de inspectie beschikbaar is.
Bent u bereid om te onderzoeken of de zogenaamde «Theo-route» ook op andere hogescholen voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u het standpunt dat het niet zo kan zijn dat er een categorie hbo-studenten is waaraan minder eisen worden gesteld dan aan andere categorieën studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat onderschrijf ik. Dat laat onverlet dat maatwerktrajecten mogelijk zijn en soms zelf wenselijk. Hierbij dient uiteraard te allen tijde gehandeld te worden binnen de kaders van de wet.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel van de betrokken 250 studenten van autochtone afkomst zijn en hoeveel studenten een allochtone of biculturele achtergrond hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor de vraag of er sprake is van onregelmatigheden is de afkomst van studenten geen relevant gegeven.
Het verbod op de Exclusietest voor de ziekte van Huntington en op HLA-typering (Human Leukocyten Antigeen) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de TV-uitzending over de ziekte van Huntington?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Kunt u zich voorstellen dat mensen niet willen weten of zij in de toekomst de ziekte van Huntington zullen krijgen, omdat dat een zeer zware psychische belasting vormt en daarnaast ook praktische gevolgen heeft voor bijvoorbeeld hypotheek, levensverzekering en werk? Kunt u zich voorstellen dat mensen wél willen weten of zij kans hebben op een kind met dragerschap van deze ernstige ziekte? Kunt u zich voorstellen dat mensen, nu de mogelijkheid voor embryoselectie bestaat en er dus een kans is om een gezond kind te krijgen dat geen drager is van de Ziekte van Huntington, deze mogelijkheid willen gebruiken?
Ja, ik kan mij voorstellen dat deze wensouders niet willen weten of zij de ziekte van Huntington krijgen. De ziekte van Huntington is immers een ongeneeslijke erfelijke aandoening, waarvan het verloop tot op heden niet te remmen is. De ziekte uit zich in onwillekeurige bewegingen, persoonlijkheidsveranderingen en verstandelijke achteruitgang. Daarmee heeft de ziekte niet alleen grote gevolgen voor de patiënt zelf, maar ook voor diens omgeving. Ik kan mij daarom ook voorstellen dat de wensouders, die een ouder hebben met Huntington en daardoor mogelijk drager zijn van het gen, willen voorkómen dat hun kind de ziekte van Huntington ontwikkelen zal.
Bent u op de hoogte van het feit dat, wanneer exclusie Pré-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD) verboden blijft, wensouders veroordeeld worden tot het ondergaan van een abortus, wanneer bij prenataal onderzoek blijkt dat de foetus 50% kans heeft op dragerschap? Vindt u abortus van een kind dat 50% kans heeft toch gezond te zijn acceptabeler dan het vernietigen van embryo’s die 50% kans hebben toch gezond te zijn, via exclusie PGD? Denkt u dat de belasting voor ouders, afgezien van de InVitro Fertilisatie (IVF)-behandeling, zwaarder is bij het niet gebruiken van een embryo dan bij het ondergaan van een abortus? Zo ja, waarom?
Potentiële dragers van het Huntington-gen met een kinderwens kunnen in Nederland op verschillende manieren proberen een kind te krijgen dat geen gendrager is. Zij kunnen dit onder andere proberen door middel van PGD. De ouders moeten dan wel bereid zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie. Het kan immers zo zijn dat beide ouders geen drager zijn van het Huntington-gen. Ik spreek hier bewust over «het proberen om een kind te krijgen»: de slagingskans per gestarte PGD behandeling is immers 15–20%. De PGD-behandeling is een belastende behandeling, zowel voor de moeder als de partner.
De wensouders kunnen verder proberen een kind te krijgen met behulp van donorzaad of een gedoneerde eicel. Tot slot kunnen de wensouders ervoor kiezen om middels prenataal onderzoek te bepalen of er sprake is van dragerschap bij de foetus. Zij kunnen bij dragerschap kiezen voor een zwangerschapsafbreking.
Bij deze beslissingen spelen allerlei overwegingen mee, zoals het voorkómen van lijden bij het toekomstig kind, beschermwaardigheid van het leven, de belasting van de vrouw en de wensouders. Dergelijke beslissingen zijn niet gemakkelijk te maken en wensouders maken verschillende afwegingen. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker wordt gezien dan een andere beslissing.
Deelt u de mening dat het afwegen van de belasting van IVF/PGD tegen de belasting van de kennis van eigen dragerschap aan de ouders is, en de overheid dit niet voor de ouders mag beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1 van het lid Dijkstra (2010Z10856) waarin ik met redenen omkleed aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet logisch is de exclusie-PGD te verbieden, terwijl de prenatale exclusietest, die vaak wordt gevolgd door abortus, als de kans op dragerschap 50% is, wél wordt toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Hierboven gaf ik reeds aan dat wensouders, die mogelijk drager zijn van het Huntington-gen, voor een moeilijke beslissing staan. Zij willen lijden bij hun toekomstig kind voorkómen. Lijden dat zijzelf van dichtbij hebben meegemaakt vanwege een aangedane vader of moeder. De wensouders zullen nadenken over de verschillende mogelijkheden die zij hebben om een kind te krijgen dat geen drager is van het Huntington-gen. Dat is geen eenvoudige opgave. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker of logischer kan worden gezien dan een andere beslissing.
In welke landen is exclusie-PGD wel toegestaan? Vindt u het aanvaardbaar dat mensen uit Nederland naar die landen reizen om een exclusie-PGD test te ondergaan? Zo ja, waarom vindt u exclusie-PGD wel aanvaardbaar zo lang het niet in Nederland wordt toegepast?
In mijn antwoord op vraag 2 van het lid Dijkstra (2010Z10856) heb ik aangegeven dat PGD na een exclusietest onder meer toegestaan is in België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
De Huntington exclusietest is in Nederland niet toegestaan. In eerdere antwoorden heb ik aangegeven waarom deze test in Nederland niet is toegestaan en welke mogelijke alternatieven wensouders in dat geval hebben. Het is dan ook niet zo dat ik de exclusietest aanvaardbaar acht als deze in het buitenland wordt toegepast. Het staat wensouders echter vrij om voor deze behandeling naar het buitenland te gaan.
Hoeveel verzoeken voor een exclusietest zijn in 2009 afgewezen? Hoeveel verzoeken per jaar voor een exclusie-PGD test zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland?
Omdat het jaarverslag PGD 2009 van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) nog niet uit is, moet ik u de cijfers over 2009 verschuldigd blijven. Uit het jaarverslag 2008 blijkt dat twee patiënten met een verzoek tot een Huntington exclusietest voor behandeling zijn afgewezen. Het is op het moment moeilijk in te schatten hoeveel verzoeken zouden kunnen worden verwacht.
Bent u van mening dat HLA-typering alleen mag plaatsvinden op voorwaarde dat het gaat om aanvullend onderzoek, als het kind lijdt aan een erfelijke ziekte en de ouders gezien het herhalingsrisico een indicatie hebben voor PGD? Vindt u het acceptabel dat er onderscheid gemaakt wordt tussen erfelijke en niet erfelijke ziekten bij het toestaan van HLA-typering? Zo ja, waarom en waarop berust dat onderscheid precies?
Ik ben van mening dat HLA-typering alleen toelaatbaar is als PGD wordt toegepast om een ziekte bij een volgend kind uit te sluiten. Tijdens deze PGD-behandeling kan dan ook gekeken worden naar mogelijke geschiktheid voor donorschap voor een oudere broer of zus.
HLA-typering is niet toelaatbaar als PGD niet ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van het te concipiëren kind wordt ingezet, maar alleen met het oog op donorschap voor de oudere broer of zus. Een belangrijk argument hierbij is de overweging dat PGD alleen wordt ingezet omwille van het kind zelf. Het gaat dan om de vraag of het «donorkind» op de wereld komt omwille van zichzelf, of dat het in eerste plaats moet dienen als donor voor zijn oudere broer of zus. Daarnaast speelt de overweging mee dat PGD zou worden ingezet om een kind tot stand te brengen dat anders zonder technische ingrepen tot stand zou komen.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat artsen en ouders passief moeten toekijken wanneer een kind dreigt te overlijden aan een niet-erfelijke ziekte, terwijl het via IVF-en HLA-typering zou kunnen worden gered?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid dat als een embryo alleen op HLA-typering getest kan worden en niet tevens op erfelijke ziekte, het «embryoverlies»geringer is? Vindt u dit een argument om HLA-typering toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat geen argument om PGD ten behoeve van donorschap voor een oudere broer of zus alsnog toe te staan. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik reeds aangegeven om welke reden PGD ten behoeve van donorschap niet is toegestaan.
Hoeveel verzoeken per jaar voor een HLA-typering zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland, ook bij ouders zonder indicatie voor PGD?
Eerder gaf ik aan dat het jaarverslag PGD 2009 van het azM nog niet uit is. De cijfers over 2009 moet ik u dan ook verschuldigd blijven. Volgens het jaarverslag 2008 zijn er in dat jaar geen verzoeken voor PGD-behandeling ten behoeve van donorschap afgewezen.
Bent u bereid de taak van de Indicatiecommissie PGD uit te breiden en deze commissie niet alleen te laten toetsen of eventuele nieuwe ziektes of aandoeningen in aanmerking komen voor PGD, maar ook varianten van toepassing van PGD te laten toetsen waarvoor nu een verbod geldt, analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority?
Nee, ik zie geen aanleiding de taak van de indicatiecommissie PGD uit te breiden.
Beter toezien op loterijen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer kosten dan prijzen in loterij» en «Beter toezien op loterijen»?1 Deelt u de mening dat met name de goededoelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan?
Ik heb kennisgenomen van beide berichten, maar ik deel de mening niet dat de goede doelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan. De cijfers waarop het artikel gebaseerd is, zijn niet geheel juist. Inmiddels heeft het College van toezicht op de kansspelen deze cijfers gerectificeerd. De kostenstijging is dan ook minder groot dan in het artikel wordt gesuggereerd.
De vergunning van de Goede doelenloterijen bevat geen voorwaarde voor de maximale hoogte van de kosten van een loterij. Bij de Goede doelenloterijen is impliciet een plafond voor de hoogte van de kosten aangebracht door de vergunningsvoorwaarde die de aanbieder verplicht ten minste 50% van de inleg af te dragen aan het goede doel. Vervolgens is het vooral een bedrijfsmatige afweging van de aanbieder wat een goede verhouding is tussen de kosten van de loterij en de prijzengelden. Ook de beslissing om de lotprijs te wijzigen is primair een keuze van de aanbieder, die op bedrijfsmatige gronden genomen wordt. Hiermee is niet gezegd dat de aanbieders volledig vrij zijn in de kosten die zij maken. Zo zijn de aanbieders verplicht periodiek te rapporteren over hun marketinguitgaven. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat de genoemde loterijen voldoen aan de vergunningvoorwaarden voor wat betreft de afdracht aan de goede doelen.
Ten aanzien van de discrepantie tussen de door de BankGiroLoterij in het vooruitzicht gestelde prijzen en het feitelijke aantal verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van het lid Joldersma van 25 maart 20092.
Bent u bereid, zolang de Kansspelautoriteit nog niet is opgericht, om extra toezicht te houden op goededoelenloterijen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven doen de in het artikel genoemde misstanden zich niet voor. Extra toezicht is derhalve niet aan de orde.
Exclusietesten voor Huntingtonpatiënten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat ouders die mogelijk het Huntingtongen dragen en een gezonde baby willen, geen gebruik kunnen maken van embryoselectie, als zij niet ook zelf te weten willen komen of zij daadwerkelijk deze dodelijke ziekte zullen krijgen?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom deze exclusietest in Nederland niet is toegestaan?
Ja, dat klopt feitelijk. Het referentiekader voor de beantwoording van deze vragen is de Beleidsbrief Ethiek (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800, nr. 183) en het standpunt PGD (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 136), die het kabinet in missionaire status heeft vastgesteld.
Ouders dienen in Nederland bereid te zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie om in aanmerking te komen voor Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) Bij een exclusietest worden alleen embryo’s teruggeplaatst die het betreffende gen van de niet-aangedane grootouder hebben. De ouders worden bij de exclusietest niet geïnformeerd over hun eigen genetische toestand. Ook hun behandelaars weten niets over de genetische situatie van de wensouders.
De exclusietest is in Nederland om verschillende redenen niet toegestaan. Voor PGD is altijd een IVF-behandeling nodig. In geval van de exclusietest worden IVF en PGD uitgevoerd, ook indien deze behandelingen helemaal niet noodzakelijk zijn, omdat bij beide ouders geen sprake is van de betreffende genetische aandoening. Dit betekent dat onnodig een kostbare en voor de vrouw belastende behandeling wordt ingezet om te voorkomen dat de wensouders geïnformeerd worden over hun eigen genetische status. De zwangerschap wordt dan met overbodige technische ingrepen tot stand gebracht. Deze ongewenste situatie zal zich bovendien blijven herhalen als de ouders de wens hebben om een tweede of derde kind te krijgen.
Is de exclusietest in andere landen wel toegestaan? Zo ja, om welke landen gaat het?
Ja, PGD na een exclusietest is in een aantal landen toegestaan. Het gaat onder meer om België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de exclusietest valt binnen de kaders van de Beleidsbrief Ethiek, en dat het uitvoeren van pre-implantatie genetische diagnostiek voor ouders die zelf niet willen weten of zij de ziekte van Huntington zullen krijgen dus mogelijk moet zijn?
In het kabinetsstandpunt PGD (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 323, nr. 46) is geschetst binnen welke kaders PGD in Nederland kan worden uitgevoerd en welke afwegingen hierbij een rol spelen. Het gaat dan onder meer om afwegingen tussen de beschermwaardigheid van het leven en het belang van het toekomstig kind en de mogelijkheid tot het voorkómen van lijden bij dit kind.
In de beleidsbrief Ethiek zijn drie waarden geformuleerd voor het ethische beleid, te weten goede zorg, beschermwaardigheid van het leven en autonomie. De kaders van PGD dienen gelezen te worden in het licht van deze waarden. De uitvoering van de exclusietest valt daarmee niet binnen de Beleidsbrief Ethiek.
Wat gaat u doen om deze test zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen?
Ik ben niet voornemens de exclusietest in geval van PGD toe te staan.
Klopt het de exclusietest eerder wel was toegestaan in Nederland? Zo ja, waarom is het eerdere besluit teruggedraaid?
In 2003 is het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) in het toenmalige Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering aangewezen als het enige PGD-centrum in Nederland. De beroepsgroep gaf aan vragen te hebben over de indicatiestelling PGD. Daarom is in 2003 advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. In 2006 is het standpunt over (het in januari 2006) gepubliceerde Gezondheidsraad-advies aan uw Kamer verzonden. Hierin werd aangegeven dat de exclusietest in Nederland niet toelaatbaar is. In 2005 heeft het azM eenmaal de exclusietest toegepast. Sinds deze standpuntbepaling is de exlusietest in Nederland niet meer toegepast.
Als de exclusietest niet is toegestaan voor ouders die niet willen weten of zij zelf de ziekte zullen krijgen, terwijl ouders die weten dat zij de ziekte van Huntington zullen krijgen wel aanspraak kunnen maken op Pre-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD), wat is dan de argumentatie voor dit onderscheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Recreatief medegebruik van defensieterrein Infanterie Schietterrein Harskamp |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Welke actie hebt u ondernomen om volgens de wens van de Tweede Kamer recreatief medegebruik van defensieterreinen zo mogelijk in stand te houden?1
Vrijwel alle oefenterreinen van Defensie staan van oudsher open voor extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen en paardrijden. Daarin komt geen verandering. Defensie treedt zelfs faciliterend op door op verschillende plaatsen voorzieningen, zoals het aanleggen van routes, te treffen. Ten aanzien van lawaaisporten, zoals motorcross, was het beleid terughoudend vanwege de verstoring voor mens en dier. Conform de motie Knops c.s. zullen de bestaande faciliteiten voor lawaaisporten gehandhaafd blijven of in goed overleg worden verplaatst. Inmiddels is met enkele belangenorganisaties gesproken over hun wensen en de knelpunten ten aanzien van het medegebruik van defensieterreinen. Dit wordt gebruikt bij het opstellen van nieuw beleid over recreatief medegebruik. Kern daarvan is dat onverkort gelegenheid tot extensief recreatief medegebruik wordt gegeven en dat de ruimte voor intensief recreatief medegebruik voor zover mogelijk blijft gehandhaafd.
Enkele oefenterreinen en de schietterreinen zijn en blijven om veiligheidsredenen niet toegankelijk.
Wat hebt u ondernomen om de mogelijkheden te onderzoeken om camping «de Oase» nabij het Infanterie Schietterrein Harskamp (ISK) in stand te houden? Bent u bereid om volgens de wens van de Kamer op korte termijn in gesprek te gaan met de beheerders van dit recreatieoord en te zoeken naar een oplossing om het recreatiepark te behouden?
Defensie heeft met de eigenaren van camping De Oase, hun vertegenwoordiger en hun raadsman gesproken. Hierbij is vooraf aangegeven dat het besluit de erfpacht niet te verlengen vast staat. Defensie heeft tijdens de gesprekken de bereidheid getoond om binnen haar mogelijkheden tot een oplossing te komen. Tijdens deze gesprekken was ook de provincie Gelderland vertegenwoordigd. Ook de provincie was bereid te zoeken naar een oplossing. De eigenaren van camping De Oase hebben verdere gesprekken niet afgewacht en zetten de reeds aanhangig gemaakte juridische procedure door.
Kent u de situatie van het nabijgelegen woonhuis op de grens van het Infanterie Schietterrein Harskamp (ISK), dat verwijderd zal moeten worden? Deelt u de mening dat hier een maatwerkoplossing mogelijk is en bent u bereid samen met de bewoners een passende oplossing te zoeken die voor beide partijen acceptabel is?
De situatie van het nabijgelegen woonhuis op de grens van het ISK is mij bekend. De bewoners van deze woning is gevraagd op korte termijn met Defensie in gesprek te gaan over het moment en de wijze van oplevering van het perceel. Defensie is bereid te zoeken naar een maatwerkoplossing, maar wil benadrukken dat van verlenging van de erfpacht geen sprake kan zijn.
De gemeente Venray |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Venray test of moeder geschikt is», en «Venray niet bang om achter de voordeur te komen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Venray zwangere vrouwen een vragenlijst wil laten invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is niet bedoeld om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn. De vragenlijst is een hulpmiddel voor de verloskundige bij het voeren van een gesprek met aanstaande ouders en om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst geen juiste aanpak is voor prenatale signalering?
De vragenlijst is een hulpmiddel voor de professionals om zo goed mogelijk te kunnen beoordelen of de aanstaande ouders extra hulp of ondersteuning nodig hebben. De beroepsgroepen hebben het voortouw bij het ontwikkelen van dergelijke instrumenten. Dit gebeurt zoveel mogelijk op basis van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijke beoordeling van te geven.
Deelt u voorts de mening dat de gemeente Venray op deze manier achter de voordeur van gezinnen komt zonder dat de gemeente daarvoor een gegronde aanleiding heeft?
Nee, ik deel deze mening niet. Het is niet de gemeente, maar het zijn de zorgprofessionals die de gesprekken met de aanstaande ouders voeren. De deelname hieraan is vrijwillig. Gemeenten hebben geen toegang tot de resultaten van de gesprekken. Op de zorgverlening is de privacy-regelgeving op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. Zorgprofessionals mogen gegevens niet zonder toestemming van de cliënt aan derden doorgeven (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3).
Wilt u samen met de gemeente Venray zoeken naar een andere manier voor prenatale signalering? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente om in overleg met de zorgprofessionals te bepalen hoe het beste invulling kan worden gegeven aan de opdracht voor prenatale voorlichting, gelet op de situatie binnen de gemeente.
Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.