Het bericht dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie dreigen te verdwijnen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer tegenslag farmasector»?1
Is het waar dat u geen geld meer uittrekt voor de tweede financieringsronde van vier jaar van topinstituut TI Pharma? Zo ja, hoe verhoudt zich deze bezuiniging met het eerder verstrekte budget om TI Pharma op te richten en tot de recente private toezeggingen van 53 miljoen euro voor matching van een mogelijke vervolgsubsidie vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES)?2
Er is door het Kabinet geen tweede financieringsronde van 4 jaar toegezegd. Bij de start van de topinstituten is aangegeven dat de FES-middelen waren bedoeld als eenmalige investeringsimpuls om publiek private samenwerking op te starten. Daarin zijn de topinstituten, ook TI Pharma, geslaagd. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven zal de onbelegde ruimte in het FES ten goede komen aan de algemene middelen en zal geen additionele voeding van het FES plaatsvinden. Daarmee is er geen mogelijkheid meer om TI Pharma vanuit FES een vervolgfinanciering te bieden. De projecten waarvoor reeds financiering is verkregen kunnen gewoon doorgang vinden. Door het vorige kabinet is recentelijk besloten om voor TI Pharma een overbruggingsfinanciering ter grootte van € 6 mln. met een looptijd tot 1 juli te reserveren, zodat een volgend kabinet een besluit zou kunnen nemen over de toekomst van TI Pharma. Deze periode biedt gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
De genoemde intentieverklaringen (neergelegd in zgn. «letters of intent») vanuit de private sector stammen uit 2009 en werden alle gegeven onder de conditie dat de overheid voor minimaal hetzelfde bedrag subsidie zou toezeggen. Echter, het bedrijfsleven heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om de innovatiekansen te benutten die onder de vlag van TI Pharma van de grond zijn gekomen, en deze met eigen middelen verder te ontwikkelen..
Erkent u dat TI Pharma zorgt voor vertrouwen van het internationale bedrijfsleven in onze kenniseconomie en -infrastructuur, mede gezien de resultaten van de midtermreview?2 Zo ja, kunt u nader toelichten welk vervolg u aan de resultaten van de midtermreview geeft?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Een positieve midtermreview was door het kabinet als voorwaarde gesteld voor het verstrekken van overbruggingsfinanciering van TI Pharma. Mede op basis van de positieve midterm review heeft het kabinet € 6 mln. overbruggingsfinanciering aan TI Pharma verstrekt.
Op basis van het Regeerakkoord zal er geen nieuwe financieringsronde vanuit FES-middelen plaatsvinden. Meer in algemene zin geldt dat het in het regeerakkoord Life Sciences is genoemd als een van de economische topgebieden. Hierin zal, samen met partijen, vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. In de vormgeving van dit beleid, dat voortbouwt op hetgeen al is bereikt, zullen de resultaten uit de midtermreview van TI Pharma uiteraard worden meegenomen.
Welke actie koppelt u aan het benoemen van farma- en biotech-onderzoek als topgebied in Nederland? Op welke manier wilt u zorgen voor de benodigde kennisinfrastructuur en randvoorwaarden om kennisintensieve bedrijven en kapitaal aan te trekken en te behouden?
Hierop zal ik nader terugkomen in de door mij aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid.
Wat betekent het verdwijnen van technologische topinstituten voor de toekomst van experimenteel onderzoek in de farmasector? Wat betekent het voor de andere in het bericht genoemde sectoren? Hoe beziet u de toekomst van de vele kenniswerkers in de farmasector?
De topinstituten waar het hier om gaat, zijn virtuele instituten die publiek-private onderzoeksprogramma’s organiseren. Het onderzoek zelf vindt plaats binnen reguliere kennisinstellingen en, zij het in mindere mate, bij de betrokken bedrijven.
In welke mate het lopende onderzoek in kennisinstellingen en het bedrijfsleven de komende jaren zal teruglopen, nu er geen zicht is op een nieuwe financieringsimpuls vanuit de FES middelen is thans niet goed te overzien.
Natuurlijk ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen. Ik zie dat als een logisch onderdeel van de topgebiedenaanpak waarbij ik in dialoog met publieke en private partijen de agenda voor de komende jaren wil ontwikkelen. Dit gesprek zal ik ook koppelen aan de uitkomst van de thans lopende midtermreview van het innovatieprogramma Life Sciences & Health, die eind dit jaar wordt afgerond.
Wat betekent het stilvallen van publiek-private financiering voor de betrokken universiteiten, zoals Leiden, Groningen, Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam? Erkent u dat het wegvallen van topinstituten ook banen op het spel zet in het MKB en bij Life Science Parken, zoals in Leiden? Wat heeft het voor gevolgen voor universitaire opleidingen, die in bachelor- en mastertrajecten zwaar hebben ingezet op dit type onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven, brancheverenigingen, universiteiten, topinstituten, Life Science Parken en lokale overheden in gesprek te gaan over de toekomst van toponderzoek en kennisinfrastructuur?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ja.
Het onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.co2markt.eu?
Ja.
Hoe oordeelt u over het initiatief van de organisatie achter deze website om CO2-rechten van bedrijven te verkopen aan consumenten? Vindt u dat deze organisatie verantwoord bezig is en zo ja, kunt u uiteenzetten waarop u dat baseert?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Kyoto Protocol. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel. Dit betekent dat het een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), wat als relatief duur wordt beschouwd. Stichting Natuur en Milieu (SNM) wil deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager en dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Deelt u de mening dat het afkopen van schuldgevoel Middeleeuws te noemen is, zeker gezien het feit dat er nog nooit wetenschappelijk is aangetoond dat CO2 de temperatuur op aarde laat toenemen?
Deze mening deel ik niet. De huidige stand van zaken in de wetenschap laat zien dat de aarde opwarmt en dat deze opwarming sinds het midden van de 20ste eeuw zeer waarschijnlijk voor het grootste deel komt door de mens. Het afzien van rechten om CO2 uit te stoten is derhalve geen symbolische maar direct werkende maatregel.
Wordt deze website, of het initiatief, (mede)gefinancierd door de overheid? Zo ja, kunt u uiteenzetten aangeven om welke bedragen het gaat? Zo nee, kunt u garanderen dat u dit soort initiatieven nooit met belastinggeld zult steunen?
SNM heeft van de overheid SMOM-subsidie ontvangen voor dit project. Deze subsidie werd aangevraagd om de opstartkosten te dekken en is vooral gebruikt voor het opbouwen van de website. Het gaat om een bedrag van € 236 690,55. Nu dient het platform zichzelf te onderhouden.
De geplande executie van een Iraanse vrouw |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 1 november «Iran Plans to Execute Woman in Stoning Case» o.a. verschenen op Fox News?1
Ja.
Bent u bereid om zowel in de Europese Unie als in Verenigde Naties er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen Sakineh Mohammadi Ashtiani niet te executeren?
Ja. Vandaag heeft de Nederlandse regering HV Ashton verzocht namens de EU een verklaring uit te laten gaan waarin de grote zorg van de EU over de zaak Ashtiani wordt geuit en de boodschap wordt overgebracht dat de EU onder alle omstandigheden overal ter wereld tegenstander is van de doodstraf. Ook heeft Nederland het Belgisch voorzitterschap in Teheran verzocht de zaak spoedigst onder de aandacht van de Iraanse autoriteiten te brengen.
In VN-verband werkt Nederland momenteel aan een resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran. Mede op basis van het zorgwekkende SGVN-rapport terzake wordt in de ontwerpresolutie specifiek zorg uitgesproken over de gebrekkige rechtsgang in Iran, de grote toename van het aantal executies, en de wijze waarop deze voltrokken worden.
Kunt u, gezien het feit dat de executie morgen gepland staat, deze vraag vandaag nog beantwoorden?
Ja.
De legekosten voor het aanvragen voor een vervangend verblijfsdocument voor een vreemdeling |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Is het legestarief voor het aanvragen van een vervangend verblijfsdocument voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier vanwege diefstal of vermissing per 15 oktober 2010 verhoogd van 100 euro naar 250 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verhoging exorbitant is, en bovendien vreemdelingen onevenredig benadeelt ten opzichte van Nederlanders, aangezien de gemiddelde extra kosten voor het aanvragen van een vervangend identiteitsbewijs wegens vermissing of diefstal voor hen slechts tussen de 14 en 30 euro is?
Ik acht deze verhoging niet exorbitant. Uitgangspunt in het regeerakkoord is het kostendekkend maken van de leges. Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen de hoogte van de leges gelijk is aan de kostprijs. Binnen een legeskolom bestaat de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen de verschillende leges, waarbij sommige leges hoger en andere leges lager dan de kostprijs kunnen zijn. Aspecten als draagkracht kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt vormt de kostendekkendheid van het geheel van de leges in de desbetreffende kolom.
De kostprijs van een vervangend vreemdelingendocument bedraagt € 228. De kostprijs van een vervangend Nederlands identiteitsdocument bedraagt € 42,85. De kosten van een vervangend vreemdelingendocument zijn hoger dan de kostprijs van een Nederlands reisdocument, omdat bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument een aantal handelingen verricht moeten worden, die bij verlies of diefstal van een Nederlands reisdocument niet plaatsvinden. In de eerste plaats moet de IND bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument opnieuw toetsen of de vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. De IND dient daarnaast na te gaan of het vermiste vreemdelingendocument nog steeds geldig is. Dit is van belang om misbruik van het vermiste of gestolen document tegen te gaan. In dat kader dient ook onderzocht te worden of er antecedenten zijn op het terrein van de openbare orde. Voor zover relevant voor de aanvraag zal verder moeten worden nagegaan of de huwelijkse staat van de aanvrager gewijzigd is.
Aangezien de kostprijs voor het vervaardigen en uitreiken van een vervangend vreemdelingendocument aanzienlijk hoger is dan die van een Nederlands reisdocument, deel ik de mening niet dat het verschil in legeskosten op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.
Hoe kan het dat de kostprijs van een vreemdelingendocument blijkbaar 250 euro bedraagt en die van een Nederlands identiteitsdocument 42,85 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit verschil in legeskosten voor vergelijkbare documenten tussen vreemdelingen en Nederlanders op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de betreffende verhoging van leges zich tot uitspraken van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Bijleveld, dat zij een eind wilde maken aan de extra vermissingskosten voor een identiteitsdocument?2
De voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in reactie op vragen van het televisieprogramma TROS Regelrecht aangegeven, dat zij de suggestie in overweging wilde nemen om mensen die buiten hun eigen schuld een Nederlands reisdocument verliezen, vrij te stellen van het betalen van vermissingleges, indien deze extra leges geen grondslag hebben in door de vermissing extra te verrichten werkzaamheden.
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven, is er een onderscheid tussen het vervaardigen en uitreiken van een vreemdelingendocument en dat van een Nederlands reisdocument. Ik ben dan ook van mening dat beide zaken niet op een gelijke wijze hoeven te worden behandeld.
Zoals in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangegeven zijn er aan het verstrekken van een nieuw vreemdelingendocument de nodige kosten verbonden. Ik realiseer mij dat het voor degene, die zijn verblijfsdocument door verlies of diefstal is kwijtgeraakt, plezierig zou zijn wanneer deze kosten zouden worden gedragen door de Staat en voor deze aanvraag geen kosten in rekening zouden worden gebracht. Anderzijds zou door geen kosten in rekening te brengen afbreuk worden gedaan aan de verantwoordelijkheid van de betrokken burger zelf de financiële consequenties te dragen voor verlies of diefstal van het betrokken document. Daarbij acht ook ik het niet onredelijk bij het vaststellen van de hoogte van de leges de kostprijs leidend te laten zijn.
Bent u bereid deze betreffende legesverhoging, in elk geval voor een groot deel, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De argumenten hiervoor heb ik in mijn antwoorden op uw voorgaande vragen gegeven.
Het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over vreemdelingenbewaring |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring» van 27 oktober 2010?1
Ja.
Klopt de conclusie van de Inspectie dat de behandeling van asielzoekers en illegalen in vreemdelingendetentie vaak nog te streng is? Wat is uw reactie op die conclusie en welke maatregelen neemt u om te zorgen dat asielzoekers en illegalen altijd fatsoenlijk behandeld worden?
Deze conclusie wordt niet door de Inspectie getrokken.
In antwoord op eerder door het lid Schouw gestelde vragen, ingezonden 1 november 2010, vraagnummer 2010Z15579, heb ik aangegeven dat de Kamer per brief van 27 oktober 20102 is geïnformeerd over de aanbevelingen die door de Inspectie voor Sanctietoepassing in haar rapport zijn gedaan en mijn reactie daarop. Graag verwijs ik naar voornoemde brief.
Vindt u het noodzakelijk, en bent u bereid, meer, nieuwe alternatieven voor vreemdelingenbewaring in detentiecentra te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat er qua regime duidelijk(er) verschil ontstaat tussen een gewone gevangenis en een detentiecentrum voor vreemdelingen?
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder meer ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring3.
Voor zover de vraagstelling ziet op bewaring in een «gevangenisachtig regime» verwijs ik kortshalve naar de eerdergenoemde brief van 27 oktober 2010 in reactie op het rapport van de ISt.
Deelt u de mening dat ten aanzien van kwetsbare groepen vreemdelingen, zoals minderjarige kinderen, ouderen en zieken, in elk geval geen vreemdelingenbewaring in een «gevangenisachtig regime» dient plaats te vinden? Bent u bereid uw beleid ten aanzien van de vreemdelingenbewaring voor die groepen daarop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
De gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad |
|
|
|
Heeft u nadere informatie over de gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad, op zondag 31 oktober 2010, aan de vooravond van Allerheiligen, waarbij vele doden gevallen zijn?1
De aanval is opgeëist door de «Islamitische Staat van Irak», een waarschijnlijk aan Al Qaida gerelateerde organisatie. Het aantal dodelijke slachtoffers onder de priesters, kerkgangers, politie en terroristen bedraagt 52. Er zijn voor zover bekend 67 gewonden gevallen.
Wilt u er bij de Iraakse regering op aandringen dat de oorzaak tot de bodem toe wordt uitgezocht,de schuldigen gestraft worden en dat religieuze minderheden beschermd worden tijdens hun geloofsuitoefening?
Ja. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Unie onder de aandacht van de Iraakse autoriteiten brengt dat de daders van dit bloedbad worden bestraft en dat de veiligheid van religieuze minderheden wordt gewaarborgd en hun rechten worden gerespecteerd. De Iraakse regering heeft inmiddels toegezegd de bescherming van de christelijke minderheid in Irak te vergroten.
Is dit de eerste keer dat het frequente geweld tegen christenen in Irak zich niet alleen richt tegen een gebouw of een enkele priester of gelovige, maar tegen een hele biddende gemeenschap?
Ja, voor zover mij bekend is dat inderdaad het geval.
Ziet u een verband tussen deze actie en recente bedreigingen gericht aan de Koptische kerk in Egypte?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich al geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers in de Syrisch Katholieke kerk in Bagdad de vrijlating hebben geëist van twee (tot de islam bekeerde) echtgenotes van Koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een Koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dit kan ik echter niet bevestigen.
Bent u bereid namens de Nederlandse regering de Arabische Liga te verzoeken geweld tegen religieuze minderheden, aanslagen op kerken en gijzelingsacties scherp te veroordelen en hun eigen bevolkingen op te roepen hieraan geen steun te verlenen?
In mijn contacten met leden van de Arabische Liga zal ik de noodzaak van bescherming van religieuze minderheden aan de orde stellen. Eerste aanspreekpunt blijven wel respectievelijke regeringen.
De recente ontmoeting tussen de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad en de Nederlandse ambassadeur in de Islamitische Republiek Iran |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «President in a meeting with the new Dutch Ambassador: Iran does not heed political stand of others»?1
Ja.
Wie of wat wordt volgens u bedoeld met de (veelvuldig) door Ahmadinejad gebruikte term «world arrogance»?
«World arrogance» is een begrip dat door president Ahmadinejad vaker wordt gebruikt in zijn retoriek, zonder dat duidelijk is wat hij daar precies mee bedoelt.
Heeft ambassadeur Kole inderdaad gezegd: «The Islamic Republic of Iran and the Netherlands enjoy rich and deep-rooted culture which this can help deepen and consolidate political and diplomatic relations between the two nations. There are ample untapped economic potentials in both countries which should be explored to help enhance level of economic relations and trade»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken dan in het licht van:
Nee. De tekst in het artikel geeft niet weer wat ambassadeur Kole heeft gezegd. Hij heeft tijdens het aanbieden van zijn geloofsbrieven aan president Ahmadinejad gewezen op de vier eeuwen oude relatie tussen Nederland en Iran. Ambassadeur Kole heeft aangegeven het ten zeerste te betreuren dat Iran weigert openheid van zaken te geven over zijn nucleaire programma. Ook heeft hij president Achmadinejad aangesproken op de steeds verslechterende mensenrechtensituatie.
Bent u bereid de politieke en diplomatieke relaties tussen Nederland en het islamofascistische regime van de Islamitische Republiek Iran in het algemeen zoveel mogelijk te beperken en te bevriezen en contacten van Nederlandse diplomaten (en bewindslieden) met de Iraanse president Ahmadinejad en de Iraanse geestelijk leider Ali Khamenei te verbieden?
Nederland en de EU hanteren ten aanzien van Iran een tweesporenbeleid. Dat houdt in dat er in gesprekken voortdurend pressie wordt uitgeoefend om tot een oplossing te komen (eerste spoor) en tegelijkertijd – nu Iran zich daaraan onttrekt en weigerachtig blijft – sancties zijn ingevoerd (tweede spoor). Voor dit tweesporenbeleid is de mogelijkheid tot contact met de leiders van Iran noodzakelijk.
Bent u voorts bereid te bevorderen dat er een internationaal tribunaal tegen president Ahmadinejad en geestelijk leider Khamenei wordt opgericht wegens het ophitsen tot genocide en de vernietiging van de staat Israel? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de berechting van (het aanzetten tot) een misdrijf als genocide en andere internationale misdrijven is het Internationaal Strafhof in het leven geroepen.
Het WRR-rapport "Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box" |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie nr. 46 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid getiteld «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box?1
Ik heb kennis genomen van de genoemde publicatie. Het betreft hier geen rapport van de WRR. Het gaat enkel om een publicatie die in opdracht van de WRR is geschreven. De inhoud daarvan zal eventueel meespelen bij het opstellen en vaststellen van een WRR-rapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten van deze publicatie berust bij de externe auteurs. Ik heb begrepen dat de WRR in het voorjaar van 2011 met een rapport komt over de bredere thematiek van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij de inzet van ICT-Beleid. Als dat rapport er is, zal het kabinet daar een standpunt over innemen.
Bent u voornemens een kabinetsreactie te maken op de conclusies van dit rapport? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een centrale opslag van biometrische gegevens op te schorten totdat de Kamer met u over de reactie op dit WRR-rapport van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Staatssecretaris Bijleveld heeft tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen, zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren.
Bent u bereid de Kamer een volledig overzicht te doen toekomen van de wijze waarop andere EU-lidstaten de EU-richtlijnen met betrekking tot paspoorten en identiteitsbewijzen implementeren, in het bijzonder ten aanzien van de verificatie van gegevens bij uitgifte, en de wijze van opslag van biometrische gegevens?
Ik ben bereid om na te gaan of deze informatie beschikbaar is. De uitkomsten zal ik de Kamer doen toekomen.
Het artikel 'Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad' |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van, vooralsnog, onbevestigde berichten dat niet alleen één maar in totaal drie priesters zijn vermoord? Kunt u bevestigen dat het gaat om Father Wasim Sabieh en Father Thaier Saad Abdal, die ter plekke zijn overleden, en Father Qatin, die later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden.?
Voor zover mij bekend vanuit diverse bronnen zijn bij de kerkgijzeling twee priesters gedood. Door tegenstrijdige berichtgeving is het voor mij echter onmogelijk gebleken om dit te verifiëren.
Bent u van mening dat er een toename is van gericht geweld ten opzichte van christenen in Irak?
Er vindt geweld plaats tegen christenen en andere gelovigen in Irak. Er is echter geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een gerichte toename van geweld tegen christenen in Irak.
Bent u bereid bij de Irakese autoriteiten aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze bloedige aanslag?
De vrijheid van godsdienst, de vrijheid om geloof te belijden en het verbod op discriminatie op basis van religie, zijn opgenomen in de Iraakse grondwet. De autoriteiten in Centraal-Irak zijn evenwel niet altijd in staat voldoende bescherming te bieden tegen gericht danwel willekeurig geweld.
Deelt u de mening dat het de Irakese autoriteiten op dit moment aan een effectief gecoördineerd beleid voor de bescherming van christenen ontbeert? Bent u bereid aan te dringen op een dergelijk beleid zodat aanslagen als niet louter incidenten worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze aanslag, in combinatie met talloze andere aanslagen, geweldplegingen en intimidaties, die gepleegd worden tegen religieuze minderheden en andere onschuldige burgers, het zoveelste bewijs is voor het feit dat het terugsturen van Irakese vluchtelingen zeer onverantwoord zou zijn?
Hoe betreurenswaardig het bloedbad in de kerk ook is, dit incident wijzigt niet het beeld van de veiligheidssituatie in Irak dat wordt geschetst in het recente ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Zoals door de Minister voor Immigratie en Asiel aan uw Kamer reeds is bericht bij de beantwoording van kamervragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Spekman (PvdA) en Dibi (GroenLinks) op 2 november jl. en ook is bevestigd in zijn brief aan uw Kamer van 4 november jl., geeft dit ambtsbericht voor de Minister voor Immigratie en Asiel geen aanleiding tot wijziging van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Irak.
In dezelfde brief van 4 november jl. heeft de Minister voor Immigratie en Asiel wel gemeld dat de terugkeer naar Irak tijdelijk wordt opgeschort tot 24 november 2010 naar aanleiding van een juridisch bindende beslissing van de President van de Derde Sectie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 2 november jl.
Over het onttrekken van rechten aan de Europese emissiehandelsysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur en Milieu introduceert CO2-markt»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan rechten te onttrekken aan het Europese emissiehandelssysteem met als enige doel ze te vernietigen? Past de door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde praktijk in de opzet van het Europese emissiehandelssysteem en is het systeem daarvoor bedoeld? Is deze praktijk extern geborgd?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Verdrag van Kyoto. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel.
Een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Dit wordt als relatief duur beschouwd. Met het initiatief CO2markt wil Stichting Natuur en Milieu (SNM) deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
Welke andere voorbeelden zijn er bekend van het doelbewust ter vernietiging onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem?
In elk land dat over een CO2-register beschikt, is het mogelijk om rechten aan het emissiehandelssysteem te onttrekken; dit is inherent aan het systeem. Terwijl het in Nederland nog vrij nieuw is, vindt het vrijwillig annuleren van emissierechten in andere landen, zowel binnen als buiten de EU, al langer plaats. In 2008 en 2009 zijn wereldwijd in totaal bijna 1,5 miljoen emissierechten geannuleerd. In het Verenigd Koninkrijk en Zweden vindt dit op dezelfde manier plaats als in Nederland. Ook daar zijn organisaties opgericht die burgers en bedrijven de mogelijkheid bieden om emissierechten te annuleren.
Kunnen particulieren die de betreffende CO2-rechten kopen er zeker van zijn dat dit leidt tot CO2-reductie?
Ja. De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager. Dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Zou u de CO2-markt van Natuur en Milieu eerder kwalificeren als moderne aflaat of als effectieve emissiecompensatie? Kortom: leidt dit tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot, of is dit voor burgers slechts een legitimatie om weliswaar rechten op te kopen maar geen energiebesparende maatregelen te nemen of hun huis te isoleren?
Zie mijn antwoord onder vraag 4; het annuleren van rechten leidt tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot.
Kunt u een breder overzicht geven van de diverse gebruikte systemen op dit gebied en daarbij uiteenzetten welke verschillen er bestaan in effectiviteit?
Het vrijwillig annuleren van emissierechten is een nieuwe vorm van klimaatcompensatie. Door middel van het annuleren van emissierechten compenseren burgers hun CO2-uitstoot. Andere vormen van klimaatcompensatie zijn: het aanplanten van bomen, investeren in duurzame energie en investeren in energiebesparing.
Er bestaat een aantal verschillen tussen vrijwillig annuleren en de andere vormen van klimaatcompensatie.
De toegankelijkheid van privacygevoelige informatie voor derden, waaronder particuliere recherchebureaus |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het gemak waarmee privacygevoelige informatie bij bedrijven en instanties kan worden vergaard, zoals getoond in de uitzending van de VPRO?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending, waarin wordt getoond hoe een particulier onder valse voorwendselen telefonisch en op eenvoudige wijze privacygevoelige informatie aan bedrijven en instanties ontfutselt (het zg. pretexting). Daarnaast worden diverse technische methoden en software getoond waarmee privacygevoelige informatie kan worden onderschept. De wijze waarop dit geschiedt, lijkt relatief makkelijk, maar vereist specialistische kennis.
In hoeverre schat u in dat dezelfde mogelijkheden bestaan en met succes gebruikt worden bij het vergaren van privacygevoelige informatie door overheidsinstanties? Welke maatregelen neemt de overheid om dit gevaar weg te nemen?
In beginsel kan iedereen met kwade bedoelingen de methodes gebruiken die in de uitzending worden getoond. Als ambtenaren gebruik maken van de bedoelde methoden als in antwoord 1 bedoeld, dan maken zij zich schuldig aan strafbare feiten en kan strafvervolging worden ingesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling, zoals geopperd in de VPRO-uitzending, dat de regels voor het vergaren van privacygevoelige informatie voor particulieren minder strikt zijn dan voor politie en justitie? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Er is een wezenlijk verschil tussen de bevoegdheden van politie en justitie enerzijds en particulieren – in welke hoedanigheid dan ook – anderzijds. Inbreuken op grondrechten (zoals het recht op privacy) door de overheid, kunnen alleen plaatsvinden, indien dat handelen wettelijk is gelegitimeerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld politie en justitie bij het gebruikmaken van strafvorderlijke bevoegdheden en het vergaren van gegevens zijn gebonden aan de regels uit het Wetboek van Strafvordering.
Particulieren oefenen geen overheidsmacht uit en worden derhalve niet beperkt door het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn wel aan andere regelgeving gebonden, zoals het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn onder meer strafbepalingen opgenomen die zien op het op onrechtmatige wijze vergaren van (privacygevoelige) gegevens. Bij overtreding daarvan kan strafvervolging worden ingesteld.
Bij het vergaren van persoonsgegevens dienen particulieren zich voorts te houden aan de daarvoor geldende regels uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet richt zich tot een ieder die persoonsgegevens verwerkt. De regelgeving voor particulieren is in die zin niet minder strikt.
Bent u op de hoogte van overheidsinstanties die op de wijze zoals geschetst in bovengenoemde uitzending opdrachten verlenen aan werkende recherchebureaus? Zo ja, acht u dit rechtmatig?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om voorlichtingsactiviteiten te ontplooien teneinde de private en publieke sector meer bewust te maken van de praktijken zoals weergegeven in de bovengenoemde uitzending? Zo ja, hoe wil u daar uitvoer aan geven? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in de publieke of private sector persoonsgegevens verwerkt, moet zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet ziet ook op de verstrekking van persoonsgegevens. Het is dus primair de wettelijke taak van de bedrijven en instanties zelf om zich daaraan te houden en hun medewerkers zodanig te instrueren dat de Wbp wordt nageleefd.
Dit neemt niet weg dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP), als onafhankelijke toezichthouder, ervoor heeft gekozen om de private en publieke sector meer bewust te maken van het belang van naleving van de wet door middel van zijn handhavingsactiviteiten.
Het CBP geeft voorlichting aan de hand van deze praktijk. Het CBP geeft voorts algemene voorlichting via zijn website. Daarnaast biedt het CBP een aantal instrumenten die bedrijven en overheidsinstellingen kunnen helpen bij naleving van de wet, zoals richtsnoeren en zienswijzen.
Overigens heeft de overheid in 2009 en 2010 een brede publiekscampagne Veilig Internetten gevoerd. Daarbij is het brede publiek via radio, tv en internet gewaarschuwd om ook op internet voorzichtig te zijn met de eigen persoonsgegevens.
Een mogelijke ziekenhuisfusie in Oost-Groningen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is oordeel over het voornemen van het Refaja ziekenhuis en de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) om te fuseren?1
Ik kan me voorstellen dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende veiligheidsnormen nadenken over een geïntegreerde visie op de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio. De bereikbaarheid en kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht. De wijze waarop de ziekenhuizen en verzekeraars hieraan vorm en inhoud willen geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. Wel wil ik in dit verband wijzen op de brief van mijn voorganger van 22 juli 2010 aan uw Kamer waarin op basis van een analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt vastgesteld dat de locatie Delfzijl van de OZG een noodzakelijke locatie is voor de bereikbaarheid van de acute zorg binnen 45 minuten. Bij sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) op deze locatie zal een aantal mensen in de omgeving niet meer binnen 45 minuten een SEH kunnen bereiken. De ziekenhuizen moeten erop toezien dat een dergelijke situatie niet ontstaat en dat de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten bereikt kan worden.
Beschikt u over een evaluatie van de ziekenhuisfusies van de afgelopen jaren, waarin de voordelen en nadelen van het instrument fusie worden afgewogen? Zo ja, is deze evaluatie aanleiding om nieuwe fusies, zoals die van Refaja en de OZG, toe te staan? Zo nee, bent u bereid deze te maken, zodat een goede afweging betreffende fusies in het kader van het algemeen belang kan worden gemaakt, onderbouwd met ervaringen uit het recente verleden?
Nee, ik beschik niet over een evaluatie van ziekenhuisfusies van de afgelopen jaren en ben niet voornemens om hier nader onderzoek naar te doen. In plaats daarvan zijn in het Regeerakkoord maatregelen aangekondigd voor een strakker fusiebeleid. Een voorlopige fusiestop maakt hiervan geen onderdeel uit. Wel een zorgspecifieke fusietoets door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voorafgaand aan een eventuele mededingingstoets door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Ook krijgen stakeholders de mogelijkheid hun inbreng te leveren. Het hele fusietraject moet veel grondiger worden aangepakt en onderbouwd dan in het verleden.
Indien wordt besloten tot het voornemen over te gaan tot een fusie, dient de fusie gemeld te worden bij de NMa. Bij de uitoefening van het toezicht door de NMa zal ook het advies van de NZa en de IGZ betrokken worden. Overigens heeft in dit specifieke geval op dit moment nog geen fusiemelding plaatsgevonden bij de NMa.
Bent u bereid een voorlopige fusiestop van ziekenhuizen af te kondigen, totdat de fusiegolf van de afgelopen jaren is onderzocht en beoordeeld? Zo nee, hoe gaat u dan ongewenste fusies en concentratie van ziekenhuizen en ziekenhuisfuncties voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat een fusie van Refaja en de OZG niet leidt tot een verschraling van het zorgaanbod en het verdwijnen van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld nu in Zeeland gebeurt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het aan de ziekenhuizen en verzekeraars in de regio om zorg te dragen voor kwalitatief goede voorzieningen.
In het Regeerakkoord is specifieke aandacht gegeven aan een betere bereikbaarheid van de basiszorg. Naast handhaving van de huidige normen voor de bereikbaarheid van de acute zorg zal ik in maart 2011 voorstellen doen om het aanbod van zorg kleinschaliger in de buurten en dorpen te bevorderen.
De BKR-registratie en privacy |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem van 8 juni 20101 inzake de verhouding tussen de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de registratie Bureau Kredietregistratie (BKR)?
Ja. Overigens gaat het om een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem.
Bent u bekend met de Kamervragen over de gevolgen van een BKR-registratie?2
Ja. Deze Kamervragen zijn op 3 mei 2010 beantwoord.3
Is deze gerechtelijke uitspraak, waaruit blijkt dat het voor een kredietverstrekker moeilijk is om de afweging te maken tussen de privacy van de kredietnemer en de belangen van de kredietverstrekker, voor u aanleiding om het beleid ten aanzien van de BKR-registratie te wijzigen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat registratie in de BKR niet onevenredig is in verhouding tot de betalingsachterstand, zowel qua aard als qua termijn? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling zodanig aan te passen dat duidelijker wordt hoe de belangenafweging tussen privacy en de belangen van de kredietverstrekkers dient plaats te vinden? Zo ja, hoe wilt u de regeling aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen opdat wordt gegarandeerd dat kredietverstrekkers de Wbp naleven op het gebied van de waarborgen voor de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevreden over de werkwijze van de geschillencommissie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling te heroverwegen, nu steeds vaker blijkt dat het aangaan van hypotheken, het aanvragen van creditcards en bijvoorbeeld leaseovereenkomsten gedurende een reeks van jaren onmogelijk kan zijn als gevolg van registratie voor een relatief kleine betalingsachterstand?
Acht u het wenselijk dat een kredietnemer die last heeft van een registratie of door een registratie niet in aanmerking komt voor bepaalde diensten of financieringen een rechtstreeks verzoek tot verwijdering of aanpassing kan doen aan BKR? Zo ja, bent u bereid om daarvoor beleid te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van de inzet van gemeentelijke toezichthouders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer eigen handhavers, minder politie in steden» uit de Volksrant?1
Ja
Herkent u de trend dat steeds meer gemeenten eigen toezichthouders inzetten voor taken die voorheen door de politie uitgevoerd werden?
Het lokaal bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de openbare ruimte. Gemeenten kunnen daarbij zowel toezichthouders (zonder bevoegdheden) als handhavers (buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s)) inzetten. Hoewel het in gevallen kan gaan om taken die voorheen door de politie werden opgepakt, is er in het algemeen geen sprake van dat er politiële taken worden overgenomen door of overgedragen aan gemeenten.
In reactie op de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorgangster tijdens het wetgevingsoverleg Politie dd 16-11-2009 (Kamerstukken Tweede Kamer, 32 123 VII, nr. 1, dat zij met u cijfers zou delen over de inspanningen die gemeenten plegen ten aanzien van bestuurlijke toezicht en handhaving met daarbij bijzondere aandacht voor de verhouding tussen publieke en private uitvoering, heeft mijn ministerie samen met de VNG een verkenning laten uitvoeren naar deze cijfers. Begin komend jaar zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waarin ik de uitkomsten van deze verkenning nader toelicht en waarin ik zal aangeven hoe toezicht en handhaving in het algemeen en de bestuurlijke invulling daarvan in het bijzonder, verder verbeterd kan worden. In antwoord op uw vraag zal ik hier alvast enige informatie uit de verkenning gebruiken.
Binnen de verkenning waren niet voldoende gemeenten in staat om de kosten die zij maken voor toezicht en handhaving los te koppelen van andere kosten met betrekking tot veiligheid. Een betrouwbaar overzicht over de kosten is daarom op dit moment niet te bieden.
Uit deze verkenning blijkt wel dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling in de inzet voor toezicht en handhaving. Het grootste deel van de gemeenten heeft een beperkte capaciteit, tussen 1 en 5 fte, beschikbaar voor toezicht en handhaving. Grote uitschieter zijn de steden met een inwonertal boven de 250 000, deze hebben substantieel meer capaciteit beschikbaar (tussen 100 en 600 fte). In totaal zijn in bij alle gemeenten ca 4 200 bestuurlijke toezichthouders en handhavers werkzaam. In het algemeen kan gezegd worden: hoe groter de gemeente en/of hoe meer verstedelijking, des te groter de capaciteit voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte (zie onderstaande tabel). Uit de verkenning blijkt verder dat private inhuur van bestuurlijke toezichthouders en handhavers ca 7% van de totale capaciteit van gemeenten betreft. Private inhuur kan gemeente flexibiliteit bieden bij hun bestuurlijke inzet.
Gemiddeld aantal fte. 2009
<5000
5 000 – 10 000
10 000 – 20 000
20 000 – 50 000
50 000 – 100 000
100 000 – 250 000
>250 000
5 Niet stedelijk
1,00
1,14
1,63
2,40
15,00
4 Weinig stedelijk
1,00
2,08
2,41
7,00
12,00
3 Matig stedelijk
1,56
4,32
19,33
13,00
2 Sterk stedelijk
3,88
21,25
42,78
1 Zeer sterk stedelijk
1,00
18,25
54,50
370,67
Deelt u de mening dat met deze trend feitelijk de gemeentelijke politie zijn herintrede heeft gedaan?
Nee, gelet op de taken van de bestuurlijke toezichthouders en handhavers gaat een vergelijking met de voormalige gemeentepolitie niet op. Zie ook de antwoordenop vragen 9 en 10.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk nader informeren over de omvang, kosten en landelijke spreiding van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat opsporing en noodhulp niet de enige kerntaken van de politie zijn? Zo ja, hoe zou u de kerntaken van de politie definiëren? Zo nee, waarom niet?
De kerntaken van de politie zijn inderdaad breder dan alleen opsporing en noodhulp. Zoals opgenomen in artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Onder handhaving van de rechtsorde vallen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde.
Verwacht u ook dat het verschijnen van meer soorten toezichthouders voor verwarring kan zorgen over de verschillen in bevoegdheid en rol? Wilt u deze verwarring in rol helpen voorkomen door voorwaarden te stellen aan de kleding van handhavers, waardoor de onderlinge verschillen beter tot uitdrukking komen?
In de regelgeving zijn nu al waarborgen opgenomen met betrekking tot de zichtbaarheid en herkenbaarheid. Zo zijn de boa’s herkenbaar aan het insigne dat mijn ambtsvoorganger in 2007 heeft ingevoerd. Daarnaast is als eis geformuleerd dat het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar en van een toezichthouder niet mogen lijken op het uniform dat gedragen wordt door de politie of de krijgsmacht.
Met de invoering van het nieuwe boa-bestel per 1 april jl. zijn zes brede domeinen in de plaats gekomen van 115 verschillende boa-functies. Het nieuwe boa-bestel vormt de grondslag voor een – ook voor de burger – meer inzichtelijke systematiek. De boa’s van de gemeente die handhavend optreden in het domein openbare ruimte beschikken in beginsel over gelijke bevoegdheden. Veelal zal de gemeente de bevoegdheden per individuele boa willen toespitsen op de specifieke aard van de lokale problematiek en zal bij de afwegingen de herkenbaarheid voor de burger betrekken.
Om onder andere de herkenbaarheid te vergroten zal ik, ter uitvoering van de motie Brinkman (TK 32 500 VI, nr. 1, met de VNG in overleg treden om te komen tot een landelijk herkenbare uitstraling. Zoals ik verder in het begrotingsoverleg dd 25-11-2010 aan uw Kamer heb toegezegd zal ik de operationele regie over toezicht en handhaving door de politie wettelijk verankeren.
Herkent u de wens van toezichthouders om steeds vollediger uitgerust te worden met bijvoorbeeld handboeien, wapenstok, pepperspray en communicatiemiddelen? Welk beleid hanteert u op dit punt?
De maatregelen in het kader van de terugdringing van geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben er toe geleid dat er ook maatregelen zijn genomen ter bescherming van de boa tegen de agressie en geweld. Alle boa’s beschikken optioneel over de politiebevoegdheden op grond van artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.2 Daarnaast kunnen voor enkele domeinen aanvullende geweldsmiddelen worden toegekend zoals de wapenstok en pepperspray.
Daadwerkelijke toekenning van deze bevoegdheden en geweldsmiddelen geschiedt mede op advies van de betreffende Korpschef en Hoofdofficier van Justitie wanneer de noodzaak door de boa werkgever is aangetoond. Tevens dient de boa te voldoen aan alle additionele bekwaamheidseisen zoals gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). De opleiding van boa’s zal mede door bovengenoemde ontwikkelingen worden ingericht op competenties die zien op conflictbeheersing en andere handhavingvaardigheden. Het voorkomen van escalatie moet immers voorop blijven staan.
Herkent u het knelpunt dat er weinig informatieoverdracht is tussen toezichthouders en politie? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor de informatiepositie van betrokken partijen? Welke oplossingen ziet u voor dit knelpunt?
De informatie-uitwisseling tussen partijen die belast zijn met handhaving verdient verbetering. Daarom ben ik samen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de VNG aan het bekijken hoe de afstemming tussen en de informatie-uitwisseling met de diverse partijen verbeterd kan worden. In de hierboven genoemde brief zal ik hier nader op ingaan.
Is het de bedoeling van dit kabinet om de politie, door middel van nationalisering van de politie, minder in te zetten als toezichthouder? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u de uitvoering van de toezichthoudende taak en de invloed van het lokaal bestuur hierop waarborgen?
De gezagstaak van de burgemeester blijft in het nieuwe bestel onveranderd. De burgemeester blijft dus verantwoordelijk voor de openbare orde en capaciteitsinzet van de politie voor lokale taken. De lokale regie zal verder versterkt worden door het verplichten van integraal veiligheidsbeleid op basis waarvan de politie zijn lokale taken uitvoert (wetsvoorstel regierol gemeenten, TK 32459) en het versterken van de positie van de lokale driehoek (binnen de plannen voor het nieuwe politiebestel).
Bent u van mening dat het niet langer uitvoeren van taken door de politie een zorgvuldige politieke afweging vraagt, waarbij aandacht besteed moet worden aan overname door andere instanties en de aansturing? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover een standpunt van de regering te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van het niet langer uitvoeren van politietaken, de politie draagt immers geen taken over. Wel is het van belang dat we zorgvuldig omgaan met de capaciteit van de politie en de politie niet belasten met de uitvoering van taken die bij andere instanties thuishoren.
Over bijstorten in de pensioenpolis |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenstrop voor oude baas bij waardeoverdracht»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever bij vertrek van zijn werknemer soms tienduizenden euro’s moet bijstorten in de pensioenpolis bij de verplichte waardeoverdracht? Hoe vaak komt zo'n verplichte bijstorting per jaar voor?
Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar en die met uitgaande waardeoverdracht worden geconfronteerd naar een andere verzekeraar. SZW, noch DNB beschikt over gegevens hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Wel heb ik de indruk op grond van een schatting van het Verbond van Verzekeraars, dat bijbetaling kan leiden tot individuele problemen bij in potentie een omvangrijke groep bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
De bijbetalingsproblematiek zoals in de vragen geschetst, kan zich voordoen als de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken bij uitkering- en kapitaalovereenkomsten en bij premieovereenkomsten waarbij tussentijds een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht, meer bedraagt dan het tot dat moment gefinancierde deel van de aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De berekening van de overdrachtswaarde geschiedt sinds 2008 aan de hand van de marktrente (rentetermijnstructuur). Deze rente is tussen 2008 en 2011 gedaald van 4,926% naar 2,984%. Deze daling kan leiden tot bijbetaling door de oude werkgever.
Verandering van baan leidt overigens lang niet altijd tot forse bijbetalingen:
Een en ander laat echter onverlet dat het in individuele situaties kan gaan om forse bedragen en dat die situaties zich bij veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat deze verplichte nabetaling zeer belemmerend kan werken op de arbeidsmarkt en dat er snel een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van bijbetalingen voor beide werkgevers bij de verplichte waardeoverdracht van pensioenen?
Op zich zou het kunnen dat de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmarktmobiliteit tegenwerkt. Ik heb hierover geen harde gegevens. Voor het effect op de arbeidsmobiliteit is nog van belang dat doorgaans pas nadat een werknemer van baan is gewisseld en de nieuwe werkgever betrokkene heeft aangenomen, eventuele waardeoverdracht aan de orde is. Eerst dan ontstaat ook zicht op (de hoogte van) de bijbetaling. Dan heeft de wisseling van baan wel al plaatsgevonden.
Overigens is waardeoverdracht niet verplicht. Wel zijn er situaties waarin een pensioenuitvoerder op grond van de pensioenregelgeving moet meewerken als een ex-deelnemer verzoekt om waardeoverdracht. Het komt voor dat werkgevers in geval van bijbetaling, werknemers verzoeken om af te zien van hun recht op waardeoverdracht. Zo kunnen werkgevers de bijbetalingsproblematiek voorkomen. Voor werknemers hoeft het achterwege laten van waardeoverdracht – bijvoorbeeld bij middelloon- en beschikbare premieregelingen – niet financieel nadelig te zijn.
Daar waar gevraagd wordt om een oplossing voor beide werkgevers, ga ik er vanuit dat hiermee de situaties zijn bedoeld waarin sprake is van bijbetaling door de oude of de nieuwe werkgever zoals aan de orde in artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, respectievelijk artikel 19, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ik ben met de Kamer eens dat een oplossing voor beide bijbetalingsvraagstukken wenselijk is. Er zijn schrijnende situaties mogelijk bij beide kwesties. Ik zal – met de Stichting van de Arbeid en het pensioenveld – inventariseren hoe deze effecten kunnen worden weggenomen of beperkt. In de reeds voorgenomen meer fundamentele discussie over waardeoverdracht zal dit aspect separaat en met voorrang worden behandeld.
Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011, informeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie die vraagt om een einde van de bijbetalingsproblematiek en die nog steeds niet is uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of de toezichthouder inzicht in de omvang van de niet afgefinancierde verplichtingen bij Nederlandse verzekeraars?3 Zo nee, wilt u daar onderzoek naar doen?
Er is geen sprake van niet afgefinancierde verplichtingen. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen verzekeraars de pensioenverplichtingen af te financieren. De bijbetalingen zoals hier bedoeld, vinden niet hun oorzaak in onvoldoende affinanciering, maar in verschillen in rentevoeten als waardeoverdracht plaatsvindt. Het gaat dan om verschillen tussen de rentevoet die door de verzekeraar wordt gehanteerd richting de deelnemer, de rentevoet die de verzekeraar hanteert voor de bepaling van de technische voorzieningen en de rentevoet die geldt voor de berekening van de over te dragen waarde.
DNB heeft geen inzicht in de omvang van de bijbetalingen. Wat mijn ministerie betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bouwregelgeving brandveiligheid voor parkeergarages en andere grote bouwwerken |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Technisch mankement auto mogelijk oorzaak brand»1 en «Geen sprinkler in uitgebrande parkeergarage»?2
Ja.
Kent u het TNO-Efectis rapport «Onderzoek brand parkeergarage Lloydstraat Rotterdam» naar aanleiding van de brand op 1 oktober 2007?3 Kunt u aangeven of alle aanbevelingen uit dit rapport, zoals het verplichten van branddetectie in parkeergarages onder gebouwen, inmiddels zijn uitgevoerd en indien dit niet het geval is, wat hiervoor de reden is?
Ja, dit rapport ken ik. In dit rapport worden door Efectis vier aanbevelingen gedaan richting VROM (nu BZK) en BZK (nu V&J):
Bij een natuurlijk geventileerde parkeergarage gaat de brandweer uit van een binnenaanval om de brand te bestrijden. De veiligheid bij een binnenaanval is de afgelopen jaren vaker ter discussie gesteld (o.a. bij de brand van de scheepwerf in De Punt waarbij drie brandweerlieden omkwamen). Bij de brandweeropleidingen en -oefeningen wordt hier tegenwoordig meer aandacht aan geschonken.
De afgelopen jaren hebben diverse samenwerkende veiligheidsregio’s onder auspiciën van de NVBR, met een financiële bijdrage van BZK (nu V&J), brandonderzoeksteams opgestart. Deze voeren onderzoek uit bij een deel van de branden bij bouwwerken. De brand in de Haarlemse parkeergarage wordt momenteel ook in dit kader onderzocht. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn, zal ik nagaan of er consequenties zijn voor de regelgeving.
In 2008 zijn de eisen voor brandmeldinstallaties landelijk geüniformeerd in het Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit). Besloten parkeergarages onder een woongebouw dienen op basis hiervan een brandmeld-installatie te hebben.
Momenteel werk ik aan een herziening van de bouwregelgeving, waarover mijn ambtsvoorganger u heeft geïnformeerd, meest recent op 11 mei 2010 tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving (TK 28 325, nr. 126). Hierbij zal ook de regelgeving ten aanzien van brandmeldinstallaties worden herzien. Dit gebeurt in overleg met onder andere de NVBR.
Klopt het dat in Nederland volgens de huidige veiligheidsnormen er geen sprinklerplicht geldt voor garages of andere grote bouwwerken en dat dit slechts bij bouwwerken boven de zeventig meter op basis van de gemeentelijke beleidsvrijheid om gelijkwaardigheid in te vullen geadviseerd kan worden?
In de landelijke bouwregelgeving, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003, is er geen sprinklerplicht. Dit geldt voor alle soorten bouwwerken. Ten behoeve van de beheersbaarheid van brand stelt het Bouwbesluit 2003 eisen aan de maximale grootte van een brandcompartiment. Voor een nieuwe parkeergarage is dit 1000m2. Voor een parkeergarage met een groter compartiment moet de aanvrager van een bouwvergunning ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders de aan het Bouwbesluit 2003 gelijkwaardige veiligheid van dit grotere brandcompartiment aantonen. In Nederland zijn er twee gangbare gelijkwaardige oplossingen voor parkeergarages: (1) het toepassen van mechanische ventilatie zodat rook en hitte worden afgevoerd en brandweer inzet mogelijk blijft, (2) het toepassen van een automatische sprinklerinstallatie zodat een brand beperkt blijft.
Ook bij andere bouwwerken, zoals gebouwen hoger dan 70 meter, is het toepassen van een sprinkler als gelijkwaardige oplossing mogelijk.
Klopt het dat sprinklerinstallaties bij grotere compartimenten zoals in parkeergarages pas als mogelijke oplossing in beeld komen om op een gelijkwaardige wijze te voldoen aan de eis van brandcompartimentering?
Ja, zie het antwoord bij 3.
Waarom wordt in de bouwregelgeving in Nederland alleen uitgegaan van het bouwkundig beperken van de brand (door het toepassen van brandwerende compartimentscheidingen) en niet, zoals in de meeste landen gebeurt bij grotere of complexere gebouwen, uitgegaan van sprinklerinstallaties om de brand te beperken?
Omdat met het bouwkundige beperken van brand voldoende invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten van de brandveiligheidsvoorschriften in de Nederlandse bouwregelgeving. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat gebruikers een gebouw veilig moeten kunnen ontvluchten en dat de brand zodanig beheersbaar is voor de brandweer dat deze niet overslaat naar naastgelegen gebouwen of brandcompartimenten. Het wettelijk voorschrijven van (dure) sprinklerinstallaties is hierbij niet nodig. Het voorkomen van materiële schade aan gebouwen en inventaris is geen doelstelling van de bouwregelgeving. Het toepassen van sprinklers ter voorkoming van materiële schade is een private zaak, waarbij vooral verzekeraars een rol spelen.
Kunt u globaal aangeven hoe de eisen in andere Europese lidstaten zijn ten aanzien van sprinklerinstallaties voor ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken en hoe dat verschil verklaard wordt?
In de Nederlandse bouwregelgeving is er voor gekozen om zoveel mogelijk te werken met functionele doelvoorschriften, die waar mogelijk zijn uitgewerkt in prestatie-eisen, terwijl in andere Europese landen nog wordt gewerkt met middelvoorschriften. In Nederland worden niet de middelen, zoals sprinklers, voorgeschreven maar kan de markt zelf bepalen hoe voldaan wordt aan de gestelde doel- of prestatievoorschriften met betrekking tot brandveiligheid. Deze keuzevrijheid wordt door marktpartijen als een belangrijke verworvenheid gezien en leidt tot efficiëntie en innovatie.
Is het waar dat bouwkundige scheidingen bij een brand in meer gevallen niet goed functioneren dan dat sprinklerinstallaties falen?
Het in kaart brengen van de faalkansen van de diverse brandbeveiligingsvoorzieningen is één van de opgaven bij de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving. In het algemeen kan worden gesteld dat de faalkans van sprinklers laag is als sprake is een verplichte certificering en periodieke keuring. Bouwkundige scheidingen die goed zijn gebouwd en die in de gebruiksfase goed in stand worden gehouden, hebben echter ook een lage faalkans bij dikwijls lagere exploitatiekosten.
Is het waar dat de Richtlijn Brandveiligheid grote brandcompartimenten, welke thans wordt omgezet in een NEN-norm, alleen geldt voor gebouwen met een industriefunctie en dus niet voor parkeergarages?
Nee, deze richtlijn betreft de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en kan ook voor parkeergarages worden gebruikt, zij het alleen bij toepassing van een sprinklerinstallatie.
Deelt u de mening dat er daardoor onduidelijkheid is over de exacte normen voor parkeergarages en dat de feitelijke beoordeling van de brandveiligheid wordt overgelaten aan het overleg hierover tussen brandweer en gemeente met gebruik van diverse modellen?
Voor parkeergarages met kleine brandcompartimenten die voldoen aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003 is er geen onduidelijkheid. Voor grotere brandcompartimenten zijn er geen voorgeschreven normen, maar dat is inherent aan het gelijkwaardigheidsprincipe in de bouwregelgeving. De keuze voor en motivering van een bepaalde gelijkwaardige oplossing is in beginsel aan de aanvrager van een bouwvergunning. De aanvrager moet hierbij wel ten genoegen van burgemeester en wethouders aantonen dat er sprake is van een oplossing die gelijkwaardig is aan het in het Bouwbesluit 2003 beoogde veiligheidsniveau. Hoewel juridisch niet verplicht, is het in de praktijk gangbaar dat een aanvrager de gelijkwaardigheid baseert op bepaalde richtlijnen of normen. De twee belangrijkste hiervan zijn de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en de concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages». Ook gemeenten maken bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid gebruik maken van deze documenten. Een aantal gemeenten heeft hiervoor specifieke beleidsdocumenten. Een gemeente mag deze documenten echter niet generiek toepassen, maar moet, uitgaande van het Bouwbesluit 2003, bij iedere bouwaanvraag specifiek motiveren waarom een aangedragen gelijkwaardige oplossing niet voldoet.
In de praktijk vindt er veelal overleg plaats tussen de gemeente en de aanvrager vóór het indienen van de bouwvergunningaanvraag. Bij dit overleg geeft de gemeente, meestal via de brandweer, richting de aanvrager aan of zij akkoord gaat met de gekozen gelijkwaardige oplossing. Hierdoor heeft de aanvrager vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van zijn bouwplan. Hoewel in de praktijk er zodoende op gemeentelijk niveau veelal voldoende duidelijkheid is over de te hanteren richtlijnen en normen, ben ik van mening dat landelijke regelgeving ook voor grote brandcompartimenten wenselijk is. Er zijn door mij al diverse acties in gaan gezet. Zo wordt op verzoek van mij de bij vraag 8 genoemde NEN-norm voor grote brandcompartimenten opgesteld. Ook de bij vraag 14 genoemde risicogerichte regelgeving zal betrekking hebben op grote brandcompartimenten.
Is het waar dat het CFD model (Computational Fluid Dynamics), dat wordt gebruikt om rook- en hitteverspreiding in garages te simuleren, uitgaat van het brandvermogen van slechts drie auto’s die gelijktijdig in brand staan? Is dit aantal voldoende, gezien de brand in de Haarlemse garage waar zesentwintig auto’s zijn uitgebrand?
Het toepassen van CFD-berekening is niet voorgeschreven vanuit de bouwregelgeving, maar kan worden toegepast bij het toepassen van gelijkwaardige oplossingen voor grote brandcompartimenten. Voor parkeergarages wordt bij deze berekeningen uitgegaan van maximaal vier auto’s die gelijktijdig in brand staan. Dit is gebaseerd op TNO-onderzoek. Dat in Haarlem 26 auto’s zijn uitgebrand hoeft niet te betekenen dat deze allemaal gelijktijdig hebben gebrand. In het algemeen wordt een brand na 60 minuten geblust, dat is in Haarlem niet mogelijk gebleken. Hierdoor zijn veel meer auto’s uitgebrand dan gebruikelijk is bij een parkeergaragebrand. Er vindt nog onderzoek plaats naar de brand. Hieruit moet blijken waarom er geen brandweerinzet in de parkeergarage (een zogenaamde binnenaanval) kon plaats vinden.
Klopt het dat in de NVBR-richtlijn (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding) de minimale doorzoektijd bij brand in parkeergarages één uur is terwijl de bouwregelgeving uitgaat van een doorzoektijd van 30 minuten? Deelt u de mening dat aanpassing van de normen voor doorzoektijd nodig is zodat er een duidelijke norm is?
Het klopt niet dat de bouwregelgeving (Bouwbesluit 2003)) de doorzoektijd in parkeergarages in alle gevallen beperkt tot 30 minuten. De doorzoektijd is in het Bouwbesluit 2003 gewaarborgd met een eis aan de sterkte van een bouwconstructie bij brand. Een gebouw moet een redelijke tijd kunnen worden doorzocht zonder dat er gevaar is voor instorting, waarvoor in het algemeen 60 minuten wordt aangehouden. Voor gebouwen waarbij de kans gering is dat gebruikers niet tijdig zelfstandig kunnen vluchten, is deze eis beperkt tot 30 minuten voor de belangrijkste vluchtroutes. Het gaat hierbij onder andere om lage parkeergarages. Als sprake is van een parkeergarage met een groot brandcompartiment, wat veelal het geval is, kunnen gemeenten echter in het kader van de beoordeling van de gelijkwaardigheid (zie bij antwoord 3) wel gemotiveerd een algemene sterkte bij brand van 60 minuten eisen. De bij antwoord 9 genoemde concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages» gaat ook uit van een doorzoektijd van 60 minuten. Omdat deze richtlijn alleen betrekking heeft op grote brandcompartimenten is dit eveneens niet in tegenspraak met de genoemde 30 minuten eis uit het Bouwbesluit. Aanpassing van de regelgeving is daarom niet nodig.
Deelt u de mening dat parkeergarages, mede doordat deze steeds vaker geïntegreerd zijn in andere bouwwerken en (gedeeltelijk) ondergronds worden gerealiseerd, niet goed passen in de huidige functiecategorieën van het Bouwbesluit?
Nee, de systematiek van het Bouwbesluit maakt het juist mogelijk om gebouwen met meerdere gebruiksfuncties eenduidig te beoordelen. Een parkeergarage is volgens het Bouwbesluit «een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen». Deze gebruiksfunctie is binnen één gebouw goed te combineren met de andere gebruiksfuncties die het Bouwbesluit onderscheidt zoals een winkelfunctie of woonfunctie.
Bent u bekend met het feit dat in Zweden reeds enkele jaren wordt gewerkt met een risicogerichte benadering in de regelgeving waarbij in aanvulling daarop een aantal verplichte standaardoplossingen is bepaald?
In het kader van de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving is ook gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Hierbij is geconstateerd dat geen enkel land al een sluitend stelsel hiervoor heeft. Ook Zweden niet. De bouwregelgeving van Zweden bestaat uit algemene functionele doelvoorschriften. Bij het aantonen dat aan deze voorschriften wordt voldaan, wordt bij complexe en grotere bouwwerken gebruik gemaakt van zogenaamde «fire safety» berekeningen die ook in Nederland gangbaar zijn bij gelijkwaardige oplossingen. Een voorbeeld hiervan zijn de bij vraag 11 genoemde CFD-berekeningen. Voor zover bekend, zijn er in Zweden ook standaardoplossingen die kunnen worden gebruikt zodat niet voor ieder gebouw complexe en dure «fire safety» berekeningen hoeven te worden gemaakt, maar zijn deze niet verplicht.
Wat is de reden dat u verwacht dat in Nederland pas over vijf tot acht jaar een dergelijke regelgeving kan worden geïntroduceerd?4
Deze vraag is door mij eerder beantwoord als volgt (kamerstuk 32 500 XVIII, VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN, Vastgesteld 15 oktober 2010):
Risicogerichte regelgeving houdt rekening met de kans op brand, de wijze waarop een brand zich ontwikkelt en het effect van maatregelen om (de gevolgen van) een brand binnen de perken te houden. Om dit op een adequate wijze in een rekenmethode en regelgeving op te nemen is kennis nodig van het effect van preventieve maatregelen op de kans op brand, het effect van repressieve maatregelen op de ontwikkeling van brand en van het (vlucht)gedrag van mensen. Alhoewel er de afgelopen jaar veel nationaal en internationaal onderzoek gedaan is naar deze onderwerpen ontbreekt de kennis om nu al een sluitende stelsel voor te schrijven. De in de begroting genoemde 5–8 jaar is een inschatting van de tijd benodigd om ook over de andere onderwerpen voldoende kennis op te bouwen. Het is niet zo dat pas na 5–8 jaar de resultaten bruikbaar zijn. Daar waar eerder al informatie beschikbaar is zal dit worden meegenomen in regelgeving, normen en handreikingen.
Deelt u de mening dat net als bij tunnelveiligheid ook voor brandveiligheid in bouwwerken zoals parkeergarages meer standaardisatie in aanvulling op het consequent doorvoeren van een risicobenadering vereist is?
De tunnelregelgeving wordt op dit moment geëvalueerd zoals aan de Kamer is gemeld door de voormalige minister van V&W (nu I&M) in maart 2010 (TK 32 123 A , nr. 101). In de tunnelregelgeving wordt al jarenlang gewerkt met een voor tunnels specifieke risicobenadering. De uitkomsten van de evaluatie zijn wellicht nuttig voor het opstellen van een risicogerichte bouwregelgeving. De uitkomsten van deze evaluatie zullen daarom door mij in het licht hiervan worden beschouwd. Zie verder bij antwoord 16.
Bent u bereid als onderdeel van deze standaardisatie de bouwregelgeving aan te passen zodat in complexere gebouwen waar het optreden door de hulpdiensten uiterst risicovol is en in gebouwen waar mensen verblijven die minder zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken sprinklers verplicht worden?
Nee, standaardisatie in de vorm van verplichte voorzieningen zoals sprinklers is namelijk in tegenspraak met de voorziene risicogerichte bouwregelgeving. Bij een risicogerichte regelgeving wordt de eis op een hoog abstractieniveau gesteld. In ultieme vorm als een maximale kans op overlijden als gevolg van een brand in een gebouw. Een gebouw moet dan zo worden gebouwd en gebruikt dat voldaan wordt aan deze eis. Hoe en met welke voorzieningen dit gebeurt, is dan aan de eigenaar en gebruiker, en ter beoordeling van het bevoegd gezag. Bij deze risicobenadering wordt rekening gehouden met het optreden van de brandweer Als onderdeel van een risicogerichte regelgeving zal wel standaardisatie plaatsvinden van effecten en faalkansen van veel voorkomende voorzieningen zoals sprinklers. Bij het ontwerp kan dan worden uitgegaan van deze standaardwaarden. Zodoende wordt voorkomen dat bij ieder bouwplan discussie kan ontstaan met het bevoegd gezag over de aan te houden waarden.
Over een promotioneel kansspel: "Heel Nederland pint en wint" |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat iedereen die in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 een pinbetaling doet automatisch deelnemer wordt dan het kansspel «Heel Nederland pint en wint»?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee, Pin B.V. mag er niet zonder meer op vertrouwen dat uit een pinbetaling kan worden opgemaakt dat de betaler bekend was met de actie en de daarbij behorende algemene voorwaarden (de actievoorwaarden), en dat hij door te pinnen daarmee akkoord wilde gaan.
De actievoorwaarden dienen voor of bij het instemmen met deelname aan het kansspel bij een potentiële deelnemer bekend te zijn. Slechts een bepaalde gedraging (i.c. het doen van een pinbetaling) kan niet worden gezien als instemming met de actievoorwaarden.
Omdat de actie inmiddels is afgelopen, zal ik Pin B.V. op het bovenstaande wijzen en dringend verzoeken bij een toekomstig promotioneel kansspel niet uit te gaan van een automatisch deelnemerschap door het doen van een pinbetaling.
Wat is uw oordeel over de in de algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat iedereen die aan het kansspel deelneemt (dat wil zeggen iedereen die een pinbetaling doet) akkoord gaat met de actievoorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zijn rekeninghouders geïnformeerd dat zij bij een pinbetaling in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 automatisch deelnemer zullen zijn aan een kansspel? Vindt u dit afdoende?
De Nederlandse Vereniging van Banken heeft laten weten dat er zowel vóór als tijdens «de week van het pinnen» via diverse media aandacht besteed is aan deze actie. Zoals spotjes op verschillende regionale en landelijke radiozenders, advertenties in verschillende regionale en landelijke dagbladen en kranten, via google adwords en social media-websites.
Uit het antwoord op de vragen 1 en 2 volgt dat een automatisch deelnemerschap door het enkel pinnen niet past bij het aanbieden van een promotioneel kansspel, ongeacht de mate waarin en de wijze waarop daaraan ruchtbaarheid is gegeven.
Is het verzamelen en gebruiken van gegevens van rekeninghouders voor het doel van een kansspel in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals het verwerken van gegevens van rekeninghouders voor een kansspel, geldt in het algemeen het volgende. Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien hiervoor een grondslag bestaat. De wet noemt als grondslag onder andere de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene (degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, in dit geval de rekeninghouder) en de situatie waarin de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is.
Of gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hierbij komt dat artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen verwerkt op een manier die strijdig is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het tweede lid van artikel 9 Wbp bevat een aantal – niet limitatieve – criteria voor de beoordeling of verwerking in een bepaalde situatie al dan niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. Bij toestemming als grondslag geldt overigens onder andere dat de toestemming in vrijheid moet zijn gegeven, specifiek moet zijn en gebaseerd moet zijn op voldoende informatie.
Voor het verwerken van gegevens gelden in aanvulling hierop verschillende eisen en belangen die mee gewogen moeten worden bij de beoordeling of sprake is van overeenstemming met de Wbp.
Het ligt niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval aan al de eisen voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens is voldaan. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met de handhaving van de Wbp. Het College beschikt over de bevoegdheden om handhavend op te treden indien zij dit nodig acht.
Hoeveel pinbetalingen vonden er in 2009 plaats in de periode van 1 tot en met 7 november en wat is op basis daarvan (bij benadering) de kans om te winnen voor deelnemers aan het kansspel «Heel Nederland pint en wint», nu er 168 prijzen beschikbaar zijn? Vindt u de kans om te winnen zodanig groot dat hiermee de slogan «Heel Nederland pint en wint» wordt gerechtvaardigd?
Volgens informatie van de NVB hebben er in november 2009 ruim 160 miljoen transacties plaatsgevonden, wat op weekbasis neerkomt op ongeveer 40 miljoen transacties.
Of de winkans zodanig groot is dat de slogan «Heel Nederland pint en wint» gerechtvaardigd is, is aan de Reclame Code Commissie (RCC) of uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen.
Over gevechten in Uruzgan in september en oktober 2007 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het Wikileaks-document over Afghanistan1 over een groot gevecht op 1 oktober 2007 in de buurt van Deh Rawod, waarbij 60 doden onder de Taliban zijn gemeld door de Amerikaanse militairen?1
Welke informatie hebt u over het aantal slachtoffers dat in dat gevecht is gevallen? Waarom hebt u dat cijfer nooit bekend gemaakt aan de Kamer?2
In antwoorden op Kamervragen (vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 272, 273) is gemeld dat de situatie rond Deh Rawod in september 2007 aanzienlijk was verslechterd. Ook is indertijd in de periodieke stand van zaken brieven en Weekoverzicht Defensie-operaties melding gemaakt van de instabiele situatie rondom Deh Rawod. In september 2007 zagen ISAF en het Afghaanse leger zich genoodzaakt diverse tegenacties uit te voeren om de opmars van vijandelijke strijders te stuiten. Eind september en begin oktober 2007 zijn Nederlandse eenheden en eenheden van andere landen meerdere malen in gevecht geraakt. Deze gevechten hebben onder meer plaatsgevonden bij Chora en Deh Rawod, en in de omgeving van de patrouillebasis Poentjak. Daarbij is op diverse momenten luchtsteun geleverd door zowel Nederlandse eenheden als eenheden van andere landen. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit veiligheidsoverwegingen niet vermeld.
Bij gevechten op 25 en 26 september 2007, waar geen Nederlandse eenheden bij betrokken waren, zijn waarschijnlijk enkele tientallen burgerslachtoffers gevallen. U bent hierover geïnformeerd (vergaderjaar 2007–2008, Kamerstuk 27 952 nr. 852).
Op 1 oktober hebben gevechten plaatsgevonden nadat een Nederlandse eenheid ten zuiden van Deh Rawod vijandelijke strijders had waargenomen. Tijdens het vuurgevecht dat volgde is luchtsteun geleverd door een Nederlandse F16, Apachehelikopters en vuursteun door de Nederlandse artillerie-eenheid. Tijdens deze gevechten is een aanzienlijk aantal vijandelijke strijders omgekomen. Gezien de geldende eisen van zorgvuldigheid doet Defensie geen mededelingen over schattingen en over onbevestigde berichten met betrekking tot aantallen omgekomen vijandelijke strijders. Het aantal van 60 vijandelijke strijders dat door Wikileaks naar buiten is gebracht, is afkomstig uit een eerste schatting; vanwege de veiligheidsomstandigheden waarin toen moest worden opgetreden kunnen precieze aantallen niet worden bevestigd. Volgens de beschikbare informatie zijn er geen burgerslachtoffers gevallen tijdens het gevecht van 1 oktober 2007.
Zijn bij dit gevecht ook Nederlandse grondtroepen ingezet? Zo ja, welke eenheden waren dat en om hoeveel personen ging het? Welke bondgenootschappelijk eenheden werden daarbij ook ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een precies overzicht geven van alle gevechten die bedoeld worden met de beschrijving in het weekoverzicht van 4 oktober 2007?3 Kunt u daarbij per geval melden welke zowel Nederlandse als bondgenootschappelijke eenheden hierbij betrokken waren en welk materieel ingezet is en hoeveel slachtoffers daarbij, in de afzonderlijke gevechten, zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de officiële mededeling aan de Kamer niet is op te maken dat op 1 oktober 2007 een groot gevecht in de omgeving van Dew Rawod heeft plaats gehad? Indien nee, waarom niet? Deelt u de mening dat uw informatievoorziening tekort schiet om een goed beeld en derhalve goede parlementaire controle mogelijk te maken? Bent u bereid uw voorlichtingsbeleid aan te passen zodat deze gegevens wel direct bekend worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is de ernstig verslechterde situatie bij Deh Rawod bij herhaling gemeld. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit operationele- en veiligheidsoverwegingen niet openbaar gemaakt. De basis van het communicatiebeleid van Defensie, zoals ook verwoord in het «Communicatieplan ISAF Stage III Uruzgan», geeft uiting aan de transparantie die Defensie betracht bij de berichtgeving over operaties. Deze transparantie blijkt uit de periodieke stand van zakenbrieven die aan het parlement zijn gestuurd, incidentele Kamerbrieven, bezoeken van parlementsleden aan het operatiegebied, het Weekoverzicht Defensie-operaties dat wekelijks op de website van Defensie wordt geplaatst, aanvullende berichtgeving op de website van Defensie, persbriefings, persberichten en door berichtgeving van een groot aantal embedded journalisten. De enige beperking die aan deze embedded journalisten is opgelegd, is dat publicaties de veiligheid van operaties en de persoonlijke veiligheid van troepen, journalisten en Afghanen niet in gevaar brengen. Journalisten kunnen ook unembedded, dus buiten Defensie om, naar Afghanistan afreizen. Ter plaatse kunnen zij zich dan eventueel tijdelijk als embeddedjournalist bij de Nederlandse troepen aansluiten. Ook in de genoemde periode zijn journalisten mee geweest op patrouilles in de omgeving en zij hebben de situatie onafhankelijk kunnen observeren. Defensie is voornemens deze transparantie op deze wijze te continueren in toekomstige operaties.
Doorgifte van seriennummers van navigatiesystemen na diefstal |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autokrakers stelen graag uit Volkswagen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet Politiegegevens de politie verbiedt om na aangifte van diefstal van navigatiesystemen het serienummer aan de fabrikant door te geven? Zo ja, kunt u de redenen hiervoor aangeven?
Nee, de Wet Politiegegevens verzet zich niet tegen doorgifte van serienummers van navigatiesystemen aan de fabrikant. Het recht op bescherming van de persoonlijke levensfeer is hier niet in het geding. De fabrikant beschikt immers al over de serienummers en de daaraan gekoppelde NAW-gegevens. Naar mijn mening ligt het primair op de weg van de aangever zelf het om serienummer van het navigatiesysteem aan de fabrikant door te geven om zodoende te bewerkstelligen dat het onmogelijk wordt gemaakt het gestolen apparaat in te bouwen in een andere auto.
Is het waar dat in de rest van Europa wel doorgifte van serienummers van gesloten navigatiesystemen aan de fabrikant plaatsvindt? Weet u of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd?
Voor zover mij bekend is er alleen in Duitsland sprake van dat de politie stelselmatig diefstal van navigatiesystemen aan bepaalde autofabrikanten doorgeeft. In geval van diefstal van navigatiesystemen uit een BMW, Mercedes of een voertuig van de VAG-groep geeft de politie het kenteken van het voertuig (en dus niet de serienummers van gestolen navigatiesystemen!) door aan de bewuste autofabrikant. Het is mij niet bekend of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd.
Bent u in navolging van andere Europese landen bereid de Wet Politiegegevens in deze te wijzigen?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is wijziging van de Wet Politiegegevens niet noodzakelijk om doorgifte van serienummers van navigatieapparatuur mogelijk te maken.
Is het waar dat diefstal van navigatiesystemen geen prioriteit heeft voor de politie? Wat gaat u ondernemen opdat diefstal van navigatiesystemen wel hogere prioriteit geniet?
Diefstal van navigatiesystemen is een vorm van auto-inbraak. Auto-inbraak betreft zowel diefstal van losse items die in de auto worden achtergelaten («diefstal uit auto») alsook de vaste componenten of ingebouwde accessoires van de auto (airbags, vaste navigatieapparatuur, etc. zogenaamd «diefstal vanaf auto»). Dit onderscheid is van belang omdat ook het type inbreker verschilt. Diefstal uit auto’s betreft veelal (verslaafde) veelplegers die wijkgebonden opereren. Diefstal vanaf auto’s waaronder begrepen diefstal van navigatiesystemen, komt vaak voor rekening van wat wel wordt genoemd mobiel banditisme. Min of meer georganiseerde criminaliteit die gepleegd wordt door rondtrekkende groeperingen. Beide categorieën auto-inbrekers vergen een eigen aanpak in zowel preventieve als repressieve zin.
Op dit moment voert het Korps Landelijke Politie Diensten een analyse uit op de meer georganiseerde vormen van auto-inbraak. Op grond daarvan kan besloten worden een opsporingsonderzoek te starten dat vanwege de (inter)nationale aspecten het meest geëigend is voor een bovenregionaal rechercheteam.
Overigens ben ik van mening dat waar het specifiek om preventie van diefstal van navigatiesystemen gaat de autofabrikanten een grote verantwoordelijkheid dragen. Het is nu nog te gemakkelijk om een systeem in zijn geheel en zonder schade uit een voertuig te halen en te hergebruiken in een ander voertuig. Ook op het vlak van preventie valt er dus nog veel te winnen.
De stichting Aanpak voertuigcriminaliteit – die ook in het bewuste krantenartikel in Trouw van 22 oktober 2010 wordt genoemd en waarin een tiental publiek private partijen samenwerkt waaronder ook de politie, en het openbaar ministerie – heeft recentelijk voorstellen gedaan voor een integrale aanpak van auto-inbraak. Ik ga bezien in hoeverre de uitvoering van deze voorstellen wenselijk en mogelijk is.
Het dreigement van de NMa aan samenwerkende thuiszorgorganisaties |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het dreigement van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan thuiszorgorganisaties over afspraken over marktverdeling, prijsafspraken en gerommel met aanbestedingen, alsmede de boetes voor verschillende thuiszorgorganisaties?1
Wij hebben kennis genomen van de recentelijk door de NMa oplegde boetes aan een viertal thuiszorgorganisaties, alsook vijf besluiten op bezwaar van reeds in 2008 opgelegde boetes. Tevens hebben wij kennis genomen van het bericht dat de NMa met raden van toezicht van thuiszorgorganisaties in gesprek zal gaan om hen te wijzen op het belang van naleving van de Mededingingswet, zodat onderlinge prijsafspraken, het verdelen van markten of cliënten en het vervalsen van aanbestedingen worden voorkomen.2 Dit is evenwel niet op te vatten als een dreigement en wordt ook niet als zodanig ervaren blijkens de contacten die de NMa reeds met verscheidene thuiszorgorganisaties heeft gehad rondom het inplannen van gesprekken met raden van toezicht.
Bent u van mening dat de thuiszorg een sector is die rommelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa constateert in haar persbericht dat thuiszorgorganisaties moeite hebben met het vinden van een balans tussen concurreren en het aangaan van ketensamenwerking. Tegen die achtergrond wil de NMa bereiken dat raden van toezicht actief toezien op de naleving van de Mededingingswet. Zoals bij vraag 1 aangegeven benadert de NMa derhalve raden van toezicht actief om dat te bereiken. Wij ondersteunen deze opstelling van de NMa.
Niettemin is gebleken dat de NMa in de sector verschillende onregelmatigheden heeft aangetroffen die dermate ernstig waren dat de NMa het noodzakelijk achtte om boetes op te leggen aan een negental thuiszorgorganisaties.
Erkent u dat de NMa een belangrijke taak heeft bij het opsporen van grote fraudes, zoals in de bouw en/of telefonie? Bent u van mening dat de zorg onder de fraudeprioriteit valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft een belangrijke taak bij het opsporen van grote fraudes, daar waar het overtredingen van de Mededingingswet betreft. De NMa bepaalt, na een uitgebreide consultatie, zelf haar prioriteiten en aandachtsvelden. De afgelopen jaren is de zorgsector steeds een aandachtsveld geweest. Het is van belang dat waar wet- en regelgeving vormen van vraagsturing in de zorg mogelijk maakt, de NMa met haar toezicht op naleving van de Mededingingswet de onderlinge onderscheidingsruimte van aanbieders en keuzevrijheid van patiënten beschermt.
Kunt u uitleggen hoe het toezicht van de NMa moet worden beoordeeld naar aanleiding van de waarschuwing aan de sector?2 Heeft zij dit overlegd met de andere toezichthouders in de zorg?
De NMa is verantwoordelijk voor het algemene mededingingstoezicht in alle sectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de NMa exclusief bevoegd om toezicht te houden op het kartelverbod. In het kader van dit toezicht binnen de thuiszorgsector, heeft de NMa aangekondigd met raden van toezicht van verschillende thuiszorgorganisaties in gesprek te willen gaan. Deze gesprekken worden vooraf ingepland in overleg met de betreffende thuiszorgorganisaties.
De NMa pleit ervoor dat elke thuiszorgorganisatie een complianceregeling invoert. Zo’n regeling helpt thuisorganisaties te voorkomen dat mensen binnen de organisatie zich schuldig maken aan overtredingen van de Mededingingswet. De NMa ziet hierbij een belangrijke rol voor raden van toezicht om de besturen te wijzen op het belang van een complianceregeling zodat medewerkers weten wat wel en niet kan.
Is het waar dat een zorgkantoor door de andere toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verplicht wordt meerdere aanbieders te contracteren, om zo de marktwerking in de thuiszorg «te organiseren»?
De NZa beoordeelt jaarlijks de zorgkantoren op de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een van de aandachtsvelden is het zorginkoopbeleid van zorgkantoren. Toetsingscriteria zijn daarbij: het contracteerbeleid, de doelmatige zorglevering, alsook innovatie en kwaliteit van zorgverlening. De NZa toetst onder andere of zorgkantoren zorgaanbieders, die vergelijkbare producten aanbieden, op een gelijke en objectieve manier behandelen. Tevens moeten zorgkantoren in het contracteerbeleid duidelijk opnemen welke coulance zij eventueel hanteren in hun beoordeling van nieuwe aanbieders. Een instrument om de doelmatigheid te bevorderen is het contracteren van meerdere aanbieders. Door nieuwe aanbieders een eerlijke kans te geven wordt tevens de keuzevrijheid van cliënten bevorderd. Om dit mogelijk te maken moeten zorgkantoren de procedure voor het contracteerproces en het contracteerbeleid tijdig kenbaar maken aan alle (potentiële) zorgaanbieders.
In het Algemeen rapport Uitvoering AWBZ 2009 besteedt de NZa ruim aandacht aan het functioneren van de zorgkantoren op het gebied van zorginkoop. In deze rapportage geeft de NZa naast het oordeel over het functioneren ook aan welke verbeterpunten er nog resteren. Hiermee wil de NZa bereiken dat zorgkantoren hun taken op een kwalitatief steeds hoger niveau uitvoeren.
Is het tevens waar dat de NZa ook de tarieven voor de thuiszorghandelingen heeft vastgesteld?
De NZa stelt maximumtarieven vast voor de thuiszorgprestaties die in het kader van de AWBZ worden vergoed. Sinds 2007 geldt dit evenwel niet meer voor thuiszorgprestaties in het kader van de huishoudelijke verzorging, omdat deze zijn overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), uitgevoerd door gemeenten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er onderhandeld moet worden over de prijzen, terwijl de NZa de tarieven heeft vastgesteld?
Zoals aangegeven bij vraag 6, stelt de NZa maximumtarieven vast. Een maximumtarief geeft het plafond aan en biedt de mogelijkheid om in de onderhandelingen lager uit te komen. In het kader van een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het aan de zorgkantoren om de tarieven vast te stellen die uiteindelijk worden vergoed. Veel zorgkantoren starten de onderhandelingen met een basistarief onder het maximumtarief waarbij aanbieders een opslag tot aan het maximumtarief kunnen krijgen indien zij ervoor kiezen extra kwaliteit te leveren.
Kunt u uitleggen hoe deze wijze van de zorg organiseren, door het zorgkantoor, de NZa en NMa, bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg voor mensen die thuiszorg nodig hebben?
De wijze van organiseren van zorg bevat prikkels die ervoor moeten zorgen dat de cliënt waar voor zijn premiegeld krijgt. Het zorgkantoor koopt daartoe zorg in met de best haalbare prijs-kwaliteitverhouding en houdt op die manier de aanbieders van zorg scherp. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de AWBZ toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren. De NMa voorkomt op grond van de Mededingingswet dat door mededingingsbeperkende afspraken de prijs en/of kwaliteit onder druk komt te staan omdat dergelijke afspraken de bewust ingebrachte prikkels uitschakelen.
Bent u gelukkig met de miljoenen euro’s boete die is uitgedeeld aan thuiszorginstellingen door de NMa? Bent u van mening dat dit een goede besteding is van zorggelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat deze boetes – en indien tegen de boetes in beroep wordt gegaan de daarmee gepaard gaande rechtszaken – geen doelmatige besteding van zorggelden zijn. De boetes zijn echter het directe gevolg van duidelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze wet is van wezenlijk belang voor het waarborgen van de in de zorgsector geïntroduceerde vraagsturing en keuzevrijheid voor de patiënt. Het opleggen van boetes leidt ertoe dat zorgaanbieders een prikkel hebben om de Mededingingswet na te leven en keuzevrijheid voor patiënten nu en op langere termijn te borgen. Omgekeerd zou het volledig zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om eigenhandig de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit zal ten koste gaan van een structurele verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorgsector en is daarmee niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. Aanvullend willen we nog opmerken dat bij het bepalen van de hoogte van de boetes door de NMa zowel gekeken is naar de hoogte van de omzet als naar de draagkracht van de betrokken instellingen. De boetes brengen derhalve de continuïteit van zorg niet in gevaar.
Bent u van mening dat de NMa het gezondheidszorgbelang dient met het uitdelen van boetes? Zo ja, hoe legt u dat uit? Zo nee, wilt u de NMa verzoeken te stoppen met boetes uitdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het boetegeld weer terecht moet komen bij de zorg? Zo ja, wilt u dat regelen en daarover de Kamer informeren? Zo nee, hoe legt u uit dat premiegelden via een omweg niet bij de zorg terecht komen?
In de Mededingingswet is bepaald dat boetes van de NMa de Staatskas invloeien. Ook bestuurlijke boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Voorts hebben verschillende betrokken thuiszorgaanbieders aangegeven dat de boetes niet ten koste zullen gaan van de patiënt of de kwaliteit van de zorg, maar uit de reserves gefinancierd zullen worden. Wij zien dan ook geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
In dit kader is ten slotte van belang dat in mei van dit jaar de leden van de grootste branchevereniging van zorgaanbieders, ActiZ, een door de NMa voorgestelde sectorbrede schikkingsregeling voor mededingingsovertredingen – de zogenoemde regeling alternatieve afdoening – hebben afgewezen. Hierbij zou een programma worden gestart met een onafhankelijke commissie, waarbinnen thuiszorgaanbieders mededingingsbeperkende afspraken vrijwillig konden melden en beoogd werd herhaling in de toekomst te voorkomen. De commissie zou op grond van de ernst en duur van de gemelde afspraken per onderneming een schikkingsom vaststellen, af te dragen aan een apart fonds. Het geld uit dat fonds zou uitsluitend bestemd zijn voor innovatieve zorgprojecten die direct ten goede zouden komen aan de cliënt.
Een belangrijk aanvullend aspect van deze regeling was dat zorgaanbieders niet in beroep zouden gaan tegen het schikkingsoordeel van de commissie. Aangezien ook de NMa geen opvolging meer zou geven aan bij de commissie aangemelde afspraken, zou de regeling aldus langslepende en kostbare juridische procedures voorkomen. Vooraf was bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer ter hand zou nemen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de nu vastgestelde boetes.
Bent u er gelukkig mee dat de thuiszorgbranche en de NMa recht tegenover elkaar staan, met als resultaat rechtszaken?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij kunnen ons niet vinden in het beeld dat de NMa en de thuiszorgbranche recht tegenover elkaar staan. Een groot deel van de sector is zich inmiddels bewust van het belang van naleving van de Mededingingswet. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de leden van ActiZ zich hebben uitgesproken ten faveure van het tot stand brengen van een zogenoemd «compliance programma» om naleving van de Mededingingswet binnen de sector te bewerkstelligen en voor de toekomst te waarborgen.
De thuiszorgbranche verschilt met name van mening met de NMa over de manier waarop met overtredingen van de Mededingingswet uit het verleden moet worden omgegaan. Zoals bij vraag 11 is aangegeven heeft de meerderheid van de ActiZ leden zich uitgesproken tegen de handreiking die de NMa de sector op dit punt heeft gedaan. Dat er nu sprake zal zijn van rechtszaken is een logisch gevolg op het afwijzen van deze regeling. Zoals al aangegeven bij vraag 11, was immers vooraf bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer op zou pakken.
Vindt u het bijdragen aan de effectiviteit van de zorgsector en met name de doelmatige besteding van gelden, dat er rechtszaken moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe draagt de bemoeienis van de NMa bij aan de wens de bureaucratie in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa legt geen administratieve verplichtingen op aan zorgaanbieders, noch vraagt zij (periodieke) rapportages. De NMa is, als het ware, bureaucratieneutraal. Wel is het van belang dat zorgaanbieders op de hoogte zijn van, en handelen naar, alle op hen van toepassing zijnde regelgeving. In dat kader passen bijvoorbeeld de Richtsnoeren Zorg van de NMa, die zorgaanbieders daarbij ondersteunen, als ook de aangekondigde gesprekken met de raden van toezicht van thuiszorgorganisaties.
Kunt u uitleggen hoe u kleinschalige thuiszorg tot stand wilt brengen, zonder dat er afspraken over aanbod worden gedaan?4
Zorgkantoren kunnen het element kleinschaligheid in hun inkoopbeleid meenemen. Vervolgens kunnen zij meer zorg inkopen bij organisaties die hun zorgverlening kleinschalig hebben ingericht. Buurtzorg is een voorbeeld van een kleine thuiszorgorganisatie die groot geworden is door eigenstandig te groeien.
Bent u van mening dat er voor kleinschalig thuiszorg meerdere buurt- of wijkgerichte teams zich moeten «aanbieden»? Zo ja, kunt u uitleggen wat hier efficiënt aan is? Zo nee, wat gaat u doen met de bemoeienis van de NMa met de thuiszorg?
Vanuit het oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is het zinvol dat ook voor kleinschalige thuiszorg meerdere organisaties zich gaan aanbieden. Dit voorkomt dat een lokaal monopolie ontstaat waarin cliënten niets meer te kiezen hebben. Keuzevrijheid is van belang voor het behoud van onderscheidingsprikkels, wat positieve gevolgen heeft voor de prijs en de kwaliteit.