De strenge regels die gesteld worden aan bezoekers van voetbalwedstrijden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Platform eist recht op voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de burgemeester van Heerenveen om over te gaan tot de invoering van een «auto-combi kaart»? Op welke wijze draagt het onderweg ophalen van kaarten bij aan het terugdringen van overlast door voetbalsupporters? Op welke wijze wordt voorkomen dat het «onderweg ophalen» van de kaarten in de praktijk slechts leidt tot het verplaatsen van het probleem?
De beslissing om een vervoersregeling op te leggen is een lokale verantwoordelijkheid. De burgemeester van Heerenveen heeft deze beslissing genomen op basis van eerdere gebeurtenissen. In het seizoen 2008/2009 hebben Groningen supporters zich misdragen en hebben ze een waarschuwing gekregen voor de wedstrijd tussen beide clubs in het seizoen 2009/2010. Dit heeft volgens de burgemeester onvoldoende effect gehad, omdat er in 2009 in het centrum van Heerenveen provocerende acties hebben plaatsgevonden. Daarbij was inzet van de ME nodig die de lange wapenstok heeft moeten gebruiken om supporters-groepen te scheiden om escalatie te voorkomen. Op basis hiervan is een autocombi opgelegd voor de wedstrijd van 30 januari 2011. Daarna heeft nog overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de club en de supportersclub van FC Groningen maar dit heeft niet tot wijziging van het besluit geleid. Over het verplaatsen van het probleem hebben mij geen signalen bereikt.
Klopt het bericht dat stadionverboden op basis van de standaardvoorwaarden van de voetbalbond steeds vaker door de rechter ongeldig worden verklaard? Zo ja, kunt u toelichten om welke aantallen het hier gaat?2
De KNVB geeft aan, dat het bericht waarnaar wordt verwezen, van een aantal jaar geleden is. Het is juist dat in die tijd de KNVB heeft moeten constateren dat de reikwijdte van de Standaardvoorwaarden (zijnde algemene voorwaarden in de zin van het Burgerlijk Wetboek) voor juridische beperkingen zorgden die aanleiding gaven te zoeken naar een andere, bredere, grondslag om stadionverboden op te kunnen leggen. De verbreding van de grondslag is uiteindelijk gevonden in het zogeheten «huisrecht» van de betaald voetbalorganisaties. Daarbij hebben alle betaald voetbalorganisaties in Nederland de KNVB een volmacht verleend, om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag de toegang tot de voetbalstadions van alle Nederlandse betaald voetbalorganisaties te ontzeggen.
De huidige praktijk ten aanzien van stadionverboden waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan is volgens de KNVB daardoor inmiddels een andere, dan het artikel suggereert. Het is namelijk zo, dat in het seizoen 2009/2010 en het thans lopende seizoen 2010/2011 de KNVB in alle gevallen door de rechter in het gelijk is gesteld met betrekking tot de stadionverboden die op basis van de Standaardvoorwaarden zijn opgelegd. Uit een vertrouwelijk overzicht van de zijde van de KNVB blijkt dat het om zeven gevallen gaat in genoemde periode.
Klopt het bericht dat de KNVB-juristen en het ministerie van Justitie en Veiligheid samenwerken aan een nieuwe aanpak omdat het stadionverbod niet werkt? Zo ja, wordt deze aanpak onderdeel van het actieplan om van voetbal weer een schone sport te maken dat komend voorjaar aan de Kamer wordt verzonden of is hier sprake van een afzonderlijk voorstel waar met de KNVB aan werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt samen met de vertegenwoordigers uit de landelijke regiegroep voetbal en veiligheid aan een vernieuwd beleids-kader, getiteld Voetbal en Veiligheid. In de regiegroep hebben vertegenwoordigers van de gemeenten, politie, KNVB, OM en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zitting. In het beleidskader staan doelstellingen hoe voetbal weer tot een feest te maken. Dadergerichte aanpak, vermindering aantal combiregelingen en goed gastheerschap zijn hier een onderdeel van. Het beleidskader wordt dit voorjaar vastgesteld en door de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het actieplan waaraan gerefereerd wordt is in ontwikkeling bij mijn Ministerie en ik ben daarover in overleg met de sportwereld. Het gaat om een actieplan om zowel in de topsport als in de breedtesport uitwassen in de vorm van verbaal en fysiek geweld uit te bannen. Dit plan zal de gehele sport betreffen en dus niet alleen de voetballerij. Ik heb dit actieplan vermeld in mijn brief aan de Kamer van 26 januari 2011, betreffende «Zorg die werkt: de beleidsdoelstellingen van de Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport».
Het bericht dat de decentrale overheden verloedering van bedrijventerreinen negeren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer, het publicatierapport «Regie op herstructureren bedrijventerreinen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs geen overheidstaak is, maar dat dit overgelaten moet worden aan de markt? Zo nee, waarom niet?
Ja, het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs is geen overheidstaak. De praktijk wijst echter uit dat daar waar gemeenten betrokken zijn bij de uitgifte van kavels van bedrijventerreinen de afgelopen decennia juist sprake is geweest van kunstmatig lage grondprijzen, veelal uit concurrentieoverwegingen tussen gemeenten. Dit belemmert een efficiënt grondgebruik. Aanbeveling is juist dat grondprijzen meer marktconform tot stand komen. Dit kan bijvoorbeeld via de residuele grondprijsmethodiek op basis van regionale afstemming van vraag en aanbod naar terreinen.
Deelt u de mening dat het regionaal verevenen van grondprijzen een politiek correcte term is voor grondprijsafspraken maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Handreiking uitvoeringsstrategie – die door de Bestuurlijke werkgroep Uitvoeringsstrategie (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (BWU) onder voorzitterschap van J.A. Jorritsma is opgesteld – beveelt gemeenten aan om in regionaal verband aan te koersen op een regionaal grondbeleid en daarbij marktconforme grondprijzen te hanteren. Afspraken over regionaal grondbeleid moeten natuurlijk passen binnen de kaders van de Mededingingswet. Dit betekent dat gemeenten onderling geen afspraken mogen maken over grondprijzen of grondprijsverhogingen.
Deelt u de mening dat het leefbaar houden van bedrijventerreinen een verantwoordelijkheid is van de decentrale overheden en dat het Rijk hier geen leidende rol in moet nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de aanpak van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid legt de verantwoordelijkheid van het bedrijventerreinenbeleid, overeenkomstig het Regeerakkoord en zoals vastgelegd in het convenant bedrijventerreinen 2010–2020 (Rijk, IPO en VNG), bij de decentrale overheden.
Indien de provincies in de toekomst tekortschieten bij het leefbaar houden van bedrijventerreinen, bij wie ligt volgens u dan de verantwoordelijkheid?
Met de nieuwe aanpak van bedrijventerreinen ligt de verantwoordelijkheid voor het leefbaar houden van bedrijventerreinen bij de decentrale overheden.
Het mogelijk maken van internationale kinderontvoering door bijschrijving van een kind in een buitenlands paspoort |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website www.bezorgdemoeders.nl? Kent u de problemen die gescheiden moeders en hun kinderen na een scheiding ondervinden?
Ja.
Kent u de zaak van de Nederlandse moeder die het risico loopt dat haar kind wordt ontvoerd omdat de Algerijnse vader van wie zij is gescheiden, op grond van de Algerijnse wetgeving, het kind zonder haar toestemming, kan laten bijschrijven in zijn Algerijnse paspoort bij de Algerijnse ambassade in Nederland?
Het is mij bekend dat de Algerijnse autoriteiten voor het bijschrijven van een kind op het Algerijnse paspoort van zijn vader, genoegen nemen met een meertalig uittreksel uit de akte van geboorte van het kind. Mij is ook bekend dat voor de bijschrijving op het Algerijnse paspoort van zijn vader de toestemming van de moeder van het kind niet is vereist.
Bent u op de hoogte van het feit dat een ouder/gezaghouder slechts een meertalig uittreksel uit het geboorteregister van een in Nederland geboren kind nodig heeft voor een aanvraag tot het bijschrijven van kinderen in een Algerijns paspoort bij de Algerijnse ambassade?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een meertalig uittreksel uit het geboorteregister zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder is te verkrijgen bij de gemeente waar het kind in kwestie is geboren?
Ja, dat klopt.
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken niet overeenkomt met de Nederlandse eis dat voor het bijschrijven van kinderen in het paspoort van een ouder/gezaghouder de andere ouder/gezaghouder (schriftelijke) toestemming moet hebben gegeven? Zo nee, waarom niet?
Hier te lande geldt dat een ouder voor de bijschrijving van het kind waarover hij het gezag uitoefent in zijn of haar paspoort, de schriftelijke toestemming van de andere ouder behoeft indien deze mede het gezag uitoefent. Naar Algerijns recht geldt het vereiste van toestemming van de Algerijnse vader voor de bijschrijving van het kind in het paspoort van zijn of haar moeder, en niet omgekeerd.
Dat een kind zonder toestemming van de moeder in het paspoort van zijn Algerijnse vader kan worden ingeschreven, maakt het inderdaad mogelijk dat die vader met dat kind reist op een Algerijns paspoort bij het passeren van (Nederlandse) landsgrenzen. Welke eisen de Algerijnse overheid stelt ter zake van de bijschrijving van minderjarige kinderen op het paspoort van hun ouder, tevens zijnde Algerijns onderdaan, is echter geheel aan het oordeel van de Algerijnse autoriteiten en het recht van dat land overgelaten. Algerije is daarin soeverein.
Deelt u de mening dat het zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder bijschrijven in een buitenlands paspoort onwenselijke gevolgen kan hebben, zoals het mogelijk maken van internationale kinderontvoering? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat voor het verkrijgen van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister in geval een van de ouders/gezagshouders (ook) de niet-Nederlandse nationaliteit bezit voortaan de toestemming van beide ouders/gezagshouders nodig is? Zo ja, op welke termijn kan dit worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige in Nederland geldende regeling van de verstrekking van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister vloeit voort uit de Overeenkomst van Wenen betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand, waarbij Nederland partij is.
De alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
De precieze omvang van het verschijnsel identiteitsfraude is niet bekend. Naast de meldingen die het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) ontvangt, komen aangiften en meldingen binnen bij de politie en bij bijvoorbeeld banken. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoek doen naar de omvang van identiteitsfraude op basis van bestaande bronnen. Naar verwachting is dit onderzoek medio 2011 gereed.
Denkt u, net als de genoemde deskundigen, dat het aantal van 166 meldingen van identiteitsfraude sinds 1 maart 2010 slechts het topje van de ijsberg is? Heeft u enig idee van de werkelijke omvang van dit (vermoedelijk groeiende) probleem? Zo nee, ziet u aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de werkelijke omvang van dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt dat justitie laks te werk gaat ten aanzien van identiteitsfraude?
Ik deel deze mening niet. Zo heeft mijn departement in samenwerking met de politie en de Koninklijke marechaussee in 2010 een handreiking identiteitsfraude voor de politie gemaakt (www.overheid.nl/identiteitsfraude/informatie-voor-de-politie). Dit is gebeurd omdat het belang wordt erkend dat de verschillende vormen van identiteitsfraude als strafbare handelingen herkend worden. Het doel van de handreiking is politiefunctionarissen te helpen bij het benutten van de bestaande wettelijke instrumenten bij het opnemen van de aangifte.
Waar op basis van opportuniteits- en prioriteitsafwegingen mogelijk worden zaken door het Openbaar Ministerie opgepakt.
Verder is het CMI ingesteld om ondermeer zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude (ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer, Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 18).
Welke artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kunnen een rol spelen bij de diverse vormen van identiteitsfraude? Volstaan deze artikelen naar uw mening om alle vormen van identiteitsfraude effectief aan te kunnen pakken? Zo nee, bent u bereid zo nodig aanvullende strafbepalingen voor te stellen?
Uiteenlopende artikelen van valsheid in geschrift tot witwassen kunnen van toepassing zijn. Voor een overzicht van relevante strafbepalingen verwijs ik naar de hiervoor genoemde handreiking voor de politie. Deze strafbepalingen zijn toereikend voor het bestrijden van identiteitsfraude, op enkele punten na. Die lacunes worden aangevuld. Op zeer korte termijn zal ik met het oog daarop een conceptwetsvoorstel, dat tot doel heeft fraude met identiteitsbewijzen strafrechtelijk beter te kunnen aanpakken, voor consultatie voorleggen aan onder meer de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het groeiende probleem van identiteitsfraude beter aan te kunnen pakken?
Aangezien op dit moment niet bevestigd kan worden dat sprake is van een groei in het aantal gevallen van identiteitsfraude, bestaat er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Belastingbetaler draagt bij aan schikking' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belasting betaler draagt bij aan schikking»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingbetaler bijdraagt aan een schikking?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386).
Deelt u de mening dat listigheid een rol kan spelen bij het bepalen van de hoogte van het schikkingsbedrag? Zo ja, hoe kan listigheid een rol spelen?
Alle relevante omstandigheden in een strafdossier worden meegewogen bij de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) een transactie aanbiedt en zo ja, hoe hoog de transactie moet zijn. De geraffineerdheid van de fraude weegt mee ten aanzien van de strafelementen in een transactie, zoals een boete of taakstraf. Op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de schadevergoeding die een verdachte rechtstreeks met de benadeelde partij overeenkomt heeft listigheid geen invloed, omdat uitgegaan wordt van het werkelijk verkregen voordeel of de werkelijk geleden schade.
Klopt het dat de schadevergoeding en het bedrag dat ontnomen wordt aftrekbaar zijn? Is dit alleen aftrekbaar voor rechtspersonen of bedrijven of ook voor natuurlijke personen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat schadevergoedingen en ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekbaar zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er worden veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het Openbaar Ministerie (OM) bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag rekening met het deel dat eventueel aftrekbaar is al dan niet door van een nettobedrag uit te gaan?
Nee. Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386). Een transactie kan uit verschillende elementen bestaan. Het boeteelement van een transactie is niet aftrekbaar. Schadevergoeding en/of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gericht op herstel van de rechtmatige toestand. De inkomsten van de verdachte uit de in de transactie betrokken strafbare feiten zijn daardoor per saldo nihil, en hij betaalt dus per saldo geen winstbelasting. Het is daarom voor het OM niet aan de orde met deze fiscale gevolgen rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van deze elementen van een transactie.
Heeft het OM bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag overleg met de fiscus over het wederrechtelijk verkregen deel van het schikkingsbedrag? Zo ja, wordt in zo’n overleg gesproken over de manier waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel het beste kan terugvloeien naar de staatskas, te weten door een schikking of door een vordering van de fiscus?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Het OM overlegt zonodig in ontnemingszaken wel met de belastingdienst over het voorkomen of wegnemen van opeenstapeling van ontneming en heffing van winstbelasting of over het toepassen van de fiscale regelgeving op zaken die geen onderdeel zijn van het ontnemingsonderzoek (Aanwijzing ontneming, Stcrt. 2009, 40). Overigens is ontnemen uitgesloten bij fiscale delicten (artikel 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen), omdat in die gevallen het fiscale instrumentarium dient te worden ingezet.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
De aanpak van leegstaande kantoorruimte |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «overheid moet sturen bij leegstand van kantoorruimte»?1
Ja.
Hoe staat het met het actieprogramma dat naar aanleiding van de kantorentop in mei 2010 zou worden opgesteld? Is het actieprogramma al gereed en wat is wordt de juridische status van het programma?
Het actieprogramma is gereed en ligt ter goedkeuring bij de besluitvormende organen van de verschillende organisaties. Eind februari wordt het Actieprogramma aan uw Kamer aangeboden.
Is het waar dat alleen de handtekeningen onder dit actieprogramma nog ontbreken? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Dat is juist. Het actieprogramma is vastgesteld door organisaties die hun leden vertegenwoordigen. Die leden moeten worden geraadpleegd voor een finaal akkoord.
Kunt u het programma, zodra dit formeel is bekrachtigd direct naar de Kamer sturen? Waarom wel/niet?
Ja, dat is aan de Kamer toegezegd.
Welke oplossingsrichting ziet u om het probleem van de leegstaande kantoorruimte op te lossen? Overweegt u fiscale stimuli in te zetten om leegstaande kantoorruimte, die nu virtueel een waarde zou hebben van 7 miljard euro en mogelijk meer, eerder af te boeken?
Het actieprogramma beschrijft oplossingsrichtingen en geeft aan dat aanpassing van regelgeving, waaronder fiscale regelgeving, dient te worden onderzocht.
Is het voor andere doeleinden gebruiken van langdurig leegstaande kantoren, zoals (tijdelijke) huisvesting, in uw ogen een optie? Waarom wel/niet?
Ja, tijdelijk gebruik of transformatie naar andere functies helpt om het overschot aan kantoorgebouwen te verminderen.
Momenteel wordt een pilot gehouden waarbij aan de hand van de praktijk de problemen en kansen van transformatie in beeld worden gebracht. De resultaten van de pilot zullen naar verwachting in april aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat de overheid het voortouw moet nemen om de problemen structureel op te lossen? Waarom wel/niet?
Nee, de overheid draagt bij aan de oplossing. In de basis is de markt aan zet. De overheid helpt daarbij door het platform te bieden: door actie te nemen om belemmerende regelgeving te onderzoeken en waar mogelijk aan te passen, en door regionale afstemming van vraag en aanbod te faciliteren.
Het bericht dat een vrouw weken dood in huis heeft gelegen door tekortschietende zorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een vrouw acht weken dood in huis heeft gelegen nadat een verpleeghuis haar zonder adequate nazorg heeft ontslagen?1
Ik betreur dat dit is gebeurd.
Wordt deze ernstige zaak onderzocht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, wilt u de IGZ verzoeken dit onderzoek alsnog te starten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden is gemeld aan de IGZ als calamiteit en de inspectie heeft de zaak conform de Leidraad Meldingen in behandeling genomen.
Welke zorgverleners en andere organisaties waren in deze zaak precies betrokken en welke verantwoordelijkheden hadden deze instanties?
In deze zaak zijn een verpleeghuis, een RIBW, een psychiatrische instelling en een huisarts betrokken. De gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze instellingen was om na het ontslag te zorgen voor adequate begeleiding van patiënte en terugval te voorkomen.
Hoe oordeelt u over de verwarring bij de verschillende zorginstanties over de al dan niet geregelde nazorg van deze mevrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gang van zaken tussen het ontslag en het overlijden wordt in opdracht van de IGZ onderzocht. Bij dit onderzoek worden alle onder vraag 3 genoemde instanties betrokken. Een belangrijke vraag daarbij is of er tekortkomingen zijn geweest met betrekking tot de nazorg, zo ja, welke en wat de betrokken partijen mogelijk op dit punt structureel kunnen verbeteren. De inspectie verwacht de uitkomst van het onderzoek in februari.
Welke rol heeft het zorgkantoor, de zorgverzekeraar en de huisarts gespeeld bij de zorg voor deze mevrouw? Waren zij op de hoogte van het ontslag en gemaakte afspraken? Zo nee, bent u van mening dat dit wel het geval dient te zijn?
Mogelijk zal de uitkomst van het onderzoek tot het antwoord op deze vraag kunnen leiden. De huisarts geldt in de gezondheidszorg als een belangrijke centrale zorgfunctionaris die over een ontslag uit een verpleeghuis geïnformeerd zal moeten zijn.
Erkent u dat de zorg ernstig versnipperd is geraakt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en wat gaat u doen om de versnippering aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Tussen diverse partijen moet goed worden samengewerkt en moeten ook duidelijk de verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Juist bij goede samenwerking tussen zorgaanbieders en ketenzorg zijn cliënten zeer gebaat.
Hoe verklaart u dat zoveel zorginstellingen in één regio zo langs elkaar heen werken dat dit heeft kunnen gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alvorens mijn oordeel te vormen, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek af.
Hoeveel mensen sterven er jaarlijks als gevolg van verwaarlozing en hoeveel mensen lopen door verwaarlozing gezondheidsschade op? In hoeveel van deze gevallen gaat het om «zorgmijders»? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Over de combinatie van «gezondheidsschade en/of overlijden als gevolg van verwaarlozing» en «zorgmijders» zijn mij geen betrouwbare gegevens bekend.
Voor zorgaanbieders en hulpverleners is het erg lastig zo niet ondoenlijk om echte zorgmijders op het spoor te komen en hen de benodigde hulp en/of ondersteuning te verlenen. In het onderhavige geval was er echter sprake van een zorgrelatie. Ik wil niet vooruitlopen op het hierboven genoemde lopende onderzoek. Maar ik hecht groot belang aan samenwerking en goede ketenzorg. Als dit goed geregeld is, wordt het risico dat cliënten verstoken blijven van juiste zorg aanzienlijk verkleind. En daarmee ook de kans op gezondheidsschade.
Daarnaast zijn zorgaanbieders verplicht om incidenten, waarbij (ernstige) gezondheidsschade optreedt of sprake is van overlijden, te melden bij de inspectie. Aan de incidenten die bij de inspectie worden gemeld, kan niet automatisch het label «verwaarlozing» geplakt worden. De inspectie onderzoekt of er bij deze incidenten sprake is van een tekortkoming in de zorgverlening. Indien daar sprake van is, moet de zorgaanbieder passende maatregelen nemen ter voorkoming van herhaling.
Sociale protesten in Tunesië |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Kent u de berichten over het gewelddadig neerslaan van vreedzame demonstraties in Tunesië? Wat is volgens u de actuele stand van zaken met betrekking tot het aantal gedode en aangehouden demonstranten?
Deelt u de opvatting dat onmiddellijke vrijlating moet worden geëist van gevangenen die vreedzaam hebben gedemonstreerd de afgelopen dagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt u voor meer druk op Tunesië?
Deelt u de opvatting dat onderhandelingen tussen de EU en Tunesië over nauwere economische banden moeten worden opgeschort indien er geen verbetering optreedt in de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat bepleiten in EU-verband?
De dagvaarding van het bedrijf Twitter door Amerikaanse autoriteiten over gegevens van Nederlandse en Europese staatsburgers |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse autoriteiten het bedrijf Twitter hebben gedagvaard om gegevens van gebruikers te verschaffen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit verzoek van de Amerikaanse autoriteiten?2
Het verzoek betreft een interne Amerikaanse aangelegenheid die dan ook door de Amerikaanse autoriteiten moet worden beoordeeld.
Is het waar dat met een dergelijk verzoek het niet alleen gaat over privégegevens van de gebruikers genoemd in sectie 2b van de dagvaarding, in dit geval een Nederlands staatsburger en een parlementslid uit IJsland, maar ook om privégegevens van gebruikers die deze accounts volgen?
De gegevens zoals bedoeld in sectie B van bijlage A kunnen worden beschouwd als gebruikers- en verkeersgegevens3. De Amerikaanse autoriteiten vragen bij Twitter deze gebruikers- en verkeersgegevens op – en dus niet de inhoud – die bij betreffende accounts zijn achtergelaten. Er wordt in onderdeel B van de dagvaarding ook nog uitdrukkelijk van «non-content related» gesproken, zodat deze dagvaarding in ieder geval niet de inhoud van de berichtgeving, maar alleen de gebruikers- en verkeersgegevens betreft. Dit is op 15 februari 2011 bevestigd door de openbare aanklager in deze zaak tijdens een hoorzitting voor de federale rechtbank te Alexandria, Virginia.
Bent u van mening dat persoonsgegevens van inwoners van Nederland en de Europese Unie (EU) op dit moment voldoende bescherming genieten bij opslag buiten Nederland en de EU? Kunt u dat toelichten?
Wanneer de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land verklaart dat daar een passend niveau van gegevensbescherming bestaat, volg ik dit oordeel. Indien een dergelijke verklaring niet is afgegeven, brengt dit niet als vanzelfsprekend met zich dat de persoonsgegevens van de inwoners van Nederland of andere lidstaten van Europese Unie onvoldoende worden beschermd. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. De verantwoordelijkheid daarvoor heeft de wetgever primair bij de verantwoordelijke voor de verwerking van de betreffende gegevens gelegd.
Bent u bekend met gelijksoortige dagvaardingen van andere bedrijven, zoals Facebook en Google, door Amerikaanse autoriteiten?
Nee.
Wat is de juridische status van de gegevens van de personen die zijn opgeslagen op de servers van het Amerikaanse bedrijf Twitter Inc.? In hoeverre wordt de bescherming van deze gegevens genormeerd door de Safe Harbor Framework?
De gegevens van personen die worden verwerkt door Twitter Inc. worden, in ieder geval wanneer deze verwerking plaatsvindt in de Verenigde Staten, beheerst door het Amerikaans gegevensbeschermingsrecht. De bescherming die het Amerikaanse recht biedt, doet overigens niet af aan de bevoegdheden die de autoriteiten (met inbegrip van de rechter) ten aanzien van die gegevens kunnen uitoefenen4. Dat is in Nederland niet anders. Of deze gegevens mede worden beschermd door de afspraken die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben gemaakt in de Safe Harbor beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (nr. 2000/520/EG) is afhankelijk van de vraag of Twitter Inc. zich bij het Amerikaanse Department of Commerce of de Federal Trade Commisssion heeft aangemeld als bedrijf dat vrijwillig verklaart deze regels te zullen toepassen. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dat niet het geval.
Welke bescherming biedt Nederlandse en Europese wetgeving gebruikers van deze diensten en hun gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toepassing van Nederlands en Europees gegevensbeschermingsrecht op diensten als Twitter is primair afhankelijk van de vraag of de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking aan dat recht is onderworpen. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer de verantwoordelijke is gevestigd in Nederland of een andere lidstaat van Europese Unie en aldaar ook het doel en de middelen voor de gegevensverwerking vaststelt. Wat Twitter Inc. betreft, moet worden vastgesteld dat dit bedrijf niet is gevestigd in Nederland of elders in de Europese Unie, maar in de Verenigde Staten. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de gebruikers van de diensten van Twitter Inc. een beroep op Amerikaans gegevensbeschermingsrecht moeten doen voor de bescherming van hun gegevens.
De mediazuil in de isoleercel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TV kijken in de isoleercel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de isoleercel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) er primair op gericht moet zijn, mensen daar zo snel mogelijk weer uit te krijgen? Heeft de plaatsing van een mediazuil gevolgen voor de duur van het verblijf in de isoleercel? Wanneer een dergelijke mediazuil leidt tot een langer verblijf in de isoleercel, deelt u de mening dat deze mediazuil zo snel mogelijk verwijderd moet worden?
Ja ik deel uw mening dat een verblijf in de separeer in de GGZ tot het minimale moet worden beperkt. Vooralsnog is niet bekend of de mediazuil gevolgen heeft voor de duur van het verblijf in de separeer. De verwachting is dat de mediazuil bij kan dragen aan kortere separaties en deze minder traumatisch maken. Dit punt wordt bij de evaluatie van de effecten van de mediazuil betrokken.
Leidt het kijken van televisie in een isoleercel op zich al niet tot ongewenste prikkels? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de bekeken programma's geen nadelige invloed hebben op de gemoedstoestand van de patiënt, die toch niet voor niets in de isoleercel zit?
De toepassing van de mediazuil dient gezien te worden in het licht van kwaliteitsverbetering van de toepassing van dwangmaatregelen.
Bij sommige cliënten zou het zo kunnen zijn dat televisie kijken leidt tot extra prikkels, anderen zullen er juist rustiger van worden. De cliënten die in de separeer zitten, dienen op basis van een separeerprotocol intensief geobserveerd te worden, waarbij vanzelfsprekend ook gelet wordt op de reactie van cliënten op televisieprogramma’s. Veel mensen worden onrustig van te weinig prikkels; dat kan leiden tot frustratie en agressie. De mediazuil kan door de medewerkers in- en uitgeschakeld worden. Als er sprake is van contra-indicaties voor het gebruik ervan, zal de mediazuil niet aangezet worden. Voor alle andere gevallen zal de mediazuil beschikbaar zijn.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 10 maart 20102 over het onderzoek naar de problematiek van sanitaire voorzieningen in een isoleercel? Welke gevolgen heeft het plaatsen van een mediazuil op de beschikbaarheid van het personeel? Deelt u de mening dat de oplossing van de sanitaire problematiek voorrang heeft boven van het plaatsen van een mediazuil in psychiatrische instellingen?
De plaatsing van de mediazuil staat los van personeelsbezetting; het is een kwaliteitsinstrument. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat betreft het laatste deel van de vraag: deze zaken zijn niet goed met elkaar te vergelijken en zouden ook niet moeten wedijveren met elkaar. Zowel goede sanitaire voorzieningen als het tegengaan van deprivatie (gemis aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap), verveling en gevoelens van eenzaamheid en angst bij gesepareerde cliënten, verdienen beide een hoge prioritering.
Wat is uw mening over de constructie waarbij de instelling de mediazuilen tegen een kleine vergoeding van de fabrikant krijgt? Heeft de fabrikant ook voor de overige psychiatrische instellingen de mediazuil tegen een kleine vergoeding ter beschikking gesteld?3 Is het normaal gebruik binnen de psychiatrische instellingen dat fabrikanten dergelijke voorzieningen tegen een zacht prijsje ter beschikking stellen?
Mij zijn geen andere initiatieven bekend dat ook andere instellingen een mediazuil hebben geplaatst (tegen welke vergoeding dan ook). Het is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen om instrumenten en andere producten tegen een voor hen gunstige prijs in te kopen.
De begroting van Curaçao en Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de begroting van Sint Maarten pas op 23 december 2010 is vastgesteld, terwijl ingevolge de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, de begroting uiterlijk op 15 december van een jaar moet zijn vastgesteld?1
De begroting 2011 is op 23 december 2010 goedgekeurd door de Staten van Sint Maarten. Van vaststelling is pas sprake wanneer de landsverordening betreffende de begroting is ondertekend door de minister van Financiën én de Gouverneur van Sint Maarten, waarmee de begroting de kracht van wet krijgt.
Heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten toestemming voor uitstel verleend? Zo ja, waarom?
Nee.
Bent u door het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten op de hoogte gesteld van het feit dat Sint Maarten de begroting niet tijdig heeft vastgesteld? Zo ja, wanneer? Wat heeft u of de raad van ministers van het Koninkrijk met deze informatie jegens Sint Maarten gedaan?
Het College financieel toezicht (Cft) heeft mij op 15 december bericht dat Sint Maarten nog geen vastgestelde begroting had, en dat Sint Maarten verwachtte een door de Staten goedgekeurde begroting uiterlijk 31 december 2010 aan het Cft aan te kunnen bieden. Vervolgens is dit op 17 december besproken in de raad van ministers van het Koninkrijk (RMR). Tijdens de bespreking in de RMR bevestigde de gevolmachtigde minister van Sint Maarten aan dat er voor 1 januari een door de Staten goedgekeurde begroting zou zijn. Dat is ook gebeurd. Omdat het ten aanzien van de situatie rond de begroting van Sint Maarten wellicht nodig is snel te kunnen reageren heeft de RMR de minister van Financiën en mijzelf gemachtigd eventuele vervolgstappen te nemen. Op dit moment wordt nog gewacht op het advies van het Cft bij de door de Staten vastgestelde begroting. Hierbij heeft de gouverneur laten weten te wachten met ondertekening van de begroting totdat het Cft daarover een positief oordeel heeft gegeven. Pas op dat moment wordt de begroting ook wet.
Ook heb ik op 10 januari op Sint Maarten gesproken met o.a. de minister van Financiën, het kabinet en de gouverneur van Sint Maarten. In die gesprekken heb ik duidelijk aangegeven dat Nederland ervan uitgaat dat Sint Maarten zich aan de wet houdt, in haar begroting ook rekening houdt met de afspraken voor wat betreft plannen van aanpak en met een realistische begroting komt die een sluitende gewone dienst laat zien en die een positief advies krijgt van het Cft. Ook heb ik hierbij aangegeven dat er daarbij niet gerekend moet worden op eventuele begrotingssteun vanuit Nederland. Nederland heeft de afgelopen jaren reeds ruimhartig ondersteunt met de hele schuldsanering en sinds 10-10-2010 is het loket van de schuldsanering ook voor Sint Maarten gesloten.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de begroting van Sint Maarten niet op tijd is vastgesteld? Wat zijn de gevolgen voor de verplichtingen van Sint Maarten? Wat zijn de gevolgen voor burgers en bedrijven?
De Rijkswet schrijft voor dat wanneer op 1 januari van het begrotingsjaar geen sprake is van een vastgestelde begroting, de begroting van het aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaande jaar tot grondslag strekt van het beheer. Complicerende factor daarbij is dat de begroting 2010 betrekking had op Sint Maarten als eilandgebied, terwijl het takenpakket van Sint Maarten in 2011 flink is uitgebreid nu het de status van land heeft. Hier is een praktische oplossing voor gevonden. Daarom heeft het Cft voor Sint Maarten een maximaal verplichtingenkader berekend dat lager is dan de op 23 december 2010 door de Staten goedgekeurde begroting. Sint Maarten is zodoende in staat om de reeds vastliggende (juridische) verplichtingen te voldoen. Hierbij hanteert de minister van Financiën van Sint Maarten tevens het instrument van voorafgaand toezicht, wat inhoudt dat alle beslissingen met financiële gevolgen eerst ter toetsing aan hem moeten worden voorgelegd. Vooralsnog is het niet de verwachting dat burgers en bedrijven hiervan veel zullen merken. Er wordt momenteel hard gewerkt om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over een vastgestelde begroting 2011 die voldoet aan de normen van de Rijkswet, zodat deze begroting volledig in uitvoering kan worden genomen.
Wat waren de bevindingen van het college met betrekking tot de begroting van Sint Maarten? Geven de bevindingen van het college u of de raad van ministers van het Koninkrijk aanleiding om nadere stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Begin oktober 2010 heeft Sint Maarten een ontwerpbegroting voorgelegd aan het Cft. Daarop heeft het Cft, conform artikel 11 van de Rijkswet, op 21 oktober 2010 een (negatief) advies gegeven. Vervolgens heeft Sint Maarten de ontwerpbegroting aangepast en ingediend bij de Staten, die het op 23 december 2010 hebben goedgekeurd. Op 27 december 2010 is de goedgekeurde begroting ingediend bij het Cft voor advies, conform artikel 12 lid 1. Dat advies had volgens de wettelijke termijn op 10 januari 2011 (artikel 12 lid 2 gereed moeten zijn. Het Cft heeft Sint Maarten om nadere informatie gevraagd die het nodig heeft om de begroting goed te kunnen beoordelen. Sint Maarten heeft aangegeven dat het opleveren van deze informatie enige tijd in beslag neemt. Daarop heeft het Cft laten weten dat daarmee het advies later zal verschijnen. Er zijn dus op dit moment nog geen bevindingen van het Cft en dus ook geen aanleiding tot verdere stappen dan eerder beschreven.
Voldoet de begroting inmiddels aan de normen in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curacao en Sint Maarten? Is er inmiddels sprake van een sluitende begroting? Zo neen, wat wordt eraan gedaan om te bereiken dat er een sluitende begroting komt?
Zoals eerder vermeld is er bij het Cft een vastgestelde begroting ingediend op 27 december. Deze was op papier sluitend. Verder wordt het advies van het Cft bij deze begroting afgewacht.
Wat wordt er gedaan om te bereiken dat de begroting voor het jaar 2012 wel op de goede wijze tot stand komt en dat er sprake is van een sluitende begroting?
Bedacht moet worden dat de begroting voor 2011 een unieke gebeurtenis is. Het is de allereerste begroting van het zelfstandige land Sint Maarten. Vlak voordat het land Sint Maarten zelfstandig was geworden werd duidelijk dat het moeite had met het maken van een adequate begroting voor 2011 die aan alle wettelijke verplichtingen voldoet. Mede daarom heeft de toenmalige staatsecretaris van BZK met Sint Maarten en het Cft afspraken gemaakt over intensiever overleg tussen het Cft en Sint Maarten bij zowel de begrotingsopstelling als de begrotingsuitvoering. Hierbij is uiteraard wel scherp in het oog gehouden dat het Cft zijn hoofdtaak, namelijk het onafhankelijk uitoefenen van financieel toezicht, niet vermengd met zijn adviserende rol. Dit geïntensiveerde overleg zal ook in 2011 gecontinueerd worden, waarbij ik de hoop heb dat mede daardoor de totstandkoming van een afdoende begroting voor 2012 minder moeizaam zal verlopen. Daarnaast kan verwacht worden dat er leereffecten zullen optreden. Mocht dit alles in de loop van dit jaar niet voldoende blijken te zijn dan zal de RMR zich beraden op nadere stappen.
De zorgwekkende financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is de huidige financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK (Samen Koersen op Zichtbare Onderwijs Kwaliteit)?1
Mijn beeld van de financiële positie van onderwijsstichting SKOZOK is grotendeels gebaseerd op het meest recente jaarverslag waarover ik beschik; dat van 2009. Het jaarverslag 2009 van onderwijsstichting SKOZOK laat zien dat het positieve resultaat van de jaren daarvoor in 2009 is omgeslagen in een negatief resultaat. Een negatief resultaat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn; dit kan ook het gevolg zijn van investeringen ten laste van het vermogen. Eind 2009 waren de vermogenspositie en de liquiditeit van SKOZOK uitstekend.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen bij onderwijsstichting SKOZOK?
Uit de gegevens waarover ik beschik komt het beeld naar voren dat het dalende aantal leerlingen de afgelopen jaren door het schoolbestuur niet is vertaald in een daling van het aantal leraren. In het jaarverslag 2009 merkt het schoolbestuur zelf op dat het tekort met name wordt veroorzaakt door een te hoge personele inzet. Dit heeft het schoolbestuur mij ook bevestigd. Ook blijkt uit datzelfde jaarverslag dat het bestuur in 2009 nog geen gebruik maakte van een meerjarenbegroting. Dit onderstreept het belang van de acties die ik samen met de PO-raad onderneem om de financiële deskundigheid te bevorderen.
Hoeveel geld kreeg SKOZOK minder vanuit het rijk vanwege de miljoenenbezuiniging op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Hoe heeft SKOZOK deze bezuiniging daadwerkelijk vormgegeven?
Als gevolg van de bezuinigingen heeft het schoolbestuur circa € 360 000 minder ontvangen op een totale lumpsumuitkering van circa € 26,5 miljoen. Het schoolbestuur SKOZOK is vrij in de wijze waarop zij de bezuiniging vormgeeft en legt daar horizontaal verantwoording over af. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat «gezien de omvang van de bezuiniging schoolbesturen in staat moeten zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien?»2 Kunt u uw antwoord toelichten? Geldt dit ook voor onderwijsstichting SKOZOK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de verandering in de lumpsumuitkering waar besturen als gevolg van de bezuinigingen mee geconfronteerd worden, is van dezelfde omvang als de budgetschommelingen die jaarlijks worden veroorzaakt door veranderende leerlingaantallen. In het geval van SKOZOK bedraagt de percentuele verandering van de lumpsumuitkering iets meer dan 1%, terwijl de schommelingen in de lumpsum zonder de bezuiniging zich jaarlijks tussen de 1% à 2% bevinden.
In hoeverre komen deze bezuinigingen op het bordje van personeel en leerlingen terecht?
Het vorige kabinet heeft een duidelijk signaal afgegeven aan de besturen om het primaire proces bij de uitwerking van de bezuinigingen te ontzien. Uiteindelijk zijn het echter de schoolbesturen die in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners de bezuinigingen concreet invulling geven, daarbij rekening houdend met de individuele situatie en behoefte van de school. Dat kan ertoe leiden dat schoolbesturen afwijken van de richting die vanuit het Rijk is meegegeven.
Hoeveel leraren worden er ontslagen bij SKOZOK? Voor hoeveel andere personeelsleden dreigt ontslag? Wat is hun functie? In hoeverre is deze ontslagronde het gevolg van de door vorige kabinet ingezette bezuinigingen op bestuur en management, in hoeverre is ze het gevolg van financieel wanbeheer van het schoolbestuur?
Het bestuur is vrij in de keuzes die het maakt inzake de financiële huishouding. Dit gaat in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners. Het schoolbestuur legt daar vervolgens horizontaal verantwoording over af. Dit geldt ook voor de keuzes die in bovenstaande vragen besloten liggen.
Wat gaat er veranderen qua arbeidsvoorwaarden bij SKOZOK, bijvoorbeeld wat betreft de Bapo-regeling3, vervanging bij zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, compensatieverlof, etc.?
De genoemde secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de decentrale CAO; eventuele veranderingen in deze arbeidsvoorwaarden worden overeengekomen tussen de werkgeversorganisatie (PO-Raad) en de vakbonden. De secundaire arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs zijn per 1 augustus 2006 gedecentraliseerd. Vanaf deze datum maakt de minister van OCW met de vakbonden in de centrale CAO Primair Onderwijs uitsluitend nog afspraken over de zogeheten protocolonderwerpen (algemene salarisontwikkeling, algemene arbeidsduur en bovenwettelijke sociale zekerheid). Over de overige onderwerpen worden afspraken gemaakt in de decentrale CAO PO.
Hoeveel basisscholen geven aan dat zij het primair proces niet kunnen ontzien bij de verwerking van de landelijke bezuinigingen op basisonderwijs?
Van een aantal schoolbesturen heb ik brieven ontvangen waarin zij de zorg uitspreken het primaire proces niet te kunnen ontzien als gevolg van de bezuinigingen. De SP heeft mij tijdens de begrotingsbehandeling het rapport «Minder geld, grotere klassen» aangeboden, waarin op basis van een enquête onder een aantal schoolbesturen wordt ingegaan op het effect van de bezuinigingen op het primaire proces. Ik kom daar binnenkort in een brief aan uw Kamer op terug.
Kunt u garanderen dat dit aantal niet nog verder oploopt door de geplande bezuinigingen op wat u passend onderwijs noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregelen bij passend onderwijs staan niet op zichzelf maar zijn onderdeel van een breder pakket met naast bezuinigingen ook investeringen van vergelijkbare omvang. Binnen de onderwijsbegroting worden de prioriteiten herschikt ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van mijn plannen voor passend onderwijs heb ik de Kamer over de financiële gevolgen voor de sector geïnformeerd.
Bent u in algemene zin van mening dat bij financieel wanbeheer door een overkoepelend bestuur, het niet uit te leggen is dat er voor dat falende bestuur geen consequenties aan verbonden zijn?
In het belang van de onderwijskwaliteit en de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen vind ik dat financieel wanbeheer in het algemeen niet zonder consequenties kan blijven. Bestuurders dienen zich intern en extern te verantwoorden. Tot welke consequenties de interne verantwoording kan leiden is afhankelijk van de gekozen rechtspersoonlijkheid en de statutaire bepalingen van de rechtspersoon. Op basis van de externe verantwoording ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de rechtmatige besteding van middelen en spreekt zij besturen aan op de doelmatige inzet van middelen.
Bent u bereid om schoolbesturen die te maken hebben met krimp tegemoet te treden wanneer zij vanwege die krimp in financiële moeilijkheden komen?
Vooraleerst is het onvermijdelijk dat een daling van het aantal leerlingen leidt tot een daling van de bekostiging; van schoolbesturen wordt gevraagd hun formatie hierop aan te passen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel wil ik primair de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod borgen, ook in krimpgebieden. Om adequaat op de gevolgen van krimp in te kunnen spelen is kennis nodig. Daartoe wordt er momenteel een aantal onderzoeken uitgevoerd rond het onderwerp krimp. Een belangrijke vraag in deze onderzoeken is of krimp inderdaad tot financiële moeilijkheden leidt voor schoolbesturen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen. Daarnaast werk ik aan een experimenteerartikel in de WPO, zodat kan worden geëxperimenteerd met een herschikking van voorzieningen en vergaande sectoroverstijgende samenwerking. Daarmee wordt meer ruimte gecreëerd om tot onconventionele oplossingen te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te houden.
Oud-bestuurders van de DSB-bank |
|
Ewout Irrgang |
|
|
|
Wat is de reden dat de toezichthouders de laatste herbeoordeling van de voormalig DSB-bestuurders in mei 2010 nog niet afgerond hadden1, terwijl uw ambtsvoorganger in november 2009 stelde dat de toezichthouders daar eind die maand klaar mee zouden moeten zijn?2
Hebben de toezichthouders inmiddels de laatste herbeoordeling afgerond? Zo nee, waarom hebben de toezichthouders meer dan een jaar nodig gehad om de laatste herbeoordeling uit te voeren? Zo ja, wanneer was deze toets afgerond? Waarom is er nog geen oordeel van de heer Scheltema over die herbeoordeling?
Bent u bereid actie te ondernemen om het proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u precies doen?
De oproep van Turkse professionals om meer aandacht te schenken aan de integratieproblematiek van Turkse jongeren |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van de groep Turks-Nederlandse professionals in het manifest1 over integratieproblemen onder Turkse jongeren? Hebt u informatie waaruit blijkt dat sprake zou zijn van afnemende binding met de Nederlandse samenleving onder Turkse of Turks-Nederlandse jongeren, toegenomen isolement of versterkte concentratie op de eigen Turkse afkomst, op andere personen van Turkse herkomst, op het geloof of op conservatieve Turkse organisaties? Is er wat dat betreft daadwerkelijk sprake van een trend ten opzichte van het verleden?
Hebt u andere signalen opgevangen die zouden wijzen op een negatieve ontwikkeling in de integratie en participatie van Turkse jongeren?
Herinnert u zich onder meer de stellingen in het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS dat enerzijds positief bericht over de integratie onder de tweede generatie allochtonen (waaronder Turkse jongeren), maar waarin ook onder meer wordt gesteld dat Turken minder vaak participeren, minder sociaal vertrouwen hebben, minder belangstelling hebben in de politiek en zich minder vaak grotendeels of geheel Nederlander voelen dan andere groepen niet-westerse allochtonen?
Welke verklaringen ziet u voor deze door het CBS geconstateerde feiten? Ziet u bijvoorbeeld specifieke belemmeringen of ontwikkelingen bij Turkse migranten, hun kinderen en kleinkinderen die succesvolle participatie in de Nederlandse samenleving bemoeilijken? Zo ja, welke zijn dat in uw ogen?
Kunt u toelichten of naar uw mening in het integratiebeleid voldoende aandacht is voor de specifieke problematiek van deze jongeren? In hoeverre is een gerichte aanpak van deze specifieke problematiek nog mogelijk, gelet op de in het regeerakkoord overeengekomen bezuiniging op specifiek integratiebeleid?
Wat voorop blijft staan, is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te investeren in hun toekomst in Nederland. Ook voor de Turkse Nederlanders geldt dat zij zelf als eerste aan zet zijn om hun achterstanden in te lopen.
Het kabinet stelt zich dan ook op het standpunt dat de problematiek waar een deel van de Turks-Nederlandse jongeren mee te maken heeft niet via specifiek beleid moet worden aangepakt. Daarmee worden groepen stelselmatig apart gezet. Dit is niet effectief. Personen moeten beoordeeld worden op hun gedrag en niet op hun herkomst.
Dit kabinet zet zich in voor een beter bereik en effectiviteit van het generieke beleid voor alle groepen. Daar waar sprake is van een bijzondere problematiek zal binnen de generieke aanpak maatwerk moeten plaatsvinden.
Acht u de verharding van het politieke klimaat, dat door de ondertekenaars van het manifest genoemd wordt als één van de oorzaken voor de door hen gesignaleerde toegenomen afkeer van de Nederlandse samenleving, als een probleem? Trekt u zich het signaal aan dat jongeren met een niet-westerse herkomst zich minder thuis gaan voelen in Nederland door het harde politieke klimaat? Zo ja, hoe denkt u daar verandering in te kunnen brengen?
Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 is aangegeven, worden de signalen van de schrijvers van het manifest vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap verschillend geduid. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken. Uiteraard is het van belang dat iedere burger van Nederland zich thuis voelt in Nederland. De mate waarin mensen zich meer of minder thuis voelen, hangt van vele factoren af zoals het hebben van werk of de mate van participatie in de directe leefomgeving en breder in de samenleving, naast de eigen appreciatie van het meteorologisch, sociaal, economisch en politieke klimaat.
Bent u benaderd door de groep ondertekenaars en zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Bent u bereid om met hen het gesprek aan te gaan naar aanleiding van het manifest?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest met twee van de opstellers van het manifest en het Inspraakorgaan Turken (IOT). In het gesprek werd de inzet van dit kabinet onderschreven, dat men zelf verantwoordelijk is om mee te doen, maar voorts dat het ook van belang is dat het reguliere beleid ook allochtone jongeren, en dus ook de Turks-Nederlandse jongeren, in voldoende mate bereikt en op een effectieve manier helpt.
De opstellers zijn voornemens een expertmeeting te organiseren over de mogelijkheden voor Turks-Nederlandse jongeren om te participeren in de Nederlandse samenleving. De bedoeling is dat behalve de eigen gemeenschap ook welzijnsinstellingen, wetenschappers en bedrijfsleven worden betrokken. Afgesproken is om in gesprek te blijven over dit onderwerp met het IOT en de opstellers van het manifest.
Het rapport Steenrijk en Straatarm en het artikel 'Ministerie faalde bij aanpakken Servatius' |
|
Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL), Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen , Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wilt u een beargumenteerde reactie geven op de kritiek in het rapport Steenrijk en Straatarm1 op het verbeterplan «Fit en Gezond» van de Maastrichtse woningcorporatie Servatius?2 Deelt u de conclusie uit het rapport dat er geen rekening gehouden is met de gevolgen van de verkoop van sociale huurwoningen voor de Maastrichtse volkshuisvesting en de lokale woningmarkt, onder meer door verpaupering van wijken met gedifferentieerd bezit ten gevolge van minder onderhoud en willekeurige verkoop?
Het rapport Steenrijk en Straatarm is opgesteld in opdracht van en voor de gemeenteraad van Maastricht. Ik acht het een goede zaak dat op deze wijze op lokaal niveau aandacht aan de volkshuisvesting wordt besteed. Op het punt van verkoop van huurwoningen aan eigenaar-bewoners acht ik de kritiek in het rapport eenzijdig en niet in verhouding staand tot de feiten. De kritiek is eenzijdig omdat in het rapport volledig wordt voorbijgegaan aan de positieve effecten van eigenwoningbezit ten opzichte van huren. Verder merk ik op dat het verbeterplan «Fit en Gezond» van Servatius zich richt op de verkoop van gemiddeld 90 woningen per jaar, waar Servatius meer dan 11 000 huurwoningen in Maastricht bezit. Dergelijke verkoopaantallen hebben geen wezenlijk effect op de woningmarkt, zoals ook is besproken in de hoorzitting van de raadscommissie Stadsontwikkeling van Maastricht op 9 september 2010. Het is dan ook niet aannemelijk dat bijvoorbeeld verpaupering van wijken ontstaat, enkel door het realiseren van de verkoopplannen zoals die in «Fit en Gezond» staan vermeld.
Wanneer heeft het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie schriftelijk en/of mondeling verzocht om in te grijpen bij woningcorporatie Servatius? Wilt u de Kamer een afschrift sturen van de relevante schriftelijke adviezen?
Het CFV heeft richting de toenmalige minister voor WWI eenmaal geopperd om in te grijpen bij Servatius, namelijk in een mail van de directeur van het CFV aan het departement d.d. 7 september 2009. Op 29 september 2009 is door de toenmalige minister voor WWI een extern toezichthouder bij Servatius aangesteld.
Is het waar dat het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in juni 2008 formeel op de hoogte werd gesteld over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius? Zo ja, door wie en wilt u de Kamer een afschrift sturen van deze brief? Zo ja, hoe is dit te rijmen met het antwoord3 op een eerdere vraag van het lid Van Bochove over Servatius, waarbij gesteld wordt: «Pas in september 2009 werd ten volle duidelijk welk onrendabel gemoeid was met het Campusproject en in welke financiële problemen Servatius zich bevond»?
Het toenmalige ministerie van VROM heeft in juni 2008 geen signalen ontvangen over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius.
Waarom is er een half jaar verstreken tussen de formele melding en de «vooraankondiging van een aanwijzing» door de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie in december 2008?
In juni 2008 heeft Servatius het ministerie laten weten dat een deel van de woningvoorraad economisch was overgedragen aan een dochter, met als slotzin «Deze brief heeft nadrukkelijk niet de status van een melding ex MG 2006-06.» Dit betrof derhalve geen formele melding. In die periode bleek dat zo’n 23 corporaties bezit hadden overgedragen. In een brief van toenmalig minister Van der Laan (29 453, nr. 136, d.d. 30 oktober 2009) wordt beschreven welke inspanning het heeft gevergd om al die transacties weer ongedaan te maken. Ik voeg daaraan toe dat het ministerie zorgvuldig heeft nagegaan of een aanwijzing op dit punt overeind zou blijven bij toetsing door een rechter. Op 23 oktober 2008 heeft daarover een afrondend overleg met de Landsadvocaat plaatsgevonden. Op 12 december 2008 heeft Servatius een vooraankondiging van een aanwijzing ontvangen.
Een massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een massaproces op 13 januari 2011 in de Turkse Koerdische stad Diyarbakir tegen onder andere 74 volgens de Turkse kieswet verkozen burgemeesters en gemeenteraadsleden?1 Is het waar dat zij lid zijn van een legale politieke partij, zoals de DTP, die inmiddels BDP heet? Zo neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Naar ik begrijp, was in elk geval een aantal van deze 74 verdachten voor de toenmalige DTP politiek actief.
Is het waar dat behalve deze beklaagden nog honderden mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijk actieve burgers aangeklaagd worden op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Om hoeveel mensen gaat het naar uw informatie precies en is voor allen de aanklacht gelijk? Zo nee, wat zijn de verschillen? Is naar uw opvatting daadwerkelijk sprake van lidmaatschap van een terroristische organisatie of is hier sprake van politieke vervolging?
Genoemde verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt. Onder hen zijn journalisten, advocaten, bestuurders en medewerkers van ngo’s. Zij worden beschuldigd van lidmaatschap van de zogenaamde KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK.
Deelt u de opvatting dat het gaat om een politiek proces dat niet overeenkomt met de criteria van Kopenhagen en niet hoort in land dat kandidaat is voor het EU-lidmaatschap? Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Turkse regering te melden dat een politiek proces ongepast is een rechtsstaat? Indien nee, waarom niet?
Het zal moeten blijken of sprake is van een politiek proces. De EU ziet er, conform de politieke Kopenhagen-criteria, op toe dat in Turkije sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang. Ook Nederland volgt dit proces daarom op de voet. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag, d.d. 18 oktober jl., van dit proces aanwezig. Indien de rechten van verdachten met voeten worden getreden, zal het Kabinet de Turkse autoriteiten hierop – zowel bilateraal als in EU-verband – aanspreken. Eerst zal het verloop van deze rechtszaak moeten worden afgewacht. Het Kabinet wil immers niet op de stoel van de rechter zitten. Turkije kan, tot slot, alleen lid van de EU worden als het aan alle toetredingsvoorwaarden, waaronder de Kopenhagen-criteria, voldoet.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze verdachten te vrijwaren van rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Ankara aanwezig te laten zijn tijdens het proces om de gang van zaken te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van een veroordeling voor de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
De inhuur van externen |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de inzet van dure externe medewerkers in de publieke sector is gestegen?1 Hoe kunt u deze stijging verklaren?
Het persbericht waarnaar u verwijst is gebaseerd op het onderzoeksrapport «Externen management: feiten en ficties» van Atos Interim Management. In het onderzoek dat in het najaar van 2010 heeft plaatsgevonden is een streekproef van interim-managers gevraagd naar hun verwachting over hoe de Nederlandse markt zich ontwikkelt, wat betreft vraag en aanbod en tarifering. Daarnaast is ook een steekproef van opdrachtgevers naar hun mening gevraagd over hoe de vraag zich zal ontwikkelen, welke functies het meest benodigd zijn en hoe deze worden ingevuld. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt in de sectoren Financiële dienstverlening, Industrie/diensten/retail, Overheid, Utilities, telecom & OV en Zorg. Een specificatie van de sector Overheid wordt niet gegeven.
Het onderzoek bevat geen gegevens over de ontwikkeling van de feitelijke omvang van de inhuur van interim-managers in de verschillende sectoren. In het onderzoek wordt dan ook niet de conclusie getrokken dat er sprake is van een stijging van de inhuur van interim-managers in de publieke sector. Voor mij is het onderzoek derhalve geen aanleiding het sturingsinstrumentarium externe inhuur zoals dat binnen de rijksoverheid wordt gehanteerd (uitgavennorm en maximumuurtarief) aan te passen of andere maatregelen te treffen.
De aspecten van externe inhuur die u in uw overige vragen noemt zijn geïncorporeerd in dit sturingsinstrumentarium. Dat betekent dat aan de afwegingen die de opdrachtgevers binnen de rijksoverheid op deze aspecten van externe inhuur moeten maken reeds grenzen zijn gesteld.
Wat gaat u doen om, conform de motie-Roemer2, de inhuur van dure externe medewerkers bij overheden terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u verzekeren dat de aangekondigde bezuinigingen niet zullen leiden tot meer inhuur van externe medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het bestaan van de zogenoemde «near employees», externen die jarenlang in dienst blijven van overheden?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze «near employees» toch wel erg lijken op gewone werknemers en, om kosten te besparen, in gewone dienst zouden moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1.
Massaontslagen bij universiteiten door bezuinigingen en gevolgen voor de kenniseconomie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over bezuinigingen bij universiteiten die tot massaontslagen zullen leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen vanuit de universitaire wereld?
Ik onderken dat de maatregelen inderdaad ingrijpend zijn, maar stel ook vast dat deze nodig zijn. Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn. Tegelijkertijd wil het kabinet een forse impuls geven aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Om de middelen voor de kwaliteitsimpuls vrij te maken, moeten er ook ombuigingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ook van de student wordt een hogere bijdrage gevraagd, als investering in zijn eigen toekomst.
Voor de kwaliteitsimpuls is een bedrag beschikbaar van € 50 mln. in 2012, oplopend tot € 230 mln. in 2015 en tot € 300 mln. structureel2. Daarnaast vinden volgens het regeerakkoord in deze jaren bezuinigingen plaats. Tot 2015 is er sprake van een netto terugloop van de rijksmiddelen. Vanaf 2015 voorziet de financiële paragraaf van het Regeerakkoord er structureel in dat bezuinigingen en investeringen in het hoger onderwijs vrijwel met elkaar in evenwicht zijn. In het artikel noemt VSNU wel de bezuinigingen maar lijkt men voorbij te gaan aan de investeringen in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote ontslaggolf desastreuze gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en positionering van het Nederlandse onderzoeksveld en onze kenniseconomie? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om te speculeren over de gevolgen van de kwaliteit en positionering van het onderzoek in relatie tot het verlies aan arbeidsplaatsen. Het hangt ervan af hoe de bezuinigingen zullen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden.
Overigens is het onderzoek bij de organisaties NWO en KNAW bij de bezuinigingen ontzien. Wat betreft het aflopen van de FES middelen: dit zijn tijdelijke stimuleringsimpulsen en verwacht mag worden dat daar geen vast personeel op wordt ingezet. Instellingen kunnen naast de structurele middelen vanuit de overheid, extra inkomsten genereren door intensieve samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven en middelen aan te trekken vanuit de Europese fondsen.
In Nederland wordt de kwaliteit van al het door kennisinstellingen uitgevoerde onderzoek getoetst aan het Strategisch Evaluatie Protocol (SEP). Dit protocol biedt de juiste checks en balances voor het waarborgen van de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Het is dus vooraleerst een kwestie van kwaliteit ipv kwantiteit.
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet zal bevorderen dat onderzoek plaatsvindt in samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. De onderzoeksagenda van OCW die wordt neergelegd in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek (juni 2011) zal, met als vertrekpunt de huidige en opkomende sterktes in het Nederlandse onderzoek, aansluiten bij de Europese onderzoeksspeerpunten en bij de bedrijfslevenbrief van de minister van EL&I (mei 2011). Hierbij geldt dat een betere benutting van onderzoek en een sterke profilering onmisbaar voor de innovatiekracht van Nederland. Beide vereisen het stellen van prioriteiten en het slim inzetten van de beschikbare middelen.
Op welke wijze rijmt de papieren ambitie van dit Kabinet, om de Nederlandse kenniseconomie tot de top van de wereld te laten behoren, met deze bezuinigingen en de grote gevolgen daarvan?
Het kabinet heeft de ambitie in deze periode een belangrijke stap in de richting van de top 5 te zetten. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van arbeidsmarkt en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek, met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de kwaliteitsverbetering. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman. In juni ontvangt u de strategische agenda voor Hoger Onderwijs en Onderzoek.
De kwaliteitsopdracht waar de instellingen voor staan is desalniettemin fors. Tegelijkertijd wordt ook het hoger onderwijs geconfronteerd met de financiële taakstelling van het regeerakkoord en ingrijpende hervormingen. De onderwijsinstellingen staan daarmee voor de grote opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen. Het zal de instellingen de ruimte bieden te komen tot meer maatwerk en differentiatie en daarvoor regelgeving waar nodig aanpassen. In lijn met de motie Van der Ham – Dijkgraaf (TK 31 288, nr. 115) zal bijvoorbeeld worden gekeken naar mogelijkheden voor instellingen het aantal langstudeerders dat geen voortgang meer boekt, te beperken.
Deelt u de mening dat met deze effecten uitvoering van de motie-Hamer2, en de bijbehorende ambitie om qua onderwijs en kennis tot de wereldtop te behoren, onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze denkt u voorts te voorkomen dat de onderwijskwaliteit op universiteiten ernstig onder druk komt te staan als gevolg het dreigende ontslag van veel onderwijzend personeel?
Dit hangt af van hoe de bezuinigingen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden. De instellingen zijn vrij deze zelf in te vullen maar ik veronderstel dat dit vooral zal neerslaan bij de overhead en niet ten laste zal gaan van het primaire onderwijsproces. Voor de kwaliteits-borging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals aan de Tweede Kamer eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.