Opslag biometrische gegevens |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Onderzoek naar dataopslag»?1
Ja.
Wat is de reactie van u op dit bericht?
Ik ben nog niet benaderd door de Europese Commissie. Ik wacht af wat de Commissie van plan is te onderzoeken. Op de uitkomsten hiervan loop ik niet vooruit.
Bent u al benaderd door de Europese Commissie om opheldering te geven over de Nederlandse paspoortwet en het gebruik van biometrische gegevens bij het opsporen van criminelen en van strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid af te zien van het opzetten van een centrale database met een daaraan gekoppelde opsporingsfunctie als blijkt dat de Europese Commissie dit in strijd acht met de Europese regelgeving inzake bescherming persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Studenten die geweigerd worden voor een opleiding met numerus fixus vanwege financiële risico's voor de onderwijsinstellingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen over gevallen waarbij studenten, na een tijdelijke andere studie door uitloting, geweigerd worden bij bepaalde universiteiten voor een hernieuwde inlotingsprocedure als gevolg van financiële risico’s voor de instelling door de potentiële verlengde studietermijn van de student?
Dergelijke signalen hebben mij niet bereikt.
Hoe beoordeelt u deze signalen of deze beschreven situatie?
Als die signalen wijzen op een weigering tot een hernieuwde inlotingsprocedure ten aanzien van een persoon die daarop een wettelijk recht heeft, dan is dat in strijd met de wet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat universiteiten preventief studenten gaan weigeren voor een opleiding of inlotingsprocedure wanneer de student vanuit de aanstaande langstudeerdersregeling een langere studietermijn dan nominaal heeft opgelopen door een (tijdelijke) andere studie?
De wet biedt geen mogelijkheid tot preventieve weigering voor een opleiding of inlotingsprocedure die uitsluitend is ingegeven door de verwachting dat de student een langere studietermijn dan nominaal zal hebben als gevolg van een eerdere (tijdelijk) andere studie.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre deze signalen in de praktijk voorkomen bij hoger onderwijsinstellingen en hier desgewenst tegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor het Onderwijs heeft onder meer de taak toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving in het hoger onderwijs. Als mij van die kant signalen als bedoeld bereiken, zal ik daar op passende wijze op reageren.
Fraude op de Hogeschool Zwolle |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten van fraude met het eenvoudig vervalsen van studiepassen en het maken van tentamens en toetsen op de Hogeschool Windesheim in Zwolle?1
In de berichtgeving van de Telegraaf wordt gesuggereerd dat het om een experiment ging van een aantal studenten. Zij zouden op deze manier hebben willen aantonen dat tentamenfraude redelijk eenvoudig is. De desbetreffende hogeschool heeft echter niet kunnen achterhalen om welke studenten het gaat en welke tentamens het betrof. De hogeschool heeft ook aangegeven dat er geen gebruik is gemaakt van de klokkenluidersregeling om de misstanden aan de kaak te stellen.
In hoeverre wordt er op meer onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van dit soort pasjessystemen?
Instellingen hanteren verschillende systemen voor identiteitscontrole bij examens en tentamens. Bij Hogeschool Windesheim diende de surveillant bij aanvang van de tentamens bij de student te verifiëren dat hij gerechtigd was aan het tentamen deel te nemen aan de hand van de geparafeerde presentielijst, een bewijs van inschrijving en de collegekaart. Inmiddels moeten de studenten van Windesheim ook nog een identiteitsbewijs laten zien. Het is mij niet bekend of andere instellingen met hetzelfde systeem als Hogeschool Windesheim werken.
Wordt er naar uw oordeel voldoende toegezien op een adequate beveiliging van dit soort passen en verificatie? Hoe vindt die plaats?
De verificatie van de identiteit van de tentamenkandidaat en dus ook de wijze waarop dat geschiedt, behoort tot de verantwoordelijkheid van de instelling. Hogeschool Windesheim heeft deze verantwoordelijkheid ook genomen blijkens de hiervoor vermelde maatregelen. Overigens zijn er mogelijkheden om de fraude achteraf hard aan te pakken. Binnen de hogeschool kan de frauderende student het recht om tentamen af te leggen tijdelijk ontnomen worden. De student kan ook blijvend van de opleiding worden verwijderd. Daarnaast kan de instelling aangifte doen van een strafbaar feit aangezien een dergelijke vorm van fraude (identiteitsfraude) en medeplichtigheid daaraan strafrechtelijk vervolgbaar zijn.
Bezitten onderwijsinstellingen voldoende expertise op dit punt? Hoe wilt u deze expertise bevorderen?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Ik ga ervan uit dat de berichtgeving over de identiteitsfraude de instellingen voldoende aanleiding heeft gegeven het beveiligingssysteem met betrekking tot de identiteit nog eens door te lichten.
De bezuiniging op het hoger onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uw uitspraak onderbouwen dat de bezuiniging op het hoger onderwijs in de vorm van de bezuiniging op hogescholen en universiteiten en een boete voor studenten ook een investeringsmaatregel voor het hoger onderwijs betreft?1
Ik heb tijdens het overleg over het onderdeel hoger onderwijs en wetenschap van de begroting van het ministerie van OCW (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 73 aangegeven dat er sprake is van een «kleine» min van € 10 miljoen als je in 2015 de plussen en minnen voor het hoger onderwijs bij elkaar optelt. Hierbij ben ik uitgegaan van het totaalpakket van maatregelen in het regeerakkoord. Zowel de maatregelen die consequenties hebben voor de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs als de maatregelen die betrekking hebben op de studenten maken hiervan deel uit.
Een deel van de maatregelen betreft reserveringen voor de ontwikkeling van de studentenaantallen (het zgn. ramingsrisico). De omvang van deze ontwikkeling en daarmee de omvang van de reservering is nu nog niet bekend. Ik kom hierop terug bij de Voorjaarsnota.
Daarnaast moet nog invulling worden gegeven aan een onderwijsbrede subsidietaakstelling. U wordt hierover in maart nader geïnformeerd. Deze twee zaken zullen van invloed zijn op het totaalbeeld.
Ik wil benadrukken dat de Onderwijsbegroting in haar geheel niet meeloopt in de € 18 miljard aan bezuinigingen in het regeerakkoord. Het kabinet kiest ervoor kwaliteit en rendement van het hoger onderwijs te verbeteren en daarvoor te investeren. Om dit te realiseren is een aantal ombuigingen noodzakelijk.
In het hoger onderwijs is voor de kwaliteitsimpuls een bedrag beschikbaar van € 50 miljoen in 2012, oplopend tot € 230 miljoen in 2015. In de daaropvolgende jaren zal dit verder oplopen tot € 300 miljoen structureel. Als ik kijk naar het saldo van bezuinigingen en intensiveringen die betrekking hebben op de instellingen voor hoger onderwijs en ik verder rekening houd met bovenstaande onzekerheden, dan hebben de instellingen in 2012 en 2013 minder financiële middelen ter beschikking. In 2014 verandert dit beeld. Vanaf 2016 vinden in het hoger onderwijs substantiële investeringen plaats. Ik ben van mening dat de bezuiniging op de instellingen voor hoger onderwijs en de invoering van extra collegegeld voor de langstudeerders (€ 3 000) uiteindelijk een investering in de kwaliteit van het hoger onderwijs betekent.
De onderwijsinstellingen staan voor de opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen door de aanbevelingen in het rapport van de commissie Veerman uit te voeren. De kabinetsreactie op dit rapport is u onlangs toegezonden. Het zal de instellingen de ruimte bieden om te komen tot meer maatwerk en differentiatie. Waar nodig zal ik daarvoor de regelgeving aanpassen.
Hoeveel geld gaat er per saldo volgens u extra naar het hoger onderwijs?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Het onderzoeken van de effecten van geweld op hulpverleners |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politieverdriet», waarin wordt gesproken over post traumatische stressstoornis (PTSS) bij politiemensen?1
Ja.
Herinnert u zich het verzoek, gedaan tijdens het interpellatiedebat van 25 januari 2011, om een onderzoek naar de effecten van geweld tegen hulpverleners te ondersteunen?
Tijdens het interpellatiedebat van 25 januari is dit inderdaad verzocht. De minister van Veiligheid en Justitie heeft toen aangegeven dat hij dit onderwerp zeer belangrijk vindt en dat het valt onder het programma Veilige Publieke Taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij heeft toegezegd dat hier naar gekeken zal worden.
Bent u voornemens om niet alleen bij de politie maar voor alle hulpverleners een onderzoek naar de aard, omvang en gevolgen van PTSS te laten uitvoeren?
Voor de politiesector wordt in het kader van het «Landelijk programma versterking professionele weerbaarheid» fundamenteel onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de problematiek van PTSS bij de politie en wat er nodig is om dit op korte en langere termijn effectief aan te pakken. De kennis uit onderzoek en praktijk komt te goede van de praktijk en het politieonderwijs.
Voor een multidisciplinaire aanpak is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de «Richtlijn voor psychosociale zorg aan geüniformeerde hulpverleners» ontwikkeld.2 De huidige inzichten uit wetenschappelijk onderzoek zijn in de richtlijn beschreven. Er is al een grote hoeveelheid onderzoek beschikbaar rond het onderwerp PTSS. Niet alleen bij de politie, maar ook over andere geüniformeerde hulpverleners, zoals brandweer, ambulancezorg Nederland, defensie en reddingswerk.
Daarnaast wordt in het jaarlijkse overzicht van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), aandacht besteedt aan de aard en omvang van PTSS. In 2010 schrijft het NCvB dat PTSS als beroepsziekte onder andere voorkomt bij personeel van hulpdiensten (politie, brandweer en ambulancepersoneel) bij personeel uit de publieke sector (bijvoorbeeld baliemedewerkers of veiligheidsemployees) en in de gezondheidszorg. Het NCvB noemt in 2006 66 door artsen gerapporteerde gevallen van PTSS en in 2009 108 gevallen. De toename wordt deels verklaard door de feitelijke toename van PTSS, anderzijds door het feit dat steeds meer artsen PTSS melden doordat inzichten rond PTSS beter bekend zijn geworden.
Tot slot zal het programma Veilige Publieke Taak van mijn ministerie de gevolgen van agressie en geweld, waaronder PTSS, voor alle overheidssectoren in haar monitoring meenemen. Deze monitoring, het voor de richtlijn verzamelde onderzoek en het onderzoek door het NCvB voorzien ruimschoots in de informatiebehoefte waardoor een extra onderzoek op dit moment niet noodzakelijk is.
Deelt u de opvatting dat de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS een duidelijke invulling en structurele verankering behoeft? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Voor de politiesector wordt in samenwerking met de RKC, Politieacademie en politie-vakbonden gewerkt aan de inrichting van een landelijk programma versterking professionele weerbaarheid. Het doel van dit programma is versterking van de fysieke, mentale en morele weerbaarheid van politieambtenaren. Hierbij zal ondermeer ingezet worden op het voorkomen, vroegtijdig signaleren en aanpakken van mentale problemen bij politieambtenaren – waaronder PTSS.
In het algemeen is de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS primair de verantwoordelijkheid van de werkgever. De Arbowet verplicht werkgevers tot het voeren van een preventief agressie en geweld beleid. Deze onderwerpen zijn onderdeel van het bredere thema Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA) waarvoor de werkgever een beleid in zijn organisatie moet opstellen. De door de werkgevers en werknemers gekozen methoden en maatregelen in een bepaalde sector of branche worden vastgelegd in een arbocatalogus die voor marginale toetsing aan de Arbeidsinspectie wordt voorgelegd. Dit maakt maatwerk mogelijk en vergroot het draagvlak.
Ook door de in vraag 3 genoemde richtlijn voor psychosociale zorg aan geüniformeerde hulpverleners zal er meer eenduidigheid in de ondersteuning ontstaan. Het doel van de richtlijn is optimale psychosociale ondersteuning voor de geüniformeerde hulpverlener te stimuleren, opdat gezondheidsklachten en werkuitval worden voorkomen.
Het programma Veilige Publieke Taak constateert wel dat er grote verschillen zijn tussen de sectoren ten aanzien van de bekendheid en signalering van PTSS. In samenwerking met het instituut voor psychotrauma wordt nu gewerkt aan een handreiking voor leidinggevenden binnen deze organisaties om PTSS eerder te signaleren en aan te pakken. Daarnaast lopen er verkenningen om te kijken hoe PTSS aan de voorkant kan worden voorkomen.
De aanpak via de arbocatalogus, richtlijn en handreiking maakt een wettelijke regeling voor opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS overbodig.
Bent u bereid om de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS bij wet te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Openbaarheid gebruik gemeenschapsgeld door (bijzonder) onderwijsinstellingen in het Hoger Onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reactie van de regering op het bericht dat bestuurders in het Hoger Onderwijs niet willen meewerken een openbaarheid van declaraties?1
Er rust geen verplichting op de instellingen voor hoger onderwijs om eigenstandig declaraties openbaar te maken. Niettemin vind ik dat die instellingen, ook bijzondere instellingen, met betrekking tot declaraties transparant moeten zijn. Het gaat immers om belastinggeld.
Deelt u de mening dat onderwijsbestuurders verantwoording af moeten leggen over wat zij doen met publiek geld?
Ja. Dat doen de instellingen in de jaarrekening, die jaarlijks aan mij wordt toegezonden. In de jaarrekening wordt volgens de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving een opgave van de bezoldiging van de afzonderlijke leden van het College van Bestuur opgenomen. Daarnaast dient op basis van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) alle bezoldiging boven een bepaalde grens openbaar te worden gemaakt.
Declaraties moeten betrekking hebben op werkelijk gemaakte (on)kosten en vallen niet onder het begrip bezoldiging. De jaarrekening bevat geen detail-informatie over declaraties. De instellingsaccountant beoordeelt de rechtmatigheid van de uitbetaalde declaraties en betrekt dit in zijn controleverslag. Als daartoe een gerede aanleiding is, kan de Directie Rekenschap van de Inspectie van het Onderwijs een nader onderzoek instellen naar het declaratiegedrag bij een specifieke instelling.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het dat bijvoorbeeld hbo-instellingen de bijzondere grondslag van hun instelling gebruiken om geen openbaarheid van cijfers te geven en het feit dat ze niet vallen onder de Wet openbaarheid van bestuur.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is van toepassing op bestuursorganen. Het gaat in dat kader vooral om bestuursorganen van de overheid. Weliswaar kunnen ook andere instellingen onder de Wob vallen, maar alleen voor zover ze met openbaar gezag zijn bekleed. Hogescholen (die alle bijzondere instellingen zijn) hebben alleen openbaar gezag met betrekking tot de uitgifte van diploma’s en het verlenen van graden. Zo zijn bijvoorbeeld declaraties van bestuurders die werkzaam zijn bij een hogeschool niet opvraagbaar op basis van de Wob.
Openbare instellingen (ik doel hier op openbare universiteiten, want er zijn geen openbare hogescholen) moeten bij een verzoek op grond van de Wob, bijvoorbeeld een verzoek om openbaarmaking van declaraties, een besluit nemen, uiteraard met inachtneming van de weigeringsgronden van deze wet.
Op grond van de wet dient de instelling mij de jaarrekening aan te bieden. Dit betekent dat mij op grond van de Wob om openbaarmaking van de jaarrekening van een onderwijsinstelling – openbaar of bijzonder – kan worden gevraagd. Doorgaans honoreer ik dergelijke verzoeken omdat het gaat om de openbaarmaking van de besteding van publieke middelen. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 bevat een jaarrekening geen detailinformatie over declaraties. Het inwilligen van een Wob-verzoek leidt dus niet tot meer transparantie omtrent het declaratiegedrag.
Bent u het eens met de stelling dat de vrijheid van onderwijs slaat op de inhoud van het onderwijs, niet op de financiën?
Ja. Voor een openbare instelling gelden de regels in de WHW, voor een bekostigde bijzondere instelling gelden deze regels als bekostigingsvoorwaarden. Dat volgt uit artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet en artikel 1.10 van de WHW. Tot deze regels behoren de verantwoordingsverplichting ingevolge de Regeling Jaarverslaglegging Onderwijs en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Een bijzondere instelling kan zich dus niet met een beroep op de vrijheid van onderwijs onttrekken aan verantwoording van de besteding van de rijksbijdrage.
Bent u bereid de wet aan te passen opdat voortaan transparantie van besteding van geld de norm wordt, voor alle uit gemeenschapsgeld gefinancierde onderwijsinstellingen?
Ik vind het niet juist dat er verschil kan bestaan in inzicht in gegevens over declaraties tussen openbare universiteiten en bijzondere instellingen.
Informatie over declaraties – net zoals informatie over bezoldiging van leden van het college van bestuur – vind ik relevante informatie waarover verantwoording dient te worden afgelegd. Met verwijzing naar de laatste zinnen van mijn antwoord op vraag 3, zal ik onderzoeken op welke wijze meer transparantie kan worden bereikt bij het openbaar maken van declaraties. Ik denk daarbij aan het laten opnemen van een aantal categorieën declaraties in de voorschriften voor de jaarstukken. Tevens meen ik dat de raad van toezicht van een onderwijsinstelling een taak heeft waar het gaat om het declaratiegedrag van bestuurders.
Het bericht dat psychiatrische patiënten in Nederland veel vaker alleen gelaten worden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Andere landen laten patiënten minder alleen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat uit internationale vergelijkingen blijkt dat Nederland koploper separeren is? Hoe verklaart u dat, en wat is uw ambitie om dit tegen te gaan?
Het is mij bekend dat Nederland internationaal hoog scoort als het gaat om het separeren van psychiatrische patiënten. Er is in Nederland een historische voorkeur voor separeren boven een maatregel zoals dwangmedicatie. Finland en Ierland hebben een vergelijkbaar beleid. De reden voor dit beleid ligt in het feit dat in Nederland van oudsher dwangmedicatie ingrijpender wordt gevonden dan opsluiting. Verschillen in separatiecijfers zijn geen indicatie voor meer of minder kwaliteit van zorg. Andere landen medicaliseren of fixeren sneller onder dwang.
Een belangrijk aspect van mijn beleid is het terugdringen van dwang en drang. In Nederland hebben we daarom afspraken gemaakt om het separeren tot het minimum te beperken. Deze cultuuromslag is gaande sinds 2000. Om dit proces verder te ondersteunen zijn in de afgelopen jaren een aantal concrete zaken in gang gezet. Ten eerste is er vanaf 2006 een beleidsregel voor het financieren van de zogenaamde «dwang en drang»-projecten. Deze projecten kunnen beschouwd worden als goede voorbeelden oftewel «best practices» voor het terugdringen van dwang en drang. Dankzij dit beleid is er vanaf 2006 een gestage afname te zien van het aantal separaties en de duur daarvan, terwijl er geen (evenredige) toename van dwangmedicatie of andere dwangtoepassingen waargenomen is. Onlangs is deze beleidsregel voor één jaar verlengd. Ten tweede is kort geleden een intentieverklaring ondertekend door een aantal partijen (VWS, GGZNL, NVvP, LPGGZ, e.d.) met als doel het committeren van deze partijen aan het terugdringen van dwang en drang en het borgen van de «dwang en drang»-projecten in de lijn. Hieruit spreekt een duidelijke ambitie van alle partijen in de geestelijke gezondheidszorg om het aantal en de duur van alle dwangtoepassingen tot het minimum terug te brengen. Ten derde heeft mijn ambtsvoorganger in 2010 veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Een dergelijke richtlijn is een goed instrument om het beleid rond het terugdringen van dwang en drang te ondersteunen en de goede voorbeelden opgedaan bij alle «dwang en drang»-projecten zorgvuldig te bundelen.
Bent u het eens met de uitspraak «behandelen is gericht op verandering, verandering doe je niet onder dwang»?2
Dwangbehandeling komt voor in de GGZ. Een patiënt kan bijvoorbeeld onder dwang medicatie krijgen toegediend of moet verplicht met een rechterlijke machtiging op een afdeling verblijven. Hiervoor zijn altijd gegronde redenen aanwezig en er liggen uiterst zorgvuldige procedures aan ten grondslag.
Dwangbehandeling en dwangopname worden alleen in uiterste noodzaak toegepast (zijn altijd een ultimum remedium) en worden alleen daar toegepast waar alle andere opties niet tot een gewenst resultaat hebben geleid of waar aannemelijk is dat zij niet tot een gewenst resultaat zullen leiden. Consensus over de behandeling met betrokken partijen (patiënt, eventueel diens vertegenwoordiger en de betrokken hulpverleners) bij de behandeling is uitgangspunt.
Kent u de onderzoeken, van onder andere Bert van der Werf, waaruit blijkt hoe groot de persoonlijke en psychische schade van separeren is? Welke conclusie trekt u hieruit?
In de GGZ is vanaf 2000 een cultuuromslag in gang gezet. De insteek is meer gericht op voorkomen dan separeren. Mensen eenzaam opsluiten is een zeer ingrijpende maatregel die diepe impact heeft en sporen achterlaat. Het beleid is erop gericht om separeren en andere dwangtoepassingen tot het minimum te beperken en zoveel mogelijk terug te dringen. Op basis van recente wetenschappelijke literatuur kunnen de cijfers van Bert van de Werf weerlegd worden of als achterhaald betiteld worden. In het NRC-artikel staat ook dat het vergelijkend internationaal onderzoek van Bert van der Werf naar eigen zeggen «impressionistischer» van aard was. Er kunnen daarmee vraagtekens bij de onderbouwing van zijn onderzoek geplaatst worden.
Wat is uw reactie op de stelling dat het volledig isoleren van patiënten in Nederland nog wordt gezien als een behandelmethode, terwijl we weten dat isolatie door patiënten vaak als traumatisch wordt ervaren? Deelt u de mening dat deze Nederlandse visie achterhaald is, en dat het traumatiseren van patiënten geen onderdeel kan zijn van een behandeling?
Het is mij bekend dat dwangtoepassingen, waaronder isolatie, door patiënten als traumatisch worden ervaren. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger beleid ingezet gericht op het terugdringen van dwang en drang. Ik zet dit beleid voort. Traumatiseren is nooit onderdeel of doel van een behandeling. Tijdens een behandeling kan het echter noodzakelijk of zelfs wenselijk zijn de cliënt vanuit veiligheidsperspectief de bescherming van een separeerruimte te geven. Dat kan voor de patiënt maar ook voor de veiligheid van de hulpverleners noodzakelijk zijn.
Mijn beleid gericht op het verminderen van dwang en drang zal echter, hoe spijtig ook, nooit tot een volledig verdwijnen van dwangtoepassingen in de GGZ leiden. Er zullen immers altijd patiënten zijn op wie dwang zal moeten worden toegepast gelet op hun geestelijke gezondheidssituatie. Daarnaast moet ook het perspectief van de hulpverleners en de medepatiënt bij de beoordeling wel of niet overgaan tot separatie worden betrokken. Soms is er geen alternatief om de veiligheid in de kliniek te borgen. Als separatie toch noodzakelijk is, dan overgaan tot snelle mobilisatie of re-integratie van de cliënt.
Wat is uw reactie op de stelling dat, hoewel er nieuwe, betere behandelmethoden zijn, oude methoden nog altijd worden gebruikt? Welke maatregelen worden genomen om juist die toepassing van verbeterde behandelmethoden te stimuleren? Welke stappen zet u?
«Evidence based»-methoden zijn uitgangspunt bij behandeling. GGZ Nederland is nu bezig alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan het terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit proces afgerond zijn. Daarnaast is geld beschikbaar gesteld om deze «best practices» te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van patiënten die zeer intensieve zorg nodig hebben. Ten slotte heeft mijn ambtsvoorganger, zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 vermeld, veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Ik heb er alle vertrouwen in dat veldpartijen de laatste stand van de wetenschap in de multidisciplinaire richtlijn zullen meenemen, en zal toezien op een vlotte ontwikkeling van deze multidisciplinaire richtlijn.
Welke alternatieven voor dwang en drang zijn (onder andere uit het buitenland) u bekend, zoals meer personeel, en in hoeverre wilt u zich inspannen deze in Nederland te introduceren?
Er zijn mij diverse alternatieven bij zeer intensieve zorgvragen bekend. Te denken valt daarbij aan: «één op één»-begeleiding, opschaling bij crises, intensieve care units, inzet van ervaringsdeskundigen, familieparticipatie, comfortrooms, «eerste vijf minuten»-methodiek en vele andere. In 2010 heeft mijn ambtsvoorganger GGZ Nederland gevraagd alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit overzicht afgerond zijn. Daarnaast heb ik gelden beschikbaar gesteld om deze practices te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van zeer zorg intensieve cliënten.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over verwarde mensen in de politiecel? Waarom worden verwarde mensen in Nederland eerst in de politiecel gezet, in plaats van meteen te worden behandeld in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u de mening dat zorg vanuit menselijkheid (ook in het weekend) altijd voor opsluiten gaat?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op kamervragen over verwarde mensen in de politiecel en ik deel de mening dat zorg altijd voor opsluiten gaat. Het beleid in Nederland is er op gericht dat verwarde mensen niet eerst in een politiecel worden gezet. Opsluiting van verwarde personen in een politiecel is echter niet altijd te voorkomen. Een enkele keer wanneer een verwarde, angstige of agressieve patiënt via de politie in beeld komt bij de GGZ kan het in afwachting van plaats en plaatsing, noodzakelijk zijn een patiënt tijdelijk op het politiebureau vast te houden. Opsluiting in een politiecel vindt dus slechts plaats als tijdelijke eerste opvang, totdat een psychiater kan beoordelen of doorverwijzing naar een GGZ-instelling wenselijk is. Alle partijen, politie, GGZ en acute diensten spannen zich tot het uiterste in deze ongewenste situatie zo kort mogelijk te houden en zo snel mogelijk toeleiding naar zorg te bewerkstelligen.
GGZ Nederland en de politie leggen momenteel de laatste hand aan een convenant met betrekking tot zorg rondom patiënten en eerste opvang.
Verder is in de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voorgesteld om de crisisopvang zoveel mogelijk te organiseren op een plaats die ingericht is voor zorg met slechts als ultimum remedium een politiecel.
Deelt u voorts de mening dat de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) te weinig mogelijkheden biedt om vroeg hulp te bieden, zodat separeren kan worden voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat de nieuwe wet verplichte ggz, die hier een oplossingen voor biedt, daarom snel naar de Kamer moet worden gezonden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Wet bopz kan inderdaad niet altijd in een vroeg stadium die zorg ambulant verleend worden die wel noodzakelijk is. In het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGZ) zijn meer interventies mogelijk om al reeds in de ambulante sfeer schade af te wenden of te voorkomen. Zo kan iemand reeds thuis intensief worden begeleid of alleen voor de toediening van de voorgeschreven medicatie naar de polikliniek worden gebracht. De interventie moet zijn omschreven in de door de rechter opgelegde zorgmachtiging. Onder de Wet bopz was hier veelal een verblijf aan gekoppeld van minimaal drie dagen. Het wetsvoorstel is overigens op 14 juni 2010 bij uw Kamer ingediend (nr. 32 399).
Kent u de toezegging uit 2008 van uw ambtvoorganger dat er zo snel mogelijk een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang zou komen? Waarom is deze er nog steeds niet?
Ja, ik ken de toezegging van mijn ambtsvoorganger. Het Trimbos Instituut heeft een voorstudie gedaan naar de haalbaarheid en wenselijkheid van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang. Dit rapport heeft mijn ambtsvoorganger op 17 februari 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Met zijn brief van 22 juli 2010 aan de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven positief te staan tegenover de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang en de beroepsgroepen te zullen oproepen om zo snel mogelijk met een plan van aanpak voor de ontwikkeling en de implementatie van de richtlijn te komen. Bovenstaande heb ik met mijn brief van 5 augustus 2010 aan veldpartijen kenbaar gemaakt. Kort geleden heb ik bij de beroepsgroepen navraag gedaan naar de stand van zaken rondom het plan van aanpak. Partijen hebben mij een eerste globaal plan van aanpak toegezonden dat nu ter beoordeling voorligt. Op basis hiervan zullen zij de richtlijn ontwikkelen en implementeren. Alle betrokken partijen (V&VN, NIP en NVvP) evenals GGZ Nederland onderschrijven het belang van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang.
De voortgang hiervan is een vast bespreekpunt op de agenda van de Stuurgroep dwang en drang.
De ontwikkeling van een richtlijn is altijd een langdurig traject. Dit geldt in het bijzonder voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn, omdat hierbij verschillende partijen, elk met zijn eigen deskundigheid en zienswijze, nauw betrokken zijn. Ik zal toezien op een vlotte voortgang.
Deelt u de mening dat het instellen van een high care/ intensive care voor de ggz, waarbij intensief behandelen centraal staat een menswaardig alternatief is voor lange opsluiting? Zo ja, bent u voornemens te zorgen voor meer high care afdelingen in de ggz?
Langdurige opsluiting wordt binnen de GGZ als zeer ongewenst gezien. Daar waar zeer intensieve zorg noodzakelijk is, kan deze binnen de beschermende omgeving van een intensive care unit (ICU) worden uitgevoerd. Diverse instellingen hebben al ICU’s of zijn er mee bezig. Waar deze ICU’s nog niet zijn gevormd, is een andere vorm van intensieve zorg gewenst (b.v. «één op één»-begeleiding door gespecialiseerde begeleiders).
Het bericht dat het old boys network nog volop bestaat |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Old boys zoeken elkaar weer op»?1
Ja.
Is het waar dat uit het Nationaal Commissarissen Onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat commissarissen langer op hun plek blijven zitten?
De uitkomsten van het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 hebben betrekking op de commissarissen die aan het onderzoek hebben deelgenomen. Ten aanzien van deze groep commissarissen hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de gemiddelde commissaris zijn functie gedurende elf jaar vervult. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2009, zo vermeldt het onderzoek (p. 11 en 13. Overigens ligt de periode gedurende welke commissarissen volgens het onderzoek in functie zijn onder de maximumperiode van de Code. Best practice bepaling III.3.5. bepaalt daaromtrent namelijk dat een commissaris maximaal driemaal voor een periode van vier jaar zitting kan hebben in de raad van commissarissen. De maximale zittingstermijn van een commissaris volgens de Code komt daarmee op twaalf jaar.
Is het waar dat het gemiddeld aantal commissariaten per persoon is gestegen van 2,6 naar 3,3?
Ten aanzien van die commissarissen die hebben deelgenomen aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010, stellen de onderzoekers vast dat het gemiddeld aantal commissariaten is gestegen van 2,6 naar 3,3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de kring van commissarissen beperkt blijft tot een kleine kring en dat dit de kwaliteit van het toezicht niet ten goede komt, waardoor de doorstroming van vrouwen en jongeren naar deze bestuursfuncties belemmerd wordt?
In 2010 deden 440 commissarissen mee aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek. In 2009 waren dat 432 commissarissen. Hoewel het aantal deelnemers een lichte stijging kent van ongeveer 2%, vormen de deelnemers aan het onderzoek slechts een gedeelte van het totaal aantal commissarissen en leden van raden van toezicht dat in Nederland actief is. Uit een ander onderzoek volgt dat het aantal commissarissen bij Nederlandse bedrijven enkele jaren geleden nog ruim 4 000 bedroeg, leden van raden van toezicht daaronder niet begrepen (vgl. Peij/Van Hezewijk, De wederopstanding van de commissaris, Goed Bestuur 2008/3).
Uit het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 komt naar voren dat commissarissen in 2010 in 60% van de gevallen aangaven hun commissariaat te hebben verkregen via hun eigen netwerk, ten opzichte van 58% in 2009. De stijging ten opzichte van 2009 is licht en bedraagt ook 2%. Tegenover de lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun functie heeft verkregen via het eigen netwerk, staat een eveneens lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun commissariaat heeft verkregen door tussenkomst van een headhunter of openbare werving. De onderzoekers menen dat dit wijst op een professionalisering van de markt voor toezichtfuncties en op het volwassen worden van de manier waarop toezichthouders en organisaties elkaar vinden.
Ik zie geen aanleiding voor nadere regelgeving op dit punt. Een diverse samenstelling van de raad van commissarissen kan bijdragen aan de kwaliteit van het door haar uitgeoefende toezicht en de bruikbaarheid van het gegeven advies vergroten. Of de samenstelling van een raad van commissarissen in een concreet geval voldoende divers is wanneer een commissaris wordt benoemd die ook deel uitmaakt van het netwerk van één of meerdere andere commissarissen, kan niet in algemene zin worden aangegeven. Aan welke kandidaat behoefte bestaat zal onder meer afhangen van de samenstelling van de raad van commissarissen, van de vraag aan welke kennis en ervaring behoefte bestaat en van de kennis en ervaring die de andere commissarissen inbrengen.
Welke maatregelen neemt u om dit «old boys» netwerk open te breken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de Eerste Kamer aan te dringen op spoed bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen2 waarin het amendement Irrgang is opgenomen over maximering van het aantal commissariaten?
Bij brief van 27 januari 2011 heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie eraan herinnerd dat de commissie in afwachting is van de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (31 763). Ik begrijp daaruit dat er geen reden is om aan te nemen dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel niet zal behandelen zodra de memorie van antwoord aan haar is aangeboden.
Bij brief van 14 februari 2011 heb ik de Eerste Kamer bericht dat de memorie van antwoord in voorbereiding is. Mede naar aanleiding van de vragen van de commissie is in de afgelopen periode onderzocht welke gevolgen een aantal amendementen van de Tweede Kamer in de praktijk zal hebben.
Het mengen van zwarte en witte scholen in Rotterdam |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mengen zwarte en witte scholen geen prioriteit meer» van 31 januari 2011, gebracht door RTV Rijnmond?1
Ja.
Steunt u de argumenten van wethouder De Jonge van Rotterdam om te stoppen met het stimuleren van het ontstaan van gemengde scholen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Rotterdam niet meer zelf actief gemengde scholen opzet of nastreeft?
De beste manier om integratie te bevorderen is de kwaliteit van het onderwijs voor achterstandsleerlingen te verbeteren. Er wordt dus – ook door de gemeente Rotterdam – volop ingezet om de kwaliteit van de scholen te verbeteren. Er is geen eenduidig bewijs voor dat het mengen van scholen leidt tot betere resultaten.
Heeft u met wethouder De Jonge van Rotterdam in de afgelopen maanden over dit onderwerp gesproken? Zo ja, was de uitkomst van dat gesprek?
Ja. De wethouder van onderwijs van Rotterdam en ik zitten volstrekt op dezelfde lijn.
Wat vindt u van de argumenten van wethouder De Jonge van Rotterdam dat schoolprestaties moeten verbeteren en dat dit niet kan door het laten ontstaan van gemengde scholen en dat er andere maatregelen nodig zijn, als meer leertijd, meer betrokkenheid van ouders en goede docenten?
Ik ben het met wethouder De Jonge eens dat waar het gaat om het verbeteren van de prestaties van leerlingen, vooral ingezet moet worden op meer leertijd, goede docenten en betrokken ouders.
De executie van de nederlands-Iraanse Zahra Bahrami |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Kunt u een feitenrelaas geven met daarin alle contacten die u en uw ambtenaren hebben gehad met Iran om de zaak-Bahrami aan te kaarten? Bent u, in het geval dat openbaarmaking van dit feitenrelaas onwenselijk is, bereid dit relaas vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Tweede Kamer?
Ja. Zie Kamerbrief dd 3 februari 2011.
Bent u van mening dat de diplomatieke wegen om mevrouw Bahrami te helpen volledig benut waren? Hoe vaak heeft u persoonlijk contact gezocht en gehad met Iraanse vertegenwoordigers?
Ja, ik heb de Iraanse ambassadeur op 7 januari jl ontboden. Misleid door het van Iraanse zijde geschetste tijdpad zijn we niet toegekomen aan de zwaarst denkbare stappen, waarbij u moet denken aan mijn persoonlijke inzet in contact met mijn Iraanse collega of andere contacten op nog hoger niveau.
Waarom heeft u ervoor gekozen geen brandstofgarantie te leveren aan de voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Iran, Manouchehr Mottaki, voor zijn bezoek aan de OPWC-bijeenkomst van 13 december jongstleden?1 Deelt u de mening dat dit een uitgelezen kans was om op hoog niveau non-proliferatie, mensenrechten en consulaire kwesties aan te kaarten, waaronder de zaak-Bahrami?
Zie antwoord op vraag 3 uit uw Kamervragen dd 24 december 2010, kenmerk 2010Z20169. Ik had graag met minister Mottaki de genoemde en andere onderwerpen besproken en vond het daarom jammer dat hij zijn bezoek afzegde. Dat ik prijsstelde op zijn komst is in de voorbereiding van het bezoek uit Iran duidelijk overgebracht.
Heeft u overwogen om zelf garant te staan voor de brandstof van minister Mottaki, bijvoorbeeld via afspraken met brandstofleveranciers of door het vliegtuig van minister Mottaki gebruik te laten maken van een Nederlands militair vliegveld? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat heb ik niet overwogen. Iran heeft internationale sancties opgelegd gekregen omdat het geen openheid van zaken wil geven over haar vermeende kernwapenprogramma. Zoals gezegd, minister Mottaki had andere mogelijkheden om naar Nederland te komen. Zijn vervanger plus een grote delegatie is met een lijnvlucht naar Nederland gekomen. Zie in dit verband ook mijn brief van vandaag.
Is het waar dat u – dan wel één van uw ambtenaren – heeft gesuggereerd dat minister Mottaki ook gebruik zou kunnen maken van een reguliere lijnvlucht? Zo ja, deelt u de mening dat deze suggestie voor diplomaten mogelijk krenkend kan zijn?
In een gesprek met DG Tajik op 26 november 2010 heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran de optie van een lijnvlucht genoemd.
Ik ga er wat betreft uw tweede vraag vanuit dat professionele diplomaten in staat zijn hun eigen status niet te laten meetellen in afwegingen.
Is het waar dat Nederland, met een lange diplomatieke geschiedenis en met Den Haag als hoofdstad van het internationaal recht, er in de regel alles aan doet om in dialoog te blijven met andere landen, ook als het autoritaire regimes betreft? Zo ja, is er momenteel sprake van een beleidswijziging vanwege uw weigering om brandstofgarantie te geven?
Ja. Ik wijs er in dit verband op dat Nederland met de EU tav Iran een tweesporenbeleid voert. Mede om die reden acht ik het van belang dat de Nederlandse ambassade in Teheran normaal kan blijven functioneren. Contact, hoe minimaal van aard ook, moet doorgang vinden: wij moeten onze zorgen en kritiek kunnen blijven uiten. Ons tweesporenbeleid dat mede is gericht op dialoog blijft van kracht.
Was u op de hoogte van de bemiddeling door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, op verzoek van vrienden en familie van mevrouw Bahrami? Hoe apprecieert u het uitwijken van hen naar een voormalig minister van Buitenlandse Zaken?
Nee. Voormalig minister Bot heeft mij hierover niet geïnformeerd. Zoals in de Kamerbrief vermeld heeft oud-minister Bot volledig op eigen initiatief gehandeld. Bij mijn weten, en volgens het NRC-artikel van 21 januari jl., hebben vrienden van mevrouw Bahrami Bot verzocht zich in te spannen voor haar situatie. Van contacten tussen Bot en de familie is mij niets bekend. Het staat alle naasten van mevrouw Bahrami uiteraard vrij contact te zoeken met derden om hun zaak kracht bij te zetten.
Op welke recente feiten, gebeurtenissen, of uitspraken baseert u het verband tussen feitelijke vragen over uw handelen door bepaalde personen met het laten hangen van hun oren naar de Iraanse autoriteiten?2
In contacten met de Iraanse autoriteiten blijkt helaas vaker dan ons lief moet zijn, van hun kant een voorstelling van zaken te worden gegeven die eenzijdig of verkeerd is.
Waarom heeft u in het interview met NRC Handelsblad gekozen voor deze, in uw eigen term, «ruwe» karakterisering?2 Deelt u de mening dat uw karakterisering als onnodig grievend ervaren kan worden door personen die vragen stellen over uw handelen, waaronder de dochter van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord op vraag 8. Het is zeker niet mijn bedoeling geweest mensen te kwetsen. De dochter van Baahrami verdient en mag rekenen op steun en hulp in deze moeilijke tijd; de ambassade staat met haar in contact.
Waarom legt u zelf ten aanzien van de zaak-Bahrami een direct verband tussen de brandstofgarantie en de executie van mevrouw Bahrami? Zijn er aanwijzingen (uit Iran) dat deze relatie bestaat?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen het tankincident en de executie van mevrouw Bahrami. Ik heb met mijn uitlatingen willen aangeven dat, als hiervan aan Iraanse zijde wel sprake mocht zijn, dit demonstreert hoe wispelturig het Iraanse regime opereert door enerzijds een goede bilaterale relatie met Nederland te willen nastreven en anderzijds geen waarde te hechten aan mensenlevens.
Bent u bereid deze vragen, inclusies het feitenrelaas, voor het mogelijk te houden spoeddebat te beantwoorden, als laatstgenoemde binnen de gebruikelijke termijn van beantwoording valt?
Ja.
Het bericht dat Shell agenten in Nigeria geweldsinstructies gaf |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell agenten in Nigeria geweldsinstructies gaf?1
Is de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade in Nigeria op enig moment op de hoogte gesteld van de situatie waarin Shell geweldsinstructies gaf aan Nigeriaanse agenten, conform de Nigeriaanse «Force Order 237», die in strijd is met de universele rechten van de mens en waarin onder meer wordt gerept over het gebruiken van dodelijk geweld tegen groepen van twaalf mensen en meer, ongeacht of ze gewapend zijn? Zo ja, door wie is/zijn de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade op de hoogte gesteld? Welke stappen heeft u ondernomen om druk uit te oefenen op Shell om dit soort instructies in te trekken?
Op welke wijze heeft Shell haar (financiële en operationele) invloed op de Nigeriaanse overheid gebruikt om druk uit te oefenen op de Nigeriaanse regering om de «Force order 237» te wijzigen zodat deze in overeenstemming gebracht zou worden met de universele rechten van de mens?
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade druk uitgeoefend op de Nigeriaanse regering om de «Force order 237» te wijzigen zodat deze in overeenstemming gebracht zou worden met de universele rechten van de mens?
Extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «GS: treinen Arriva op traject Zwolle»?1
Ja.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink/De Rouwe2 over verhoging van de treinfrequentie tussen Leeuwarden en Zwolle?
Ja.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen NS, ProRail en de provincie Fryslân over de verhoging van treinfrequentie op het trajact... tot 4 treinen per uur?
De drie partijen hebben het afgelopen jaar in SNN-verband (Samenwerkingsverband Noord-Nederland) overleg gevoerd over de dienstregelingontwikkeling op Leeuwarden – Zwolle 2010–2020. De provincie Fryslân heeft de wens geuit om met de start van de dienstregeling 2013 een extra Sprinter tussen Leeuwarden en Zwolle te laten rijden. Dit betreft een derde trein bovenop het bestaande systeem. NS heeft toegezegd de consequenties van dit model in kaart te brengen. ProRail heeft opdracht gekregen de logistieke inpassing te onderzoeken van 3 en 4 treinen per uur tussen Leeuwarden en Zwolle.
Wanneer is het onderzoek van NS en ProRail afgerond? Wanneer moet uiterlijk de beslissing vallen zodat de derde trein met ingang van de start van de Hanzelijn kan gaan rijden?
De uitkomsten van de studie van ProRail naar o.a. de effecten van een extra stoptrein Zwolle – Leeuwarden v.v. is gepland voor eind juni 2011. Aansluitend zal NS nog enige tijd nodig hebben voor afronding van het eigen onderzoek. Naar verwachting moet uiterlijk augustus 2012 een besluit vallen om in de dienstregeling 2013 te kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat de inzet van een derde trein € 4 miljoen tot € 5 miljoen euro per jaar kost? Kunt u aangeven waardoor deze hoge kosten worden verklaard?
NS geeft aan dat de door u genoemde bedragen globaal de bandbreedte zijn van het verwachte (negatieve) exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. De kosten zijn daarbij vrij hoog omdat de derde trein relatief veel extra treinmaterieel vraagt. De extra opbrengst is relatief laag, omdat de derde trein een geringe meerwaarde biedt ten opzichte van de huidige stoppende Intercity.
Wat is uw mening over de stelling van NS dat de provincie de extra kosten moet dragen? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat het hier gaat om een verbinding over het hoofdrailnet?
De wens van de provincie komt uit boven het minimale bedieningsniveau, zoals dit voor deze verbinding is vastgelegd in de huidige concessie voor het hoofdrailnet. Daarbij geeft NS aan niet te verwachten een positief exploitatieresultaat te realiseren. In zo’n situatie is het niet ongebruikelijk dat decentrale overheden een financiële bijdrage leveren.
Waarom kent de NS minder prioriteit toe aan deze verbinding terwijl hier in de genoemde motie juist op is aangedrongen?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, leidt de wens van de provincie naar verwachting tot een negatief exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. Daarmee is het nu aan de provincie om te bepalen of zij deze extra kosten wil dragen.
Welke acties heeft u genomen richting NS om te zorgen dat de derde trein Zwolle-Leeuwarden bij de start van de Hanzelijn eind 2012 wordt geïntroduceerd en zo spoedig mogelijk ook de vierde trein?
De motie roept mij op er bij NS op aan te dringen de 3e trein vanaf de start van de Hanzelijn te introduceren en zo spoedig mogelijk vier treinen per uur te realiseren tussen Leeuwarden en Zwolle. Dat heb ik gedaan. De reactie van NS vindt u terug in de voorgaande antwoorden.
Klopt het dat er binnen het Actieplan Spoor nog budget beschikbaar is voor extra treinen nu de startsubsidie voor de vierde trein tussen Groningen en Zwolle voor de periode 2010–2012 niet is uitgegeven en deze subsidie voor deze verbinding niet meer nodig is?
Ja, maar dit is alleen beschikbaar voor de periode t/m 2012. Daarbij geldt dat er meerdere aanvragen lopen en dit volgens het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» wordt toegekend.
Bent u bereid om voor de jaren 2013 en 2014 aan de NS een startsubsidie te verlenen voor de extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle?
Nee, omdat in de door u genoemde periode geen budget voor het Actieplan Spoor beschikbaar is. De looptijd van het Actieplan is 2008–2012. Na het Actieplan is het geen regulier beleid om startsubsidies voor het hoofdrailnet toe te passen. Wij betalen niet voor het rijden van treinen, maar ontvangen juist een concessieprijs van de NS.
Bent u bereid om de derde en de vierde trein op te nemen in de concessie aan de NS die in 2015 ingaat?
Over de gunning van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet die in 2015 ingaat, moet nog een besluit genomen worden. Ook de specifieke concessie-eisen moeten nog afgewogen worden, mede tegen de (huidige) financiële achtergrond. Ik kan daar op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
De aanpassing van de opleiding voor Rechterlijk ambtenaar in opleiding (Raio) |
|
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat de opleiding voor de Rechterlijk ambtenaren in opleiding (Raio) gaat veranderen en dat minder kandidaten worden toegelaten tot de opleiding tot rechter of officier van justitie?12
Dit is een uitvloeisel van het Regeerakkoord. Hierin is opgenomen dat de Raio-opleiding wordt verkort en dat deze verkorting jaarlijks 10 miljoen euro beoogt op te brengen.
Wat is uw mening over het in de berichtgeving gestelde dat het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 het gevolg is van de bezuinigingen?
Het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 is inderdaad het gevolg van bezuiniging. De Raio-opleiding kost thans jaarlijks ca 18 miljoen euro. Na bezuiniging resteert jaarlijks 8 miljoen euro. Hiervoor kunnen in het huidige stelsel 25 Raio’s per jaar worden opgeleid.
Is het waar dat de komende vijf jaar honderden van de 2400 rechters stoppen met hun werk vanwege pensionering? Zo ja, betekent dit dat er een tekort aan rechters zal ontstaan binnen afzienbare tijd?
De komende 5 jaar zullen circa 80 rechters per jaar de leeftijd van 65 bereiken. Hoewel rechters tot de leeftijd van 70 hun vak kunnen uitoefenen, leert het verleden ons dat de meesten rond hun 65e levensjaar stoppen met het uitoefenen van hun functie. Of een tekort aan rechters ontstaat, is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zaaksinstroom. De Rechtspraak houdt op dit moment rekening met een instroomremmend effect als gevolg van het voornemen een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren.
Hoe moeten die tekorten worden opgevangen? Wat betekent een tekort aan rechters voor de doorstroming van rechtszaken in de toekomst?
Er wordt geen tekort aan rechters verwacht (zie het antwoord op vraag 3, 5 en 6).
Hoeveel rechters in opleiding zullen naar verwachting in de toekomst via het Raio-traject worden opgeleid en hoeveel via het Rechter in opleiding (Rio)-traject?
Om in de instroombehoefte te kunnen voorzien werkt de Raad voor de rechtspraak aan een nieuw opleidingsstelsel voor rechters. Dit nieuwe stelsel zal de huidige opleidingstrajecten voor recent afgestudeerden (Raio) en juristen met ruime werkervaring (Rio) vervangen.
In hoeverre helpt het terugschroeven van het aantal rechters in opleiding bij het voorkomen dat er in de nabije toekomst een tekort aan gekwalificeerde rechters zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 5.
De kritiek van de Raad van Kerken op het asielbeleid |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de kritiek van de Raad van Kerken dat de situatie van asielzoekers in vergelijking met vijftien jaar geleden eerder achteruit is gegaan dan vooruit?1
Ik deel de kritiek niet. Vergeleken met de situatie van 15 jaar geleden slaagt de overheid er nu veel beter in asielzoekers eerder duidelijkheid te geven. De invoering van de Vreemdelingenwet 2000 heeft hiertoe bijgedragen. Sinds 1 juli jongstleden is de verbeterde asielprocedure in werking getreden, waarmee een aantal belangrijke wijzigingen in de asielprocedure zijn doorgevoerd. Zo krijgen asielzoekers nu, voordat hun asielprocedure begint, een rust- en voorbereidingstermijn, wordt er een medisch advies opgesteld over hun gezondheidssituatie en kunnen zij gedurende deze termijn naar hun eigen advocaat reizen, die ze ook gedurende de rest van hun procedure zal bijstaan. Ook is de asielprocedure nog efficiënter vormgegeven, waardoor meer asielzoekers sneller duidelijkheid krijgen.
Nog altijd is het echter zo dat er veel vreemdelingen zijn die lang in opeenvolgende procedures zitten. Om deze situatie van het stapelen van procedures en verlengen van verblijf tegen te gaan, heb ik inmiddels een totaalpakket aan maatregelen gepresenteerd, waarmee ik ga zorgen dat de vreemdeling, op een zorgvuldige manier, nog sneller duidelijkheid krijgt.
Hoe oordeelt u over het door de Raad van Kerken aangekondigde verzet tegen het stoppen met de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
In de afgelopen jaren is door middel van intensieve samenwerking tussen Rijk en gemeenten de bestaande gemeentelijke noodopvang afgebouwd. Tevens zijn door het Rijk structurele maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat terecht komen, zodat er ook in de toekomst geen aanleiding meer hoeft te zijn om noodopvang te heropenen. Zo kan een vrijheidsbeperkende maatregel in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) worden opgelegd indien asielzoekers na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, zijn er extra mogelijkheden gekomen voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek, is er opvang gekomen voor medische aanvragers en wordt in het kader van de nieuwe asielprocedure die op 1 juli 2010 is ingegaan ook opvang verleend na afwijzing in het Aanmeldcentrum. Voorts wordt als gevolg van een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag geen onderdak beëindigd van gezinnen met minderjarige kinderen. Ik zal dan ook richting de Raad van Kerken benadrukken dat noodopvang tegen deze achtergrond niet alleen onwenselijk is, maar ook onnodig.
Wat vindt u van de uitspraak van de Raad van Kerken dat het kabinetsplan om de regel «eens een illegaal, altijd illegaal» toe te passen niet acceptabel is?
Het kabinet gaat inzetten op strafbaarstelling van illegaliteit met als primair doel het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie en verblijf. De handhaving hiervan zal zich vooral richten op criminele en overlastgevende personen die in Nederland geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, met het oogmerk deze zo snel mogelijk het land uit te zetten.
Mijn visie op de strafbaarstelling van illegaal verblijf zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u deze visie voor de zomer 2011 toe te zenden.
Strafbaarstelling van illegaal verblijf betekent echter niet dat vreemdelingen na verloop van tijd niet in aanmerking zouden kunnen komen voor rechtmatig verblijf in Nederland in bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt blijft echter dat illegaal verblijf niet het voorportaal is van legaal verblijf.
Bent u bereid de Raad van Kerken uit te nodigen voor een gesprek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb inmiddels de Raad van Kerken uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Het bericht dat de raad van commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de vennootschap conform de code Frijns moet worden gezien als een langetermijnsamenwerkingsverband van diverse bij de onderneming betrokken partijen, zoals onder andere werknemers, toeleveranciers en de overheid?1
De wet bepaalt dat de taak van het bestuur is het besturen van de vennootschap (artikel 2:129 lid 1 BW). De taak van de raad van commissarissen is het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en het met raad terzijde staan van het bestuur (artikel 2:140 lid 2 BW). Uit artikel 2:9 jo. 2:149 BW volgt dat bestuurders en commissarissen zijn gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak. Een belangrijk element van deze behoorlijke taakvervulling is dat zij zich bij de uitoefening van hun taken richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Ten aanzien van commissarissen is dit thans al uitdrukkelijk in de wet bepaald (artikel 2:140 lid 2 BW). Ook voor bestuurders geldt dit beginsel nu al, maar het zal expliciet in de wet worden vastgelegd wanneer het wetsvoorstel bestuur en toezicht (Kamerstukken I, 31 763, nr. A) tot wet wordt verheven (vgl. het voorgestelde artikel 2:9 lid 5).
De Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bevat nadere uitwerkingen van hetgeen in de wet is bepaald. Uit punt 7 van de preambule van de Code volgt dat deze is gebaseerd op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn verantwoordelijk voor een doorgaans op de continuïteit van de onderneming gerichte afweging van de betrokken belangen. De raad van commissarissen zal er dus op moeten toezien dat het bestuur van de vennootschap bij het nemen van beslissingen rekening houdt met alle relevante deelbelangen, waaronder het belang van aandeelhouders, het belang van de werknemers en voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten.
Deelt u de mening dat de raad van commissarissen rekening behoort te houden met de belangen van alle verschillende voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten en dat hierbij betrokken dient te worden de belangen van onder andere zowel de aandeelhouders als de werknemers? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe dient in het licht van uw antwoord op bovenstaande vraag het antwoord op eerdere vragen geïnterpreteerd te worden, waarin u aangeeft: «De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw antwoord op de derde vraag van 18 oktober 2010, waarin u aangeeft: «Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning (een beloning in de vorm van aandelen of opties op aandelen) toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot», toelichten? Bij welke bij de vennootschap betrokken partijen wordt de betrokkenheid precies vergroot?
Het is de vennootschap die bepaalt hoe zij haar commissarissen wil belonen. Gelet op het «pas toe of leg uit»-principe van de Code moet de vennootschap die haar commissarissen in aandelen beloont uitleggen waarom zij afwijkt van het beginsel dat aan commissarissen geen aandelen worden toegekend bij wijze van beloning (best practice bepaling III.7.1). Met een beloning in aandelen kan worden beoogd de betrokkenheid van bestuurders en commissarissen te vergroten omdat zij voor een gedeelte «eigenaar» van de vennootschap worden. Het is aan de algemene vergadering om te bepalen of zij met deze uitleg instemt. Overigens laat de omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen onverlet de verantwoordelijkheid van die commissarissen om zich bij de uitoefening van hun taken naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te richten (vgl. artikel 2:140 lid 2 BW).
Valt te stellen dat een stijging van de beurskoers altijd voordelig is, niet alleen voor de aandeelhouders maar voor alle bij de vennootschap betrokken partijen? Valt dit ook te stellen indien de beurskoers stijgt als gevolg van massaontslag bij de vennootschap? Zo nee, wordt het voor commissarissen dan niet moeilijker om het aandeelhoudersbelang te scheiden van het vennootschappelijk belang indien de commissarissen een variabele beloning in aandelen krijgen? Zo nee, waarom niet en waarom is het dan nodig om de betrokkenheid van commissarissen bij de onderneming te vergroten door middel van een beloning in aandelen?
Het beleid van de vennootschap is doorgaans gericht op de continuïteit van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en het creëren van aandeelhouderswaarde op lange termijn, zo volgt uit de preambule van de Code (punt 7). Best practice bepaling III.7.2. van de Code bepaalt in dit kader dat het eventuele aandelenbezit van een commissaris ter belegging op de lange termijn is. Het ligt in de rede dat het bestuur beziet of de beslissing die wordt genomen voordelig is voor de continuïteit van die vennootschap op lange termijn, ook indien de beslissing op korte termijn kan leiden tot een stijging van de beurskoers. De taak van de raad van commissarissen is erop toe te zien dat het bestuur het lange termijnbelang en het korte termijn belang voldoende tegen elkaar afweegt.
Het ontslag van een groot aantal werknemers kan aangewezen zijn om de continuïteit en de winstgevendheid van de vennootschap op de lange termijn te verzekeren. In dit geval zal het tot de taak van de raad van commissarissen behoren om erop toe te zien dat de belangen van de werknemers voldoende zijn meegewogen in het lange termijnbelang van de vennootschap. Ook zal de raad van commissarissen erop moeten toezien dat een sociaal plan wordt opgesteld en dat de verplichtingen uit de Wet op de Ondernemingsraden worden nageleefd. De omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen doet aan deze verantwoordelijkheid niet af.
Deelt u de mening dat een commissaris altijd betrokken moet zijn bij de onderneming waar die commissaris toezicht houdt, ongeacht de beloningsvorm?
Ja.
Welke bij de vennootschap betrokken partij heeft in de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering het oordeel «appropriate» geveld over de vraag of de belangen van de vennootschap, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen? Kunt aan toelichten of de mogelijkheid bestaat dat deze partij beloond wordt met aandelen en/of opties op aandelen? Bent u van mening dat dit oordeel als onafhankelijk en objectief kan worden gekwalificeerd?2
Uit pagina 25 tot en 28 van de aandeelhouderscirculaire waarnaar in deze vraag wordt verwezen, volgt dat bepaalde bestuurders en commissarissen van Crucell in aandelen of opties worden beloond. Op pagina 24 en 25 van de aandeelhouderscirculaire is door de beide «boards» van Crucell, dat wil zeggen het bestuur en de raad van commissarissen, opgemerkt dat de bestaande regelingen als «appropriate» werden beschouwd. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Het is aan de aandeelhouders om te bepalen of zij dit oordeel van de bestuurders en commissarissen delen.
Onderschrijft u de mening van de Monitoring Commissie Corporate Governance dat de toegenomen standaardisering in de uitleg van de Corporate Governance Code een ongewenste ontwikkeling is? Past het argument dat een afwijking op de Code gangbaar is in de sector waarin het desbetreffende bedrijf opereert in de door de Monitoring Commissie geschetste ontwikkeling? Zo ja, bent u bereid daar maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn naar uw mening motivaties die passen binnen deze ontwikkeling van standaardisatie?
De Code is een systeem van zelfregulering, waarbij de regels zijn ontwikkeld door marktdeelnemers. Indien de door de marktdeelnemers ontwikkelde regels tekortschieten dan wel niet voldoende worden nageleefd, is het in de eerste plaats aan die marktdeelnemers om deze regels aan te passen.
Naleving van de Code is verplicht vanwege de wettelijke verankering van de Code in artikel 2:391 lid 5 BW. Bij de naleving wordt uitgegaan van het «pas toe of leg uit-principe». Dit houdt in dat een codebepaling wordt nageleefd wanneer deze door een onderneming wordt toegepast of wanneer daarvan gemotiveerd wordt afgeweken. In haar rapport van december 2010 heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code opgemerkt dat zij ervoor wil waken dat corporate governance een «afvink-onderwerp» wordt waarbij het kunnen «vinken» belangrijker wordt dan het daadwerkelijk handelen in de geest van de Code. De Monitoring Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2011 aangekondigd aandacht te zullen besteden aan de kwaliteit van de uitleg. Uit het rapport van de Monitoring Commissie van december 2010 volgt niet dat de gegeven uitleg altijd een standaarduitleg is. De omstandigheid dat een afwijking van de Code gangbaar is in de sector waarin de betreffende onderneming opereert, kan deel uitmaken van de motivering waarom van een bepaling van de Code wordt afgeweken. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of zij de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking voldoende vindt. Indien dat niet zo is, is het ook aan de aandeelhoudersvergadering om te bepalen welke consequenties ze daaraan verbindt.
Tekortschieten van de wet Victoria bij de aanpak van ernstige overlast |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wet Victoria volstaat niet»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen van 16 november 2009 over het inzetten van dwangsommen door gemeenten bij het bestrijden van overlast?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat de aanpak van woonoverlast grote prioriteit verdient? Zo ja, op welke wijze gaat u gemeenten faciliteren en activeren om deze aanpak vorm te geven en hoe werkt u mee aan deskundigheidsbevordering? Deelt u de opvatting dat gemeentelijke slagkracht voor de aanpak van woonoverlast van cruciaal belang is, onder andere in het licht van de wijkaanpak?
De aanpak van woonoverlast verdient grote prioriteit, want dit draagt bij aan het verhogen van de leefbaarheid in wijken. De primaire verantwoordelijk voor handhavend optreden ligt bij gemeenten, en uiteraard is het van belang dat zij voldoende slagkracht hebben. Met het instrumentarium dat hen thans ter beschikking staat is dat naar mijn mening ook het geval, en gemeenten geven dat ook zelf aan. Wel is mij bekend dat gemeenten het soms lastig vinden om dit instrumentarium in de praktijk toe te passen. Om hierbij te helpen is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld.
Op welke schaal wordt de handreiking aanpak woonoverlast en verloedering op dit moment gebruikt en welke ervaringen heeft dit opgeleverd?
De VROM-Inspectie heeft afgelopen najaar 188 gemeenten bezocht, verspreid over heel Nederland. Daarbij is onder andere gevraagd naar de aanwezigheid van woonoverlast en het gebruik van de handreiking. Uit deze steekproef is gebleken dat in 92 van de 188 gemeenten woonoverlast aan de orde is. Ongeveer tweederde van deze gemeenten kent de handreiking en een groot deel gebruikt deze ook. De andere gemeenten melden geen woonoverlast, maar ook een groot deel van deze gemeenten kent de handreiking wel. In totaal gaven 19 gemeenten aan knelpunten te ervaren bij de uitvoering van de aanpak van woonoverlast. Met die gemeenten gaat de VROM-Inspectie verder in gesprek om deze knelpunten te analyseren en eventueel op te lossen.
Klopt het dat toepassing van de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) één van de laatste middelen is die een gemeente ter beschikking heeft om overlast te bestrijden als alle andere middelen niet toereikend zijn gebleken? Zo nee, hoe ziet u dit instrument dan? Zo ja, hecht u ook aan een goede toepasbaarheid van dit artikel voor gemeenten, zodat het op een effectieve manier ingezet kan worden?
De Wet Victoria is inderdaad bedoeld als ultimum remedium. Artikel 174a van de Gemeentewet kan worden ingezet als er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde rondom de woning, die wordt veroorzaakt door gedragingen in de woning. De ordeverstoring moet gepaard gaan met ernstige overlast die nadelig is voor de veiligheid en de gezondheid van de woonomgeving. Ik hecht zeker aan een goede toepasbaarheid van de Wet Victoria. Daarom hebben alle gemeenten de handreiking woonoverlast en verloedering ontvangen. In de handreiking komen naast de Wet Victoria ook de vele andere instrumenten die gemeenten ter beschikking staan om woonoverlast aan te pakken en te voorkomen aan de orde.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak van de Raad van State blijkt dat de Wet Victoria voor gemeenten en politie te lastig is om toe te passen tegen ernstige woonoverlast? Zo nee, waarom niet? Wat wilt u doen om de voorwaarden voor toepassing van dit instrument aan gemeenten te verduidelijken? Zo ja, hoe wilt u de inzetbaarheid van de Wet Victoria verbeteren? Bent u bereid hiervoor de wet aan te passen?
De Wet Victoria is een zwaar middel: het gaat om sluiting van een pand, waardoor de bewoners in ieder geval voor bepaalde tijd niet meer in het pand kunnen wonen. Vanwege de zwaarte van dit instrument is het noodzakelijk dit met waarborgen te omgeven. Ik begrijp dat gemeenten dit soms als lastig ervaren, zeker omdat de Wet Victoria niet met grote regelmaat wordt toegepast. Dat is ook de reden dat in de handreiking voor gemeenten ruim aandacht wordt besteed aan zaken als dossieropbouw en de te volgen procedures. Ook zijn in de handreiking voorbeeldbrieven en –besluiten opgenomen. Ik zie op dit moment geen reden om de wet aan te passen.
Is er sinds de evaluatie van de wetten Victor en Victoria door andere gemeenten dan Tilburg meer ervaring opgedaan met de toepassing van artikel 174a Gemeentewet tegen ernstige overlast die niet voortkomt uit drugsgerelateerde activiteiten? Zo ja, welke ervaring is dit? Zo nee, wat zegt dit voor u over de toepasbaarheid van dit instrument?
Er is geen overzicht van zaken waarbij artikel 174a van de Gemeentewet tegen ernstige overlast is ingezet door gemeenten. Wel is sinds de evaluatie meer jurisprudentie verschenen over de toepassing van de Wet Victoria. In meerdere gevallen is de gemeente door de Rechtbank of de Raad van State in het gelijk gesteld wat betreft het inzetten van dit instrument. In enkele van deze zaken ging het om ernstige overlast in combinatie met drugsgerelateerde activiteiten. Hieruit blijkt dat de Wet Victoria wel degelijk goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden. Overigens leidt een procedure in het kader van artikel 174a Gemeentewet niet altijd tot sluiting van een woning. Er zijn ook gevallen bekend waarbij tijdens het inzetten van de procedure de overlast werd beëindigd en sluiting van de woning niet meer nodig bleek.
Begrijpt u dat omwonenden die zich bedreigd voelen niet altijd met naam en toenaam hun klachten in de dossiers vastgelegd willen zien? Heeft dit meegespeeld in de zaak in Berkel-Enschot, waar de uitspraak van de Raad van State betrekking op heeft? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat serieuze en onderbouwde klachten wel anoniem gemeld kunnen worden en gebruikt worden voor toepassing van de Wet Victoria?
Om ingrijpende maatregelen zoals sluiting van een woning te kunnen inzetten dient een dossier gebaseerd te zijn op concrete, verifieerbare feiten. De Raad van State heeft in deze zaak geoordeeld dat het dossier onvoldoende concreet en verifieerbaar was. Anonieme meldingen kunnen wel tot steun zijn in het dossier, maar toepassing van de Wet Victoria kan niet gebaseerd zijn op uitsluitend anonieme meldingen.
Is het door de uitspraak van de Raad van State onmogelijk om gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie te gebruiken te gebruiken voor toepassing van de Wet Victoria? Vindt u dit ook onwenselijk? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie zijn en blijven bruikbaar voor toepassing in het kader van de Wet Victoria. Het dossier dat aan de rechter wordt voorgelegd dient evenwel voldoende concreet en verifieerbaar te zijn om te kunnen onderbouwen dat de openbare orde is verstoord.
Is het voor huurders die geconfronteerd worden met ernstige woonoverlast toegestaan om de betaling van hun huur op te schorten als zij door de woningbouwcorporatie en de gemeente niet voldoende ondersteund worden? Zo ja, op welke voorwaarden mag de huurbetaling opgeschort worden en wilt u dit consumentenrecht onder de aandacht van huurders brengen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Ernstige woonoverlast kan gezien worden als een gebrek, waar een huurder zijn verhuurder op kan aanspreken. Als de overlastgever eveneens huurder is van deze verhuurder, mag verwacht worden dat de verhuurder stappen onderneemt om de overlast te beëindigen, eventueel door beëindiging van de huurovereenkomst van de overlastgevende huurder. Een huurder kan zijn verhuurder niet aanspreken op een eventueel nalaten door de gemeente.
In geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek kan een huurder een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen, zolang het gebrek voortduurt. Hij moet de verhuurder dan wel gemeld hebben dat er sprake is van een gebrek, voor zover die daarvan nog niet op de hoogte was, zodat de verhuurder in staat wordt gesteld om het gebrek te verhelpen. Op grond van het algemene overeenkomstenrecht kan een huurder de huurbetaling in een dergelijk geval ook opschorten. Daarbij moet wel worden aangetekend dat opschorting niet betekent dat de opgeschorte huurbetalingen vervallen. Opschorting is een pressiemiddel om de verhuurder te bewegen zijn verplichting na te komen om het rustig woongenot te verschaffen.
Voor opschorting van de huurbetaling is in beginsel voldoende, dat de verhuurder zijn verplichting niet nakomt om de huurder het rustig woongenot te verschaffen. De opschorting moet echter wel in verhouding staan tot de mate van het niet verschaffen van het rustig woongenot door de verhuurder. De huurder doet er dan ook goed aan zich er bij voorbaat van te vergewissen of opschorting van de huurbetaling niet disproportioneel is, om te voorkomen dat de verhuurder hem aanspreekt op wanbetaling.
Aangezien het om situaties gaat die telkens verschillend zijn, en het van de omstandigheden van het geval afhangt welke maatregelen genomen moeten worden, acht ik brede publieksvoorlichting geen geschikte methode om dit onder de aandacht te brengen. Dit soort zaken vereist een individuele aanpak.
Hoe oordeelt u over het plan dat in West Brabant uitgewerkt wordt om drugsteelt als ontbindende voorwaarde op te nemen in hypotheekcontracten? Acht u deze aanpak ook te gebruiken voor plegers van bewezen ernstige overlast? Zo ja, hoe wilt u de ontwikkeling ondersteunen van plannen om hypotheken onder deze voorwaarde te ontbinden?
De landelijke Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt bekijkt hoe door diverse partners, waaronder private partijen, drempels opgeworpen kunnen worden tegen de georganiseerde hennepteelt. Op dit moment loopt een pilot in de vijf zuidelijke politieregio's waarin, op basis van een convenant en binnen de wettelijke kaders, de politie bij de ontmanteling van een hennepkwekerij informatie uitwisselt met het Verbond van Verzekeraars (waarvan sommige leden tevenshypotheekverstrekker zijn) en Netbeheer Nederland. De toenmalige Minister van Justitie heeft dit convenant ter instemming mede ondertekend. Deze aanpak stelt deze private partijen in staat de maatregelen te treffen die zij nodig vinden om fraude tegen te gaan.De uiterste consequentie van deze aanpak kan zijn dat in een individueel geval een hypotheek wordt aangepast of opgezegd.Het is nog te vroeg om een uitbreiding van deze aanpak naar andere vormen van overlast te overwegen.
Welke inzet kan de Kamer van u verwachten om ervoor te zorgen dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast door huurders en woningeigenaren op een doeltreffende wijze te bestrijden? Op welke termijn wilt u het instrumentarium op orde hebben?
Gemeenten hebben aangegeven dat het huidige instrumentarium in principe voldoende is voor de handhaving van woonoverlast. Wel vinden gemeenten het soms lastig om dit instrumentarium toe te passen. Om die reden is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld. Deze handreiking wordt momenteel geüpdatet met onder andere de onderwerpen woonschepen, verkamering en interventieteams. Deze update is in april beschikbaar.
Het OM-onderzoek naar Trafigura op Jamaica |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Openbaar Ministerie een onderzoek doet naar Trafigura op Jamaica?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat voor een tweede keer een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld naar dit bedrijf?
Naar aanleiding van een verdenking van buitenlandse corruptie in Jamaica is in 2006 een oriënterend strafrechtelijk onderzoek gestart naar het bedrijf Trafigura. Dit is een lopend onderzoek waarover ik geen mededelingen kan doen.
Bent u op de hoogte gebracht van het gegeven dat Trafigura 466 duizend euro heeft overgemaakt aan het herverkiezingsfonds van een regeringslid op Jamaica? Indien dit het geval is, kunt u aangeven wanneer en door wie u op de hoogte bent gebracht van dit gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Trafigura dit bedrag heeft overgemaakt met als doel een oliecontract met Jamaica te verlengen? Indien dit het geval is, kunt u de Kamer meer inzicht geven in de aard en het volume van deze contracten?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u bekend was met het omkoopschandaal, kunt u dan aangeven welke stappen de Nederlandse overheid heeft ondernomen om deze praktijken tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de Jamaicaanse overheid een klacht heeft ingediend over deze omstreden betaling? Indien dit het geval is, wat is de aard van deze aanklacht?
De Jamaicaanse overheid heeft hierover geen klacht ingediend.
Kunt u toelichten of de officiële verklaring van het bedrijf, waarin zij aangeeft dat de betaling in Jamaica onderdeel is van een «commerciële overeenkomst met het herverkiezingsfonds en niet in strijd is met internationale verdragen», op waarheid berust?
Zie antwoord vraag 2.
Een milieubrochure |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het project «Tussen deur en dampkring staat een groene moskee»?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat met Rijksgeld, bijna € 200 000,–, onder meer een brochure wordt gesubsidieerd die meer dan honderd spelfouten en tientallen fouten in de zinsopbouw bevat?1
De initiatiefnemers van het project beoogden Nederlanders van Turkse oorsprong in hun dagelijks leven bewust te maken van milieuaspecten. Het bedrag van € 180 000 euro is gebruikt voor excursies, bijeenkomsten in moskeeën en buurthuizen en voorlichting via brochures, websites en videofilms. In het belang van een optimaal bereik van de doelgroep is het voor de hand liggend dat de brochure zowel in het Turks als in het Nederlands is geschreven. Het is jammer dat een Nederlandstalige folder, een klein onderdeel van dit project, spelfouten bevatte.
Kunt u de Kamer berichten over de vraag waarom deze milieubrochure ook in het Turks is verspreid?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook niet dat een twee ton kostend duurzaamheidsproject, dat niet verder komt dan het aanpakken van een mentaliteitsprobleem door te hameren op Koranverzen en met een handjevol mannen een vogelklas en een waterzuiveringsinstallatie te bezoeken, erg weinig waar voor zijn geld biedt? Zo nee, waarom niet?
De SMOM-regeling is met ingang van 2011 niet meer opengesteld, zoals reeds is aangekondigd in het regeerakkoord van dit kabinet.
Deelt u de mening dat deze € 200 000,– achteraf beter ingezet had kunnen worden en kunt u garanderen dat zulke subsidies definitief tot het verleden behoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De mogelijke sluiting van de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel mogelijk moet sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving op RTV-oost van 28 januari 2010 contact gehad met het Diaconessenhuis in Meppel. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Welke redenen voert het Diaconessenhuis te Meppel daarvoor aan?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Het ziekenhuis is in voorbereiding op dit plan in gesprek met onder andere de verloskundigen in de eerste lijn. Met het oog op de kwaliteitsnormen kijkt het
ziekenhuis op welke wijze zij de verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit en veiligheid van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Het ziekenhuis heeft aangegeven mogelijke concentratie in de toekomst niet uit te sluiten, maar er is op dit moment geen sprake van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Zijn er meer ziekenhuizen in Nederland die zich zorgen maken dat zij hun afdeling verloskunde moeten sluiten? Zo ja, welke zijn dit en wat zijn hun overwegingen?
Er zijn meer ziekenhuizen, zoals ZGT, die in voorbereiding op hun plan van aanpak om 24/7 uurs acute verloskunde bereikbaar en beschikbaar te hebben in gesprek zijn met onder andere verloskundigen, gynaecologen en verzekeraars.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Klopt het dat de afdeling verloskunde moeite heeft voldoende gynaecologen te vinden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het tekort aan gynaecologen wordt opgelost?
Er is in 2010 een gynaecoloog op de afdeling Verloskunde met pensioen gegaan. Invulling van deze vacature is niet gelukt. Er is besloten tot een fusie met de maatschap gynaecologie van het ziekenhuis in Zwolle. Deze fusie moet het voor een nieuwe gynaecoloog aantrekkelijker maken om in deze maatschap te gaan werken. Er wordt op dit moment opnieuw geworven voor een chef de clinique.
Wat is volgens u de volumenorm, oftewel het aantal bevallingen waaraan ziekenhuizen moeten voldoen om een volwaardige afdeling klinische verloskunde te kunnen draaien?
Er zijn op dit moment geen normen die betrekking hebben op een minimum aantal bevallingen per ziekenhuis.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden als de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten? Welke gevolgen heeft dit voor de wettelijke normen voor de aanrijtijden in Meppel en omgeving?
Voor het Diaconessenhuis in Meppel geldt dat dit ziekenhuis «gevoelig» is voor zo’n 7100 inwoners. Dat wil zeggen dat bij concentratie van acute zorgfuncties dit aantal mensen niet meer binnen 45 minuten de acute zorg kan bereiken. Dit vind ik ongewenst.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak om als er dergelijke «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, een extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) dat concludeert dat baby’s een hoger risico lopen om kort na de bevalling te overlijden als vrouwen voor de bevalling langer dan twintig minuten moeten reizen naar een ziekenhuis?2
De onderzoekers geven aan dat een langere reistijd op zich niet de directe oorzaak is voor de sterfte. Als vrouwen tijdig naar het ziekenhuis gaan bij een indicatie op een ziekenhuisbevalling, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan als een vrouw last-minute in het geval van een spoedsituatie naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde echt. Het zou dus goed kunnen zijn dat indien vrouwen op basis van een gedegen inschatting van de verloskundige of gynaecoloog tijdig naar een ziekenhuis worden verwezen, er geen complicaties vanwege de reistijd optreden. Gynaecologen en verloskundigen dienen hierover goede protocollair vastgelegde afspraken te maken. Het College Perinatale Zorg kan hier een rol in spelen als het gaat om het initiëren van multidisciplinaire afspraken. Mogelijk zijn er in andere landen andere afspraken over het moment waarop een bevallende vrouw naar het ziekenhuis gaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen binnen de aanrijdtijd van 15 minuten blijven bij een bevalling? Hoe verhoudt zich dit tot de discussie van concentratie van ziekenhuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bereikbaarheidsnorm voor acute zorg van 45 minuten wordt gemonitord door de IGZ.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak als in dergelijke situaties «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Wilt u deze schriftelijke vragen, en eerdere schriftelijke vragen over het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te verplaatsen naar Hengelo3 en de vragen over de rol van de marktsturing in het besluit de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te schrappen4 beantwoorden vóór het algemeen overleg zwangerschap en geboorte op donderdag 10 februari 2011?
Ja.
Het bericht dat de grootste bank van Afghanistan mogelijk 900 miljoen dollar heeft verloren |
|
|
|
|
Is het waar dat de grootste bank van Afghanistan mogelijk 900 miljoen dollar heeft verloren als gevolg van fraude en mismanagement?1
In september vorig jaar is de Kabul Bank in een grote crisis terecht gekomen als gevolg van mismanagement en mogelijke fraude. Vanaf het begin van de crisis heeft de internationale gemeenschap de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd en hebben internationale financiële instellingen, zoals het IMF, de US Treasury en de Wereldbank, de Afghaanse autoriteiten geadviseerd over de te nemen stappen.
Inmiddels zijn maatregelen genomen door de Afghaanse regering in samenwerking met deze financiële instellingen. Voorbeelden zijn de opschorting van de rol van aandeelhouders en de bevriezing van hun activa, het traceren en terugvorderen van tegoeden, het opstellen van een herstelplan en het uitvaardigen van een grondig forensisch onderzoek met internationale ondersteuning. Met het doel het onderzoek te bespoedigen heeft de Afghaanse overheid de paspoorten van een aantal grootaandeelhouders ingenomen en onder meer de Nederlandse autoriteiten verzocht geen visa te verlenen aan bepaalde personen.
Het ziet ernaar uit dat de Bank zeer grote leningen heeft gegeven aan de eigen aandeelhouders, waarvan een groot deel niet zou zijn terugbetaald. Verder zou voor een aantal leningen adequaat onderpand en een garantiestelling hebben ontbroken. De Afghaanse Centrale Bank heeft recent documenten overhandigd aan het kantoor van de Procureur-Generaal met het verzoek deze te onderzoeken op strafbare feiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat veel van het geld is verdwenen in de zakken van een kleine Afghaanse elite?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Afghaanse overheid concrete stappen moet zetten om het geschade vertrouwen als gevolg van deze zaak te herstellen? Zo ja, op welke manier zult u zich, samen met internationale partners, inzetten om de Afghaanse overheid te bewegen deze stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de verliezen bij de Kabul Bank gevolgen voor de uitbetaling van salarissen voor politie en andere veiligheidstroepen in Afghanistan? Zo ja, kunt u ingaan op de risico’s voor de veiligheid in Afghanistan als gevolg hiervan?
Naar aanleiding van de problemen bij de Kabul Bank heeft de Afghaanse overheid direct maatregelen getroffen om de salarisbetalingen aan overheidsfunctionarissen, waaronder politie, militairen en leraren, veilig te stellen. Daarmee hebben de problemen bij de Kabul Bank tot dusver geen noemenswaardige risico’s voor de veiligheidssituatie met zich meegebracht.
Ik deel uw mening dat een betrouwbaar banksysteem belangrijk is voor een stabiele economie en voor het vertrouwen in het economisch beleid van de overheid. Daarom heeft de internationale gemeenschap de Afghaanse autoriteiten opgeroepen direct maatregelen te nemen toen de crisis uitbrak en instellingen als het IMF, de US Treasury en de Wereld Bank de Afghaanse regering adviseerden over de te ondernemen stappen om het vertrouwen in het bancaire systeem niet verder te laten ondermijnen. In dit kader zijn concrete maatregelen getroffen voor een versterking van de toezichthoudende rol van de Centrale Bank op de banksector, zodat problemen als die van de Kabul Bank in de toekomst bijtijds kunnen worden onderkend.
Deelt u de mening dat een betrouwbaar Afghaans banksysteem zowel noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de economie alsmede voor de uitbetaling van de salarissen van politie en militairen? Zo ja, op welke manier zal worden gewaarborgd dat deze salarissen ook in de toekomst tijdig worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt inzicht geven in de gesprekken tussen het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Afghaanse overheid om het publieke en internationale vertrouwen in de Afghaanse financiële sector te herstellen?
Het saneren van de Kabul Bank en het verbeteren van de toezichthoudende rol van de Centrale Bank zijn belangrijke onderwerpen in de gesprekken tussen internationale financiële instellingen en de Afghaanse autoriteiten. Het IMF heeft in aansluiting op het lopende forensisch onderzoek een aantal harde voorwaarden gesteld alvorens Afghanistan in aanmerking kan komen voor een nieuw IMF programma. Onderdeel van deze voorwaarden, die momenteel onderwerp zijn van onderhandeling tussen het IMF en de Afghaanse autoriteiten, zijn de faillissementsverklaring van de Kabul Bank, het (terug)vorderen van de uitstaande leningen en onderpanden en het aanvullen van het balanstekort door de Afghaanse overheid.
Welke stappen zult u zetten naar aanleiding van deze praktijken? Op welke manier is de Europese Unie betrokken bij de afwikkeling van deze omvangrijke zaak?
Nederland volgt samen met internationale partners de ontwikkelingen rondom de crisis van de Kabul Bank nauwlettend. De ambassade onderhoudt nauwe contacten met het IMF, de Wereldbank en de US Treasury die sinds het uitbreken van de crisis de Afghaanse autoriteiten assisteren bij het aanpakken van de problemen.
Daarnaast wordt in gesprekken met de Afghaanse regering het belang van het oplossen van deze crisis en het herstellen van het vertrouwen in het banksysteem herhaaldelijk door verschillende actoren benadrukt. De Afghaanse autoriteiten worden hierbij opgeroepen zo snel mogelijk stappen te ondernemen. Deze stappen dienen niet alleen betrekking te hebben op de specifieke crisis van de Kabul Bank, maar ook op de algemene problematiek van corruptie en tekortschietend bestuur. Hier zijn op de Kabulconferentie duidelijke afspraken over gemaakt.
Het besluit van het IMF om de goedkeuring van een nieuw IMF programma aan te houden werkt daarbij als een krachtig middel om de druk op de regering te houden, werk te maken van de problemen bij de Kabul Bank en het toezicht op de banksector te versterken. Het effect van dit besluit wordt versterkt doordat een aantal betalingen aan de Afghaanse overheid uit het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) aan het IMF programma zijn gekoppeld en dus worden aangehouden.