Het artikel ‘Grote broer komt de media redden’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote broer komt de media redden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa) toetst of de overname, waarmee een minderheidsbelang van 33% in SBS en een minderheidsbelang van 25% in RTL Nederland in handen van één partij komt, mag doorgaan?
De hoogte van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen maakt dat de overname van SBS onder de meldingsplicht valt. De voorgenomen overname is op 16 mei jl. gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa beziet momenteel of voor de overname een vergunning vereist is. De NMa moet daarover binnen vier weken uitsluitsel geven. Wanneer een vergunning inderdaad vereist is, dient de NMa in beginsel binnen dertien weken te beslissen de vergunning al dan niet te verlenen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, kunt u dan aangeven of het onderzoek van de NMa zich zal beperken tot mededingingaspecten van deze specifieke belangen dan wel dat er breder zal worden gekeken naar effecten op de concentratie van belangen van de heer De Mol als aandeelhouder in RTL en grootaandeelhouder bij SBS en zijn positie als producent?
Bij een beoordeling van concentraties richt de NMa zich op de vraag of concentratie een significante belemmering van de concurrentie tot gevolg heeft op de relevante markten waarop de betrokken partijen actief zijn. Om tot een oordeel te kunnen komen onderzoekt de NMa wat de relevante markten zijn en welke marktaandelen de bij de concentratie betrokken ondernemingen op deze markten hebben. De NMa onderzoekt voorts onder meer de positie van de concurrenten op de relevante markten, de mate waarin afnemers en leveranciers afhankelijk zijn van de nieuw te vormen onderneming en de mogelijkheden van derden om tot de markt toe te treden.
Het mededingingsrecht voorziet aldus op allerlei manieren in een zorgvuldige afweging van álle betrokken belangen. Zo kijkt de NMa in haar analyse onder andere naar de meest nabije concurrenten en daarmee naar voorkeuren van de consument. Zolang voldoende consumenten een duidelijke voorkeur hebben voor verschillende media, zal de huidige fusietoets er in zijn algemeenheid voor zorgen dat er een voldoende pluriform media-aanbod blijft.
Kunt u aangeven of er indien de NMa akkoord gaat met de overname nog sprake is van een level playing field voor producenten?
Indien er voor de NMa een reden is om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op (een deel van) de Nederlandse markt op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie, zal de NMa de betrokken ondernemingen aangeven dat voor de concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen mogen de concentratie dan niet tot stand brengen voordat een vergunning is verkregen. In deze zogenoemde vergunningfase heeft de NMa meer tijd dan in de meldingsfase om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van de concentratie. Indien in de vergunningsfase blijkt dat de concentratie de mededinging significant beperkt of belemmert, kan dat voor de NMa aanleiding vormen geen vergunning voor de concentratie te verlenen of nadere voorwaarden te stellen aan de vergunningverlening.
Bent u voornemens om naast het NMa-onderzoek ook een ander onderzoek op te starten bijvoorbeeld door het Commissariaat voor de Media? Zo nee, waarom niet?
Door het vervallen van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties heeft het Commissariaat geen officiële rol meer bij het toetsen van voorgenomen mediaconcentraties. Er kunnen dan ook geen consequenties worden verbonden aan een eventueel ander onderzoek door het Commissariaat. Wel kan de NMa bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie advies inwinnen bij het Commissariaat. Verder kan het Commissariaat, in zijn rol als monitor van mediaconcentraties, in zijn jaarlijks uit te brengen rapport verslag doen over de gevolgen van deze overname, waarbij het met name gaat om de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de nieuws- en informatievoorziening.
De drempel vaargeul De Boontjes |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Schuttevaer van 14 april 2011 «Drempel vaargeul De Boontjes voorlopig niet weg?1 Kunt u de inhoud van dit artikel bevestigen?
Ja, ik ken het artikel. Voor de actuele stand van zaken verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
De vaargeul De Boontjes, die van groot economisch belang is voor de haven van Harlingen en Friesland, zou in 2011 op diepte gebracht worden, er zijn signalen dat Rijkswaterstaat overweegt dit werk uit te stellen tot 2012 of later; klopt dit? Zo nee, wat is dan de huidige situatie?
Ik deel de mening dat de Boontjes van economisch belang is voor de haven Harlingen en Friesland. De drempel in de vaarweg moet dus inderdaad aangepakt worden in de visie van het kabinet. Het kabinet wil dit graag en heeft daarom ook 5 miljoen euro toegezegd in 2009 voor de studie, aanleg en het beheer en onderhoud van een diepere geul. Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen. Zodra de planstudie is afgerond kan de uitvoeringsbeslissing worden genomen. Het rijk neemt vervolgens de realisatie voor haar rekening. De provincie is verantwoordelijk voor de planstudie, het vergunningentraject en het bijbehorende tijdschema. De ministeries van I&M en EL&I hebben daarbij de rol van bevoegd gezag voor respectievelijk de Waterwet en de Natuurbeschermingswet. De Provincie Friesland stelt momenteel een actuele planning op. Alle afspraken worden dus netjes nageleefd.
Onder verwijzing naar het feit dat in 2009 door toenmalig staatssecretaris Huizinga na jaren overleg eindelijk een convenant is gesloten tussen Rijk en regio over verwijdering van de drempel en dat in juli 2008 een amendement (31 474 XII, nr. 9) in de Kamer is aangenomen waarbij 5 miljoen euro ter beschikking werd gesteld door het Rijk ter verdieping van de regionale vaarweg, deelt u de mening dat gemaakte afspraken moeten worden nageleefd? In hoeverre worden deze afspraken nageleefd?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Onder verwijzing naar het artikel waarin als reden voor vertraging een nieuw onderzoek naar het nut van de uitdieping, wordt gesuggereerd wat is er veranderd sinds 2008 dat een nieuw onderzoek zou rechtvaardigen en hoe verhoudt een dergelijk nieuw onderzoek zich tot het gesloten convenant?
Er vindt geen nieuw onderzoek plaats.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen worden om verdere vertraging te voorkomen en zo snel mogelijk de gemaakte afspraken rondom het verwijderen van de drempels in de Boontjes na te komen?
Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen.
Het bestaan van onverzekerde en niet verzekerbare risico’s uit het verleden voor werkgevers |
|
Ard van der Steur (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
![]() |
Kent u de arresten van de Hoge Raad:
Ja. Over deze arresten zij het volgende opgemerkt. De in de voorliggende vragen centraal staande op de werkgever rustende verzekeringsplicht is door de Hoge Raad expliciet aangenomen in zijn arresten van 1 februari 2008. In de daarvoor gewezen arresten, waaronder in het bijzonder in HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235 (De Bont/Oudenallen), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raakt, diens werkgever, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, in beginsel de niet door een verzekering gedekte schade die de werknemer daardoor lijdt, heeft te dragen. Dit is slechts anders in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Sinds HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253 (Vonk/Van der Hoeven) en dit arrest uit 2002, wordt algemeen aangenomen dat de werkgever aansprakelijk is voor de niet door een verzekering gedekte schade die werknemers lijden door verkeersongevallen die hen als bestuurder van een motorvoertuig in de uitoefening van hun werkzaamheden overkomen. Interessant voor de verdere ontwikkelingen op dit terrein is dat de werkgever volgens deze arresten aansprakelijk is voor de «niet door een verzekering gedekte schade». In HR 18 maart 2005, NJ 2009, 328 (KLM/De Kuijer), oordeelde de Hoge Raad hierover nog dat de werkgever deze schade voor zijn rekening moet nemen, eventueeldoor het sluiten van een adequate verzekering. Op 1 februari 2008 wijst de Hoge Raad vervolgens de twee hierboven genoemde arresten waarin een verzekeringsplicht is aangenomen (HR 1 februari 2008, NJ2009, 330 en 331 (Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal)). De Hoge Raad heeft in deze arresten bepaald dat de werkgever voor een behoorlijke verzekering van de werknemer voor de gevolgen van een verkeersongeval dient te zorgen en dat hij, wanneer hij dat heeft nagelaten, de dientengevolge niet door verzekering gedekte schade van de werknemer dient te dragen. De Hoge Raad merkt hierover op:
«De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet (...) worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.»1
De Hoge Raad geeft vervolgens enkele aanwijzingen over de reikwijdte van de verplichte dekking. Hij merkt hierover op dat in het bijzonder betekenis toekomt aan de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. Daarbij is volgens de Hoge Raad ook van belang of de verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Ook merkt hij op dat de omvang van de verplichting van geval tot geval nader vastgesteld moet worden. Ten slotte merkt hij op dat de verzekering in elk geval geen dekking behoeft te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Deelt u de mening dat met deze arresten een verzekeringsplicht met terugwerkende kracht is geïntroduceerd voor werkgevers op grond van het goed werkgeverschap in geval de werknemer schade lijdt bijvoorbeeld als gevolg van een eenzijdig ongeval? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 1 februari 2008 niet uitdrukkelijk aandacht besteed aan voor die datum plaatsgevonden verkeersongevallen. Aannemelijk is daarom dat de verzekeringsplicht ook ziet op die ongevallen. Daarbij is het volgende van belang. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de reikwijdte van de dekking in het bijzonder betekenis toekomt aan de op het moment van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden. Thans is het, zoals hieronder nog aan de orde komt, voor werkgevers mogelijk om een verzekering te sluiten die binnen de verzekerde som de vrijwel volledige schade van werknemers vergoedt, maar in het verleden waren die mogelijkheden beperkt. Illustratief in dit verband is een arrest van het Hof Den Bosch van 28 september 2010 (LJN: ofH BN9585). De casus was als volgt. Een taxichauffeur is in 1999 gewond geraakt bij een ernstig verkeersongeval. Zijn werkgever heeft een ongevallenverzekering gesloten waarvan de uitkering in totaal 4592,92 euro bedroeg. De schade van de chauffeur was echter aanzienlijk omvangrijker en in geschil was of de door de werkgever gesloten ongevallenverzekering is aan te merken als een behoorlijke verzekering. Het Hof benoemt een deskundige die tot het oordeel komt dat er in 1999 weliswaar een verzekering op de markt was die de door de chauffeur geleden schade in ruimere mate zou hebben vergoed, maar dat de aanbieder van deze verzekering naar alle waarschijnlijkheid niet bereid zou zijn geweest dit risico te dekken en derhalve deze verzekering met deze werkgever te sluiten. Het Hof oordeelt dan ook dat de werkgever niet tekort is geschoten in zijn verplichting om een behoorlijke verzekering te sluiten.
Dit arrest illustreert dat de verzekeringsmogelijkheden in 1999 zodanig beperkt waren, dat niet spoedig kan worden aangenomen dat de werkgever tekort is geschoten in zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen. Niet duidelijk is of voor werkgevers de verzekeringsmogelijkheden nadien aanzienlijk royaler zijn geworden, maar specifieke voor dit risico geïntroduceerde verzekeringen zijn er pas sinds korte tijd. Dit doet vermoeden dat een werkgever die het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen, niet voor fikse bedragen aansprakelijk zal zijn. De omvang van de verplichting om de schade van zijn werknemer te vergoeden is immers afhankelijk van de ten tijde van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden.
Daar komt nog het volgende bij. Indien een werkgever het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om een naar de dan geldende maatstaven behoorlijke verzekering te sluiten, kan zelfs nog aan de orde komen de vraag in hoeverre dat aan hem kan worden toegerekend. Naar gangbare opvattingen is de verzekeringsconstructie immers nieuw, waardoor werkgevers pas per die datum van deze plicht konden weten. Dit is van belang omdat de werkgever die niet-toerekenbaar is tekortgeschoten in deze verplichting, niet verplicht is de niet door verzekering gedekte schade van de werknemer te vergoeden (artt. 6:74 jo 75 BW). Deze vraag betreffende de toerekenbaarheid is voor zover ik kan overzien in de rechtspraak nog niet aan de orde gekomen, en duidelijkheid daarover is er niet eerder dan nadat de Hoge Raad zich daarover heeft uitgelaten.
Deelt u de mening dat het hier dan gaat om risico’s waarvan ten tijde van het zich openbaren van die risico’s geen verzekeringsplicht bestond noch sprake was van een algemeen erkend begrip bij werkgevers dat het goed werkgeverschap een verzekering voor deze risico’s verplicht stelde? Zo ja waarom, zo nee, waarom niet?
Deelt u het vermoeden dat op het moment waarop volgens de Hoge Raad een verzekeringsplicht in het kader van het goed werkgeverschap zou hebben bestaan, zulke verzekeringen niet door de verzekeraars werden aangeboden? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaag gebleven is hoe een werkgever aan de door de Hoge Raad gestelde norm van een «behoorlijke verzekering» zou moeten hebben voldoen? Zo nee, waarom niet, zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment had willen gedragen naar uw oordeel moeten weten dat het verzekeren van deze risico’s tot het domein van het goed werkgeverschap behoorde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment wilde opstellen zich dan tegen deze risico’s had kunnen verzekeren, gesteld dat hij geweten zou hebben dat hij daartoe verplicht was?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat werkgevers gegeven de hierboven geschetste omstandigheden aansprakelijk kunnen zijn voor een nalaten te handelen (het niet verzekeren van deze risico’s) terwijl zij op het moment waarop zij nalieten te handelen zich niet bewust konden zijn van de verplichting daartoe? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de meest eenvoudige oplossing niet ook volgens u dat deze risico’s gedekt zouden moeten zijn onder de algemene aansprakelijkheidsverzekering, zoals overigens ook lange tijd werd aangenomen en zoals ook in de literatuur is betoogd? Zo ja, wat kunt u daaraan doen, zo nee, waarom niet?
In de op 1 februari 2008 geïntroduceerde verzekeringsconstructie is de werkgever verplicht de schade van de werknemer te verzekeren. Omdat in deze constructie de schade van de werknemer is verzekerd, en niet de aansprakelijkheid van de werkgever voor deze schade, spreekt men van een first-partyverzekering. Het gevolg van de arresten van 1 februari 2008 is ook dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden schade. Omdat de werkgever daarvoor niet aansprakelijk is, is de schade van de werknemer ook niet meer indirect gedekt onder de aansprakelijkheidverzekering (AVB) van de werkgever. De werkgever dient voor dit risico een aparte first-partyverzekering te sluiten, waarbij overigens niet ondenkbaar is dat verzekeraars een dergelijke dekking als aparte rubriek onderdeel laten uitmaken van de AVB. Overigens heeft de verzekeringsmarkt naar aanleiding van de arresten van 1 februari 2008 inmiddels specifieke verzekeringen ontwikkeld die dit risico in vergelijking met de gangbare ongevallenverzekeringen in aanzienlijk ruimere mate dekken.
Erkent u dat als de hierboven geschetste situatie niet wordt veranderd werkgevers voor zeer fikse bedragen aansprakelijk kunnen zijn waardoor hun onderneming in gevaar kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het aanhoudende geweld in Nigeria |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de vele berichten over het aanhoudende en systematische geweld, in het noorden van Nigeria, tegen de aanhangers van de herkozen president Goodluck Johnson?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit geweld de overigens vrij en eerlijk verlopen verkiezingen achteraf dreigt te ondermijnen en steeds grotere verdeeldheid in Nigeria veroorzaakt?
Ondanks een relatief vreedzaam en eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen braken na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen in delen van Noord-Nigeria gewelddadigheden uit met honderden (tot mogelijk duizenden) doden en gewonden en tienduizenden ontheemden tot gevolg. Ik veroordeel deze ernstige geweldsuitbarstingen, die de politieke stabiliteit kunnen ondermijnen en verdeeldheid kunnen veroorzaken.
Worden christenen op grote schaal door boze moslims afgeslacht in het noorden, omdat de moslims boos zijn omdat «hun» kandidaat de verkiezingen heeft verloren, waarbij zij veronderstellen dat dit door fraude is gebeurd? Zo ja, waarom slagen de internationale waarnemers er dan niet in de boodschap te laten landen dat de verkiezingen vrij en eerlijk zijn verlopen? Wat kan de internationale gemeenschap doen om die boodschap wel voor het voetlicht te krijgen?
Na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen braken op 17 april in vrijwel alle noordelijke deelstaten verkiezingsrellen uit. Onder aanhangers van oppositiekandidaat Buhari bestaat veel frustratie over de vermeende verkiezingsfraude en het onverwacht grote succes van zittend President Jonathan (die afkomstig is uit het zuiden en presidentskandidaat was van de sinds jaar en dag regerende People’s Democratic Party (PDP)). De escalatie van geweld lijkt leger en politie te hebben verrast. In eerste instantie moesten vooral christelijke wijken, kerken en woningen van partijgenoten van Jonathan het ontgelden. De daders zijn voornamelijk ongeschoolde moslimjongeren uit de armste gelederen van de samenleving met weinig perspectief op sociaaleconomische vooruitgang. Er heerst grote frustratie onder hen over het gebrek aan gerealiseerde ontwikkeling en goed bestuur onder leiderschap van de zowel uit christenen als moslims bestaande politieke elite van de PDP van Goodluck Jonathan. Zij hadden hun hoop gevestigd op de noordelijke islamitische kandidaat Buhari van de Congress for Progressive Change (CPC) en hebben geen boodschap gehad aan de uitspraken van zowel lokale als internationale verkiezingswaarnemers. Deze bestempelden de presidentsverkiezingen als de meest geloofwaardige verkiezingen sinds de hervatting van de democratie in 1999.
Direct na de presidentsverkiezingen legde EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton op 18 april 2011 een verklaring af, waarin zij namens de EU het geloofwaardige karakter van het verkiezingsverloop benadrukte maar tegelijkertijd het geweld veroordeelde. Vanuit het streven bij te dragen aan eerlijke en vrije verkiezingen heeft Nederland met vijf verkiezingswaarnemers deelgenomen aan de EU-verkiezingswaarnemingsmissie. Het eindrapport van de EU-verkiezingswaarsnemingsmissie wordt binnen twee maanden na de verkiezingen afgerond.
De internationale gemeenschap en de EU zullen in de politieke dialoog met Nigeria blijven zoeken naar een gebalanceerde reactie op de politieke spanningen en aanpak van armoede en goed bestuur ter bevordering van de politieke stabiliteit, vrede en veiligheid in Nigeria.
Zijn de meeste daders van slachtpartijen en gruwelijke verminkingen jongens, adolescenten nog, die aan het moorden slaan omdat zij te horen krijgen dat hun uitzichtloze situatie wordt veroorzaakt door achterstelling door christenen? Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Nigeriaanse nationale en regionale autoriteiten ondersteunen om deze spiraal van geweld te doorbreken?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de EU niet een ontmoeting tot stand brengen tussen president Johnson en diens uitdager Buhari, met als inzet een gezamenlijke verklaring dat de uitkomst van de verkiezingen dient te worden geaccepteerd en dat beide leiders zullen optreden tegen geweld vanuit de eigen achterban?
Oppositiekandidaat Buhari heeft zich niet bereid getoond tot een inhoudsvolle politieke dialoog. Hij vecht nu langs juridische weg de uitslag van de presidentsverkiezingen in een aantal deelstaten aan op basis van vermeende verkiezingsfraude.
Welke instrumenten kan de EU en de internationale gemeenschap inzetten om het Noorden van Nigeria weer enig perspectief op (economische) ontwikkeling te bieden, ten einde langs die weg en duurzaam de escalatie van geweld te doorbreken, alsmede radicale moslimgroeperingen de wind uit de zeilen te nemen?
Het noorden van Nigeria heeft te maken met toenemende werkloosheid, analfabetisme en weinig sociaaleconomisch perspectief. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. De EU ondersteunt dat met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013, dat zich richt op bovengenoemde thema’s. In het programma is ook aandacht voor het creëren van werkgelegenheid. Nigeria heeft daarnaast goede markttoegang tot de EU onder het algemeen preferentieel stelsel. Ook de Wereldbank heeft in haar «Country Assistance Strategy» voor Nigeria jeugd en bestrijding van werkloosheid tot prioriteit gemaakt.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen?
Ja, in Nigeria wordt dit actief uitgedragen door de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid. In EU-kader worden de recente politieke ontwikkelingen in Nigeria nauwlettend gevolgd en wordt waar nodig actief stelling genomen, onder meer door verklaringen van HV Ashton en van de EU-ambassadeurs in Nigeria. Tevens steunt Nederland actief de inzet in Nigeria van VN-organisaties zoals UNDP en UNICEF.
Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
Het bericht ‘Privacywaakhond CBP schendt privacy’ |
|
Louis Bontes (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Privacywaakhond CBP schendt privacy»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de privacywaakhond blundert door privacygevoelige data te publiceren?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft mij meegedeeld dat het ging om enkele adresgegevens. Tot personen herleidbare gegevens hadden niet in het betreffende rapport over Google terecht horen te komen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u bereidt het CBP op deze blunder aan te spreken en zo nodig tot maatregelen over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBP heeft direct na het constateren van dit incident – nog voor de publicatie van het in vraag 1 bedoelde bericht – maatregelen genomen in de vorm van het anonimiseren van het rapport. Ook heeft het CBP een aantal personen gebeld op wie de gegevens betrekking hadden en hen excuses aangeboden voor eventueel ontstane overlast. Ik vind dat een adequate reactie en acht het CBP voldoende in staat uit dit incident zelf de juiste lessen te trekken om herhaling te voorkomen.
Ziet u in deze berichtgeving aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de werkwijze van het CBP? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Nieuwe antichristelijke maatregelen van het communistische regime van de Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Church officials: Chinese authorities block Easter service in Beijing» alsmede de bij het artikel behorende videobeelden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel en de videoreportage?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe typeert u de rechtspositie (zowel formeel als in de praktijk) van de christelijke minderheid in de Volksrepubliek China?
De Chinese grondwet waarborgt de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, maar China erkent slechts vijf religies: taoïsme, boeddhisme, protestantisme, katholicisme en islam. Religie is uitgebreid gereguleerd. Zo vereisen benoemingen van geestelijke leiders goedkeuring door de Chinese regering. Verder geldt een registratieplicht voor gebedsplaatsen en religieuze groeperingen. Religieuze groeperingen moeten zich aansluiten bij een van de overkoepelende organen die onder toezicht van de regering staan (de «patriottische associaties»). De grondwet verbiedt expliciet religieuze activiteiten die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in gevaar brengen dan wel het onderwijssysteem van de staat verstoren.
In de praktijk bestaan er aanvullende beperkingen aan de vrijheid van godsdienst, waarbij er binnen China regionale verschillen zijn als gevolg van uiteenlopende toepassing en interpretatie van regelgeving door de diverse (lokale) autoriteiten. Sommige gelovigen (met name christenen) die zich niet kunnen vinden in de officieel erkende en onder patriottisch toezicht staande stromingen, organiseren zich «ondergronds» bijvoorbeeld via huiskerken. In de praktijk kunnen dergelijke ondergrondse religieuze organisaties hun geloof relatief ongestoord belijden, maar als zij te groot worden, (internationale) contacten onderhouden en protesten organiseren, kunnen ze worden vervolgd.
Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
In welke mate speelt de behandeling van christenen in de Volksrepubliek China een rol in de dialoog tussen de Nederlandse regering en die van de Volksrepubliek China?
Zowel het ministerie in Den Haag als de ambassade in Peking bevordert de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China door in contacten met China de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde te stellen, inclusief de behandeling van christenen in China. De Nederlandse overheid zal aandacht blijven vragen bij de Chinese autoriteiten voor het recht op vergadering en vrijheid van meningsuiting van deze groeperingen evenals voor de andere religies die in China worden beleden.
In mijn brief van 6 april over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (32 735 nr. 2) heb ik uw Kamer een tussentijdse rapportage verstrekt over de pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In het kader van deze pilot wordt nader onderzocht hoe Nederland op constructieve wijze kan bijdragen aan verbetering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China. Ik zal uw Kamer in een later stadium nader informeren over concrete aanvullende activiteiten.
Bovendien zal ik er binnen de EU voor blijven pleiten de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in de relatie met China hoog op de agenda te houden.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen en wat gaat/kunt u op korte termijn in concrete zin ondernemen om de rechtspositie van de Chinese christenen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Chinese ambassadeur in Nederland op het matje te roepen om uw ongerustheid en ongenoegen uit te drukken over de antichristelijke maatregelen waaraan het regime van de Volksrepubliek China zich tijdens het Paasfeest schuldig heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit specifieke incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering.
De onduidelijke status van fraudeurs die een schikking hebben getroffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraudemakelaar van zwarte lijst»,1 het bericht «Buitensluiten schikkende fraudeverdachten lastig»2 en het vonnis van de Rechtbank Utrecht hierover?3
Ja.
Erkent u dat veel marktpartijen worstelen met de vraag of zij met mensen die in grote fraudezaken hun strafvervolging hebben afgekocht door een schikking te treffen met het openbaar ministerie zaken kunnen blijven doen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden van 15 april 2011 op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer (2011Z06129, ingezonden op 24 maart 2011).
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat een schikking in feite een «publieke schuldbekentenis» is?4 Kunt u dit toelichten? Welke gevolgen kan een dergelijke schuldbekentenis volgens u hebben?
Ik heb tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 gezegd dat een transactie op mij en het publiek overkomt als een publieke schuldbekentenis. Zoals ik in de hiervoor genoemde antwoorden heb aangegeven, is een schuldbekentenis noch voor het doen van een transactieaanbod door het OM, noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Nu er bij transigeren geen sprake hoeft te zijn van een expliciete schuldbekentenis, is er ook geen sprake van daaruit voortvloeiende gevolgen. Er vloeien wel gevolgen voort uit het aangaan van een transactie, waaronder het feit dat deze vermeld wordt op het strafblad van betrokkene. In de aangehaalde antwoorden heb ik toegelicht dat een transactie daardoor meeweegt bij de afweging of een eventueel verlangde Verklaring Omtrent Gedrag wordt afgegeven.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om te beslissen geen zaken meer te doen met de persoon die een miljoenenfraude heeft geschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om anderen te waarschuwen en publiek bekend te maken dat zij geen zaken meer doen met de fraudeur, bijvoorbeeld door middel van een (al dan niet beperkt toegankelijke) zwarte lijst?
Dit is een zaak van marktpartijen zelf, die primair verantwoordelijk zijn voor hun integriteitsbeleid. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt normen voor het inrichten van een zwarte lijst. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in verband hiermee criteria opgesteld (zie onder themadossiers op www.cbpweb.nl).
Bent u er voorstander van dat financiële instellingen een waarschuwingssysteem hanteren, een «zwarte lijst» van mensen die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële instellingen?
Ik ben er voorstander van dat dergelijke instellingen bevorderen dat ze een goede beoordeling kunnen maken van een (rechts)persoon om te bepalen of daarmee een relatie zal worden aangegaan. De methode die daarvoor wordt gehanteerd, is een zaak van de marktpartijen zelf.
Is het waar dat zelfs als de Rabobank makelaar F. in het waarschuwingsregister had opgenomen vóór het sluiten van de schikking, deze makelaar ná de schikking uit het register verwijderd had moeten worden?2 Zo ja, hoe kan dit? In hoeverre is een schikking dan nog een «schuldbekentenis» die gevolgen kan hebben?4
De Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht (LJN: BP9270). Ik kan niet op de verdere rechtsgang vooruit lopen.
In hoeverre hebben financiële instellingen mogelijkheden om geen zaken te hoeven doen met mensen die een schikking hebben getroffen, zoals mensen die in het vastgoed voor miljoenen hebben gefraudeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de mogelijkheden om fraudeurs uit bepaalde branches te weren onvoldoende zijn omdat de schikkingen nog steeds een onduidelijke status hebben? Hoe bent u van plan hier meer duidelijkheid over te geven?
Nee, aangezien de status van een transactie naar mijn mening helder is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en mijn eerdergenoemde antwoorden op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer.
De ongewenste prikkel bij onderwijsinstellingen om buitenlandse studenten binnen te halen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met oud-topambtenaar dhr. Mertens van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het blad Transfer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grenslandenbeleid zorgt voor een ongewenste prikkel bij universiteiten en hogescholen om actief over de grens te werven?
Het grenslandenbeleid is reeds beëindigd. Dat beleid is gedurende de jaren ’90 van de vorige eeuw gevoerd om meer gebruik te kunnen maken van samenwerking en synergie tussen instellingen in de grensregio’s. Uitwisseling van studenten was één van de vormen, waarbij in veel gevallen gestreefd werd naar wederkerigheid. Het grenslandenbeleid in die zin biedt geen ongewenste prikkel, want is zoals gezegd beëindigd.
Hoe groot is het aantal Duitstalige opleidingen aan Nederlandse universiteiten in 2010–2011? Zijn deze opleidingen, zoals in het artikel staat, uitsluitend bestemd voor Duitse studenten?
Veertien opleidingen worden ook in de Duitse taal aangeboden2. Afgezien van de opleiding Duitse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden, worden ze dicht bij de grens aangeboden. Deze opleidingen zijn niet uitsluitend bedoeld voor Duitse studenten. Het percentage studenten met een Duitse nationaliteit in deze veertien opleidingen is 14%3.4
Deelt u de mening dat buitenlandse studenten welkom moeten zijn, maar dat dit een verrijking van het academische klimaat moet zijn en niet ten koste mag gaan van de kwaliteit? Ziet u in de verlaging van het gemiddelde budget per student door deze groep een bedreiging van de kwaliteit?
Ja, buitenlandse studenten zijn welkom in Nederland; door hun motivatie en achtergrond zijn ze een verrijking voor het Nederlandse hoger onderwijs. De arbeidsmarkt vraagt om afgestudeerden met internationale bagage. Dit kan door studenten geheel of gedeeltelijk een opleiding in het buitenland te laten volgen of door het creëren van een internationale leeromgeving in Nederland via het aantrekken van buitenlandse studenten. Dat heeft positieve effecten op de onderwijskwaliteit. Ook de WRR en AWT benadrukken het belang van het benutten van buitenlands kennispotentieel.
Ongewenst zou zijn wanneer we instellingen overeind houden om Duitse studenten op te leiden.
Een verlaging van het gemiddelde budget per student door de aanwezigheid van Duitse studenten is niet aan de orde. In principe is de ontwikkeling van het macrobudget gebaseerd op het geraamde aantal studenten.
Ziet u aanleiding om in gesprek te gaan met deze Duitstalige opleidingen over de wenselijkheid van deze opleidingen?
Wanneer er aanwijzingen zouden zijn dat de kwaliteit en toegankelijkheid van deze opleidingen in het geding zijn, zal ik hierover het gesprek aangaan. Bovenstaande situatieschets geeft aan dat dit op dit moment niet het geval is. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Ziet u verder aanleiding om naar een nieuw bekostigingssysteem te kijken voor buitenlandse studenten?
In de huidige bekostigingssystematiek neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid voor de financiering van het hoger onderwijs van EU-burgers en dat wil ik ook zo houden. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, die u voor het zomerreces ontvangt, zal ik een voorstel doen voor meer sturing in de bekostiging op kwalitatieve prestaties en minder op studentenaantallen.
Wat vindt u van de uitspraak van dhr. Mertens dat «actieve werving moet je verbieden op straffe van budgetkorting»? Is dat haalbaar binnen de Europese context of doen we daarmee afbreuk aan de concurrentiepositie van de Nederlandse hoger onderwijs instellingen?
Voor de concurrentiepositie is internationalisering van het hoger onderwijs essentieel. Zie ook het antwoord op vraag 2 en vraag 6. Ik ben zoals gezegd wel van mening dat werving gericht dient te zijn op kwalitatieve doelstellingen. Ik zal de instellingen daarop attenderen.
Eerdere toezeggingen ten aanzien van Syrië |
|
|
|
Herinnert u zich de vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 19 april jl. over de escalatie van geweld in Syrië?
Ja.
Hebt u zich op 19 april, zoals door u toegezegd, verstaan met de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, en wat was haar reactie op de suggestie om de VN-Veiligheidsraad bijeen te roepen?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Portugal hebben op 27 april jl. in de Veiligheidsraad voorgesteld een persverklaring aan te nemen over de ontwikkelingen in Syrië, maar de Veiligheidsraad-leden bereikten daarover geen overeenstemming.
Ondertussen heeft de VN-Mensenrechtenraad het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Waarom gaf u bij het programma Buitenhof aan dat het niet de teneur is om via een VN resolutie het regime in Syrië te veroordelen terwijl u in de beantwoording van de mondelinge vragen aangaf: «het bevorderen van stappen op het niveau van de Verenigde Naties zeker te zullen meenemen en op te brengen in de bewuste clubs»?1
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland nadrukkelijk gepleit voor agendering van de situatie in de VN-Veiligheidsraad. In de uitzending van «Buitenhof» heb ik gewezen op de politieke situatie in de Veiligheidsraad waarin vooralsnog geen overeenstemming bestaat over een krachtige veroordeling van het Syrische optreden.
Bent u bereid alsnog en ten spoedigste de Hoge Vertegenwoordiger te verzoeken om namens de Europese Unie de VN Veiligheidsraad te vragen bijeen te komen om de escalatie van geweld door het Syrische regime tegen eigen burgers te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Diverse nieuwsberichten over het schietincident in Alphen aan de Rijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is door u, nu belangrijke onderzoeken naar de omstandigheden en de toedracht van het afschuwelijke voorval in Alphen aan de Rijn van 9 april 2011 en naar de wapenwetgeving in het algemeen worden uitgevoerd, aan te geven wat ongeveer de tijdspanne van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal zijn?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft bericht het voornemen te hebben het onderzoek te publiceren in september 2011.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht waarin wordt geconstateerd dat een relatief klein deel van de mensen met een wapenvergunning jaarlijks thuis wordt gecontroleerd?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie verder het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7.
Heeft Bureau bijzondere wetten, verantwoordelijk voor deze controles, voldoende capaciteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop. Ik informeer u hierover zo spoedig mogelijk. In mijn reactie zal ik ook ingaan op de door u genoemde onderwerpen.
De OvV verricht onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van voorvallen. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over welke aspecten van het schietincident in Alphen aan den Rijn door de OvV zullen worden onderzocht.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Koninklijke Nederlands Schutters Associatie (KNSA) om op scholen leden te werven?2 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht dat de KNSA dit najaar een ledenwerf-actie voor jongeren in de leeftijd van 16 jaar zou starten. Dit project, dat zich richt op de werving van jonge leden om de schietsport te gaan beoefenen, heeft tot doel jonge sporters op te leiden voor mogelijke deelname aan de Olympische Spelen. Ik respecteer de keuze van de KNSA om het definitieve besluit over het starten van voornoemde ledenwerf-actie naar aanleiding van het schietincident vooralsnog uit te stellen.
Worden de leeftijdsgrenzen waaraan wapenvergunningen in Nederland zijn gebonden tevens onderzocht in de door u aangekondigde onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden ook de wenselijkheid en de noodzaak voor sportschutters om hun wapens thuis te kunnen bewaren onderzocht?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u een of meerdere vragen nog niet kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze vragen te betrekken bij de kabinetsreactie op de lopende onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Gebrek aan provinciale registratie van jachtgegevens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de bestuursrechter dat de provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren?1
Ik ben op de hoogte van de aangehaalde uitspraak. De rechtbank concludeert niet dat de Provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren. De uitspraak van de bestuursrechter volgt op een besluit op bezwaar van gedeputeerde staten (GS) van de provincie Gelderland. In dit besluit hebben GS aangegeven dat toezichthouders zelf bevoegd zijn besluiten te nemen over het al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar maken van documenten die bij hen berusten. Op grond van dat argument hebben GS geweigerd bepaalde informatie te verstrekken.
De rechtbank oordeelt dat voorzover de toezichthouders in dienst van GS zijn, niet gezegd kan worden dat informatie die onder de toezichthouder berust niet onder GS berusten. GS hadden de toezichthouders dus moeten vragen of ze over de opgevraagde gegevens beschikten, voordat ze het Wob-verzoek deels van de hand deden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de provincie geen beschikking heeft over afschotgegevens terwijl zij wel opdrachtgever is? Onderschrijft u dat deze omissie de controlefunctie van de provincie ernstig beperkt? Zo neen, waarom niet?
Beheer en schadebestrijding is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten van de provincie. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij invulling geven aan de ondersteunende registratie. Ik ben niet voornemens op rijksniveau hieraan eisen te stellen.
Deelt u de mening dat een goed en gedetailleerd registratiesysteem van het afschot van hoefdieren een voorwaarde voor goed beheer is? Zo neen, waarom niet
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u informatie over hoe andere provincies gegevens over afschot registeren? Zo ja, kunt u deze informatie toezenden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze gerechtelijke uitspraak onder de aandacht van de andere provincies te brengen zodat zij zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid als opdrachtgever? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Bestuursorganen zijn zelfstandig bevoegd om te beslissen op verzoeken op grond van de Wob. Ik heb geen rol in de wijze waarop gedeputeerde staten uitvoering geven aan de Wob.
Deelt u de mening dat registratie een sterke meerwaarde heeft als deze in het gehele land op gelijke wijze plaatsvindt, zodat gegevens vergeleken kunnen worden? Zo ja, bent u bereid hier voorbereidingen voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is de juistheid van het gevoerde faunabeleid en de uitwerking ervan te toetsen op provinciaal niveau, wanneer de provincie niet over adequate en controleerbare cijfers kan beschikken? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het curieus is dat jaarlijks driemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in Gelderland worden geschoten, volgens opgave van de jagers, terwijl tellingen aangeven dat er elk voorjaar in vergelijking met de mannelijke dieren, tweemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in de Gelderse bossen zijn? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar de structurele scheefgroei in de populatie van deze wettelijk beschermde diersoort? Zo neen, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Massale vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de voorzitter van de Werkgroep Aalherstel heeft gewaarschuwd dat er massale vissterfte optreedt bij waterkrachtcentrales, waarbij ook (Europese) bedreigde en beschermde soorten als de paling en de zalm in de turbines vermalen worden?1
Ja.
Klopt het dat in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20 tot 30% van de vissen vermalen wordt in de turbines als zij stroomafwaarts migreren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Vissen die de turbines van een waterkrachtcentrale (WKC) passeren hebben kans beschadigd te raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren, zoals de lengte van de vis, soort turbine, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De geringste schade blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines.
Uit het rapport «Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne en Alphen» (Bruijs, 2004) blijkt een gemiddelde sterfte voor stroomafwaartse migratie van 18,1% voor volwassen aal, 4,8% voor zalmachtigen en 18,1% voor volwassen zeeforel.
Hoeveel waterkrachtcentrales in Nederland zijn uitgerust met een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat stroomafwaarts migrerende vissen ongeschonden langs de centrale worden geleid, en bij hoeveel centrales is dit nog niet op orde? Op welk wetenschappelijk onderzoek en monitoringsgegevens baseert u dit?
Op dit moment bestaat er nog geen in de praktijk bewezen goed werkend visgeleidingssysteem voor waterkrachtcentrales in de Rijkswateren. Er loopt een proef met een visgeleidingssysteem bij de waterkrachtcentrale bij Linne. Het systeem is nog in ontwikkeling en wordt gemonitord.
Deelt u de mening dat bestaande centrales zo spoedig mogelijk voorzien moeten worden van een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat vissen wel ongeschonden de rivieren af kunnen zwemmen, en, als dit niet het geval is, de centrale stilgelegd zou moeten worden?
Uiterlijk in 2015 (einde planperiode Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015) moeten de bestaande centrales voorzien zijn van een goed werkend en betaalbaar visgeleidingssysteem. Zo niet, dan moeten de turbines worden stilgelegd tijdens pieken in de periode van vismigratie, dit zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Kunt u uiteenzetten hoe de sterfte van paling bij waterkrachtcentrales zich verhoudt tot de afspraken die Nederland in Europa heeft vastgelegd in kader van het Aalbeheerplan om de paling te beschermen?
In het aalbeheerplan is een samenhangend maatregelenpakket opgenomen, dat ertoe strekt om uiteindelijk 40% van de aalpopulatie ongeschonden stroomafwaarts te kunnen laten migreren. Dit pakket bevat allerlei verschillende maatregelen, waaronder maatregelen ten aanzien van sterftereductie bij gemalen en waterkrachtcentrales. Het aalbeheerplan bepaalt niet dat de aalsterfte op een zeker moment tot 0% moet worden gereduceerd. Doelstelling is ervoor te zorgen dat genoeg aal stroomafwaarts kan migreren om de populatie op de lange termijn in (goede conditie) stand te houden.
Voor nieuwe waterkrachtcentrales is op grond van het aalbeheerplan de aanleg van een vispassage verplicht. Voor drie bestaande waterkrachtcentrales, te weten die in Linne, Lith en Amerongen, kent het aalbeheerplan de doelstelling om de stroomafwaartse sterfte met 35% te reduceren. Dit kan door middel van een voldoende functionerend visgeleidingssysteem, maar ook door het toepassen van visvriendelijk turbinebeheer.
Bij visvriendelijk turbinebeheer worden extra turbines pas aangezet als maximum van de al werkende turbines bereikt is en worden extra turbines eerder afgeschakeld, waardoor vissterfte met 35% kan worden beperkt.
In het aalbeheerplan is nog geen keuze gemaakt tussen de verschillende maatregelen en wordt ook geen einddatum bepaald voor het behalen van dit doel. Overigens blijkt uit het aalbeheerplan dat de vissterfte bij waterkrachtcentrales in absolute termen relatief gering is in verhouding tot de geschatte vissterfte bij gemalen en de sterfte als gevolg van visserij.
Zijn er in het kader van het Aalbeheerplan al maatregelen genomen om paling ongeschonden langs waterkrachtcentrales te leiden? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen en hoe effectief zijn deze aanpassingen? Zo nee, waanneer worden deze maatregelen dan wel genomen en geëvalueerd?
Eén van de maatregelen uit het Aalbeheerplan is dat bestaande grote waterkrachtcentrales een voldoende functionerend visgeleidingssysteem aanleggen of aangepast visvriendelijk turbinebeheer voeren. Door dit visvriendelijk turbinebeheer kan een reductie van 35% aalsterfte plaatsvinden ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben toegezegd om in het najaar 2011 te starten met visvriendelijk turbinebeheer.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de waterkrachtcentrale in Borgharen en toelichten of er al monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid zijn?
Aangezien de noodzakelijke procedures voor de aanleg van de WKC Borgharen nog niet zijn afgerond en de WKC Borgharen dus nog niet is aangelegd, zijn er ook nog geen monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid beschikbaar.
De stand van zaken met betrekking tot de procedures rond de WKC Borgharen is als volgt. Op 14 april 2011 heeft de zitting bij de rechtbank Maastricht plaatsgevonden inzake de watervergunning van Arbra voor de Waterkrachtcentrale Borgharen. Uitspraak wordt verwacht op 29 juni 2011.
Op 14 april 2011 vond tevens de zitting bij de rechtbank Maastricht plaats tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning door de gemeente Maastricht.
Tot slot is er beroep ingediend tegen de Natuurbeschermingswet-vergunning die is verleend door de provincie Limburg. Dit beroep is in behandeling bij de Raad van State. Er is nog geen zitting gepland.
De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
Dreigend massaontslag bij KPN |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden banen weg bij KPN»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is na het eerdere nieuws waarin bekend werd dat voormalig topman Scheepbouwer maar liefst 131 maal meer verdiende dan de gemiddelde KPN monteur, zo nee waarom niet?
Zie beantwoording bij vragen 4 en 5.
Vindt u het niet vreemd dat, ondanks het feit dat de mobiele tarieven in Nederland met 13 cent tot de hoogste van Europa behoren, KPN desondanks in de problemen is geraakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat met name de marktontwikkelingen in Nederland aanleiding geven tot kostenbesparingen. De bedrijfsvoering van KPN is een zaak van de onderneming zelf. Kennelijk is, naar de mening van de Raad van Bestuur van KPN, de vermindering van het personeelsbestand noodzakelijk om de toekomst van KPN veilig te stellen.
Deelt u de mening dat de nieuwe topman Blok uit solidariteit met de werknemers zijn salariseisen zou moeten matigen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het beloningsbeleid in algemene zin wil ik het volgende opmerken. Ik heb in principe geen probleem met marktconforme (hoge) salarissen die verdiend worden bij grote bedrijven met grote verantwoordelijkheden in de marktsector. Belangrijk hierbij is wel dat deze bedrijven de beloningen die worden uitgekeerd goed kunnen verantwoorden. Dat kan maatschappelijke onvrede voorkomen. Of sprake is van een verantwoorde beloning gelet op de geleverde prestaties is in de eerste plaats ter beoordeling van de raad van commissarissen en vervolgens van de aandeelhouders.
In lijn hiermee ben ik van oordeel dat het in de eerste plaats aan KPN zelf is om invulling te geven aan haar remuneratiebeleid.
Bij het opstellen en vaststellen van dit beleid dient rekening te worden gehouden met het in Nederland bestaande uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Tot deze partijen behoren werknemers, aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen van deze betrokken partijen, Wat het beloningsbeleid betreft is de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) van belang. Aangezien KPN een Nederlandse naamloze vennootschap met beursnotering is, is de Code op dit bedrijf van toepassing.
In de Code is bepaald dat de raad van commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders, vastgestelde bezoldigingsbeleid. Volgens het jaarverslag van KPN is de wijze waarop het remuneratiebeleid bij KPN wordt bepaald, is (voor zover op deze casus van toepassing) in lijn met de Code. Specifiek bepaalt codebepaling II.2.2. dat de raad van commissarissen de hoogte en de structuur van de bezoldiging van bestuurders mede vaststelt met inachtneming van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming. De bezoldiging van bestuurders dient dus te passen binnen het totale loongebouw van de onderneming. Het jaarverslag 2010 van KPN geeft aan deze bepaling toe te passen. Verder volgt uit het jaarverslag van KPN dat de raad van commissarissen de bevoegdheid heeft de waarde van een in een eerder boekjaar toegekende voorwaardelijke variabele bezoldigingscomponent beneden- of bovenwaarts aan te passen, wanneer deze naar zijn oordeel tot onbillijke uitkomsten leidt vanwege buitengewone omstandigheden in de periode waarin de vooraf vastgestelde prestatiecriteria zijn of dienden te worden gerealiseerd.
Over de naleving van de Code leggen het bestuur en de raad van commissarissen verantwoording af aan de algemene vergadering van aandeelhouders.
Vindt u dat door het graaigedrag van bestuurders dit soort bedrijven in de problemen komen en dat dit natuurlijk slecht is voor de Nederlandse economie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De executie van een schadevergoedingsmaatregel |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag met zaaknummer 385935/KGZA 11-89 met betrekking tot de executie van de schadevergoedingsmaatregel?
Ja.
Bent u bekend met de Aanwijzing executie (2010A031) waar in Bijlage 3, onder 9, is bepaald dat in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, maatwerk kan worden toegepast in het individuele geval, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde/bestrafte?
Ja.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen wanneer sprake is van een schrijnend geval en een beroep op de hardheidsclausule wordt gehonoreerd? Zo ja, hoe vaak wordt gebruik gemaakt van deze hardheidsclausule?
Het CJIB heeft de mogelijkheid om in uitzonderingsgevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie maatwerk toe te passen.
Uitgangspunt van het CJIB hierbij is dat de openstaande schuld binnen afzienbare tijd volledig moet worden voldaan. Tot op heden heeft het CJIB nog geen beroep op een schrijnende situatie gehonoreerd.
Bent u van mening dat zich een dergelijke uitzonderingsituatie voordoet wanneer een ouder van een eenoudergezin, die is aangewezen op een bijstandsuitkering, en van wie duidelijk is dat zij/hij geen verdere draagkracht heeft, een betalingsvoorstel doet dat haar draagkracht op basis van de beslagvrije voet te boven gaat en dat er toe leidt dat de vordering binnen de executieverjaringstermijn zal worden voldaan? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het vaststellen of in een bepaald geval sprake is een schrijnende situatie kan in algemene zin het volgende worden gesteld. Er moet sprake zijn van een situatie die afwijkt van die situatie zoals die gold ten tijde van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daaraan verbonden vervangende hechtenis. De destijds geldende situatie mag immers geacht worden verdisconteerd te zijn in de uitspraak van de rechter. Voorts moet deze wijziging betrekking hebben op een complex aan factoren, dat, in onderlinge samenhang bezien, de situatie schrijnend maakt. Het enkele feit dat veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft, is niet voldoende om als schrijnende situatie gekwalificeerd te worden. Dat kan ook worden afgeleid uit de rechtspraak. Zie daarvoor ook het antwoord op eerdere Kamervragen inzake de betaling van een schadevergoedingsmaatregel (Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 3203). De rechter heeft in het in vraag 1 aangehaalde vonnis geoordeeld dat het CJIB in de onderhavige zaak terecht niet akkoord is gegaan met een betalingsvoorstel met een looptijd tot de executieverjaringstermijn.
De ramingen kinderopvangtoeslag |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse daling aantal ouders met toeslag voor gastouderopvang»?1
Ja.
Klopt het dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, waaronder wijzigingen gastouderopvang, een besparing hebben opgeleverd van slechts 52 miljoen euro (520 000 vraagouders ontvangen gemiddeld 100 euro minder)? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de geraamde opbrengst van de wijzigingen gastouderopvang van 363 miljoen euro in de brief van 20 juni 2008 en in totaal van alle maatregelen 765 miljoen euro? Zo nee, wat is dan de opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen uit de brief van 20 juni 2008?
Nee, de genoemde verlaging van de toeslag met € 100 per aanvrager heeft slechts betrekking op de verlaging van de maximum uurprijs voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang in 2010. In dat jaar zijn ook de kwaliteitseisen voor de gastouderopvang aangescherpt. Hierdoor is het aantal gebruikers in 2010 met circa 30% afgenomen en zijn de uitgaven in de gastouderopvang met circa € 250 miljoen gedaald.
Het webartikel rapporteert alleen over 2010. In 2009 heeft er al een tabelaanpassing plaatsgevonden, deze is ook onderdeel van de in de brief van 20 juni 2008 aangekondigde maatregelen.
De exacte opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen valt achteraf niet te bepalen. De opbrengst van de maatregelen hangt namelijk niet alleen af van het effect op de gemiddelde toeslag, maar ook van het effect op het gebruik (gedragseffect). Wanneer de kosten voor de ouders hoger worden zal het gebruik van formele kinderopvang afnemen. Op basis van het gerealiseerde volume is achteraf echter niet te bepalen welk deel van de verandering in het gebruik is toe te schrijven aan autonome groei en welk deel aan beleidsmaatregelen.
Klopt het dat de definitie van de eigen bijdrage van ouders en de eigen bijdrage van werkgevers is gewijzigd? Zo ja, wat was de oude definitie en wat is nu de definitie van de eigen bijdrage van ouders en van werkgevers?
Nee, de definities zijn niet gewijzigd. Er is altijd op dezelfde manier met de Kamer gecommuniceerd over de eigen bijdrage: het percentage van de kosten van kinderopvang tot aan de maximum uurprijs die door ouders die een toeslag ontvangen zelf betaald wordt. In 2010 is de kinderopvangtoeslag niet gewijzigd waardoor de eigen bijdrage niet noemenswaardig is veranderd.
In het webartikel wordt het deel boven deze maximum uurprijs ook bij de eigen bijdrage van de ouders geteld. Omdat de ouders dit deel geheel zelf moeten betalen is de in deze publicatie berekende ouderbijdrage hoger dan wanneer de ouderbijdrage op basis van de maximum uurprijs wordt bepaald, zoals in mijn berekeningen.
De belangrijkste maatregelen in de kinderopvang in 2010 betroffen het verlagen van de maximum uurprijs in de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang en de professionalisering van de gastouderopvang. De verlaging van de maximum uurprijs is neergeslagen bij de aanbieders van kinderopvang wanneer deze de verlaging hebben doorgevoerd in hun tarieven en bij de ouders indien dit niet zo was. Het professionaliseren van gastouderopvang heeft er toe geleid dat ouders en gastouders die informele kinderopvang hadden «geformaliseerd» nu weer terugkeren naar informele opvang.
Klopt het dat de eigen bijdrage van ouders in 2010 gelijk is gebleven omdat voorheen de eigen bijdrage werd berekend over het totaal aan uitgaven aan kinderopvang en nu over de uitgaven aan kinderopvang tot het maximum uurtarief? Zo ja, klopt het dat de eigen bijdrage van ouders wel degelijk is gestegen in 2010, namelijk naar 27% (zie ook www.buitenhek.nl)? Zo nee, waar zijn de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag dan neergeslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het kabinet in een tabel inzichtelijk maken wat de ramingen zijn geweest voor het aantal ouders én de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag uitgesplitst naar gastouderopvang, dagopvang en buitenschoolse opvang voor 2007 tot en met 2011 gezet tegenover de daadwerkelijke groei van het aantal ouders en de uitgaven? Hoe zijn eventuele verschillen te verklaren?
Onderstaande tabel geeft de raming en realisatie van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag over de periode 2007 t/m 2011 weer. Het aantal ouders wordt niet geraamd.
De verschillen tussen ramingen en realisaties zijn voornamelijk te verklaren uit een hogere autonome groei van het gebruik van kinderopvang. Zoals bij het antwoord op vraag 2 reeds gemeld, valt achteraf niet te bepalen welk deel van de tegenvaller aan de autonome groei en welk deel aan de beleidsmaatregelen is toe te schrijven. In 2010 heeft het verschil tussen raming en realisatie voor € 352 miljoen een technische oorzaak: met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 worden terugontvangsten bij de afrekening van de kinderopvangtoeslag geheel als ontvangst geboekt, terwijl deze eerder deels in mindering op de uitgaven kwamen.
kinderdagcentra
1 036
1 203
1 464
1 624
1 679
buitenschoolse opvang
322
332
638
759
807
gastouderopvang
205
398
642
230
404
totaal
1 563
1 933
2 744
2 612
2 890
kinderdagcentra
1 292
1 563
1 630
1 967
–
buitenschoolse opvang
446
621
712
869
–
gastouderopvang
320
640
693
477
–
totaal
2 058
2 825
3 035
3 313
–
Wat is de reden dat het kabinet soms meerdere keren in één jaar haar raming over de uitgaven van de kinderopvangtoeslag moet bijstellen? Is het reden geweest de wijze waarop er wordt geraamd kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst geweest? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat op korte termijn alsnog te doen?
Als realisaties afwijken van ramingen is er aanleiding een raming kritisch tegen het licht te houden. Bij het analyseren van de ramingen voor de kinderopvangtoeslag zijn het CPB en het ministerie van Financiën nauw betrokken. Bij majeure ramingaanpassingen vindt altijd overleg met het CPB en het ministerie van Financiën plaats. Een belangrijke reden voor het meermalen bijstellen van de ramingen heeft te maken met het feit dat het huidige stelsel van kinderopvang in 2005 is gestart. Daarmee betreft het een relatief jong stelsel dat nog volop in ontwikkeling is. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijk beeld is waaruit een lange termijn trend is af te leiden. De verhogingen van de kinderopvangtoeslag tot en met 2007 zijn een belangrijke motor geweest voor de groei van het gebruik in de afgelopen jaren. Vanaf 2009 is er door middel van verschillende maatregelen ingegrepen in de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag en in de vergoeding, waarbij ook naar de wijze van ramen is gekeken. Het is vooraf moeilijk te voorspellen hoe ouders op de veranderingen in de hoogte van de toeslag of overige voorwaarden reageren. Zeker wanneer de maatregelen elkaar snel opvolgen, is achteraf niet meer vast te stellen welk gedragseffect door welke maatregel wordt veroorzaakt.
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de verschillen tussen realisaties en ramingen voor het grootste deel veroorzaakt wordt door twee variabelen: de autonome ontwikkeling van het toekomstige gebruik van kinderopvang en het effect van de maatregelen op die ontwikkeling (gedragseffecten).
Vanwege deze onzekerheden onderzoek ik of de raming 2012 en verdere jaren aanpassing behoeft. Ook hierbij zal ik – zoals gebruikelijk – het CPB betrekken.
Wat is er misgegaan bij de inschatting van het aantal gastouders, waarbij het kabinet oorspronkelijk uitging van 8 000 gastouders in 2010, terwijl er nu 55 000 gastouders geregistreerd staan? Waarom was het kabinet destijds niet bereid te luisteren naar signalen vanuit het veld en de Kamer dat een schatting van 8 000 gastouders echt veel te laag was?
De discussie over het aantal gastouders speelde in 2009, bij de behandeling van het wetsvoorstel gastouderopvang. In correspondentie met de Tweede Kamer en in debatten heeft mijn ambtsvoorganger in die tijd aangegeven dat de raming van het aantal gastouders werd gemaakt in een stelsel dat zeer in beweging was. Het aantal van 8 000 gastouders is als absolute ondergrens gepresenteerd. In de loop van 2010 bleek zowel het aantal gastouders als het aantal ouders dat na de wetswijziging gebruik maakt van de gastouderopvang groter dan ten tijde van het wetsontwerp gastouderopvang in 2009 werd verondersteld.
Mijn ambtsvoorganger heeft daarop maatregelen genomen. De hogere uitgaven aan gastouderopvang zijn opgevangen door een tabelaanpassing die per 2011 is ingegaan. Er zijn extra middelen ter beschikking gesteld om ervoor te zorgen dat alle gastouders op tijd hun opleiding tot professioneel gastouder konden volgen en er zijn extra middelen voor gemeenten en GGD-en beschikbaar gekomen om alle gastouders op tijd in het Landelijk Register Kinderopvang te inspecteren en te registreren.
Bent u bereid de Algemene Rekenkamer te verzoeken het beleid van de afgelopen jaren op kinderopvang, inclusief ramingen, te laten doorlichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan ook het CPB-model worden betrokken waarmee de groei van de vraag naar kinderopvang en de relatie met de arbeidsparticipatie van met name vrouwen wordt berekend?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 heb gemeld, bestaan er in het ramingproces intensieve contacten met het CPB en het ministerie van Financiën. De ramingen houden daardoor rekening met de inzichten van het CPB over de relatie tussen de groei van kinderopvang en de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen.
De evaluatie van de Wet Kinderopvang staat voor dit jaar gepland. Gelet op de komende evaluatie en het feit dat het CPB al nauw bij de ramingaanpassingen is betrokken, heb ik op dit moment geen reden om een dergelijk verzoek te doen aan de Algemene Rekenkamer.
Kankerverwekkende stoffen in spaarlampen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Energy saving light bulbs contain cancer causing chemicals»1 en «Spaarlampen stoten kankerverwekkende stoffen uit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er spaarlampen in de schappen van winkels liggen die kankerverwekkende stoffen uitstoten en dus een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking hier tegen te beschermen?
Nee.
Spaarlampen stoten – evenals andere lampen en elektronica die tijdens het gebruik warm worden (zoals TL-buizen en tv-toestellen) – geringe hoeveelheden vluchtige organische stoffen uit.
Uit onderzoek «Milieu Impact van Lampen» van het Laboratorium voor Lichttechnologie te Gent uit oktober 2009, blijkt dat gloeilampen vier keer zoveel vluchtige organische stoffen uitstoten in dezelfde omstandigheden dan spaarlampen. Voor halogeen geldt zelfs acht keer zoveel. (www.taskforceverlichting.publicaties.nl)
Het Duitse Ministerie van Milieu heeft berekend dat het om zeer geringe hoeveelheden gaat, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Er wordt momenteel nog aanvullend onderzoek gedaan door het Duitse Ministerie van Milieu. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele weken verwacht. Uiteraard zullen wij de resultaten van dit onderzoek in de gaten houden.
Algemeen geldt dat de toepassing van kankerverwekkende stoffen zeer sterk is ingeperkt door de Europese regelgeving, de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en het nationale prioritaire stoffenbeleid. Dat kan niet in alle gevallen voorkomen dat zeer geringe hoeveelheden van deze stoffen kunnen vrijkomen. Indien dat leidt tot schade aan volksgezondheid of milieu, kan de toepassing nog verder worden beperkt.
Deelt u de mening dat de spotjes van Postbus 51, die oproepen om vooral spaarlampen aan te schaffen, van de buis moeten, zolang spaarlampen kankerverwekkende stoffen bevatten? Zo nee, waarom niet?
De postbus 51 campagne is enige tijd geleden beëindigd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Partij voor de Vrijheid in 2009 al aandacht heeft gevraagd voor de gezondheidsgevaren die spaarlampen met zich mee brengen? Zo ja, waarom is het Kabinet blind doorgegaan met de groene lobby tegen de oude betrouwbare gloeilamp en voor de gevaarlijke spaarlamp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Kent u het bericht «Ombudsman wil dat pensionado's geld terugkrijgen»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de verantwoordelijkheid van een overheidsorganisatie om de rechten van burgers te respecteren?
Elke overheidsorganisatie is gehouden om de rechten van burgers te respecteren. Voor de Belastingdienst ligt dit niet anders dan voor willekeurig welke andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat de Belastingdienst zelfstandig een kosten-batenanalyse mag maken of zij een wet wel of niet wensen uit te voeren of bent u van mening dat het primaat bij de politiek ligt? Hoe verklaart u de in het bericht omschreven gang van zaken?
De Belastingdienst heeft als lijn, om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen. Deze werkwijze zal worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen. Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen.
Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.
Langs de hiervoor geschetste lijnen wordt een maximale inspanning gepleegd om betrokkenen in de gelegenheid te stellen om hun recht op teruggaaf geldend te maken.
Bent u bereid tot een toezegging dat u de 6 miljoen euro die de Belastingdienst ten onrechte in eigen zak steekt nog deze maand laat overmaken aan de rechtmatige eigenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 mei a.s.?
Ja.