De wijkenaanpak van de regering naar aanleiding van de voortdurende onrust in de Culemborgse wijk Terweijde |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw onrust in Culemborgse wijk Terweijde»?1
Ja.
Wat is er sinds de ongeregeldheden in de wijk na de jaarwisseling 2009–2010 gebeurd om de veiligheid en stabiliteit in de wijk te verbeteren? Hoeveel geld is hier door gemeente, rijk en andere partijen in geïnvesteerd? Welke resultaten zijn er bereikt?
De afgelopen anderhalf jaar heeft de gemeente Culemborg uitvoering gegeven aan het plan «Aansprekend Terweijde». Dit plan heeft tot doel de leefbaarheid in de wijk te verbeteren in de periode tot 2012. Dit wordt gemeten in de leefbaarheidsmonitor van 2013/2014. Terweijde dient dan een 6.9 te scoren. Het streven is dat Terweijde in 2015 een «normale» wijk in Culemborg is. Dat betekent dat er dan niet meer dan in de andere wijken van de stad sprake is van overlastgevend en strafbaar gedrag
Om deze doelen te bereiken werkt Culemborg met diverse partners samen. Speerpunten binnen deze integrale aanpak zijn een gezins- en persoonsgerichte aanpak, intensivering van toezicht en handhaving en het realiseren van voorzieningen en samenwerking met de bewoners.
Door deze aanpak heeft de gemeente de problemen terug weten te brengen. Het aantal vernielingen, geweldplegingen en overlast is fors afgenomen. Dit is ook terug te zien in de leefbaarheidsscores voor Terweijde. Terweijde-Componisten is van een 6,6 in 2008 naar een 7,0 in 2011 gegaan. Terweijde-Staatslieden van een 6,3 in 2008 naar een 6,4 in 2011. Met name in dit deel van de wijk dient dus nog verdere verbetering te worden bereikt. In het afgelopen jaar is te zien dat ook de veiligheid in de wijk is verbeterd.
Vanuit Rijk en gemeente samen is 3 miljoen euro geïnvesteerd in de uitvoering van het plan «Aansprekend Terweijde». Daarnaast worden er door andere partijen, waaronder de woningcorporatie, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd in de wijk.
Klopt het dat een ingegooide ruit de directe aanleiding was tot het ontstaan van de nieuwe onrust? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Zo ja, deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat een ingegooide ruit tot deze hernieuwde onrust leidt?
Het ingooien van de ruit heeft weliswaar tot enige onrust geleid, maar de gemeente en de politie hebben door snel optreden escalatie kunnen voorkomen. Dit was mede mogelijk dankzij het goede contact dat de gemeente inmiddels heeft met bewoners en met diverse sleutelfiguren in de wijk. Het incident en de gevolgen zijn van een andere orde dan de problemen die zich begin 2010 voordeden. Er zijn evenwel in de wijk nog steeds onderhuidse spanningen gebleven tussen een beperkte groep jeugdige personen in de wijk, waardoor incidenten kunnen escaleren. Daaraan wordt in het kader van «Aansprekend Terweijde» verder gewerkt.
Hoeveel incidenten zijn dit jaar in Terweijde geregistreerd die te herleiden zijn tot spanningen tussen de Marrokaanse en Molukse gemeenschappen? Hoe is op deze incidenten gereageerd en tot hoeveel aanhoudingen heeft dit geleid?
In de jaren 2009 tot en met juli 2011 zijn er 108 bekeuringen uitgeschreven aan personen die direct betrokken zijn bij de problemen in de wijk. In de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2011 zijn er 73 personen aangehouden die direct behoren tot de in de wijk Terweijde woonachtige groep personen die overlast veroorzaken en/of strafbare feiten hebben gepleegd.
De politie zet fors in waar het gaat om de handhaving in de wijk Terweijde. Ieder strafbaar feit dat ter kennis komt van de politie wordt onderzocht. In beginsel wordt altijd vervolgd, indien daarvoor voldoende strafvorderlijke gronden zijn.
Deelt u de mening dat uit de voortdurende onrust in de wijk Terweijde blijkt dat de aanpak van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vragen om een langdurige aanpak, waarbij behaalde vooruitgang stevig worden vastgehouden? Zo ja, wat heeft u gedaan om de veiligheid in de wijk Terweijde te vergroten en de gemeente te ondersteunen om de problemen daar aan te pakken?
De problematiek van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vereist, naast de bredere aanpak van de meervoudige problematiek, een langdurige aanpak op lokaal niveau. Daar heeft Culemborg ook financiële middelen voor ontvangen, en is de gemeente door het Rijk ondersteund met deskundigheid en expertise. Het lokale gezag heeft de instrumenten en mogelijkheden om openbare orde en veiligheid te handhaven.
Ziet u dat andere gemeenten, zoals Ede, Amersfoort, Arhnem en Helmond, wijken hebben waar bewoners geconfronteerd worden met ontoelaatbare overlast, intimidatie en criminaliteit? Wat doet u om de veiligheid en het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en de bewoners hun woonplezier terug te geven?
Er zijn meerdere gemeenten met buurten en wijken waar problemen met de leefomgeving zijn. Voor een succesvolle aanpak van de meervoudige problematiek is een langdurige integrale en gebiedsgerichte manier van samenwerken noodzakelijk. Het kabinet blijft gemeenten ondersteunen in hun aanpak van de problematiek door uitbreiding van wet- en regelgeving die gericht is op de aanpak van sociale overlast en door kennisoverdracht onder andere van goede aanpakken en ervaringen.
Deelt u de mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de wijkenaanpak met grote prioriteit ter hand wordt genomen, zodat broze resultaten behouden kunnen worden en de burgers uitzicht houden op verbetering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat wijkenaanpak een belangrijke positie in het beleid van de regering en de gemeenten blijft houden?
Zie antwoord vraag 6.
Geweld binnen TBS-instellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Nog twee gewonden door steekincident tbs’er»1, en «Twee incidenten bij tbs-kliniek Rooyse Wissel»2? Herinnert u zich de over onder andere het verband tussen incidenten in de Rooyse Wissel en personeelstekorten?3
Ja.
Zijn de genoemde incidenten in de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel inderdaad incidenten of is er sprake van een structureler probleem?
Uit intern onderzoek is niet gebleken dat de incidenten met elkaar in verband staan of voortkomen uit structurele problemen.
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De cijfers van geweldsincidenten in justitiële inrichtingen worden bijgehouden ten behoeve van de zogeheten planning en control cycli, die de Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert bij de aansturing van de inrichtingen. In iedere cyclus zijn de cijfers van de geweldsincidenten als stuurindicator opgenomen. In de onderstaande tabel worden de geregistreerde geweldsincidenten binnen de penitentiaire inrichtingen en justitiële forensisch psychiatrische centra in 2010 weergegeven. De cijfers zijn ook weergegeven per 100 ingeslotenen.
Geregistreerde geweldsincidenten in 20104
Geweld onderling
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
888
7,9
TBS intramuraal
17
0,9
Geweld tegen personeel
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
615
5,5
TBS intramuraal
52
2,6
Hebben de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel te kampen met een al dan niet structureel personeelstekort? Zo ja, hoe groot is dit tekort en waaraan is dit tekort te wijten?
In 2010 heeft FPC De Rooyse Wissel al aangegeven dat er geen sprake was van structurele personeelstekorten. Dit geldt nog steeds. Ook op de tbs-afdeling van FPC Pompestichting in Vught is momenteel geen sprake van personeelstekort.
Is bij een recente inspectie van de penitentiaire inrichtingen Vught door de Inspectie voor de Sanctietoepassing ook de tbs-afdeling onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van die inspectie?
De tbs-afdeling van FPC Pompestichting te Vught is ten tijde van de doorlichting van p.i. Vught niet door de Inspectie voor de Sanctietoepassing onderzocht.
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV «DJI – Agressie & geweld en werkdruk» van maart 2011? Hoe oordeelt u over de conclusie dat agressie en geweld in penitentiaire inrichtingen een groot probleem is? Wat doet u met de conclusies uit het genoemde onderzoek?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Abvakabo. Aan dit onderzoek kunnen echter geen conclusies worden verbonden. Recentelijk heb ik uw Kamer bericht over het WODC-rapport «Ongewenste omgangsvormen tussen gevangenispersoneel»5. In dit rapport geeft het WODC over het onderzoek van de Abvakabo aan dat deze meting dusdanig ernstige tekortkomingen op het gebied van respons (18,7%) en representativiteit (nauwelijks verantwoord) kent, dat daaraan geen conclusies mogen worden verbonden.
Ik heb het WODC gevraagd onderzoek te doen naar omgangsvormen en bejegening. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage van het personeel dat ongewenste omgangsvormen ervoer door collega’s en leidinggevenden, steeg tussen 2004 en 2007 (tot 34 procent), maar daarna aanzienlijk daalde tot ongeveer 8,5 procent. Ook als de strenge definitie voor ongewenste omgangsvormen wordt gehanteerd (inclusief discriminatie en verbale agressie) daalt het onderling personeelsgeweld nog altijd (van 34 naar 18 procent). Tevens is in het onderzoek gekeken naar het aantal medewerkers van het gevangeniswezen dat ongewenste omgangsvormen van gedetineerden ervoer. In 2011 daalde dit aantal ten opzichte van 2007 met 10 procent naar ongeveer 36 procent. Wanneer de nieuwe categorieën verbale agressie en discriminatie worden meegerekend, is er sprake van een lichte stijging (van 46 procent naar ongeveer 52 procent).
Wat is u oordeel over de constatering in dit onderzoek dat het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vaak niet eens meer de moeite neemt om melding te maken van agressie en geweld jegens henzelf, omdat het vindt dat dat bij het werk hoort en omdat de werkgever te weinig met dergelijke meldingen doet? Deelt u de mening dat personeel van DJI’s wel melding zou moeten doen van dergelijke voorvallen en dat de werkgever daar wel iets mee zou moeten doen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De DJI investeert continu in een zo veilig mogelijke werkomgeving, bijvoorbeeld door de campagne Veiligheidsbewustzijn. Naast onder andere fit- en weerbaarheidstrainingen wordt er ook geïnvesteerd in preventie en agressieregulatie. Onder agressie en geweld wordt een breed scala aan uitingsvormen verstaan. Het gaat hier om verbale agressie, bedreiging, maar ook om fysieke agressie. De meeste voorkomende vorm van agressie is verbale agressie.
Afhankelijk van de ernst van de geuite agressie wordt conform de vastgestelde procedure melding gedaan bij leidinggevenden, vervolgens kan een disciplinaire straf of maatregel worden opgelegd. Bij lichtere vormen van agressie, zoals verbale agressie, wordt niet altijd melding gedaan, wel wordt altijd door het personeel tegen dit gedrag opgetreden. Centraal staat het stimuleren van
positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze maatregelen dragen bij aan het creëren van een veilige werksituatie binnen de penitentiaire inrichtingen6.
Inzet politie Kunduz in de bestrijding van de Taliban |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Afghan Uniformed Police (AUP) in de provincie Kunduz niet langer alleen mag vechten uit zelfverdediging, zoals het voorgenomen beleid was, maar ook offensieve acties mag ondernemen, zoals politiecommandant Qatra stelt?1 Zo ja, wat zijn de nieuwe instructies en waarom zijn deze instructies afgegeven?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe instructies niet overeenkomen met de afspraken die met de Kamer zijn gemaakt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de toedracht en de afloop van een vuurgevecht begin augustus waarbij Afghaanse politieagenten in een vuurgevecht waren verwikkeld met aanslagplegers op een hotel voor buitenlanders in Kunduz-stad? Hadden Nederlandse militairen in Kunduz een rol bij de opsporing van de aanslagplegers? Zo ja, welke?
Op 3 augustus jl. hebben opstandelingen het beveiligingsbedrijf LANT Defence aangevallen, waarbij een auto met explosieven en twee zelfmoordenaars werden ingezet. De AUP heeft zich naar de plaats delict begeven en raakte bij de inrekening van de twee zelfmoordenaars in een schotenwisseling verwikkeld. Bij dit incident zijn beide zelfmoordenaars omgekomen.
Nederlandse militairen hebben geen betrokkenheid gehad bij dit incident.
Is het waar dat AUP-deelname aan offensieve acties is gepland? Deelt u de opvatting dat AUP-deelname aan offensieve actie niet in overeenstemming met het mandaat van de Kamer is? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van een bericht dat de Afghan National Police in de omgeving van Kunduz-stad bij acties betrokken was die ook in tal van andere plaatsen in Afghanistan werden ondernomen en waarbij in totaal zeker 6 mensen om het leven zijn gekomen? Waren ook agenten van de AUP uit Kunduz bij deze operatie betrokken? Zo ja, op welke wijze? In hoeverre was deze betrokkenheid in overeenstemming met de afspraken?2
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Mij zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt dat agenten van de AUP iets anders hebben gedaan dan het uitvoeren van hun civiele taken, zoals beschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie.
Levering van met dioxine vervuild vet door een Nederlands bedrijf |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Met dioxine verontreinigd vet uit Nederland in Deens veevoer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Nederlands bedrijf met dioxine vervuild vet heeft geleverd aan een Deense voerfabrikant?
Ja, ik kan bevestigen dat enkele partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat, met een gehalte dioxine tot maximaal 3x boven de norm (van
0,75 ng/kg WHO TEQ), vanuit een Nederlands productiebedrijf aan een Deense en ook Duitse voederfabrikant is geleverd. De productie van deze partijen gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaten heeft plaatsgevonden in de periode 14 april tot en met 2 mei 2011.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Het Nederlandse bedrijf heeft woensdag 17 augustus de nVWA op de hoogte gebracht van bevindingen van de Deense autoriteiten, nadat het Nederlandse bedrijf rond 16 augustus uit Denemarken bevestigd heeft gekregen dat een partij gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaat een te hoog gehalte dioxine had. Op vrijdag 19 augustus is de informatie van de Deense autoriteiten via het Rapid Alert Systeem voor Food en Feed aan de nVWA verstuurd.
Is het waar dat de verontreiniging onderzocht wordt door de leverancier/producent van het vet in samenwerking met de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA)?
Ja, de verontreiniging wordt door de producent van het vet in samenwerking met de nVWA en het Rikilt onderzocht.
Is de oorsprong van de dioxine al bekend? Zo ja, wat was de bron hiervan?
Nee. Onderzoek naar de oorzaak van de contaminatie met dioxine vindt momenteel plaats. Omdat de oorzaak van de contaminatie nog niet bekend is, levert het bedrijf momenteel alleen partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat af, indien een analyse heeft aangetoond dat het gehalte dioxine normconform is.
Is het mogelijk dat er technische vetten zijn gebruikt of verhandeld en dat deze voor de besmetting hebben gezorgd, zoals dat eerder dit jaar in Duitsland het geval was? Zo ja, welke sanctie staat hierop? Zo nee, op welke wijze heeft u dit vastgesteld?
Nee. Onder andere op basis van onderzoek van de gebruikte grondstoffen is dit vastgesteld.
Welk bedrijf is verantwoordelijk voor de dioxinebesmetting?
Gelet op het belang van onderzoek, meen ik dat het niet wenselijk is om de naam van het betrokken bedrijf te noemen. Het Nederlandse bedrijf heeft zich onverwijld bij de nVWA gemeld nadat de dioxinebesmetting was geconstateerd, en heeft ook de afnemers van mogelijk verontreinigde producten geïnformeerd.
Welke wettelijk geregelde waarborgen zijn er om te voorkomen dat Nederlandse producenten en handelaren met dioxine vervuilde vetten verhandelen?
Voor de diervoedersector is een uitgebreid pakket regelgeving vastgesteld. Onder andere de diervoederhygiëneverordening (EG) nr. 183/2005, waarin beginselen van HACCP en hygiëne zijn opgenomen, en de Richtlijn ongewenste stoffen 2002/32/EG dienen er toe bij te dragen dat diervoeders gezond en van goede handelskwaliteit zijn. Dit uitgebreide pakket regelgeving voorkomt echter niet dat incidenten kunnen plaatsvinden. In de lijn van de Algemene levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002, heeft het Nederlandse bedrijf de bevoegde autoriteiten onverwijld geïnformeerd en heeft alle maatregelen genomen om de contaminatie te verhelpen en nader onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van de contaminatie.
Deelt u de mening dat dit incident wederom aantoont dat er een positieflijst voor veevoer ingevoerd moet worden om de risico’s van dioxinebesmetting van veevoer te verkleinen?
Ik deel uw mening over een positieflijst niet. Een positieflijst voor toegestane veevoedergrondstoffen geeft geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof. Een positieflijst kan namelijk niet voorkomen dat er zich bijvoorbeeld een productiefout voordoet waardoor ongewenste stoffen in een grondstof terecht komen.
Een reis van Nederlandse moslims naar een Egyptisch haatkamp |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Geheime dienst volgt Egyptisch uitstapje van bekeerlingen nieuwe moslims naar haatkamp»?1
Ja.
Hoe duidt u deze reis van haat en bedrog?
In Nederland zijn mensen vrij om, binnen de wettelijke grenzen, hun leven naar eigen inzicht, waarden en levensovertuiging in te richten en om daar uiting aan te geven. In Nederland wordt pas onderzoek verricht met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, zoals een terroristische dreiging. Ik beschik niet over informatie dat van het islamkamp in Egypte een dergelijke dreiging uit zou gaan.
Worden de Nederlandse bekeerlingen die afreizen naar het haatkamp bij terugkomst extra in de gaten gehouden in verband met dreigend terroristisch gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de organisatie «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» (LPNM) in heden of verleden subsidie ontvangen? Zo ja, deelt u de visie dat in dat geval al het ontvangen geld tot op de laatste cent moet worden terugbetaald?
Het «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» heeft vanuit de rijksoverheid geen subsidie ontvangen.
Bent u van mening dat deze haatreis een gevaar kan opleveren voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen dit gevaar tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevorderen dat indien betrokkenen naar hun haatbestemming afreizen, zij een enkele reis nemen en niet meer terug (kunnen) komen naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan niet de toegang tot het eigen land worden ontzegd. Het Nederlanderschap kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap worden ingetrokken indien de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, waaronder misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk, een veroordeling wegens het zonder toestemming van de Koningin werven van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd, als die strijd zich tegen het Koninkrijk richt en misdrijven tegen de menselijkheid. Dit is niet aan de orde.
Versoepeling van visserijregels na een intensieve lobby van Sportvisserij Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wijziging visserijregels per 1 maart 2012»?
Ja, gesteld dat hiermee wordt gedoeld op het bericht met deze titel op de website van Sportvisserij Nederland van 19 augustus jl.
Is het waar dat u de regels die voortvloeien uit de Visserijwet gaat verruimen per 1 maart 2012? Zo ja, waarom moet de Kamer dat vernemen via de website van Sportvisserij Nederland? Zo nee, hoe zit het dan?
Het voornemen om de regelgeving voor de binnenvisserij aan te passen en te vereenvoudigen is reeds aan uw Kamer aangekondigd in de beleidsbrief over het binnenvisserijbeleid van 13 november 2009. Hierin is aangegeven dat een actualisatie van de betreffende regelgeving zal worden doorgevoerd. Enerzijds omdat een aantal bepalingen voor vissoorten aan de recente bestandsontwikkelingen moeten worden aangepast, anderzijds omdat op een aantal onderdelen een vereenvoudiging van visserijregelgeving mogelijk en gewenst is. Met betrekking tot dit laatste punt is hierbij onder andere verwezen naar het reeds per 28 april 2006 aan uw Kamer aangekondigde voornemen om de vergunningstelsels voor nachtvisserij en electrovisserij te vervangen door algemene regels.
Kunt u uiteenzetten hoe u op het idee bent gekomen om het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 te wijzigen? Heeft u dat zelf bedacht of hebt u uw ambtenaren aan het werk gezet na de «intensieve lobby» die Sportvisserij Nederland naar eigen zeggen heeft gevoerd voor flinke verruiming van de mogelijkheden voor sportvissers?
Zie de beantwoording van vraag 2. Het is dus niet juist dat de beoogde wijzigingen tot stand zijn gekomen na een «intensieve lobby».
Is het waar dat u op aandringen van Sportvisserij Nederland voornemens bent om het verbod op vissen op de Europese meerval op te heffen, de gesloten tijd voor de worm te schrappen en het nachtvissen het hele jaar door toe te staan?
Eén van de soorten waarvoor geldt dat op basis van de recente bestandsontwikkelingen een wijziging in de regelgeving kan plaatsvinden, is de Europese meerval. Van deze soort is het bestand dusdanig toegenomen dat sportvisserij met de hengel op deze soort mogelijk kan worden gemaakt. Overigens worden ook nu al meervallen gevangen met de hengel, als onbedoelde vangst wanneer met toegestane aassoorten op roofvissen als snoekbaars en snoek wordt gevist. De sportvisserij op meerval zal onder beperkingen worden toegestaan. Er zal voor deze soort een jaarrond terugzetverlichting in de regelgeving worden opgenomen, op grond waarvan iedere gevangen meerval levend in hetzelfde water dient te worden teruggeplaatst.
Het schrappen van de gesloten tijd voor de worm kan zonder problemen plaatsvinden. Voor de sportvisserij met de worm geld tot dusver een gesloten periode in de maanden april en mei. Dit is destijds ingesteld ter bescherming van de visserij op roofvissen als baars, snoekbaars en snoek en de visserij op aal. Voor de genoemde roofvissen geldt echter al een gesloten periode in de genoemde maanden die zal blijven bestaan. Voor de aalvisserij met de hengel is een jaarrond terugzetverplichting in de VISpas opgenomen. Er is derhalve geen aanleiding om de gesloten periode voor het gebruik van de worm nog te handhaven.
Met betrekking tot de nachtvisserij met de hengel was het altijd al toegestaan om gedurende de maanden juni, juli en augustus te vissen. Buiten de genoemde maanden was het in het merendeel van de binnenwateren ook reeds toegestaan om ’s nachts met de hengel te vissen. Hiervoor was per water een ontheffing of vrijstelling vereist. Deze administratieve last (vergunningstelsel voor de nachtvisserij) kan derhalve komen te vervallen. De afwegingen van natuurbelangen in relatie tot de uitoefening van deze vorm van visserij kunnen – indien aan de orde – worden meegenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de in dat verband vast te stellen beheerplannen voor specifieke gebieden of in de afzonderlijke vergunningverlening.
Deelt u de mening dat het schrappen van regels die wilde diersoorten nu beschermen alleen kan op basis van onafhankelijke wetenschappelijke kennis en niet omdat een belangenbehartiger van hobbyisten dat makkelijker vindt? Zo ja, op basis van welke (wetenschappelijke) informatie denkt u verruiming van de regels te kunnen verantwoorden?
De afwegingen die aan de voorgenomen wijzigingen ten grondslag liggen zijn gemaakt op basis van een door het onderzoeksinstituut Imares verrichte studie naar de gewenste wettelijke bescherming voor de verschillende in Nederland voorkomende vissen.
Zijn bij de voorbereiding van deze wijzigingen ook andere maatschappelijke organisaties geconsulteerd die opkomen voor de belangen van dieren, natuur en milieu? Zo ja, welke? Op welke wijze en op welk moment zijn zij betrokken bij de voorbereiding van de wetswijziging?
De voorgenomen wijzigingen zijn vooraf geconsulteerd met de sectororganisaties voor sportvisserij en beroepsvisserij en met het Productschap Vis. Tevens heeft vooraf een consultatie plaatsgevonden van het RAVON, die betrokken is bij de monitoring van vissen, amfibieën en reptielen in Nederland en die zich inzet voor de bescherming van de genoemde diergroepen. Recent heeft vanaf 1 juli tot en met 15 augustus jl. nog een brede internetconsultatie van de voorgenomen wijzigingen plaatsgevonden, waarbij het voor burgers en organisaties mogelijk was om hun standpunt ten aanzien van de voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken.
Bent u voornemens de voorstellen tot wijziging van de reglementen aan de Kamer aan te bieden in verband met artikel 4, vijfde lid en artikel 9, zesde lid van de Visserijwet 1963?
Overeenkomstig de daarvoor geldende regels uit de Visserijwet 1963 is niet voorzien in het voorleggen van de voorgenomen wijziging aan de Staten-Generaal. Omdat bij de voorgenomen wijzigingen geen sprake is van aanpassing van regels waarbij de vangstcapaciteit in het geding is, zijn de door het vragenstellend lid genoemde artikelleden niet van toepassing.
Bent u bekend met de website www.meerval.nl die actief het vangen van meervallen in Nederlandse wateren promoot? Zo ja, bent u bereid, gezien het geldend verbod op gericht vissen op meerval, op te treden tegen deze website en haar makers? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde website. Ik heb de nieuwe Voedsel- en warenautoriteit gevraagd de redacteuren van de website te wijzen op geldende wetgeving ten aanzien van het vissen op meerval en hen te verzoeken de website dienovereenkomstig aan te passen.
Hoge toeristenbelasting |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel Toeristenbelasting steeds hoger – «Gemeenten knijpen de toerist uit»1 waarin wordt gesteld dat gemeenten de toeristenbelasting misbruiken en erkent u dit probleem?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Op grond van de Gemeentewet mogen gemeenten toeristenbelasting heffen ter zake van het verblijf van personen die niet als ingezetene staan ingeschreven. De opbrengst van deze belasting vloeit in de algemene middelen van de gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om te bepalen hoeveel er wordt besteed aan toeristische voorzieningen.
De gemeenten zijn vrij in het te stellen tarief. Dit is wettelijk verankerd. Over de tarieven van de toeristenbelasting wordt besloten in de gemeenteraad, als democratisch gelegitimeerd orgaan van de gemeente. Een dergelijk besluit hoort daar ook thuis, omdat men daar de lokale situatie het beste kent.
Als een gemeente besluit het tarief van de toeristenbelasting te wijzigen of de besteding van de opbrengsten te wijzigen, dan is dat haar eigen keuze en dus in overeenstemming met de geldende wettelijke en bestuurlijke kaders.
Welke omvang heeft dit probleem? Hoeveel gemeenten hebben de Toeristenbelasting buitensporig (met 5% of meer) verhoogd?
Het gemiddelde tarief van de toeristenbelasting bedraagt dit jaar 1,34 euro per overnachting; de gemiddelde tariefstijging ten opzichte van 2010 3,6%. Doordat het bij de toeristenbelasting om kleine bedragen gaat, kan een absoluut kleine prijsstijging in percentage soms aanzienlijk zijn.
Het Rijk houdt het macrobeeld van de lokale lasten in de gaten. Het Rijk heeft om die reden geen eigen overzicht van de tariefstijgingen van de toeristenbelasting per gemeente. Een overzicht van de tarieven van de toeristenbelasting in 2011 per gemeente is wel terug te vinden op www.coelo.nl.
De groep gemeenten die de toeristenbelasting volledig laat terugvloeien in de algemene middelen, is in de periode 2008–2011 gestegen, zo blijkt inderdaad uit recent onderzoek van Kamer van Koophandel Nederland2. Gemeenten staan, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 1, vrij in deze keuze.
Overigens zetten gemeenten, naast de opbrengst van de toeristenbelasting, ook de algemene middelen van de begroting vaak in voor toeristisch-recreatieve voorzieningen. Het is niet ongebruikelijk dat het gemeentelijk budget voor toeristisch-recreatieve voorzieningen hoger is dan de opbrengst van de toeristenbelasting.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gesteld, de toeristenbelasting nu vaak niet wordt besteed aan onderwerpen waar de toerist of recreatieondernemer iets aan heeft en dat gemeenten deze belasting steeds meer gebruiken om de reguliere gemeentelijke begroting sluitend te maken? Deelt u de mening dat de toeristen belasting alleen gebruikt zou moeten worden voor het in stand houden van of verbeteren van toeristische voorzieningen en niet bedoeld is om gaten in de begroting te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting aan de orde te stellen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is geen sprake van oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting. Overleg met de VNG hierover is daarom niet aan de orde.
Bent u daarnaast bereid om in overleg met de VNG na te denken over maatregelen die misbruik van de toeristenbelasting kan helpen voorkomen/tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen hebt u dan in gedachten om misbruik te voorkomen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is er geen sprake van misbruik van de toeristenbelasting. Het nemen van maatregelen is dus niet aan de orde.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Het bericht dat de staatssecretaris particuliere studenten zou straffen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het persbericht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van woensdag 24 augustus 2011, waarin wordt beschreven dat studenten, die eerst een door de overheid niet bekostigde particuliere bacheloropleiding hebben gevolgd, voor een tweede bacheloropleiding onder bepaalde omstandigheden instellingscollegegeld moeten betalen?
Ja.
Klopt het dat deze studenten het instellingscollegegeld moeten betalen, ondanks het feit dat de overheid hun eerste studie niet bekostigd heeft en dit dus feitelijk geen tweede bekostigde studie is? Zo ja, hoe past dit in het door de Kamer aangenomen uitgangspunt van één bekostigde bachelor en één bekostigde master per student?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Deelt u de mening dat studenten die in zichzelf hebben geïnvesteerd met een particuliere opleiding, hiervoor niet gestraft moeten worden als zij alsnog een bekostigde opleiding willen volgen? Kunt u uiteenzetten welke opleidingen onder een «bekostigde bachelor of masteropleiding» vallen in de zin van de tweede studieregeling en of hiertoe ook particuliere opleidingen gerekend worden?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Bent u voornemens om het binnen afzienbare termijn voor studenten mogelijk te maken om een tweede studie tegen wettelijk collegegeld te volgen, indien hun eerste studie door de overheid niet bekostigd wordt?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Het opleggen van preventieve huisverboden aan plegers van huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Huisverbod vaak te laat opgelegd»?1 Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over het preventief opleggen van huisverboden?2
Ja.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Opvang dat burgemeesters eerder huisverboden moeten opleggen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de Wet tijdelijk huisverbod voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degenen van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat en er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten zijn gepleegd, blijkt uit de procesevaluatie dat daarvan weinig gebruik wordt gemaakt. Een belangrijke oorzaak hiervoor is, aldus de evaluatie, de omstandigheid dat het huisverbodtraject vaak start bij de politie. Dan zijn situaties al vaak ernstig uit de hand gelopen.
Ik deel de mening dat het huisverbod waar mogelijk eerder, preventiever ingezet moet worden. In de brieven die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik op 14 februari 2011 en op 22 juni 2011 aan uw Kamer hebben gestuurd3 is aangegeven dat we met het in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastleggen van de rol van het steunpunt huiselijk geweld als meldpunt willen bevorderen dat situaties eerder worden gemeld, nog voordat zij uit de hand zijn gelopen.
Op 20 juli jl heeft de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van VWS, in een brief aan alle colleges van burgemeester en wethouders, (onder andere) aandacht gevraagd voor de preventieve inzet van het huisverbod. Deze brief is als bijlage bijgevoegd.
Ook organiseer ik, samen met de Staatssecretaris van VWS en in samenwerking met de VNG, in december 2011 een bijeenkomst voor gemeenten waarin dit onderwerp aan de orde zal komen. Op basis van de uitkomst van deze bijeenkomst gaan we na of verdere acties nodig zijn.
Bent u bezig met een onderzoek naar wat er voor nodig is om het huisverbod ook uit voorzorg in te zetten? Zo ja, wanneer komt u met de uitkomst van dit onderzoek?
Zoals ik in mijn brief van 22 juni jl. heb aangegeven, lijkt er een spanningsveld te bestaan tussen het preventief opleggen van huisverboden en de formulering van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod. Dit spanningsveld wordt meegenomen in de effectevaluatie, die in 2014 aan uw Kamer zal worden toegezonden.
Wanneer kan de uitkomst van de Effectevaluatie Wet tijdelijk huisverbod van het WODC worden verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw antwoord op de eerdere gestelde schriftelijke vragen, waaruit blijkt dat preventieve huisverboden op grond van de bestaande wet al mogelijk zijn zich tot de woorden van de directeur van de Federatie Opvang: «Toch zouden we liever zien dat de huisverboden ook worden ingezet als er vermoedens zijn van dreigend geweld»?
Zie antwoord vraag 2.
De handel in afstudeerscripties |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met berichtgeving over de handel in scripties waarbij studenten hun afstudeer- of stagescripties of andere stukken tegen betaling kunnen laten (af)schrijven door anderen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze commerciële handel in «valse» scripties?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de handel in scripties. Ik beoordeel deze handel als verwerpelijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het mogelijk is, onder andere via diverse internetwebsites, dat mensen zich aanbieden om tegen betaling scripties te schrijven en dat studenten hier een oproep toe kunnen doen?2
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat studenten hiervan gebruikmaken. Het aanbieden van deze dienst vind ik, zoals in het antwoord op vraag 1 verwoord, verwerpelijk.
Deelt u de mening dat dit in het kader van vertrouwen in de kwaliteit van studenten, hun opleiding en hun examinering een situatie is waar we ons tegen moeten verzetten en waar maatregelen vereist zijn om de kwaliteit en echtheid van scripties te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat we ons moeten verzetten tegen dergelijke praktijken. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot het vaststellen van fraude en het afgeven van getuigschriften. Deze bevoegdheden liggen bij de examencommissie. Als de examencommissie het getuigschrift nog niet heeft afgegeven en de fraude wordt vastgesteld, kan de examencommissie constateren dat de student het examen nog niet heeft behaald en wordt er geen getuigschrift uitgereikt. Het instellingsbestuur kan als aanvullende maatregel de inschrijving van de student definitief beëindigen. Daarmee wordt afstuderen voor die opleiding bij die instelling onmogelijk.
De examencommissie gaat pas over tot het uitreiken van het getuigschrift, als de student het examen van een opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Als een student een scriptie door een ander laat schrijven, heeft hij het examen niet met goed gevolg afgelegd. Als dat later, dus na afgifte van een getuigschrift blijkt, kan de examencommissie het getuigschrift intrekken. Ik ga ervanuit dat de examencommissie daartoe overleg pleegt met het instellingsbestuur.
Ik zie geen aanleiding om op dit punt additionele maatregelen te treffen. Dat neemt overigens niet weg dat internet de mogelijkheden voor een dergelijk aanbod aanzienlijk heeft vergroot en dat het voor instellingen en toezichthouders van belang is alert te zijn op de mogelijkheid dat dergelijke fraude zich voordoet en hierop goed in te spelen.
Op welke wijze wordt er nu gecontroleerd of een scriptie van een student door iemand anders is geschreven? Zijn hogescholen en universiteiten in voldoende mate in staat om dergelijke gevallen vast te stellen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze controlemogelijkheden worden verbeterd? Zo ja, hoe komt het dan dat het nog steeds mogelijk lijkt te zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kan het gebruikmaken van een door een ander gemaakte scriptie ten behoeve van de eigen studie een strafbaar feit betreffen? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunnen degenen die aanbieden om voor een ander een scriptie te schrijven op enige wijze daarmee een strafbaar feit plegen of deelnemen aan een strafbaar feit? Maakt het daarbij uit of dit in de uitoefening van een bedrijf gebeurt? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien er bij bovengenoemde praktijken sprake is of kan zijn van strafbare feiten, dit tenminste onderzocht moet worden dan wel eventueel moet worden vervolgd? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoeveel onderzoeken dan wel vervolgingen zijn u in deze bekend? Hebben die tot veroordelingen geleid? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het valselijk gebruik maken van andermans scripties ten behoeve van het eigen afstuderen in de eerste plaats als een zaak tussen de student en de onderwijsinstelling. De schade die de student hiermee berokkent bestaat vooral uit het risico dat de goede naam en het wetenschappelijk aanzien van de onderwijsinstelling in twijfel worden getrokken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, biedt de WHW voldoende mogelijkheden om het getuigschrift in te trekken en de inschrijving te beëindigen als blijkt dat een student een scriptie door een ander heeft laten schrijven.
De inzet van het strafrecht geldt als ultimum remedium.
Onderwijsinstellingen zien dit ook zo, getuige het feit dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, door hen geen aangifte op dit punt is gedaan. In het algemeen ben ik van mening dat als blijkt dat de fraude op grote en georganiseerde schaal plaatsvindt en de goede naam van Nederlandse onderwijsinstellingen als geheel discutabel wordt, het openbaar ministerie eventueel een nader onderzoek zou kunnen instellen. Aanknopingspunten voor vervolging kunnen zijn «valsheid in geschrifte» (art. 225 Wetboek van Strafrecht) of oplichting / bedrog (art. 326 (b) Wetboek van Strafrecht).
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
De opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Genève van 10 mei 2011, waarin de speciaal rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Nederlandse regering voor de tweede keer herinnert aan de openstaande vragen van het comité?1
Ja.
Wat is de exacte reden voor de vertraging in de verzending van de tussenrapportage?
De rapportage is op 16 september bij het Mensenrechtencomité ingediend. Het comité is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van de Nederlandse tussenrapportage. De tussenrapportage was vertraagd omdat er sprake was van noodzakelijke herzieningen naar aanleiding van de staatkundige hervormingen van het Koninkrijk in oktober 2010.
Kunt u toelichten op welke wijze u van plan bent om het vierde periodieke rapport en de reactie van de Nederlandse regering op de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan openbaar gaat maken? Indien u dit niet van plan bent, wat is de verklaring voor het gegeven dat u aanbeveling 28 van dit rapport, waarin de openbaarheid van dit rapport expliciet wordt gevraagd o.a. voor het bredere publiek, NGO’s en universiteiten en openbare bibliotheken, terzijde wenst te schuiven?
Het vierde periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden is al geruime tijd openbaar en is in te zien op de website van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie de aanbevelingen van het comité naar aanleiding van de vierde rapportage, met een kabinetsreactie hierop, aan uw Kamer gestuurd (TK 2009–2010, 32123-VI, nr. 11) Ook de tussentijdse rapportage, waarin nader wordt ingegaan op enkele van deze aanbevelingen is direct na indiening bij de VN ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. De reactie van de regering zal op termijn eveneens door de VN op de website van het mensenrechtencomité worden geplaatst.
Bent u bereid het Nederlandse voorbehoud bij artikel 10 van het internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten in te trekken en de voorbehouden bij de andere artikelen te heroverwegen, zoals aanbevolen door het mensenrechtencomité in alinea 4 van de «concluding observations»? Indien nee, waarom niet?2
Het comité spoort Nederland aan de voorbehouden bij het Verdrag te heroverwegen en vraagt in het bijzonder aandacht voor het voorbehoud bij artikel 10, dat ziet op de scheiding van verdachten en veroordeelden. Die scheiding is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse penitentiaire regelgeving en in de penitentiaire praktijk. Het voorbehoud is gemaakt omdat er op dat uitgangspunt in de Nederlandse regelgeving enkele belangrijke uitzonderingen bestaan. Niettemin zal Nederland, zoals ook in de kabinetsreactie van oktober 2009 al is aangegeven, opnieuw bekijken of het voorbehoud kan worden ingetrokken. Uiterlijk in juli 2014, wanneer Nederland zijn volgende periodieke rapportage onder dit Verdrag dient in te dienen, zal op deze aanbeveling van het mensenrechtencomité nader worden ingegaan.
Deelt u de mening van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie, die in aanbeveling 21, alinea 8, aangeeft het zeer zorgwekkend te vinden dat incidenten van racistische en xenofobe aard met name teweeggebracht door extremistische politieke partijen ongunstig kunnen zijn voor het politieke dialoog rondom rassendiscriminatie? Indien nee, waarom niet?3
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Vrijheid en openheid van de samenleving maken deze pluriformiteit mogelijk.
De Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van breed gedeelde uitgangspunten.
Debat over maatschappelijke vraagstukken is van cruciaal belang in een democratische rechtsstaat. Ook wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op de uitoefening van grondwettelijke vrijheden. Het spreekt voor zich dat er tegen uitlatingen, die onverenigbaar zijn met wettelijke bepalingen en juridische kaders die nationaal en internationaal zijn geschapen in het kader van de vrijwaring van discriminatie, wordt opgetreden.
Intimidatie van politieke kandidaten wordt niet toegestaan en openbare discussies over politieke standpunten vinden in een democratische rechtsstaat vanzelfsprekend plaats. In het publieke debat hebben politici daarvoor veel ruimte. De ruimte die politici hebben is bij discussie en debat in het parlement nog groter. De grenzen van de ruimte worden uiteindelijk door de rechter bepaald.
Aantekening:
Overigens is de geciteerde passage bij vraag 7 niet terug te vinden in document CERD /C/NLD/CO/17-18 dd 25 maart 2010.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering gehoor aan de door het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie in alinea 4 geplaatste aanbeveling waarbij de Nederlandse regering wordt verzocht om in haar migratiebeleid de geschikte balans te vinden tussen verantwoordelijkheid van de Staat onder de Conventie en de verantwoordelijkheid van immigrantengemeenschappen in Nederland?
Waarschijnlijk wordt in de vraag het integratiebeleid bedoeld in plaats van het migratiebeleid, omdat CERD-aanbeveling 4 verwijst naar het integratiebeleid.
De regering heeft op 28 juni 2011 in een brief aan de Tweede Kamer haar visie op het integratiebeleid aangeboden; zie Tweede Kamer 32 824, nr. 1. Daarin wordt de balans beschreven tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de migrant met het oog op een zo voorspoedig mogelijk verloop van het integratieproces.
Voorts heeft de regering op 15 juli 2011 in een brief aan de Tweede Kamer de aanscherping van maatregelen in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie uiteengezet; zie Tweede Kamer 30 950, nr. 34.
Kunt u toelichten of de zinssnede : «it goes without saying that action against utterances incompatible with provisions of law or with legal frameworks created at national and international level with a view to eliminating discrimination» volgens u ook voor Nederlandse politici moet gelden? Indien nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse regering haar zesde periodieke rapport over het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing al ingediend? Klopt het dat dit rapport op 30 juli jl. ingediend had moeten worden? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer toe te zenden?
Dit rapport had op 15 juli jl. moeten worden ingediend. De regering heeft er naar gestreefd het rapport tijdig in te dienen maar dit is door het uitvoerige afstemmingsproces, waarbij verschillende departementen en alle vier de landen van het Koninkrijk zijn betrokken, helaas niet gelukt. Het ministerie heeft op dit moment bijna alle bijdragen voor het rapport ontvangen. Ook in dit geval is het anti-foltercomité van de VN op de hoogte gesteld van de voortgang van de Nederlandse rapportage. Ik ben bereid dit rapport na indiening aan de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer toe te zenden.
Deelt u de mening dat rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen altijd ter kennisgeving aan de Kamer voorgelegd moeten worden? Indien ja, gaat u dit uitvoeren? Indien nee, waarom niet?
Rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen zullen in de toekomst zo spoedig mogelijk na indiening bij de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer worden gestuurd.
De te smalle brug over de IJssel tussen Arnhem en Westervoort |
|
|
|
|
Kent u de berichten over de nieuwe IJsselbrug, die te smal is voor twee passerende bussen en/of tractoren?1
Ja. Het betreft echter de renovatie van de IJsselbrug tussen Arnhem en Westervoort. Het probleem doet zich overigens niet voor bij voertuigen die voldoen aan de normale maximumbreedte. Het specifieke probleem doet zich voor bij landbouwvoertuigen, die breder zijn. Hoewel de rijbaan niet noemenswaardig smaller is geworden kunnen deze voertuigen in tegenstelling tot vroeger niet meer overhangen boven de inspectiepaden.
Hoe is het mogelijk dat u geen rekening heeft gehouden met alle gebruikers van dit brugdeel?
In het voortraject is door de wegbeheerders de gemeenten Arnhem en Westervoort en de eigenaar van de brug Rijkswaterstaat breed en meermalen gecommuniceerd met zowel gebruikers als omwonenden van de brug. Voor de ontstane situatie zal nu ook in overleg met betrokkenen een oplossing worden gezocht. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u het rijdeel versmald door de inspectiestrook met hoge betonnen randen af te scheiden?
Het rijdeel is niet noemenswaardig smaller. Uit het oogpunt van veiligheid is de weg nu wel gescheiden van het inspectiepad door metalen barriers. Het inspectiepad is namelijk niet draagkrachtig voor voertuigen. Er moet daarom voorkomen worden dat over de inspectiepaden wordt gereden. Ook het hekwerk langs de brug is niet draagkrachtig genoeg om voertuigen te weren (om te voorkomen dat ze van de brug vallen). In 2006 is een kiepwagen door het inspectiepad gezakt. Dit maakt duidelijk dat veiligheidsmaatregelen nodig zijn.
Waarom wordt dit niet per direct ongedaan gemaakt door het wegnemen van de betonnen randen, zodat deze inspectiestroken incidenteel als uitwijkmogelijkheid gebruikt kunnen worden door brede voertuigen, zoals dat ook in het verleden gebeurde?
Ik vind het wenselijk dat op korte termijn een oplossing wordt gevonden voor de ontstane problematiek. Om veiligheidsredenen is het echter niet wenselijk dat de barriers worden weggenomen. Op dit moment wordt daarom onderzoek gedaan of ze vervangen kunnen worden door andere barriers, die ook aan de veiligheidseisen voldoen maar niet tot genoemde problemen leiden. Hierover zijn de betrokken gemeenten en RWS met de LTO en de loonwerkbedrijven in overleg. In afwachting van een structurele oplossing zijn maatregelen genomen om de ontstane problemen te beperken.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik heb getracht uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Mens-op-mens besmettingen met MRSA |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Varkens-MRSA besmet Denen buiten varkenshouderij om»?1
Ja.
Zijn er in Nederland ook besmettingen vastgesteld van het type CC398?
Ja.
Zijn er in Nederland mens op-mens-besmettingen vastgesteld van MRSA/ESBL? Zo ja, waren deze MRSA/ESBL varianten veegerelateerd of gerelateerd aan het humane gebruik van antibiotica?
Ja. Er is mens-op-mens transmissie vastgesteld van zowel MRSA varianten als van ESBL-producerende bacteriën.
Uit onderzoek is gebleken dat er bij vee-gerelateerde MRSA vrijwel altijd sprake is van overdracht van dier naar mens. In enkele gevallen heeft er wel overdracht van vee-gerelateerde MRSA plaatsgevonden van mens op mens. Voor de niet-veegerelateerde MRSA geldt dat er gemakkelijk overdracht plaatsvindt tussen mensen.
Uit onderzoek blijkt dat de meeste ESBL-typen die bij mensen zijn gevonden niet afkomstig zijn van dieren. Dit betreft hier dus een niet-veegerelateerde versie. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar de overdracht van vee-gerelateerde ESBL-producerende bacteriën van mens op mens.
Deelt u de mening van het SSI dat sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u voornemens preventieve maatregelen te nemen? Waaruit zullen die bestaan?
Ik deel de mening van het Statens Serum Instituut dat de overdracht van resistente bacteriën tussen dieren en mensen en tussen mensen onderling zorgwekkend is.
Zowel in de humane gezondheidszorg als in de veterinaire sector worden maatregelen getroffen om terughoudend om te gaan met het gebruik van antibiotica. Ook worden er maatregelen getroffen om de verspreiding van (resistente) infecties tegen te gaan.
In de humane gezondheidszorg stellen de professionals hiertoe richtlijnen op. Deze richtlijnen voor goed antibioticagebruik en voor infectiepreventie worden door de beroepsgroepen gehanteerd. De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als de professionele standaard en houdt toezicht op de naleving van deze richtlijnen.
De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september 2011 geïnformeerd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104) over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het Gezondheidsraadadvies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» d.d. 31 augustus 2011. Later dit najaar zullen de Staatssecretaris van EL&I en ik uw Kamer een brief sturen waarin wij u nader zullen informeren over diverse onderwerpen die betrekking hebben op het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij.
Bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten naar MRSA/ESBL besmettingen die gevoed worden vanuit de veehouderij en via mutaties leiden tot mens-op-mens besmettingen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Besmettingen met MRSA worden reeds sinds 1989 gemonitord door het RIVM (zie de website mrsa.rivm.nl). In samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht en de medisch microbiologen en hygiënisten in de ziekenhuizen doet het RIVM onderzoek naar de transmissie van MRSA en van bacteriën die ESBL’s produceren. Zodra in een zieken- of verpleeghuis bij twee of meer patiënten resistente bacteriën met hetzelfde DNA-type worden aangetroffen, worden gerichte hygiënische maatregelen genomen om verdere verspreiding tegen te gaan. Het aantal besmettingen met ESBL-producenten wordt momenteel gemonitord via het ISIS systeem, waarin het RIVM met de medisch microbiologische laboratoria samenwerkt. Daarnaast doet het RIVM momenteel een onderzoek naar ESBL-dragerschap bij pluimveehouders en bij mensen die wonen in regio’s met pluimveehouderijen en in controleregio’s. Zodra daartoe aanleiding is zal ik het RIVM verdergaand onderzoek laten doen.
Verandert dit bericht uw zienswijze op de vraag of identieke antibioticasoorten zowel in de veehouderij als in de humane gezondheidszorg mogen worden toegepast? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar recente advies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» geadviseerd om voor de humane gezondheidszorg essentiële antibiotica te reserveren voor humaan gebruik. Ik heb u op 22 september jl. geïnformeerd hoe het kabinet dit advies van de Gezondheidsraad overneemt.
Het bericht 'KHRC wants inquiry reports implemented' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «KHRC wants inquiry reports implemented»?1 2
Ja.
Klopt het dat via allerlei constructies, zoals o.a. is gemeld in het Kroll rapport inzake het Anglo-leasing schandaal, miljoenen euro's zijn verdwenen uit Kenia?3
Het Kroll rapport concludeert dat er grote sommen geld uit Kenia zijn verdwenen. Het onderzoek dat door de Rijksrecherche is verricht, heeft dit niet kunnen vaststellen (zie hierover verder het antwoord op vraag 3).
Zoals bekend heeft Nederland in 2006 besloten vanwege corruptie in Kenia geen ontwikkelingssteun via de overheid meer te geven. Voorts zet Nederland in op de verbetering van goed bestuur. Zo is bijgedragen aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet die in 2010 is aangenomen. Deze introduceert een veelheid aan maatregelen die corruptie en nepotisme moeten tegengaan. Nederland steunt maatschappelijke organisaties in Kenia om goede naleving van de grondwet te bevorderen. Ook op overige onderdelen van het Nederlands ontwikkelingsprogramma in Kenia wordt gewerkt aan corruptiebestrijding, bijvoorbeeld op het gebied van water en milieu.
Is het waar dat een deel van dat geld terecht is gekomen bij bedrijven in Nederland of andere EU-lidstaten, waaronder België, het Verenigd Koninkrijk en Italië?
Naar aanleiding van een verzoek van de Keniaanse anti-corruptiecommissie heeft de Rijksrecherche een voorbereidend onderzoek gestart. Dit heeft in 2007 geleid tot een rechtshulpverzoek aan Kenia waarin werd verzocht om nadere informatie. Ondanks meerdere rappels om te worden geïnformeerd over de stand van zaken, is van de Keniaanse autoriteiten tot op heden niets over de voortgang vernomen. Een verzoek van de toenmalige Minister van Justitie, gedaan tijdens een bezoek aan Kenia, om aandacht voor het rechtshulpverzoek heeft evenmin tot een reactie geleid. Het onderzoek heeft hierdoor tot op heden niet tot conclusies geleid over de in uw vraag bedoelde gelden.
Klopt het dat vier jaar na het uitlekken van het Kroll rapport in EU-landen die genoemd worden in het rapport, nog steeds geen onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's?
Voor zover ons bekend zijn in het VK, Finland, Zwitserland en de VS en Kenia zelf onderzoeken gaande. Vanwege het operationele karakter van de nog lopende onderzoeken wordt hierover geen inhoudelijke informatie verstrekt.
Zijn er landen die in het Kroll rapport worden genoemd waar wel onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's? Zo ja, in welke landen is dat het geval? Zo neen, waarom niet?
Samen met Europese landen zal Nederland nauwlettend de voortgang blijven volgen van de onderzoeken die in andere landen worden gedaan.
Kunt u bij de eerstvolgende ontmoeting met uw Europese collega's aandacht hiervoor vragen en bepleiten dat onderzoek moet plaatsvinden en deze middelen terug moeten worden betaald? Zo neen, waarom niet?
De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat hulpverleners in Moerdijk onvoldoende beschermd waren |
|
André Elissen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpverleners Moerdijk onvoldoende beschermd»?1
Ja.
Vindt u dat de gemeente Moerdijk en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende waren voorbereid op de brand? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Nee, uit het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid blijkt dat de gemeente Moerdijk en de Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant onvoldoende waren voorbereid op deze brand. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de risico’s in de gemeente Moerdijk onvoldoende gekoppeld waren aan de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg. Het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft direct na de brand maatregelen genomen. Zo is bijvoorbeeld de beschikbaarheid en paraatheid van brandweermensen inzetbaar voor het industrieterrein Moerdijk uitgebreid en zijn er afspraken gemaakt voor noodzakelijk advies en bijstand met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Verder zijn het regionale risicoprofiel en het beleidsplan voor de veiligheidsregio vastgesteld. Door diverse acties van de veiligheidsregio zijn de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg nu direct gekoppeld aan de mate van risico’s.
Vindt u dat alle gemeenten en veiligheidsregio’s in Nederland voorbereid zouden moeten zijn op een ramp zoals in Moerdijk is gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten op welke termijn en hoe u dit gaat organiseren?
Nee, ik vind dat alleen de gemeenten en veiligheidsregio’s die zich geconfronteerd zien met het risico van grootschalige ongevallen met gevaarlijke stoffen hier ook op voorbereid moeten zijn. Naar aanleiding van het incident in Moerdijk is de Inspectie OOV een breder onderzoek gestart. Hierin wordt onderzocht op welke plekken in Nederland het risico van een soortgelijk grootschalig incident aanwezig is en in welke mate de veiligheidsregio’s op deze risico’s zijn voorbereid. Hierbij zal onder andere aan de orde komen hoe de verantwoordelijke besturen omgaan met de mogelijkheid om bedrijven op basis van artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. De rapportage hierover zal in het najaar van 2011 verschijnen.
Bent u bereid om landelijk expertise beschikbaar te stellen voor grote en/of zeldzame rampen?
Ik ben van mening dat de expertise om rampen als deze te bestrijden, ook op een specifiek terrein als gevaarlijke stoffen, reeds aanwezig is bij diverse veiligheidsregio’s. Het is van belang dat alle veiligheidsregio’s weten waar specifieke expertise te halen is en hier met elkaar afspraken over hebben. Samen met het Veiligheidsberaad ben ik de voorbereidingen gestart om deze bovenregionale samenwerking te bevorderen op de terreinen waar specialistische kennis en kunde nodig zijn. Veiligheidsregio’s kunnen zich dan als een zgn. expertregio specialiseren op een bepaald onderwerp. Deze expertise is dan beschikbaar voor andere veiligheidsregio’s.
Deelt u de mening dat het verstandiger is om één of twee landelijke rampenbestrijdingseenheden op te richten dan om alle gemeenten en veiligheidsregio’s zich optimaal te laten voorbereiden op zeldzame en specifieke rampen (zoals bijvoorbeeld de brand in Moerdijk)?
De voorbereiding op specifieke rampen dient altijd gekoppeld te zijn aan de aanwezigheid van risico’s op dergelijke rampen. In voorgaande antwoorden gaf ik reeds aan in te zetten op de ontwikkeling van expertregio’s. Dit is mede omdat het effectiever is als veiligheidsregio’s zich specialiseren, waarna landelijk gebruik kan worden gemaakt van de specialistische kennis en materialen.
Deelt u de conclusie dat de brandweerlieden, politiemensen en ambulancemedewerkers goed hebben gehandeld maar dat het management van de betreffende diensten in het vervolg meer aandacht moet hebben voor vakinhoudelijke aspecten, zoals veilige werkwijzen, onder andere met betrekking tot gevaarlijke stoffen? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren?
Ik heb waardering voor de volledige inzet van hulpverleners en betrokken bestuurders in de veiligheidsregio’s die onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben gedaan. Ik vind het belangrijk dat de hulpverleners dit werk ook veilig kunnen doen. Dat is de verantwoordelijkheid van de korpsen en ambulancediensten (de werkgevers). De Arbeidsinspectie heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat hier tijdens de brand in Moerdijk onvoldoende aandacht voor is geweest. De Arbeidsinspectie heeft specifieke aandachtspunten voor ongevallen met gevaarlijke stoffen geformuleerd. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de politie zal ik deze langs het arbeidsomstandighedenbeleid van de politie leggen. Eventuele knelpunten bij dit soort specifieke situaties worden door het politieveld opgepakt. De besturen van de veiligheidsregio’s spreek ik aan op hun verantwoordelijkheid om hetzelfde te doen voor de brandweer en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Daarbij hoort het zorg dragen dat een functionaris in het COPI (Commando Plaats Incident) ook toezicht houdt op het veilig werken van alle hulpverleners op het rampterrein.
De benadeling van mensen die een particuliere studie hebben gevolgd |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris straft particuliere student»?
Ja.
Wat is uw opvatting over de door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) beschreven weeffout in de plannen voor verhoging van het collegegeld voor bepaalde groepen studenten?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat een student één graad bachelor en één graad master tegen het wettelijk collegegeld kan behalen; indien uit het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) blijkt dat een graad bachelor is verleend, is bij het volgen van een tweede bacheloropleiding het instellingscollegegeld verschuldigd. Hetzelfde geldt bij het volgen van een masteropleiding. De graadverlening aan een student die bij het particulier onderwijs of in het buitenland een bachelor-opleiding met succes heeft afgerond, wordt niet in het CRIHO geregistreerd. Een student die bij het particulier onderwijs een bachelorgraad is verleend, kan dus alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) bacheloropleiding volgen. Een student die bij een buitenlandse instelling een mastergraad heeft behaald, kan eveneens alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) masteropleiding volgen. De suggestie in het persbericht dat een student die in het particuliere onderwijs een graad heeft behaald, niet tegen wettelijk collegegeld een gelijke graad kan behalen en gestraft wordt voor zijn eerdere keuze, is daarmee onjuist.
Bij de uitwerking van het principe dat een student één bachelorgraad en één mastergraad tegen wettelijk collegegeld kan behalen, diende ook te worden geregeld welk collegegeld is verschuldigd door een student die een weten-schappelijke opleiding heeft afgerond die werd aangeboden vóór de invoering van de bachelor-master-structuur, een zogenoemde ongedeelde opleiding. De ongedeelde opleiding bestond in de huidige terminologie uit een bacheloropleiding gevolgd door een masteropleiding. Om recht te doen aan deze situatie, is met de Wet verhoging collegegeld langstudeerders geregeld dat een student die een ongedeelde opleiding heeft afgerond een graad master én bachelor is verleend.
Dit heeft echter tot het onbedoelde effect geleid, dat dit ook geldt voor studenten die in Nederland een bekostigde masteropleiding hebben afgerond, maar hieraan voorafgaand een particuliere bacheloropleiding of een bacheloropleiding in het buitenland hebben gevolgd. Deze studenten kunnen – anders dan gelet op het aangehaalde principe te verwachten zou zijn – niet alsnog een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld volgen. Ook op deze situatie wijst de ISO in het persbericht. Ik zal dit corrigeren en bevorderen dat de regelgeving op zodanige wijze wordt aangepast dat studenten die volgens het CRIHO een bekostigde masteropleiding hebben gevolgd en deze met succes hebben afgerond, en nog geen graad bij een bekostigde bacheloropleiding hebben behaald, per 1 september 2011 ofwel met terugwerkende kracht alsnog bij een bekostigde universiteit of hogeschool een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld kunnen volgen. Ik zal tevens bevorderen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat de instellingen vanwege de inschrijving en graadverlening van deze studenten een rijksbijdrage ontvangen.
Deelt u de mening dat mensen die tot dusver geen gesubsidieerd collegegeldtarief betaalden, of alleen een publiek gefinancierde masteropleiding volgden, niet aangeslagen mogen worden voor het instellingscollegegeld als zij na de particuliere opleiding een publiek gefinancierde (bachelor-)opleiding gaan volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn kan de Kamer een correctie van deze «straf» voor (voormalige) particuliere studenten tegemoet zien?
Zie het antwoord op vraag 2.