Vermeende corruptie bij de FIFA |
|
James Sharpe (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in nationale en internationale media over het corruptieschandaal dat zich afspeelt binnen de FIFA kiescommissie voor het WK voetbal van 2018 en 2022, waarbij mogelijk meerdere bonden van landen die meedingen naar de toekenning van de organisatie van het WK 2018 en 2022 zijn betrokken?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de ethische commissie van de FIFA heeft besloten om twee van de leden uit de kiescommissie voorlopig op non-actief te stellen en deelt u de mening dat door deze zware sanctie op te leggen de FIFA impliciet de integriteit van haar eigen kiescommissie aan de kaak stelt?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik ga er van uit dat de FIFA deze zaak tot op de bodem uitzoekt en er voor zorgt dat de verkiezingen voor de toewijzing van het WK 2018 en 2022 integer verlopen. Fair play geldt niet alleen voor sporters maar ook voor bestuurders. Ik hanteer tegelijkertijd het uitgangspunt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen.
Kunt u uitsluiten dat leden van de FIFA kiescommissie tijdens bezoeken aan ons land op geen enkele wijze de schijn hebben gewekt open te staan voor oneerbare voorstellen richting de Nederlands/Belgische organisatie?
Tijdens de ontvangst van de FIFA delegatie afgelopen zomer heeft mijn voorganger geen enkel signaal ontvangen van mogelijke oneerbare voorstellen.
Kan, na deze shockerende berichtgeving ten aanzien van de betrouwbaarheid van het «bidding» process', nog steeds worden gesteld dat u vertrouwen heeft in een goede afloop van het Nederlandse bid?
Ik acht deze berichtgeving niet van invloed op de uitkomst van het «bidding proces». Ik heb er vertrouwen in dat de FIFA orde op zaken stelt als daarvoor aanleiding is. Verder, ben ik ervan overtuigd dat Nederland en België een fantastisch WK kunnen organiseren in 2018 of 2022.
Heeft u al contact opgenomen met de FIFA om opheldering over de positie van de Nederlandse kandidatuur te verkrijgen? Zo ja, wat was het antwoord van de FIFA? Zo nee, wanneer bent u van plan dit alsnog te gaan doen?
Nee, net zoals de andere kandidaten moeten we de verkiezing van 2 december 2010 afwachten.
Welke conclusies zullen door u aan deze affaire worden verbonden?
Geen.
De situatie van asielzoekers in Griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de UNHCR van 15 oktober jl. over de ernstige humanitaire situatie in de Evros regio in Griekenland?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht waarin de UNHCR ernstige zorgen uit over de situatie van illegale migranten in de Evros regio. Kort nadien heeft de Griekse regering aangegeven de toevloed van migranten in deze regio niet aan te kunnen en, om de situatie in bedwang te houden, via de Europese Commissie de hulp ingeroepen van Frontex (het Europese Agentschap voor het Beheer van de Operationele Samenwerking aan de Buitengrenzen). Hierop is door Frontex besloten om de zogenoemde snelle-grensinterventieteams in te zetten aan de landgrens tussen Griekenland en Turkije. Het gaat om een inzet van 175 grenswachters afkomstig uit 24 landen, gedurende 8 weken. Nederland levert gedurende deze hele periode een bijdrage door de inzet van 16 grenswachters. Deze grenswachters verrichten taken en oefenen bevoegdheden uit die nodig zijn voor grenscontrole of grensbewaking, conform de Schengen grenscode.1 Ook zijn er 8 tolken, afkomstig uit het tolkenbestand van de IND, actief in de operatie.
Heeft u tevens kennisgenomen van de recente rapporten van het Europees Bureau voor Grondrechten (FRA) over het perspectief van asielzoekers in de Europese Unie?1 Heeft u kennisgenomen van de bijlagen (factsheets) bij die rapporten, en van het gegeven dat in Griekenland slechts 1% van de asielzoekers wordt toegelaten?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze rapporten en het genoemde percentage. Dit percentage ziet op inwilligende beschikkingen in eerste aanleg in het jaar 2009. Het percentage dat in bezwaar en/of beroep werd ingewilligd is blijkens de bijlagen beduidend hoger. Overigens heeft het inwilligingspercentage de aandacht van de Griekse regering. In een brief van 20 november 2009 heeft de Griekse Minister van Burgerbescherming aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europees gemiddelde.
Heeft u kennisgenomen van het, recent gepubliceerde, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 22 juli 2010 (nr. 12186/08), waarin in een individuele zaak is geoordeeld dat de detentieomstandigheden voor een asielzoeker in Griekenland een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opleveren?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Hoewel het bijzonder betreurenswaardig is dat de desbetreffende vreemdeling in 2007 in het Samos Detention Centre gedetineerd is geweest onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 EVRM, toont de uitspraak van het Hof aan dat individuele vreemdelingen, zonodig via een EHRM-procedure tegen Griekenland, de vereiste rechtsbescherming wordt geboden.
Deelt u de mening dat, los gezien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de (toegang tot de) asielprocedure, de opvang en bewaring van asielzoekers en andere vreemdelingen in Griekenland, onder meer in de regio Evros, ver beneden een acceptabel peil is en acuut verbetering behoeft?
Ik deel uw zorgen over de situatie in Griekenland, waaronder de Evros regio. Gezien de zorgelijke situatie in Griekenland vind ik het van groot belang dat Griekenland, daarbij geholpen en daartoe gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie voor asielzoekers te verbeteren. Daartoe heeft Griekenland een eerste aanzet gedaan door afgelopen september een nationaal actieplan met betrekking tot migratiemanagement te presenteren. Dit actieplan voorziet onder andere in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het actieplan vormen ook het opzetten van screeningcentra, het realiseren van nieuwe opvangplaatsen en detentiecentra en het verbeteren van bestaande opvangplaatsen en detentiecentra. Griekenland streeft ernaar om de hiervoor benodigde wetgeving zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat dit in 2011 geïmplementeerd kan worden.
De Europese Commissie heeft het Griekse actieplan aangegrepen om alle Europese lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. In reactie op dit verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten hier graag een bijdrage aan te willen leveren. Daarbij is gerefereerd aan eerdere afspraken tussen Nederland en Griekenland op het gebied van praktische samenwerking. Nederland heeft Griekenland toen het aanbod gedaan om op allerlei gebieden ondersteuning te bieden, variërend van het ondersteunen van de Griekse tolkencapaciteit en het geven van trainingen op het gebied van interviewtechnieken en gebruik van landeninformatie, tot het uitwisselen van expertise op het gebied van opvang en terugkeer en advisering over proces van het opzetten en inrichten van een nieuwe asieldienst en een nieuwe asielprocedure. Deze afspraken heb ik op 8 november jl., en marge van de JBZ-raad in Brussel, nogmaals bevestigd in een gesprek met de verantwoordelijke Griekse Minister Papoutsis.
Ik ben van mening dat een (Europees) gecoördineerde aanpak van de ondersteuning aan Griekenland, onontbeerlijk is voor een snelle en efficiënte implementatie van het Griekse actieplan. Daarom heeft Nederland de Europese Commissie laten weten Griekenland ook graag te willen ondersteunen bij de sturing en coördinatie van het implementatietraject.
Deelt u de mening dat er, om asielzoekers op termijn nog «met goed fatsoen» naar Griekenland te kunnen sturen op grond van een Dublinclaim, een acuut en stevig Europees actieplan moet komen om (mede met hulp van Nederland) het asielsysteem in Griekenland binnen een jaar tijd aanzienlijk te verbeteren? Bent u bereid zich daar in de Europese Raad hard voor te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de kernpunten van zo’n actieplan, praktische steunplannen moeten bevatten voor het zo snel mogelijk realiseren van opvangplaatsen, een verbeterde asielprocedure, het renoveren van detentiecentra, en het opleiden van tolken en asieladvocaten in Griekenland? Zouden onderdelen van zo’n plan vergelijkbaar kunnen zijn met de praktische steun die ook vanuit de Dienst Terugkeer & Vertrek is geboden aan Liberia?
Wat zijn de kosten van de opvang van de 1 900 asielzoekers die op dit moment vanwege de slechte staat van de asielprocedure in Griekenland niet aan dat land kunnen worden overgedragen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 10 november aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
De gemiddelde kosten van opvang per persoon zijn € 20 550 per jaar in de centrale opvang.
Opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1 Klopt dit bericht?
Volgens de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (Stcr. 2009, 51, hierna: de Aanwijzing) kunnen politie en het openbaar ministerie in beginsel met elke mediapartner expliciete afspraken maken over het plaatsen of uitzenden van opsporingberichtgeving, mits duidelijk is vastgelegd dat de regie over het opsporingsbericht volledig bij de politie en het openbaar ministerie ligt. Het kan daarbij gaan om een structurele overeenkomst, dan wel een overeenkomst voor één concreet geval. Andere belangrijke afspraken die gemaakt moeten worden zijn bijvoorbeeld afspraken over het omgaan met vertrouwelijke informatie, de wijze van ontvangst en het doorsturen van binnengekomen tips en het verwijderen van het opsporingsbericht indien dit noodzakelijk is.
Opsporingsberichtgeving moet dan ook niet worden verward met publieksvoorlichting over de opsporing van strafbare feiten en berichtgeving in de media op grond van vrije nieuwsgaring. Zo dient de informatie die vergezeld gaat van in het kader van opsporingberichtgeving vrijgegeven beeldmateriaal (zoals compositietekeningen, beelden van bewakingscamera’s en inbeslaggenomen voorwerpen) zuiver zakelijk te zijn en dient strikt te worden geregisseerd welke informatie wanneer en op welke wijze bij de burger terecht komt. Een van de risico’s van het vrijgeven van beeldmateriaal is dat het beeldmateriaal dan vergezeld zou kunnen gaan van onjuiste informatie hetgeen de opsporing juist kan schaden. Een ander risico is gelegen in het feit dat, indien er sprake is van een schending van de in de Aanwijzing neergelegde beginselen dit een afbreukrisico kan vormen voor de vervolging van de verdachte.
Het maken van exclusieve afspraken met een mediapartner is niet in het belang van de politie en het openbaar ministerie. Ten aanzien van het programma Opsporing Verzocht is een contract afgesloten, gelet op de langdurige structurele samenwerking. Deze afspraak houdt echter niet in dat Opsporing Verzocht exclusieve rechten heeft op het uitzenden van opsporingberichtgeving.
Zo zijn er ten aanzien van het plaatsen of uitzenden van opsporingsberichtgeving ook contracten afgesloten met diverse andere (lokale) media.
De vraag of het middel kan worden ingezet, ten aanzien van welke media (met al dan niet landelijk bereik) vergt derhalve in elke zaak opnieuw een (tactische) afweging.
Op basis van bovengenoemde uitgangpunten zijn bij de inzet van opsporingsberichtgeving in de in het krantenartikel genoemde casus telkens bewuste keuzes gemaakt door de politie en het openbaar ministerie.
De plaatsing van een balk op een compositietekening, waaraan ook in het bericht wordt gerefereerd, berust overigens op een misverstand, omdat het nooit de bedoeling is dat een compositietekening wordt vertoond met een balk. Het opsporingsbelang is immers gediend bij een zo getrouw mogelijk weergave van de verdachte.
Waarom worden compositietekeningen slechts exclusief aan een contractspartner, bijvoorbeeld een specifiek televisieprogramma, beschikbaar gesteld? Indien wordt besloten de beelden van bewakingscamera’s of een compositietekening openbaar te maken, waarom wordt dit dan niet vrijgegeven aan meer media om de kans op opsporing te vergroten? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen uit 2008?2 Bent u nog steeds van mening dat het maatschappelijke belang van het opsporen van de dader voor moet gaan boven de belangen van de media? Geldt nog steeds dat bij contracten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de media commerciële overwegingen geen rol spelen?
Alle onderdelen van de vraag worden met «ja»» beantwoord.
Welke overwegingen spelen wel een rol? Met welke media worden wel contracten gesloten en met welke media worden geen contracten gesloten? Kunt u voorbeelden geven van risico’s met opsporingsberichtgeving, waarvan u vindt dat die zich niet verhouden met de verantwoordelijkheid van het OM voor een zorgvuldige opsporing?
De Aanwijzing somt de afwegingen op die bij de inzet van dit middel gemaakt moeten worden en bepaalt in welke gevallen het kan worden ingezet. Omdat het bij opsporingsberichtgeving in de regel gaat om het vrijgeven van informatie over een verdachte, alsmede gevoelige informatie uit het opsporingsonderzoek, dienen afwegingen te worden gemaakt met betrekking tot het belang van opsporing en vervolging, het belang van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, de belangen van eventuele getuigen en de belangen van de samenleving. Hierbij gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor een snelle en doeltreffende opsporing is het in zijn algemeenheid niet in iedere zaak noodzakelijk dat een opsporingsbericht zo kort mogelijk na het ontdekken van het misdrijf landelijk en zo breed mogelijk wordt uitgedragen, bijvoorbeeld als voor de opsporing alleen lokale berichtgeving noodzakelijk is.
Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre is de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving inmiddels gewijzigd, zoals door u in antwoord op bovenbedoelde Kamervragen is toegezegd,2 waardoor de snelheid van de opsporing gediend is met behoud van een zorgvuldige opsporing?
Met ingang van 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) is de nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving in werking getreden. In de nieuwe Aanwijzing is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) de laatste jaren heeft genomen. Daardoor zijn de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving vergroot. In de gewijzigde Aanwijzing is tevens tot uitdrukking gebracht dat het belangrijk is een mediavorm te kiezen niet alleen met de bedoeling om zoveel mogelijk mensen te bereiken, maar ook gericht op specifieke doelgroepen.
De vreemdelingendetentie en het overlijden van een bejaarde vrouw |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na 20 jaar in de stad moest Berta toch weg»?1
Is het waar dat de betreffende 73-jarige vrouw die al 20 jaar illegaal in Amsterdam verbleef, in mei van dit jaar is opgepakt en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Is het waar dat zij ongeveer drie maanden lang in een detentiecentrum heeft verbleven?
Kunt u de motieven en achtergronden schetsen van de inbewaringstelling van deze 73-jarige vrouw? Hoe reëel was het dat zij nog naar Colombia zou kunnen worden uitgezet, mede gezien haar medische toestand en haar lange verblijf in Nederland?
Is tijdens haar vreemdelingendetentie bij de behandeling en bejegening van mevrouw rekening gehouden met haar leeftijd en slechte gezondheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat kwetsbare personen, waaronder ook oudere vrouwen vanaf bijvoorbeeld zestig jaar, niet in vreemdelingendetentie thuishoren? Bent u bereid ook voor «ouderen» een lichter alternatief voor vreemdelingenbewaring te ontwikkelen, zoals dat ook voor minderjarigen van toepassing is?
In welke mate is tijdens de vreemdelingendetentie en bij de overplaatsingen vanuit Zeist naar Rotterdam en vanuit Rotterdam naar Ter Apel, rekening gehouden met de zwakke medische gesteldheid van deze 73-jarige mevrouw? Kunt u uiteenzetten wat in het geval van ernstige medische problemen de protocollen in vreemdelingendetentie zijn, en of die in dit geval zijn nageleefd?
Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden deze mevrouw uiteindelijk in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel is overleden? Is, wellicht op grond van onderzoek, uitgesloten dat de vreemdelingendetentie en/of de laatste overplaatsing naar Ter Apel daar een rol in heeft gespeeld?
Welke handelingen en afwikkelingen hebben er vanuit het ministerie van Justitie en de Dienst Terugkeer en Vertrek plaatsgevonden na het overlijden van deze mevrouw, mede in de richting van haar nabestaanden?
Het bericht dat doorschenken aan dronken gasten in horecagelegenheden vaak voorkomt en onbestraft blijft |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het recente onderzoek dat door de Universiteit Twente in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) is uitgevoerd in opdracht van de samenwerkende gemeenten in Zuid-Holland Zuid, naar de mate waarin wordt doorgeschonken aan dronken personen in de horeca?1
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek, met name de conclusie dat het erg gemakkelijk is voor dronken cliënten om horecagelegenheden binnen te komen en eveneens om alsnog alcoholhoudende drank te kunnen bestellen? Bent u bereid te onderzoeken of het hier een algemene trend betreft in Nederland?
Het is mij bekend dat het – helaas – voorkomt dat dronken klanten horecagelegenheden binnen gaan en dan alcoholhoudende drank bestellen.
Uitgebreid landelijk onderzoek hiernaar is mijns inziens niet nodig.
Erkent u dat uit deze cijfers blijkt dat de handhaving van het verbod op doortappen ernstig tekortschiet (wetboek van strafrecht, artikel 252)? Hoeveel capaciteit is bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven en hoeveel boeterapporten zijn de afgelopen jaren opgemaakt? Is er naar uw mening voldoende capaciteit bij de nVWA om toezicht en handhaving op de naleving van dit wetsartikel uit te voeren? Zo nee, welke maatregelen stelt u voor om hieraan tegemoet te komen?
De uitkomsten van het onderzoek lijken er inderdaad op te wijzen dat er bij de onderzochte horecagelegenheden in Zuid-Holland Zuid onvoldoende bereidheid was tot naleving van het doortapverbod uit het Wetboek van Strafrecht.
De politie is belast met de handhaving van dit verbod. De controleurs van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit zijn niet bevoegd om toe te zien op de naleving. Er is dan ook geen capaciteit bij dat agentschap beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven. Vanzelfsprekend zijn er ook geen boeterapporten hiervoor opgemaakt.
Is er verbetering in de handhaving merkbaar na Kamervragen van december 2008 over dezelfde problematiek?2
Mij is niet bekend of de handhaving van dit verbodsartikel sinds december 2008 verbeterd is. De registratiegegevens van de politie bieden geen duidelijkheid hierover.
Deelt u de mening dat deze cijfers de noodzaak van de invoering van maatregelen uit de bij de Kamer liggende wijzigingen van de Drank- en Horecawet onderstrepen, met name op het punt van decentralisatie van de toezichtfunctie? Ligt er naar uw mening eveneens een taak voor de politie tot opsporing, aangezien het onderzoek wijst op een sterk vermoeden van wetsovertreding in veel horecagelegenheden?
Ik deel uw mening dat de naleving van diverse bepalingen van de Drank- en Horecawet onvoldoende is en dat de handhaving gerichter en efficiënter moet. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. Op onderdelen zal daar een nota van wijziging op worden gemaakt.
De politie is thans al belast met de opsporing van overtredingen van het verbod op doortappen. Als de politie vermoedt dat een horecagelegenheid dit verbod overtreedt, kan worden opgetreden.
Bent u bereid bij de gemeenten aan te dringen om een beleid te hanteren dat na de derde overtreding van artikel 252 WvSr over wordt gegaan tot (tijdelijke) sluiting van de horecagelegenheid?
Het opstellen en uitvoeren van sanctiebeleid rond het doortappen aan dronken personen is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, aangezien het hier een overtreding van het Wetboek van Strafrecht betreft. Hiervoor kan een geldboete of een gevangenisstraf worden opgelegd. Het vierde lid van artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht biedt zelfs de mogelijkheid om een barman van de uitoefening van zijn beroep te ontzetten. De gemeente kan – op grond van de Drank- en Horecawet – een horecavergunning intrekken als zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Het is aan het College van Burgemeester en Wethouders om te oordelen of daarvan sprake is.
Bent u bereid, uitgaande van het principe dat de eerstverantwoordelijke de horecabezoeker zelf is, de publieksvoorlichting over schadelijke effecten van overmatig drankgebruik aan te scherpen?
Ik ben het met u eens dat de horecabezoeker zelf eerstverantwoordelijke is voor zijn/haar drinkgedrag. Er dienen betrouwbare bronnen te zijn waar hij/zij de nodige informatie over de consequenties van zijn/haar drinkgedrag kan vinden. Naar mijn oordeel biedt het Trimbos-instituut (www.alcoholinfo.nl) die in ruim voldoende mate. Ik overweeg dan ook niet de publieksvoorlichting op dit punt aan te scherpen.
Het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen en justitiële inrichtingen |
|
Paulus Jansen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het cellencomplex op Schiphol-Oost in de weken voorafgaand aan de Schipholbrand herhaaldelijk is gewaarschuwd voor de onervarenheid van de collega’s en het gebrek aan leiding op de werkvloer?1 Is hier naar uw mening adequaat op gereageerd?
Door het personeel is destijds bij de directie van het Detentiecentrum Schiphol-Oost aandacht gevraagd voor een betere communicatie tussen personeel en leidinggevenden en het krijgen van duidelijke werkinstructies. Op 1 september 2005 is daarom door de locatiedirecteur besloten dat er onder alle medewerkers een tevredenheidsonderzoek in de vorm van een enquête zou worden gehouden. In de periode tussen 1 september 2005 en 11 oktober 2005 is de enquête gehouden. De volgende stap zou het opstellen van een plan van aanpak zijn met actie- dan wel verbeterpunten. Door de brand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 heeft de directie, door het op dat moment sluiten van het complex, hieraan geen gevolg kunnen gegeven.
Naar aanleiding van de meldingen aan de Technische Dienst hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd met de enquête die is gehouden onder het personeel enkele weken voor de brand, waarin werknemers invulden dat ze meer aandacht voor de brandveiligheid in het cellencomplex en minder onervaren collega’s wilden? Wat is er gebeurd met de tientallen meldingen bij de technische dienst in de maanden voor de brand over ondermeer verbrande rookmelders en kapotte celdeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking van oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch dat de Schipholbrand niets te maken had met het gebouw, maar vooral met de onervarenheid en ongeoefendheid van het personeel, en dat de echte oorzaak van de catastrofale gevolgen van de brand was dat de goedkope uitzendkrachten geen idee hadden hoe ze moesten optreden?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft zijn conclusies ten aanzien van het ontstaan en verloop van de Schipholbrand beschreven in het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost»3. Deze conclusies zijn door het toenmalige kabinet onderschreven4. De opmerkingen van de oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch geven mij geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Is het waar dat het personeel dat ten tijde van de Schipholbrand aan het werk was goedkoper tijdelijk personeel was, voornamelijk jonge en onervaren uitzendkrachten? In hoeverre was dit personeel getraind om te gaan met moeilijke situaties, en hoe vaak hadden de mensen die op het fatale moment op de werkvloer stonden brandoefeningen meegemaakt?
In de nacht van de brand van 26 op 27 oktober 2005 waren in totaal zestien personen werkzaam op het cellencomplex Schiphol-Oost: zeven bewaarders uit de DJI-pool, twee medewerkers van het bedrijf Securicor, zes medewerkers van de KMar en één medewerker van de medische dienst van het cellencomplex. De Onderzoeksraad van Veiligheid concludeerde in zijn rapport dat de bewaarders die betrokken waren bij de brand, hoewel ze allen een korte BHV-opleiding hadden gehad, onvoldoende waren geïnstrueerd, opgeleid en geoefend. Zij hadden nog nooit deelgenomen aan een brandoefening op het cellencomplex Schiphol-Oost.
Wat is uw mening over het feit dat er nog steeds onervaren en ongeoefend personeel werkzaam is in het gevangeniswezen, vooral onder de Directie Bijzondere Voorzieningen waar vreemdelingendetentie onder valt? Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee? Vindt u het verstandig om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken?
Er is geen onervaren en ongeoefend personeel werkzaam bij DJI. Zoals ook in de voortgangsrapportages over het actieprogramma brandveiligheid is beschreven, volgt al het executief personeel een BHV-opleiding. Tevens vinden er in elke penitentiaire inrichting jaarlijks brandoefeningen plaats5.
Overigens merk ik op dat DJI niet zozeer gebruik maakt van de inhuur van beveiligingspersoneel om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken, maar om een grote mate van flexibiliteit te waarborgen. DJI kan door de inzet van extern personeel inspelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. Voor extern personeel gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor eigen personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van voornoemde oud- gevangenisdirecteur dat de brandveiligheidsmaatregelen na de Schipholbrand draconisch zijn geweest en dat er sprake was van «paniekvoetbal», met tegengestelde eisen van brandweer en gemeenten, ook afhankelijk van de regio?2
De penitentiaire inrichtingen dienen zich te houden aan de eisen die de brandweer stelt. In het verleden werd DJI soms geconfronteerd met regionaal uiteenlopende eisen van de brandweer. Dit betekent niet dat de brandveiligheidsmaatregelen als zodanig niet noodzakelijk waren. Inmiddels heeft DJI zeer frequent overleg met vertegenwoordigers van de brandweer om deze verschillende eisen regionaal en landelijk meer éénduidig in te vullen.
Is het waar dat er in totaal € 450 miljoen is geïnvesteerd in brandveiligheidsmaatregelen? Zo nee, hoeveel dan wel? Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van al deze brandveiligheidsmaatregelen en het verbeterprogramma?
Per saldo is voor de (brand-)veiligheid binnen de kaders van DJI een oplopend bedrag naar vanaf 2012 structureel circa € 140 mln. beschikbaar. Deze middelen zijn afgestemd op de capacitaire productietaakstelling als opgenomen in de ontwerpbegroting 2011. In dit bedrag zijn de eerder geraamde investeringskosten in rijks- en particuliere gebouwen van ca. € 400 mln. vertaald in structurele gebruiksvergoedingen RGD, respectievelijk kapitaallasten. Het genoemde bedrag is met name geïnvesteerd op twee terreinen. Enerzijds de bouwkundige aanpassingen, onder de verantwoordelijkheid van de RGD uitgevoerd, anderszijds investeren in (BHV) opleidingen en oefeningen van al het executief DJI personeel. Het bouwkundig traject loopt door tot 2011.
De RGD is met de resterende ruimten van inrichtingen, waaronder kantoorruimten, doende om de gebouwen aan te passen aan het daartoe vereiste bouwregelgevingsniveau. Het BHV verbetertraject is eind 2010 afgerond. Met het inrichten van de BHV organisatie maakt DJI de slag om de BHV in te richten gebaseerd op de specifieke gebouwelijke situatie van een inrichting en op maat personeel BHV op te leiden. Tevens is er veel aandacht voor het beheer en borgen van calamiteitenplannen6. Tegelijkertijd moet wel worden geconstateerd dat de brandveiligheidsmaatregelen substantieel zwaar drukken op de begroting van DJI.
Hoeveel is er sinds de Schipholbrand geïnvesteerd in het beter opleiden en trainen van personeel, ook voor wat betreft brandoefeningen? Heeft tegenwoordig iedere medewerker die op de werkvloer staat zowel in het gevangeniswezen als in vreemdelingendetentie geoefend met brandsimulaties? Is het belang van deze oefeningen naar uw mening voldoende doorgedrongen tot alle mensen die hier werkzaam zijn?
In de jaren 2007 tot en met 2010 is in totaal € 28,9 mln. besteed aan BHV opleidingen.
Er wordt DJI-breed aandacht besteed aan oefeningen, waaronder BHV oefeningen. Iedere inrichting stelt jaarlijks een oefenkalender op, waarin eveneens oefeningen met externe partners als de lokale brandweer zijn ingepland. Van de noodzaak tot oefenen zijn de medewerkers en het management meer dan voldoende doordrongen.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Eind september 2010 had DJI 17 478 medewerkers (16 563 FTE) in dienst. Binnen DJI wordt geen aparte registratie bijgehouden van het aantal ingehuurde externen. De beheersing van de inzet van externen loopt via de financiële verantwoording.
Wel wordt vanwege de grote fluctuaties in de sector en de noodzaak daarop snel en flexibel te kunnen reageren het aantal extern ingehuurde personeelsleden bij de Directie Bijzondere Voorzieningen bijgehouden. Bij deze directie waren ultimo september 2010 ongeveer 1 820 FTE werkzaam. Hiervan was 880 FTE DJI-personeel en 869 FTE aan personeel van het bedrijf Group 4 Securicor. Daarnaast wordt verpleegkundige zorg en de inzet van huisartsen ingehuurd.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Directie Bijzondere Voorzieningen? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd, als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Stijgt het aantal externen, zowel als uitzendkracht of als medewerker van een beveiligingsbedrijf, dat werkzaam is in een van de justitiële inrichtingen nog steeds? Zo ja, waarom? Zo nee, is een stijging in de komende jaren voorzien?
De DJI probeert op een flexibele manier in te spelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. In dat kader maakt de DJI gebruik van de inhuur van beveiligingspersoneel en wordt gewerkt aan maatregelen die de inzetbaarheid van eigen personeel vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat personeel wordt geworven, dat vervolgens weer zou moeten afvloeien.
De inhuur van extern personeel kent al vanaf 2008 een dalende trend en komt voor 2010 ruim onder de norm die begin 2010 binnen Justitie gesteld is. In mei 2010 is door uw Kamer de motie Roemer aangenomen, waarin de norm extra wordt aangescherpt. De verwachting is dat DJI voor 2010 en later onder deze aangescherpte norm zal blijven7. Dit is ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van de regering op dit terrein.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de vragen 9 tot en met 12 te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting?
Tot mijn spijt is dit niet mogelijk gebleken, maar uiteraard kan ook in het algemeen overleg met uw Kamer op 8 december aanstaande aandacht worden besteed aan deze materie.
Flitspalen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale flitspaal ziet moderne motor niet»?1
Ja.
Is het waar dat nieuwe flitspalen de nieuwste generatie motoren hoogstwaarschijnlijk niet of niet goed kan herkennen? Zo ja, in welke mate zijn deze flitspalen daartoe niet in staat? Zo nee, wat is er feitelijk onjuist aan de genoemde berichtgeving?
Nee, ook de nieuwste generatie motoren kan herkend worden door nieuwe – digitale – flitspalen. Digitale palen werken met lussen in het wegdek. Op de lussen zijn detectoren aangebracht die reageren op ferrometaal. Passerende voertuigen veroorzaken een magnetische verstoring in het veld van de lussen en worden gefotografeerd als ze te hard rijden. Wel moet de gevoeligheid van de detectielussen goed afgesteld zijn om ook voertuigen waarin steeds minder ferrometaal is verwerkt te kunnen detecteren. Als blijkt dat sommige voertuigen niet of moeilijker gedetecteerd worden, worden technische maatregelen genomen om dit te verhelpen. Het Landelijk Parket Team Verkeer heeft hierover voortdurend overleg met de verschillende leveranciers van handhavingsmiddelen.
Was het u ten tijde van de aanschaf van de palen op de hoogte van deze problematiek, bijvoorbeeld naar aanleiding van eerdere problemen in België? Zo ja, hebt u daar bij de aanbesteding van deze palen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van de huidige generatie digitale palen is door het toenmalige Bureau Verkeershandhaving OM (nu Landelijk Parket Team Verkeer) in contracten met leveranciers vastgelegd dat alle voertuigen kunnen worden geregistreerd. Het registreren van alle type voertuigen, ook als deze van samenstelling veranderen, heeft zowel bij aanschaf als bij onderhoud van de handhavingsmiddelen de permanente aandacht.
Hebt u met het Vlaamse Agentschap Wegen en Verkeer contact gehad over hun ervaring met deze problematiek? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Nee en ik zie daar ook geen aanleiding toe, gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Indien genoemde problematiek zich in de praktijk voor doet, kunt u dan nog afzien van de aanschaf van deze palen of kunt u er zorg voor dragen dat ook de nieuwste generatie motoren zal worden herkend?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. De detectie van alle type voertuigen heeft blijvende aandacht, ook bij de aanschaf van eventuele nieuwe handhavingsmiddelen.
Deelt u de mening dat gezien het relatief hoge risico op ongevallen met ernstige gevolgen bij motoren die de maximum snelheid overtreden, dat handhaving van deze maximumsnelheid prioriteit verdient? Zo ja, kunt u ook in de toekomst adequaat tegen deze snelheidsovertredingen blijven optreden? Zo nee, waarom niet?
Het relatief hoge risico op ongevallen bij motorrijders wordt slechts ten dele veroorzaakt door een overschrijding van de maximumsnelheid. Het is vooral het gebrek aan voertuigbeheersing en het niet gezien worden (en dus geen voorrang verlenen) door andere weggebruikers waardoor motorrijders een hoger risico hebben. Mijn ambtgenote van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu staat een integrale aanpak voor van de verbetering van verkeersveiligheid van motorrijders. Zij heeft hiertoe recentelijk een actieplan (29 398, nr. 241, dd 1-11-2010) naar de Tweede Kamer, waarin concrete maatregelen staan om de verkeersveiligheid van motorrijders te verbeteren.
Dit laat vanzelfsprekend de reguliere handhaving van de maximumsnelheid onverlet.
Het artikel "Uit naam van Anna" |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stichting No Kidding?
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Uit naam van Anna»?1
Ja.
Is het waar dat No Kidding voortkomt uit Paidaeia, een sektarische organisatie die in de jaren ’90 in het nieuws kwam na klachten van «uittreders» over afpersing, psychologische terreur en fysieke intimidatie?
NO KIDDING is een campagneproject op initiatief van stichting Profit for the World’s Children. Twee bestuursleden van deze stichting waren destijds aangesloten bij het genootschap Paideia. In 1996 is in het TV-programma Deadline een verband gelegd tussen een video van Paideia, met daarop beelden van een babymassage, en kindermishandeling.
Er is naar aanleiding van deze uitzending ook aangifte gedaan van kindermishandeling bij de politie. Deze is echter niet verder doorgeleid naar het Openbaar Ministerie.
In een verklaring op de website www.no-kidding.nu geeft het stichtingsbestuur aan dat de twee betrokken bestuursleden inmiddels hun functie hebben neergelegd.
De huidige directeur van NO KIDDING heeft en had geen zitting in het stichtingsbestuur.
Is het waar dat de huidige leiding van No Kidding in 1996 zelf met kindermishandeling in verband is gebracht?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Raad voor de Kinderbescherming, de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) die aangeven sterk te twijfelen aan de methodes en argumentaties van No Kidding? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer verschillen in zienswijze op kindermishandeling en de aanpak ervan. NO KIDDING hanteert hogere omvangcijfers van de problematiek en gebruikt confronterende beelden in campagnes. Door dit laatste lijkt de focus met name te liggen op fysieke mishandeling, en niet op kindermishandeling in den brede.
Is het waar dat de leiding van No Kidding door het voormalige ministerie voor Jeugd en Gezin met «alle egards» is ontvangen, zoals de directeur van No Kidding stelt?
In 2007 en op 4 oktober j.l. is een delegatie van NO KIDDING ontvangen door mijn medewerkers. De ontvangst van de delegatie is niet anders geweest dan de gebruikelijke ontvangst voor externe gesprekspartners van het ministerie van VWS.
Is het waar dat No Kidding van verschillende gemeenten subsidie ontvangt, zoals bijvoorbeeld van de gemeente Drimmelen?3
Ik heb van NO KIDDING vernomen dat zij van geen enkele gemeente subsidie ontvangen.
Ontvangt No Kidding vanuit rijksmiddelen subsidie? Zo ja, hoeveel?
Nee, NO KIDDING ontvangt geen subsidie vanuit rijksmiddelen.
Bent u bereid op basis van deze zorgelijke signalen de Inspectie Jeugdzorg en het openbaar ministerie een onderzoek te laten uitvoeren naar de leiding van No Kidding? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe zie ik geen aanleiding. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 & 4 voor de onderbouwing.
Het bericht dat huisartsenpost Eudokia in Enschede zelf jeugdzorg gaat aanbieden en niet doorverwijst naar Bureau Jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsenpost Eudokia in Enschede zelf jeugdzorg gaat aanbieden en niet doorverwijst naar Bureau Jeugdzorg (BJZ)?1
Naar aanleiding van dit bericht heb ik contact gehad met de gemeente Enschede, het Centrum voor Jeugd en Gezin Enschede (LOES), de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Enschede- Haaksbergen, het medisch centrum Eudokia en de betrokken zorgverzekeraar Menzis. Daaruit is gebleken dat in de gemeente Enschede drie verschillende pilots zijn gestart om te onderzoeken hoe de huisartsenpraktijk als vindplaats van psychosociale en psychiatrische problematiek bij jongeren en gezinnen zo goed mogelijk gekoppeld kan worden aan de lokale jeugdzorg. Binnen deze pilots verzorgen gespecialiseerde medewerkers gemeentelijke jeugdzorg op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO); zij zijn onderdeel van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) als netwerk organisatie. De gemeente Enschede is verantwoordelijk voor de lokale jeugdzorg en monitort de pilots. De lessen die uit deze pilots getrokken worden zullen de gemeente helpen om een effectieve en efficiënte werkwijze te realiseren die past bij de lokale/regionale situatie.
In het Medisch Centrum Eudokia is een «LOES loket» met een CJG spreekuur aanwezig. Ook is er een maatschappelijk werker/jeugdhulpverlener aanwezig die lokale jeugdzorg verleent in het kader van de pilot, die in september 2010 gestart is. Er is een tweedeling gemaakt, voor 8 uur wordt de jeugdhulpverlener op detacheringbasis ingezet vanuit zorgverzekeringsgelden. Voor 4 uur wordt dezelfde jeugdhulpverlener ingezet vanuit uit WMO gelden. De huisartsen van Eudokia schakelen de jeugdhulpverlener in, met als doel onnodige verwijzingen naar de geïndiceerde zorg te voorkomen. Zowel Menzis, het medisch centrum Eudokia als de gemeente Enschede monitoren deze pilot; eind april 2011 is de eerste evaluatie. Punten van evaluatie zijn onder andere: voor- en nadelen voor kinderen en gezinnen, financiële voor- en nadelen, de inbedding in de lokale samenwerking (convenant CJG) en de gevolgen voor de instroom bij jeugd-GGZ en via bureau jeugdzorg naar (andere) geïndiceerde jeugdzorg.
Vindt u het wenselijk dat de huisarts zelf hulp gaat verlenen in plaats van Bureau Jeugdzorg of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gekozen constructie is in overleg met de gemeente en de betrokken zorgverzekeraar tot stand gekomen en is bedoeld om van te leren. Aan de hand van de lessen kan bepaald worden of het een wenselijke constructie is.
Bent u van oordeel dat de door deze huisartsenpost gekozen oplossing de versnippering in de jeugdzorg tegen gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze huisartsenpost niet betrokken bij het Centrum voor Jeugd en Gezin? Zo ja, waarom biedt het dan zelf jeugdzorg aan? Zo nee, waarom niet?
Door vestiging van een LOES loket (CJG spreekuur) is er een relatie tussen het medisch centrum Eudokia en het Centrum voor Jeugd en Gezin Enschede. De gespecialiseerde medewerker die jeugdhulp verleent is onderdeel van de netwerkorganisatie Centrum voor Jeugd en Gezin. Evaluatie van de pilot moet uitwijzen of er sprake is van goede ketensamenwerking, vastgelegd in CJG samenwerkingsovereenkomsten.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat ouders en kinderen straks één herkenbare instantie en loket hebben, namelijk het Centrum voor Jeugd en Gezin, waar zij voor alle jeugdzorgvragen kunnen aankloppen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het wenselijk zou zijn dat deze huisartsenpost aanhaakt bij het Centrum voor Jeugd en Gezin? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is zeer wenselijk dat ouders en kinderen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin terecht kunnen voor alle opvoed- en opgroeivragen. Dat mag natuurlijk niet betekenen dat ouders die vragen niet meer mogen stellen op voor hen logische plaatsen (zoals bijvoorbeeld de huisarts). De huisarts blijft het eerste aanspreekpunt voor somatische problematiek. Wanneer bij de huisarts blijkt dat er meer of iets anders aan de hand is, is het belangrijk dat door de huisarts wordt doorverwezen naar de juiste vorm van hulp. Het medisch centrum Eudokia is aangehaakt bij het Centrum voor Jeugd en Gezin; evaluatie van de pilot moet uitwijzen of de hier gekozen wijze van aanhaken voldoende duidelijk is.
Is het waar dat de jeugdzorg vanuit deze huisartsenpost vergoed wordt vanuit de zorgverzekeraar? Zo ja, bent u van mening dat dit een taak is van de zorgverzekering om deze jeugdzorg vanuit de huisartsenpost te vergoeden?
In mijn antwoord op vraag 1 en 3 ben ik ingegaan op de bekostiging. De vergoeding door de zorgverzekeraar gebeurt op basis van de NZa- beleidsregel «innovatie ten behoeve van nieuwe zorgprestaties». Door middel van deze beleidsregel kunnen kleinschalige experimenten worden afgesproken tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar gaat er vanuit dat door de verkregen korte lijnen er sprake zal zijn van een efficiëntieslag. De verwachting is dat 80 % van de problematiek eenvoudig kan worden verholpen door de lokale jeugdzorg. De overige 20 % zal worden doorverwezen naar de geïndiceerde jeugdzorg en de jeugd-GGZ. Gemeente en zorgverzekeraar willen leren van de ervaringen met deze werkwijze, om te bezien of dit inderdaad het geval is.
In hoeverre heeft huisartsenpost Eudokia in Enschede samenwerkingsovereenkomsten met andere jeugdzorginstanties zodat er een goede ketensamenwerking is en hoe zien deze samenwerkingsovereenkomsten eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen aan de wachtlijsten bij Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders waardoor deze huisartsenpost zich genoodzaakt voelt om zelf jeugdzorg aan te bieden?
Over de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg en hoe ik hier mee omga, heb ik u bij brief van 8 november 2010 (JZ/GJ-3031540) geïnformeerd.
De mogelijkheden voor gasopslag bij Pieterburen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pieterburen wars van plannen voor gasopslag»?1
Ja.
Zou het Franse bedrijf EDF in aanmerking komen voor een vergunning om op de, in het bericht genoemde locatie aan gasopslag te doen? Is er al sprake van een vergunningsaanvraag?
De vraag of Electricité de France (EDF) in aanmerking komt voor een opslagvergunning is nu nog niet aan de orde. EDF heeft nog geen vergunning aangevraagd voor de opslag van aardgas, maar heeft wel een vergunning aangevraagd voor de opsporing van zout in de omgeving van Pieterburen. Met een opsporingsvergunning krijgt EDF het alleenrecht om in dat gebied door middel van een boring het zout in de ondergrond te onderzoeken. De plaats van de boring staat bij de verlening van een opsporingsvergunning nog niet vast. Voor het daadwerkelijk uitvoeren van een proefboring zijn naar verwachting nog «uitvoeringsgerichte» besluiten nodig, zoals een omgevingsvergunning of een ruimtelijk besluit. Op basis van de kennis die verkregen wordt bij een boring zal EDF kunnen besluiten om een winningsvergunning voor zout aan te vragen. Met een winningsvergunning kan EDF zout winnen, waardoor een caverne ontstaat die later gebruikt kan worden voor opslag van gas. Om gas te kunnen opslaan heeft EDF dan een aparte opslagvergunning nodig. Daarvoor is een opslagplan vereist, waarmee door mij moet worden ingestemd.
Deelt u de mening dat aantasting van ecologische en landschappelijke waarden ten alle tijden voorkomen moet worden? Hoe denkt u gasopslag met dat uitgangspunt te verenigen?
Ecologische en landschappelijke waarden spelen een belangrijke rol bij de ruimtelijke inpassing van mijnbouwactiviteiten. Deze aspecten zijn geïntegreerd in het vergunningenproces. Voordat een gasopslag in zoutholtes in Pieterburen gerealiseerd kan worden, dienen drie fasen te worden doorlopen:
Voordat gas in zout opgeslagen kan worden, moet eerst gekeken worden of de zoutlaag geschikt is voor gasopslag. Hiervoor moet een proefboring gezet worden. Hiervoor is een opsporingsvergunning onder de Mijnbouwwet vereist. De opsporingsvergunning geeft het alleenrecht om binnen het vergunde gebied te zoeken naar geschikt zout. De vergunning legt niet een oppervlaktelocatie vast, waar vandaan geboord mag worden.
Zodra geschikt zout gevonden is, moet een holte (caverne) gemaakt worden. Dit wordt gedaan door middel van winning van het zout. Hiervoor is een winningsvergunning nodig en moet ingestemd zijn met een winningsplan. Voor beide besluiten ben ik verantwoordelijk. Het winningsplan speelt een belangrijke rol omdat daarin expliciet gekeken wordt naar bodemdaling en mogelijke schade. In elk geval zijn omgevingsvergunningen en ruimtelijke plannen noodzakelijk voordat fysieke mijnbouwactiviteiten plaats kunnen vinden. Hier moeten ecologische en landschappelijke waarden in worden meegewogen.
Om de holte in het zout te kunnen gebruiken voor gasopslag is het verkrijgen van een opslagvergunning nodig, die ook door mij wordt verleend. Met een opslagvergunning mogen nog geen opslagactiviteiten plaatsvinden. Hiervoor is mijn instemming met een opslagplan vereist.
De procedures en besluiten gerelateerd aan de opslagfase vallen onder de rijkscoördinatieregeling. Voor gasopslag is in beginsel het maken van een Milieu Effecten Rapportage vereist, waardoor gewaarborgd is dat het belang van het milieu, waaronder landschap en de ecologie, een volwaardige plaats in deze besluitvorming hebben.
Alle bovengenoemde vergunningen en de rijkscoördinatieregeling voorzien in een bezwaar- en beroepfase.
Hoe lang duurt het verleningtraject voor een vergunningsaanvraag in zulke gevallen doorgaans?
De wettelijke procedure voor de voorbereiding van de opsporing is inmiddels doorlopen en de adviezen naar aanleiding van deze aanvraag zijn uitgebracht. De beslissing op de vergunningaanvraag zal dus op korte termijn worden genomen. De verwachting is dat EDF in staat is binnen twee jaar een boring te verrichten. Indien de resultaten van de boring gunstig zijn, dus als de zoutkwaliteit geschikt is voor opslag van gas, kan EDF een winningsvergunning aanvragen. De benodigde duur van het beoordelen van de winningsvergunningaanvraag tot en met de verlening van de vergunning bedraagt 6 à 12 maanden. Dezelfde termijn geldt voor een opslagvergunning. Daarnaast zal EDF voor het verrichten van concrete activiteiten in het kader van opsporing, winning en opslag, zoals reeds gezegd, ook operationele besluiten nodig hebben. Die besluiten hebben hun eigen procedures, die voorzien in inspraak- en beroepmomenten.
Welke (sociaal-)economische gevolgen zou de eventuele komst van een gasopslaginstallatie van EDF hebben voor de provincie, gemeente en regionale economie?
Volgens informatie van EDF bedraagt de totale investering een half miljard euro en biedt werk aan tien vaste werknemers en veertig lokale leveranciers en aannemers.
De inperking van het advocatengeheim |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat u gesprekken voert met de Nederlandse Orde van Advocaten om de wettelijke geheimhoudingsplicht van advocaten te beperken?1 Heeft u daadwerkelijk voorgesteld om uw departementale Bureau Financieel Toezicht (BFT) toe te staan om advocatendossiers te onderzoeken in geval hun cliënten verdacht worden van witwassen, fraude of andere criminele activiteiten?
Het doel van de gesprekken met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Orde) is niet de inperking van de geheimhoudingsplicht, maar het komen tot een, aan de eisen van de huidige tijd beantwoordend stelsel van toezicht op advocaten, dat zich kenmerkt door volledigheid, transparantie, onafhankelijkheid en effectiviteit. In het kader van deze gesprekken wordt vanzelfsprekend ook gesproken over de bevoegdheden die een toezichthouder zal moeten hebben om zijn taak goed te kunnen uitoefenen.
Er zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de nieuwe inrichting van het toezicht. In de brief van de toenmalige Minister van Justitie van 5 maart 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 87) zijn verschillende uitgangspunten genoemd waarlangs het nieuwe toezicht vormgegeven dient te worden.
Voor het tweede deel van vraag 1 verwijs ik voorts naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat BFT weliswaar onderdeel is van uw departement, maar de facto een onderdeel van het Openbaar Ministerie vormt? Deelt u de mening dat dit een onduldbare inbreuk zou opleveren in de procespositie van verdachten?
Nee, het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan waarvan de positie is geregeld in de Wet op het notarisambt. Het is een toezichthoudend orgaan met zelfstandige wettelijke taken en bevoegdheden. Het maakt derhalve geen onderdeel uit van het ministerie van Veiligheid en Justitie of enig ander ministerie. Het BFT maakt ook geen deel uit van het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat uw voorstel een inbreuk vormt op het door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toegekende recht op vertrouwelijke omgang met een advocaat? Zo ja, voldoet uw voorstel naar huidige wet- en regelgeving aan de door het EVRM geformuleerde rechtswaarborgen voor het recht op rechtsbijstand? Kunt u precies aangeven hoe dit voorstel zich tot de bepalingen en de jurisprudentie van het EVRM en het EHRM verhoudt?
Van een voorstel als in de vragen wordt genoemd is geen sprake. Zie hieromtrent het antwoord op de vragen 1 en 6. Bij deze besluitvorming wordt vanzelfsprekend ook de vereiste conformiteit aan het EVRM in ogenschouw genomen.
Waaruit blijkt precies dat advocaten te weinig doen om witwassen tegen te gaan? Waaruit bestaan precies de aanwijzingen dat verdachten van financieel-economische criminaliteit delicten begaan door tussenkomst van advocaten?
Wettelijk geregelde juridische beroepen kunnen kwetsbaar zijn om te worden misbruikt voor criminele doeleinden van financieel-economische aard. In oktober 2008 concludeerde de parlementaire werkgroep die zich bezighield met het onderwerp verwevenheid tussen onderwereld en bovenwereld dat het risico bestaat dat de advocatuur betrokken wordt bij criminele activiteiten.2 Ook internationaal wordt op deze risico’s gewezen.3 In welke mate dit gebeurt, is niet bekend. Wel is bekend dat advocaten weinig ongebruikelijke of verdachte transacties melden.4
Hoeveel advocaten zijn het afgelopen jaar actief als raadsman betrokken geweest bij financieel-economische delicten? Hoeveel advocaten hebben zich daadwerkelijk zelf ingelaten met financieel-economische delicten? Op welke wijze zou deze betrokkenheid uit de dossierstukken van advocaten kunnen blijken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van invoering van deze voorgestelde bevoegdheid en in goed onderling overleg te onderzoeken op welke wijze betrokkenheid van advocaten bij delicten bestreden kan worden, zonder dat essentiële rechtswaarborgen in de strafrechtspleging geschonden hoeven te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of en zo ja op welke wijze de Provincie Limburg in haar definitieve Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg rekening heeft gehouden met de zienswijze van uw VROM-inspectie, die zij mede namens de (toenmalige) minister van LNV indiende op de ontwerpplannen?
De provincie Limburg heeft de zienswijze deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de onderbouwing in de toelichting op onderdelen aangepast.
Kunt u aangeven of de destijds geuite twijfels rond de bijdrage die de aanleg van deze weg zou leveren aan de herstructureringsambities van de regio met dit definitieve plan zijn weggenomen? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik accepteer de opvatting van de provincie Limburg dat het niet realistisch is alle maatregelen in het kader van de regionale herstructureringsambities mee te nemen in dit inpassingsplan.
Kunt u aangeven of de bezwaren tegen de aantasting van de Ecologische Hoofd Structuur, Natura 2000 gebieden, het Nationale Landschap Heuvelland en Rijksbufferzone Sittard–Geleen zijn weggenomen? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven dat de zienswijze op deze aspecten deels gegrond en deels ongegrond zijn verklaard. Er is nu een ruimere onderbouwing gegeven op die onderdelen. Mede in het licht van het kabinetstreven de verantwoordelijkheid voor wat betreft het domein ruimte meer bij de provincies te leggen verbind ik verder geen consequenties aan de weerlegging van de zienswijze.
Het budget voor milieuvriendelijke maatregelen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milieusubsidie op eerste dag overschreden»?1
Ja.
Hoeveel aanvragen voor de subsidieopenstelling investeringen in milieuvriendelijke maatregelen kunnen ongeveer worden gehonoreerd met 6,4 miljoen euro?
Het aantal aanvragen dat kan worden gehonoreerd is afhankelijk van de rangschikking van de aanvragen en het bedrag dat wordt aangevraagd. Er zit veel verschil tussen de aangevraagde subsidiebedragen. Het hoogst aangevraagde bedrag is € 298 040, – en het laagst aangevraagde bedrag is het minimale subsidiebedrag van € 5 000, -.
Uitgaande van een gemiddeld aangevraagd subsidiebedrag van € 47 000 kunnen er waarschijnlijk tussen de 130 en 140 aanvragen worden gehonoreerd met de 6,4 miljoen euro.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn binnengekomen?
Tot en met 18 oktober zijn er in totaal 3 153 aanvragen binnengekomen.
Om wat voor totaal bedrag zou het gaan als alle aanvragen voor de subsidieopenstelling Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen worden gehonoreerd?
Tot en met 18 oktober is er voor de categorieën 1–4 voor ruim € 151 miljoen aan subsidie aangevraagd.
Bent u bereid de milieuregeling dusdanig aan te passen zodat alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd om zo investeringen in milieumaatregelen niet te frustreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor stappen worden ondernomen?
Nee. Een eventuele budgetophoging is niet aan de orde, omdat vanuit POP-nieuwe uitdagingen voor 2010 geen extra budget beschikbaar is gesteld. In het licht van het regeerakkoord zal worden bezien of en in hoeverre de regeling volgend jaar voor deze voorziening zal worden opengesteld.
De Koerdische zender Roj TV |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennis genomen van het voornemen van de Deense autoriteiten om de uitzendvergunning in Denemarken van de Koerdische satellietzender Roj TV en productiemaatschappij Mesopotamia Broadcasting in te trekken? Is het tevens waar dat bankrekeningnummers zijn geblokkeerd?1
Ja. Naar ik begrijp werden de bankrekeningen van Roj TV op 31 augustus jl. geblokkeerd. Inmiddels heeft de rechter op 19 oktober jl. de banktegoeden van Roj TV vrijgegeven.
Wat zijn de officiële redenen van de Deense autoriteiten om de vergunning te beëindigen? Is het waar dat van Turkse zijde op enige wijze druk is uitgeoefend op Denemarken om de vergunning voor Roj TV in te trekken? Zo ja, op welke wijze? Is het waar dat de intrekking van de vergunning onder andere wordt gevraagd vanwege eenzijdige berichtgeving? Sinds wanneer is dat het geval, en waarom wordt nu overgegaan tot beëindiging van de uitzendvergunning?
Op 24 september 2010 werden Roj TV en Mesopotamia A/S officieel aangeklaagd, omdat ze, op grond van artikel 114e van het DeenseWetboek van Strafrecht, het terrorisme zouden bevorderen. De aanklager is van mening dat een aantal TV-uitzendingen van Roj-TV, gezien hun vorm en inhoud, moet worden beschouwd als propaganda-activiteiten ter ondersteuning van de verboden PKK en dat deze de activiteiten van de PKK bevorderen. Daarom eiste de aanklager intrekking van de vergunning van Roj TV. Hiertoe zal de rechter eerst een uitspraak moeten doen.
Volgens de Deense autoriteiten is de beslissing Roj TV aan te klagen een zelfstandige beslissing geweest. Zij bevestigen dat er van druk van Turkse zijde geen sprake is geweest. Wel deed de Turkse Ambassade in Kopenhagen in 2005 aangifte tegen Roj TV, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de officiële aanklacht van 24 september jl.
Is het tevens waar dat Denemarken Roj TV beschuldigt van het bevorderen van terrorisme door middel van tv-uitzendingen? Zo ja, wat wordt daarmee bedoeld? Was dat eerder, bijvoorbeeld bij het verlenen van de vergunning in 2004, niet het geval? Zo ja, wat is er veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de aard van de programma’s en de journalistieke kwaliteit van Roj TV? Is het waar dat veel programma’s van sociale en culturele aard zijn?2 Deelt u de mening dat het niet aan de vergunningverstrekkende autoriteiten is om op basis van de inhoud van programma’s de uitzendvergunningen niet te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich die beslissing tot de criteria van Kopenhagen, waarin de vrijheid van meningsuiting als een van kernwaarden van de EU staat beschreven? Kunt u dat toelichten?
Het is niet aan de Nederlandse regering om de inhoud van in Denemarken gevestigde TV-zenders te becommentariëren. De toelaatbaarheid van genoemde TV-programma’s is aan de vergunningverstrekkende autoriteiten en uiteindelijk de rechter in Denemarken. De Deense wetgeving en rechtspraktijk zijn volledig in overeenstemming met het Europese acquis communautaire. De Nederlandse regering ziet geen reden om naar aanleiding van de Deense vergunningverlening te interveniëren.
Bent u bereid er bij de Deense autoriteiten op aan te dringen Roj Tv een uitzendvergunning te blijven verlenen? Indien neen, kunt u toelichten waarom de vrijheid van meningsuiting van Roj Tv mag worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de persvrijheid in Turkije en de naleving van de vrijheid van meningsuiting in dat land onvoldoende is?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen Roj TV uitzendrechten te verlenen en een volledige vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te garanderen? Indien neen, waarom niet?
De Turkse regering heeft de afgelopen jaren toenadering gezocht tot de Koerdische minderheid in Turkije. Zo is er sinds de start van de Koerdische zender TRT Seş begin 2009, over het algemeen, meer ruimte voor media-uitingen in de Koerdische taal. De Nederlandse regering blijft desalniettemin, bilateraal én via de EU, voortdurend aandringen op verbetering van de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Mede op aandringen van Nederland werd Turkije door de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009 opgeroepen aan de Kopenhagen-criteria te voldoen. De Raadsconclusies verwijzen expliciet naar het belang van onder meer de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De jaarlijkse voortgangsrapportage van de Europese Commissie zal in november dit jaar de laatste stand van zaken hieromtrent weergeven.
Wat uitzendrechten in Turkije betreft, is het aan de Turkse autoriteiten om te bepalen of Roj TV hiervoor in aanmerking komt.
Nanodeeltjes in voedingsmiddelen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat aan poedervormige voedingsmiddelen die in Nederland op de markt worden gebracht gefabriceerde nanodeeltjes zijn toegevoegd?1
Ik ga er van uit dat u doelt op het antiklontermiddel silica (E551), waar in het artikel van de Consumentenbond naar wordt verwezen. Silica wordt toegevoegd aan vele droge producten zoals instantmaaltijden, -soepen, sausmixen en koffiemelkpoeder. Het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering van de nVWA heeft RIVM, RIKILT en MiPlaza laten uitzoeken of silica ook in de vorm van nanodeeltjes voorkomt in voedingsmiddelen. Uit het onderzoek blijkt dat in een aantal voedingsmiddelen een deel van het silica (tot maximaal 33%) zulke kleine afmetingen heeft dat er sprake is van nanosilicadeeltjes. Of deze nanodeeltjes bewust aan voedingsmiddelen worden toegevoegd of worden (mee)gevormd met standaard productieprocessen van silica is niet onderzocht. Nanoformuleringen van E551 voor voedingsmiddelen zijn overigens wel commercieel verkrijgbaar.
Is het waar dat van de toegepaste gefabriceerde nanodeeltjes de effecten op volksgezondheid, natuur en milieu niet bekend zijn?
De methodiek voor risicobeoordeling van nanodeeltjes in voedingsmiddelen is in ontwikkeling. Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten van nanosilica in voedingsmiddelen. Dit onderzoek richt zich op de vraag of nanosilica in oplossing gaat voor ze door het lichaam wordt opgenomen. Indien dit het geval is geldt de risicobeoordeling voor niet-nanosilica.
Er is weinig bekend over de verwachtte concentraties, effecten en gedrag van nanosilica in het milieu. De zeer beperkte beschikbare ecotoxicologische informatie geeft aan dat er effect kan zijn op de groei van algen en (sla)planten, en mogelijk op lange termijn op bodembacteriën. Dit treedt echter pas op bij relatief hoge concentraties van nanosilica die niet snel in het milieu te verwachten zijn.
Aan welke eisen ter bescherming van volksgezondheid, natuur en milieu moeten de toegevoegde nanodeeltjes voldoen alvorens aan de voedingsmiddelen te mogen worden toegevoegd? Valt daar ook een meldingsplicht onder zoals de Tweede Kamer bij motie in 2009 heeft voorgesteld?2
Silica is een goedgekeurd additief dat al langer dan 20 jaar wordt toegevoegd aan levensmiddelen. Silica moet daarom voldoen aan de geldende wettelijke veiligheidsvoorschriften. De Europese beoordeling van additieven wordt uitgevoerd door de European Food Safety Authority (EFSA). EFSA heeft in 2009 vastgesteld dat het gebruik van silica tot 1 500 mg per dag geen gezondheidsrisico oplevert. EFSA heeft geen aparte risicobeoordeling voor nanosilica uitgevoerd. Uit het RIVM-RIKILT-MiPlaza onderzoek blijkt dat via voedsel mensen maximaal 124 mg per dag aan silica in nanovorm binnen zouden kunnen krijgen. In het kader van de additievenregelgeving wordt geen milieubeoordeling uitgevoerd.
Zoals mijn ambtsvoorganger u gemeld heeft (Kamerstukken 2009–2010, 29 338, nr. 90) is Nederland geen voorstander van een nationale meldingsplicht. Wel steunen wij Europese Commissie initiatieven.
Nederland is met name voorstander van het etiketteren van nanomaterialen in voedingsmiddelen. Dit standpunt wordt breed gedeeld binnen de EU. Dit onderwerp zal worden meegenomen bij de onderhandelingen over de herziening van de etiketteringsverordening.
Voor toezicht, controle en handhaving op aanwezigheid van gefabriceerd nanomateriaal in voedingsmiddelen is een wettelijke basis nodig. Op dit moment wordt er gewerkt aan een definitie van «technisch vervaardigd nanomateriaal» in het kader van de herziening van de nieuwe voedingsmiddelenverordening.
Voor de controle en het handhaven van wettelijke regels door de nVWA zijn gevalideerde detectie- en analysemethoden nodig voor het aantonen van nanomaterialen in voedingsmiddelen. RIVM en RIKILT doen hier onderzoek naar.
Op welke wijze vindt toezicht, controle en handhaving plaats op aanwezigheid van gefabriceerde nanodeeltjes in voedingsmiddelen? Acht u aanscherping hiervan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uit voorzorg de toevoeging van gefabriceerde nanodeeltjes in voedingsmiddelen te verbieden totdat bekend is welke effecten zij hebben op volksgezondheid, natuur en milieu?
Nee. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van silica als additief in voedingsmiddelen leidt tot schadelijke effecten op de volksgezondheid. Daarom vind ik het verbieden van de toevoeging van silica aan voedingsmiddelen op dit moment niet proportioneel.
Het rapport 'Development without freedom' |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het Rapport «Development without Freedom» van Human Rights Watch waarin gesteld wordt dat ontwikkelingsgelden gebruikt worden om de oppositie in Ethiopië monddood te maken?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen in het rapport, onder andere ten aanzien van het manipuleren van de verkiezingen door het al dan niet toegang verschaffen tot ontwikkelingsgelden?
Ik neem de in het rapport genoemde berichten over misbruik van donorgelden serieus. Het rapport bevat enkele aanbevelingen aan de Ethiopische regering die Nederland reeds regelmatig ter sprake brengt, zoals de aanpassing van de NGO-wetgeving en de antiterrorismewet. Het geschetste beeld van wijdverspreide en stelselmatige politisering van hulp deel ik echter niet. HRW geeft zelf aan dat in zeer omvangrijke sectoren zoals gezondheidszorg en basisonderwijs geen bewijzen zijn gevonden voor selectieve toegang tot publieke dienstverlening. Bovendien heeft de studie «Aid management and utilisation» van de Development Assistance Group (DAG-groep), waar Nederland deel van uitmaakt, in juli 2010 laten zien dat er over het algemeen goede verantwoordingsmechanismen en waarborgen in de programma’s zijn ingebouwd die politisering tegengaan.
In hoeverre gaan deze beschuldigingen ook op voor de Nederlands ontwikkelingsgelden in Ethiopië?
Het rapport verwijst naar verschillende programma’s waaraan ook Nederland via multidonorprogramma’s een bijdrage levert, zoals het Productive Safety Net Programme en het Protection of Basic Services Programme. Nederland heeft, gezamenlijk met de andere donoren, in het algemeen voldoende waarborgen ingebouwd om een correcte en apolitieke aanwending van ontwikkelingsgelden te bewerkstelligen. Dit gebeurt door middel van financiële audits, onafhankelijke evaluaties, onderzoeken en veldbezoeken. Daarnaast zal de DAG-groep in een vervolgonderzoek nogmaals aandacht besteden aan de monitoringsmechanismen in de verschillende programma’s.
Welke consequenties voor de ontwikkelingsrelatie met Ethiopië verbindt u aan de conclusies van dit rapport?
Ik zie geen aanleiding om op basis van het HRW-rapport de huidige OS-relatie met Ethiopië te wijzigen. Daarbij blijf ik alert op het risico van politisering van hulp. In deze zin is een rapport van HRW nuttig. Nederland zal de implementatie van de programma’s, in samenwerking met andere donoren, kritisch blijven volgen en waar nodig in contacten met de Ethiopische overheid opbrengen.
Bent u bereid de conclusie van het rapport ook met andere donoren, op Europees en internationaal niveau, aan de orde te stellen?
Ja. Nederland neemt deel aan de Multidonor Development Assistance Group, die al sinds januari 2010 onafhankelijk onderzoek doet naar kwetsbaarheid, mogelijke misstanden, en verbetering van de bestaande monitoringsmechanismen in de verschillende donorprogramma’s in Ethiopië. In dit multidonor forum, evenals in EU-verband, is het HRW-rapport uitvoerig besproken.
Geweld tegen verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verplegers zijn geweld beu»?1
Ja.
Herkent u het beeld uit het genoemde onderzoek van de Consumentenbond dat meer dan de helft van alle ondervraagde verpleegkundigen het afgelopen halfjaar te maken kreeg met agressie? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen neemt u om deze agressie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Recent onderzoek2 uitgevoerd vanuit het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat vergelijkbare cijfers zien. Ik vind dit onacceptabel. Werknemers met een publieke taak – waartoe verpleegkundigen, maar ook onder andere brandweermensen, onderwijzers en conducteurs behoren – dienen hun functie ongestoord te kunnen uitoefenen. De primaire verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van agressie en geweld ligt op basis van de Arbo-wet bij werkgevers en werknemers, maar vanwege het grote maatschappelijke belang bestaat daarnaast sinds 2007 een fors en breed pakket van maatregelen vanuit het programma VPT genomen om dit soort geweld aan te pakken. Voor de inhoud van dit pakket maatregelen voor de sector gezondheidszorg verwijs ik naar de antwoorden op de hierna volgende vragen.
Worden verpleegkundigen getraind in het omgaan met agressie of geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 is de aanpak van agressie en geweld primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op basis van de Arbo-wet. Het aanbieden van weerbaarheids- en agressietrainingen om agressie en geweld tegen te gaan, behoort hier ook toe. De werkgever bepaalt wat voor soort training op welke plaats in de organisatie nodig is. In de praktijk zijn er tal van voorbeelden van trainingen: training on the job of in het trainingsbureau, met of zonder acteurs, fysieke training, e-learning.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen tegen agressie en geweld en hoe trainen zij hun personeel? Gaan alle ziekenhuizen hierin even voortvarend te werk?
Sinds 2002 is op initiatief van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen het project Veilige Zorg gestart. Bij de invoering van Veilige Zorg werken ziekenhuizen, politie, gemeenten en justitie nauw samen om agressie en geweld terug te dringen. Het project wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen en vanuit het programma VPT van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Arbocatalogus voor de ziekenhuizen is wat betreft de preventie en de aanpak van agressie en geweld de werkmethode volgens deze aanpak opgenomen. Anno 2010 kennen ruim 65 van de 100 ziekenhuizen deze werkmethode. Deze is echter nog niet overal volledig geïmplementeerd.
Op 26 oktober 2006 heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) het actieprogramma «Aanpak Agressie en geweld door werknemers met publieke taken» van het ministerie van Binnenlandse Zaken ondertekend. Hierin verklaarden zij dat zij:
Daarnaast is op 29 mei 2008 door de NVZ de landelijke norm VPT ondertekend.3
Delen ziekenhuizen met veel deskundigheid of ervaring op het gebied van de aanpak van agressie en geweld hun kennis met andere ziekenhuizen? Zo nee, deelt u de mening dat het delen van best practices wenselijk is en hoe gaat u dit bevorderen?
In het project Veilige Zorg van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen neemt het verspreiden van goede praktijken een prominente plaats is. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt daar volop aandacht aan geschonken.
Daarnaast zal ik – conform de toezegging van mijn voorganger4 – werkgevers in hun aanpak van agressie en geweld ondersteunen vanuit een Expertisecentrum VPT. Dat geldt ook voor de ziekenhuizen. Doel van dit Expertisecentrum VPT is het bieden van ondersteuning aan werkgevers met een publieke taak bij het ontwikkelen en implementeren van een effectievere aanpak ter vermindering van agressie en geweld.
Sinds januari van dit jaar kunnen zij al terecht bij de helpdesk VPT voor advies en ondersteuning bij het verhalen van schade als gevolg van agressie en geweld. Deze Helpdesk wordt onderdeel van het Expertisecentrum VPT en is ondergebracht bij Slachtofferhulp Nederland.
Deelt u de mening dat het in het artikel gestelde dat een deel van de verpleegkundigen overweegt van baan te wisselen zich niet verhoudt tot het voornemen om meer verpleegkundigen aan te trekken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt en het tekort aan verpleegkundigen is het zeer onwenselijk dat werknemers in de zorg hun baan opzeggen, zeker als dit gebeurt als gevolg van agressie en geweld. De praktijk van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de uitstroom van verpleegkundigen uit de ziekenhuissector zeer beperkt is. Jaarlijks verlaat circa 3 procent de zorgsector, inclusief degenen die met pensioen gaan.
Dit neemt niet weg dat dergelijke signalen zeer serieus genomen moeten worden. Verpleegkundigen vervullen immers een uitermate zinvolle taak voor de samenleving en moeten daarvoor behouden blijven. Naast de eerder genoemde initiatieven subsidieert het ministerie van VWS dan ook het project Gezond & Zeker. Dit project – voorheen Project Ergocoaches – ondersteunt ergocoaches, veiligheidscoaches, maar ook arbocoördinatoren of p&o medewerkers bij de preventie van fysieke belasting en agressie.
Waarom doen bedreigde verpleegkundigen vaak geen aangifte? Wat doet u om de aangiftebereidheid onder deze groep te verbeteren?
Uit het in antwoord op vraag 2 aangehaalde onderzoek blijkt dat er drie redenen zijn waarom werknemers geen aangifte doen:
Ik sta een aanpak voor waarin werknemers met een publieke taak melding maken van tegen hen gerichte agressie en geweld en in geval van ernstige vormen van agressie en geweld aangifte doen. Als slachtoffers om wat voor reden dan ook geen aangifte doen, moeten werkgevers de verantwoordelijkheid hiervoor overnemen. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers en daarmee ook voor de reactie op agressie en geweld. Daders moeten weten en ervaren dat dit ongewenste gedrag niet wordt getolereerd.
Het doen van aangifte is opgenomen in de acht aanbevolen maatregelen van het programma VPT. Om de aangiftebereidheid te verbeteren is vanuit dit programma begin 2010 een informatiebrochure ontwikkeld met de titel «Aangifte? Gewoon doen!» die naar een brede groep van ruim 7 000 werkgevers – waaronder ook ziekenhuizen – is gestuurd. In de Eenduidige Landelijke Afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is voor politie en Openbaar Ministerie bovendien opgenomen dat meldingen altijd direct opvolging krijgen, en dat aangifte van een strafbaar feit altijd wordt opgenomen. De complete set afspraken heeft mijn voorganger – mede in zijn hoedanigheid als Minister van Justitie – op 3 maart 2010 aan uw Kamer gestuurd5.
De betrokkenheid van de betrokkenheid van het ministerie bij de benoeming van Professor Vierhout tot directeur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is geweest bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes?1
Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ). Ik heb ook bij de Provincie Zeeland en bij de voormalige minister Klink navraag gedaan. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik concluderen dat er van hun kant geen betrokkenheid is geweest bij de benoeming.
Is het waar dat zowel voormalig minister Klink als een Zeeuws gedeputeerde betrokken waren bij het overleg dat plaats heeft gehad over de benoeming van professor Vierhout? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en kunt u toelichten wat de beweegredenen zijn geweest voor de persoonlijke aanwezigheid van de minister?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is uit navraag gebleken dat er geen sprake is van eventuele betrokkenheid van eerdergenoemde personen bij de benoeming. Ik kan om die reden dan ook niet verder ingaan op de overige vragen die u in dit verband stelt.
Bent u van mening dat het wenselijk is om volledige openheid van zaken te geven inzake uw ministeriële betrokkenheid? Zo ja, kunt u de Kamer een feitenrelaas sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om volledig openheid van zaken te geven over eventuele ministeriële betrokkenheid. In de beantwoording van vraag 1 en 2 heb ik die openheid van zaken gegeven over deze kwestie. Een feitenrelaas is weinig zinvol, omdat het niet meer informatie over de kwestie geeft.
Bent u bekend met de adviezen die professor Vierhout heeft gegeven, voor een som van ongeveer 260 000 euro, over het toekomstperspectief van de curatieve zorg in Zeeland? Zo ja, wat vindt u van de benoeming van de adviseur tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis?2
De adviezen van professor Vierhout zijn mij bekend. Uit navraag is gebleken dat het genoemde bedrag van 260 000 euro betrekking heeft op de vergoeding aan de Commissie Vierhout, bestaande uit zes leden en één secretaris. Dit bedrag betreft overigens activiteiten die door de Commissie Vierhout in een periode van vier jaar, te weten van 2003 tot 2007, zijn uitgevoerd.
De benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur vind ik niet ter beoordeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het gaat hier om bestuurszaken die vallen binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf.
Hoe beoordeelt u het gevoelen bij vele Zeeuwen dat veel belastinggeld is verspild om te komen tot een fusie van de ziekenhuizen en concentratie van de zorg in Goes op basis van adviezen van professor Vierhout terwijl de bevolking een volwaardig ziekenhuis op Walcheren wil behouden?
Ik ben me zeer bewust van de emoties onder de Zeeuwse bevolking als het gaat om de fusie tussen de Zeeuwse ziekenhuizen. In dit licht kan ik me dan ook voorstellen dat handelingen door het ziekenhuis op een bepaalde manier door de Zeeuwse bevolking worden beoordeeld.
Steunt u de bevolking van Walcheren dat een volwaardig ziekenhuis wenst te behouden, tegen het advies van professor Vierhout in? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur de huidige situatie in Noord en Midden Zeeland. Ik heb eerder in antwoord op kamervragen van kamerlid Voortman (Groenlinks) aangegeven dat mijn voorkeur uitgaat naar het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Hierbij heb ik gesteld dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case die ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig.
Bent u van mening dat er tot dat er een gedragen visie is op de toekomst op de ziekenhuiszorg in Zeeland, afgestemd met de provincie, gemeenten en ziekenhuizen, er geen verdere stappen mogen worden gezet naar ontmanteling van de zorg op Walcheren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en wilt u de Kamer op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 heeft mijn voorganger u een stand van zaken brief toegezegd die onder andere ingaat op de stappen die ik in de komende periode ga nemen ten aanzien van de Zeeuwse situatie. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op de verschillende scenario’s en mogelijkheden die beschikbaar zijn. Ik verwacht u deze brief in de eerste week van december 2010 te sturen. Ik verzoek u deze brief af te wachten.
Marteling van Papoea's door Indonesische militairen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de videobeelden op internet waarop Indonesische militairen mensen in de provincie Papoea martelen?1
Ja.
Wat is de achtergrond van deze martelingen? Is het waar dat de agressie jegens Papoea’s in Indonesië toeneemt? Hoe valt dit te verklaren?
De Indonesische regering heeft geschokt gereageerd op de videobeelden. Op verzoek van de Indonesische president Yudhoyono heeft minister van Buitenlandse Zaken Natalegawa de Nederlandse ambassadeur te Jakarta persoonlijk geïnformeerd over deze kwestie. Minister Natalagewa heeft aangegeven dat onmiddellijk een onderzoek is ingesteld naar de vertoonde beelden. Volgens de eerste bevindingen is inderdaad sprake van marteling door militairen van het Indonesische leger. De minister heeft aangegeven dat de schuldigen gestraft zullen worden. Tevens is toegezegd dat de definitieve resultaten van het onderzoek met Nederland en andere internationale partners zullen worden gedeeld.
In hoeverre sprake is van een losstaand incident valt moeilijk te verifiëren. Ik beschik niet over aanwijzingen dat er sprake is van een toename van agressie jegens Papoea’s. Minister Natalegawa heeft in zijn gesprek met de Nederlandse ambassadeur benadrukt dat in alle gevallen incidenten zullen worden onderzocht en dat geen sprake kan zijn van straffeloosheid.
Het Indonesische beleid voor Papoea is primair gericht op economische ontwikkeling. Nederland draagt in samenwerking met de lokale autoriteiten in Papoea hier onder meer aan bij via het People-centered Development Programme van UNDP. In dit kader is de implementatie van de speciale autonomiewet (SAL) uit 2001 een belangrijk aandachtspunt. Deze implementatie laat nog steeds te wensen over. De financiële middelen, bestemd voor sociaal-economische ontwikkeling, worden om deze reden niet optimaal besteed. Daarnaast blijven de politieke spanningen bestaan. De Indonesische regering treedt hard op tegen personen die een onafhankelijk Papoea nastreven. Dit komt onder meer tot uiting in de zware straffen die zijn opgelegd aan personen die de in Indonesië verboden Morgenstervlag hebben getoond.
Hoe valt de houding van de Indonesische regering momenteel te kenschetsen ten aanzien van de provincie Papoea en ten aanzien van de separatisten in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u in de afgelopen periode, eventueel middels internationale gremia, de precaire positie van Papoea’s in Indonesië aan de orde gesteld bij de betreffende autoriteiten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd? Betoont Indonesië zich gevoelig voor internationale kritiek hieromtrent?
Nederland spreekt regelmatig met de Indonesische autoriteiten over de situatie in Papoea. Het accent ligt daarbij op de sociaal-economische ontwikkeling en de wijze waarop Nederland hieraan kan bijdragen. Tegelijkertijd heeft Nederland herhaaldelijk zorg uitgesproken over de mensenrechtensituatie in Papoea en de hoge strafmaat die bijvoorbeeld wordt toegepast voor personen die de Morgenstervlag hebben getoond. Tevens is erop aangedrongen de Indonesische wetgeving ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting in lijn te brengen met de internationaalrechtelijke verplichtingen die het is aangegaan, waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (het BuPo-verdrag). Ik constateer dat Indonesië steeds meer openstaat voor dialoog over dit onderwerp, hetgeen geïllustreerd wordt door onder andere de instelling van een structurele EU-Indonesië mensenrechtendialoog, in welk kader een eerste bijeenkomst in juni 2010 heeft plaatsgevonden. Binnen deze dialoog vormt ook de situatie in Papoea onderwerp van gesprek.
Het feit dat naar aanleiding van de publicatie van eerdergenoemde video op de website van Youtube de Indonesische autoriteiten proactief hebben gereageerd, ook richting internationale gemeenschap, beschouw ik als een positieve ontwikkeling. Ik verwelkom de transparante wijze waarop Indonesië deze kwestie aanpakt en de manier waarop Nederland hierover door de minister van Buitenlandse Zaken persoonlijk is geïnformeerd. Nederland zal hierover nauw contact blijven onderhouden met de Indonesische autoriteiten.
In hoeverre heeft de positie van de Papoea’s in Indonesië thans de aandacht van de EU? Kan deze aandacht verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid – zo mogelijk ook in internationaal verband – de nu aangeduide martelingen van Papoea’s door Indonesische militairen te benutten als handvat om opnieuw de positie van hen aan de orde te stellen bij de betreffende autoriteiten én te bevorderen, dat de Indonesische regering haar verantwoordelijkheid neemt in het beschermen van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 4.
De reconstructie van de Schipholbrand |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat personeel van het cellencomplex op Schiphol Oost enkele weken voor de dramatische Schipholbrand van 25 op 26 oktober 2005 de directie al had gewaarschuwd voor een gebrek aan leiding en onervaren collega’s, waardoor ten tijde van de brand fout op fout gestapeld werd?1
Ja.
Wat is er destijds precies gebeurd met deze personeelsenquête, waarin de werknemers meer aandacht vroegen voor het gebrek aan leiding op de werkvloer, onervaren collega’s en gebrekkige aandacht voor de brandveiligheid in het complex?
Door de brand in nacht van 26 en 27 oktober 2005, is door het vanaf dat moment sluiten van het complex, geen vervolg gegeven aan de actie- en verbeterpunten die naar voren kwamen uit de personeelsenquête. Zie ook mijn recente antwoorden op de kamervragen van de leden Gesthuizen en Jansen (beiden SP) van uw Kamer over het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen in justitiële inrichtingen (kenmerk 2010Z15133).
Heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, die uiteindelijk constateerde dat er geen of minders slachtoffers waren gevallen als de brandveiligheid van het complex de aandacht had gekregen van de betrokken instanties, kennis kunnen nemen van de personeelsenquête waarin deze waarschuwingen zijn verzameld?
De Rijksrecherche en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben alle relevante stukken ontvangen die betrekking hebben op het dossier Schipholbrand, ook de personeelsenquête.
In hoeverre is de uitvoeringspraktijk op dit punt verbeterd ten opzichte van de praktijk vóór de Schipholbrand? Welke maatregelen stelt u zich voor om signalen vanuit de medewerkers van vergelijkbare overheidsorganisaties snel en serieus te beoordelen en indien nodig te verwerken in de uitvoeringspraktijk?
DJI heeft ter verbetering van de uitvoeringspraktijk in alle rijksinrichtingen een digitale Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) ingevoerd. De particuliere instellingen hebben hun eigen RI&E. Door middel van een dergelijke checklist wordt inzicht verkregen in de veiligheid en gezondheidsrisico’s van de medewerkers. De uitkomsten van de checklist worden getoetst door een externe gecertificeerde deskundige van de Arbodienstverlener.
Daarnaast vindt, als onderdeel van de Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), om de drie jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaats. Ook kan een inrichting of een dienst zelf een soortgelijk onderzoek laten verrichten. Deze instrumenten acht ik een goed middel om signalen vanuit medewerkers van DJI te ontvangen. Ook bij andere vergelijkbare overheidsorganisaties worden onder medewerkers enquêtes gehouden. Hiermee is ook bij deze uitvoeringsorganisaties goed zicht op de uitvoeringspraktijk en worden signalen van het personeel serieus genomen.