Het schrappen van regels om de import van de Aziatische tijgermug te weren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u de Tijdelijke Warenwetregeling Lucky Bamboo wil schrappen? Waarom heeft u dit voornemen?
De Tijdelijke Warenwetregeling Lucky Bamboo was een spoedregeling die per 11 januari 2011 is vervallen. De voorschriften die aan de verhandeling van Lucky Bamboo werden gesteld, zijn op grond van voortschrijdend inzicht aangepast en met ingang van 4 mei 2011 opgenomen in het Warenwetbesluit Lucky Bamboo (Staatsblad 2011, 196).
Deelt u de mening dat de import van de Aziatische tijgermug een groot gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wilt u import van Lucky Bamboo, waar de Aziatische tijgermug zich vaak op bevindt, weer toestaan?
De tijgermug vormt een risico voor de volksgezondheid en kan met de import van onder andere Lucky Bamboo in Nederland worden geïntroduceerd. Daarom heb ik onder andere voorschriften gesteld aan de verhandeling van Lucky Bamboo. Er is nimmer sprake geweest van een importverbod van Lucky Bamboo. Lucky Bamboo mag onder voorwaarden worden geïmporteerd in Nederland. De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) ziet toe op correcte handhaving van de AMvB.
Kunt u bevestigen dat tijgermuggen in Italië en Frankrijk uitbraken van chikungunya en knokkelkoorts hebben veroorzaakt?
Ja. Er is in Italië een uitbraak van chikungunya geweest. In Frankrijk zijn enkele mensen met knokkelkoorts gemeld die de ziekte hoogstwaarschijnlijk in Frankrijk hebben opgelopen. De tijgermug komt zowel in Italië, Frankrijk, als in andere Europese lidstaten voor. Dit maakt ook dat de muggen in Europa slecht uitroeibaar zijn. Hiermee houd ik rekening in mijn beleid.
Deelt u de mening dat de introductie en vestiging van invasieve exoten schadelijk kan zijn voor de inheemse natuur, de economie en de volksgezondheid, dat deze schade vaak onomkeerbaar is, en dat, omdat de soort vaak niet meer uit zijn nieuwe leefgebied te verwijderen is, alles op alles moet worden gezet de introductie en vestiging van invasieve exoten voorkomen moet worden door het probleem aan te pakken bij de bron?
Ik deel de mening dat exotische muggen, als zij zich zouden vestigen, moeilijk of in sommige gevallen zelfs niet uitroeibaar zijn en dat dit gevolgen kan hebben voor de mens en de natuur. Daarom richt mijn beleid zich op het voorkomen van vestiging van exotische muggen. Verschillende nationale en internationale experts buigen zich over de vraag op welke wijze de bestrijding van exotische muggen adequaat en optimaal kan plaatsvinden. Ik verwacht de diverse adviezen in de loop van 2011. Tot die tijd werk in nauw samen met de importeurs van Lucky Bamboo, de importeurs van tweedehands autobanden, de bestrijdingsdiensten, het Centrum Monitoring Vectoren van de nVWA, diverse gemeenten en hun GGD’en om zicht te houden op de eventuele introductie van exotische muggen en om in gezamenlijkheid de bestrijding optimaal vorm te geven.
Hoe verhoudt uw voornemen de import van Lucky Bamboo weer toe te staan zich tot de met algemene stemmen aangenomen motie Waalkens1 die de regering opdraagt over te gaan tot daadwerkelijke handhaving en sanctionering, toe te zien op een nultolerantie van tijgermuggen dan wel hun eieren en larven in geïmporteerde Lucky Bambooplanten uit China in de containers waarin ze vervoerd zijn, en ook importeurs van tweedehands autobanden in het toezichtregime te betrekken?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4, 5, 6, 7 en 9 van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (2011Z09254).
Bent u bereid uw voornemen import van Lucky Bamboo weer toe te staan in te trekken en in plaats daarvan over te gaan tot versterkte handhaving op de import van Lucky Bamboo? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de problematiek van de groep mensen met een substantieel bezwarende functie (SBF) en een toekomstig SBF-verlof, meer specifiek de mensen werkzaam voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), en de onrust die dit onder gevangenispersoneel met zich meebrengt?
Ja.
Kunt u toelichten hoe het komt dat de SBF-regeling, die voor de FLO/FPU-regeling in de plaats is gekomen, een grote financiële achteruitgang met zich meebrengt voor het gevangenispersoneel dat na 1949 geboren is? Hoe zit dit precies?
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: SBF-regeling) kent twee uitkeringsvormen, te weten de SBF-verlofuitkering en de SBF-ontslaguitkering (voorheen de FLO-uitkering). Beide uitkeringen bedragen bruto 80% van de laatstverdiende bezoldiging. De netto-uitkering van de SBF-verlofuitkering, die geldt voor de medewerker geboren na 1949 en voor 1965, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering, die geldt voor de medewerker geboren voor 1950, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering is hoger in verband met de compensatie voor de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet over een deel van de FPU-uitkering. Bovendien wordt er minder pensioenpremie afgedragen. De medewerker met een SBF-verlofuitkering betaalt meer pensioenpremie en bouwt daarmee ook meer pensioen op.
Is deze financiële achteruitgang, waarbij sommige mensen maandelijks netto tot meer dan € 200 minder te besteden hebben ten opzichte van de FLO/FPU regeling, beoogd? Hoe rechtvaardigt u dit?
De SBF-regeling is in 2008 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze regeling heeft de regeling ontslaguitkering substantieel bezwarende functies vervangen in verband met het in werking treden van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de met ingang van 1 januari 2006 aangebrachte wijzigingen in het pensioenreglement en het reglement FPU en de wijzigingen die zijn afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 met betrekking tot de regeling substantieel bezwarende functies.
De netto SBF-verlofuitkering is lager dan de netto SBF-ontslaguitkering. De lagere netto SBF-verlofuitkering is niet beoogd, maar is de uitkomst van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies. De oorzaken van de lagere uitkomst zijn bij vraag twee benoemd.
Om hoeveel mensen gaat het bij de Rijksoverheid en meer specifiek voor de DJI?
Van 1 januari 2010 tot 1 mei 2011 hebben 249 mensen Rijksbreed, waarvan 207 mensen van DJI, gebruik gemaakt van de SBF-regeling.
Waarom wordt deze financiële achteruitgang niet gecompenseerd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 7.
Waarom biedt u aan deze groep geen andere functies aan, die niet «substantieel bezwarend» zijn? Heeft u dit overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervoor bij DJI een regeling getroffen, te weten, de Regeling arrangementen tweede carrière na een substantieel bezwarende functie bij DJI (hierna: regeling tweede carrière). Deze regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om over te stappen naar een niet substantieel bezwarende functie. De medewerker dient minimaal acht dienstjaren onafgebroken in een substantieel bezwarende functie te hebben gewerkt. Deze regeling kent drie arrangementen te weten:
Uitgangspunt van deze regeling is een vrijwillige keuze van de medewerker. De meeste medewerkers, die van de regeling gebruik maken, maken gebruik van arrangement C.
Deelt u de mening dat de gevolgen van deze beleidswijzigingen voor deze relatief kleine groep oudere werknemers, die veelal een lang dienstverband hebben in een substantieel bezwarende functie, buitengewoon hard zijn? Zo neet, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om voor deze groep verzachtende omstandigheden te creëren?
Nee, deze medewerker ontvangt gedurende de verlofperiode een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging. De netto lagere opbrengst daarvan is het gevolg van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies.
Geheimhouding van gegevens over de opgevangen orka Morgan door het Dolfinarium |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium geen medische informatie over orka Morgan meer wil vrijgeven?1
In de berichtgeving waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, staat dat het Dolfinarium het niet nodig acht om bepaalde maatschappelijke organisatie’s medische gegevens te geven. Daartoe is het ook niet verplicht, ook niet op basis van het protocol «Opvang en rehabilitatie». Zoals u in het door u aangehaalde bericht kunt lezen, hebben wetenschappers wel reeds kennis over het DNA van de orka Morgan. Het overleg tussen mijn ministerie en het Dolfinarium verloopt opde gebruikelijke manier. Er zijn tot op dit moment geen plannen ten aanzien van de orka, waarover ik formeel een besluit had moeten nemen.
Wat vindt u van het door het Dolfinarium aangevoerde argument dat het vrijgeven van de medische gegevens de privacy van de orka zou aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de orka inmiddels dagelijks tentoongesteld wordt aan het publiek? Kunt u inzicht geven in de (meer)opbrengsten die het Dolfinarium met deze «attractie» genereert? Zo nee, waarom niet?
Ja, de orka is inmiddels dagelijks van 13.30 tot 16.00 uur voor publiek te zien, als onderdeel van een daaromheen georganiseerd educatief programma, waarbij ook altijd iemand van het Dolfinarium aanwezig is. Ik ben niet verantwoordelijk voor het publiceren van de bezoekersaantallen van het Dolfinarium, noch in het interpreteren van deze aantallen in het licht van de opvang van de orka.
Heeft het Dolfinarium zijn besluit om de gegevens over Morgan voortaan voor zichzelf te houden ter toetsing aan u voorgelegd? Zo ja, wat was daarop uw reactie en wat is daarmee gedaan? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat het Dolfinarium voornemens is zijn plannen met Morgan aan u voor te leggen? Welke plannen en beslissingen hebben zich in dit licht nog meer aan uw toetsing onttrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Voelt u zich als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk voor deze orka? Zo ja, hoe komt die verantwoordelijkheid tot uiting in de precieze beslissings- en bevoegheidsverdeling tussen u en het Dolfinarium? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Jaarlijks worden vele verweesde, verdwaalde, verwonde of verzwakte wilde dieren opgevangen door medewerkers van opvangcentra. Ik ben verantwoordelijk voor de voorwaarden die dergelijke opvang mogelijk maken en de handhaving ervan en acht de opvangcentra verantwoordelijk voor de omgang met de individuele dieren. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is ook mijn uitgangspunt inzake orka Morgan.
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de situatie in gebieden onder beheer van Staatsbosbeheer als onderdeel van de rijksdienst is een wezenlijke andere dan die ten opzichte van private partijen die zich, binnen de kaders van wet- en regelgeving, bezig houden met de opvang van dieren in nood.
Kunt u uitleggen hoe uw opstelling in de kwestie Morgan, waarbij u de besluitvorming over de orka volledig over lijkt te laten aan het Dolfinarium, zich verhoudt tot uw opstelling tegenover bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, die een overeenkomst heeft moeten tekenen over het gehoorzaam opvolgen van de adviezen van een door u ingestelde, onafhankelijke expertcommissie inzake de Oostvaardersplassen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre experts wereldwijd, en vooral rond de Noorse zee, voorzien zijn van het DNA van Morgan om te helpen bij het vinden van haar familie ten behoeve van het uitgangspunt van de opvang, namelijk terugplaatsing in zee? Bent u met ons van mening dat eventuele expertise en hulp van buiten het Dolfinarium, die het doel van terugplaatsing dichterbij zouden kunnen brengen, moet worden verwelkomd in het belang van de orka?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe deze gegevensstop van het Dolfinarium zich verhoudt tot de doelstelling in het Kwaliteitsprotocol voor de opvang van beschermde dieren op basis waarvan het Dolfinarium ontheffing heeft gekregen? Kunt u toezeggen dat de medische gegevens van de orka alsnog openbaar worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat het geheimhouden van de medische gegevens van deze orka de inspanningen van (internationale) experts buiten het Dolfinarium kan hinderen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om haar terug te plaatsen in het wild? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het Dolfinarium voldoende moeite heeft gedaan om een DNA match te vinden om de familie van Morgan te vinden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Ja, het Dolfinarium heeft de expertise ingeroepen van erkende deskundigheid op dit terrein en heeft de uitkomst daarvan opgenomen in het openbare wetenschappelijk rapport.
Deelt u de mening dat er nog steeds een kans bestaat dat familieleden geïdentificeerd worden en dat terugplaatsing in het wild dus niet mag worden uitgesloten? Zo ja, bent u bereid Dolfinarium hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er zal altijd een kans bestaan dat de familieleden worden geïdentificeerd, zolang daar actief naar wordt gezocht. De vraag is of verder zoeken zinvol is, omdat onzeker is of de orka naar de immer rondtrekkende groep familieleden kan worden gebracht en of zij in de groep zal worden opgenomen na een lange periode van afwezigheid.
Bent u bereid het protocol2, op basis waarvan Dolfinarium de ontheffing heeft gekregen om tandwalvissen op te vangen, naar de Kamer toe te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het protocol is als bijlage toegevoegd aan deze brief.3
Deelt u de mening dat de educatieve en wetenschappelijke rol van Morgan bij voortgezet verblijf in een amusementspark sterk ondergeschikt is aan de amusementsrol? Zo ja, bent u bereid verplaatsing naar parken als Sea World uit te sluiten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tentoonstellen van een dier en het bestuderen van zijn gedrag kan een educatief en wetenschappelijk doel dienen. Verplaatsing naar een groter park kan uit oogpunt van dierenwelzijn wenselijk zijn als de orka daarmee in een groep met soortgenoten terecht komt.
Deelt u de mening dat ook wanneer geen familieleden gevonden worden, Morgan in een meer natuurlijke omgeving zoals een afgesloten zeearm zou kunnen leven, zonder dat er een attractie van haar wordt gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alternatief nadrukkelijk mee te nemen in de zoektocht naar een geschikter verblijf? Zo nee, waarom niet?
Een natuurlijke omgeving, zoals een afgesloten zeearm, kan een alternatief zijn zolang ook aan andere voorwaarden wordt voldaan zoals de aanwezigheid van soortgenoten en uiteraard een organisatie die over een zeearm kan beschikken en tevens voldoet aan vereisten om orka’s op te vangen of te houden. Het Dolfinarium is op zoek naar een alternatieve opvanglocatie die voldoet aan de internationale voorwaarden voor het houden van orka’s.
Het bericht 'Mishandelde bejaarde moet zelf achter daders aan' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mishandelde bejaarde moet zelf achter daders aan?1
Ja.
Klopt het dat de 97-jarige vrouw uit Oss, die het slachtoffer is geworden van een ernstig geweldsmisdrijf, zelf haar schadevergoeding moet verhalen op de dader? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) mij heeft meegedeeld dat het nog werkt aan het incasseren van de in deze zaak opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank te Den Bosch heeft aan twee daders een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 15 000, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het CJIB heeft verschillende stappen ondernomen om te komen tot een incasso. Het sluitstuk daarvan bij de eerste veroordeelde is dat de aan hem opgelegde vervangende hechtenis geheel ten uitvoer is gelegd. Dat betekent dat het CJIB geen mogelijkheden meer heeft om bij deze veroordeelde de schadevergoeding te innen. Ook is gestart met de tenuitvoerlegging van de aan de tweede veroordeelde opgelegde vervangende hechtenis. Deze tenuitvoerlegging heeft de veroordeelde ertoe gebracht € 10 000 van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ineens te betalen. Na eerder door beide veroordeelden gedane betalingen resteerde een bedrag van ongeveer € 3 500. Voor dit restant is de tweede veroordeelde een betalingsregeling overgekomen met het CJIB, die hij echter niet nakwam. Het CJIB heeft daarom in april 2011 opdracht gegeven de nog openstaande dagen vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Het is dus nog steeds mogelijk dat onder de dreiging van de vervangende hechtenis ook het restantbedrag ten behoeve van het slachtoffer door het CJIB wordt geïncasseerd bij de tweede veroordeelde. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een slachtoffer zelf stappen moet ondernemen om schadevergoeding uitgekeerd te krijgen van een dader? Hoe beoordeelt u de op dit moment bestaande regelingen?
Ik acht dat niet per definitie onwenselijk. Er zijn gevallen waarin slachtoffers juist gebruik willen maken van de mogelijkheid om langs civielrechtelijke weg zelf hun recht te halen. Daarnaast is ten behoeve van slachtoffers via het strafrecht een weg geopend waarmee aan een veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Naderhand zijn de criteria voor slachtoffers om zich te voegen in de strafprocedure verruimd. Het CJIB spant zich in om een schadevergoedingsmaatregel geïnd te krijgen. Het is echter niet reëel te verwachten dat dit in alle gevallen voor de volle 100% zal lukken. In die gevallen bestaat de mogelijkheid dat het slachtoffer zelf, met inschakeling van een deurwaarder, langs civielrechtelijke weg het restantbedrag probeert te verhalen op de dader. Verder fungeert het Schadefonds geweldsmisdrijven als vangnetvoorziening wanneer duidelijk is dat een slachtoffer van een geweldsmisdrijf geen betaling door de veroordeelde te verwachten heeft. Het CJIB en het Schadefonds vergelijken hun gegevens om te voorkomen dat schade dubbel wordt vergoed.
Om de positie van slachtoffers te versterken die de strafrechtelijke weg kiezen om hun schade vergoed te krijgen, is op 1 januari 2011 de voorschotregeling in werking getreden. Deze is voorlopig alleen bedoeld voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven die door een rechter een schadevergoedingsmaatregel toegewezen hebben gekregen. Als aan alle voorwaarden is voldaan en de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet aan zijn betalingsplicht heeft voldaan, ontvangt het slachtoffer het (resterende) bedrag uit het voorschotfonds. In artikel 5, tweede lid juncto artikel 1, tweede lid, Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel is opgenomen dat vijf jaar na inwerkintreding de voorschotregeling toegankelijk zal worden voor slachtoffers – niet zijnde rechtspersonen – van alle misdrijven (Staatsblad 2010, 311). Voor deze extra categorieën misdrijven zal het uit te keren voorschot maximaal € 5 000 bedragen.
Tenslotte wenst de regering zoals aangekondigd in het regeerakkoord een aanvulling op het strafrechtelijk instrumentarium. Hiertoe wordt een wetsvoorstel voorbereid om een beslagtitel in het strafrecht te realiseren zodat in een vroeg stadium beslag kan worden gelegd op middelen van verdachten die onder meer gebruikt kunnen worden voor het vergoeden van de schade en proceskosten van slachtoffers.
Het hiervoor beschreven geheel aan voorzieningen vormt naar mijn mening een afdoende ondersteuning van slachtoffers van criminaliteit om geleden schade vergoed te krijgen.
Bestaat er een regeling voor slachtoffers die buiten de voorschotregeling van 1 januari 2011 vallen? Zo ja, wat is de strekking van deze regeling? Zo nee, waarom niet?
De beperkte toegang tot de voorschotregeling duurt vijf jaar. Deze termijn is noodzakelijk doordat deze regeling bij amendement is ingevoegd. Daardoor is bij de meerjarenramingen van de financiële consequenties van het oorspronkelijke wetsvoorstel versterking positie slachtoffer geen rekening is gehouden met de aan de voorschotregeling verbonden kosten.
Vervalt de aanspraak op schadevergoeding als vervangende hechtenis wordt uitgezeten?
Ik verwijs naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vragen van het lid Karabulut van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 3203).
Een geconstateerde lacune in de inkomensvoorziening voor oudere werklozen met een ondernemersverleden |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met gevallen waarin oudere ex-zelfstandigen na een langdurige periode van zelfstandig ondernemerschap aansluitend korte tijd bij een bedrijf in dienst treden en vervolgens na ontslag op geen sociale voorziening aanspraak kunnen maken (zoals in de bijgesloten geanonimiseerde casus)?
Ik neem kennis van de voorgelegde casus. De Nederlandse sociale zekerheid heeft via de Wet Werk en Bijstand (WWB) een sluitend vangnet voor iedereen die niet in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, en die ook geen beroep kan doen op een andere sociale verzekering of voorziening.
Wat is uw opvatting over zulke gevallen? Deelt u de mening dat de Wet inkomen voorziening Oudere Werklozen (IOW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) allemaal verschillende uitsluitinggronden hebben die, bij elkaar genomen, tot een vacuüm voor een oudere zonder werk kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
De IOAW en de IOW zijn vangnetvoorzieningen voor oudere werklozen (respectievelijk 50 en 60 jaar oud bij aanvang van de werkloosheid) die langdurig in loondienst hebben gewerkt. Dat is de reden dat voor beide vangnetregelingen de voorwaarde geldt dat ze alleen toegankelijk zijn voor werknemers die recht hebben op meer dan 3 maanden WW. Werknemers moeten niet alleen voldoen aan de wekeneis, maar ook aan de jareneis van de WW. De zogenaamde 4-uit-5 eis houdt in dat een werkloze in aanmerking komt voor een verlenging van de WW-uitkering, indien hij in de periode van 5 kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin hij werkloos is geworden, in tenminste 4 jaren over 52 dagen per kalenderjaar loon heeft ontvangen.
De IOAZ is een vangnet voor oudere zelfstandigen van 55 jaar en ouder, die na hun 55ste hun bedrijf of zelfstandig beroep hebben beëindigd omdat de inkomsten daarvan gedurende de drie laatste boekjaren onvoldoende waren (gemiddeld minder dan € 20 405 per jaar).
De meegezonden casus betreft een 61-jarige onderneemster die haar bedrijf heeft verkocht en vervolgens in tijdelijke dienst is getreden bij de nieuwe eigenaar. Zij is daar twee jaar werkzaam geweest. Ze heeft onvoldoende lang gewerkt om in aansluiting op haar basis WW-uitkering van 3 maanden in aanmerking te komen voor een inkomensvoorziening oudere werklozen, ze voldoet immers niet aan de jareneis en komt niet in aanmerking voor een verlenging van de WW-uitkering. Ze komt ook niet in aanmerking voor IOAZ omdat ze haar bedrijf niet heeft beëindigd in verband met onvoldoende inkomsten en in dat kader ook geen aanvraag heeft gedaan voor deze inkomensvoorziening gewezen zelfstandigen.
In de casus wordt aangegeven dat de onderneemster voorlopig niet in aanmerking komt voor een WWB-uitkering, omdat ze beschikt over een eigen vermogen van ca. € 30 000.
De inkomensvoorzieningen voor oudere werklozen en gewezen zelfstandigen bieden, onder specifieke voorwaarden, de mogelijkheid van extra vrijlating van vermogen en/of partnerinkomen. Wie daarvoor niet in aanmerking komt, geen beroep kan doen op een andere sociale verzekering of voorziening, en ook niet in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, kan een beroep doen op de WWB. Van een vacuüm of lacune is dan ook geen sprake.
Bovendien kunnen gemeenten op grond van het individualiseringsbeginsel besluiten pensioenvermogen in de 3e pijler (deels) vrij te laten indien de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de persoon en zijn gezin hiertoe aanleiding geven (zie ook de Kabinetsreactie op het SER-advies zzp’ers in beeldvan 4 maart 2011). De beoordeling hiervan is aan de gemeenten zelf. In de verzamelbrief van april 2009 zijn gemeenten op deze mogelijkheid gewezen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onwenselijke lacune in de voorzieningen, doordat een kleine groep werklozen in de knel kan komen door verschillende uitsluitingsgronden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er in deze wetten geen billijkheidsclausule? Deelt u de mening dat zo’n clausule een gepaste oplossing voor het geconstateerde probleem zou kunnen zijn, mede met het oog op de beperkte omvang van de gedupeerde groep? Zo nee, waarom niet?
In deze wetten is geen billijkheidsclausule opgenomen. Alleen personen die voldoen aan de specifieke voorwaarden komen voor een inkomensvoorziening oudere werklozen of gewezen zelfstandigen in aanmerking. Aangezien ouderen die geen aanspraak kunnen maken op de inkomensvoorzieningen voor ouderen, indien nodig kunnen terugvallen op de WWB, acht ik een billijkheidsclausule overbodig.
Bent u bereid om op korte termijn een voorstel voor reparatie van dit gat naar de Kamer te sturen, bijvoorbeeld een aanpassing van de arbeidsverledenvoorwaarde in de IOW? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beschikbaarheid van de WWB, én de mogelijkheden voor gemeenten om bij de uitvoering van de WWB in voorkomende gevallen pensioenvermogen (deels) vrij te laten en zo maatwerk toe te passen, is er geen aanleiding voor aanpassing van de regelgeving.
Het beperken van de mogelijkheden voor begeleiding van Wajongers op de werkvloer |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat brancheorganisatie BoaBorea op 18 april 2011 heeft verstuurd aan haar leden over de voorgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot het jobcoach protocol?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als contracten van Wajongers1 in de toekomst na drie jaar niet worden voortgezet, omdat er als gevolg van de voorgenomen wijzigingen van het UWV in het jobcoach protocol na drie jaar minder mogelijkheden voor begeleiding van de Wajongers op hun werkplek zullen zijn? Waarop is de keuze voor het niet meer voorzetten van de begeleiding na een periode van drie jaar gebaseerd?
Een jobcoach ondersteunt en begeleidt. Bijvoorbeeld op het vlak van technische of sociale vaardigheden voor de werknemer en voor de werkgever bijvoorbeeld het leren omgaan met beperkingen van de cliënt. Het doel is dat de cliënt zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kan. De aanpassing van het protocol die de inzet van een jobcoach beperkt tot drie jaar, sluit hierop aan.
De professionele werkwijze van jobcoaches dient er op gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging aan te vragen.
Denkt u dat het grotendeels beperken van de begeleiding door jobcoaches tot drie jaar er toe kan leiden dat werkgevers het contract van Wajongers vaker niet zullen voortzetten? Zo nee, waarom verwacht u niet dat dit zal gebeuren? Hoe gaat u voorkomen dat werkgevers Wajongers na drie jaar geen voortzetting van het contract meer bieden, zodat werkgevers dan een andere Wajonger kunnen aannemen waarvoor er dan wel weer begeleiding van een jobcoach is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de verwachting van BoaBorea eens dat een verlaging van het regime tot 10% problematische gevolgen zal hebben voor de Wajongers met een zware problematiek en voor Wajongers met kleine contracten tot 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat voor het merendeel van de Wajonggerechtigden een percentage van 10% aan begeleidingsuren zal volstaan. Indien in een uitzonderingsgeval blijkt dat 10% begeleiding vanwege zware problematiek of omvang van het dienstverband onvoldoende is dan kan de jobcoach alsnog om het begeleidingsregime van 15% vragen. Een dergelijk verzoek moet op het aanvraagformulier expliciet worden beargumenteerd.
Deelt u de zorgen van BoaBorea over de gebrekkige uitvoering voor wat betreft de trage verweking van verzoeken en de matige inhoudelijke onderbouwing van het UVW als er beroep wordt gedaan op de huidige uitzondermogelijkheden die het jobcoach protocol biedt? Hoe gaat u er voor zorgen dat de uitvoering hiervan door het UWV wordt verbeterd?
Ik deel die zorgen niet. Ik vind het belangrijk dat UWV en re-integratiebedrijven goede afspraken maken en zich daar aan houden. Ik vind het belangrijk dat UWV daarbij de belangen van re-integratiebedrijven herkent en het algemeen belang, te weten de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches voor mensen die dat nodig hebben, waarborgt. Om te voorkomen dat re-integratiebedrijven te lang moeten wachten op hun verzoek om de begeleiding na 3 jaar voort te zetten, is in overleg met de branche de afspraak in het protocol opgenomen dat de jobcoach al na 2,5 jaar kan aangeven en motiveren dat de begeleiding na 3 jaar voortgezet moet worden. Zo kan het UWV zich tijdig een oordeel vormen over deze uitzonderingssituatie en weten alle betrokken partijen tijdig of de begeleiding stopt of doorgaat.
Bent u bereid om het aangepaste jobcoach protocol van het UWV voor inwerkingtreding aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Het protocol jobcoach bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt.
Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De huidige wijzigingen in het protocol, die het UWV aan brancheorganisatie Boaborea heeft voorgelegd, zijn een weerslag van dit verzoek.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft een eigen verantwoordelijkheid om de voorziening Persoonlijke Ondersteuning uit te voeren. Bij deze bevoegdheid hoort ook het vaststellen van nadere regels. Op grond van deze bevoegdheid legt UWV haar beleidsregels niet voorafgaand aan publicatie ter goedkeuring aan de Kamer voor. Ik zie geen reden daarvan in dit geval af te wijken.
De verslechterde mensenrechtensituatie in China |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van de Chinese mensenrechtenorganisatie CHRD, waarin melding wordt gemaakt van de arrestatie van minstens vijftig dissidenten door de Chinese autoriteiten in de afgelopen weken?1
Ja.
Zo ja, ziet u hierin ook bevestiging van de internationaal steeds breder klinkende kritiek dat de mensenrechtensituatie in China in snel tempo verslechtert en dat er steeds harder wordt opgetreden tegen dissidenten?
Recent is de mensenrechtensituatie in China inderdaad verslechterd en wordt harder opgetreden tegen mensenrechtenverdedigers.
Zo ja, wat is naar het oordeel van de Nederlandse regering de oorzaak van deze snelle verslechtering?
Actuele gebeurtenissen zoals de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu Xiaobo, de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en de aanstaande leiderschapswisseling in China in 2012 hebben waarschijnlijk vrees voor instabiliteit bij de Chinese autoriteiten aangewakkerd.
Bent u tevens bekend met het bericht dat de Verenigde Staten zich «ernstige zorgen» maakt over de verslechtering van de mensenrechten in China en deelt u deze zorgen?2
Ja.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Chinese autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten de Chinese autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren?
Zowel bilateraal als in EU verband zijn zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie al overgebracht aan de Chinese autoriteiten. Tijdens de High Level Strategic Dialogue tussen de EU en China op 12 mei jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Lady Ashton de mensenrechtensituatie in China aan de orde gesteld. Op 12 april jl. heeft zij in een verklaring namens de Europese Unie met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet. Ze eiste behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Nederland heeft bilateraal zorg over de mensenrechtensituatie uitgesproken tijdens de recente bilaterale politieke consultaties met China, die plaatsvonden van 18–20 april jl. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens zijn bezoek aan China (10 tot en met 13 mei jl.) in gesprekken met Chinese autoriteiten hetzelfde gedaan. Bovendien zal de mensenrechtensituatie in China diepgaand worden besproken tijdens de eerstvolgende EU – China mensenrechtendialoog die naar verwachting medio juni zal worden gehouden.
Wilt u specifiek navraag doen naar de situatie van de gehandicapte mensenrechtenactiviste Ni Yuan, die vorige week samen met haar echtgenoot Dong Jiqin is opgepakt en van wie sindsdien taal noch teken is vernomen? Wilt u de zaak van mevrouw Ni, die in een rolstoel terecht kwam na ernstige mishandeling door de Chinese politie, ook in internationaal verband aan de kaak stellen, zodat de druk op de Chinese autoriteiten wordt opgevoerd, net zoals nodig is in de zaak van de kunstenaar Ai Wei Wei en de Kamer hier op korte termijn over informeren?
Tijdens de eerdere detentie van mw. Ni heeft de EU reeds om opheldering gevraagd bij de Chinese autoriteiten over haar situatie en berichten over marteling. Haar recente situatie en detentie zijn zorgwekkend. Inmiddels hebben Ni Yulan en haar man contact gehad met hun advocaten en is de zaak in behandeling bij het Chinese Openbaar Ministerie. Nederland en de EU volgen deze zaak nauwlettend. Ik zal bepleiten dat de EU haar zaak wederom onder de aandacht van de Chinese autoriteiten brengt en uw Kamer op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
In de hiervoor genoemde verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Ashton, van 12 april jl., heeft zij met klem gevraagd om opheldering over het lot van de personen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Genederbeleid in de Arabische regio |
|
Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Welke concrete gevolgen voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) heeft de verklaring van u en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton, waarin u stelde dat deze «will lead to concrete joint actions for women»?1 Wanneer wordt duidelijk wat deze concrete acties zijn?
De VS, en vooral minister Clinton, benadrukt stelselmatig dat duurzame democratie zonder participatie van vrouwen niet mogelijk is. Nederland zet zich al jaren in om de positie van vrouwen en meisjes in de regio te versterken en heeft op dit terrein een uitstekende reputatie opgebouwd, die door de VS wordt erkend. De gezamenlijke verklaring van de VS en NL onderstreept het gemeenschappelijk belang dat beide landen aan deelname van vrouwen aan politieke en bestuurlijke besluitvormingsprocessen hechten.
Als uitvloeisel van de verklaring was Nederland vertegenwoordigd bij het bezoek van de Amerikaanse Ambassadeur for Global Women’s Issues Melanne Verveer aan Tunesië (mei 2011) voor overleg met vrouwenorganisaties uit de regio. Een bezoek aan Marokko voor overleg met de autoriteiten staat eveneens op het programma. In juni zal door Nederland en de VS worden deelgenomen aan een ministeriële bijeenkomst van de Community for Democracies (Working Group on Women and Democracy Mentoring) in Vilnius.
Hoe zult u de «areas of collaboration» identificeren waar Nederland en de Verenigde Staten bij bestaande initiatieven een specifieke meerwaarde kunnen leveren? Welke (Nederlandse) NGO’s zult u hierbij betrekken?
In aanvulling op het onder vraag 1 gestelde zullen in de komende tijd nadere afspraken worden gemaakt over hoe verdere samenwerking gestalte krijgt.
Voor de betrokkenheid van Nederlandse Ngo’s zie vraag 3.
Kunt u aangeven wat op dit moment de Nederlandse bijdrage is ter bevordering van vrouwen in de MENA-landen, zowel via multilaterale donoren als via Nederlandse NGO’s die samenwerken met lokale vrouwenorganisaties? Bent u bereid in de kabinetsreactie op de motie Pechtold-Timmermans over het Nederlandse en EU-beleid ten aanzien van de MENA-landen een specifieke genderstrategie mee te nemen?
De Nederlandse financiële bijdrage aan multilaterale donoren is niet geoormerkt voor steun aan vrouwenemancipatie in de MENA regio. Beleidsmatig is Nederland wel betrokken bij het stimuleren van multilaterale activiteiten gericht op het bevorderen van vrouwenrechten.
Steun aan lokale en regionale vrouwenorganisaties wordt verleend via het MDG3 fonds en rechtstreeks door ambassades. Het MDG3 fonds steunt, via ASMA (American Society for Muslim Advancement), Kvinna till Kvinna Foundation, Nobel Women’s Initiative, OWFI (Organization of Women’s Freedom in Iraq), V-Day Egypt (Karama) en het WLP (Women’s Learning Partnership for Rights, Development and Peace) diverse vrouwenorganisaties in de regio.
De door Nederland gesteunde organisatie Karama was de drijvende kracht achter de van 13-15 mei jl. in Cairo gehouden regionale bijeenkomst «The Arab Women’s Movement and the Uprisings». Vrouwenactivisten uit verschillende generaties, verschillende landen, met een religieuze of seculiere achtergrond bespraken hoe te voorkomen dat vrouwen in de transitieperiode weer buitenspel worden gezet. Van belang hierbij is volgens de deelnemers dat politieke participatie van vrouwen niet alleen ondersteuning krijgt binnen ontwikkelingssamenwerking, maar tevens in breder politiek/veiligheidskader.
In Egypte steunt de ambassade het Ishraq project, waarbij een geïntegreerd pakket van diensten wordt aangeboden aan meisjes van 12 – 15 jaar in drie gouvernoraten om hun kansen te vergroten. Daarnaast worden programma’s uitgevoerd om politieke participatie van vrouwen te bevorderen, de juridische positie van vrouwen te versterken, de werklast van plattelandsvrouwen te verminderen, het nationale emancipatiebeleid te versterken en geweld tegen vrouwen te verminderen.
Verder worden door Nederlandse Ngo’s diverse activiteiten ter ondersteuning van vrouwen in de Arabische regio uitgevoerd. Binnenkort zal het departement een bijeenkomst organiseren om een beter overzicht te krijgen van de gezamenlijke inspanningen om positieverbetering van vrouwen in de regio te bevorderen.
Zoals ik ook al zei tijdens het AO RBZ van 19 mei jl. onderschrijf ik ten volle het beleidsvoornemen van HV Ashton en Commissaris Füle om meer aandacht aan gender en vrouwen te besteden in het herziene EU Nabuurschapsbeleid. Hier kom ik nader op terug.
Deelt u de mening dat het in bepaalde MENA-landen van belang is om zo snel mogelijk extra in te zetten op vrouwenrechten cq vrouwenprojecten? Hoe bent u dit van plan te realiseren?
Ja.
Organisaties die gesteund worden door het MDG3 fonds kunnen voor 2011 aanvulling aanvragen. Ik heb voor 2011 € 2 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van vrouwenparticipatie in de Arabische regio en € 1,7 miljoen uit het Mensenrechtenfonds. Voorstellen kunnen tevens worden ingediend voor een bijdrage vanaf 2012 uit FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women), de opvolger van het huidige MDG3 fonds.
Heeft u de Verenigde Staten verzocht om in hun contacten met de Egyptische Supreme Council of the Armed Forces gender op de agenda te zetten? Zo nee, wanneer zult u dit doen?
Mevrouw Clinton heeft tijdens haar bezoek aan Egypte in maart 2011 gesproken met de Supreme Council of the Armed Forces, waarbij dit onderwerp aan de orde kwam.
Bent u bereid middelen ter bevordering van vrouwenparticipatie in de Arabische regio ook ter beschikking te stellen voor de overgangs- en verkiezingsprocessen die reeds nu plaatsvinden in landen als Tunesië en Egypte? Welke middelen zijn dit en hoe snel zijn die beschikbaar?
Deelname van vrouwen aan transitieprocessen, waaronder verkiezingen, is een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid en stabiliteit van democratische staatsvormen. De onder het antwoord op vraag 4 genoemde € 2 miljoen voor vrouwenemancipatie is vooral hiervoor bedoeld. Fondsen zijn op aanvraag beschikbaar en verzoeken kunnen op korte termijn worden behandeld.
Welke rol speelt VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in uw contacten met autoriteiten van MENA-landen?
De ambassades in de regio worden geïnformeerd over de implicaties van VNVR resolutie 1325 en worden geïnstrueerd daar in hun contacten met lokale autoriteiten uitvoering aan te geven.
Zult u het belang van resolutie 1325 in al uw contacten met de autoriteiten van MENA-landen onderstrepen? Bent u bereid alle Nationaal Actieplan (NAP) 1325 partners op te roepen om dit ook te doen? Zo neen, waarom niet?
Ja, in het momenteel in voorbereiding zijnde Nationaal Actieplan 1325 voor de periode 2012 – 2015 zal de uitwerking voor de MENA regio worden meegenomen.
Het artikel 'Vrije meningsuiting beknot' |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vrije meningsuiting beknot?»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Wijdemeren de borden voor buitenreclame, die voorheen bestemd waren voor niet-commerciële activiteiten, sinds 1 januari 2011 commercieel laat exploiteren?
Ja. Uit het oogpunt van onder meer verbetering van de kwaliteit van de publieke ruimte heeft de gemeente Wijdemeren recentelijk een nieuw buitenreclamebeleid geïntroduceerd. Hierbij is gekozen voor openbare aanbesteding. Commerciële en niet-commerciële uitingen op nieuwe tweezijdige borden zullen tegen betaling kunnen worden geplaatst. Daarnaast zijn als onderdeel van het nieuwe buitenreclamebeleid acht digitale informatieborden en posterborden aan de invalswegen van de gemeente geplaatst waarop, naast gemeentelijke informatie, ook kosteloos niet-commerciële informatie kan worden gepubliceerd door derden.
Ontstaat hierdoor het risico dat de promotie-uitingen van lokale verenigingen, zoals die sinds jaar en dag in de dorpen hangen, nu verwijderd worden, omdat zij voor die uitingen moeten betalen aan de exploitant van de buitenreclames? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Nee. Naast de commercieel uit te baten reclameborden heeft de gemeente ook acht digitale informatieborden en posterborden beschikbaar gesteld. Hierop kunnen evenementenorganisaties en verenigingen die niet van de commercieel geëxploiteerde nieuwe borden kunnen of willen gebruikmaken kosteloos kenbaarheid geven aan niet-commerciële informatie. De gemeente heeft daarnaast in antwoorden aan de lokale CDA-fractie aangegeven de mogelijkheid te willen openlaten om enkele extra niet-digitale vrije plakplaatsen te creëren als mocht blijken dat de geboden mogelijkheid voor kosteloos niet-commercieel aanplakken onvoldoende is.
Doet deze ontwikkeling zich ook in andere gemeenten voor?
Ja. Naast Wijdemeren hebben ook vele andere gemeenten gekozen voor openbare aanbesteding van reclameborden.
Deelt u de mening, dat de vrijheid van meningsuiting in het gedrang komt, als er naast de exclusieve rechten voor het A0-formaat geen plakruimte blijft voor niet-commerciële mededelingen?
Ja. In de APV-modelverordening van de VNG (artikel 2:42) wordt aangegeven onder welke omstandigheden aanplakken van onder meer niet-commerciële mededelingen kan worden beperkt. Op grond van rechtspraak wordt benadrukt dat gemeenten zorg moeten dragen voor een «voorwaardenscheppend beleid» waarmee plakruimte overblijft voor «gebruik van enige betekenis».
In het geval van de gemeente Wijdemeren blijft er, zoals aangegeven, ruimte voor het plaatsen van niet-commerciële berichten met het installeren van de acht digitale informatieborden. Daarnaast heeft de gemeente aangegeven extra vrije plakplaatsen te zullen creëren als mocht blijken dat de geboden mogelijkheid voor kosteloos niet-commercieel aanplakken onvoldoende is.
Bent u bereid in overleg met de VNG te bevorderen, dat het lokaal beleid inzake buitenreclame ruimte laat voor verenigingen om niet-commerciële activiteiten aan te kondigen?
Tot overleg met de VNG zie ik op grond van de voor mij beschikbare informatie geen aanleiding.
Strenger beleid voor doktersbezoek |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat Combiwerk vanwege de (Rijks)bezuinigingen op de sociale werkplaatsen het personeel verbiedt de dokter te bezoeken tijdens werktijd?1
Uw vragen hebben betrekking op de uitvoering van bepalingen over doktersbezoek in de Wsw-cao. Dat is een zaak tussen werkgevers en werknemers. Ik treed daar niet in, maar vind het uiteraard juist als partijen zich aan de onderlinge afspraken houden.
In een interne nieuwsbrief geeft Combiwerk aan dat zij de regels aangaande doktersbezoek beter gaat naleven. In artikel 42 lid 1 sub h van de Wsw-cao staat het volgende: tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de werknemer door de werkgever buitengewoon verlof met behoud van loon verleend bij een in verband met zijn handicap noodzakelijk bezoek aan een deskundige persoon of instantie of een anderszins noodzakelijk bezoek aan een arts, indien hij die niet in zijn vrije tijd kan bezoeken.
Combiwerk meldt dat een werknemer in staat wordt gesteld verlof op te nemen of de uren op een later tijdstip in te halen, indien een doktersbezoek binnen werktijd plaatsvindt. Indien er hierdoor in de praktijk een onredelijke situatie ontstaat, kan een leidinggevende een voorstel doen voor het toekennen van buitengewoon verlof. Het is aan Combiwerk om hier verdere invulling aan te geven.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat medewerkers van Combiwerk alleen in de vrije tijd, tijdens vakanties en in compensatie-uren op doktersbezoek kunnen en bij een bezoek binnen werktijd de uren moeten inhalen? Acht u dit beleid in overeenstemming met de geldende cao van de sociale werkvoorzieningen? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om hieraan een einde te maken?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet een medewerker met een fulltime diensverband bij Combiwerk de uren voor doktersbezoek inhalen? Is het de bedoeling dat er in de avonden of weekenden wordt gewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel het strengere beleid ten aanzien van doktersbezoek moet opleveren qua bezuiniging? Op welke wijze is dit bedrag tot stand gekomen? Kunt u de Kamer de berekening overleggen?
Ik kan de Kamer geen berekening overleggen, het is beleid van Combiwerk, gebaseerd op de bepalingen van de Wsw cao. Het Rijk stuurt op hoofdlijnen en stelt middelen beschikbaar aan gemeenten om hun beleid uit te kunnen voeren. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de gemeente en de sociale werkvoorziening zelf, binnen de daartoe gestelde kaders, om keuzes te maken hoe zij deze middelen inzetten.
De toepassing van een luiersensor in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de ontwikkeling van een incontinentieluier met een ingebouwde sensor die waarschuwt wanneer het materiaal verzadigd is? Deelt u de mening van de ontwikkelaars dat deze uitvinding een toepassing kan vinden in zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik verwacht dat zorgaanbieders innovaties inzetten om hiermee direct of indirect de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Het idee achter de toepassing van sensortechnologie om de verzadiging in incontinentiemeteriaal exacter en discreter te kunnen bepalen, zodat het materiaal tijdig verwisseld kan worden, vind ik op zichzelf sympathiek. Zie in dit verband het eerste deel van mijn antwoord op vraag 5. Vooropgesteld ben ik van mening dat het dragen van incontinentiemateriaal alleen aan de orde is als hier cliëntgerelateerde noodzaak toe is. Instellingen waar cliënten incontinentiemateriaal moeten dragen terwijl die noodzaak er niet is, leveren feitelijk onverantwoorde zorg. Voor cliënten die door bovengenoemde redenen afhankelijk zijn van het gebruik van incontinentiemateriaal kan ik mij voorstellen dat toepassing van sensortechnologie een uitkomst kan zijn. Bijvoorbeeld omdat men hierdoor niet steeds inbreuk hoeft te plegen op de lichamelijke privacy van cliënten bij een vermoeden dat zij urine of ontlasting hebben gehad, ook wanneer dit uiteindelijk niet zo is. En aan de andere kant om hiermee te voorkomen dat niet op tijd wordt opgemerkt dat het incontinentiemateriaal overvol is, met alle onprettige gevolgen van dien voor de cliënt en zijn omgeving. Overigens geldt op grond van mijn voorstel voor de Zorginstellingen Beginselenwet, zoals die op dit moment voorligt ter advisering bij de Raad van State, dat de wens van de cliënt in dezen leidend moet zijn.
Door het voorkomen van overbodig wisselen van schoon incontinentiemateriaal als ontluisterend ervaren controle en het eerder verwisselen van vervuild materiaal kan een innovatie als de luiersensor dus bijdragen aan het welbevinden van hierboven genoemde cliënten. Wel vind ik het van belang dat de tijd en de middelen die deze vinding uitspaart, gebruikt wordt om de cliënten positieve aandacht te geven. Wat dat betreft dient er oog te zijn voor de schaduwzijden van de toepassing van de sensorsticker waar u in uw vraagstelling aan refereert. Daarom vind ik dit een goede vraag. Ik wijs echter in dit verband op het hoofdstuk Ouderenzorg in het Regeer- /Gedoogakkoord. Hierin staat dat er een einde moet komen aan 24-uursluiers. De 24-uursluier geldt hier als een metafoor voor de verschraling van de zorg aan ouderen in verpleeghuizen. Mijn inzet is er op gericht de kwaliteit van de ouderenzorg te vergroten. Ik vind dat uitvindingen als bijvoorbeeld de sensorsticker in incontinentiemateriaal in geen geval alibi mogen zijn om de verzorging binnen instellingen terug te brengen tot het verrichten van uitsluitend de aller-noodzakelijkste handelingen, hetgeen ten koste gaat van de tijd, aandacht en respect voor de cliënten. In die zin zitten wij zeker op dezelfde lijn.
Deelt u de mening dat deze «zorginnovatie» tekenend is voor de ontmenselijking van de zorg voor onze ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden uw beleidsvoornemens met betrekking tot de rechten van bewoners van zorginstellingen zich tot een uitvinding die bewerkstelligt dat ouderen pas verschoond worden nadat zij zichzelf «voldoende» hebben bevuild? Vindt u deze ontwikkeling bevorderlijk voor de menselijke waardigheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de uitspraak dat de ernstige personeelstekorten in de ouderenzorg kansen creëren waar ondernemers op kunnen inspelen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de in het artikel genoemde ondernemers inmiddels contact hebben opgenomen met uw ministerie? Wat was/is de aard van dit contact, welk voorstel of verzoek is gedaan en op welke wijze heeft u gereageerd? Bent u voornemens medewerking te verlenen aan het implementeren van de luiersensor in de langdurige zorg?
De ondernemers hebben op 14 april 2010 een offerte ingediend bij Agentschap NL in het kader van de SBIR Call voor Experimenten Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven van 16 februari 2010. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. In dit interdepartementale programma ontwikkelen bedrijven in opdracht van de overheid in competitie innovaties die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de SBIR Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven riep het Zorginnovatieplatform ondernemers op projectvoorstellen in te dienen die uiteindelijk leiden tot het positief beïnvloeden van het gezond ouder worden van 55-plussers. Het gaat daarbij om innovaties die de vraag naar zorg en de druk op het zorgsysteem verminderen. Het programma bestaat uit 2 fasen: (1) haalbaarheidsonderzoek naar de innovatie; en (2) ontwikkeling van de innovatie.
Op advies van een onafhankelijke beoordelingscommissie van deskundigen uit de zorg van deze SBIR heeft de minister op 12 augustus 2010 opdracht verleend tot het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek naar een «Mobiel, draagbaar incontinentienotificatiesysteem met accu». Het eindrapport van dit haalbaarheidsonderzoek is 28 februari 2011 door Agentschap NL ontvangen. Hiermee was fase 1 afgesloten en konden de ondernemers zich kandideren voor fase 2. Op 28 april 2011 is de offerte voor fase 2 ingediend bij Agentschap NL. 7 Juni zal de beoordelingscommissie alle ingediende offertes beoordelen en vervolgens advies uitbrengen aan de minister.
Daarnaast is er contact geweest met de ondernemers naar aanleiding van deze vragen.
Het moge duidelijk zijn dat ik niet meewerk aan het stimuleren, faciliteren of implementeren van innovaties die contrair zijn aan mijn ambitie de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren.
Wat is uw opvatting over het feit dat met de luiersensor is geëxperimenteerd bij zorginstelling Pieter van Foreest te Delft? Hebben alle bewoners en hun familie expliciet toestemming verleend aan dit experiment? Is het zorgpersoneel hierin gekend? Kunt u de procedure van het experiment naar de Kamer sturen?
Onderdeel van een innovatieproces is altijd dat een nieuwe vinding eerst op beperkte schaal in de praktijk wordt uitgeprobeerd. Welke innovaties waar en op welk moment worden getest, is niet aan mij. Innovatie is immers primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf en dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders voor kwaliteit en veiligheid.
In het contact naar aanleiding van deze vragen is mij verteld dat het experiment 4 dagen heeft geduurd en dat de betrokken cliënten en medewerkers vrijwillig hebben ingestemd met deelname. De procedure van het experiment is niet in mijn bezit.
Wat is uw oordeel over het feit dat de zorginstelling Pieter van Foreest en verschillende andere zorginstellingen voornemens zijn gebruik te gaan maken van de luiersensor? Kampen deze instellingen met dusdanige personeelstekorten dat de lichamelijke verzorging, incontinentiezorg en persoonlijke aandacht voor bewoners in het geding is?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u sympathiek tegenover de opvatting in het artikel dat, doordat de luiersensor voorkomt dat niet-verzadigd incontinentiemateriaal wordt weggegooid, er sprake is van een efficiënter zorgproces en besparingen kunnen worden geboekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het magnetrondoekje als alternatief voor een wasbeurt en nu de luiersensor als alternatief voor voldoende aandacht en personeelsbezetting, eerder getuigen van zorgwekkend moreel verval dan van prijzenswaardige innovativiteit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weekje meelopen in de nachtdienst van een verpleeghuis wellicht van meer nut zou zijn voor de genoemde ondernemers dan een geldprijs van 10 000 euro van een oliemaatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voel de strekking van uw vraag. Op grond van eigen ervaring kan ik bevestigen dat werken in de zorg verrijkend is. Dat geldt zeker ook voor degenen die een tijdje in een zorginstelling willen meelopen. Ik stimuleer mijn medewerkers dan ook om dit regelmatig te doen.
Welke volgende «innovatie» verwacht u de komende jaren in de zorg? Een geautomatiseerde wasstraat voor ouderen, wellicht? Of een vuilafstotende spray waardoor verpleeghuisbewoners slechts één keer per maand gewassen hoeven te worden?
Dat is een schrikbeeld. Mijn voorspellende gaven zijn niet van een zodanige aard en kwaliteit dat ik in staat ben uw vraag serieus te beantwoorden, maar zoals u weet deel ik uw toewijding aan de zorg voor kwetsbare ouderen, dus zullen we er samen voor zorgen dat het niet zo wordt.
De burgeroorlog op Sri Lanka |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het VN-rapport over de laatste fase van de burgeroorlog op Sri Lanka? Zo ja, hoe beoordeelt u de conclusies uit dit rapport?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport van de Secretaris-Generaal van de VN. De constateringen over schendingen van het internationale humanitaire recht en van de mensenrechten in Sri Lanka zijn goed onderbouwd en geloofwaardig. Ik neem de aanbevelingen uit het rapport serieus.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie die de Sri Lankaanse overheid heeft gegeven aan het rapport?
De autoriteiten van Sri Lanka hebben het rapport in een eerste reactie eenzijdig en gebrekkig genoemd. Het zou valse beschuldigingen en een onredelijke analyse bevatten. Ook zouden de Tamiltijgers (de LTTE) grotendeels vrijgepleit worden van misdaden. Ik betreur deze reactie. Het zou beter zijn voor het verzoeningsproces in het land als de autoriteiten constructief op de aanbevelingen in het rapport zouden reageren. Aansprakelijkheid en verantwoording nemen voor de gebeurtenissen door alle partijen (de veelgenoemde «accountability») is een belangrijk deel van zo’n verzoeningsproces. Onderzocht moet worden of de Sri Lankaanse overheid te bewegen valt om de aanbevelingen uit het SGVN-rapport uit te voeren.
Bent u het met Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon eens dat de Sri Lankaanse overheid een onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdaden mogelijk moet maken? Zo ja, bent u bereid bij de Sri Lankaanse overheid te pleiten voor een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de aanbeveling in het rapport dat de Sri Lankaanse overheid een nationaal onderzoek moet instellen naar de beschuldigingen van schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten door beide partijen.
Nederland pleit samen met de andere landen van de EU bij de Sri Lankaanse overheid voor een constructieve houding en concrete actie ten aanzien van het Panel-rapport.
Welke stappen zult u internationaal zetten indien Sri Lanka zich blijft verzetten tegen dit onafhankelijke onderzoek?
Als Sri Lanka zich blijft verzetten tegen een onafhankelijk onderzoek, zal Nederland in EU-verband de wijze waarop de druk op de regering van Sri Lanka kan worden opgevoerd aan de orde stellen.
Op dit ogenblik onderzoeken gelijkgezinde landen in Geneve met OHCHR hoe zij in de Mensenrechtenraad aandacht aan dit rapport kunnen besteden. Nederland is nauw bij dit overleg betrokken.
Buitenlandse beurzen |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat de regering het Huygens Scholarship Programme schrapt?1
Mijn overweging om deze subsidie te beëindigen is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep studenten kan profiteren van deze regeling. Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs, die een breder bereik heeft.
Het totaal aantal buitenlandse studenten in Nederland (alle mobiliteit meegerekend) is in de afgelopen jaren gegroeid naar bijna 60 000 in 2010. Het totaal aantal Nederlandse studenten in het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen tot iets meer dan 20 000 in 20102. In 2010 waren er 239 internationale (=instroom) en 122 Nederlandse (=uitstroom) Huygens bursalen (Nuffic). Het aantal Huygens bursalen vormt van dit geheel dus een klein aandeel, voor een relatief groot bedrag.
Deelt u de mening dat Nederlandse studenten die aan topuniversiteiten studeren van belang zijn voor de versterking van de Nederlandse kenniseconomie?
Ja.
Deelt u de visie dat de Huygensbeurzen een belangrijk onderdeel zijn van de strategie om meer toptalent voor het Nederlandse bedrijfsleven aan te leveren en daarmee Nederland aantrekkelijk te houden voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven?
Ik ben het met u eens dat het HSP in die strategie een rol vervult. De beëindiging van dit programma is dan ook geen eenvoudige of lichtvaardige beslissing geweest. Er zijn echter ook andere strategieën om ons bedrijfsleven van talent te voorzien. Daarover wissel ik graag met de Kamer van gedachten naar aanleiding van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek, die u voor het zomerreces ontvangt.
Tegen deze achtergrond wijs ik op een regeling van de IND, die mogelijk maakt dat in ons land afgestudeerde buitenlandse studenten ná afstuderen een jaar lang de kans krijgen op het vinden van een baan. In dat zoekjaar zijn deze studenten vrij op de arbeidsmarkt. Naar mijn mening kan deze regeling een grote bijdrage leveren aan het aantrekken van talent voor Nederland.
Kunt u aangeven welke alternatieve beurzen Nederlandse bedrijven beschikbaar stellen nu dit kabinet het niet langer als zijn taak ziet om Nederlandse studenten de kans te bieden aan een topuniversiteit te studeren?
Diverse beursmogelijkheden worden door zowel Nederlandse als niet-Nederlandse stichtingen, fondsen en bedrijven aangeboden. En daarnaast zijn er Europese beurzenprogramma’s zoals Erasmus en Erasmus Mundus. De Nuffic geeft met de zogenaamde «beursopener»3 informatie aan studenten die een periode in het buitenland willen studeren en voor de bekostiging daarvan beurzen en fondsen zoeken. Verder is de studiefinanciering van studenten meeneembaar naar het buitenland.
Als er geen beurzen beschikbaar zijn gekomen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, waarom bent u dan van mening dat u kunt bezuinigen op het Huygens Scholarship Programme?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze bezuiniging voor het aantal Nederlandse studenten dat aan een buitenlandse topuniversiteit kan studeren?
Ik verwacht geen grote negatieve gevolgen voor het aantal Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten vanwege het wegvallen van het HSP, mede gezien het beperkte aantal Nederlandse HSP-bursalen (122 in 2010).
Kunt u aangeven hoeveel deze bezuiniging oplevert?
In 2012–2015 gaat het op jaarbasis om € 11,3 miljoen.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze relatief kleine bezuiniging een grote schade aanricht aan de Nederlandse economie en dat deze niet past in het beleid van dit Kabinet om Nederland terug te laten keren in de Top 5 van kenniseconomieën?
De beëindiging van een programma als het HSP betekent niet dat Nederland geen topkenniseconomie kan zijn. Andere wegen voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen benut moeten worden. Het in stand houden van de infrastructuur voor internationalisering biedt daartoe goede mogelijkheden. Andere voorstellen om het hoger onderwijs te verterken doe ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert tijdens deze kabinetsperiode toeneemt? Hoeveel extra studenten wil dit kabinet de mogelijkheid bieden te studeren aan een topuniversiteit in het buitenland?
Ik stel geen kwantitatief doel op als het gaat om het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert. Wel zorg ik er voor dat studenten voldoende mogelijkheden hebben voor internationale mobiliteit door de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs in stand te houden en meeneembare studiefinanciering beschikbaar te stellen. Ook neem ik maatregelen ter verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van die infrastructuur.
Een concurrentiebeding bij een detacheringsbedrijf |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Mirjam Sterk (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «geketend aan je baan»,1 waarin een detacheringsbedrijf, arbeidscontracten aanbiedt met onder andere de onderstaande clausule?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) werklozen doorstuurt naar dit detacheringsbedrijf, dat dit soort clausules in haar arbeidscontracten opstelt?
In zijn algemeenheid geldt dat UWV werkzoekenden verwijst op basis van vacante functies. Clausules zoals een concurrentiebeding of een verbod op nevenactiviteiten, spelen bij de matching geen rol. Overigens is het UWV in de regel niet op de hoogte welke clausules bij de aanstelling tussen werkgever en werknemer worden afgesproken.
Zijn deze clausules wettelijk toegestaan? Zijn zij wenselijk?
In het kader van het arbeidsovereenkomstenrecht (Boek 7: 10 BW) is het de werkgever toegestaan om bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een meerderjarige werknemer schriftelijk een concurrentiebeding overeen te komen. Ook mag tussen partijen een verbod op nevenactiviteiten worden afgesproken.
Een verbod op nevenactiviteiten dat geldt gedurende de arbeidsovereenkomst is niet in strijd met het arbeidsovereenkomstenrecht, maar is evenmin wettelijk geregeld. In de praktijk komt een dergelijk verbod regelmatig voor en is het bedoeld om benadeling van de betreffende arbeidsorganisatie te voorkomen.
Een concurrentiebeding is een beding dat zowel in Nederland als in de ons omringende landen wettelijk is geregeld. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat een dergelijk beding één jaar duurt en dat bij overtreding ervan een boete wordt overeengekomen. Uit de rechtspraak valt op te maken dat in die gevallen dat een werknemer na het einde van de arbeidsovereenkomst om matiging of tenietdoening van het concurrentiebeding heeft verzocht, dit verzoek in de meeste gevallen in meer of mindere mate wordt toegewezen. Voorts komt matiging van de (verbeurde) boete zeer regelmatig voor.
In het aangehaalde concurrentiebeding is het de gedetacheerde tot één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst niet toegestaan om bij een concurrerend bedrijf van de inlener of via een ander detacheringsbedrijf bij dezelfde inlener aan de slag te gaan. Dit is in beginsel ook wettelijk toegestaan. Het is uiteindelijk aan de rechter om over een dergelijk beding te oordelen als de werknemer hiertegen bezwaar maakt. De tijdelijkheid van een uitzendovereenkomst en de arbeidsmarktpositie van de uitzendkracht kunnen omstandigheden zijn, die de rechter tot het oordeel brengen dat een werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. In dat geval zal de rechter het beding matigen of vernietigen.
Een concurrentiebeding is bedoeld om legitieme bedrijfsbelangen van een werkgever te beschermen. Als het daar ook voor wordt gebruikt, dan bestaan er geen bezwaren tegen, mits het belang van de werknemer niet uit het oog wordt verloren. Dat belang is dat hij zich zo vrij mogelijk op de arbeidsmarkt moet kunnen bewegen. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het functioneren van de arbeidsmarkt in meer algemene zin. Het spreekt dan ook voor zich dat het niet wenselijk is dat een werknemer met onnodig bezwarende bedingen wordt geconfronteerd. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Is een werkloze verplicht dit arbeidscontract te ondertekenen als hij zo een baan kan krijgen of mag hij het arbeidscontract met concurrentiebeding weigeren zonder een korting op zijn uitkering?
Het enkele feit dat een werkgever in het arbeidscontract een concurrentiebeding heeft opgenomen, is geen reden om een arbeidsaanbod als niet passend te beschouwen. Dit betekent dat een werkloze werkzoekende het arbeidsaanbod, waarbij een voor hem nadelig concurrentiebeding in het contract is opgenomen, in beginsel niet mag weigeren zonder dat het gevolgen heeft voor zijn WW-uitkering. Wel geldt dat als sprake is van een in de sector ongebruikelijk beding, UWV op aangeven van de uitkeringsgerechtigde beoordeelt of er individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven werkweigering niet aan te rekenen. Dat is het geval als het beding de lange termijn kansen op de arbeidsmarkt zal schaden of als een werkzoekende naar verwachting binnen afzienbare termijn ook elders het werk kan hervatten. Het voorgaande betekent dat als de kansen op de arbeidsmarkt van een werknemer zeer gering zijn (ook op langere termijn), een ongebruikelijk beding geen aanleiding is om arbeid niet als passend te beschouwen.
Indien iemand na afloop van dit contract werkloos wordt en een nieuwe baan vindt in de nabije omgeving in zijn eigen vakgebied, is hij/zij € 5000 verschuldigd aan het detacheringsbedrijf. Is hij/zij verplicht deze baan te accepteren op straffe van verlies van de WW uitkering? Kan hij/zij de € 5000 op iemand verhalen? Zo nee, waarvan dient hij/zij die dan te betalen?
Als in het kader van werkhervatting een concurrentiebeding van toepassing is, kan een werkzoekende niet worden gedwongen een arbeidscontract te ondertekenen indien hij daarmee handelt in strijd met een eerder overeengekomen concurrentiebeding. In een dergelijke situatie kan van verlies van een WW-uitkering dan ook geen sprake zijn. Wel kan UWV – indien mogelijk en/of nodig in verband met toetreding tot de arbeidsmarkt – de werkzoekende adviseren om de rechter te vragen om matiging of tenietdoening van het concurrentiebeding.
Erkenning van Palestijnse staat als pressiemiddel |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «France considers recognizing Palestinian state»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat erkenning van een Palestijnse staat een buitengewoon slecht pressiemiddel is om het Midden-Oosten vredesproces te stimuleren en geheel buiten beschouwing moet blijven, voordat het Midden-Oosten vredesproces heeft geresulteerd in een alomvattend vredesakkoord? Zo nee, waarom niet?
Wilt u zo spoedig mogelijk uw Franse en andere Europese collega’s er van overtuigen dat iedere uitlating over een eventuele premature erkenning van een Palestijnse staat slechts contraproductief kan zijn? Zo neen, waarom niet?
Nederland is voorstander van een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen. Een tweestaten-oplossing, met als uitgangspunt de grenzen van voor juni 1967, vormt hierbij het uitgangspunt. Partijen, noch de internationale gemeenschap dienen daar op vooruit te lopen. Unilaterale stappen dragen niet bij aan het proces. Het is nu van het grootste belang om de impasse in het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te doorbreken en de rechtstreekse onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. De Nederlandse positie is welbekend bij de meest betrokken landen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. De regering draagt deze opvatting in al haar contacten uit, zo ook tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei a.s. waar het MOVP staat geagendeerd.
Wilt u bevorderen dat de Europese Unie, als lid van het zogenaamde Kwartet, iedere suggestie over een erkenning van een Palestijnse staat achterwege laat voordat het midden-oosten vredesproces heeft geresulteerd in een alomvattend vredesakkoord?
De Maastrichtse woningcorporatie Servatius |
|
Jan van Bochove (SGP), Sadet Karabulut , Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven onder welke condities het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) «liquiditeitstekorten samenhangend met werkzaamheden van categorie 1 tot en met 5» kan borgen?1 Betreft het alleen tijdelijke liquiditeitstekorten in op zich rendabele exploitaties of ook financiering van negatieve projectsaldo’s?
Het WSW kan liquiditeitstekorten borgen op basis van bijlage 1 van het reglement van deelneming (dat door Rijk en VNG is goedgekeurd). In deze bijlage is de mogelijkheid tot het borgen van financiering ter dekking van liquiditeitstekorten niet beperkt tot de categorieën 1 tot en met 5.
De WSW borging is gestoeld op bedrijfsfinanciering. Dit impliceert dat de investering van individuele (borgbare) projecten gefinancierd kan worden met geborgde leningen zolang de operationele kasstroom van het geheel van de exploitatie voldoet aan de regels die het WSW stelt. In dit verband is het niet van belang dat de exploitatie van een afzonderlijk complex een positieve kasstroom krijgt. Immers, via verkoop van bestaand bezit kan de onrendabele top van bijvoorbeeld een nieuw complex worden opgevangen evenals de liquiditeitstekorten die bij dat nieuwe complex zullen optreden. De mogelijkheid tot het borgen van financiering ter dekking van liquiditeitstekorten ook op bedrijfsniveau (sinds 1 januari jl. opgenomen in categorie 6 in de bijlage 1 van het reglement van deelneming, daarvoor vergelijkbaar geregeld in artikel 18, lid 2 van het reglement van deelneming) biedt een vangnet voor die gevallen waarbij een acuut liquiditeitstekort moet worden afgewend om er voor zorg te dragen dat een woningcorporatie aan haar betalingsverplichtingen kan blijven voldoen. Met de achtervangers (Rijk en gemeenten) is afgesproken dat in alle gevallen dat het WSW borging onder categorie 6 overweegt, eerst overleg plaatsvindt met de achtervangers.
Viel de Campus Calatrava in Maastricht onder een van de vijf genoemde categorieën waarvoor WSW-borging is toegestaan? Zo ja? kunt u dit motiveren? Zo nee, op grond waarvan is dan wel borging van de liquiditeitstekorten van wonincorporatie Servatius toegestaan, met beroep op de WSW-categorie 6?
Een gedeelte van het project was borgbaar, een gedeelte niet. In eerste instantie heeft Servatius gekozen voor financiering buiten de borging van het WSW.
De uiteindelijke borging is onderdeel van een financieringsplan, dat onder een interim bestuur is opgesteld en dat werd goedgekeurd door de door toenmalig minister Van der Laan aangestelde toezichthouder, het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting en het WSW. Het voorziet er in dat Servatius op eigen kracht haar financiële problemen kan oplossen, mede met behulp van een geborgde financiering. Het financieringsplan heeft, naast andere maatregelen, voor het merendeel betrekking op herfinanciering van borgbare activa, die reeds in bezit zijn van Servatius.
De borging van de financiering ter dekking van de tekorten bij Servatius vond plaats eind 2009, dus onder vigeur van het toen geldende reglement van deelneming.
Indien u het gebruik van de WSW-categorie 6 voor het herfinancieren van financiële fiasco’s toelaatbaar acht:
Borging is mogelijk in die gevallen waarbij de woningcorporatie zelfstandig haar problemen te boven kan komen. Er is dan alleen sprake van liquiditeitsproblemen.
In de jaarlijkse gesprekken met de ratingbureaus worden alle elementen van de zekerheidsstructuur betrokken. Het convenant «Naadloze aansluiting CFV en WSW» biedt vertrouwen aan de financiële sector en geeft steun aan de bestaande ratings. Er is om die reden geen reden voor aanpassing van de rating. De rente op geborgde leningen blijft dus laag.
Verder teken ik hierbij aan, dat er geen sprake is van een groot probleem voor de huurders. De 1850 woningen worden verkocht over een periode van 20 jaar, dat is ca. 90 woningen per jaar. Servatius heeft ca. 11 000 sociale huurwoningen, Maastricht zelf ca. 30 000. De beoogde verkoopaantallen bedragen dus ca. 8 respectievelijk 3%. Met deze aantallen voldoet Servatius ook aan de prestatieafspraken met de gemeente Maastricht.
Tenslotte merk ik op, dat door verkoop van huurwoningen geen woningen verdwijnen uit de woningmarkt. Verkoop kan juist andere betaalbare huurwoningen voor woningzoekenden met lagere inkomens doen vrijkomen voor verhuur.
Toenmalig minister Van der Laan heeft Servatius een aanwijzing gegeven tot het opstellen van een financieringsplan. Dit plan is onder toezicht van de door voornoemde minister benoemde extern toezichthouder tot stand gekomen en mede beoordeeld door CFV en WSW.
Overigens beschouw ik de vraag of het college de raad had moeten informeren als een zaak van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Zijn in het kader van het saneringsplan afspraken gemaakt over de verkoop van (een deel van) de 1 850 woningen met de formule Koopgarant, die grote maatschappelijk voordelen heeft ten opzichte van platte verkoop? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Zo nee, hoe kan het dat de directeur van woningcorporatie Servatius tijdens een hoorzitting van de gemeenteraad van Maastricht (9 september 2010) heeft aangekondigd dat hij gaat verkopen op basis van Koopgarant, maar dit in de praktijk niet doet?
Er staan in het financieringsplan geen afspraken over het gebruik van een koopvariant. Wel is gemeld dat er gewerkt zou worden met een verkoop stimulerend product. Woningcorporaties zijn in deze vrij om zelf hun verkoopproduct te bepalen.
De heer Driever (toenmalig directeur van de woningcorporatie) heeft tijdens de hoorzitting aangegeven de mogelijkheden te onderzoeken om Koopgarant te gaan gebruiken. In de afweging die er nadien gemaakt is bij de keuze voor een koopvariant is door Servatius gekeken naar het belang van de koper en de financiële opgave waar Servatius voor staat.
Uiteindelijk is op basis van zowel financiële als volkshuisvestelijke motieven gekozen voor de StartersRenteRegeling, zonder terugkoopplicht.
Het verbeteren van de toeslagregeling voor extreme zorgzwaarte |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Kent u het artikel «Extreme zorgzwaarte vraagt om heroverweging»?1
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die pleit voor het verbeteren van de toeslagregeling voor extreme zorgzwaarte, het openstellen van de regeling voor de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en verzorging en verpleging en het wettelijk verankeren van de het huidige beleid?
Bent u bereid de aanbevelingen van de NZa over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voert u daarmee de motie Wolbert over toeslag voor extreme zorgzwaarte (30 597, nr. 170) uit?
Bent u bereid het de inventarisatie en de aanbevelingen van de NZa op korte termijn naar de Kamer te sturen?
Kan de Kamer op korte termijn, dan wel uiterlijk voor 1 juni a.s. een brief verwachten waarin u reageert op de inventarisatie en aanbevelingen van de NZa?
De mishandeling van meisjes op een verjaardagsfeest |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Meisjes mishandeld op verjaardagsfeestje»?1
Ja.
Klopt het dat twee van de daders na een nachtje cel alweer zijn vrijgelaten?
De politie heeft kort na het incident drie verdachten aangehouden. Er bestonden in deze zaak evenwel onvoldoende wettelijke gronden om hen in voorlopige hechtenis te nemen. Vanzelfsprekend zijn zij wel verdachte gebleven. Binnenkort neemt het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing.
Deelt u de mening dat dit het vertrouwen van de slachtoffers in justitie schaadt? Bent u bereid alles in het werk te stellen om de daders zo lang mogelijk achter slot en grendel te krijgen om zo, naast het straffen en het afgeven van een signaal, de slachtoffers te beschermen?
Gezien mijn antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet. Door politie en justitie wordt alles in het werk gesteld om deze strafbare feiten op te sporen, bewijs te vergaren en waar mogelijk te vervolgen. Vanzelfsprekend houdt het openbaar ministerie daarbij de belangen van de slachtoffers in het oog.
Worden in dat kader de daders bestraft via snelrecht? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze zaak leent zich er niet toe om via het snelrecht te worden afgedaan omdat de zaak bewijstechnisch te complex is.
Zal de schade worden verhaald op de dader(s) of hun ouders? Zo nee, waarom niet?
Indien het Openbaar Ministerie besluit de verdachten te vervolgen, kunnen de slachtoffers zich stellen als benadeelde partij teneinde hun schade op de daders te verhalen.
Deelt u de mening dat er vanuit mag worden gegaan dat de daders geen taakstraf krijgen opgelegd, gezien de ernst van het feit? Zo nee, waarom niet?
Over de ernst van het feit en de straf die daarop kan volgen, kan ik in dit stadium van de zaak geen uitspraken doen.
Bent u het eens met de minister-president dat de multiculturele samenleving is mislukt? En zo ja, deelt u de visie dat de extreme oververtegenwoordiging van Marokkanen in de criminaliteit debet is aan het volledig mislukken van het linkse experiment van de multiculturele samenleving?
Op 16 juni heeft uw Kamer een brief ontvangen met de visie die dit kabinet ten aanzien van integratie, binding en burgerschap heeft gevormd.
Hoe verklaart u dat uit onderzoek van Jennissen, Blom en Oosterwaal blijkt dat ook na correctie van sociaal-economische omstandigheden Marokkanen drie keer zo vaak verdachte zijn van een misdrijf?
Uit het aangehaalde onderzoek blijkt dat niet-westerse allochtonen in vergelijking met autochtonen drie keer zo vaak als verdachte worden geregistreerd. Er bestaat geen consensus onder wetenschappers over de verklaringen voor deze oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen. Wel is men het erover eens dat omgevingsfactoren zoals sociaal-economische positie, woonomgeving, scholing, leeftijd, discriminatie en achterstelling een belangrijke rol spelen.
Wat is, in dat kader, de stand van zaken met betrekking tot de denaturalisatiewet?
Sinds 1 oktober 2010 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk om de Nederlandse nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die veroordeeld zijn voor misdrijven die tegen de veiligheid van de staat zijn gericht. In het licht van de afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt wordt met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Het regeerakkoord noemt hierbij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van 12 jaar of meer opgelegd kan worden. Ik verwacht dat daarover komend najaar duidelijkheid zal ontstaan.
De politiek onrustige situatie in Burkina Faso |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten over de onrustige situatie in Burkina Faso?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oplopende politieke spanningen in het land?
Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe de situatie in Burkina Faso zich zal ontwikkelen. Van een massaal en coherent volksprotest gericht tegen de president of zijn regering is op dit moment geen sprake. De huidige spanningen en sociale onrust komen voor een groot deel voort uit onvrede over de rechtsongelijke behandeling van politie en militairen en over oplopende voedselprijzen als gevolg van de crisis in Ivoorkust.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat president Blaise Compaoré een nieuwer en kleiner kabinet heeft aangewezen? Deelt u de mening dat de spanningen door deze ontwikkeling juist zullen toenemen?
Uit het feit dat de president ervoor heeft gekozen 16 nieuwe ministers te benoemen kan worden afgeleid dat hij de noodzaak onderkent om de regering te vernieuwen en hiermee het vertrouwen van de bevolking terug te winnen. Ik deel dan ook niet de mening dat deze ontwikkeling zal leiden tot toenemende spanningen. Daar komt bij dat het aantal bewindspersonen is teruggebracht van 38 tot 29, wat mogelijk bij kan dragen tot betere kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie van het optreden van de Burkinese regering.
Deelt u de mening dat er een rol weggelegd is voor de internationale gemeenschap in het voorkomen van een verdere escalatie van spanningen in het land?
De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Djibril Bassolet, heeft binnen een week al tweemaal overleg gevoerd met de diplomatieke gemeenschap in Burkina Faso met het doel hen te informeren over de situatie in het land en over de voorgenomen maatregelen om de rust te laten terugkeren. Hij staat bekend als een goed onderhandelaar in conflictsituaties vanuit zijn vroegere functie als UN-AU gezant in Darfur. Duidelijk is inmiddels dat de nieuwe regering steun zal zoeken bij de internationale donorgemeenschap voor de aangekondigde maatregelen in verband met de oplopende voedselprijzen.
Op welk wijze kan Nederland zowel rechtstreeks als via de Europese Unie (EU) en andere internationale fora bijdragen aan de-escalatie en conflictpreventie in Burkina Faso? Welke internationale donoren kunnen daarbij een rol spelen? Bent u bereid daartoe stappen te ondernemen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren voor het algemeen overleg op 18 mei a.s. over de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking?2
Nederland voert, samen met andere EU-partners, een intensieve politieke dialoog met de regering van Burkina Faso (zie vraag 4). Hierbij komen ook de actuele ontwikkelingen uitdrukkelijk aan de orde. Daarnaast dragen internationale donoren, waaronder ook Nederland, bij aan de noodzakelijke politieke en economische hervormingen. De EU zal Burkina Faso blijven steunen via het Europees Ontwikkelingsfonds waaraan Nederland bijdraagt.
Ook heeft de Wereldbank een groot programma in Burkina Faso dat zich richt op vermindering van armoede.
Discriminatie van ouderen met hartproblemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oratie die prof. dr. Menko-Jan de Boer en prof. dr. Harry Suryapranata hebben uitgesproken bij aanvaarding van de functie van hoogleraar cardiologie, respectievelijk interventiecardiologie?1
Ja.
Deelt u de constatering van prof. dr. De Boer dat ouderen met hartproblemen worden uitgesloten van onderzoek en behandeling? Zo neen, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat ouderen minder dan jongeren in relevant klinisch onderzoek betrokken worden. De achtergrond daarvan is echter goed te begrijpen: er bestaat op hogere leeftijd een grote spreiding in de gezondheidstoestand, bijvoorbeeld door multimorbiditeit, hetgeen een goede wetenschappelijke analyse van de onderzoeksresultaten in de weg kan staan. De Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) bood in augustus 2006 het «Advies Onderzoek medische zorg voor Ouderen»2 aan. Ik ben het met de RGO eens dat het van belang is ouderen in regulier klinisch onderzoek te includeren. Mede naar aanleiding van dit advies is in 2008 het Nationaal Programma Ouderenzorg gestart met het verbeteren van de zorg voor ouderen met een complexe problematiek. De kern van het programma wordt gevormd door 62 projecten met nieuwe zorg, onder andere gericht op het eerder, beter en sneller diagnosticeren van kwetsbaarheid. De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek naar deze zorg worden naar verwachting in 2012 verwacht. Ik deel de mening niet dat ouderen ten onrechte uitgesloten worden van behandeling. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) blijkt dat het aantal behandelingen bij 80plussers toeneemt.
Uiteraard luistert het opmaken van de balans van de voor- en nadelen nauwer en kan dit ertoe leiden dat afgezien wordt van een bepaalde behandeling, maar het beeld als zou dit vaak ten onrechte gebeuren herken ik niet.
Deelt u de mening dat de toegenomen mogelijkheden om ouderen verantwoord te behandelen voor hart- en vaataandoeningen ook moeten kunnen worden toegepast op ouderen? Zo neen, waarom niet?
Ja. Binnen de cardiologie en hartchirurgie nemen de mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling toe. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stijging van de levensverwachting. Uiteraard dienen ouderen voor nieuwe vormen van diagnostiek en behandelmethoden in aanmerking te komen, mits zij daarop redelijkerwijs aangewezen zijn, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw verklaring voor de constatering van prof. dr. De Boer inzake het uitblijven van onderzoek en behandeling van ouderen? Welke afwegingen spelen een rol? Gaat het ook om financiële afwegingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Vindt u dat ouderen evenveel recht hebben op curatieve behandelingen als jonge mensen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, in zoverre dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld dienen te worden.
Dit standpunt houdt dus niet in dat een behandeling die bijvoorbeeld voor een 30-jarige hartpatiënt aangewezen is, ook voor een 85-jarige hartpatiënt met bijkomende aandoeningen aangewezen is. Omgekeerd geldt eenzelfde redenering.
Welke criteria moeten er gelden bij het afzien van een medische behandeling? Wie neemt de beslissing af te zien van behandeling?
Doorgaans wordt de beslissing om af te zien van een bepaalde behandeling genomen door de patiënt samen met partner of familie in samenspraak met de behandelend arts. Zoals ik bij vraag 2 aangeef, kan het voorkomen dat patiënten niet in staat zijn om een bepaalde behandeling te ondergaan of dat de mogelijke voordelen van behandeling niet opwegen tegen de nadelen van behandeling. Bij de keuze voor een behandeling zijn de kwaliteit van leven en de individuele belastbaarheid van de patiënt, zeker bij patiënten op oudere leeftijd, belangrijke afwegingen.