De invloed van leefstijlinterventies op het terugdringen van babysterfte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het hoge aantal verwijzingen naar een gynaecoloog van Antilliaanse vrouwen in de deelgemeente Feijenoord?1
Ja, ik ben op de hoogte van de door u aangehaalde krantenartikelen.
Denkt u dat achtergebleven kennis over risico’s tijdens de zwangerschap onder Antilliaanse vrouwen een rol speelt bij het grotere aantal complicaties rond zwangerschap en geboorte?
Er zijn tal van factoren die kunnen leiden tot complicaties tijdens de zwangerschap en geboorte. Een daarvan is het gebrek aan kennis over de voorwaarden voor een gezonde zwangerschap. Daarom vind ik het belangrijk dat voor alle mensen met een kinderwens eensluidende en betrouwbare informatie beschikbaar komt.
Groepen in achterstandssituaties, maar ook anderen weten vaak niet welke risico’s een rol spelen. De boodschap en de wijze waarop de informatie aangeboden wordt, moet in elk geval aansluiten bij de wijze waarop mensen met een kinderwens geïnformeerd willen worden en aangeboden worden in de lokale en culturele context van verschillende groepen burgers.
Mijn inzet richt zich op het landelijk ondersteunen van afstemming en samenwerking van alle partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn binnen de inhoudelijke kaders die het College Perinatale Zorg (zie vraag 10 zal gaan ontwikkelen. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in concrete basisinformatie die breed gebruikt kan worden door bijvoorbeeld gemeenten en beroepsgroepen binnen en buiten de verloskundige zorg. Deze bouwstenen zijn ook gebruikt voor een basisfolder en voor het actualiseren van kiesbeter.nl. Dit jaar heb ik een vervolgopdracht gegeven om deze bouwstenen nog beter toegankelijk te maken voor mensen uit risicogroepen. Verder wordt dit jaar een toolkit kinderwens gemaakt met diverse kant- en klare producten op deelonderwerpen die professionals kunnen gebruiken. Hierbij wordt specifiek aandacht gegeven aan producten die zich lenen voor voorlichting aan het bereiken van mensen in achterstandssituaties.
In het kader van het ZonMw programma «zwangerschap en geboorte» zal in zowel grote steden als andere specifieke gebieden het kinderwensconsult worden onderzocht met name als het gaat om risicogroepen. Daarnaast gaat het Erasmus MC zorgexperimenten uitvoeren met de aanpak van babysterfte in zes Nederlandse gemeenten. Een van de zorgexperimenten betreft het experimenteren met programmatische preconceptiezorg aan risicogroepen via nieuwe methoden en instrumenten die in het Rotterdamse programma Klaar voor een Kindontwikkeld zijn.
In welke mate denkt u dat het onvoldoende op de hoogte zijn van de risico’s tijdens zwangerschap bijdraagt aan de hoge babysterfte in Nederland? In welke mate denkt u dat de babysterfte zou kunnen worden verminderd door er voor te zorgen dat vrouwen beter op de hoogte zijn van de invloed van leefstijl op een gezonde zwangerschap en bevalling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van het belang van het slikken van foliumzuur vóór de zwangerschap? Bent u bereid opnieuw een landelijke voorlichtingscampagne over het belang van foliumzuur te starten? Zo nee, waarom niet?
Neen, ik ben niet van plan om een landelijke campagne te starten gericht op het slikken van foliumzuur. De inname van foliumzuur staat niet op zichzelf maar dient deel uit te maken van een brede leefstijloriëntatie gericht op een gezonde zwangerschap en geboorte. Veel meer kies ik ervoor om voorlichting over foliumzuur op te nemen in de brede context van voorlichting over gezond zwanger worden, en dan specifiek gericht op risicogroepen. Zie eveneens het antwoord op de vragen 2 en 3.
Erkent u het succes van het Aanvalsplan Perinatale Sterfte dat in Rotterdam is gestart? Vindt u het verantwoord, gezien het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van risico’s tijdens zwangerschap, te wachten met actieve voorlichting in de rest van Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze gaat u dit vormgeven?
Ik vind het Aanvalsplan Perinatale Sterfte (Klaar voor een Kind) inderdaad een goed voorbeeld van een gedegen aanpak om de babysterfte terug te dringen. Dat is voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf ook aanleiding geweest om de Rotterdamse aanpak breder in het land te implementeren. Dat zal geschieden via een pilot binnen een zestal gemeenten met een gevarieerde mix qua bevolkingssamenstelling en onderliggende problematiek. Binnen deze pilot zal specifiek aandacht worden besteed aan een effectieve aanpak van voorlichting via een kinderwensconsult. Dit laatste onderzoek wordt aangestuurd vanuit ZonMw. Ik vind dit onderzoek noodzakelijk omdat ik precies wil weten op welke manier en onder welke voorwaarden risicogroepen het best kunnen worden benaderd. Hier valt immers de meeste winst te behalen. De pilot start dit jaar en zal in 2013 eindigen. Dat betekent geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen voorlichting over een gezonde zwangerschap kunnen ontvangen. Zoals bij het antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven, is voldoende basisinformatie ontwikkeld of verkeert in ontwikkeling. Voorts geldt dat elke vrouw met een kinderwens nu al op grond van de Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een kinderwensconsult door de huisarts.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is, gezien de urgentie die algemeen wordt gevoeld ten aanzien van het terugdringen van babysterfte in Nederland, twee jaar te wachten op pilots in zes proefgemeenten ten aanzien van zorgexperimenten, zoals kinderwensconsult, risicoscreening en voorlichting, omdat algemeen bekend is dat leefstijlinterventies daadwerkelijk van invloed zijn op het verminderen van babysterfte?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5 betekent de proefneming met verloskundige zorg geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen toegang hebben tot informatie en voorlichting over een gezonde zwangerschap. Voorts ben ik van mening dat niet alle vrouwen met een kinderwens in Nederland van overheidswege actief informatie behoeven te worden aangereikt. Veel vrouwen maken een bewuste en weloverwogen keuze om zwanger te willen worden en gaan gericht op zoek naar informatie over een passende leefstijl. Dat geldt niet voor de risicogroepen waarop de aangehaalde krantenartikelen doelen. Echter voor deze groepen heb ik niet de verwachting dat alleen het aanreiken van informatie voldoende is, via een kinderwensconsult of welke vorm dan ook. Het gaat primair om een mentaliteitsverandering, of zoals de geïnterviewde mevrouw Saadia Daouari zegt «Opvoeding is en blijft het belangrijkst». Om deze mentaliteitsverandering te bevorderen, heb ik inzicht, kennis en ervaring nodig inzake geschikte interventies. Vandaar dat ik aan ZonMw opdracht heb verleend voor een deelonderzoek naar kinderwensvoorlichting binnen de pilot, welke ik in het antwoord bij vraag 5 heb beschreven. Op grond van deze bevindingen kunnen specifieke en concrete maatregelen worden genomen om tot op heden slecht ontvankelijke doelgroepen te bereiken. Verder verwijs ik ook naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze wordt de voorlichting over gezond zwanger worden aan groepen in achterstandssituaties precies verbeterd? Welke concrete maatregelen worden daarvoor gebruikt? Kan per bevolkingsgroep precies worden aangegeven welke knelpunten zich voordoen in het benaderen van deze groepen en op welke wijze er wél voor wordt gezorgd dat deze specifieke groepen worden bereikt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op de hoogte van het onderzoek naar de geringe mate waarin verloskundigen zwangeren wijzen op de invloed van alcohol op de zwangerschap?2 Wat is uw mening hierover?
Ik vind het van belang dat verloskundigen voldoende toegerust zijn om adequaat over alcoholgebruik te kunnen adviseren. Daarom is een interventiekaart ontwikkeld met behulp waarvan de verloskundige advies op maat kan geven. Op dit moment loopt er een pilot met deze kaart bij achttien verloskundepraktijken. Zodra de resultaten van deze pilot bekend zijn, zal worden bezien of de interventiekaart komend najaar kan worden aangeboden aan alle verloskundepraktijken.
Bent u het eens met de onderzoeker dat verloskundigen getraind dienen te worden om alcoholgebruik aan de orde te stellen? Deelt u de mening dat zo snel mogelijk gezorgd moet worden dat vrouwen op de hoogte zijn van het feit dat alcoholgebruik in de zwangerschap groeiachterstand en hersenbeschadiging tot gevolg kunnen hebben? Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan precies worden aangegeven wat de stand van zaken is rond het College Perinatale Zorg (CPZ); wie zitten in dit college, welk werkplan en tijdspad hanteert het CPZ, op welke wijze wordt het gevoel van urgentie dat duidelijk naar voren kwam uit het rapport van de Stuurgroep Zwangerschap en geboorte nu zo snel mogelijk vertaald naar concreet beleid?
Op donderdag 16 juni 2011 is het College Perinatale Zorg officieel gestart. Het College bestaat uit alle voor de verloskundige zorg relevante beroepsverenigingen, brancheorganisaties, zorgverzekeraars en consumentenorganisaties. Het bestuur wordt gevormd uit een onafhankelijk voorzitter en leden die zijn voorgedragen vanuit de voornoemde organisaties. Het College is zich bewust van de urgentie om snel met concrete producten en maatregelen te komen. Daartoe gaat zij na de zomer aan de slag in een zevental commissies, waarin de volgende beleidsonderwerpen aan bod komen:
Het bericht dat kleinverbruikers teveel betalen voor de meterhuur |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat huishoudens jaarlijks 180 miljoen euro te veel betalen voor de huur van stroom- en gasmeters? Onderschrijft u de conclusies van energiebedrijf Greenchoice? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik onderschrijf de conclusies van energiebedrijf Greenchoice niet. Het meettarief heeft naast de aanschaf van de meter ook betrekking op ondermeer de installatie en het onderhoud ervan en processen omtrent het registeren, verzamelen en verspreiden van meetgegevens. Daarnaast heb ik middels de regeling meettarieven elektriciteit en gas van 16 november 2010 geregeld dat de NMa de kosten van het meetdomein monitort en eventuele verschillen tussen deze kosten en het meettarief van de netbeheerder betrekt bij de vaststelling van het maximum meettarief van de netbeheerder ten tijde van de grootschalige uitrol van de slimme meter. Deze regeling zorgt ervoor dat de consument niet meer dan de kosten voor het meten en een redelijk rendement voor de netbeheerder hoeft te betalen. Op 19 november 2010 heb ik u geïnformeerd over deze regeling (Kamerstuk 32 374 nr. 11). Voor gas zullen de bepalingen in deze regeling in werking treden per 1 januari 2012, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de bijbehorende artikelen van de aangenomen wet verbetering kleinverbruikermarkt en bijbehorende novelle.
Wat is er destijds met de netbeheerders afgesproken inzake de huurprijs van de huidige meters met betrekking tot de invoering van de slimme meter?
De NMa stelt sinds 2008 het meettarief elektriciteit jaarlijks vast op het niveau van het tarief van 2005 met enkel een inflatiecorrectie. Dit is destijds vastgelegd tegen de achtergrond van een spoedig verwachte uitrol van de slimme meter. Nadien is gebleken dat de behandeling van het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende uitrol van de slimme meter langer duurde; als reactie daarop heb ik de regeling meettarieven van november 2010 vastgesteld.
Kortweg werkt deze regeling meettarieven als volgt: de komende jaren blijft het meettarief gehandhaafd conform «2005 gecorrigeerd voor inflatie». Ook voor gas zal per 1 januari 2012 bij inwerkingtreding van de relevante novelle artikelen (Staatsblad jaar 2011, nr. 131) het meettarief op het niveau van 2005 worden vastgesteld. De NMa monitort eventuele verschillen tussen kosten en opbrengsten ten aanzien van het meetdomein. In de volgende fase van de regeling brengt de NMa deze verschillen in mindering op de dan actuele kosten van de netbeheerders. De dan actuele kosten zijn hoger dan de kosten voor het meten nu, door de investeringen ten behoeve van de uitrol van de slimme meter. Per saldo is sprake van een balans en wordt tegelijkertijd een zo stabiel mogelijk meettarief gehandhaafd.
Het moment waarop het «sparen» omslaat naar «interen» hangt samen met de uitrol van de slimme meter. Dit hangt af van de kosten voor het meten nu, het tempo van de uitrol van de slimme meter en de kosten die daaruit voortkomen. De monitoring van de NMa per 2011 zal hier meer inzicht in verschaffen. De NMa is tevens op dit moment bezig met de vaststelling van de gestandaardiseerde activawaarde van de gas- en elektriciteitsmeters. De regeling verzekert dat per saldo er over de looptijd van de regeling geen meeropbrengsten achterblijven bij de netbeheerder en daarmee huishoudens de werkelijke prijs van de kosten voor de meter en het meten betalen. Het beoogde tariefsysteem na beëindiging van de regeling is om de kosten voor het meetdomein onderdeel te laten uitmaken van het netwerktarief met bijhorend systeem van maatstafconcurrentie. Vanwege de sterk volatiele kosten tijdens de uitrol van de slimme meter is het echter niet mogelijk en wenselijk deze systematiek op dit moment in te voeren.
Hoe lang mogen netbeheerders nog te veel huur vragen voor de oude meters alvorens zij over voldoende middelen beschikken om de slimme meter te implementeren? Vanaf wanneer verwacht u dat huishoudens weer de werkelijke prijs gaan betalen voor de meterhuur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de opbrengst uit de te veel betaalde meterhuur gereserveerd en geoormerkt voor de implementatie van de slimme meter? Mogen netbeheerders de te veel ontvangen huurpenningen ook voor andere doeleinden aanwenden?
De NMa monitort en registreert de eventuele meeropbrengsten en brengt deze in een later stadium in mindering op de dan actuele kosten. De netbeheerder kan voor deze in mindering gebrachte meeropbrengsten dus niet claimen dat het meettarief ontoereikend zou zijn.
Het is niet zo dat de netbeheerders de eventuele meeropbrengsten specifiek moeten aanhouden op hun balans als voorziening voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder kan de middelen op dit moment voor andere zaken inzetten, maar zal op termijn de som van de meeropbrengsten moeten aanwenden voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder is in het licht van zijn wettelijke taak zelf verantwoordelijk hiermee rekening te houden. Het is daarom van belang dat de netbeheerder prudent omgaat met de eventuele meeropbrengsten.
Een gemartelde dichteres in Bahrein die een jaar celstraf krijgt |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een militaire rechtbank in Bahrein een vrouw een jaar gevangenisstraf heeft gegeven omdat zij in februari een protestgedicht heeft voorgelezen?1
Ja.
Indien ja, bent u bereid om de oproep van Amnesty International te ondersteunen, die de onmiddellijke vrijlating van de vrouw eist? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Ambassadeur in Koeweit heeft op 12 juli tijdens zijn bezoek aan de Vice-Minister voor Buitenlandse Zaken Abdullah Abdullateef Abdullah in Bahrein de veroordeling van mevrouw Ayat al-Qarmazi aan de orde gesteld. Op 13 juli is zij vroegtijdig vrijgelaten en onder huisarrest geplaatst.
Bent u tevens bereid u in EU-verband in te spannen voor een duidelijke veroordeling van deze arrestatie, alsmede u in te spannen voor een veroordeling van de circa 500 overige arrestaties die in Bahrein hebben plaatsgevonden naar aanleiding van protestacties op 11 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
De regering werkt zo veel mogelijk in EU-verband samen om de zorgen aan de regering van Bahrein over te brengen en op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het hervatten van een politieke dialoog. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Naast actie in EU verband, pleit Nederland ook voor een actieve rol van de EU t.a.v. Bahrein in de VN-Mensenrechtenraad. Nederland heeft goed kennis genomen van de toezegging van de Bahreini autoriteiten tijdens de 17e zitting van de Raad om medewerking te geven aan een bezoek van de staf van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten.
Bent u tevens bereid in EU-verband een pleidooi voor sancties tegen Bahrein te houden indien de mensenrechtensituatie niet verbetert? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft voor verschillende landen in het Midden-Oosten sancties ingesteld. Momenteel gelden die voor Libië, Syrië en Iran. Het is een uiterste maatregel die slechts wordt toegepast als alle andere diplomatieke instrumenten om invloed uit te kunnen oefenen in een ernstige (mensenrechten) situatie geen effect blijken te hebben en als de overtuiging bestaat dat het instellen van de sancties ook een positief effect zal hebben.
Een belangrijke doelstelling van de EU is het hervatten van de dialoog tussen alle betrokkenen in Bahrein. Er zijn enkele positieve ontwikkelingen gaande die door het instellen van sancties teniet kunnen worden gedaan. Op 1 juni jl. is de staat van beleg opgeheven en een eerste demonstratie heeft weer kunnen plaatsvinden. De regering van Bahrein heeft een internationale onderzoekscommissie ingesteld naar de mensenrechtenschendingen en een nationale dialoog gestart.
Ondeugdelijke kostenramingen WK 2018 en verkeerd informeren van de Kamer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kostenramingen WK 2018 ondeugdelijk»?1
Ik onderschrijf deze berichtgeving niet. Ik verwijs u daartoe naar de onderstaande antwoorden op uw vragen.
Waarom is de Kamer altijd voorgehouden dat de organisatie van het wereldkampioenschap (WK) maximaal zal leiden tot een fiscale derving van 300 miljoen euro terwijl dit 900 miljoen euro blijkt te zijn?
In de vroege voorbereidingsfase van de besluitvorming over de kandidaatstelling voor het WK voetbal 2018/2022 (februari/maart 2010), toen er nog weinig parameters waren om een enigszins betrouwbare raming te maken van de kosten van de fiscale garanties die door de FIFA werden gevraagd, is in een mailwisseling tussen ambtenaren van het ministerie van Financiën en VWS voor de mogelijke kosten van de fiscale garantie een bandbreedte genoemd van tussen de € 300 en € 900 miljoen. In de aanloop naar de besluitvorming door het kabinet over de definitieve kandidaatstelling (in de MR van 16 april 2010) is door ambtenaren van het ministerie van Financiën, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, een nadere schatting gemaakt van de kosten van de aan de FIFA te verlenen fiscale garanties en dat heeft geresulteerd in een raming van maximaal € 300 miljoen waarover mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer in zijn brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 371, nr. 3) heeft geïnformeerd.
De stelling dat er nooit inzicht zou hebben bestaan in de kosten onderschrijf ik dan ook niet. Die kostenraming was weliswaar omgeven met onzekerheden, maar dat is ook begrijpelijk voor een raming van de kosten van zo’n groot evenement als een WK voetbal, dat bovendien zo ver in de tijd plaatsvindt.
Wat is uw reactie op het bericht «Kabinet had geen idee wat WK-organisatie zou gaan kosten»?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er aan de Kamer is meegedeeld dat de inzet van politie en ME 200 miljoen euro zou gaan kosten? Klopt het dat ambtenaren uitgingen van het dubbele tot zelfs het drievoudige van dit bedrag? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer meegedeeld?
Het bedrag van € 200 miljoen betreft alleende kosten voor Nederland. De schatting van € 400 tot € 600 miljoen is afkomstig uit het SEO rapport
(Hfdst. 3.3.5) en heeft betrekking op een schatting voorNederland en België samen. Nederlandse en Belgische experts hebben op basis van EURO2000 deze gezamenlijke schatting gemaakt. De ondergrens van € 400 miljoen gedeeld door 2 is dus de € 200 miljoen voor Nederland. Dit bedrag is gecommuniceerd aan de Kamer, waarbij is aangetekend dat ook hierin onzekerheidsmarges zitten.
Waarom is er consequent een te rooskleurig beeld voorgehouden aan de Kamer over de kosten van het organiseren van het WK?
Er is consequent aan de Kamer meegedeeld over welke inzichten het kabinet beschikte onder vermelding van de onzekerheden die nu eenmaal inherent zijn aan schattingen van de kosten van een activiteit die zo ver in de toekomst ligt.
Is het waar dat uw ministerie aan RTL Nieuws heeft gemeld dat de Kamer de mislukte poging om het WK naar Nederland en België te halen dit najaar gaat evalueren? Betekent dit dat uw toezegging om het rapport, waarin de gang van zaken rond de WK-kandidatuur wordt geëvalueerd, dit voorjaar naar de Kamer te sturen niet wordt waargemaakt? Zo ja, wat is de oorzaak van deze vertraging en waarom is Kamer niet op de hoogte gebracht?
Tijdens het AO op 8 december 2010 heb ik u een evaluatie toegezegd. Daarbij is de door u genoemde termijn niet aan de orde geweest en is van vertraging geen sprake. De eigen evaluatie die het Holland Belgium Bid opstelt en op korte termijn zal publiceren zal nu meegenomen kunnen worden in de eindrapportage, die u in september aanstaande tegemoet kunt zien. Op dit moment verkeert de aanbesteding van de u toegezegde evaluatie in de eindfase en zal vóór 1 juli de opdracht verleend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over sport op 30 juni 2011?
Bij deze.
De juridische procedure van asbestslachtoffers |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling)? Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
In 2010 werden 347 TAS-tegemoetkomingen en 102 TNS-tegemoetkomingen uitgekeerd en 59 aanvragen TAS/TNS afgewezen. In totaal zijn er in 2010 dus 508 aanvragen ingediend (uit: Jaarverslag Buitengewoon SVB, 8 april 2011).1
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat asbestslachtoffers tegelijkertijd een beroep doen op zowel de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling) als de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
Het aanvraagproces voor TAS en TNS is gecombineerd. De aanvraag kan resulteren in drie soorten beschikkingen: toekenning van een TAS-vergoeding (347 in 2010), toekenning van een TNS-vergoeding (102 in 2010) of afwijzing zowel TAS als TNS (59 in 2010) .1 In 2010 waren er 12 bezwaarzaken en 0 beroepszaken TAS/TNS.2
Kent u de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2011?1 Is volgens u de consequentie van deze uitspraak dat voortaan twee verschillende procedures moeten worden gevolgd voor enerzijds de loondienstgerelateerde asbestslachtoffers en anderzijds de niet-loondienstgerelateerde asbestslachtoffers, omdat men bij de TAS-regeling na de bezwaarfase bij de bestuursrechter terecht komt en men bij de TNS-regeling voor beroep rechtstreeks naar de Raad van State moet? Kunt u uw antwoord en het verschil in deze procedures toelichten?
De consequentie dat de beroepsinstantie verschillend is voor de TAS-regeling en de TNS-regeling vloeit voort uit de wetgeving die de basis is voor deze regelingen. Voor besluiten die hun basis vinden in de Wet milieubeheer (waaronder de TNS) is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie aangewezen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Voor besluiten die hun basis vinden in de Kaderwet SZW-subsidies (waaronder de TAS) is de Rechtbank de aangewezen beroepsinstantie.
Waarom is het nodig om voor twee identieke regelingen, die via de Sociale Verzekeringsbank lopen, twee verschillende rechtsgangen te hanteren? Deelt u mijn mening dat het efficiënter en kostenbesparend zou zijn om voor beide regelingen voor een financiële tegemoetkoming voor asbestslachtoffers zoveel mogelijk dezelfde procedure te hanteren? Zo niet, waarom niet?
De regelingen zijn niet identiek, maar complementair. Juist vanwege de belangen van de slachtoffers zijn de regelingen inhoudelijk geheel op elkaar afgestemd.
Voor situaties waarbij de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in loondienst dient de TAS-regeling van SZW.
In de TNS-regeling van I&M is uitdrukkelijk bepaald dat men alleen een tegemoetkoming kan krijgen indien men niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TAS. Het probleem van de twee verschillende rechtsgangen doet zich alleen voor indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven.
De ziekte van de aanvrager noopt ertoe dat er snel duidelijkheid komt of men in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van één van genoemde regelingen. Vandaar dat er in de praktijk tegelijkertijd voor beide regelingen een aanvraag wordt ingediend. Deze praktijk brengt mee dat na de bezwaarprocedure twee verschillende beroepsinstanties zijn aangewezen indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven. Dit is inherent aan de verschillende wettelijke grondslagen voor beide regelingen.
Ik deel de mening dat één rechtsgang voor beide regelingen efficiënter en kostenbesparender zou zijn. Het uitgangspunt van beide regelingen dat de regelingen complementair aan elkaar zijn zodat een asbestslachtoffer hooguit voor één van beide regelingen in aanmerking komt, maakt het van belang dat het indienen van een aanvraag van een tegemoetkoming voor slachtoffers zo min mogelijk belastend is. Ik zal daarom laten onderzoeken of er voorafgaand aan de indiening van de aanvraag verbeteringen mogelijk zijn waarmee de kans verkleind wordt dat er afwijzende beschikkingen worden gegeven op beide ingediende aanvragen. Indien blijkt dat deze maatregelen in de uitvoeringspraktijk het probleem van de dubbele rechtsgang niet oplossen, zal ik in overleg met de collega’s van V&J en SZW bekijken of aanpassing van de regelgeving nodig is om dit probleem op te lossen.
Hoe gaat u voorkomen dat deze verschillen in procedures voor asbestslachtoffers een aanzienlijke verzwaring van de juridische lijdensweg opleveren, nu het voor kan komen dat het slachtoffer bij afwijzing van een gecombineerde aanvraag twee verschillende juridische procedures moet doorlopen, bij twee verschillende rechters, en twee keer griffierecht moet betalen? Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de belangen van asbestslachtoffers en deze procedures te vereenvoudigen? Bent u bereid zo nodig de wet hiertoe te wijzigen?
De dubbele rechtsgang die voortvloeit uit de wetgeving die de basis is voor de beide regelingen kan inderdaad belastend zijn voor de indieners. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u eveneens bereid om de termijn voor de aanvraag te verruimen, mede met het oog op het zeer progressieve ziekteverloop van mesothelioom, zodat nabestaanden meer tijd krijgen voor verwerking en rouw en vervolgens tot enkele maanden na het overlijden van het slachtoffer alsnog een aanvraag in kunnen dienen? Zo niet, waarom niet?
De TNS-regeling is bedoeld als financiële tegemoetkoming voor de slachtoffers. Alleen het slachtoffer zelf kan derhalve een verzoek om schadevergoeding indienen. Verruiming van de indieningstermijn is om die reden niet aan de orde.
Milities in Rio de Janeiro |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling ten aanzien van de milities in Rio Janeiro sinds de beantwoording van schriftelijke vragen op 19 oktober 2009?1 Hoe beoordeelt u het rapport dat Amnesty International in dit kader heeft gepresenteerd?2
Sinds 2009 hebben de autoriteiten diverse maatregelen genomen gericht op het terugdringen van de terreur van de milities in de favelas in Rio de Janeiro en op de normalisering van het openbare leven. De ontwikkelingen gaan echter traag.
Het rapport van Amnesty geeft een goed inzicht in de jongste ontwikkelingen ten aanzien van de milities in Rio de Janeiro.
Kunt u aangeven in hoeverre de Braziliaanse overheid gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen die in de rapportage van Marceilo Freixo zijn gedaan?
Implementatie van de specifieke aanbevelingen van het rapport Freixo vordert langzaam, maar volgens de lokale overheid gestaag.
Welke stappen hebben Nederland en de EU gezet en zullen worden gezet om deze aanbevelingen te bespreken in dialoog met de Braziliaanse overheid? Tot welke resultaten heeft dat geleid?
De Nederlandse dialoog met de Braziliaanse overheid over mensenrechten loopt voornamelijk via de EU. De situatie van de mensenrechtenverdedigers in Brazilië is op 26 mei 2011 besproken met de Braziliaanse autoriteiten tijdens de tweede EU-Brazilië mensenrechtendialoog. Uit die besprekingen kwam naar voren dat de Braziliaanse overheid grote moeite blijft houden mensenrechtenverdedigers effectief te beschermen. De EU heeft aangegeven ook in de eerstvolgende dialoog met Brazilië het onderwerp van de bescherming van mensenrechtenverdedigers weer te zullen agenderen.
Hoe beoordeelt u de positie van mensenrechtenverdedigers in Brazilië? Op welke manier is uw beleid er op gericht deze mensenrechtenverdedigers te ondersteunen?
De bescherming van mensenrechtenverdedigers in Brazilië is verankerd in wetgeving en nationale programma’s, maar is in de praktijk nog niet afdoende.
In algemene zin steunt Nederland het werk van mensenrechtenverdedigers, zoals staat in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid».
In 2008 heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Brazilië gebracht en heeft in Rio de Janeiro gesprekken gevoerd over de positie van mensenrechtenverdedigers; het postennetwerk in Brazilië zet zich in voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers; tijdens het EU-HoMs-overleg wordt dit onderwerp regelmatig geagendeerd.
Het vermeende weren van vissers uit de Klaverbank door Greenpeace |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van Greenpeace met de titel «Greenpeace sluit natuurgebied op Noordzee af voor Visserij»?1
Ja.
Bent u met ons van mening dat Greenpeace de wet overtreedt door dit gebied af te sluiten voor onze vissers? Zo ja, bent u bereid om de schepen van Greenpeace hier per direct door politievaartuigen te laten wegslepen en de opvarenden als verdachten te vervolgen?
Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik aan Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Is het u bekend dat de kabeljauw minder in de Noordzee voorkomt omdat er is gestopt met het lozen van fosfaat in de Noordzee, er daardoor minder nutriënten in het water terecht zijn gekomen met als gevolg dat het voedsel voor de kabeljauw en andere soorten vele malen minder is geworden en dat de kabeljauw om die reden en door stijging van de watertemperatuur in mindere mate aanwezig is in de Noordzee?
Uit onderzoek in de Noordzee blijkt dat ondanks de afname in nutriëntconcentraties de fytoplankton biomassa juist is toegenomen2. Fytoplankton is voedsel voor roeipootkreeftjes («copepoden»), die op hun beurt weer als voedsel dienen voor kabeljauwlarven. Factoren die uiteindelijk bepalend zijn voor de overleving van kabeljauwlarven zijn temperatuur, de soortensamenstelling, geografische verspreiding en timing van roeipootkreeftjes. Onderzoekers hebben waargenomen dat als gevolg van een mis-match in de tijd tussen voorkomen van de kabeljauwlarven en hun favoriete soorten voedsel, de kabeljauwlarven zijn overgeschakeld op ander, voor de vis minderwaardig voedsel3. Hierdoor is de aanwas van jonge vis sinds de jaren 80 van de vorige eeuw achteruitgegaan.
Een andere verklarende factor voor de lage stand van de kabeljauw in de Noordzee is voor de wetenschappers van ICES het gevolg van de zeer hoge visserijdruk. Volgens ICES (2010) zou de visserij sterfte tussen 0.16 en 0.42 per jaar moeten liggen voor een lange termijn duurzame vangst (MSY). De visserijsterfte ligt hier al sinds de jaren 60 ver boven4. Deze toestand baart de staatssecretaris van EL&I grote zorgen en hij steunt de Commissie in haar ambitie om hieraan een einde te maken.
De zwarte lijst met illegale kansspelaanbieders voor banken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met de zwarte lijst van illegale kansspelaanbieders en het faciliteren van illegale spelen door Nederlandse banken? Houden de banken zich aan de afspraken? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse banken illegale kansspelen op internet blijven faciliteren?
Bij brief van 7 april 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst met aanbieders van illegale kansspelen via internet gestuurd, met het verzoek deze lijst onder haar leden te verspreiden. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Rik Janssen (SP) heb aangegeven, twijfelde de NVB echter aan de legitimiteit van de zwarte lijst. De NVB heeft de lijst dan ook niet naar haar leden doorgeleid. Nadat ambtenaren van mijn ministerie verschillende malen overleg hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de NVB en een protocol voor de werking van het zwarte lijst is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens, is deze twijfel over de legitimiteit echter weggenomen.
In maart 2011 heeft de NVB laten weten de zwarte lijst conform afspraak aan haar leden te willen sturen. Daarbij kan echter geen gebruik worden gemaakt van de vorig jaar aan de NVB gestuurde versie van de zwarte lijst, omdat de lijst inmiddels, mede door het intensieve overleg, is verouderd en niet meer in alle opzichten voldoet aan de eisen van het protocol. Dat klemt temeer nu de markt voor kansspelen via internet zeer veranderlijk is. Zo blijken diverse aanbieders die eerder op de lijst stonden hun activiteiten (in Nederland) inmiddels gestaakt te hebben, terwijl nieuwe aanbieders die hier actief zijn nog niet op de lijst staan. Ik hecht eraan bij de invoering van de zwarte lijst, mede omdat de mogelijke consequenties voor degenen die op de lijst worden geplaatst groot zijn, zeer zorgvuldig te werk te gaan. Daarom wordt op mijn departement thans een nieuwe en actuele zwarte lijst opgesteld. Ik verwacht dat deze in het najaar gereed is. Openbaarmaking van de lijst acht ik ongewenst, aangezien deze gevoelige informatie bevat. Wel ben ik desgewenst bereid de lijst te zijner tijd vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage te geven.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over het kansspelbeleid en vooral de passage over het faciliteren van illegale kansspelen op internet?1
Ja.
Wanneer precies heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) van de toenmalige minister van Justitie een zwarte lijst ontvangen met daarop de illegale aanbieders van kansspelen via internet? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze zwarte lijst alsmede de briefwisseling daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de NVB deze lijst inmiddels verspreid onder haar leden, zoals door u afgesproken met de NVB en toegezegd aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment precies?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de NVB laat weten de zwarte lijst nooit van het ministerie te hebben ontvangen?2 Is de NVB abuis of heeft u zich niet aan de afspraken gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVB heeft inmiddels bevestigd dat zij de zwarte lijst vorig jaar heeft ontvangen en heeft mij laten weten dat sprake was van een communicatiestoornis. Zoals aangegeven, is de lijst wel ontvangen maar niet verspreid onder de individuele banken.
Als het zo is dat de NVB de zwarte lijst nooit heeft ontvangen, bent u dan bereid die zwarte lijst per omgaande alsnog te verstrekken en er op aan te dringen dat de NVB die lijst eveneens per omgaande onder de Nederlandse banken verspreid zodat de handhaving van illegale kansspelen op internet geen verdere vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u van plan om de NVB en de individuele banken op te dragen dan wel te verplichten om deze zwarte lijst ook te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten? «Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Aangezien de NVB zich zoals afgesproken bereid heeft verklaard mee te werken aan het verspreiden van de zwarte lijst aan haar leden, ben ik dat vooralsnog niet van plan.
«Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Het opvragen van gegevens over derden bij GGZ Friesland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op de website van GGZ Friesland te lezen valt dat mensen een telefoonnummer kunnen bellen om na te gaan of mensen in hun naaste omgeving onder behandeling zijn bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg?1
Nee, maar ik heb inmiddels begrepen dat op de website van GGZ Friesland heeft gestaan dat mensen contact op kunnen nemen met het Meldpunt «Zorg en Overlast» om na te gaan of iemand in behandeling is bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
GGZ Friesland heeft aangegeven dat het om een fout gaat waardoor deze passage op de website van GGZ Friesland was opgenomen. De betreffende passage is inmiddels van de website verwijderd.
GGZ Friesland geeft aan de situatie bijzonder te betreuren en het beleid te hanteren dat gegevens over het al dan niet in behandeling zijn van personen bij GGZ Friesland nooit zonder toestemming aan derden worden verstrekt. Dus ook niet aan familie of andere naastbetrokkenen.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van het Meldpunt «Zorg en Overlast» van GGZ Friesland?
GGZ Friesland is niet gelieerd aan en niet bekend met het Meldpunt «Zorg en Overlast». Het genoemde telefoonnummer is van een Meldpunt «Zorg, overlast en huiselijk geweld» van de GGD Zuid-Holland Zuid. Dit meldpunt biedt advies en ondersteuning. Ook dit meldpunt geeft geen informatie over het al dan niet in behandeling zijn van een persoon, zonder toestemming van betrokkene.
Deelt u de mening dat het nooit mogelijk mag zijn om doormiddel van een simpel telefoontje te achterhalen of iemand uit je omgeving zich onder behandeling heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het doen van mededelingen door een behandelaar over het in behandeling hebben van personen verdraagt zich niet met het medisch beroepsgeheim en de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Toetsing door het College Bescherming Persoonsgegevens is niet nodig omdat duidelijk is dat het niet mag.
Is deze werkwijze getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of andere GGZ-instellingen deze werkwijze ook hanteren, en welke maatregelen u hiertegen gaat treffen?
Het is mij niet bekend dat andere instellingen deze werkwijze hanteren. GGZ Friesland heeft ook aangegeven dat niet gemeld wordt over cliënten of ze in behandeling zijn en dat deze tekst niet op de website had mogen staan.
Cliënten staan daarnaast diverse middelen ter beschikking om voor hun rechten op te komen, zo kan men zich tot klachtencommissie of rechter wenden. Voor zover het gewraakte handelen valt binnen het toezichtskader van de IGZ kan de IGZ optreden.
Het bericht dat de website van DUO onveilig is |
|
Boris van der Ham (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er voor de tweede keer in een half jaar een lek zit in de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Ik betreur dat er voor de tweede keer een incident op de website van DUO heeft plaatsgevonden. Gebruikers van deze site moeten kunnen rekenen op betrouwbare en beveiligde informatie.
Hoe kan het dat de website van DUO niet bestand blijkt tegen hackers, ondanks dat u eerder aangaf opdracht te hebben gegeven «een externe audit uit te voeren» die tot aanbevelingen kon leiden «om dit soort problemen te voorkomen»?2
Deze website van DUO wordt diverse malen per maand aangevallen door hackers. De site is beveiligd met een systeem dat hack-pogingen registreert en signaleert en (wijzigingen van) systemen worden getest op veiligheid. Het incident van 7 juni jl. betreft een actie van een hacker die de veiligheid van de DUO-site heeft getest door een eigen pagina op de site te plaatsen. Dit had niet mogen gebeuren. Het bewuste lek is per omgaande gerepareerd. DUO heeft vervolgens al haar websites gecontroleerd op mogelijke beveiligingslekken en waar nodig maatregelen getroffen.
De huidige hack-aanval op de site van DUO verschilt van het incident van 5 november vorig jaar. Toen was er sprake van een interne fout in de webapplicatie «Mijn DUO», waardoor vijf studenten per ongeluk de gegevens van een ander hebben kunnen inzien. De externe audit op dit eerdere incident is in de eerste maanden van 2011 uitgevoerd door PWC. De aanbevelingen uit deze audit zijn door DUO overgenomen.
Hoe verhoudt dit voorval zich tot uw toezegging om studenten «een betrouwbaar systeem te kunnen bieden»?3
Het systeem waarmee studenten transacties doen met DUO is betrouwbaar. DUO doet er alles aan om te zorgen dat de informatiebeveiliging zodanig is ingericht dat er geen derden via de site bij de gegevens kunnen komen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze problemen zich in de toekomst niet nogmaals voordoen?
De aanbevelingen uit de audit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, hebben DUO hierbij geholpen. Dit betekent dat DUO investeert in preventie om de kans op incidenten te minimaliseren en op het versterken van het vermogen tot incidenten snel en gestructureerd af te handelen en de gevolgschade te beheersen.
Hierbij zal altijd sprake zijn van een afweging van kosten en capaciteit tegen risico’s. Het ontstaan van incidenten kan niet voor 100 procent worden voorkomen, zoals ook recente voorbeelden in andere sectoren illustreren (Nintendo, Sony, de RABO-bank en de CIA).
Ten slotte heeft DUO aangifte gedaan omdat het hacken van een site strafbaar is.
Zijn er andere overheidswebsites die evenzeer kwetsbaar zijn? Waar blijkt dit uit?
Mij is niet bekend of ook andere overheidsorganisaties last hebben gehad van dergelijke hack incidenten. De medeoverheden hebben ten aanzien van informatiebeveiliging hun eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de interne, ketenonafhankelijke, bedrijfsvoering.
Op welke wijze wordt het toegezegde onderzoek naar dit lek vormgegeven? Worden daarbij externe experts ingeschakeld?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij het onderzoek naar de hack-aanval van 7 juni jl. en bij het treffen van herstelmaatregelen zijn interne en externe experts ingeschakeld.
Het uitsterven van de scholekster |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het heel slecht gaat met de scholekster en dat deze soort dreigt uit te sterven in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 30% van de wereldpopulatie in ons land broedt? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt u voor het voortbestaan van de scholekster? Bent u bereid te verklaren dat u de scholekster niet laat uitsterven in Nederland?
Het genoemde relatieve aandeel is juist voorzover het de ondersoort Haematopus ostralegus ostralegus betreft (broedgebied West-, Noord-, en Centraal Europa).
Ik ben verantwoordelijk voor het nakomen van de Europese verplichtingen zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Klopt het dat deze soort als niet-broedvogel in het kader van Natura 2000 beschermd is en de landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbereiding van omvang en kwaliteit leefgebied? Door middel van welke concrete maatregelen wordt invulling gegeven aan dit doel?
Nee, dat klopt niet. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied.2In de Natura 2000-gebieden die voor de scholekster zijn aangewezen is per gebied een instandhoudingsdoelstelling geformuleerd, en daarmee is voorzien in een gunstige staat van instandhouding. In de beheerplannen zullen deze doelstellingen in omvang, tijd en ruimte worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de continue daling van het aantal scholeksters niet in lijn is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Natura 2000 gelet het verslechteringsverbod van artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn? Zo ja, welke passende maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan? Zo neen, op welke wetenschappelijke gegevens baseert u dit?
Ja, die mening deel ik. Ik heb in het kader van Natura 2000 de Waddenzee gekozen als strategische locatie voor verbetering van het leefgebied van de scholekster. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het Programma Naar een Rijke Waddenzee.3 Op 29 april 2011 is er in dat kader overeenstemming bereikt over een advies «Hoofdlijnen meerjarenafspraken handkokkelvisserij in de Waddenzee» tussen de vereniging van handkokkelvisserij Op Handkracht Verder, de Coalitie Wadden Natuurlijk4, de provincie Fryslân en mijn ministerie. Onderzoek naar voedselreservering van scholeksters ligt aan de basis van dit advies, waarbij een grens is gedefinieerd tussen een arm en rijk kokkeljaar. Een belangrijke maatregel is dat de visserijdruk op de voor scholeksters belangrijke gebieden zal worden beperkt. Wanneer er weinig jonge kokkels aanwezig zijn zal er minder worden gevist. In het kader van het Beheerplan Waddenzee zullen de afspraken verder worden afgestemd en uitgewerkt zodat de negatieve trend van de scholeksterpopulatie kan worden afgeremd, en juridische procedures voor de handkokkelvisserij voortaan worden voorkomen. Met een goede balans tussen economie en natuur als resultaat.
Bent u bereid agrarisch beheer aan te passen ten behoeve van de scholekster, bijvoorbeeld door een latere maaidatum? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet, valt dit niet onder de aanschrijvingsbevoegdheid?
Nee, aanpassing is niet nodig. De beleidsregels voor de pluspakketten «soortenrijk weidevogelgrasland» en «zeer soortenrijk weidevogelgrasland» van de provinciale subsidieregelingen agrarisch natuurbeheer bevatten de scholekster als doelsoort. Ik wijs er op dat het hier pakketten betreft die deel uit maken van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, een stelsel wat onder verantwoordelijkheid van de provincies valt. De scholekster als broedvogel valt niet onder de werking van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat de aanschrijvingsbevoegdheid binnen deze wet in dit geval niet toegepast kan worden.
Deelt u de analyse van SOVON Vogelonderzoek Nederland, dat het herstel van de schelpdieren in de Waddenzee onvoldoende is, waardoor de scholeksters bedreigd worden in hun voortbestaan? Zo ja, welke andere soorten hebben te lijden onder deze voedseltekorten? Zo neen, op welke inzichten baseert u zich?
Ik deel de conclusie van het rapport dat er niet één enkele oorzaak is van de achteruitgang van de scholekster. Het rapport noemt onder andere het verruigen en overspoelen van broedgebieden op de kwelders, naast het moeizame herstel van schelpdieren zoals de mosselen die overgroeid raken door Japanse oesters, en hogere temperaturen die een nadelig effect hebben op nonnetjes.5
Zijn de visserijactiviteiten op de Waddenzee onderworpen aan een passende beoordeling met betrekking tot de scholekster? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo neen, waarom niet acht u dat in het licht van de nieuwe inzichten niet noodzakelijk?
Het merendeel van de visserijactiviteiten is gereguleerd middels een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Aan elk van deze vergunningen ligt een specifieke Passende Beoordeling ten grondslag. Daar waar relevant, is binnen die passende beoordeling ook het eventuele effect van een visserij op de scholekster beschouwd. In een aantal gevallen zijn enkele, veelal algemeen geformuleerde, vergunningvoorschriften opgenomen. Onder andere ter voorkoming van eventuele effecten op deze soort.
Kunt u bevestigen dat het ook in de Delta slecht gaat met de scholekster als gevolg van een sterke afname van het aantal droogvallende platen en dus voedselgebieden? Zo ja, welke concrete maatregelen worden hiertegen in het kader van Natura 2000 genomen om de verdere achteruitgang van de populatie stoppen? Onderschrijft u de noodzaak van het behoud en herstel van getijdennatuur?
Ja, dat kan ik bevestigen. De afname is vermoedelijk een gevolg van afname van droogvallende mosselbanken en kokkels. Bij kokkels is massale sterfte een bekend fenomeen, in de Oosterschelde als gevolg van een combinatie van klimatologische omstandigheden en parasitaire infecties.6
Er is in het kader van Natura 2000 de strategische keuze gemaakt om verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voorlopig in de Waddenzee neer te leggen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Op grond van de EVA-II studie zal het oppervlak van het inter-getijdengebied rond 2015 met 10% of meer zijn afgenomen. Dit proces («zandhonger») is een gevolg van de Deltawerken en is niet redelijkerwijs (volledig) te corrigeren. Daarom zijn de doelen van steltlopers in de Oosterschelde in principe 10% lager gelegd dan het leefgebied voor de aantallen in de periode 1999–2003. Rijkswaterstaat heeft zich verplicht onderzoek te doen naar herstel- of compensatiemogelijkheden, zodat de doelen voor deze soorten in de toekomst mogelijk kunnen worden bijgesteld.
Kunt u uitleggen waarom de scholekster niet op de Rode Lijst staat vermeld, terwijl het aantal broedpaartjes nog niet de helft is van dat van 20 jaar geleden? Is het waar dat de gebruikte criteria niet geschikt zijn voor langlevende soorten zoals de scholekster, zodat pas laat wordt ontdekt dat het erg slecht gaat met een bepaalde soort?
Deelt u onze zorg dat er meer soorten zijn die wel sterk achteruitgaan, maar niet voorkomen op de Rode Lijst? Zo ja, heeft u zicht op de soorten waar het om gaat? Zo neen, hoe weet u zo zeker dat er geen reden is tot zorg?
Nee, die zorg deel ik niet. Ten eerste worden voor een relatief groot deel van de Nederlandse soorten rode lijsten opgesteld. Ten tweede wordt onderzoek verricht op basis waarvan de huidige selectie rode lijsten mogelijk in de toekomst nog representatiever kan worden gemaakt voor trends van een breder deel van de biodiversiteit. Ten derde zijn de soorten die maatschappelijk het meest van belang worden geacht ook opgenomen in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het NEM volgt juist kortetermijntrends van populaties.
Een proactieve informatie en communicatiestrategie van de EU op het terrein van arbeidsmigratie |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie «Annual Report on Immigration and Asylum (2010)»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleid ten aanzien van arbeidsmigratie vanuit derde landen?
Ja. Op basis van artikel 79–52 van het EG-Verdrag mogen lidstaten zelf bepalen hoeveel arbeidsmigranten zij uit derde landen toelaten.
Deelt u de mening dat migratie geen doel op zich is?
Ja, migratie is geen doel op zich. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigratie vanuit derde landen niet gepromoot moet worden, maar dat eerst gekeken moet worden naar eigen arbeidspotentieel, vervolgens naar andere EU-burgers en ten slotte pas naar derdelanders?
Ja. Aan de vraag naar arbeid moet in eerste instantie worden voldaan door de arbeidsreserve die nu al in Nederland aanwezig is. Op dit moment ontvangen ongeveer een half miljoen mensen een uitkering, hoewel zij wel kunnen werken. Pas als er vacatures zijn die niet vervuld kunnen worden door dit binnenlands aanbod en evenmin door arbeidskrachten uit de overige landen van de EU (nu nog met uitzondering van Bulgarije en Roemenië), is er plaats voor werknemers van buiten de EU.
Deelt u de mening dat Nederland geen behoefte heeft aan een proactieve informatie en communicatiestrategie die bijdraagt aan een maximale positieve perceptie over arbeidsmigratie?
Ik ben niet voor een informatie- en communicatiestrategie met als doel arbeidsmigratie uit derde landen te promoten. Zoals gezegd zijn er op dit moment in Nederland ongeveer een half miljoen mensen met een uitkering. Vervolgens is er voldoende aanbod uit andere EU-landen. Ook dit is prioritair arbeidsaanbod, dat op grond van de Wet arbeid vreemdelingen voorrang heeft op aanbod van buiten de EU.
Vindt u dat het schetsen van een positief beeld over arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie een taak is voor de Europese Commissie?
Gelet op de hoge werkloosheid in de EU op dit moment, vind ik dat het toelatingsbeleid restrictief dient te zijn. Ook al zullen er in de toekomst vanwege demografische ontwikkelingen mogelijk kraptes ontstaan op de arbeidsmarkt, is de primaire doelstelling van dit moment de huidige werkloosheid in de EU terug te dringen. Dit heb ik ook in reactie op de mededeling over immigratie en asiel in 2010 aan de Europese Commissie laten weten. Dit laat onverlet een meer open houding van de EU wanneer het gaat om hooggekwalificeerde arbeidsmigratie c.q. kennismigratie, omdat zij een positieve bijdrage leveren aan het innovatie- en groeipotentieel van de economie van de EU en de lidstaten. Wat betreft dit aspect kan de EC een rol spelen.
Bent u bereid hiertegen protest aan te tekenen bij de Europese Commissie en u er sterk voor te maken dat hier geen Europees geld voor beschikbaar wordt gesteld?
Ja, in mijn contacten met de Europese Commissie zal ik wijzen op de onwenselijkheid van een proactieve informatie- en communicatiestrategie door de Europese commissie met de inzet van Europees geld. Zoals gezegd zie ik alleen een mogelijke rol voor de EC als het gaat om hooggekwalificeerde c.q. kennismigratie.
Het artikel 'Notaris wordt vrije beroepsbeoefenaar' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Notaris wordt vrije beroepsoefenaar»1 en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europees Unie van 24 mei 2011?2
Ja, het betreft uitspraak in de zaken tegen België, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Duitsland en Griekenland. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan in eenzelfde zaak tegen Nederland.
Klop het dat als gevolg van hier bedoelde uitspraak notarissen in een aantal EU-lidstaten niet langer de nationaliteit moeten hebben van de lidstaat waarin zij werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, door het Hof is in voornoemde zaken bepaald dat het vereiste van nationaliteit van het land waarin men werkzaam is als notaris in strijd is met het beginsel van vrijheid van vestiging (artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VwEU). Ten aanzien van de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het beginsel van vrije vestiging voor het uitoefenen van openbaar gezag op grond van artikel 51 VwEU concludeert het Hof dat de werkzaamheden van de notaris in de betrokken landen niet kan worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag.
Welke opleiding- en nationaliteiteisen worden nu gesteld aan notarissen die zich willen vestigen in Nederland, maar een opleiding hebben genoten in ander EU-lidstaat?
Artikel 6 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit en een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vereist is. Voorts is een stage als bedoeld in artikel 31 van de Wna vereist, een met goed gevolg afgelegd examen als bedoeld in artikel 33 van de Wna, het bezit van een ondernemingsplan dat voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid, van de Wna, een verklaring omtrent het gedrag, een verklaring van de kamers van toezicht, en moet betrokkene tenminste 3 jaren werkzaam zijn geweest in het notariaat in het Koninkrijk onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer.
Bent u het met de auteurs van het artikel eens dat het stellen van een vestigingseis voor het ambt van de notaris op basis van het arrest niet meer mogelijk is? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft in voornoemde zaken geoordeeld dat het stellen van een nationaliteitsvereiste op grond van de uitspraak van het Hof in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In de uitspraak van het Hof wordt echter benadrukt dat notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang nastreven, zoals het waarborgen van de rechtmatigheid en rechtszekerheid. Een dwingende reden van algemeen belang vormt een rechtvaardiging van noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof vermeldt in het bijzonder regels omtrent de aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en incompatibiliteiten. Aangenomen dat het Hof bij de beoordeling van het Nederlandse notarisambt tot dezelfde conclusie komt, blijven dergelijke vestigingseisen mogelijk.
Bent u van plan de Wet op het notarisambt omtrent de nationaliteitseis te wijzigen?
Thans ligt bij de Eerste Kamer een wetsvoorstel (dossiernummer 31040) dat voorziet in het vervallen van de eis van Nederlanderschap voor de benoeming tot notaris. Onafhankelijk van de vraag van de europeesrechtelijke toelaatbaarheid is eerder door de regering geoordeeld dat de eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris geen extra waarborg biedt of toegevoegde waarde heeft voor het goed functioneren als notaris. Wel voorziet genoemd wetsvoorstel in de invoering van het vereiste van een goede beheersing van de Nederlandse taal.
De liquidatie van Stanley H. |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de executieve medewerker op het moment van liquidatie was voorzien van de voorgeschreven geweldsmiddelen, maar kennelijk niet heeft opgetreden?1
Heeft de executieve medewerker nu wel of niet van zijn vuurwapen gebruik gemaakt? Zo nee, bent u niet van mening dat de executieve medewerker had moeten instaan voor de noodzakelijke verdediging van eens anders lijf? Zo nee, waarom niet?
Tot welke specifieke groep niet-geüniformeerde politieambtenaren behoorden de twee buitengewoon opsporingsambtenaren? Waarom was het voor deze twee opsporingsambtenaren essentieel om onherkenbaar te zijn?
Hoe is het mogelijk dat, ondanks de aanwezigheid van drie medewerkers van het Korps Landelijk Politiediensten (KLPD) ter plekke, de aanwezigheid van een observatieteam op wat grotere afstand evenals een politiehelikopter in de lucht, de daders toch zijn ontsnapt? Zo nee, waarom niet?
Uit hoeveel leden bestond het observatieteam?
Is dit observatieteam direct op de hoogte gesteld van de liquidatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Wanneer precies is dit observatieteam in actie gekomen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een homoseksuele asielzoekers op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de afwijzing van een homoseksuele asielzoeker op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen?1
Ja.
Volgt uit uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen, dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling niet geloofwaardig is bevonden, dat u tevens niet geloofwaardig acht dat de asielzoeker homoseksueel is?
Zoals reeds eerder vermeld, acht ik het in beginsel onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Daarbij geldt in dit geval dat de vreemdeling aan wie gerefereerd wordt, in beroep is gegaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag. Dit noodzaakt mij tot terughoudendheid bij het verstrekken van informatie, zolang de rechter zich nog niet heeft uitgesproken. Onder verwijzing naar de vorige antwoorden, meld ik u nogmaals dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling door de IND niet geloofwaardig is bevonden.
Elke asielaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de asielzoeker ligt en dat het aan de vreemdeling is om zijn verklaringen aannemelijk te maken, ook betreffende zijn gestelde seksuele geaardheid. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van andere informatie over de vreemdeling in het dossier. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid vindt plaats overeenkomstig de algemene uitgangspunten die gelden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas zoals beschreven in de Vreemdelingencirculaire. Daarbij is het mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel.
Waarom heeft u vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de ongeloofwaardigheid van een asielrelaas een contra-indicatie zoals bedoeld in uw asielbeleid om homoseksuele asielzoekers uit Iran een verblijfsvergunning te verlenen, tenzij er contra-indicaties zijn?
Vragen 4 en 5 van de vorige kamervragen zijn gezamenlijk met vragen 3 en 6 beantwoord. Zoals is opgemerkt in antwoord op vragen 2, 5 en 8 is het mogelijk dat het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker ongeloofwaardig is, maar dat de homoseksuele geaardheid wel geloofwaardig is. In dat geval komt een Iraanse homoseksuele asielzoeker, behoudens contra-indicaties zoals bijvoorbeeld openbare orde, in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
In aanvulling op dit eerdere antwoord wil ik opmerken dat in het vreemdelingenbeleid geen uitputtende lijst gegeven wordt van contra-indicaties. In de Vreemdelingencirculaire worden contra-indicaties beschreven, zoals in C4/2.5 Vc en in C4/3.11 Vc. Voorbeelden hiervan zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; dat de vreemdeling zich onttrokken heeft aan toezicht; dat er ernstige twijfels bestaan aan de identiteit van de vreemdeling en het verstrekken van onjuiste gegevens teneinde te bewerkstelligen in een gunstiger positie te komen verkeren dan waarin hij zonder deze gegevens zou verkeren.
Waarom heeft u vraag 5 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Deelt u de mening dat deze contra-indicaties beperkt zouden moeten blijven tot aspecten van openbare orde en veiligheid en fraude? Kunt u bij dit antwoord in aanmerking nemen dat de situatie voor homoseksuelen in Iran verschrikkelijk is en dat zij die daar openlijk voor uit komen voor hun leven hebben te vrezen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u vraag 6 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van deze asielzoeker uit Iran overtuigd dat hij zijn homoseksualiteit heeft verzonnen? Klopt het dat zijn homoseksualiteit voornamelijk niet is geloofd omdat er een aantal andere aspecten van zijn asielrelaas niet wordt geloofd? Kunt u deze antwoorden toelichten? Bent u bereid, indien u deze vraag vanwege het individuele karakter niet openbaar kunt beantwoorden, dit in vertrouwelijkheid te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er, naast het door u in de beantwoording van bovengenoemde schriftelijke vragen genoemde beleid en de door u vermelde werkinstructie, andere instructies (of anderssoortige aanwijzingen) voor de beslismedewerkers van de IND waarin staat aangegeven hoe de geloofwaardigheid van asielrelazen moet worden beoordeeld? Wanneer zijn deze instructies voor het laatst aangepast? Bent u bereid deze instructies openbaar te maken? Bevatten deze instructies ook kwantitatieve doelstellingen?
Nee, dat is niet het geval. Reeds in de eerdere beantwoording is vermeld dat op 20 december 2010 de instructie «Beslissystematiek: beoordeling geloofwaardigheid en zwaarwegendheid» is verschenen. Sindsdien zijn er geen andere instructies of andersoortige aanwijzingen verschenen voor de beslismedewerkers van de IND. Genoemde instructie is openbaar en bevat geen kwantitatieve doelstelling.
Deelt u de mening, mede gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker doorslaggevend is voor de vraag of een asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, maar ook vanwege fraudebestrijding, dat het wenselijk is dat deze gegevens worden geregistreerd? Bent u bereid daartoe over te gaan? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Reeds nu wordt de omstandigheid dat de verklaringen van een asielzoeker (deels) ongeloofwaardig worden bevonden geregistreerd in het individuele dossier van de vreemdeling. Dit vormt in die gevallen ook onderdeel van de beschikking die eveneens deel uitmaakt van het departementale dossier.
Deze registratie in het individuele dossier is echter niet zodanig dat het ook mogelijk is om voor grotere groepen asielzoekers geautomatiseerd hierover gegevens te genereren. Dit zou alleen kunnen als deze registratie zou zijn terug te brengen tot een eenvoudig «ja» of «nee» (of «deels») en als er steeds een directe relatie zou bestaan tussen de geloofwaardigheid en de beslissing op de asielaanvraag. Dit is niet het geval. Immers, niet in alle zaken waarin tot een afwijzing van de aanvraag wordt gekomen, heeft altijd een beoordeling van de geloofwaardigheid van alle aspecten plaatsgevonden. Dit is het meest duidelijk in afwijzingen van asielverzoeken op basis van een zogenoemde Dublin-claim, waarbij inhoudelijke toetsing van het asielrelaas in het geheel niet plaatsvindt. Daartegenover staat dat het in voorkomende gevallen evenmin is uitgesloten dat een asielverzoek wordt ingewilligd als een deel van het relaas niet geloofwaardig is geacht, maar uit het geloofwaardig bevonden deel van de verklaringen onomstotelijk een gegronde vrees voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM volgt.
Wat dient een homoseksuele man of lesbische vrouw in zijn algemeenheid te doen om zijn of haar seksuele geaardheid aannemelijk te maken? Wat is uw antwoord op die vraag indien het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden? Is de situatie mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘De dokter bewijst meestal niet waarom’ |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De dokter bewijst meestal niet waarom» van de hoogleraren Frans Helmerhorst en Rudi Westendorp?1
Ja.
Wat vindt u van hun suggestie om medische behandelingen waarvan over de effectiviteit twijfel bestaat, systematisch te onderzoeken, waarbij het onderzoek zichzelf bekostigt?
Ik ben er een groot voorstander van dat onderzocht wordt welke zorg zinnig en zuinig is. Er valt op dit vlak nog veel kennis te vergaren. De publieke programma’s «Doelmatigheidsonderzoek» en het toekomstige programma «Goed Geneesmiddelen Gebruik» van ZonMw, zijn hierop specifiek gericht.
Wat betreft het effectiviteitsonderzoek zijn er twee situaties denkbaar. In de eerste situatie is er sprake van een interventie met een zodanige therapeutische waarde dat deze behandeling formeel al deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Als voor zo’n behandeling een goedkoper alternatief ontwikkeld wordt, is het denkbaar dat de onderzoeksmiddelen die nodig waren om dat aan te tonen terugverdiend kunnen worden als het alternatief vervolgens brede toepassing krijgt. Ik teken daarbij wel aan dat het simpele feit dat nader onderzoek noodzakelijk is, op voorhand geen garanties geeft dat het alternatief bruikbaar is en de onderzoeksmiddelen daarmee terug te verdienen zijn.
In de tweede situatie is er sprake van zorg waarvan de meerwaarde niet is aangetoond, maar die desondanks wel via de basisverzekering bekostigd wordt. Gelet op de prangende vraag om de zorguitgaven in de toekomst houdbaar te doen zijn, is het mijn voornemen om via stringent pakketbeheer en gericht toezicht daarop, a priori te voorkomen dat behandelingen van onbewezen (meer)waarde nog langer kans maken op collectieve bekostiging. Ik heb het College voor zorgverzekeringen in een uitvoeringstoets gevraagd nadere voorstellen voor stringent pakketbeheer te ontwikkelen. Het afschrift van deze uitvoeringtoets heb ik uw Kamer op 27 april 2011 bij brief met kenmerk Z-U-3060190 aangeboden.
In het verlengde daarvan zal ik binnen de beroepsgroep van artsen nagaan of er behandelingen zijn waarvoor geldt dat de beroepsgroep twijfelt aan de meerwaarde. Na deze inventarisatie zal ik deze behandelingen laten onderzoeken op hun effectiviteit waarbij het onderzoek wordt bekostigd met het geld dat vrijkomt door de behandeling, waarover sterke twijfels zijn over de effectiviteit, niet uit te voeren.
Het spreekt vanzelf dat dit onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van alle normen die gelden voor onderzoek. Met deze beantwoording beschouw ik tevens de toezegging aan het lid Mulder gedaan tijdens het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 22 juni jl. over dit onderwerp als afgedaan.
De import van vlees van mishandelde paarden uit Argentinië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de beelden en het rapport van de Belgische dierenrechtenorganisatie GAIA over de gruwelijke mishandeling van Argentijnse slachtpaarden voor Belgische consumptie?1
Ja.
Wat vindt u van de beelden waarop te zien is hoe de zwaar verwaarloosde dieren door honden worden gebeten, met minachting worden geslagen, gebrandmerkt en op transport worden geschopt?
Ik hecht veel waarde aan het welzijn van dieren. De beelden wekken dan ook afschuw op.
Importeert Nederland ook paardenvlees uit Argentinië, Mexico en/of Brazilië? Uit welke landen importeert Nederland nog meer paardenvlees?
Er komt paardenvlees op de Europese markt uit Argentinië en Brazilië. Daarnaast is er zeer beperkte import vanuit Canada.
Kunt u een uiteenzetting geven van de dierenwelzijnsgaranties die Nederland bij de import van paardenvlees vraagt en op welke wijze daarop wordt gecontroleerd?
Vlees dat uit derde landen in de EU wordt geïmporteerd moet afkomstig zijn van door de EU erkende slachthuizen.
Door de EU erkende slachthuizen dienen te voldoen aan de EU verordeningen en richtlijnen betreffende dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid en voedselhygiëne. In het kader van dierenwelzijn speelt met name Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden een rol. De officiële dierenarts in het verzendende land verklaart dat aan de betreffende bepalingen van de EU regelgeving is voldaan, door middel van een certificaat bij het vlees wat wordt geïmporteerd.
De Food and Veterinary Office (FVO) inspecteert de door de EU erkende slachthuizen. In april/mei 2010 heeft de FVO Argentinië bezocht. Zij geven aan dat in alle bezochte slachthuizen het welzijn was gerespecteerd op het moment van slachten. Tijdens een inspectie in Mexico in november/december 2010 werd geconstateerd dat controles op gebied van dierenwelzijn zijn verbeterd en dat geen grote tekortkomingen zijn geïdentificeerd.
Bent u bereid om op Europees niveau een importverbod van paardenvlees uit Argentinië, Mexico en Brazilië te bepleiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van de FVO-inspecties is er geen grond voor een importverbod van paardenvlees uit deze drie landen. De Nederlandse regering zet zich er wel voor in om een paragraaf over dierenwelzijn op te nemen in bilaterale handelsakkoorden (free trade agreements) met onder andere Mercosur.
Van dit samenwerkingsverband van Zuid-Amerikaanse landen zijn Argentinië en Brazilië lid, en heeft Mexico een observerende functie. Op dit moment zijn de onderhandelingen met Mercosur over de free trade agreements nog gaande.
De aansluiting van de Betuweroute in Duitsland |
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de huidige stand van zaken ten aanzien van het derde Betuweroute-spoor dat in Duitsland aangelegd moet worden?1
Zie antwoorden Haverkamp (CDA) en Monasch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3031).
Kunt u bevestigen wat een woordvoerder van de Deutsche Bahn en regionale bestuurders aangeven, namelijk dat van de benodigde twaalf Planfeststellung Abschnitte er drie waren ingediend en weer zijn teruggetrokken en dat zij later dit jaar opnieuw worden ingediend en dat de bedoeling is dat de overige 9 in 2012 volgen? Kunt u aangeven of er inderdaad sprake is van vertraging?
In Duitsland loopt het Planfeststellungsverfahren al geruime tijd. De procedure voor het derde spoor is inderdaad opgesplitst in verschillende deeltrajecten. Eind 2007 is de planprocedure voor het eerste deel reeds begonnen. In zijn brief verwacht de heer Scheurle in 2013 de planvorming voor alle trajecten af te kunnen ronden. Vertraging treedt inderdaad op.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat deze procedures zullen starten en wanneer deze zijn afgerond door besluiten? Wanneer zal vervolgens de aanbesteding starten en is dan naar verwachting start en afronding van de werkzaamheden?
Net als in Nederland is het moeilijk precies in te schatten wanneer de procedures van inspraak afgerond kunnen worden. Burgerparticipatie bij spoorprojecten is in Duitsland een actueel en gevoelig thema. De Bondsregering en landsregering van Nordrhein-Westfalen stellen alles in het werk om deze procedures zo spoedig mogelijk te doorlopen.
Ik verwacht dit jaar van beide inframanagers inzicht te krijgen in een planning met mijlpalen voor afronding van de planfase, de inspraakprocedure, en de oplevering van het derde spoor. Daarbij zal ik aandringen op realisatie van die delen van het derde spoor, die het eerst gaan knellen. Formele bevestiging van de bijgestelde planning door het Duitse ministerie kan ik pas eind 2012 verwachten.
Kunt u bevestigen dat het minister van Infrastructuur en Milieu in eerdere overleggen door het Duitse ministerie verzekerd is dat de procedures in Duitsland lopen en dat het derde spoor van Emmerich naar Oberhausen in december 2013 klaar zal zijn?2 Hoe rijmt u dit met wat een woordvoerder van Deutsche Baan en regionale bestuurders aangegeven, namelijk dat het Duitse deel van de Betuweroute in de meest optimistische situatie pas tussen 2015 en 2017 gerealiseerd kan worden? Waarschijnlijk is de oplevering volgens hun inschatting later, rond 2020; kunt u deze inschattingen bevestigen? Indien er inderdaad sprake is van aanzienlijke vertraging, hoe kan het dat de regering en het ministerie hierover niet direct door de Duitse regering zijn geïnformeerd?
Tot eind vorig jaar sprak ik het Bundesministerie nog aan op het (in 2007) afgesproken opleverjaar van 2013 omdat ik zonder tegenbericht zo lang mogelijk wenste vast te houden aan deze datum. Ik heb zelf in februari de heer Ramsauer aangegeven dat 2013 onhaalbaar moest zijn, gezien het feit dat de procedures nog lang niet doorlopen waren. Hij heeft dit ook toegegeven en ook aangegeven dat nog niet te zeggen is wanneer het spoor wel kon worden opgeleverd, maar dat dit behoort tot de top 3 prioriteiten van Duitsland. Ik heb dit vervolgens gemeld aan uw vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu tijdens het AO Zeehavens van 31 mei jongsleden.
Over de bijstelling van de planning verwacht ik dit jaar meer informatie te krijgen (zie vraag 4 in eerste set vragen van het lid Aptroot, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3030).
Omdat door de woordvoerder van Deutsche Bahn en regionale bestuurders tevens is gemeld dat er nog geen financiële toezegging is voor en reservering van de benodigde financiën voor het derde spoor en dat zonder deze toezegging en reservering het hele project geen doorgang vindt, acht u het dan wel zeker dat de Duitse regering prioriteit geeft aan het derde spoor en de financiële middelen daarvoor beschikbaar heeft?
Het derde spoor heeft prioriteit in Duitsland (zie vraag 2 van de leden Haverkamp en Monasch). Ik vertrouw erop dat Staatssecretaris Scheurle en Minister Voigtsberger (NRW) het dit jaar eens worden over de financiering en dat beiden zich hier vervolgens in hun kabinet sterk voor maken.
Hoe zijn de toezeggingen van de Duitse regering aan de Nederlandse regering over het derde spoor geformuleerd en vastgelegd? Hoe kan worden afgedwongen dat de Duitse regering de afspraak voor adequate aansluiting van de Betuweroute in Duitsland nakomt, nadat Nederland al lang haar investering in haar deel van het Europese spoornet heeft gerealiseerd?
Nederland heeft geen directe mogelijkheden Duitsland te dwingen de eerder gedane toezeggingen na te komen. De afspraken van Warnemünde (1992) en de Letter of Intent (2007) zijn intentieverklaringen en geen bindende verdragen. Wel oefent de Nederlandse regering consequent druk uit. De Europese Commissie subsidieert de aanleg van het derde spoor en kan vanuit die hoedanigheid druk uitoefenen op Duitsland. Het derde spoor is onderdeel van de spoorcorridor tussen Rotterdam en Genua en maakt daarmee deel uit van het Trans Europese netwerk.
Bevestigt u dat de Betuweroute, als snelle, rechtstreekse goederenspoorverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Europese achterland, van essentieel belang is en dat de Duitse verbeterde aansluiting, zoals afgesproken, hierin onmisbaar is omdat het huidige spoor tussen Emmerich en Oberhausen te weinig capaciteit heeft om de noodzakelijke groei op te vangen? Deelt u de zorgen over deze vertraging? Welke stappen gaat u ondernemen richting de Duitse regering?
Het derde spoor is absoluut nodig en dat wordt ook niet betwist vanuit Duitsland. Ik deel uw zorgen over het uitstel. Met de blokverdichting kunnen de bestaande twee sporen de groei van het goederenverkeer tussen Rotterdam en Oberhausen niettemin de eerst komende jaren opvangen. Bovendien zit er nog rek in de capaciteit door de twee sporen beter te gaan benutten. Ik verwacht van het Bundesministerie alle medewerking om de inframanagers ProRail en DB Netz te laten samenwerken. Eén integrale planning is nu nodig voor realisatie van het derde spoor tussen Oberhausen en de Betuweroute, waarin alle mogelijke maatregelen voor een betere benutting zijn meegenomen.
Indien vertraging daadwerkelijk optreedt, hoe wordt dan de aan- en afvoer van goederen naar en van de Rotterdamse Haven mogelijk gemaakt, mede gezien de beperking van de capaciteit van de A15 die de komende jaren optreedt door noodzakelijke werkzaamheden? Is er een noodplan waardoor, ondanks de beperkte capaciteit over spoor en over de weg, de Rotterdamse Haven toch goed kan functioneren? Welke (tijdelijke) maatregelen worden dan genomen?
Zodra een nieuwe planning beschikbaar is, kunnen de inframanagers uitwerken hoe de komende jaren de capaciteit van de bestaande twee sporen maximaal benut kan worden. Daarbij hoort dan ook een logistiek scenario voor het geval dat de groei over het spoor niet meer gefaciliteerd kan worden.
Het bericht: ‘Verkrachter half jaar eerder uit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Verkrachter half jaar eerder uit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het proces tegen een serieverkrachter zo traag is afgehandeld dat de Hoge Raad daarom zijn gevangenisstraf met een half jaar heeft ingekort?
De Hoge Raad heeft in de betreffende zaak een strafkorting toegepast van zes maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Klopt het dat in 2009 en 2010 in grofweg 10% van de strafzaken bij het hoogste rechtscollege de wettelijke termijnen zijn overschreden?
Zaken waarin een strafkorting wordt toegepast vanwege het overschrijden van de redelijke termijn worden bij de Hoge Raad niet apart geregistreerd. De Hoge Raad heeft mij laten weten het genoemde percentage om die reden niet te kunnen bevestigen.
In hoeveel zaken wordt jaarlijks een korting op de straf gegeven wegens een overschrijding van de redelijke termijn? Om hoeveel korting gaat het in die zaken en hoe wordt de hoogte daarvan bepaald?
Zie ook het antwoord onder vraag 3. De strafkortingen die worden gegeven wegens het overschrijden van de redelijke termijn zijn vastgelegd in een uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan op 17 juni 2008 (LJN: BD2578). Voor een nauwkeurige beschrijving verwijs ik naar dit arrest. Kort gezegd komt het erop neer dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden een korting van 5% op de vrijheidsstraf, taakstraf of geldboete wordt gegeven, en bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden een korting van 10%. Bij deze overschrijdingen bedraagt de korting nooit meer dan zes maanden vrijheidsstraf, 25 uur taakstraf of 2 500 euro bij een geldboete. Er wordt geen vermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels, en bij straffen die zich naar hun aard niet lenen voor vermindering (zoals het plaatsen in een inrichting).
Deelt u de mening dat een korting op de straf, welke het gevolg is van het overschrijden van de redelijke termijn, niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als de dader een strafvermindering krijgt omdat de redelijke termijn is overschreden. Ik verwacht dan ook dat het Openbaar Ministerie en de rechtspraak er alles aan doen om te voorkomen dat het zo ver komt (zie hierover ook het antwoord op vraag 7). In gevallen waar een overschrijding van de termijn desondanks niet vermeden kon worden, vloeit uit het EVRM voort dat een strafkorting moet worden gegeven.
Hoe beoordeelt u de oorzaken voor de overschrijding welke door de geciteerde Leeuwardense strafsectorvoorzitter naar voren worden gebracht?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de handelswijze van een onafhankelijke rechter. Ik stel vast dat in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant de strafsectorvoorzitter de vertraging die is ontstaan als onaanvaardbaar aanmerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om overschrijdingen van de redelijke termijn tegen te gaan, zodat strafvermindering wordt voorkomen?
Het voorkomen van overschrijdingen van de redelijke termijn vereist dat in de hele keten van opsporing, vervolging en berechting voortvarend wordt gewerkt. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de doorlooptijden in strafzaken aanzienlijk te bekorten. Hier wordt langs verschillende lijnen aan gewerkt. Politie en Openbaar Ministerie zijn gezamenlijk een initiatief gestart om te komen tot een snelle selectie en afdoening van eenvoudige strafzaken «aan de voorkant» (het zogeheten ZSM-traject). Dit traject loopt inmiddels in de G4 en in Den Bosch, en moet in 2012 leiden tot een uniforme landelijke werkwijze. Daarnaast is er een traject gestart gericht op verbetering en versnelling van de werkprocessen van de verschillende ketenpartners, van politie tot en met de Rechtspraak. Uitgangspunt daarbij is dat de professional zelf aan de slag gaat met verbetering en versnelling van de eigen werkprocessen. In maart 2011 is gestart in de regio’s Maastricht, Arnhem en Haarlem, en in 2012 moeten in alle regio’s verbetertrajecten lopen. Verder vindt er, om vertraging in de overdracht tussen de gerechtshoven en de Hoge Raad te voorkomen, sinds enige tijd structureel overleg plaats over de termijn waarbinnen de stukken ter cassatie worden aangeboden. Hiermee kunnen vertragingen zoals in de onderhavige casus worden voorkomen. Tot slot wijs ik op het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak, dat de Hoge Raad in staat moet stellen zich als cassatierechter op zijn kerntaken te concentreren.
Dit zal de werklast van de Hoge Raad helpen verlichten, doordat zaken die naar hun aard niet thuishoren bij de Hoge Raad, versneld en eenvoudig kunnen worden afgedaan.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor de opvang van een illegaal in Nederland verblijvend negenjarig kind en zijn moeder?
Ja.1
Deelt u de overweging van de Centrale Raad dat kinderen van negen jaar oud behoren tot de kwetsbare personen zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en dat zij recht hebben op bescherming van hun privéleven? Kunt u dit toelichten?
Minderjarige kinderen zijn als een kwetsbare groep aan te merken. Dit wil echter niet zeggen dat er op de overheid zonder meer een rechtsplicht rust om onder meer te voorzien in de dagelijkse verzorging en opvang van het minderjarig kind. Dit heb ik ook betoogd in het cassatieberoep dat door mij is ingesteld bij de Hoge Raad naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof in ’s Gravenhage van 11 januari 2011. In de eerste plaats zijn de ouders verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen.
Deelt u de mening dat uit de overwegingen van de Centrale Raad volgt dat gemeenten verplicht zijn opvang te verlenen aan kwetsbare personen, zoals kinderen, wanneer zij rechtmatig verblijf hebben in Nederland en zij hangende een verblijfsprocedure niet uit Nederland mogen worden verwijderd? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van het Hof betreft een voorlopig oordeel in afwachting van een definitief oordeel over de zaak. Ik acht het voorbarig om, vooruitlopend op het definitieve oordeel van de Centrale Raad van Beroep, conclusies te trekken.
Deelt u de mening dat gemeenten in afwachting van de definitieve uitspraak van de Centrale Raad in deze zaak, in vergelijkbare gevallen opvang moeten verlenen aan kwetsbare personen? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak richt zich tot de gemeente Amsterdam. Het betreft bovendien een voorlopige uitspraak, waarop nog een eindoordeel zal volgen. Het is aan de individuele gemeenten om te bepalen welke conclusies zij verbinden aan dit voorlopig oordeel van de Centrale Raad van Beroep.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor asielzoekers, waarbij zich kwetsbare personen bevinden, die, na in de verkorte procedure te zijn afgewezen, na vier weken uit de opvang worden geplaatst, omdat de rechtbank niet binnen die periode uitspraak doet op het beroep? Deelt u de mening dat het op straat zetten van kwetsbare personen in die situatie niet langer houdbaar is als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zoals opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3, acht ik het voorbarig om aan deze voorlopige uitspraak definitieve conclusies te verbinden.
Wel stel ik vast dat deze uitspraak betrekking heeft op een gezin met een minderjarig kind. Naar aanleiding van een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011, heb ik uw Kamer in mijn bief van 18 januari 2011 (TK, 2010–2011, 29 344, nr. 79) gemeld, dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet op straat worden gezet. Ik wijs er in dat verband op dat een door mij ingestelde cassatieprocedure aanhangig is bij de Hoge Raad naar aanleiding van deze uitspraak. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad zal de op dit moment verleende opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen door mij niet worden beëindigd.