Tekort aan studenten bij maritiem-technische opleidingen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over het tekort aan studenten voor maritiem- technische opleidingen, hetgeen een tekort aan leidinggevend personeel voor de maritieme sector veroorzaakt?1
Het aantrekken van de scheepsbouwsector zal, naar ik hoop, ook een positieve uitwerking hebben op de belangstelling voor de twee hbo-opleidingen Scheepsbouwkunde. Ik deel de mening dat een passend onderwijsaanbod een belangrijke voorwaarde is om de sector te voorzien van voldoende gekwalificeerd personeel.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Deelt u de gedane analyse?
Bent u het eens met de opvatting dat het bestaansrecht van de scheepsbouw hevig onder druk komt te staan als er niet voldoende goede hbo’ers aan deze sector geleverd kunnen worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar het dat er in de Keuzegids HBO wordt afgeraden om de studierichting «maritiem» te kiezen? Hoe beoordeelt u dit advies in verhouding tot de benodigde instroom in deze opleiding, de vereiste opleidingskwaliteit en de arbeidsmarktsituatie voor deze sector?
In de Keuzegids HBO worden naast de oordelen van deskundigen ook de oordelen van studenten opgenomen. De waardering van studenten voor de opleiding Scheepsbouwkunde van Hogeschool Inholland is zeer laag en het wordt «afgeraden» deze opleiding te kiezen. Uit een oogpunt van goede studievoorlichting is het evenwel van belang dat ook tekortkomingen in het onderwijs aan het licht komen. Dit zal voor de hogeschool alleen maar een stimulans zijn om orde op zaken te stellen.
Kunt u aangeven of er op dit moment binnen de hbo maritiem-technische opleidingen zaken onvoldoende ontwikkeld zijn om het juiste kwalitatieve en kwantitatieve aanbod te bieden voor de scheepsbouwsector?
Er zijn geen kwaliteitsbeoordelingen waaruit spreekt dat er fundamenteel iets mis is met de maritiem-technische opleidingen. Voor de opleiding Scheepsbouwkunde van Hogeschool Inholland is in 2007 accreditatie verkregen. De opleiding Scheepsbouwkunde van de NHL hogeschool is in 2007 van start gegaan en daarover heeft de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie een postitief besluit toets nieuwe opleiding genomen. Aan laatstgenoemde opleiding is ook een Associate-degreeprogramma Maritieme techniek verbonden.
Welke rol en mogelijkheden ziet u hier voor uzelf weggelegd om te zorgen dat aanbod en kwaliteit voldoende op orde zijn om de scheepsvaartsector voldoende gekwalificeerd hbo-personeel te kunnen bieden?
In 2010 ben ik begonnen met maritieme opleidingen (mbo en hbo) gesprekken te voeren; deze moeten uitmonden in een maatregelenpakket om deze onderwijssector naar de toekomst toe robuust en duurzaam op de kaart te zetten. Overigens moet de opleiding Scheepsbouwkunde van Hogeschool Inholland uiterlijk eind 2013 opnieuw geaccrediteerd zijn. Dit betekent dat de voorafgaande visitatie reeds in 2012 zal plaatsvinden en dat daarbij ook de opvattingen van de studenten en het beroepenveld worden betrokken.
Het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ouders van bijna 100 leerlingen thuisonderwijs willen in Amsterdam?1
Ja.
Klopt het dat volgens artikel 5b van de leerplichtwet de ouders van deze leerlingen hier recht op hebben?
Nederland kent geen recht op thuisonderwijs. Met thuisonderwijs kan de leerplicht niet worden vervuld. Wel kan een ouder zich op basis van artikel 5 van de Leerplichtwet in bepaalde omstandigheden en als voldaan is aan specifieke voorwaarden beroepen op vrijstelling van de leerplicht, waarna deze desgewenst thuisonderwijs kan aanbieden.
Hoeveel leerlingen volgen op dit moment in Nederland thuisonderwijs?
In het schooljaar 2009 – 2010 zijn op grond van artikel 5 het volgende aantal vrijstellingen gemeld:
Artikel 5, onder a: 2 964
Artikel 5, onder b: 328
Artikel 5, onder c: 5 884
Het aantal genoemd onder a. betreft vrijstellingen vanwege het op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten. Het aantal genoemd onder b. betreft overwegende bedenkingen tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand en het aantal genoemd en het aantal genoemd onder c. betreft het ingeschreven staan op en bezoeken van onderwijs in het buitenland.
Artikel 5, onder b, is aan de orde in het bericht waarnaar verwezen wordt.
Hoe is het aantal verdeeld? Op basis van welke uitzondering en/of argument volgen deze leerlingen thuisonderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de ontwikkeling in de laatste tien jaar? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen, verdeeld over de soorten uitzonderingsgevallen van de afgelopen tien jaar?
2004
2005
2006
2007
2008
2009–2010
Onder a
1978
1916
1747
2098
2533
2964
Onder b
166
170
235
3821
279
328
Onder c
58842
Bevat ten onrechte opgaven (85 + 60) voor onder c.
Eerste jaar van registratie.
Klopt het dat leerplichtambtenaren, noch de inspectie geen recht hebben zich te mengen in thuisonderwijs en dus de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, bent u bereid artikel 5 aan te passen om de kwaliteit van het onderwijs, óók als het om thuisonderwijs gaat, te borgen?
Thuisonderwijs is geen bij wet geregelde vorm van onderwijs, maar kan aan de orde zijn wanneer er sprake is van vrijstelling van de leerplicht.
Bij mijn brief van 13 december 2010 (32 500 VIII nr. 123) als beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht het niet noodzakelijk en disproportioneel te achten om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben.
Vindt u het genoemde artikel 5 over de gehele breedte nog steeds van toepassing en gewenst? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve voor situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Wat gaat u ondernemen om de leerlingen van het Islamitisch College Amsterdam alsnog op te laten vangen op scholen in de omgeving?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de leerplicht berust bij de gemeente Amsterdam. Ik heb begrepen dat de verantwoordelijke wethouder met de betrokken ouders in gesprek is en volg de ontwikkelingen.
Voelt u zich verantwoordelijk voor de ontstane situatie en in welke mate heeft u zich gemengd, of gaat u zich mengen in de discussie?
De ontstane situatie rond de sluiting van het ICA is de resultante van het onder de opheffingsnorm gezakte aantal leerlingen en artikel 107 WVO inzake het beëindigen van de bekostiging indien een school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren te weinig leerlingen heeft.
Wat is uw mening over het argument van de ouders dat de scholen in de directe omgeving extreme kledingeisen stellen zoals het dragen van een rok tot de knieën, een niet toestaan van lange jurken; wat vindt u hiervan?
Het staat de scholen vrij kledingvoorschriften te hanteren. De grens wordt bereikt wanneer de naleving en handhaving daarvan leidt tot ongelijke behandeling. Verregaande eisen zullen bovendien het aantal leerlingen niet ten goede komen.
Hoe ver mogen scholen volgens u gaan bij het stellen van kledingvoorschriften?
Mogelijke onregelmatigheden bij de tenders van de transportdienst DVVO in Zeist |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvrachtbedrijven hekelen inkoopbeleid Defensie»?1
Ja.
Is het waar dat de Dienst Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) de meerderheid van de transportopdrachten aan het bedrijf Fiteline toekent?
Nee, in totaal zijn in 2010 in opdracht van DVVO, met inachtneming van de Europese aanbestedingsregelgeving, 270 opdrachten voor luchttransport uitgevoerd. Daarvan heeft Fliteline 122 opdrachten gerealiseerd. De overige 148 transportopdrachten zijn uitgevoerd door andere vervoerders.
Wat is uw oordeel over de klacht van het vrachtbedrijf Kales Airline Services en anonieme internationale luchtvrachtmakelaars dat zij unfair worden behandeld?
Bij de selectie van de aanbieder gelden criteria die van tevoren bij de vervoerders bekend zijn gemaakt. Het tenderproces van DVVO kent een aantal criteria. Zo dient een aanbieder te beschikken over de NLG-06 vergunning. Dit is een wettelijke eis.
Bij de selectie van de aanbieder wordt ook gekeken naar de prijs. Voor ISAF-vrachtvluchten wordt gekozen voor de aanbieder met de economisch meest voordelige inschrijving.
Hierbij wordt ook rekening gehouden met additionele kosten zoals boetes bij het eventueel niet doorgaan van geplande vluchten. Defensie herkent zich dan ook niet in het beeld zoals geschetst in genoemd artikel.
Wat is uw oordeel over de klachten dat er sprake zou zijn van obstructie bij het verlenen van bepaalde vergunningen en het maken van prijsafspraken met Russische vrachtoperators?
Voor vrachtvluchten verleent het ministerie van Buitenlandse Zaken de diplomatieke klaring. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu verleent de vergunning voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen, de zogenaamde NLG-06. De luchtvaartmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen. Hierover zijn bij Defensie geen klachten ingediend. Er zijn geen afzonderlijke prijsafspraken met vervoerders gemaakt.
Is het waar dat Fliteline NAVO-codes voor vluchten in Afghanistan verleent?
Nee.
Kunt u aangeven welke criteria er worden gehanteerd bij het tenderproces van DVVO?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Fliteline materiaalvluchten uit Afghanistan uitvoert?
Ja.
Kunt u aangeven wat de transportkosten hiervan zijn?
De transportkosten van de door Fliteline uitgevoerde vluchten zijn commercieel vertrouwelijk.
Is er daarbij een verschil tussen de begrote kosten en de daadwerkelijke kosten?
Ja, de daadwerkelijke kosten liggen circa € 3 miljoen onder de raming.
Bent u bereid het tenderproces bij DVVO te onderzoeken? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert bij de verlening van transportopdrachten voorafgaand financieel toezicht uit, waarbij de rechtmatige uitvoering van de verwerving wordt gecontroleerd. Ook beschikt Defensie over een interne auditdienst die regelmatig achteraf de correcte uitvoering van verwervingsprocessen controleert in het kader van de controle op het financiële beheer. Bij het tenderproces van DVVO voor luchttransport zijn in 2010 geen onrechtmatigheden geconstateerd. Het genoemde artikel geeft geen aanleiding voor nader onderzoek.
De gevolgen van de scheiding van kerk en staat op de BES-eilanden sinds 10 oktober 2010 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat als gevolg van de doorvoering van het principe van scheiding en staat op de BES-eilanden sinds 10-10-2010 de reguliere bijdragen van de landsbesturen van voor 10 oktober 2010 aan de kerken per direct zijn stopgezet?
In Nederland kennen wij geen reguliere bijdrage van de staat aan kerken. Met de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederland staatsbestel per 10 oktober 2010 ligt het voor de hand dat die geldstroom voor de kerken weggevallen is. Wel bestaat er overheidssubsidiëring bij de restauratie en onderhoud van monumentale kerkgebouwen. Daarnaast zijn er financiële betrekkingen op het terrein van het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen. Verder worden opleidingen voor geestelijke ambtsdragers (mede) bekostigd door de overheid en wordt vrijstelling verleend van OZB.
Bent u zich ervan bewust dat, gezien het feit dat de Nederlandse gang van zaken als de Actie Kerkbalans op grond waarvan een vrijwillige bijdrage wordt gevraagd aan lidmaten niet bekend is op Bonaire, dit ernstige gevolgen heeft voor onder meer de Protestantse Gemeente op Bonaire en wellicht een sluiting van deze en andere kerken betekent?
De rijksoverheid houdt zich niet bezig met het propageren van de Actie Kerkbalans, niet in Nederland en niet in Caribisch Nederland. Welke gevolgen het ontbreken van die bekendheid heeft voor kerkgemeenschappen op Bonaire kan ik niet inschatten.
Op welke wijze zijn de kerkgenootschappen geïnformeerd over de financiële gevolgen van invoering van Nederlandse wetgeving zodat deze kerken zich op de nieuwe situatie inhoudende de afschaffing van kerkondersteuning konden voorbereiden?
De samenlevingen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba: de burgers, het bedrijfsleven, de ambtenaren en het maatschappelijk middenveld, zijn uitgebreid geïnformeerd over de gevolgen van de transitie. Dit is voortdurend gezamenlijk met de lokale gezagsdragers gedaan, om uiting te geven aan de gedeelde verantwoordelijkheid en aandacht te hebben voor de specifieke vragen van elke eiland. Ik weet niet of daarbij de specifieke situatie van de kerkgenootschappen aan de orde is geweest.
Deelt u de mening dat het per direct stopzetten van de reguliere bijdragen van de landsbesturen aan de kerken als gevolg van de invoering van de Nederlandse wetgeving een onwenselijke situatie is ontstaan en niet in lijn ligt met de destijds in Nederland geldende overgangsregeling en afkoopsommen zoals voorzien bij de Wet beëindiging financiële verhouding tussen Staat en Kerk uit 1983?1
De overgangsregeling en afkoopsommen ter beëindiging van de toenmalige financiële verhouding tussen de kerken en de staat had plaats in de vorm van een eenmalige bijdrage door de staat in de pensioensfeer.2 De kerken zouden na betaling van 250 miljoen gulden geen aanspraak meer maken op het betreffende grondwetsartikel.
In de boedelscheiding en overname van verplichtingen door Nederlands als rechtsopvolger van het land Nederlandse Antillen ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden kwesties van rechtsposities en pensioenaanspraken gehonoreerd, ook bijvoorbeeld voor wat betreft de geestelijken in dienst van het voormalig land Nederlandse Antillen.
Bent u bereid alsnog in een overgangsregeling te voorzien of eenzelfde regeling te treffen als in Nederland destijds, om de kerkgenootschappen op de BES-eilanden tegemoet te komen en zodoende te voorkomen dat deze kerkgenootschappen moeten sluiten? Zo ja, wat gaat die regeling inhouden en wanneer kunnen de kerkgenootschappen deze regeling tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de twee situaties en daarbij horende regelingen niet met elkaar te vergelijken zijn. Als gevolg daarvan kan ik niet één-op-één dezelfde overgangsregeling treffen als destijds in Nederland. In het voortdurende traject van de boedelscheiding zal ik wel aandacht hebben voor gevallen waarbij de transitie van de eilanden plotseling negatieve effecten op onderdelen van de samenleving blijkt te hebben.
Het plaatsen van acht gedetineerden op een cel en de onrust in de penitentiaire inrichting Tilburg |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de spanningen in de penitentiaire inrichting in Tilburg?1
Wanneer precies worden 150 extra Belgische gedetineerden in Tilburg ondergebracht? Is het waar dat de Belgische gedetineerden met acht personen op een cel zullen worden geplaatst? Is het waar dat het hier gaat om zware criminelen die lange straffen moeten uitzitten? Zo nee, om welke doelgroep gaat het dan wel?
Deelt u de mening dat bij het plaatsen van meer personen op een cel meer personeelsinzet nodig is? Hoeveel extra personeel wordt in de penitentiaire inrichting Tilburg ingezet?
Op welke wijze is het Nederlandse gevangenispersoneel (bij)geschoold om volgens de regels van het Belgische recht te werken?2
Bent u bekend met de onrust die het plaatsen van gedetineerden in achtpersoonscellen onder het personeel teweeg brengt? Waarom is het plaatsen van acht op een cel noodzakelijk?
Is over deze plannen overlegd met het gevangenispersoneel, de vakbonden en ondernemingsraden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen en specifiek in te gaan op de veiligheid van het personeel? Met hoeveel man personeel moet bijvoorbeeld een achtpersoonscel worden opengemaakt?
Kunt u zich de zorgen over de veiligheid van het personeel voorstellen, nu er acht langgestraften op een cel zullen worden geplaatst? Is het waar dat dit een unicum is in Nederland, maar dat dit nu is toegestaan omdat Belgisch recht van toepassing is binnen de inrichting? Vindt u dit wenselijk?
Op welke wijze gaat u de veiligheid van het personeel, ook in penitentiaire inrichting Tilburg met acht man op een cel, waarborgen?
Het gebruik van onzichtbare sms-jes bij de opsporing |
|
Magda Berndsen (D66), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Recherche spioneert via mobieltje»?1
Ja.
Is het waar dat de recherche en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst(AIVD) gebruik maakt van onzichtbare sms-berichten om zo de mobiele telefoon van de ontvanger als pijlbaken te kunnen gebruiken? Zo ja, op basis van welke wettelijke bevoegdheid wordt dit middel ingezet? Zo nee, wat klopt er niet aan dit bericht?
Het middel van het versturen van «onzichtbare» sms-jes wordt door de recherche gebruikt om globaal de locatie bepalen van een mobiele telefoon van een betrokkene in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. De in het bericht gewekte suggestie dat sprake zou zijn van een geheim opsporingsmiddel is onjuist. Dit opsporingsmiddel wordt sinds geruime tijd toegepast in een aantal strafrechtelijke opsporingsonderzoeken. Dit middel wordt alleen ingezet wanneer er een telefoontap op het desbetreffende telefoonnummer loopt. Dit betekent dat voldaan moet zijn aan de strafvorderlijke eisen verbonden aan een telefoontap (artikel 126m Wetboek van strafvordering): het moet gaan om een strafrechtelijk onderzoek naar een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, en dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Bovendien moet het onderzoek de inzet van het middel dringend vorderen. Tevens is voor een telefoontap vereist dat de rechter-commissaris een schriftelijk machtiging verleent. Hiermee is de wettelijke bescherming voor het gebruiken van onzichtbare sms-jes van een hoger niveau dan bij de eveneens bestaande mogelijkheid om met toestemming van de officier van justitie achteraf de peilgegevens bij de telecomprovider op te vragen.
Voor wat betreft de AIVD geldt dat de algemene en bijzondere bevoegdheden die de dienst heeft zijn geregeld in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002. De bijzondere bevoegdheden kunnen heimelijk worden ingezet in het kader van onderzoek naar organisaties en personen van wie een bedreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, of in het kader van onderzoek betreffende andere landen (de inlichtingentaak buitenland). Over de specifieke aard en omvang van de toepassing van de bevoegdheden door de AIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de taakuitoefening van de AIVD.
Is de wettelijke bescherming voor het gebruiken van onzichtbare sms-jes op gelijk niveau aan de reeds bestaande mogelijkheid om met toestemming van de rechter-commissaris de peilgegevens bij de telecomprovider op te vragen? Zo nee, waarin verschilt dit dan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt het middel van onzichtbare sms-jes per jaar ingezet? In hoeverre is het een effectiever middel dan al bekende middelen? Bent u voornemens dit middel vaker te laten inzetten?
Het gebruik van dit middel wordt niet apart geregistreerd, aangezien het wordt toegepast in het kader van de toepassing van de zogenoemde telefoontap en er geen separate vordering of machtiging aan de inzet van het middel verbonden is. Wel kan worden aangegeven dat het middel slechts wordt ingezet in een kleine minderheid van de gevallen waarin een telefoontap wordt toegepast. Het is een effectief middel om de globale locatie van een specifieke mobiele telefoon te bepalen. Waar nodig zal dit middel ingezet blijven worden.
Welke waarborgen zijn er om te voorkomen dat het middel van onzichtbare sms-jes lichtzinnig wordt ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het opsporingsmiddel al aan een rechterlijk oordeel onderworpen? Zo ja, wat was de uitkomst van dat oordeel?
Het door middel van het versturen van onzichtbare sms-jes bepalen van de locatie van een mobiele telefoon van een betrokkene in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, is in het verleden in diverse strafzaken gedurende het onderzoek ter terechtzitting aan de orde geweest. De rechter heeft de inzet van het middel steeds rechtmatig geacht.
Is dit middel ook te verkrijgen voor burgers? Zo ja, hoe gaat u privacyschendingen voorkomen die hiervan het gevolg zijn?
Legale inzet van dit middel door of ten behoeve van burgers is niet mogelijk.
Homohuwelijk in Rhenen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Homohuwelijk weigeren mag»?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de gemeente Rhenen dat de burgemeester, wethouders en raadsleden in Rhenen als buitengewoon ambtenaar van de Burgerlijke Stand vanaf nu mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen?
Gemeenten hebben bij het aanstellen van trouwambtenaren een eigen verantwoordelijkheid binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders. Voorop staat dat elke gemeente, waaronder de gemeente Rhenen, moet waarborgen dat het voltrekken van alle huwelijken mogelijk is en dat alle betrokkenen zich aan de wettelijke kaders dienen te houden. De wettelijke taak van gemeenten laat ruimte voor de benoeming van trouwambtenaren met gewetensbezwaren, zolang er praktische oplossingen mogelijk zijn.
Wat vindt u van het signaal dat de gemeente Rhenen afgeeft, dat «gewone»-trouwambtenaren niet mogen weigeren en buitengewone ambtenaren wel?
Ik heb van de gemeente Rhenen begrepen dat het college van burgemeester en wethouders zich beraadt op de motie waarmee de gemeenteraad heeft opgeroepen het besluit terug te draaien om bij de benoeming van leden van het college van burgemeester en wethouders en raadsleden als onbezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand een uitzondering te maken op de regel dat er geen beroep op gewetensbezwaren mag worden gedaan. Deze regel geldt in de gemeente Rhenen voor zowel gewone ambtenaren als buitengewoon ambtenaren van de burgerlijke stand. Handhaving van het besluit zou betekenen dat leden van het college van burgemeester en wethouders en raadsleden wel een beroep mogen doen op gewetensbezwaren maar andere (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand niet. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Rhenen om het benoemingsbeleid vorm te geven binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders. Ik zie niet in waarom de gewetensafweging voor de leden van het college en de raadsleden een andere uitkomst zou krijgen dan voor andere (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand. Voor een dergelijk onderscheid zou een objectieve rechtvaardiging aanwezig moeten zijn, hetgeen vooralsnog niet is aangetoond.
Deelt u de mening dat in Nederland iedereen moet kunnen trouwen en dat je als overheid dat moet respecteren en de wet moet volgen?
Ja, met inachtneming van hetgeen onder vraag 2 is opgemerkt, en uiteraard mits door betrokkenen aan de wettelijke vereisten om een huwelijk te mogen sluiten is voldaan.
Zijn er meer gemeenten in Nederland waar ambtenaren («gewone» of «buitengewone») mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen? Zo ja, welke?
Dit voorjaar verschijnt de 4e monitor gemeentelijk homo-emancipatiebeleid (MOVISIE). Daaruit zal ook blijken welke gemeenten aangeven dat ambtenaren van de burgerlijke stand mogen weigeren om twee mensen van hetzelfde geslacht te trouwen. In de 3e monitor (2008) gaven 23 gemeenten (13,4%) aan dat ambtenaren mogen weigeren. 5 gemeenten wilden de vraag niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat ook burgemeester, wethouders en raadsleden als buitengewoon ambtenaar niet mogen weigeren om mensen van hetzelfde geslacht te trouwen en dat als zij bezwaren hebben mensen van hetzelfde geslacht te trouwen zij niet als buitengewoon ambtenaar mogen optreden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid hierover met de gemeente Rhenen in gesprek te gaan?
Ik heb begrepen dat het gemeentebestuur nog geen definitieve afweging in deze kwestie heeft gemaakt. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente Rhenen, acht ik het niet opportuun om hierover met de gemeente in gesprek te gaan.
De mogelijkheid om de woonplaats van de moeder als geboorteplaats te kiezen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terschelling wil geboortegrond in MCL»?1 Weet u ook van eerdere wensen van de gemeente Vlaardingen om een «kraamenclave» in het ziekenhuis van Schiedam te realiseren?
Ja.
Herkent u dat mensen een sterke emotionele band hebben met hun geboorteplaats? Begrijpt u het gevoel bij de Terschellingers en Vlielanders dat de echte eilander uitsterft doordat er geen geboorten meer plaats mogen vinden op deze eilanden?
Ik begrijp dat mensen een sterke emotionele band kunnen hebben met hun geboorteplaats of met de plaats waar hun ouders of familie geboren en getogen zijn. Anderzijds is ook te begrijpen dat de huisartsen op Terschelling met elkaar hebben afgesproken dat zij de zwangere vrouwen op het eiland adviseren om niet thuis te bevallen. Zij vinden dat zij geen verantwoorde zorg rond de bevalling kunnen leveren. De reisafstand vinden zij niet veilig in geval van nood. Er is geen verbod ingesteld, maar de huisartsen adviseren vrouwen om het niet te doen. Als een bevalling al te ver gevorderd is om naar het vaste land te gaan, bijvoorbeeld bij een baby die erg snel ter wereld komt, dan verleent de huisarts gewoon de benodigde zorg.
De huisartsen op Terschelling geven aan dat de mensen teleurgesteld zijn maar het vanuit het beheersen van risico’s aangeven wel te begrijpen. Zwangere vrouwen willen graag dat hun kind op Terschelling geboren wordt, en hebben dit tot nu toe afgewogen tegen het risico dat zij mogelijk te laat in het ziekenhuis zijn in geval van nood.
Herkent u de trend dat er steeds meer geboortes in ziekenhuizen plaatsvinden en er in minder ziekenhuizen bevallen kan worden, waardoor geboortes zich in een kleiner aantal plaatsen concentreren?
De trend van thuis bevallen is inderdaad dalende. Er wordt steeds meer in geboortecentra of in ziekenhuizen bevallen. Ook zijn er ziekenhuizen die zich beraden of zij kunnen voldoen aan de door de stuurgroep Zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteitsnormen en overwegen of zij nog wel kwalitatief goede acute verloskundige zorg kunnen blijven aanbieden. De IGZ zal voor de zomer de ziekenhuizen vragen om een plan van aanpak voor de inrichting van hun 24/7 acute verloskunde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten van acute zorg in ziekenhuizen.
Bent u bereid om mee te denken met de burgemeesters van Terschelling, Vlieland en Leeuwarden voor een oplossing om te voorkomen dat de eilander uitsterft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vorm zal uw aanbod hebben?
Ik ben bereid na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden bij de vragen 5, 6 en 7.
Acht u de suggestie in het artikel, om een stuk eilander geboortegrond in het ziekenhuis in Leeuwarden te creëren werkbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u daaraan de nodige medewerking verlenen?
Nee, deze oplossing acht ik niet werkbaar. De Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) geeft voorschriften ten aanzien van gemeentelijke indeling, dat wil zeggen: het instellen en opheffen van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste een van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Daar is hier geen sprake van. Ten eerste worden er geen gemeenten ingesteld of opgeheven en ten tweede betreft het geen 10% van de inwoners.
De Wet arhi kent ook de grenscorrrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Er is echter geen sprake van wijziging van de gemeentegrenzen tussen gemeenten. Het zou hier gaan om toedelen van een onderdeel van een gebouw, gelegen in gemeente A aan gemeente B. De Wet arhi gaat over grondgebieden en biedt derhalve geen basis voor de voorgestelde constructie.
Van belang is verder nog dat in het regeerakkoord is afgesproken dat gemeentelijke herindelingen (en grenscorrecties) van onderop moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat gemeenten zelf het initiatief moeten nemen tot een herindeling, (tenzij er bestuurlijke of financiële problemen zijn, dan kan de provincie een herindeling initiëren). In het eerdere geval waarin Vlaardingen de vraag stelde of een kraamkamer in Schiedam niet Vlaardings grondgebied zou kunnen worden, heeft Schiedam aangegeven daar niet voor te voelen. Kortom, een wijziging van de Wet arhi vind ik daarom niet toepasbaar. Het tast het karakter van deze wet te zeer aan.
Wilt u het voor nieuwe ouders mogelijk maken bij de geboorteaangifte de woonplaats van de ouders als geboorteplaats te kiezen, als de geboorte om medische redenen in een naburig ziekenhuis heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit regelen?
Het opnemen van de woonplaats van de moeder als de geboorteplaats van het kind, in plaats van het opnemen van de feitelijke geboorteplaats, is in strijd met het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat de plaats van de geboorte bekend is, dient de akte van geboorte deze plaats te vermelden. De geboorte wordt vastgelegd in een akte van de burgerlijke stand, een terrein dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze zal op korte termijn advies vragen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit over de vraag of zo ja en onder welke voorwaarden de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat in de akte van geboorte de woonplaats van de moeder wordt vermeld indien deze niet is de plaats waar de geboorte feitelijk heeft plaatsgehad.
Biedt de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de mogelijkheid om de oplossing, zoals in vraag 6 geformuleerd, daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, bent u bereid dit in het moderniseringstraject mee te nemen, op een zodanige wijze dat verdere vertraging voorkomen wordt?
De inschrijving van een nieuwgeborene in de GBA volgt de geboorteakte zoals deze door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt opgemaakt. Deze akte is als brondocument immers leidend voor de GBA. De modernisering van de GBA brengt geen wijziging in dit uitgangspunt en staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van een oplossing als genoemd in vraag 6.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Het uitroepen van dag van staatsgreep door Bouterse als Surinaamse nationale feestdag |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouterse maakt feestdag van coup»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de militaire coup op 25 februari 1980 door Bouterse en zijn trawanten een schanddaad was? Zo ja, wilt u dan aan de Surinaamse regering overbrengen dat Nederland een feestelijke herdenking van die schanddaad een bruskering vindt van de slachtoffers van het Surinaams militair bewind en van de democratische rechtsstaat?
De Nederlandse regering wijst het verkrijgen van macht via niet-democratische weg af. Zoals in 1980 is aangegeven vervulden de gebeurtenissen van 25 februari 1980 in Suriname de Regering met diepe zorg en betreurde de Regering het ten zeerste dat hierbij geweld was gebruikt en dat er slachtoffers waren gevallen. Het is evenwel aan de Surinaamse overheid om te bepalen welke dagen als nationale feestdag worden aangemerkt.
Wilt u bevorderen dat Nederland de feestelijke herdenking van die schanddaad volledig zal boycotten?
Nederland zal niet deelnemen aan de viering van deze nationale dag.
Wilt u bepalen dat op die dag de Nederlandse vlaggen op de ambassade en de residentie van de Nederlandse ambassadeur in Paramaribo half stok zullen worden gehesen?
Op 25 februari zal de Nederlandse ambassade geopend zijn overeenkomstig het reguliere werkschema. Er is voor die dag geen aangepast vlaggenprotocol voorzien.
Wilt u bepleiten dat ook andere diplomatieke vertegenwoordigingen in Paramaribo eenzelfde gedragslijn zullen volgen?
Het is aan de diplomatieke vertegenwoordigingen van andere landen zelf om een gedragslijn te bepalen.
Problematiek van autistische kinderen en kinderen met een laag IQ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Radio 1 journaal van 7 februari 20111 waarin wordt gesproken over een autistische jongen die in aanraking is gekomen met de politie?
Ja.
Bent u het eens met directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme die stelt dat betere herkenning, erkenning, diagnose en hulp aan autistische kinderen dit soort ernstige voorvallen kan voorkomen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Herkenning van bepaalde stoornissen bij (jeugdige) personen is van groot belang om een adequate benadering en aanpak van een dergelijke persoon mogelijk te maken. Hoe beter functionarissen die bij de uitoefening van hun functie in contact komen met personen met een stoornis, waaronder autisme, in staat zijn deze stoornis te herkennen en daar naar te handelen, hoe eerder misverstanden bij het in contact zijn met deze jongeren kunnen worden voorkomen.
Of voorvallen zoals besproken in het Radio 1 journaal van 7 februari 2011 voorkomen kunnen worden door meer kennis bij politie- en justitie-ambtenaren over autisme, valt niet met zekerheid te zeggen. Ongetwijfeld zal meer bekendheid tot meer begrip leiden.
Bent u het eens met de directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme dat het effectiever is als de politie hun aanpak aanpast aan kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking)? Zo ja, hoe wordt nu in de praktijk met deze groep omgegaan?
Bij de politie wordt allereerst gekeken naar de persoon van de jongere in relatie tot het gepleegde delict, zowel bij het verhoor als bij de aanpak. In het geval van een zogenoemde kwetsbare verdachte kan de hulp ingeroepen worden van gespecialiseerde rechercheurs.
Als er nog geen beleid is gemaakt ten aanzien van de aanpak van kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking), hoe gaat u dat in de toekomst dan aanpakken zodat de aanpak effectief is en recidive wordt voorkomen?
Er wordt geen beleid gemaakt voor specifieke stoornissen of beperkingen. Er zijn vele vormen van autisme en beperkingen en de politie kan zich niet specialiseren op elke vorm. De politie werkt op een zorgvuldige manier met jeugdigen. Om recidive te voorkomen, wordt bij elke jongere gekeken naar de persoon en de omgevingsfactoren en worden verbetermaatregelen daarop afgestemd.
Vindt u dat kinderen met autisme behandeld moeten worden in de jeugdgevangenis en hoe beoordeelt u de opmerking van de jongere in de uitzending die zegt niet geholpen te worden? Vergroot dit de kans op recidive?
In alle justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) is aandacht voor jongeren met een psychiatrische of gedragsstoornis en iedere JJI is in staat behandeling aan te bieden. Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gekeken waar een jongere het beste zou kunnen worden geplaatst gezien de specifieke problemen die een jongere kan hebben. Zo heeft bijvoorbeeld JJI De Hartelborgt een Very Intensive Care (VIC)-afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychiatrische stoornissen.
Binnen alle JJI’s wordt gewerkt met de basismethodiek YOUTURN. Deze methodiek schrijft voor dat iedere nieuw ingestroomde jongere gescreend wordt binnen 24 uur na binnenkomst met het instrument MAYSI-2.
De MAYSI-2 is een screeningsinstrument specifiek ontwikkeld voor gebruik in een JJI en identificeert jongeren die mogelijk met geestelijke gezondheidsproblemen te kampen hebben. De uitslagen van de MAYSI-2 worden beoordeeld door een gedragsdeskundige.
Jongeren in een JJI worden daarnaast ook binnen twee weken gescreend met het instrument SDQ volgens de basismethodiek YOUTURN. De SDQ is gericht op het screenen van psychiatrische problematiek en vaardigheden bij jongeren en adolescenten.
Hoe beoordeelt u de gebrekkige kennis over de Autipas? Wat wordt gedaan om de bekendheid van de Autipas en het omgaan met autistische crimineeltjes bij de politie te verbeteren?
Mocht een jongere aangeven dat hij een Autipas heeft, dan houdt de politie hier rekening mee. Dit past ook in de persoonsgerichte aanpak die de politie hanteert bij jongeren. Het waar nodig vergroten van de bekendheid van de Autipas bij de politie heeft mijn aandacht.
Bent u bekend met het artikel «Gewoon van buiten, maar vol problemen»2
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat deze jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problematiek, zoals schulden, beperkt aanpassingsvermogen, psychische en psychiatrische problemen, seksueel misbruik en/of verslaving hebben of een groter risico lopen deze problemen te krijgen? Bent u bekend met gebrek aan coördinatie in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen om de samenhang in de zorg ter preventie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problemen hebben. Deze jongeren zijn gebaat bij een integrale aanpak van hun problemen. Op dit moment vindt al samenwerking plaats tussen Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)- en Gehandicaptenzorg (GHZ)-instellingen in de aanpak van verstandelijk gehandicapten met een psychiatrische stoornis. Daarom biedt de decentralisatie van onder meer de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de Wajong naar gemeenten kansen voor het realiseren van een integrale aanpak op het gebied van onderwijs-zorg en arbeidsmarkt op zowel lokaal als regionaal niveau.
Deelt u de mening dat gezien de grote problemen en risico’s van deze doelgroep en de gebrekkige ondersteuning het menselijker, goedkoper en veiliger is de ondersteuning te verbeteren, dan erop te bezuinigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op een betere organisatie en coördinatie van de zorg en begeleiding van kwetsbare mensen op meerdere levensterreinen in het gemeentelijk domein. Dat betekent ook dat gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen (en voor een deel al hebben) om preventief te werk te gaan om afglijden van met name deze kwetsbare mensen richting criminaliteit te voorkomen. Dit zal in samenhang met politie en justitie, maar vaak ook in samenwerking met bijvoorbeeld de GGZ-instellingen vorm gegeven moeten worden.
Onderkent u het risico dat bezuinigen op deze groep kwetsbare mensen het risico vergroot op het afglijden naar het verkeerde pad, zoals deskundigen in het hierboven genoemde artikel ook stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u, in het licht van bovenstaande vragen, de uitspraak in het artikel dat kinderen met een laag IQ, autisme en andersoortige meervoudige problematiek zich in de steek gelaten voelen?
Kinderen met een laag IQ en bijkomende psychische problematiek vormen van kinds af aan een kwetsbare groep die ook door dit kabinet niet in de steek gelaten wordt. Het kabinet wil daarom gemeenten zo toerusten dat kan worden ingezet op preventie en vroegsignalering en op een integrale aanpak in de buurt, zowel in gezinnen als op scholen. Juist met als doel te voorkomen dat deze kinderen structureel in de problemen komen.
Drugs, drank en telefoons in tbs-klinieken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews waarin wordt gesproken over blowende, drinkende, en bellende jeugdigen in (jeugd-) tbs-klinieken?1
Ja. Het item van Pownews gaat overigens niet over jeugdigen in (jeugd-)tbs klinieken maar over jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI).
Is het waar dat (jeugd-)tbs’ers in de klinieken beschikking hadden over drank, drugs en telefoons? Zo nee, heeft u een vermoeden waar deze uitspraak dan vandaan komt? Zo ja, is het waar dat de drugs, drank en telefoons door bewakers naar binnen zijn gebracht? Zo nee, hoe komen de (jeugd-)tbs’ers hier dan aan? Zo ja, is het bekend welke bewakers dat zijn en zijn zij aangesproken op hun gedrag?
In de JJI’s heerst een totaalverbod op het bezit en gebruik van drank en drugs. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 14 juni 2010 in een beleidsreactie op het rapport Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen laten weten dat de conclusies uit dat rapport aanleiding vormden voor het verder aanscherpen van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan2.
De maatregelen zien op het versterken van toezicht en controle enerzijds en van preventie en behandeling anderzijds. De belangrijkste maatregelen zijn:
Deze maatregelen moeten leiden tot het verder terugdringen van middelengebruik en -bezit. Jeugdigen die in een JJI terecht komen, worden vaak gekenmerkt door zeer hoogfrequent en problematisch middelengebruik. Dat betekent enerzijds dat de JJI’s veel aandacht besteden aan het terugdringen van bezit en gebruik van middelen – door controle én behandeling – maar anderzijds dat er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen. In dat geval worden passende sancties – bijvoorbeeld uitstel van verlofactiviteiten – en gerichte controle toegepast ten aanzien van de betreffende jeugdige(n).
Mobiele telefoons zijn niet toegestaan in de JJI’s. Jongeren mogen op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon in de inrichting. Op deze manier kunnen zij contact onderhouden met bijvoorbeeld hun ouders en advocaat. Daarnaast kunnen jongeren tijdens onbegeleid verlof gebruik maken van mobiele telefoons van de JJI’s waarmee alleen naar bepaalde nummers gebeld kan worden.
In het item van Pownews is te zien dat enkele jeugdigen beschikking hebben gehad over een mobiele telefoon. De filmpjes die enkele maanden geleden op YouTube zijn geplaatst (zie de antwoorden op de vragen 4 en 5), zijn hiermee mogelijk opgenomen. Na de uitzending van Pownews op 7 februari is opnieuw een zogenaamde «spitactie» gehouden op de zogeheten ITA-afdeling (Individuele Traject Afdeling) van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen waar deze jongeren verblijven. Bij deze actie zijn een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen gevonden. Alle aangetroffen contrabande is in beslag genomen.
De controle op het bezit en/of gebruik van middelen op de ITA-afdeling in genoemde inrichting is verder aangescherpt. Zo is de frequentie van de standaard kamerinspecties en urinecontroles opgevoerd. Het bezoek wordt gefouilleerd en mag maximaal drie, in plastic «gesealde» artikelen invoeren. De kleding en het schoeisel van de jongeren worden extra gecontroleerd en er vindt extra controle plaats van de medewerkers.
Binnen de bewuste inrichting wordt momenteel onderzocht hoe de verboden zaken zijn binnengekomen.
Is het gebruikelijk dat tbs’ers beschikking hebben over telefoon en internet?
JJI-jongeren hebben geen vrije beschikking over telefoons en internet. Wel hebben ze daartoe beperkte en gecontroleerde toegang. Zo beschikken ze niet over een eigen mobiele telefoon, maar kunnen ze op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon op de groep.
Gebruik van internet vindt alleen op school plaats: onder toezicht en in het kader van de behandeling of opleiding, bijvoorbeeld om specifieke vaardigheden te oefenen met het oog op terugkeer naar de maatschappij. Zo is het mogelijk dat jongeren onder begeleiding van een pedagogisch medewerker of docent leren internetbankieren.
Is het waar dat het filmpje dat in PowNews wordt getoond, is opgenomen in een (jeugd-)tbs-kliniek? Zo ja, hoe kan dat? Hoe kan het dat dit filmpje op YouTube wordt geplaatst?
Afgaande op de beelden moet ik inderdaad vaststellen dat het filmpje deels is opgenomen in één JJI, locatie Kolkemate in Zutphen. De filmpjes zijn echter bewerkt voordat ze op internet zijn geplaatst en bevatten mogelijk ook oude beelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat Justitie dit filmpje diezelfde dag nog van YouTube heeft verwijderd? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Voor zover bekend zijn er in de periode november – december 2010 door/via jeugdigen van de ITA-afdeling vier filmpjes op Youtube geplaatst. Deze filmpjes zijn – na de ontdekking ervan eind december 2010 – op verzoek van DJI begin januari 2011 door Youtube verwijderd. DJI heeft YouTube daartoe verzocht omdat de slachtoffers van deze JJI-jongeren op deze manier ongewild geconfronteerd kunnen worden met de daders, waarbij de filmpjes ten onrechte de suggestie wekken dat deze jongeren niet behandeld worden en hun verblijf in een JJI een «vrolijke vakantie vol drank- en drugsgebruik» is.
Wat hebben (jeugd-)tbs’ers nog meer in hun bezit of waar hebben zij toegang toe wat niet strookt met hun behandeling of hun aanwezigheid in de kliniek?
Indien in een inrichting contrabande – bijvoorbeeld drugs of alcohol, voorwerpen die als wapen kunnen dienen, of aanstekers – is aangetroffen, dan wordt dit bij de sectordirectie JJI gemeld door middel van een «melding bijzonder voorval».
Uit een analyse van de beschikbare gegevens over 2010 blijkt dat de helft van de JJI’s gedurende dat jaar melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen. In totaal zijn in 2010 dertien meldingen bijzonder voorval ontvangen waaruit blijkt dat een of meer van bovengenoemde voorwerpen zijn aangetroffen in de inrichting.
Kan de conclusie getrokken worden, naar aanleiding van dit en andere incidenten, dat er iets schort aan het toezicht en de controle in (jeugd-) tbs-klinieken? Zo ja, hoe wilt u door te bezuinigen, toch orde op zaken stellen in de tbs-klinieken?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 is het beleid gericht op terugdringen van bezit en gebruik van drank en drugs, recent aangescherpt. Ik zal de verdere implementatie en uitvoering van de genoemde maatregelen nauwlettend blijven volgen.
Is het waar dat tbs’ers geen behandeling krijgen ook al hebben ze er wel recht op, zoals in het filmpje wordt gesteld? Zo ja, waarom krijgen zij geen behandeling? Zo nee, is dat in lijn met hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen over de versobering van de longstay-afdelingen?
Jeugdigen in de JJI’s worden wel degelijk behandeld. Alle JJI’s werken sinds 2010 met de basismethodiek YOUTURN, waarmee voor alle jeugdigen voorzien is in een basisaanbod voor de eerste drie maanden. Jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, dus ook jongeren met een PIJ-maatregel, ontvangen een behandelaanbod op maat. Dit betekent dat per jeugdige bekeken wordt welke gedragsinterventie of (externe) hulpverlening noodzakelijk is gezien de vaak complexe en meervoudige problematiek. Met het toezenden van de «eindrapportage kwaliteitsverbetering justitiële jeugdinrichtingen» heb ik uw Kamer op 9 november 2010 uitgebreid geïnformeerd over de gerealiseerde verbeteringen inzake de begeleiding en behandeling in de JJI’s3.
Het item van Pownews heeft betrekking op jongeren die zijn geplaatst op de ITA-afdeling van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen. De ITA is een speciale afdeling voor «groepsongeschikte» jongeren die het proces op een reguliere afdeling dermate verstoren dat ze een negatieve invloed hebben op groepsgenoten. Ze zijn veelal niet gemotiveerd om aan hun behandeling mee te werken. Op de ITA krijgen ze een individueel traject aangeboden dat specifiek is afgestemd op de aard en de ernst van de gedrags- en psychische problematiek van de jongere. Het dagprogramma op de ITA bestaat onder meer uit scholing en/of arbeid, sport- en recreatieactiviteiten en zelfverzorging. Daarnaast worden – ook aan de betrokken jongeren – verschillende therapieën en gedragsinterventies aangeboden, zoals agressieregulatietrainingen, cognitieve gedragstherapieën en EMDR, een therapie gericht op traumaverwerking.
Met versobering van de longstay-afdelingen heeft een en ander niets te maken. De longstay-afdelingen zijn gesitueerd in drie forensisch psychiatrische centra die behandeling bieden aan meerderjarige tbs-gestelden. De behandeling op deze afdelingen is niet gericht op resocialisatie, maar kenmerkt zich door langdurige verpleging van de tbs-gestelden. Binnenkort zend ik u een beleidsbrief waarin ik mijn voornemens voor de tbs uiteen zet. In de brief zal ik tevens ingaan op de versobering van de longstay-afdelingen.
Deelt u de mening dat jongeren op deze manier uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling om van hun geestesziekte af te komen? Zo ja, waarom is niet eerder op dit signaal gereageerd? Zo nee, hoe ziet u dan dit signaal van deze jongeren?
Nee, ik deel de mening dat deze jongeren uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling volstrekt niet. Het gaat om jongeren die op de ITA zijn geplaatst omdat ze ongeschikt zijn om op een reguliere afdeling van een JJI te functioneren. Alle jongeren, ook jongeren op de ITA, krijgen behandeling en begeleiding aangeboden, naast onderwijs, sport en andere gangbare onderdelen van een dagprogramma.
Sommige jongeren, en dat geldt in het bijzonder voor jongeren op de ITA, zijn echter zeer moeilijk te motiveren. Het gebrek aan motivatie kan er soms toe leiden dat jongeren zich volledig ontrekken aan welke vorm van onderwijs, behandeling of begeleiding dan ook. De betrokken medewerkers in de JJI’s – van groepsleider tot psychiater – zullen zich tot het uiterste inspannen om jongeren tot medewerking te bewegen, maar dat heeft helaas niet altijd het gewenste resultaat tot gevolg.
Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. Sterker nog, sinds 2008 zijn grote verbeteringen in de behandeling van jeugdige delinquenten in de JJI’s gerealiseerd. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek waaruit over de afgelopen 25 jaar een terugkerend patroon blijkt van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer? Zo ja, bent u het met onderzoeker Enthoven eens dat een dergelijk terugkerend patroon is te onderkennen?1
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van het promotieonderzoek van de heer G. Enthoven. De conclusie dat er de afgelopen 25 jaar sprake was van een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening herken ik niet.
Deelt u de mening dat parlementaire controle slechts uit te oefenen is indien bewindspersonen zich ook laten controleren en dat daarom een nauwgezette en soms proactieve naleving van de informatieplicht verwacht mag worden? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet streeft ernaar de beide Kamers zowel gevraagd als ongevraagd de informatie te verstrekken die zij nodig hebben voor hun wetgevende en controlerende taak. Uiteraard probeert het dat zo nauwgezet mogelijk te doen. De departementen zijn erop ingericht om de bewindspersonen hierbij te ondersteunen.
Als er redenen zijn om niet over te gaan tot openbare verstrekking van gevraagde gegevens, kan besloten worden om de gegevens vertrouwelijk aan de Kamer te verstrekken. Zwaarwegende belangen kunnen onder omstandigheden ook vertrouwelijke verstrekking onmogelijk maken.
Neemt u als eerstverantwoordelijke voor de koers van dit kabinet afstand van het in dit onderzoek gesignaleerde patroon? Hoe beoordeelt u de resultaten uit dit onderzoek dat de ambtelijke informatievoorziening aan de bewindspersonen regelmatig tekortschiet, waardoor ook politiek relevante informatie niet altijd de minister bereikt? Hoe beoordeelt u de constateringen dat bewindspersonen de Kamer soms voorzien van onjuiste informatie, tekortschietende informatie, verhullende informatie, selectieve informatie of juist overdadige informatie? Klopt het dat er soms ten onrechte een beroep gedaan wordt op het vertrouwelijke karakter van informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen ziet u op dit moment voor een goede parlementaire informatievoorziening? Deelt u de mening dat gebrekkige informatievoorziening van het kabinet aan het parlement voorkomen dient te worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich op korte termijn voor om het geconstateerde patroon van gebrekkige informatievoorziening te doorbreken?
Het recht van kamerleden op informatie is vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet en hangt samen met de ministeriële verantwoordelijkheid. De Kamer beschikt over een waarborg in de vertrouwensregel die geldt tussen regering en parlement. Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 valt af te leiden, dat ik op dit moment geen aanleiding zie voor het nemen van maatregelen op dit punt. Dat geldt ook voor een eventuele onafhankelijke controle als in vraag 5 genoemd. De belangen die zich verzetten tegen vertrouwelijke verstrekking aan de Kamer, zullen zich doorgaans ook verzetten tegen verstrekking van de betreffende gegevens aan een ander orgaan ter onafhankelijke beoordeling. De aanwijzing van een externe instantie die beslist of een minister terecht inlichtingen weigert respectievelijk toetst of vertrouwelijkheid nodig is, verdraagt zich ook niet met ons parlementaire stelsel, waarin het de Kamers zijn die toezien op de naleving van de grondwettelijke inlichtingenplicht.
Bent u bereid om, daar waar door een bewindspersoon een beroep wordt gedaan op het vertrouwelijke karakter van informatie, te voorzien in een zo onafhankelijk mogelijke controle op de juistheid van dit beroep, waardoor voorkomen wordt dat de Kamer ten onrechte informatie onthouden wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met het oog op de transparantie van het functioneren van de overheid de toepassing van de Wet Openbaarheid van Bestuur te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De huidige Wet openbaarheid van bestuur is een algemene wet met een ruime reikwijdte en vormt mijns inziens een goede basis voor de openbaarheid van bestuur in Nederland. Een verruiming van de WOB acht ik dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van een effectieve en compacte overheid wil ik wel aandacht besteden aan het punt van «proportionaliteit» in de discussie over de Wob. Op verzoek van uw Kamer stuur ik u op korte termijn een brief met daarin voorstellen om oneigenlijk gebruik van de Wob te voorkomen. Daarin zal ik ook ingaan op de afhandeling van omvangrijke Wob-verzoeken.
Een mishandeling wegens het niet dragen van een hoofddoek |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meisje mishandeld om hoofddoek»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de intentie van deze mishandeling tekenend is voor het onderdrukkende karakter van de islam? Zo nee, waarom niet?
Nee, die visie deel ik niet. Op basis van informatie van de betreffende school en de gemeente concludeer ik dat het al dan niet dragen van een hoofddoek geen rol heeft gespeeld bij dit incident.
Bent u van mening dat deze gebeurtenis de noodzaak van een verbod op het dragen van hoofddoekjes op onderwijsinstellingen eens te meer duidelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven speelde het al dan niet dragen van een hoofddoek geen rol bij de door u aangehaalde kwestie.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde de daders van dit soort vrijheidsbeperkende islamitische onderdrukking/mishandeling van onderwijsinstellingen te verwijderen en te laten vervolgen?
Geen, het Rijk is hiertoe niet bevoegd. De school heeft de bevoegdheid een leerling te schorsen of te verwijderen indien daarvoor voldoende aanleiding is. Voor strafrechtelijke vervolging van mishandeling moet aangifte worden gedaan. Indien daarbij sprake is van delicten met discriminatoire aspecten nemen politie en Justitie dit zeer serieus. In dit geval bleek het echter niet te gaan om een dergelijk delict. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Het voorkomen van onnodige aansluiting van kleine, lokale netwerken zonder veiligheidsrisico's op het digitale Klic systeem van het Kadaster |
|
Erik Ziengs (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de digitale nieuwsbrief Kadaster Klic van 16 november 2010?1
Ja.
Bent u het eens met het kadaster dat op dit moment alle netwerken met een veiligheidsrisico of een groot maatschappelijk belang zijn aangesloten op Klic-online? Zo nee, waarom niet.
Ja, daar ben ik het mee eens. Het Kadaster en het Agentschap Telecom zijn de organisaties die mij hierover hebben geïnformeerd.
Sinds 1 oktober 2008 zijn netbeheerders volgens de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) verplicht om kabel- en leidinginformatie uit te wisselen. Sinds 1 juli 2010 zijn netbeheerders verplicht om op het digitale systeem, Klic-online, aangesloten te zijn en wordt dus alle informatie tussen grondroerder en netbeheerder digitaal – via het Kadaster – uitgewisseld. Alle netwerken met een veiligheidsrisico of een groot maatschappelijk belang zijn digitaal aangesloten.
Bent u het eens met het kadaster dat de eigenaren van netten die nog niet zijn aangesloten op het systeem voornamelijk relatief kleine, lokale netwerken (zoals recreatiebedrijven) beheren zonder veiligheidsrisico's bij beschadiging? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ingevolge de Regeling Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (RION) zijn bepaalde netten uitgezonderd van de verplichting om gegevens uit te leveren via het Kadaster. Het betreft in het bijzonder netten die louter voor eigen gebruik dienen, voor zover zij in eigen en tevens in niet-openbare grond zijn aangelegd en geen gevaarlijke inhoud hebben, zodat ze voor de grondroerder geen veiligheidsrisico opleveren. Het niet opnemen van deze netten doet immers geen afbreuk aan de doelstellingen van de wet, namelijk veilig graven zonder onnodige graafschade.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de beheerder voor deze netten dus zelf bepalen of hij voor deze netten gebruik wil maken van de vrijstelling die de WION biedt. Als het recreatiebedrijf – dan wel andere netbeheerders – aan de voorwaarden voldoet, kan hij een grondroerder zelf informeren over waar de kabels en leidingen liggen. Daarnaast zijn netbeheerders niet verplicht om gegevens over huisaansluitingen te verstrekken.
Bent u het ermee eens, gezien de hoge kosten van het digitaliseren (ongeveer 25 000 euro voor een middelgroot recreatiebedrijf) en bijkomende regeldruk, dat door het ontbreken van veiligheidsrisico’s bij beschadiging deze netten eigenlijk helemaal geen onderdeel zouden moeten uitmaken van het Klic-online systeem? Zo nee, waarom niet?
Het Klic-online systeem dat is geregeld in de WION is gericht op het voorkomen van graafschade en draagt daarmee bij aan de verbetering van de veiligheid en het voorkomen van leveringsonderbrekingen van gas, elektriciteit, water en telecommunicatie. Ik wil tegelijkertijd dat deze wet niet tot onnodige lastenverzwaring voor het bedrijfsleven leidt. Zo heb ik eerder een vrijstelling van de meldingsplicht voor agrariërs voor ondiepe graafwerkzaamheden aan uw Kamer toegezegd. En netbeheerders van niet-gevaarlijke netten voor eigen gebruik, gelegen in eigen grond, hoeven zich ook niet op het systeem aan te sluiten (zie mijn antwoord op vraag 3). Maar gezien de risico’s van graafschade kunnen netbeheerders van niet-gevaarlijke netten niet allemaal uitgezonderd worden, bijvoorbeeld wanneer deze netten in openbare grond liggen. Het ontbreken van volledige informatie over de ondergrondse situatie kan in een dergelijke situatie het risico op graafschade vergroten en andere kostenposten veroorzaken. Zo wil een aannemer tijdens de uitvoering niet onverwacht een in de weg liggende kabel of leiding aantreffen waardoor bouwwerkzaamheden ernstig worden vertraagd. Dit soort vertragingskosten kunnen hoog oplopen. Met de huidige uitzonderingen is er een juiste balans tussen verantwoordelijkheid bij de sector en veilig graven met weinig graafschade enerzijds en beperkte kosten en administratieve lasten anderzijds.
Bent u bereid om voor de kleine, lokale netwerken (zoals recreatiebedrijven) zonder veiligheidsrisico’s een uitzondering te maken om hoge kosten en regeldruk voor de netbeheerders te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet nodig; er is in de wet al een uitzondering opgenomen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Er is inmiddels contact geweest met de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland, RECRON. Binnenkort zal samen met de RECRON worden bekeken hoe over de werking van de WION aan de sector wordt gecommuniceerd, en hoe zij van de uitzondering die de regelgeving biedt gebruik kunnen maken.
Bent u bereid om deze wijziging mee te nemen in de door u eind november 2010 aangekondigde wijziging van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WIO, zodat deze wijzigingen zo snel mogelijk in werking treden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 3, 4 en 5, waarin wordt gemeld dat er al een uitzondering in de regelgeving is gecreëerd, en de toezeggingen die ik al aan de Kamer heb gedaan.
Vliegreizen van Maastricht naar Amsterdam |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een Limburgs bedrijf voornemens is om vluchten aan te bieden van Maastricht naar Amsterdam?1
Uit de media heb ik vernomen dat een Limburgs bedrijf voornemens is om vluchten aan te bieden van Maastricht naar Amsterdam.
Hoe beoordeelt u dit voornemen?
Op grond van Europees recht staat het communautaire luchtvaartmaatschappijen vrij om luchtdiensten binnen de EU (waaronder ook binnenlandse vluchten) uit te voeren, indien zij voldoen aan alle (inter)nationale wettelijke vereisten om te mogen opereren.
Kunt u aangeven wat de extra milieubelasting zal zijn van deze vluchten, en kunt u hierbij ook de extra CO2-uitstoot vermelden die een vlucht van Maastricht naar Amsterdam zal opleveren wanneer deze vergeleken wordt met dezelfde reis per auto en per trein?
Nee, deze informatie is voor de vluchten waar u naar verwijst niet beschikbaar. Ook is de vergelijking tussen verschillende modaliteiten afhankelijk van factoren als type motor, bezettingsgraad en reistijd. De luchtvaartmaatschappij heeft in haar plannen aangegeven te opereren met turbopropvliegtuigen, te weten de Saab 340 en ATR’s. Alhoewel dit turbopropvliegtuigen zijn met een relatief lage uitstoot zal de introductie van deze vluchten, zeker op deze korte route, naar verwachting wel leiden tot gemiddeld genomen meer CO2-emissies dan wanneer met de auto of de trein wordt gereden.
Ik merk daarbij op dat op dit moment langs twee sporen invulling wordt gegeven aan de klimaatprestaties van de luchtvaartsector. Voor de vliegtuiggerelateerde emissies geldt, dat ze vanaf 2012 onderdeel vormen van het systeem van Europese emissiehandel (ETS), dat in 2005 is geïntroduceerd. Daarnaast hebben luchtvaartpartijen eigen plannen ontwikkeld om bij te dragen aan de kabinetsambities en in te spelen op de introductie van het ETS. Deze plannen zijn onder andere vastgelegd in het akkoord «Mobiliteit, logistiek en infrastructuur 2008–2020, Duurzaamheid in beweging».
Kunt u bevestigen dat vooral de korte vluchten (intracontinentaal) gepaard gaan met een zeer grote uitstoot van CO2?
Nee, ik kan dat niet bevestigen, omdat de totale uitstoot van CO2 van diverse factoren afhankelijk is waaronder het type vliegtuig, de lading, de wijze waarop gevlogen wordt alsook de meteorologische omstandigheden. Wel is het zo dat onder vergelijkbare omstandigheden en bij een vergelijkbaar vliegtuig de CO2-uitstoot per kilometer over het algemeen hoger is bij een korte vlucht dan bij een lange vlucht.
Deelt u de mening dat een binnenlandse vlucht in een klein land als Nederland volstrekt overbodig is, een veel te grote belasting van het milieu met zich brengt en dat dit onverantwoord is gezien de uitdaging om de uitstoot van CO2 drastisch te verlagen om het broeikaseffect binnen de perken te houden?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3. Uiteindelijk bepaalt de markt of een product wenselijk dan wel rendabel is.
Zijn er mogelijkheden om dit voornemen niet tot uitvoering te laten komen? Zo ja, welke? Bent u bereid deze zo snel mogelijk te benutten zodat de voorgenomen binnenlandse vluchten geen doorgang kunnen vinden? Zo nee, bent u bereid deze mogelijkheden te creëren en deze zo snel mogelijk in te zetten zodat de voorgenomen binnenlandse vluchten geen doorgang kunnen vinden?
Op grond van EU Verordening 1008/2008 is de interne markt voor communautaire luchtvaartmaatschappijen geliberaliseerd en mogen lidstaten de exploitatie van luchtdiensten op intracommunautaire routes niet afhankelijk stellen van enige vergunning of toelating. Op grond van Europees recht staat het mij niet vrij om dergelijke operaties afhankelijk te stellen van nadere toelatingseisen.
Intracommunautaire luchtdiensten (waaronder binnenlandse vluchten) kunnen uitgevoerd worden indien zij beschikken over een geldige exploitatievergunning en AOC (air operator’s certificate/veiligheidsvergunning) en voldoen aan alle (inter)nationale wettelijke vereisten om te mogen opereren. Bij ernstige milieuproblemen kunnen lidstaten de uitoefening van verkeersrechten op grond van de EU Verordening welliswaar beperken, maar dat is hier niet aan de orde.
Ook moet opgemerkt worden dat voor het binnenlandse vliegverkeer een kerosineaccijns van toepassing is. Deze geldt niet voor het internationale vliegverkeer.
De voorstellen van het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) tot verlening van vliegbrevetten aan vliegtuig bemanningen (Flight Crew Licencing) |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorstellen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) over de verlening van vliegbrevetten aan vliegtuigbemanningen dat op 7-8 december 2010 via de comitoligie procedure in Brussel is aangenomen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse regering betrokken is in het proces tot nu toe en wat uw inbreng in dit proces tot nu toe is geweest?
De Nederlandse overheid is bij dit besluit betrokken geweest via het consultatieproces van het Europese Agentschap van de Luchtvaartveiligheid (EASA) en via de comitologieprocedure onder voorzitterschap van de Europese Commissie.
In het consultatieproces hebben belanghebbende partijen, waaronder de lidstaten, de gelegenheid de EASA van commentaar te voorzien op haar voorgenomen adviezen over de tekst van een voorstel voor regeling van de Europese Commissie.
In de comitologie bespreekt de Commissie haar concept-verordeningen met vertegenwoordigers van de lidstaten. Aldus is de onderhavige verordening in het zogenaamde EASA-comité besproken. De Nederlandse delegatie heeft zich daarbij ingezet voor voorschriften die uit een oogpunt van veiligheidsrisico’s noodzakelijk en proportioneel zijn en bijdragen aan het «level playing field». In dit verband heeft Nederland met het oog op lopende onderhandelingen tussen de EU en de Verenigde Staten gepleit voor een ruime overgangstermijn voor het omzetten van brevetten van derde landen in Europese brevetten.
Kunt u aangeven op welke wijze u betrokken gaat worden bij de verdere behandeling van deze voorstellen en wat uw inzet zal zijn?
De in december 2010 aangenomen concept-verordening van de Commissie is rechtstreeks werkend. De verordening zal overigens vanaf 8 april 2012 gefaseerd, met overgangstermijnen, in werking treden.
De verordening zal in de toekomst zeker worden aangepast. Aan de hand van opgedane ervaringen zal de EASA daar adviezen voor uitbrengen. De Nederlandse inzet zal ook daar gericht zijn op maatregelen die uit een oogpunt van veiligheidsrisico’s noodzakelijk en proportioneel zijn en bijdragen aan het «level playing field».
Deelt u de opvatting dat de Europese luchtvaartindustrie opereert in een wereldwijde markt, waarin wederzijdse erkenning en het behouden van een mondiaal evenwicht essentiële overwegingen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die opvatting. Het uitgangspunt van wederzijdse erkenning is ook bevestigd in artikel 33 van het Verdrag van Chicago voor de Burgerluchtvaart. Overigens mogen staten die bij dit Verdrag zijn aangesloten wel nagaan of de te erkennen certificaten of brevetten aan de minimum standaarden van Annex 1 (hierna zoals in vraag 6 als ICAO Annex 1 aangeduid) bij dit verdrag voldoen. Zij mogen daartoe ook voorwaarden stellen zolang deze niet discriminatoir zijn.
Om die wederzijdse erkenning te bevorderen sluit de Europese Unie verdragen met derde landen.
Bent u ervan op de hoogte dat, tot op heden, vliegbrevetten voor vliegtuigbemanningen zijn gekoppeld aan het land van registratie van een vliegtuig en niet aan het land waarin zij wonen?
Ja, dat is een universeel beginsel overeenkomstig artikel 32 van het Verdrag van Chicago.
Acht u het wenselijk dat met de invoering van Rule Part-FCL (EASA CRD on NPA 2008–17b) afstand genomen wordt van internationale afspraken, te weten ICAO1 annex 1? Zo ja, waarom?
In Rule Part-FCL is geen afstand genomen van ICAO Annex 1 noch van andere internationale afspraken. Wel geeft Part-FCL invulling aan de wijze waarop wordt nagegaan hoe aanvragen voor erkenning van brevetten van derde landen zijn te honoreren.
Zijn er op dit moment voor u aanwijzingen dat er ICAO-landen zijn die niet voldoen aan de vereiste standaarden voor het verlenen van licenties aan piloten? Zo ja, om hoeveel landen gaat het? Staan deze landen reeds op de zwarte lijst?
ICAO-landen zijn gebonden aan ICAO-Annexen waarin de standaarden voor onder meer het verlenen van brevetten aan piloten staan. De standaarden uit de annexen zijn niet rechtstreeks werkend. De lidstaten van ICAO moeten de standaarden uit de annexen in hun nationale regelgeving verwerken. Daarbij kunnen de lidstaten afwijken van deze standaarden. Zij moeten deze afwijkingen melden bij ICAO. ICAO publiceert deze, zodat de rest van de wereld daar kennis van kan nemen. Landen melden hierin zowel strengere als minder strenge regels. Helaas heeft ICAO deze publicatie voor Annex 1 sinds het jaar 2000 niet meer bijgewerkt.
Daarnaast voert ICAO audits uit over de mate waarin de ICAO-lidstaten de implementatie van de ICAO standaarden in de nationale regelgeving uitvoeren. In de rapporten van deze audits is te vinden in welke mate een land over het algemeen de standaarden van ICAO effectief heeft ingevoerd, ook op het gebied van licenties van piloten. Uit deze rapporten is af te leiden dat er landen zijn die niet volledig aan de ICAO standaarden voldoen. Om hoeveel landen het gaat is niet te zeggen, omdat nog niet alle rapporten van alle lidstaten gereed zijn. Het aantal landen dat de ICAO-standaarden niet goed naleeft, is dan ook niet te geven.
Het systeem van de Europese lijst van luchtvaartmaatschappijen met een exploitatieverbod in de EU (de «zwarte lijst», in EU-verband als «de veiligheidslijst» aangeduid) is ervoor bedoeld om luchtvaartmaatschappijen waarvan is aangetoond dat zij niet veilig zijn, niet langer te laten opereren in het luchtruim van de Europese Unie. Er staan dan ook geen landen maar luchtvaartmaatschappijen op deze lijst. Wel is het mogelijk dat, indien aangetoond wordt dat het toezicht op de veiligheid in de luchtvaart in een land onvoldoende is, alle luchtvaartmaatschappijen uit dat land op de zwarte lijst worden geplaatst. Het afgeven van licenties aan piloten zonder dat aan de juiste voorwaarden wordt voldaan, is één van de criteria die hierbij worden toegepast. De Europese Commissie baseert zich daarbij op de eerder genoemde ICAO audits, op de bevindingen tijdens SAFA inspecties bij operaties van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en op eventueel eigen onderzoek.
Kunt u, indien er landen zijn die zich niet aan de ICAO standaarden houden en desondanks niet op de zwarte lijst staan, aangeven waarom deze landen niet op de zwarte lijst staan?
Zoals aangegeven staan op de lijst niet zozeer landen als wel luchtvaartmaatschappijen. Uitgangspunt voor plaatsing op de lijst is steeds of aan de ICAO standaarden wordt voldaan. Plaatsing op de lijst gebeurt niet lichtvaardig, er moet sprake zijn van een duidelijk onvoldoende niveau om de standaarden te kunnen naleven. De beslissing over plaatsing op de lijst ligt bij de Europese Commissie, bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van lidstaten.
Is de veronderstelling juist dat wanneer een land op de zwarte lijst staat, de toestellen die geregistreerd zijn in dit land zich niet in het Europese luchtruim mogen bevinden? Is dan tevens de veronderstelling juist dat daarmee het risico dat piloten, wier licentie is afgeven door een land dat op de zwarte lijst staat, zich in het Europese luchtruim bevinden nihil is, daar brevetten voor vliegtuigbemanningen zijn gekoppeld aan het land van registratie van een vliegtuig?
Het is correct dat een luchtvaartmaatschappij die op de zwarte lijst staat zich niet in het Europese luchtruim mag begeven. De koppeling van land van herkomst van brevetten en registratie van het vliegtuig klopt. Wel is het mogelijk dat met de autoriteiten van het land van registratie een overeenkomst wordt gesloten op grond waarvan het buitenlandse brevet wordt erkend of gelijkgesteld (volgens een door ICAO ontworpen procedure). Hiertoe moeten die brevetten wel aan de veiligheidseisen blijven voldoen. De kans die u in uw vraag aangeeft blijft daarmee uitermate beperkt.
Wat is uw mening over het ontbreken van onderbouwde veiligheidsargumenten van de EASA voor de voorstellen? Deelt u de mening dat de algemene luchtvaartveiligheid in bijvoorbeeld de VS even goed is als in de Europese Unie (EU)? Zo nee, waarom niet? Verwacht u dat de EASA-voorstellen zullen leiden tot een afname van het aantal in de EU woonachtige piloten met een kwalificatie voor het vliegen op instrumenten? Zo nee, waarom niet?
Er is naar mijn indruk geen sprake van een situatie van het ontbreken van onderbouwde veiligheidsargumenten. Wel werd bij het voorstel van de EASA voor part-FCL de proportionaliteit van enkele voorschriften ter sprake gebracht. Die bepalingen zijn in het overleg in het comité bijgesteld. De huidige tekst acht ik evenwichtig.
Over de vraag of de algemene luchtvaartveiligheid in de VS even goed is als die in de landen van de Europese Unie kan ik niet oordelen. Wel kan ik opmerken dat de VS voldoet aan de standaarden van ICAO. Dit uitgangspunt vormt ook momenteel al de grondslag voor de erkenning van de daar afgegeven brevetten. De Europese Unie en de VS onderhandelen over een overeenkomst waarbij wederzijdse erkenning van elkaars certificaten en brevetten uitgangspunt is. Ik heb in dat verband geen reden om aan te nemen dat het aantal in EU wonende piloten met een kwalificatie voor het instrumentvliegen zal afnemen.
Is bij u bekend hoeveel piloten hun domicilie binnen de Europese Unie hebben en met een Amerikaanse licentie een Amerikaans geregistreerd toestel besturen? Zo ja, om hoeveel vliegtuigen en piloten gaat het?
Nee, dat is mij niet bekend. De overheid heeft alleen een registratie van de houders van Nederlandse brevetten.
Welke redenen kunt u aanvoeren die het mogelijk zouden maken om in de toekomst piloten, die woonachtig zijn in de Europese Unie en op een Amerikaanse licentie een Amerikaans geregistreerd toestel besturen, het vliegen binnen Europa te verbieden?
Er is noch in Nederland, noch in het verband van de Europese Unie een voornemen om de in de vraag bedoelde vliegers het vliegen binnen Europa te beletten. Volgens de nu geldende regelgeving mogen vluchten met Amerikaanse brevetten op Amerikaanse toestellen die worden geopereerd door een Amerikaanse exploitant worden gemaakt mits aan algemene ICAO normen wordt voldaan.
Vanaf 2012 moeten deze vliegers ook aan Europese normen voldoen op gebieden waarvoor geen toepasselijke ICAO normen gelden en voor zover de Europese normen niet strijdig zijn met andere internationale verdragen.
Alleen in de situatie dat een Amerikaanse vlieger op een Amerikaans toestel vliegt dat wordt geëxploiteerd door een Europese exploitant, of wanneer de Amerikaanse vlieger op een Europees toestel vliegt, moet de vlieger na een overgangsperiode tot 2014 niet langer aan de ICAO-normen maar aan de EASA-normen voldoen. Alternatief is dat de EU en de VS een verdrag sluiten dat bepaalt aan welke normen een Amerikaans brevet moet voldoen om daarmee in Europa te mogen vliegen in de situaties als hiervoor aangegeven. Over een dergelijk verdrag worden nu onderhandelingen gevoerd.
Kunt u zich op het standpunt stellen dat als algemeen uitgangspunt zou moeten gelden dat de lidstaten van de Europese Unie en specifiek EASA ook in de toekomst die licenties moet accepteren welke afgegeven zijn door lidstaten aangesloten bij ICAO zolang deze licentie is afgegeven binnen de randvoorwaarden zoals afgesproken in de Chicago conventie met betrekking tot internationale burgerluchtvaart? Deelt u tevens de mening dat EASA de houder van deze licentie in de gelegenheid moet stellen om een luchtvaartuig te besturen van het land dat de licentie heeft afgegeven, zolang de houder van deze licentie zich houdt aan de Europese luchtvaartregels?
Algemeen uitgangspunt is inderdaad dat de lidstaten van ICAO onderling elkaars licenties accepteren zolang deze zijn afgegeven binnen de randvoorwaarden zoals afgesproken in de Chicago Conventie voor de internationale burgerluchtvaart. Dit geldt zonder meer voor buitenlandse luchtvaartuigen die geopereerd worden door een buitenlandse exploitant en op grond van bilaterale luchtvaartverdragen de Unie aandoen. Ten aanzien van luchtvaartuigen die in het buitenland geregistreerd zijn maar gebruikt worden door een binnen de Unie gevestigde operator gelden echter de normen van de EASA verordening. Het zelfde geldt voor houders van een buitenlands vliegbrevet die vliegen op een binnen de EU geregistreerd luchtvaartuig. Ten aanzien van deze categorieën gaat de regelgeving van de EU niet zonder meer uit van het accepteren van licenties van lidstaten van de ICAO. De EASA-normen kunnen op bepaalde punten namelijk afwijken van de ICAO normen. Dit is mogelijk doordat ICAO lidstaten met betrekking tot de eigen exploitanten en luchtvaartuigen eisen mogen stellen die verder gaan dan de algemene ICAO normen.
Om de houders van licenties van derde landen tegemoet te komen zijn in part-FCL, zoals het antwoord op de vorige vraag is toegelicht, gelijkstellingeisen opgenomen. Deze zijn niet strijdig met artikel 33 van het Verdrag van Chicago. Om de wederzijdse erkenning te bevorderen sluit de EU overeenkomsten af met derde landen. Met de VS wordt over zo’n overeenkomst onderhandeld. Om daar voldoende tijd voor te nemen is in part-FCL een overgangstermijn opgenomen tot 8 april 2014. Op basis van de mededelingen van de Europese Commissie over het verloop van de onderhandelingen verwacht ik dat de overeenkomst met de VS voor dat tijdstip afgerond zal zijn.
Een aanslag op koptische christenen in Egypte |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Opnieuw bloedbad onder Egyptische kopten» van 4 februari?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de daders van de elf vermoorde Koptische christenen bekend zijn bij de lokale autoriteiten maar dat er desondanks geen actie is ondernomen om de daders te arresteren dan wel te berechten? Deelt u de analyse dat dit tekenend is voor de behandeling van de Koptische christenen in Egypte?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Navraag bij een Egyptische mensenrechtenorganisatie die zich met deze zaak bezig houdt, levert op dat dit een vete betreft tussen een islamitische en een koptisch christelijke familie. Oorzaak van de vete zou liggen in de buitenechtelijke relatie die een islamitische man met een Koptisch christelijke vrouw zou hebben gehad. Daarbij zijn zowel de islamitische man als de christelijk Koptische vrouw en zeven van haar familieleden om het leven gekomen. Er zijn inmiddels veertien verdachten, allen behorend tot de familie van de islamitische man, aangehouden.
Deelt u de zorgen van de Koptische christenen over de invloedrijke positie van de Moslim-broederschap in de huidige volksopstand en in een eventuele toekomstige regering?
Op de rol die de Moslimbroederschap zal spelen in het politieke proces in Egypte wil ik niet vooruitlopen. We zullen partijen beoordelen op de mate waarin zij voldoen aan democratische en rechtstatelijke beginselen.
Deelt u de analyse dat onder de invloed van de Moslim-broederschap het geweld en de discriminatie jegens Koptische christenen alleen maar zal toenemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om bij de Egyptische ambassadeur uw afschuw over deze brute moord uit te spreken en tevens aan te dringen op een spoedige berechting van de koelbloedige moordenaars? Bent u tevens bereid om in EU-verband steun te verwerven voor het standpunt dat de rol van de Moslim-broederschap in de Egyptische volksopstand zorgelijk is vanuit het perspectief van universele mensenrechten en godsdienstvrijheid in het bijzonder en dat er eisen aan deelname van de Moslim-broederschap aan de verkiezingen gesteld zouden moeten worden, zodat de mensenrechten en de rechten van minderheden gerespecteerd zullen worden door de Moslim-broederschap?
De Nederlandse zorg over het geweld tegen Koptische christenen is meerdere malen aan de Egyptische ambassadeur in Den Haag overgebracht.
Zowel Nederland als de EU pleit voor een transitie van Egypte naar een volwaardige democratische rechtsstaat. Respect voor mensenrechten, waaronder de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, moet centraal staan in dit transitieproces. De regering en de EU zullen partijen beoordelen op de mate waarin zij voldoen aan democratische en rechtsstatelijke beginselen. Dit geldt voor alle deelnemende partijen, ook de Moslimbroederschap.
Pensioenregelingen |
|
Bruno Braakhuis (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «DNB berispt verzekeraars»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat deelnemers van pensioenregelingen niet krijgen waar ze recht op hebben?
Ik ben van mening dat een nauwkeurige en transparante administratie van groot belang is voor de deelnemers. Zij moeten weten waar ze recht op hebben en ze moeten het juiste bedrag aan uitkering krijgen. Ik merk op dat het bij de afwijkingen die gevonden zijn om beperkte nominale bedragen gaat. Het kan zijn dat reeds ingegane uitkeringen door verzekeraars herberekend moeten worden. Uiteraard zullen foutief vastgestelde bedragen gecorrigeerd worden.
Wat is uw mening over de conclusie van de DNB dat één van de oorzaken van de administratieve problemen van pensioenverzekeraars is dat de pensioenregelingen vaak te complex zijn?
Het is voorstelbaar dat complexe pensioenregelingen die maatwerk kennen, eerder zullen leiden tot fouten in de administratie. Ik onderschrijf het verzoek dat DNB heeft gedaan aan verzekeraars een plan van aanpak op te stellen waarin wordt aangegeven hoe op korte termijn de onvolkomenheden worden gecorrigeerd. Daarnaast kan los van dit plan van aanpak ook worden gedacht aan stroomlijnen en vereenvoudigen van collectieve pensioenregelingen. Het is echter aan betrokken partijen (verzekeraars en werkgevers) om hier voorstellen voor te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat er ook een taak voor u is weggelegd om aan te dringen op vereenvoudiging van pensioenregelingen bij de huidige onderhandelingen met de sociale partners over de uitwerking van het pensioencontract? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u tegemoetkomen aan onze oproep om hierbij aandacht te besteden aan de administratieve kosten van kleine ondernemers, zodat zij in lijn met het doel van het wetsvoorstel Uniformering loonbegrip ook echt zelf loonaangiften kunnen doen en niet langer door de overheid gedwongen worden om hoge kosten te maken voor externe salarisadministrateurs?
Ik ben van mening dat transparantie en uitvoerbaarheid van groot belang zijn bij de vormgeving van de nieuwe contracten. Dat is ook de opvatting van sociale partners. Deze aspecten spelen bij de onderhandelingen ook een rol. Voor het overige heeft het natuurlijk de aandacht om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Zo vindt thans ambtelijk overleg plaats tussen het ministerie van SZW, het ministerie van Financiën, de pensioenkoepels en het UWV over breder gebruik van de polisadministratie door pensioenuitvoerders. Dat kan ertoe leiden dat pensioenuitvoerders straks niet meer bij de werkgever langs hoeven om allerlei gegevens (oa «loon in geld») op te vragen, omdat zij deze gegevens uit de polisadministratie kunnen halen. Dat betekent lastenverlichting voor zowel werkgevers als pensioenuitvoerders en betekent ook – mits de polisadministratie van voldoende kwaliteit is – minder kans op fouten. Dit traject is opgestart op verzoek van de pensioenkoepels.
Het bericht "Eigenrisicodragen voor WGA" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende tekst op de website van het UWV, waarin niet gesproken wordt over inspanningen tot re-integratie, genoemd in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA): «Is het risico dat uw werknemers een beroep moeten doen op een WIA-uitkering laag? Dan kan het gunstig zijn om eigenrisicodrager voor de WIA te worden. In dat geval betaalt u alleen de basispremie. Als een werknemer vervolgens recht heeft op een WGA-uitkering, dan betaalt u deze gedurende de eerste 10 jaar zelf. Na 10 jaar wordt deze uitkering door UWV betaald. Deze wordt dan gefinancierd uit de basispremie. Heeft een werknemer recht op een IVA-uitkering? Dan wordt deze ook betaald door UWV en gefinancierd uit de basispremie. Het risico dat u als eigenrisicodrager loopt om 10 jaar lang zelf de WGA-uitkering aan uw arbeidsongeschikte (ex-)werknemer te moeten betalen, kunt u eventueel particulier herverzekeren. Diverse particuliere verzekeraars bieden daarvoor mogelijkheden.»?1en2
Ja. Voor de goede orde wijs ik erop dat UWV op zijn website ook wijst op verantwoordelijkheden en verplichtingen van de eigenrisicodragers inzake de begeleiding van de werknemer bij zijn of haar re-integratie.
Zijn er cijfers over hoeveel mensen in de eerste twee jaar van ziekte aan het werk gaan? Zo ja, kunt u die dan zo gedetailleerd mogelijk geven?
Doordat werkgevers de eerste twee ziektejaren betalen, worden op centraal niveau geen gegevens bijgehouden over de werkhervatting door reguliere werknemers tijdens ziekte. Wel zijn er relevante gegevens uit andere bronnen. Zo blijkt uit een recente publicatie van SCP dat het ziekteverzuim in de periode 2005–2008 verder is gedaald: van 4,8 naar 4,1%.3 Voorts komt uit een recente, uitgebreide cohortstudie naar voren dat de werkhervatting door langdurig zieken tussen 2003 en 2008 sterk is toegenomen.4 In deze vijf jaar is de gerichtheid op werk sterk toegenomen. De onderzoekers schrijven dit toe aan het gevoerde beleid (met name de invoering van de Wet verbetering poortwachter, de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en de Wet WIA) en aan de inspanningen van werkgevers, bedrijfsartsen en werknemers.
Zijn er cijfers over de werkhervatting van mensen in de WGA tijdens de 10 jaar loondoorbetalingperiode? Zo ja, kunt u dan de uitstroomgegeven van de WGA geven met de redenen van uitstroom?
Artikel 42 van de Wet WIA bevat de wettelijke re-integratieverplichtingen voor de eigenrisicodrager. Er is daarbij gekozen voor het stellen van minimumvoorwaarden om werkgevers in de gelegenheid te stellen optimaal in te spelen op individuele wensen en behoeften (maatwerk).
De eigenrisicodrager dient op grond van artikel 42 te bevorderen dat de werknemer met een WGA-uitkering waarvoor hij verantwoordelijk is aan het werk komt en blijft in zijn eigen bedrijf of een ander bedrijf. De eigenrisicodrager is ook verplicht daarvoor de noodzakelijke maatregelen te treffen. Ook dient de eigenrisicodrager periodiek het plan van aanpak te evalueren dat is opgesteld om de werkhervatting van de betrokken werknemer te bevorderen.
De wet legt deze verplichtingen aan de werkgever op die eigen risicodrager is geworden.
Daarbij maakt het juridisch gezien niet uit of de werkgever het risico heeft verzekerd (dit is doorgaans het geval) of niet. De verzekeraar wordt dus niet rechtstreeks door de wet aangesproken. De werkgever heeft de mogelijkheid om de re-integratietaken zelf uit te voeren (met hulp van een bedrijfsarts en/of re-integratiebedrijf) of hiervoor een private verzekeraar in te schakelen. Beiden hebben een intrinsiek financieel belang tot schadelastbeperking en tot een geslaagde re-integratie.
De wetgever heeft niet gekozen voor een wettelijke sanctie voor de eigenrisicodrager. Aan het eind van de eerste twee jaar van ziekte en voorafgaande aan de WIA-claimbeoordeling toetst UWV wel of de werkgever voldoende re-integratieverplichtingen heeft verricht; wanneer dit niet het geval is. kan de loondoorbetalingsperiode maximaal een jaar worden verlengd. De eigenrisicodrager heeft vervolgens gedurende 10 jaar de verantwoordelijkheid voor zijn werknemer met een WGA-uitkering. Deze verantwoordelijkheid omvat zowel het financiële risico (de betaling van de uitkering) als de re-integratie. De eigenrisicodrager heeft er dus alle belang bij om al het mogelijke te doen om zijn re-integratieverplichtingen na te komen.
Daar in artikel 42 van de Wet WIA wordt gevraagd dat de werkgever een inspanning levert voor re-integratie, wat is de minimale inspanning die hij dient te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Dient de werkgever deze inspanning ook te leveren, wanneer hij dit risico heeft verzekerd? Of is de verzekeraar dan verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke sanctie staat op het niet leveren van deze inspanning? Kan dat betekenen dat na 10 jaar het UWV de uitkeringslast niet overneemt?
Waarom zijn er geen nadere regels gegeven ex lid 6 van genoemd artikel 42? Overweegt u die alsnog te stellen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Wet verbetering poortwachter is een regeling procesgang voor het eerste en tweede jaar getroffen. Dit houdt verband met het feit dat de verantwoordelijkheid in de eerste twee jaar van ziekte volledig bij werkgevers en werknemers ligt en dat er vanuit de praktijk behoefte bleek te bestaan aan een dergelijke regeling. Dit ligt anders voor de WGA-periode.
Het zesde lid van artikel 42 geeft de mogelijkheid om via een ministeriële regeling nadere invulling te geven aan de re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Ik zie thans geen aanleiding om nadere regels te stellen.
Waarom is er voor de WGA Eigenrisicodrager geen proceswet opgesteld zoals bij de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) en de daarbij behorende Wet Verbetering Poortwachter?
Zie antwoord vraag 7.
Stopt de verplichting en inspanningen van de werkgever die WGA eigenrisicodrager is op het moment dat er tenminste 50% van de restverdiencapaciteit wordt benut?
Nee. De re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager op grond van artikel 42 WIA hebben betrekking op werknemers met een WGA-uitkering. Het gaat hierbij om het benutten van de nog resterende arbeidsmogelijkheden. De grens van 50% van de restverdiencapaciteit is hierbij niet beslissend (zij speelt wel een rol voor de hoogte van de uitkering voor de cliënt). Het blijft voor de werkgever van belang om ook als iemand al meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit benut, de dan nog resterende arbeidsmogelijkheden verder te bevorderen. Dit kan immers tot een verdere verlaging van kosten voor de werkgever leiden.
Welke rechtsmiddelen heeft een uitkeringsgerechtigde met een WGA-uitkering, indien hij van mening is dat zijn ex-werkgever of de verzekeraar geen re-integratie-inspanningen levert?
De werknemer met een WGA-uitkering die meent dat de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn re-integratietaak kan bezwaar maken bij de eigenrisicodrager en, zo nodig, in beroep komen bij de bestuursrechter. Hierdoor is een sluitend stelsel van rechtsbescherming geborgd. Daarnaast kunnen de eigenrisicodrager en de WGA-gerechtigde via een deskundigenoordeel aan het UWV vragen om een uitspraak te doen over de vraag of de eigenrisicodrager voldoende en geschikte re-integratie-inspanningen heeft verricht, voor zover de eigenrisicodrager hierover geen besluit heeft afgegeven.