Zzp’ers in de zorg die niet aan de slag komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de gezondheidszorg die als gevolg van financiële en juridische barrières aan de zijlijn staan?1
Ja. Er wordt echter geen objectieve bron voor de onderbouwing van de stelling genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de zorg werkzaam zijn, in welke sectoren binnen zorg de zij werken en uit welke financieringsstromen zij bekostigd worden?
Een bron voor globale informatie is het onderzoek van het EIM samen met Bureau Bartels van 10 oktober 2008 dat in een Algemeen Overleg op 12 februari 2009 met uw Kamer is besproken. Meer gedetailleerde informatie is niet beschikbaar.
Onderzoekstechnisch is die ook moeilijk te verkrijgen omdat de aantallen in de zorg werkzame zzp-ers relatief gering zijn vergeleken bij de aantallen werknemers in loondienst.
Wat is uw mening over de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden en de waarde van deze zzp’ers voor de zorg in Nederland?2
Ik zie niet graag verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten, of ze nu werknemer zijn of zelfstandige. De zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden zijn vaak actief op het terrein van intensieve, al dan niet palliatieve, zorg. Zij leveren daarin een belangrijk aandeel, dat daar moeilijk gemist kan worden. In een brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer (TK 2008–2009, 26 631, nr. 302) heeft zij de randvoorwaarden opgesomd voor de inzet van zzp-ers in het VWS-veld. Kort: de kwaliteit van de zorg blijft minstens gelijk, de kosten van de zorg stijgen niet en de transparantie van de geleverde zorgprestaties blijft gelijk. Daarnaast moeten zowel de zorgvrager als de zorgverlener zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze voor een zzp-er. Ik ben het daar mee eens. Verder ik ben van mening dat indien iemand in de zorg wil werken, dit hem/haar mogelijk gemaakt moet worden.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten? Welke problemen voorziet u wanneer inderdaad vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de PGB-stop veel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de problemen zijn gekomen?3
De PGB-stop, die ik gelukkig inmiddels heb kunnen opheffen, betrof alleen nieuwe aanvragen. De bestaande PGB’s bleven intact zodat de zelfstandigen voor deze PGB-houders konden blijven werken. Zoals hiervoor aangegeven, werken veel zelfstandigen in de palliatieve zorg. Deze categorie was uitgesloten van de PGB-stop.
Op welke wijze besteedt u aandacht aan de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden bij wijzigingen van beleid, zoals bijvoorbeeld de in de zomer van 2010 doorgevoerde PGB-stop?
Bij een beslissing tot wijziging van beleid neem ik uiteraard alle relevante aspecten in ogenschouw. Zeker de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, waar we 12 000 mensen meer willen hebben. In het geval van de PGB-stop moesten echter financiële aspecten prevaleren boven het arbeidsmarkt-aspect.
Op welke manier komen de investeringen die ertoe moeten leiden dat er meer mensen in de zorg aan de slag kunnen ten goede aan zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden?
In de ouderenzorg worden investeringen gedaan ten behoeve van het personeel, vooral bekostigd uit de tarieven. De vormgeving van de arbeidsrelatie, werken in dienstverband of als zelfstandige, al dan niet in opdracht van een zorgaanbieder, is echter de keus van de professional zelf. Bij een werknemer is het tarief van de werkgever waar die investeringen uit moeten worden gedekt. Bij een zzp-er is het de zzp-er zelf die beslissingsbevoegd is hoe hij zijn inkomsten uit de tarieven besteedt.
Welke maatregelen kunt u verder nemen en bent u bereid te nemen om de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren?
Een maatregel die al was aangekondigd en die nu nader wordt uitgewerkt, is het mogelijk maken van contractering door zelfstandigen in AWBZ. De huidige problemen waarmee zelfstandigen worden geconfronteerd, met name in hun relatie met hun opdrachtgever (de zorgaanbieder/contractant met het zorgkantoor) zijn vooral fiscaal van aard.
In hoeverre geven de financieringsstromen van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ruimte voor de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden ook uit deze financieringsstromen ruimte gegeven kan worden?
De Zorgverzekeringswet kent geen juridische belemmeringen voor de inzet van zelfstandigen. In de wijze van financiering, bijvoorbeeld door middel van dbc’s, ligt wel een drempel voor de inzet van zelfstandigen. De medisch specialistische zorg is omschreven in dbc’s en deze zorg wordt door verzekeraars bij diverse zorgaanbieders zoals ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra ingekocht. De zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld in het kader van medisch specialistische zorg in de thuissituatie gebruik maken van zelfstandige verpleegkundigen. Het is aan de zorgaanbieder hoe zij deze zorg vormgeven en of zij hierbij gebruik willen maken van hun eigen personeel of zelfstandige verpleegkundigen inzetten.
In de AWBZ is het thans mogelijk om als zelfstandige te werken voor PGB-houders en als opdrachtnemer van een zorgaanbieder die een contract met het zorgkantoor heeft voor levering van zorg in natura. De huidige vormgeving van het werken als opdrachtnemer is echter vaak dusdanig dat Belastingdienst en UWV constateren dat feitelijk sprake is van een dienstverband. Dit laatste is aanleiding tot het wijzigen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zodat zelfstandig zorgverleners direct kunnen contracteren met het zorgkantoor/concessiehouder uitvoering AWBZ.
Welke stappen zijn reeds genomen na de toezegging van minister Klink in het algemeen overleg van 15 april 2010 om het Besluit zorgaanspraken AWBZ zo te wijzigen dat zorgkantoren ook rechtstreeks zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden kunnen contracteren?
In zijn brief van 16 augustus 2010 aan uw Kamer (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) heeft de minister van VWS uiteengezet wat naast de wijziging van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ nodig is voor de implementatie van deze wijziging. Daaraan wordt op dit moment gewerkt met als insteek dat de wijziging per 1 januari 2012 geëffectueerd wordt. Ter aanvulling op deze activiteiten onderzoek ik op dit moment met de betrokkenen of het mogelijk is om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, een experiment met contractering van zelfstandigen uit te voeren.
Een kinderpornozaak op een basisschool |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderpornozaak schokt basisschool»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vanwege privacyredenen het Openbaar Ministerie (OM) de school niet heeft ingelicht over het feit dat de adjunct-directeur verdachte was in een kinderpornozaak? Is dit staand beleid bij het OM in zaken waar kinderen bij betrokken zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 977).
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen de privacy van de verdachte niet opweegt tegen de belangen van de kinderen, ouders en betrokken school? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 4 van de eerder genoemde vragen van het lid Van der Steur heb ik het wettelijk kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg uiteen gezet. Binnen dit wettelijk kader moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een zwaarwegend algemeen belang en de belangen van de betrokken partijen. Voor wat betreft de maatregelen die door het OM worden getroffen naar aanleiding van dit incident verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur.
Bent u bereid in dit soort gevallen, waar het gaat om verdenking van kinderporno of andere zaken die kinderen raken en de verdachte tevens nauw samenwerkt met kinderen, de privacy van de verdachten minder zwaar te laten wegen dan de belangen van de kinderen? Zo nee, welke maatregelen denkt u dan te treffen om te voorkomen dat een school in het ongewisse blijft van de verdenking van kinderporno tegen één van haar medewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg met het OM te treden hoe voortaan te handelen in dit soort gevallen en de Kamer over de uitkomst van dit overleg te informeren?
Ik ben evenals de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het huidig wettelijk kader voldoende aanknopingspunten biedt voor (vroegtijdige) informatieverstrekking aan derden, zoals werkgevers van verdachten met gevoelige functies. Ik vertrouw erop dat met de maatregelen die het OM treft om officieren van justitie beter over de wijze van informatieverstrekking te informeren een herhaling van de gang van zaken zoals bij de onderhavige basisschool wordt voorkomen.
Studenten die moeten betalen voor hun eigen tentamen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Dokken om tentamen in te zien»?1
Ik acht het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens.
Is het waar dat studenten soms geld moeten betalen om hun gemaakte tentamen in te zien of terug te ontvangen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van opleidingen waar dit het geval is en welk bedrag daarvoor wordt gerekend?
Mij is, na een korte inventarisatie onder alle universiteiten en hogescholen, duidelijk geworden dat instellingen studenten niet vragen om een financiële tegemoetkoming voor het inzien van tentamens. Wel wordt de student meestal een (kostendekkend) tarief gevraagd voor een kopie van een tentamen. Studenten ontvangen hun tentamens niet terug; deze blijven in het bezit van de instelling.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat studenten moeten betalen voor hun eigen tentamen? Zo ja, bent u bereid een einde te maken aan deze praktijken?
Zoals gezegd, vind ik het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens. Indien instellingen daarvoor geld zouden vragen, zou ik daartegen optreden.
Steun aan buitenlandse organisaties |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van NGO-Monitor betreffende de steun van Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO) aan Electronic Intifada en het corresponderende artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website»?1
Ja.
Zijn de berichten, zoals verschenen in het bovengenoemde artikel, dat u persoonlijk deze kwestie gaat onderzoeken waar? Zo ja, wanneer kan de Kamer een reactie van u verwachten? Bent u bereid ook andere organisaties die Nederlandse subsidie ontvangen in uw onderzoek te betrekken?
Ik heb naar aanleiding van deze berichten onderzoek verricht. Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund met Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Hierover is een gesprek met ICCO gevoerd op 13 januari 2011. Tevens is gekeken of een en ander zich ook voordoet bij activiteiten van andere gesubsidieerde NGO’s die zich (mede) op Israël en/of de Palestijnse Gebieden richten. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden.
Deelt u de mening dat een uitlating zoals van Electronic Intifada, welke gesteund wordt door ICCO, die onder andere oproept tot een boycot van Israëlische producten en Israël met Nazi-Duitsland vergelijkt fundamenteel onverenigbaar is met het Nederlands buitenlands beleid?
Sinds mijn aantreden heb ik namens de regering gepleit voor intensievere betrekkingen met Israël. Daarmee verdraagt zich niet dat indirect gesubsidieerd met Nederlands geld wordt opgeroepen tot een boycot van Israël. Ik heb er dan ook bij ICCO op aangedrongen de ondersteuning van organisaties die zich daarmee actief bezighouden te herzien. Doorgaan met activiteiten die strijdig zijn met de regeringsopvattingen, kan gevolgen hebben voor het subsidiebeleid. Uiteraard zijn uitspraken – indien gedaan – waarin Israël wordt vergeleken met Nazi-Duitsland onacceptabel en fundamenteel onverenigbaar met het Nederlandse beleid.
Bent u bereid om van organisaties die subsidie ontvangen, in dit geval ICCO, als voorwaarde te stellen dat zij geen organisaties of initiatieven steunen welke fundamenteel onverenigbaar zijn met het Nederlands buitenlands beleid, hetzij uit eigen middelen hetzij uit subsidiegelden?
Ik heb tegenover ICCO de boodschap uitgedragen dat dit bij toekomstige subsidieverlening het geval zal zijn. Deze boodschap zal ik ook uitdragen richting andere MFS-organisaties. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie staat een bepaling die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien blijkt dat een subsidieontvanger activiteiten in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid ontplooit, kan in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vrucht af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Dit laat onverlet de betekenis die NGO’s hebben voor het Nederlandse OS-beleid zoals ook aangegeven in de basisbrief OS van november vorig jaar.
Dreigende doodstraf voor Afghaanse christen zonder advocaat |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een Afghaanse christen mogelijk vanwege zijn bekering tot het christendom ter dood veroordeeld zal worden en dat hem geen advocaat ter beschikking staat in zijn proces?1
Ja.
Bent u bereid op zeer korte termijn contact op te nemen met de Afghaanse regering om de regering te bewegen dat er in ieder geval geen berechting plaats zal vinden zonder inschakeling van een advocaat?
Mede op verzoek van Nederland is in EU-verband over deze zaak contact gelegd met de Afghaanse autoriteiten, waarbij de ernstige zorg van de EU in dezen kenbaar is gemaakt. Daarbij is naast het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ook het belang van een eerlijke rechtsgang ter sprake gekomen. De gesprekken met de Afghaanse autoriteiten verlopen tot op heden constructief, maar ik zou in dit stadium terughoudend willen zijn met verdere informatie hierover, in het belang van betrokkenen.
Bent u bereid om alle denkbare druk, waar mogelijk ook via internationale gremia, uit te oefenen op de Afghaanse regering om te verhinderen dat deze persoon wordt veroordeeld wegens zijn overgang tot het christelijk geloof?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, waar mogelijk in internationaal verband, druk uit te oefenen op deze regering om een einde te maken aan de strafbaarstelling van bekering tot het christelijk geloof en tevens te voorkomen dat in dergelijke situaties de doodstraf wordt uitgesproken?
Nederland en zijn internationale partners vragen regelmatig en op verschillende niveaus bij de Afghaanse autoriteiten aandacht voor het belang van mensenrechten. De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, waaronder de vrijheid om van geloof te veranderen of geen geloof (meer) aan te hangen, maakt daar onderdeel van uit. Daarbij benadrukken Nederland en andere Europese partners consequent de EU-positie ten aanzien van de doodstraf en worden de autoriteiten opgeroepen om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf in ieder geval een moratorium op uitvoering in te stellen. Daarnaast wijst de internationale gemeenschap de Afghaanse overheid op de noodzaak om kwetsbare groepen als religieuze minderheden de maximaal mogelijke bescherming te bieden.
Het tekort aan kennis over biometrische technieken bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u zich in de kritiek van de directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) Gerdine Keijzer-Baldé dat uw ministerie niet genoeg kennis in huis heeft over biometrische technieken?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) heeft in een interview met het blad Burgerzaken en Recht (nr. 10) tot uitdrukking willen brengen welke verbeterslagen zij voornemens is te realiseren bij het agentschap BPR waar zij leiding aan geeft. De directeur BPR heeft niet beoogd te stellen dat er bij het ministerie van BZK onvoldoende kennis zou bestaan over biometrische techniek.
Hoe hoog zijn de kosten voor de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken voor de nieuwe Paspoortwet en de bijhorende databanken?
In 2009 en 2010 is aan de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken in de reisdocumenten ca € 36 000,– besteed.
Hoe kunnen de adviezen van externe deskundigen over biometrische technieken op waarde worden geschat als het ministerie deze kennis zelf ontbeert?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de kritiek op de mismatch tussen techniek en doel, en de wijze waarop de techniek wordt ingezet bij de toepassing van biometrische kenmerken in paspoorten?
Neen.
Welke maatregelen neemt u om de kwaliteit van de biometrische gegevens optimaal te krijgen?
Zoals u weet gelden voor de foto die in het reisdocument wordt opgeslagen sinds jaar en dag eisen. De eisen, die zijn vastgelegd in de Fotomatrix Model 2007, zijn ontleend aan Europese regelgeving. Het gaat in casu om de voorgeschreven internationale standaard ISO 19794-5 die mede geënt is op geautomatiseerde gezichtscontrole. Voor de opname van de vingerafdrukken geldt eveneens dat de Europese regelgeving wordt gevolgd. Voor wat betreft de apparatuur en programmatuur voor de opname van de vingerafdrukken en voor het bepalen van de kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Het ministerie van BZK heeft opleidingsmateriaal voor de ambtenaren van de uitgevende instanties van de reisdocumenten laten ontwikkelen en praktijktrainingen georganiseerd. Het trainingsmateriaal is permanent voor de uitgevende instanties beschikbaar. Het is een verantwoordelijkheid van de uitgevende instanties om ervoor te zorgen dat alleen bekwaam personeel wordt ingezet voor het aanvragen en uitgeven van de reisdocumenten. Als blijkt dat de bekwaamheid tekort schiet moeten de uitgevende instanties maatregelen daartegen treffen.
Wat is uw reactie op de zorgen uit het rapport «Het biometrische paspoort in Nederland»?2
In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken heb ik aangegeven mij in dit dossier te zullen verdiepen om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm kan worden gegeven. Ik kijk daarbij ook naar de zorgen en bezwaren die leven in uw Kamer en daarbuiten.
Mogelijk ten overvloede wijs ik er nog op dat de opname van de foto en de vingerafdrukken voor opslag in de reisdocumenten verplicht is op grond van Europese regelgeving. Er is dus geen sprake van een eigen afweging of keuze op dat punt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat baliemedewerkers voldoende aandacht en expertise hebben om manipulatie van vingerafdrukken te herkennen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om de verwachtingen van biometrische technieken zo realistisch mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het TK-lid Schouw over de beveiliging opslag van ID-gegevens (nummer 2010Z16631).
Deelt u de kritiek op het gebrek aan onafhankelijke testlaboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om bij te dragen aan het vergroten van die capaciteit?
De apparatuur en programmatuur die wordt gebruikt voor de opname van de vingerafdrukken is gecertificeerd door het Bundesamt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) en daarvoor getest door Fraunhofer-Institut für Angewandte Optik und Feinmechanik IOF. Informatie over deze certificering is door BSI gepubliceerd (https://www.bsi.bund.de). BSI is onderdeel van het Duitse federale ministerie van Binnenlandse Zaken. BSI is binnen de Europese Unie en binnen ICAO actief bij het opstellen van standaarden en normen. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat Nederland voor de opname van de vingerafdrukken voor reisdocumenten dezelfde vingerafdruklezer (de Dermalog ZF1) gebruikt als de Bondsrepubliek Duitsland.
De kwaliteit van de vingerafdrukken wordt bepaald met het NFIQ algoritme uit de NIST Biometric Image Software. Duitsland gebruikt eveneens deze programmatuur. Deze programmatuur is ontwikkeld door het National Institute of Standards and Technology (NIST) en is vrij van rechten te gebruiken.
Wat is de status van het verzoek aan het BPR om medewerking aan het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?
Het ministerie van BZK heeft op 1 september 2010 in een brief de WRR laten weten voorafgaand aan het te voeren gesprek graag nadere informatie te willen ontvangen over de aard van het onderzoek en de vraagstukken die aan de orde zouden komen in het gesprek. Een reactie van de WRR op deze brief is ontvangen op 16 november 2010. Ik wijs erop dat de Web-publicatie «Happy landings: Het biometrische paspoort als zwarte doos» reeds in oktober 2010 is uitgebracht.
Is dit onderzoek aanleiding voor u om de technische aspecten en consequenties van het opnemen van biometrische kenmerken in paspoorten nogmaals kritisch te bezien?
Zie antwoord vraag 6.
Welke les trekt u uit de conclusie dat beleid en techniek dusdanig ver uit elkaar lopen dat eerst een meer solide (technische) basis nodig is alvorens over te gaan tot de voorgenomen afname, registratie en toepassing van biometrie?
Zie antwoord vraag 6.
Geweldsincidenten in Eindhoven |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geweld door wietcriminaliteit» en «Eindhoven is nog steeds onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Eindhovense burgemeester over deze verontrustende toename van het geweld? Zo ja, wat gaat uw bijdrage zijn aan het beëindigen hiervan? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik. Om die reden heb ik direct actie ondernomen. Op donderdagavond 2 december jl. heb ik met onder meer de (loco-) burgemeesters van de gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Tilburg een Taskforce ingesteld. Daaraan nemen ook de politie (nationale recherche en regionale korpsen), het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee en de Belastingdienst deel.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
In hoeverre is er sprake van een wietoorlog binnen de onderwereld? Is dit alleen een probleem in Eindhoven of krijgt u signalen uit andere steden? Zo ja, welke signalen zijn dat en hoe gaat u dit bestrijden?
Georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepteelt en daarmee verbonden activiteiten, komen niet alleen in Brabant, maar op tal van plaatsen in het land voor. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is een topprioriteit van dit kabinet. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 24 en 25 november jl. is het mijn doelstelling om het aantal aangepakte criminele organisaties te verdubbelen. De bestrijding van de georganiseerde hennepteelt maakt daarvan onderdeel uit, niet alleen in Brabant maar overal waar deze zich voordoet.
Specifiek voor de Brabantse situatie is een Taskforce ingesteld die ervoor zal zorgen dat de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad aldaar per direct wordt geïntensiveerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Alleen door een gecombineerde inzet van bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale instrumenten kan de georganiseerde misdaad de voet worden dwarsgezet.
Tevens zullen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) bijdragen aan de bestrijding van georganiseerde misdaad. Zie daarover ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, naast wetgeving, de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit in Nederland vooral een kwestie van handhaving en opsporing is? Zo ja, hoe gaat u dit doen en is daar een uitbreiding van capaciteit boven de bestaande politiesterkte voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat handhaving en opsporing een belangrijk deel uitmaken van de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit. Een effectieve bestrijding van georganiseerde misdaad vraagt echter om een geïntegreerde aanpak op lokaal en (boven)regionaal niveau, waarbij opsporing en vervolging aansluiten op preventieve en bestuurlijke handhavende maatregelen. Om deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen zijn de RIEC’s actief. Deze RIEC’s hebben als doel informatie van de verschillende partijen regionaal te bundelen en te analyseren, waardoor een zo goed mogelijk beeld ontstaat van criminele organisaties en criminele activiteiten in de gehele regio. De overheidspartijen gaan zich nu beter organiseren om adequaat te kunnen handelen. We doen wat nodig is.
Wat is uw mening over het gestelde dat vanwege de door deze zaak gevergde recherchecapaciteit, in Eindhoven andere zaken moeten blijven liggen?
Het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten is onvermijdelijk. We doen wat nodig is. In het kader van de Taskforce zullen de drie regiokorpsen in Brabant als één team gaan werken en zal de Nationale Recherche ondersteuning leveren.
In hoeverre is criminaliteit in het algemeen en geweldscriminaliteit in het bijzonder een structureel probleem in Eindhoven en omgeving in die zin dat daar criminaliteit per hoofd van de bevolking vaker voorkomt dan bij vergelijkbare gemeenten elders in het land?
De Brabantse gemeenten scoren al jaren hoog op de gemeentelijke veiligheidsindex. Uit onderzoek2 blijkt dat dit direct én indirect samenhangt met de verwevenheid tussen (een deel van de) «reguliere zichtbare probleemgroepen» (jeugdgroepen, straatdealers, veelplegers e.d.) en minder zichtbare criminele samenwerkingsverbanden (georganiseerde criminaliteit).
Uit het voornoemde onderzoek blijkt dat voor de Brabantse situatie ondermeer geldt:
In het onderzoek wordt een aantal aanbevelingen gedaan te weten: komen tot een betere informatiepositie, meer bovenregionale politiële én bestuurlijke samenwerking en een verdere uitbouw van het bestuurlijk veiligheidsbeleid. Deze aanbevelingen worden door de Taskforce opgepakt en uitgewerkt. Ik verwijs daarvoor naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
Hoeveel politiecapaciteit krijgt Eindhoven en omgeving extra op basis van het nieuwe budgetverdeelsysteem? Op welke termijn wordt deze extra capaciteit gerealiseerd?
De invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem zal onderdeel uitmaken van het bestuursakkoord met de korpsbeheerders waaraan nu wordt gewerkt. Ik kan nog niets zeggen over de exacte omvang van het budget vanaf 2012 en de gevolgen voor de verdeling daarvan over de politieregio’s.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat meer controle op de aanvoer van drugs naar de coffeeshops tenminste een deel van de problematiek oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Het drugsgerelateerde geweld benadrukt de noodzaak tot een intensivering van de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad in Brabant. Het gaat dan om het bestrijden van hennepteelt over de gehele keten. Daar past een gecontroleerde aanvoer en het toestaan van het kweken van wiet door coffeeshops niet bij. De kracht zit in een geïntegreerde aanpak, zoals de Taskforce dan ook beoogt.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat het toestaan dat coffeeshops zelf, via een systeem van een besloten club, voor hun klantenwiet kunnen gaan telen, zal bijdragen aan het terugbrengen van de drugsgerelateerde geweldscriminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dit systeem faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre hebben versnippering van taken, verschil van visie, te veel gepraat over te veel schijven gezorgd voor een gebrek aan slagkracht en hebben het opdrogen van rijksgeld en de gemeentelijke bezuinigingen bijgedragen aan de huidige situatie in Eindhoven?
De Eindhovense situatie heeft geleid tot een onderzoek onder de vier grootste Brabantse gemeenten naar de achtergronden van de hoge scores op de gemeentelijke veiligheidsindex. De aanbevelingen uit dit onderzoek (zie vraag 6), en de concretisering daarvan, zijn al in de zomer opgepakt door een samenwerkingsverband van de gemeenten Breda, Tilburg, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven, de zogenoemde «B5».
De actualiteit heeft inmiddels genoodzaakt tot het versneld aanpakken van de problematiek waarbij de overheid nu als één front maximaal inzet op de bestuurlijke en justitiële aanpak. Door de instelling van de Taskforce ga ik, samen met de burgemeesters, ervoor zorgen dat per direct maximaal gebruik wordt gemaakt van alle bestuurlijke, fiscale en justitiële instrumenten in de gehele regio.
Zelfmoord onder politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dienders in zwaar weer»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de voorlopige onderzoeksgegevens van de werkgroep Mentale Weerbaarheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met de voorlopige onderzoeksgegevens. Het baart mij zorgen dat er diverse indicatoren zijn die wijzen op een toename van psychosociale klachten onder politiemensen.
Deelt u de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen, zoals angst en depressiviteit, van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hieraan te werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden. De Raad van Korpschefs heeft op 24 november 2010 ingestemd met een voorstel om een landelijk programma in te richten om de professionele weerbaarheid van politieambtenaren te versterken. In dit programma komen zowel de fysieke, de mentale als de morele weerbaarheid samen. Momenteel wordt het programmaplan geschreven, in nauwe samenwerking met de Politieacademie, politiekorpsen en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat de kennis die bij de behandeling van onder meer posttraumatisch stresssyndroom bij militairen en militaire veteranen is opgedaan ook ten dienste moet worden gesteld van de behandeling van politiemensen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. De werkgroep Mentale Weerbaarheid van de politie heeft reeds contact gelegd met de Defensie academie om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het ministerie van Defensie heeft aan de werkgroep inhoudelijk materiaal ter beschikking gesteld over hoe er binnen de krijgsmacht wordt gewerkt aan het zogeheten «mentale schild» van defensiemedewerkers. Hiernaast zal Defensie participeren in de ontwikkeling van het «mentale schild» binnen de politie. Hierbij wordt een direct samenwerkingsverband aangegaan tussen Politieacademie en de Defensie academie.
Deelt u de zorg van de onderzoekers van de werkgroep Mentale Weerbaarheid over het aantal zelfmoorden onder politiemensen? Hebt u wel al enig inzicht in de omvang van dit probleem? Zo ja, wat doet u om dit probleem tegen te gaan?
Ik deel de zorg over het aantal zelfmoorden onder politiemensen. Op dit moment heb ik nog geen inzicht in de omvang van het probleem. De werkgroep Mentale Weerbaarheid zal verder onderzoek doen naar zelfdoding onder politieambtenaren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de Politieacademie, vakbonden, politiekorpsen en wetenschap.
Deelt u de conclusie van de voorzitter van de werkgroep Mentale Weerbaarheid dat de oorzaken van de mentale problemen bij politiemensen deels te herleiden zijn tot het ontbreken van de menselijke maat bij het leidinggeven? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het signaal uit de onderzoeken van de SP en vakorganisaties, waarin wordt aangegeven dat leidinggeven te veel in het beheer zit en er te weinig aandacht is voor de menselijke maat, serieus. Wat de rol van de leidinggevende is in dit traject en hoe dit verbeterd kan worden zal worden meegenomen in het programmaplan van het landelijk programma versterken professionele weerbaarheid. Opzet is om de aanpak professionele weerbaarheid in de gehele organisatie te verbeteren.
Deelt u de conclusie dat voldoende menskracht een eerste voorwaarde is voor de politie om goed te kunnen functioneren? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer in recente debatten heb aangegeven ga ik voor maximale operationele sterkte met het beschikbare budget. Ook zet ik mij in voor het vergroten van de professionele ruimte van agenten. Daar hoort bij dat zij over voldoende weerbaarheid beschikken om die ruimte ten volle te kunnen benutten. De hiervoor geschetste initiatieven sluiten daar dus goed op aan.
Valys |
|
|
|
Bent u bekend met de TV-uitzending waarin over Valys werd gesproken?1
Ja.
Beschikken de mensen die in deze uitzending over hun problematiek verhaalden, inmiddels over bij hun indicatie passend vervoer, al dan niet via Connexxion? Zo ja, wat is de reden dat het nu wel is gelukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de uitzending is aandacht besteed aan twee situaties waarin het helaas niet gelukt is om tot passend vervoer te komen. De persoon die alleen liggend kan worden vervoerd heeft bij mij een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing dat zij niet vervoerd kan worden. Dit bezwaarschrift is nog in behandeling. Voor de andere situatie geldt dat Connexxion met het oog op de veiligheid niet heeft kunnen instemmen met de voorwaarde van de passagier om op de scootmobiel te blijven zitten, terwijl deze wordt ingeladen. De strikte toepassing van deze regel vindt mede zijn oorsprong in eerder plaatsgevonden ongevallen. Voor het Valys vervoer geldt naar mijn mening dat veiligheid voorop staat.
Valys is bovenregionaal vervoer voor sociaalrecreatieve doeleinden. Met Valys kunnen pashouders een dagje op stap of op familiebezoek. Dat bevordert de participatie, het kunnen meedoen in de maatschappij, van deze mensen. Valys is gecombineerd vervoer per taxibus. Er gelden daardoor beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen.Het is spijtig dat het voor deze mensen niet gelukt is om tot passend vervoer te komen, maar het opheffen van deze beperkingen zou ten koste gaan van de veiligheid van het vervoer en van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken. De beperkingen bij Valys laten onverlet dat gemeenten op grond van de Wmo een plicht hebben om maatschappelijke participatie op lokaal niveau te bevorderen.
Kunt u aangeven of de maatwerkregeling, waarover u in uw brief van 20 november 2009 spreekt, nog steeds van kracht is? Zo ja, staan er nog mensen op de lijst? Zo nee, waarom niet?2
De mogelijkheid om tot een maatwerkoplossing te komen, wordt nog steeds geboden. Voor negen personen is die oplossing gevonden (zo was het mogelijk om in enkele gevallen de gordels en het onderstel van de rolstoel aan te passen), voor twee personen helaas niet.
Het bericht "Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat landen die ontwikkelingshulp krijgen van Nederland ter stimulering van de economie, tegelijkertijd belastingopbrengsten over winsten gerealiseerd in deze landen zien wegvloeien naar Nederland?
Nederland heeft een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven met reële aanwezigheid in Nederland («rokende schoorstenen»). Heel belangrijk voor internationaal zakendoen is dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen en bronheffingen worden gereduceerd. Belangrijke pijlers zijn: deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide verdragennetwerk, de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen.5 Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Deze regels kunnen ertoe leiden dat ook bedrijven met een relatief beperkte aanwezigheid in Nederland van het aantrekkelijke vestigingsklimaat gebruik maken.
De belastingheffing van multinationals kan door de internationale vervlechting niet slechts nationaal worden beoordeeld. Voor multinationals bestaat het Nederlandse fiscale stelsel niet als een geïsoleerd fenomeen, maar is het een onderdeel van een internationaal netwerk van landen, jurisdicties en verdragen. Het heeft daarom niet zoveel zin om de problematiek waar ontwikkelingslanden zich voor gesteld zien alleen vanuit Nederland te bezien. Belastingplanning is mogelijk doordat verschillende fiscale systemen niet op elkaar aansluiten. Voor ontwikkelingslanden geldt in het bijzonder nog dat deze vaak speciale faciliteiten (belastingvrijstellingen) aanbieden waardoor de belastinggrondslag wordt uitgehold. Eenzijdig door Nederland te nemen maatregelen om belastingvlucht uit ontwikkelingslanden te beperken, zullen dus geen of slechts een beperkt effect hebben en zijn bovendien schadelijk voor onze reële economie. Het bijvoorbeeld introduceren van een Nederlandse bronheffing op royalty’s is daarom ongewenst en onevenwichtig. In het in de Volkskrant beschreven geval heeft Ghana ervoor gekozen om in het verdrag met Nederland te opteren voor een bronheffing van 8% op uitgaande royaltybetalingen aan Nederland.
Dat belastingplichtigen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels is van alle tijden en daar hebben alle landen mee te maken. Het is van belang dat landen zich daar zelf tegen kunnen wapenen. Dat geldt voor een ontwikkeld land zoals Nederland, maar ook voor ontwikkelingslanden.
Het kabinet neemt de problematiek van belastingontduiking en -ontwijking zeer serieus. Dit geldt op nationaal niveau, zie bijvoorbeeld de door dit kabinet ondernomen activiteiten tegen zwartspaarders, maar ook op internationaal niveau. Nederland heeft in het kader van de in april 2009 gehouden G20 top in Londen ondernomen initiatieven voor internationale afspraken tegen belastingontduiking en -ontwijking van harte ondersteund en bilateraal meerdere belastingverdragen met diverse landen over onder meer informatie-uitwisseling afgesloten. Bij de laatste top in Korea hebben de G20-landen een oproep gedaan om ontwikkelingslanden bij het voeren van belastingpolitiek en het opbouwen van capaciteit te steunen. Het is voor het kabinet vanzelfsprekend dat ontwikkelingslanden bij deze ontwikkelingen worden betrokken en daarbij worden ondersteund. Hernieuwde aandacht voor verbeterde belastingheffing vormt een van de kernonderdelen van de modernisering van het ontwikkelingsbeleid. Om aan deze agenda inhoud te geven hebben de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de toenmalige staatssecretaris van Financiën in 2009 een intentieverklaring ondertekend waarin is vastgelegd dat gezamenlijk wordt gewerkt aan een actieve Nederlandse aanpak van deze problematiek.
Het gaat om maatwerk gericht op de behoeften van elk afzonderlijk land. Een dergelijke aanpak vereist maatregelen op verschillende terreinen.
Allereerst zal de capaciteit van overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing en belastingbeleid moeten worden versterkt. Dit wordt in internationaal verband georganiseerd (OESO, IMF, Wereldbank en VN). Nederland speelt daarbij een vooraanstaande rol. De internationale en Nederlandse inzet richt zich op het versterken van de positie van ontwikkelingslanden zodat zij zelf een evenwichtige afweging kunnen maken hoe zij hun fiscale stelsel willen inrichten en dat ze goed geëquipeerde mensen hebben om de wetgeving te kunnen uitvoeren.
Er lopen meerdere initiatieven binnen de OESO die zich richten op verbetering van transparantie in financiële stromen en uitwisseling van informatie tussen landen, ter voorkoming van onder andere belastingontduiking en -ontwijking, die specifiek gericht zijn op ontwikkelingslanden. Zo is onlangs deelname aan het Global Forum on Tax Transparancy and Exchange of Information opengesteld voor ontwikkelingslanden en wordt gewerkt aan multilaterale mechanismen voor alle landen, inclusief ontwikkelingslanden, op het gebied van uitwisseling van informatie. Door middel van het Global Relations programma van de OESO worden trainingen gegeven aan ontwikkelingslanden, o.a. op het gebied van uitwisseling van informatie en verrekenprijzenmethodieken. Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Een daarvoor in mei 2010 in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO- en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 met een breed programma van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum,zal werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reportingen capaciteitsversterking. De G20 heeft recent aan de Taskforce verzocht om samen met de VN, het IMF en de Wereldbank daarover in 2011 te rapporteren.
Ten slotte zullen multinationale ondernemingen zelf moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
In de motie Vendrik6 is gevraagd om het Nederlandse fiscale stelsel voor multinationale bedrijven door te lichten op het punt van belastingontduiking en -ontwijking ten koste van ontwikkelingslanden.
Uit het voorgaande volgt dat het doorlichten van het Nederlandse fiscale stelsel alleen weinig oplevert. Belastingontwijking of -ontduiking is bij uitstek een internationaal fenomeen en staat daarom hoog op de agenda van de OESO. Uiteindelijk kunnen belastingontduiking en -ontwijking in ontwikkelingslanden alleen effectief worden tegengegaan door versterking van belastingstelsels in de betrokken landen zelf, aangevuld met sluitende internationale afspraken over informatie-uitwisseling, fraudebestrijding en het tegengaan van belastingparadijzen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingslanden de dupe zijn van het Nederlandse belastingstelsel? Bent u het eens met de in dit artikel aangehaalde stelling «Veruit de grootste bijdrage die ondernemingen kunnen leveren aan ontwikkeling van landen is door doodgewoon hun werk te doen: leveranciers betalen, lonen betalen, belastingen betalen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bedrijven zoveel mogelijk de winstbelasting zouden moeten betalen in het land waar de winst eigenlijk gemaakt wordt?
Bedrijven dienen zich aan de wetten te houden. In de wetgeving komt tot uiting hoe landen de winsten willen belasten. De nationale parlementen kunnen de wetgeving tot op grote hoogte zelf inrichten (zij zullen daarbij rekening houden met de behoeften van het land), zolang zij zich houden aan de internationale spelregels. In de Europese context valt te denken aan het EU verdrag, de regels inzake verboden staatsteun en de gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Ook de OESO heeft richtlijnen op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie7.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om de belastingmogelijkheden ten aanzien van royalty’s te veranderen zodat (ontwikkelings-)landen niet meer de dupe zijn van dit Nederlandse systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Vendrik2 van ruim een jaar geleden die ook verzoekt om een doorlichting van het Nederlands fiscaal stelsel met het oog op dit soort ontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de bevindingen van professor Geert Michielse die stelt dat het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting van multinationals rond de 5% is?1 Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken wat de effectieve belastingdruk van multinationals in Nederland is?
Nee. Voor wat betreft de belastingdruk van multinationals in Nederland geldt dat de Nederlandse belastingregels geen onderscheid maken tussen grote en kleine bedrijven. Over de verdeling van de vennootschapsbelasting is mijn ambtsvoorganger in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 oktober 2009 (DB/2009/624M) uitvoerig ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel belasting er in Nederland in totaal wordt betaald over winsten uit aan Nederlandse vennootschappen betaalde royalty’s? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dat verhoudt tot de totale omzet van statutair in Nederland gevestigde vennootschappen?
Nee, dat is niet mogelijk. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft innovatie al jaren hoog in het vaandel staan. Enkele concrete voorbeelden zijn onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Naast het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom door in Nederland gevestigde bedrijven, wordt door in Nederland gevestigde ondernemingen ook intellectueel eigendom gekocht. De kosten welke verband houden met het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom en de aankoop van intellectueel eigendom verminderen over het algemeen het fiscale resultaat. Een complicerende factor hierbij is dat de huidige kosten voor een aanzienlijk deel zien op huidige ontwikkelingen van toekomstig te exploiteren intellectueel eigendom. Waarbij ook niet vooraf bekend is of en in hoeverre de ontwikkeling succesvol zal zijn. De opbrengst van het intellectuele eigendom bestaat niet alleen uit ontvangen royalty’s van zowel derde partijen als groepsvennootschappen, maar ook uit eigen opbrengsten door middel van verkoop van producten en/of diensten door de Nederlandse eigenaar van het intellectueel eigendom (bespaarde royalty).
Kunt u ingaan op de stelling in het artikel dat er jaarlijks 8000 miljard euro door Nederland spoelt via brievenbusmaatschappijen die hier vooral om fiscale redenen zitten? Klopt deze schatting volgens u? Kunt u ook in gaan op de schatting dat dit de Belastingdienst jaarlijks zo’n 2 miljard euro oplevert? Zou dit eventueel ook verder onderzocht kunnen worden?
Uit gegevens van DNB over 2008 kan worden vastgesteld dat de bruto gesommeerde geldstroom via zogenaamde bijzondere financiële instellingen 12 300 miljard euro bedroeg. Bijzondere financiële instellingen zijn entiteiten die in Nederland zijn opgericht door buitenlandse multinationale concerns als doorvoerkanaal van financiële stromen tussen buitenlandse concernmaatschappijen.
Voor wat betreft de rol van Nederland als financieel knooppunt verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 2, 3, 5 en 6. Deze rol levert Nederland werkgelegenheid op en levert de schatkist geld op. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals. 8
Vindt u het wenselijk dat het Nederlandse belastingstelsel door buitenlandse multinationals wordt gebruikt om via brievenbusfirma’s winsten door te sluizen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
De blokkade van Gaza |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Dashed Hopes: Continuation of the Gaza Blockade»1, opgesteld door een internationale coalitie van 23 ontwikkelings-, mensenrechten- en vredesorganisaties?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël de versoepelingsafspraken voor de blokkade van Gaza niet is nagekomen en daardoor: Kunt u uw antwoord toelichten?
De verbetering van goederen- en personenverkeer van en naar Gaza is essentieel voor de wederopbouw. Dit wordt zowel door de EU als bilateraal door de Nederlandse regering uitgedragen. Sinds juni 2010 heeft Israel hiermee een begin gemaakt. Israël heeft hiertoe besloten ondanks het feit dat er nog steeds raket- en mortierbeschietingen vanuit Gaza op burgerdoelen in Israël plaatsvinden.
Zowel de Nederlandse regering als de EU-lidstaten zijn van mening dat de huidige situatie niet bijdraagt aan een duurzame oplossing. De Nederlandse regering en de EU moedigen de Israëlische autoriteiten aan om de beweging van goederen en personen verder te versoepelen, rekening houdend met de hierover gemaakte afspraken inzake en verkeer en toegang (Agreement on Movement and Access 2005 en resolutie 1860 van de VN-Veiligheidsraad). Op aandringen van de internationale gemeenschap heeft de Israëlische regering op 8 december besloten om de exportmogelijkheden vanuit Gaza verder te verruimen. Nederland verwelkomt de Israëlische besluiten.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat een half jaar na de beloofde versoepeling van de Israëlische blokkade van de Gazastrook de toestand in het gebied nog maar weinig is verbeterd en dat er te weinig gedaan wordt om de beperkingen die Israël als gevolg van de blokkade heeft opgelegd aan de inwoners van Gaza, op te heffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zult u bilateraal en in EU-verband ondernemen zodat Israël zich aan de gemaakte afspraken gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) voor Buitenlandse Zaken, Catherine Ashton: «We denken dat wat er in de Gazastrook gebeurde niet toereikend is, dat Israël zijn belofte om de blokkade van de Gazastrook te verlichten, niet naleefde.»?2 Zo nee, waarom niet?
De situatie in Gaza blijft zorgelijk, zowel voor de Gazanen als voor Israël. De huidige toegang tot Gaza is inderdaad niet toereikend voor wederopbouw en economisch herstel. De wederopbouw – met name op het gebied van toevoer van goederen ten behoeve van internationale organisaties en VN projecten (zoals bouwmaterialen voor scholen) – maar ook het economische herstel is een prioriteit van de EU-lidstaten, zonder hierbij de veiligheid van Israël uit het oog te verliezen.
Nederland heeft bilateraal altijd aangedrongen op onvoorwaardelijke humanitaire toegang en optimale bewegingsvrijheid van personen en goederen van en naar Gaza met in achtneming van de veiligheid van Israël. Dit zal de Nederlandse regering blijven doen, zowel bilateraal als in EU- en ander multilateraal kader.
Bent u bereid in navolging van Hoge Vertegenwoordiger Ashton Israël op te roepen tot beëindiging van de blokkade van Gaza?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken (in de week van 13 december)?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Autobranden |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Maatregelen met betrekking tot tophypotheken |
|
Jolande Sap (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AFM boos over aanpak hypotheek»?1
Ja.
Is het waar dat u tot uw afweging bent gekomen om de banken tot 1 februari 2011 te geven om te komen met zelfregulering mede op aandrang van het (voormalige) Ministerie van Economische Zaken?
Ik heb de aanscherping voor het toetskader rondom hypothecaire kredietverlening inmiddels uitgewerkt in een concept Algemene Maatregel van Bestuur. Ik heb dit besluit, met memorie van toelichting, na akkoord daarop van de ministerraad voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het staat de NVB desalniettemin vrij om aan te geven op welke wijze de NVB invulling aan een nieuwe gedragscode zou geven, rekening houdend met een aantal door mij gegeven randvoorwaarden.
Ik heb de NVB gevraagd mij uiterlijk op 1 februari een aangepaste en met achterban afgestemde gedragscode te overhandigen. Ik kan vervolgens afwegen of het voorstel van de NVB hetzelfde niveau van consumentenbescherming garandeert als de voorgestelde regelgeving. Aan de hand daarvan kan ik overwegen om alsnog ruimte te laten voor zelfregulering van de sector, met daarop toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Ik zal de Tweede Kamer betrekken in deze overweging.
Zo ja, is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ook betrokken bij dit besluit?
De Autoriteit Financiële Markten is op de hoogte van de stand van zaken op dit terrein.
Vanwaar verwacht u dat de banken nu wel met zelfregulering komen terwijl de AFM in april 2010 deze nieuwe normen al bekend maakte?2 Is dit uitstel inderdaad verleend na overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken? Hebben zij concrete toezeggingen gedaan over wijzigingen in de gedragscode?
De Nederlandse Vereniging van banken heeft een position paper gepubliceerd waarin ze aangeven bereid te zijn hun gedragscode aan te passen. Mocht blijken dat er op 1 februari 2011 een gedragscode is opgesteld die voldoet aan de randvoorwaarden zoals door mij geschetst, dan zal ik op dat moment afwegen of voorkoming van overkreditering goed geborgd kan worden met zelfregulering
Verwacht u dat de gedragscode deze keer wel voldoende zou worden nageleefd? Ook daar deze voorheen vaak is overtreden en de AFM recent nog enkele boetes heeft opgelegd?
De algmene maatregel van bestuur die nu bij de Raad van State ligt beperkt de mogelijkheid om meer te lenen dan de «loan-to-income» norm (leencapaciteit van een consument voor een hypothecair krediet bepaald in relatie tot zijn inkomen), door vastomschreven, limitatieve uitzonderingsmogelijkheden (de zogenaamde explains) te hanteren. Ik heb dat ook expliciet aan de NVB gemeld als één van de randvoorwaarden waaraan de GHF zal moeten voldoen wil invulling van de zelfregulering via de GHF een kans van slagen hebben.
Kunt u aangeven wat uw brief van 29 november 2010 betekent voor het oorspronkelijke voornemen van de AFM om de hypotheek per begin 2011 te maximeren op 112% van de aankoopwaarde van het huis?
Als het voorstel van de NVB voldoet aan de randvoorwaarden zoals in de brief aan de NVB geschetst, zal worden afgewogen of het tegengaan van overkreditering goed geborgd kan worden met zelfregulering. Zoals aangegeven, zal ik de Tweede Kamer hierbij betrekken. Gelijktijdig zet ik het AmvB traject onverminderd door. Nog steeds is het de bedoeling om de nieuwe regelgeving in het eerste halfjaar van 2011 in werking te laten treden.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voorzitter van de AFM, de heer Hoogervorst «nu gaat het weer maanden duren voordat er een regeling komt» en «het is nu al twee jaar mopperen over een eenvoudige zaak»?
In april 2009 heeft de AFM (Hoogervorst) aangegeven dat er aanscherping moest komen van regels rondom hypothecaire kredietverstrekking, In april 2010 publiceerde de AFM een feedbackstatement over een toetskader rondom hypothecaire kredietverlening na een consultatieronde. Vervolgens heeft Financiën een Algemene maatregel van bestuur voorbereid, waarbij het feedbackstatement als uitgangspunt heeft gediend. De Amvb is naar de Raad van State gestuurd voor advies met als doel om het proces niet verder te vertragen.
Begrijpt u de uitspraak van de heer Hoogervorst dat Nederlandse politici zich nog steeds gevoelig tonen voor de bankenlobby?
Het is van belang dat er een goede inhoudelijke aanscherping van de normen komt, dat is in het belang van de consument. Het middel staat daarbij niet voorop, maar wel het doel namelijk bescherming tegen overkreditering van de consument en het tegengaan van de uit overkreditering voorvloeiende macro prudentiële risico’s.
Strengere eisen aan elektrische auto's |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overheid remt innovatie af»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het stellen van strengere eisen aan elektrische auto’s innovatie en ontwikkeling op dit vlak niet in de weg mag staan?
Het gaat hier niet om strengere eisen maar om nieuwe eisen. Er waren tot op heden geen specifieke eisen aan elektrische voertuigen. Deze nieuwe eisen vormen naar mijn mening geen belemmering voor nieuwe ontwikkelingen, maar een uitdaging voor innovatieve ideeën.
Kunt u aangeven wat de rechtvaardiging is van het stellen van strenge generieke eisen in deze fase van de ontwikkeling van elektrische auto’s? Kunt u daarbij gegevens overleggen van het aantal ongelukken dat is toe te schrijven aan het rijden met elektrische auto’s die in het verleden niet aan de nieuwe normen voldeden?
Deze nieuwe eisen zijn ontwikkeld naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door TNO en KEMA, in samenwerking met de RDW, naar mogelijke risico's van het ombouwen van conventioneel aangedreven voertuigen naar elektrische aandrijving. Uit de inventarisatie is gebleken dat aan de toelating van elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen tot het verkeer specifieke veiligheidsrisico’s verbonden zijn. Het belangrijkste risico bleek ondeugdelijke en onherkenbare elektrische bedrading met hoge voltages te zijn. Dergelijke elektrische bedrading vormt een gevaar voor monteurs, verkeersdeelnemers en hulpverleners die in het wegverkeer werkzaam zijn.
Met aanvullende toelatingseisen zal worden getracht deze veiligheidsrisico’s af te dekken. Er hebben zich gelukkig nog geen ongelukken voorgedaan.
Kunt u inzicht geven in de kosten die de nieuwe eisen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) voor elektrische auto’s met zich mee brengen? Kunt u daarbij specifiek in gaan op de eis dat elektrische auto’s in een hoogfrequente testruimte moeten worden geplaatst voordat zij de weg op mogen, aangeven om hoeveel testen het hier jaarlijks zal gaan en wat hiervan de totale kosten zullen zijn?
Het gaat hier om toelatingseisen voor alle typen elektrische auto’s. Elk type dient eenmalig getest te worden. Als meerdere auto’s van hetzelfde type worden geproduceerd, hoeven de producenten niet steeds weer deze kosten te betalen. De kosten van de RDW-keuring zal omstreeks de € 725,00 komen te liggen. Ik ben van mening dat deze kosten gerechtvaardigd zijn, gezien het positieve effect op de veiligheid.
Bent u bereid om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kleine bedrijven, particuliere ontwikkelaars en studenten te behoeden voor te hoge kosten die mogelijk voortvloeien uit de nieuwe RDW regeling en daarbij te kijken naar mogelijkheden om hen (deels) voor deze kosten te compenseren op basis van bestaande regelingen op dit gebied?
Auto’s die op de markt komen, moeten voldoen aan toelatingseisen. Er zijn regels opgesteld die moeten voorkomen dat er producten op de markt komen waarbij de veiligheid niet gegarandeerd is. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt, zijn niet onevenredig hoog.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
De actie van onder andere Stop Aids Now over het mogelijke gevaar voor 18.000 HIV geïnfecteerde mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulpgelden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de website www.aidshulpmoetblijven.nl?
Ja
Zo ja, wat is uw oordeel over deze website?
Ik begrijp dat het Aids Fonds een kwantitatieve schatting heeft willen maken om aandacht te vragen voor de consequenties van bezuinigingen op HIV/Aids. Het klopt dat bezuinigingen mensen raken maar de directe vertaling van bezuinigingen naar mensenlevens vind ik onzuiver.
Klopt het op de site genoemde aantal van 180 000 mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulp bij het financieren van HIV medicatie?
Het genoemde aantal is niet te relateren aan de Nederlandse hulp. Nederland draagt via het GFATM bij aan aidsbehandeling. 60% van de financiering door het GFATM komt ten goede aan aidsbestrijding. Van dat bedrag is de helft bestemd voor behandeling. Maar slechts een deel van de behandelingskosten is bestemd voor aidsmedicatie. Het is dus niet met exactheid te zeggen hoeveel mensen «afhankelijk zijn» van Nederlandse hulp voor HIV medicatie.
Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat deze mensen hun HIV medicatie kunnen blijven krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse steun voor het verkrijgen van hun HIV medicatie, verzekerd zijn van continuering van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen?
Nederland steunt de verstrekking van HIV medicatie middels een bijdrage aan het GFATM. Voor 2011 heb ik een bijdrage voorzien van EUR 40 mln. Ook via de Europese Commissie draagt Nederland bij aan het GFATM met een bedrag van ruim EUR 5 miljoen per jaar.
Nederland is uiteraard niet de enige donor van het GFATM. Tijdens de middelenaanvulling bijeenkomst in oktober jongstleden is in totaal USD 9,1 miljard toegezegd. Het GFATM verwacht nog USD 2,6 miljard van donoren die zich nog moeten beraden over hun bijdragen. Met dit totale bedrag kan de financiering van de bestaande programma’s worden voortgezet.
Bent u bereid alle voorbereidingen op de voorgenomen bezuinigingen op het HIV/Aidsbeleid aan te houden totdat de Kamer zich kan uitspreken over de bezuiniging?
Pas na vaststelling van de begroting van Buitenlandse Zaken ga ik het beleid uitvoeren.
De uitspraak van de Keniaanse premier Raila Odinga over homoseksuele mannen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat premier Raila Odinga vindt dat homoseksuelen opgepakt moeten worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de premier onwenselijk zijn, zeker gezien het gegeven dat het maatschappelijke klimaat voor homo’s en lesbiennes in Kenia, een stuk verdraagzamer is dan in andere Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bereid om over de uitlatingen van premier Raila Odinga in gesprek te gaan met de Keniaanse ambassadeur? Zo niet, waarom niet?
Een dergelijk gesprek acht ik op dit moment niet noodzakelijk, omdat premier Odinga het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet.
Heeft u toezicht op de mogelijke veiligheidsrisico's voor homoseksuele mannen in Kenia?
Homoseksuelen hoeven in Kenia niet te vrezen voor actieve vervolging door de overheid, maar zijn vanwege de formele strafbaarstelling nog steeds kwetsbaar voor afpersing, intimidatie en dergelijke. Er zijn gevallen bekend van geweld tegen homoseksuelen, maar in het algemeen is het algehele klimaat in de grotere steden redelijk tolerant.
Bent u bereid om inlichtingen in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Nairobi over het mogelijke gevaar dat homoseksuele mannen lopen in Kenia? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is er een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade?
De ambassade heeft regelmatig contact met de Keniaanse homobelangenorganisaties en werkt nauw met hen samen om de discriminatie van homoseksualiteit in Kenia tegen te gaan. De in augustus aangenomen grondwet biedt hiervoor een goede basis; hierin is een sterke algemene antidiscriminatiebepaling opgenomen die in principe ook geldt voor homoseksuelen. Dit moet de komende jaren in het implementatiesproces leiden tot het schrappen van de de oude nog uit de koloniale tijd stammende strafbaarstelling van mannelijke homoseksualiteit in het Wetboek van Strafrecht. De ambassade zal dit proces nauwgezet blijven volgen.
Massale boskap |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de omvangrijke protesten van omwonenden in Schipborg en omstreken, Baarn en omstreken en Nijmegen en omstreken, met betrekking tot de kap van prachtige bosgebieden? Klopt het dat Staatsbosbeheer hier tientallen hectaren bos aan het kappen is?1,2,3
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer geen rekening houdt met de wensen van omwonenden en dat dit ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Naar mijn mening pleegt Staatsbosbeheer veel inspanningen om omwonenden en belanghebbenden actief te betrekken bij de planvorming. Bovendien is het gemeengoed dat Staatsbosbeheer tal van informatiebijeenkomsten en excursies organiseert gedurende planvormingsprocessen. Vanzelfsprekend kan bij de planvorming niet iedere wens worden meegenomen en kan het niet ieder naar de zin worden gemaakt. Er zullen bij dergelijke plannen altijd voor- en tegenstanders blijven.
Kunt u verklaren waarom prachtige eeuwenoude bossen gekapt moeten worden om vreemde natuur in de vorm van heidegebieden te creëren?
In het project Heiderijk werken Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de gemeente Nijmegen en Prorail samen om kwetsbare soorten in het gebied Nijmegen/Mook te ondersteunen door het ontwikkelen en herstellen van leefgebieden, open heideterreinen en overgangen naar opgaand bos.
Dit past binnen de benadering van de rijksoverheid om het leefgebied van bijzondere en bedreigde dier- en plantensoorten van de heide te herstellen (leefgebiedenbenadering). Hiervoor is in totaal op een plangebied van 3000 hectare in totaal 16,8 ha gekapt, 38 ha spontane opslag van bomen en struiken verwijderd en 29 ha gedund. Hiervan is uiteindelijk 13,5 ha geplagd om de bestaande heideterreinen uit te breiden. Er zijn vooral exoten weggehaald, boomsoorten die niet van nature in Nederland thuishoren, zoals de douglasspar, de Amerikaanse eik en de Amerikaanse Vogelkers. Inheemse soorten, zoals zomer- en wintereiken, berken, beuken en beeldbepalende grove dennen zijn gespaard en vrijgesteld. Wel is een aantal zieke beuken weggehaald, maar dat vond niet plaats in het kader van het project Heiderijk, maar is het gevolg van regulier bosbeheer.
Bij Schipborg is na een uitgebreid traject met de omwonenden en gebruikers besloten om de cultuurhistorische aspecten van het gebied een accent te geven. Hiervoor wordt open heide weer in ere hersteld.
In het Baarnsche bos is alleen sprake van reguliere beheersmaatregelen om het bos gezond en gevarieerd te houden. Hier vindt geen omvorming naar heide plaats.
Kunt u garanderen dat de kap in Heiderijk, Schipborg en het Baarnsche Bos per direct stop worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer geeft mij de mogelijkheid om in te grijpen als Staatsbosbeheer naar mijn mening haar wettelijke taken niet naar behoren uitvoert. Daar is hier geen sprake van. Ik ben van mening dat in deze drie gevallen het planvormingtraject goed is verlopen en dat de bestuurders in de omgeving van de natuurgebieden en de omwonenden en/of de gebruikers hier goed bij zijn betrokken geweest. Het feit dat niet iedereen zich kan vinden in de uiteindelijke plannen is spijtig, maar voor mij geen reden om in te grijpen.
Kunt u uiteenzetten waarom Staatsbosbeheer geen waarde hecht aan het gebrek aan draagvlak voor de wilde boskap in deze gebieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de massale boskap zich met de EU-groenboek bosbescherming?
Het groenboek van de Europese Commissie is een discussiestuk over het toekomstige beleidsinstrumentarium voor de bescherming van bossen in de EU. Op 30 juni 2010 heb ik u de kabinetsreactie op dit groenboek toegestuurd (Tweede Kamer, 32 442, nr. 1). In deze kabinetsreactie wordt het belang van duurzaam bosbeheer benadrukt. Duurzaam bosbeheer vraagt om zorgvuldige afwegingen in het beheer en gebruik van bossen.
Omvorming van bos naar andere vormen van natuur kan plaatsvinden, wanneer deze zorgvuldigheid in acht wordt genomen en de belangen van het om te vormen bos goed worden afgewogen tegen de belangen van de te realiseren nieuwe natuur.
Het 55+ complex De Prinsenhof te Rotterdam |
|
Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het 55+ complex De Prinsenhof, Dordtsestraatweg te Rotterdam?
Ja.
Weet u wie de eigenaar is van dit complex?
Ja, dat is Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), een woningcorporatie.
Is het waar dat de eigenaar dit complex wil verkopen?
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om een «kwetsbare» groep bewoners, namelijk ouderen?
De bewoners van de Prinsenhof zijn senioren (55+ ers).
Houdt de eigenaar naar uw opvatting voldoende rekening met opvattingen van het huurdersplatform en de bewonersorganisatie?
Ja, de verhuurder heeft overleg met bewoners en vertegenwoordigers ervan. Aan de bewoners is aangeboden om te verhuizen naar andere complexen. Wanneer men daarop niet wenst in te gaan, kan men er gewoon blijven wonen. Dit zal met de koper worden vastgelegd. Wel zal een aantal specifieke (bijvoorbeeld zorg)voorzieningen niet langer worden gecontinueerd. Dat betekent wellicht dat in dat geval bewoners die elders, buiten het complex, moeten zoeken.
Is het waar dat u toestemming moet geven voor de verkoop van dit complex?
Dat hangt er van af. In geval van verkoop aan een andere woningcorporatie behoeft de verkoop geen toestemming van de minister BZK, zoals weergegeven in art 11.d van het BBSH. Bij verkoop aan een marktpartij is wel vooraf toestemming nodig van de minister van BZK. Tot op heden is geen schriftelijk verzoek aan mij voorgelegd.
Bent u, indien uw toestemming moet geven, bereid deze niet te verlenen door rekening te houden met de opvatting van de bewoners (mede gezien hun kwetsbaarheid), de bewonersorganisatie en het huurdersplatform?
Bij de afweging of ik wel of geen toestemming geef voor de verkoop zullen de belangen van de huurders worden meegewogen.
Mocht toch tot verkoop moeten worden besloten, wilt u de Kamer hierover gemotiveerd informeren en bent u dan bij het verlenen van toestemming bereid te bevorderen dat rekening wordt gehouden met de positie van de huurders?
Ja, wanneer de verkoop aan mij wordt voorgelegd zal ik de Kamer over mijn beslissing informeren. Voor het overige verwijs ik naar het voorgaande.
Een veroordeling wegens ‘afvalligheid’ in Iran |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zaak Youcef Nadarkhani die op 12 november jl. in Iran veroordeeld is voor «het ontkennen van het profeet zijn van de grote profeet der Islam, resulterend in afval van de heilige religie van de Islam ... op de leeftijd van 19 jaar»?
Ik heb kennis genomen van berichten over deze zaak.
Bent u voornemens actie te ondernemen ten behoeve van de onmiddellijke vrijlating van deze man?
De Nederlandse ambassade in Teheran kan deze zaak niet bevestigen. Ook contactpersonen die goed ingevoerd zijn in de mensenrechtensituatie in Iran beschikken niet over informatie over de situatie van dhr. Nadarkhani. Ik laat de zaak op de voet volgen en zal, zodra dit bericht bevestigd is, deze kwestie al dan niet in EU-verband opbrengen bij de Iraanse autoriteiten.
Deelt u de mening dat de huidige Iraanse wetgeving, en met name de wetgeving tegen zogenaamde «afvalligheid', in strijd is met het internationaal erkende recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie, inclusief het recht om van religie of geloof te veranderen, onder andere vastgelegd in art. 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, getekend en geratificeerd door Iran?
Ja. Nederland spreekt Iran hier zowel bilateraal als in EU-verband regelmatig op aan. Ook in de recent aangenomen VN-resolutie aangaande de mensenrechtensituatie in Iran wordt het land opgeroepen te stoppen met het schenden van de mensenrechten van onder andere religieuze minderheden.
Bent u bereid, gezien het feit dat de heer Nadarkhani vanaf 2 december kan worden geëxecuteerd, deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.