Over toepassing van zogenaamde ‘glijdende schaal’ bij de bijverdiengrens in de studiefinanciering |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juni 20111, waarin de rechter de student in het gelijk heeft gesteld door te oordelen, kort gezegd, dat het bedrag dat de student wegens bijverdiensten moet terugbetalen, wordt berekend op basis van de nieuwe regels die gelden met ingang van 1 januari 2010, ook al betreft het bijverdiensten die betrekking hebben op de jaren vóór 2010? Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ja. DUO is daartegen in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechterlijke instantie in dit soort zaken. Hierbij speelt een rol dat verschillende rechtbanken DUO in het gelijk hebben gesteld in andere «bijverdien»-zaken, overigens zonder dat de overweging van de rechtbank Dordrecht daarbij expliciet aan de orde kwam. Ook is van belang dat de Centrale Raad van Beroep in 2003 in een soortgelijke zaak over het meerinkomen tot een andere uitspraak is gekomen (LJN: AN9752). En bovendien moet opgemerkt worden dat in de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel ter invoering van de «glijdende schaal» bij de bijverdiengrens expliciet is gemaakt dat de nieuwe regels van toepassing zijn vanaf het inkomensjaar 2010 en geen terugwerkende kracht hebben naar eerdere inkomensjaren. Daarmee wordt in casu bedoeld dat voor de bijverdiensten uit 2007 de regels gelden waarmee de student in 2007 rekening had moeten houden. Met het hoger beroep krijgt DUO een definitieve uitspraak over de correcte uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat alle studenten die in een soortgelijke situatie verkeerden en verkeren als bovengenoemde student dezelfde behandeling van uw ministerie dienen te krijgen met betrekking tot de toepassing van het met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde artikel 3.17, lid 7 van de Wsf 20002, zoals thans door de rechter geoordeeld?
Nee. Er zijn meerdere lezingen mogelijk (zie antwoord 1). Ik wacht de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep af.
Deelt u de mening dat de thans bij vele studenten ontstane onduidelijkheid3 zo spoedig mogelijk moet worden omgezet in duidelijkheid?
Ja. Ik kan u melden dat de rechter dit ook onderkent. Voorzien is dat deze zaak al begin oktober ter zitting komt.
Waarom heeft uw ministerie zich niet aan de door de rechtbank genoemde duidelijke aanwijzing(en)4 gehouden en is zij ondanks die aanwijzing(en) gaan procederen?
Zoals hierboven is aangegeven zijn op dit terrein verschillende lezingen mogelijk.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat studenten die zich geconfronteerd zien met toepassing van onderhavig artikel van de Wsf juist worden behandeld door uw ministerie en niet onnodig tijd en moeite moeten steken in gerechtelijke procedures? Hoe gaat u daar voor zorgen indien uw ministerie in hoger beroep en mogelijk in cassatie gaat en uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld door de hoogste rechter?
Zodra de Centrale Raad van Beroep in deze zaak een uitspraak heeft gedaan, zal ik deze uitvoeren ten aanzien van alle studenten, die een dergelijke vordering opgelegd hebben gekregen. Hiertoe hoeven zij zelf geen procedure te starten.
Het beheer van recreatiepark Patersven |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat uitzendbureau Exotic Green het beheer van recreatiepark Patersven overneemt?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in BN De Stem en in bijzonder van het feit dat Exotic Green met toestemming van het bestuur van de Vereniging van Eigenaren van het park het beheer van het recreatiepark (tijdelijk) heeft overgenomen.
Welke eisen en voorwaarden worden gesteld aan het mogen beheren van een recreatiepark? Voldoet uitzendbureau Exotic Green aan die eisen, mede gelet op haar reputatie uit het verleden als huisjesmelker?
Voor het beheer van recreatieparken gelden uitsluitend privaatrechterlijke bepalingen. De rijks- en gemeentelijke overheid hebben wettelijk geen bevoegdheid om voorwaarden aan het beheer te stellen en/of om de privaatrechterlijke bepalingen en de naleving daarvan te toetsen.
De woningen op het bungalowpark Patersven in Zundert zijn in bezit van individuele woningeigenaren die verenigd zijn in een Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows en stelt hiervoor een beheerder aan. Recent is dit (interim) beheerderschap overgedragen aan Exotic Green. De VVE moet nog een definitief besluit nemen over het beheerderschap.
In de praktijk kiezen steeds meer uitzendbureaus en werkgevers er voor om de huisvesting van hun werknemers uit te besteden aan een gespecialiseerd huisvestingsbedrijf, mede ter voorkoming van dubbele petten (de eigenaar is ook beheerder van de huisvesting en werkgever). De uitzendbranche en andere werkgevers, werknemersorganisaties, de rijksoverheid en gemeenten overleggen over een uniforme normstelling voor goede huisvesting voor arbeidsmigranten en over het toezicht op naleving daarvan door de sector zelf. Het punt dat steeds meer werkgevers af willen van de dubbele pet van het bieden van huisvesting wordt in dat overleg meegenomen.
Wat is uw oordeel over het feit dat Exotic Green als eigenaar van een substantieel aantal recreatiewoningen op het park, bestemd voor huisvesting van haar buitenlandse uitzendkrachten, middels het beheer een dubbele pet op krijgt als het gaat om ordehandhaving en naleving van regels rond huisvesting van arbeidsmigranten? Wordt dit niet een slager die zijn eigen vlees gaat keuren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt toezicht plaats op het aantal arbeidsmigranten dat wordt gehuisvest op het recreatiepark? Door wie vindt dat toezicht plaats en welke sanctiemogelijkheden zijn er?
Het toezicht op het aantal arbeidsmigranten op het park en de duur van hun verblijf vindt, conform de statuten, plaats door de beheerder. Er is hier sprake van logies. Logiesvoorzieningen moeten op basis van het Wetboek van Strafrecht een nachtregister bijhouden. In de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) kan de gemeente vervolgens een verplichting tot registratie in het nachtregister voor de migrant opnemen. Er is momenteel geen nachtregister aanwezig in Patersven. Deze maand komt de vergadering van de VVE bijeen. Daarin wordt een voorstel van Exotic Green behandeld om een nachtregister in te stellen en om per 1 januari 2012 een slagboom te plaatsen die 24 uur per dag wordt bediend. Tevens wordt voorgesteld om per die datum 24 uur per dag een beheerder aanwezig te laten zijn.
De gemeente kan op basis van de bouwregelgeving, het bestemmingsplan, de APV enzovoort handhavend optreden met bijgehorende wettelijke sanctiemogelijkheden. In de handreiking «Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, handreiking voor gemeenten» (2007) is aangegeven dat bij de toets aan het bestemmingsplan overwogen moet worden dat tijdelijke arbeidsmigranten hier niet «wonen», zij hebben hun hoofdverblijf immers in hun vaderland. Evenmin zijn zij hier vanuit recreatieve redenen, want zij komen hier om te werken. Op het park rust op dit moment een recreatieve bestemming. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om daarop te handhaven.
Op welke wijze vindt toezicht plaats op de duur van het verblijf in recreatiewoningen door de individuele arbeidsimmigranten? Hoe wordt voorkomen dat, zodra Exotic Green zelf het park beheert, via interne (administratieve) verhuizing van de ene recreatiewoning naar de andere de arbeidsimmigranten permanent op het recreatiepark verblijven?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een limiet gesteld aan het aantal arbeidsimmigranten dat gehuisvest mag worden op het recreatiepark, zowel in absolute als in percentuele zin? Zo nee, waarom niet en acht u dat in het geval dat Exotic Green recreatiepark Patersven gaat beheren niet wenselijk?
Het park heeft een recreatieve bestemming. Permanente bewoning is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Daarom is er door de gemeente geen limiet gesteld aan het aantal arbeidsmigranten dat op het park gehuisvest mag worden.
Bent u bereid een pro-actieve rol op u te nemen in de bescherming van de rechten van de overige eigenaren van recreatiewoningen op het recreatiepark? Zo ja hoe gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, bij wie kunnen zij dan terecht met vragen, opmerkingen en klachten?
Het betreft hier een privé-terrein. De VVE is middels de beheerder verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht op het park. Daarnaast is het de taak van de gemeente om bij overtredingen van het bestemmingsplan en bij overlast en verloedering handhavend op te treden, ook al betreft het hier een privéterrein.
Verder ben ik bereid om, als de gemeente Zundert daar behoefte aan heeft, het praktijkteam MOE-landers in te zetten dat op hun verzoek met raad en daad kan bijstaan. Een dergelijk officieel verzoek heb ik tot op heden nog niet ontvangen.
Wat voor «verschrikkelijke gebeurtenissen» vonden er rond 1915 plaats? Vallen deze «verschrikkelijke gebeurtenissen», in uw optiek onder de categorie «genocide» zoals is gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt de term genocide niet gebruikt in uw reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken?
De regering betreurt de verschrikkelijke gebeurtenissen en de vele slachtoffers die daarbij rondom 1915 onder Armeniërs en andere bevolkingsgroepen zoals de Assyriërs zijn gevallen. Het Verdrag inzake Voorkoming en Bestraffing van Genocide is hierop niet van toepassing, omdat dit van latere datum (i.e. 1966) is en geen terugwerkende kracht heeft. Dit laat onverlet dat alle betrokken partijen, waaronder de Turkse en Armeense regeringen, de feiten laten onderzoeken. Inzage in elkaars nationale archieven en samenstelling van gemengde, onafhankelijke onderzoekscommissies kunnen de historische gebeurtenissen voor een breed publiek zichtbaar maken. Alleen zo is daadwerkelijke verzoening en dialoog mogelijk. Ik zal daartoe de contacten met mijn Turkse en Armeense counterparts blijven aanwenden.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt verzocht «voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen» in de context van de gesprekken met Turkije inzake mogelijke toetreding tot de Europese Unie? Bent u tevens bekend met het feit dat uw voorganger deze motie beschouwde als ondersteuning van beleid? Deelt u de analyse dat u met uw laatste brief gebroken heeft met dit beleid? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen?
Ja, ik ben bekend met de Motie Rouvoet. Ook ik beschouw deze motie als ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – in Turkije bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen. Er is geen breuk met mijn voorgangers. De voortdurende druk vanuit de EU en Nederland heeft er mede toe geleid dat in Turkije meer ruimte voor debat over deze kwestie mogelijk is gemaakt. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid dienen, conform de Kopenhagen-criteria, deze uitwisseling van standpunten te waarborgen. Hierop zal ik de Turkse regering – rechtstreeks en via de EU – blijven aanspreken. De Motie Rouvoet ondersteunt deze inspanningen zonder meer.
Kunt u onderbouwen wat het verschil is tussen enerzijds de stelling dat erkenning «geen nieuwe eis of voorwaarde» vormt in de EU-onderhandelingen met Turkije, maar dat het anderzijds «onontbeerlijk dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet»? Is het in uw optiek mogelijk dat Turkije lid wordt van de Europese Unie zonder dat zij haar betrokkenheid bij de genocide heeft erkend?
Erkenning van de Armeense kwestie vormt geen onderdeel van de politieke Kopenhagen-criteria en is als zodanig geen eis of voorwaarde in de toetredingsonderhandelingen. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en goed nabuurschap (in dit geval met Armenië) zijn daarentegen wel expliciete criteria. Zij bieden het Kabinet daarmee aanknopingspunten om bij de Turkse overheid aandacht voor de kwestie van de Armeense genocide te blijven vragen. Daarnaast voorzien de in 2009 met Armenië ondertekende «Zürich protocollen» in een procedure om een wederzijds onderzoek (met een gezamenlijke commissie) mogelijk te maken. Deze protocollen moeten nog door beide parlementen geratificeerd worden. Aangezien dit proces in het slop is geraakt, heb ik op 2 februari jl. mijn Turkse collega met klem opgeroepen dit proces een nieuwe impuls te geven. Hierover heb ik u reeds op 13 mei jl. geïnformeerd (DWM-251/11).
Bent u, al dan niet in overleg met de burgemeester, bereid om de mogelijkheden te verkennen om een herdenkingsmonument voor de Armeense slachtoffers van de genocide elders in Den Haag te realiseren?
Naar ik begrijp, is dit onderwerp eerder in gesprekken tussen vertegenwoordigers van de Armeens-Nederlandse gemeenschap en de gemeente Den Haag aan de orde geweest. Hierbij is ook de mogelijkheid besproken van een herdenkingsmonument voor alle slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide. Besluitvorming hierover is aan de gemeente Den Haag. Voor de regering is een neutrale opstelling van Nederland als gastland van het ICC uitgangspunt.
Het op grote schaal verstrekken van bouwvergunningen aan Joodse kolonisten in Oost-Jeruzalem |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van de Israelische regering om op grote schaal bouwplannen van Joodse kolonisten in Oost-Jeruzalem goed te keuren?
Ja.
Deelt u de mening dat dit besluit, waarmee een definitief einde aan de eerder gehanteerde bouwstop wordt gemaakt, een ernstige verstoring is van de mogelijkheid dat het vredesoverleg met de Palestijnen wordt hervat? Zo ja, bent u bereid in krachtige termen uw ongenoegen kenbaar te maken bij de Israelische regering over dit onzalige besluit en er bij die regering op aan te dringen het besluit terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De regering vindt betreffende besluiten contraproductief voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Nederland heeft deze boodschap in contacten met de Israëlische regering meermalen uitgedragen. Daarbij heeft Nederland ook de wenselijkheid aan de orde gesteld van het hervatten van de bouwstop in de nederzettingen. In dit verband verwijs ik naar mijn verklaring van 28 september jl. over de aangekondigde plannen voor 1100 nieuwe huizen in Oost-Jerusalem.
Bent u tevens bereid deze kwestie met uw EU-collega's te bespreken, met als inzet om te komen tot grotere diplomatieke druk op Israel om af te zien van de bouwplannen, waarbij tevens moet worden bezien welke gevolgen een eventuele weigering van de Israelische regering zou moeten hebben voor de relatie tussen Israel en de EU? Zo nee, waarom niet?
HV Ashton heeft op 5 en 12 augustus 2011 verklaringen afgegeven over het nederzettingenbeleid in Oost-Jerusalem waarin zij de bouwbeslissingen afkeurde. De inspanningen van de EU zijn gericht op hervatting van de onderhandelingen op basis van de Kwartetbeginselen en EU-parameters. Een discussie over herziening van de relatie tussen de EU en Israël zou hier niet aan bijdragen.
Arbeidsongeschikt melden voor enkele procenten |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juli 2011, waarin de rechtbank bepaald heeft dat een werknemer volledig hersteld verklaard dient te worden bij werkhervatting en niet voor één of enkele procenten ziek gemeld kan worden om zo de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) termijnen door te laten lopen (in het laatste geval loopt de wachttijd voor de WIA door)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een werknemer die zijn werk volledig hervat heeft en niet voor één of enkele procenten ziek gemeld mag worden en zeker niet voor maanden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening in die zin dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, niet administratief voor één of meer procenten arbeidsongeschikt kan worden gelaten. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de werkelijke situatie.
Hoeveel werknemers en (semi-)ambtenaren zijn op dit moment «voor 1 of enkele procenten» (maximaal 5 procent) arbeidsongeschikt gemeld bij de arbodiensten?
Er wordt geen landelijke registratie bijgehouden over het ziekteverzuim. Wel vindt door het CBS en TNO jaarlijks een onderzoek plaats naar de arbeidsomstandigheden van werknemers in Nederland. In deze Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA) wordt aan werknemers wel gevraagd of, en zo ja, hoe vaak zij in het afgelopen jaar hebben verzuimd en om hoeveel werkdagen het naar schatting ging, maar niet de mate waarin men per dag heeft verzuimd. De dagen waarop men gedeeltelijk heeft verzuimd vanwege ziekte, tellen volledig mee als verzuimdagen.
Op welke wijze zult u er zorg voor dragen dat de praktijk dat werknemers die hun eigen werk volledig hervat hebben, niet ziek gemeld blijven?
In de casus waarover de rechtbank Zwolle-Lelystad een beslissing nam, bestond er tussen de werkgever en werknemer verschil van mening over de vraag of, en zo ja, vanaf welke dag de werknemer de bedongen arbeid weer volledig kon verrichten en of dat herstel een duurzaam karakter had. Omdat de arboarts dat laatste betwijfelde stelde hij aan de werkgever voor om de werknemer voor 1 of enkele procenten arbeidsongeschikt te laten om zo te onderzoeken of de werknemer inderdaad probleemloos zijn werk kan verrichten. Dat laatste werd door de werkgever aldus uitgelegd dat de arboarts feitelijk aangaf dat de werknemer nog niet (volledig) arbeidsgeschikt was. De werknemer was het daar niet mee eens. Er was dus sprake van een inhoudelijk verschil van mening tussen werkgever en werknemer. Dat valt met regelgeving niet te voorkomen. Wel is nodig dat meningsverschillen kunnen worden beslecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie. In dit geval bestaat daarvoor een speciale, laagdrempelige voorziening doordat het UWV om een second-opinion kan worden verzocht (zie ook antwoord 7).
Kunt u per sector (wellicht op basis van informatie van de arbodiensten) in Nederland aangeven welk percentage werknemers voor een percentage van 1% tot 10% is ziek gemeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV)?
De werkgever dient een werknemer uiterlijk na 42 weken ziek te melden bij het UWV. De Ziektewet (ZW) kent, evenals het Burgerlijk Wetboek (BW), niet het onderscheid tussen gedeeltelijke en volledige arbeidsongeschiktheid. Een werknemer is wel of niet arbeidsongeschikt. Als een werknemer zijn arbeid niet volledig kan verrichten, dan wordt hij voor de ZW en het BW als arbeidsongeschikt aangemerkt. Een werkgever behoeft daarom aan het UWV enkel te melden dat een werknemer arbeidsongeschikt is, en dus niet of er sprake is van gedeeltelijke of volledige arbeidsongeschiktheid. Er bestaan dan ook geen cijfers over het aantal werknemers dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gemeld bij het UWV.
Neemt u in overweging om werkgevers te verplichten om hun werknemers ten minste één maal per drie maanden schriftelijk te informeren over hun door de arbo-arts vastgestelde (mate van) geschiktheid voor eigen werk? Zo nee, neemt u dan in overweging te bevorderen dat werknemers beter en vaker schriftelijk geïnformeerd worden over hun (al dan niet volledige) geschiktheid voor eigen werk? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar dient de werkgever in overleg met de werknemer een plan van aanpak op te stellen. In dit plan van aanpak dient onder meer te worden opgenomen welke activiteiten door de werkgever en werknemer zullen worden ondernomen gericht op inschakeling in de arbeid, de daarmee te bereiken doelstellingen en de termijnen waarbinnen die doelstellingen naar verwachting worden bereikt. Dit plan van aanpak dient periodiek te worden geëvalueerd. De werkgever dient dit plan van aanpak op schrift te stellen en onverwijld een afschrift aan de werknemer te geven. Naar mijn mening wordt de werknemer zodoende voldoende geïnformeerd over de wijze waarop zijn terugkeer in het arbeidsproces wordt bevorderd, meer in het bijzonder of, en zo ja, wanneer de werknemer naar verwachting weer de bedongen arbeid volledig kan verrichten.
Is er een wijziging van wet- en/of regelgeving gewenst naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juli jongstleden?
Naar mijn mening vormt de betreffende casus geen aanleiding om de bestaande wet- en regelgeving aan te passen. Zoals gezegd was in die casus sprake van een verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de vraag of, en zo ja, vanaf welke dag de werknemer de bedongen arbeid weer volledig kon verrichten en of dat herstel een duurzaam karakter had. Voor dit soort meningsverschillen is de mogelijkheid van een second-opinion bij het UWV gecreëerd. Uit de casus blijkt dat de werknemer van die voorziening gebruik heeft gemaakt. De second-opinion leidt er in veel gevallen toe dat de werknemer het verschil van mening niet aan de rechter behoeft voor te leggen, omdat de werkgever het deskundigenoordeel van het UWV volgt. Dat de werkgever dat in deze casus niet heeft gedaan, is geen reden om het huidige systeem van rechtsbescherming te wijzigen.
Vervuild spoorballast |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat ProRail jaarlijks 500 000 ton oude spoorballast, zoals zand, stenen en kolengruis, afdankt, die door langdurig gebruik vervuild is met Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)’s en zware metalen?
Bij onderhouds- en projectwerkzaamheden komt spoorwegballast vrij. De hoeveelheden variëren jaarlijks als gevolg van de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden. In het jaar 2010 is circa 500 000 ton vrijgekomen. Die 500 000 ton oude spoorwegballast is niet allemaal (ernstig) verontreinigd. Als er al sprake is van verontreiniging, dan beperkt zich dat vaak tot de zogeheten fijne fractie van het ballastbed (het zandige deel). De belangrijkste overweging om ballast af te voeren is doorgaans de civieltechnische kwaliteit of de uitvoering van een project.
Kunt u aangeven hoeveel ton van de jaarlijks bij ProRail vrijkomende oude spoorballast op hoogwaardige manier gereinigd en verwerkt wordt tot nieuwe breed inzetbare grondstoffen, hoeveel ton van de vervuilde ballast wordt gescheiden in zand en grind voor industrieel gebruik, hoeveel er als laagwaardig funderingsmateriaal wordt toegepast, en hoeveel er op eventuele andere wijzen wordt verwerkt?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Als beheerder van het spoorwegnet draagt ProRail zorg voor afvoer en verwerking van haar bedrijfsafvalstoffen conform de geldende wet- en regelgeving. Zij ziet er op toe dat de ballast wordt afgegeven aan inrichtingen die op basis van de Wet Milieubeheer bevoegd zijn deze afvalstoffen te ontvangen (de verwerker). De wijze waarop vervolgens de afvalstof mag worden verwerkt, staat beschreven in de vergunning die de verwerker van Gedeputeerde Staten heeft ontvangen (milieuvergunning). Bij het verlenen van de milieuvergunning wordt door het bevoegd gezag rekening gehouden met de uitgangspunten en doelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP).
Kunt u aangeven wat het beleid is dat ProRail voert ten aanzien van verwerking van oude spoorballast?
De verwijderde spoorwegballast wordt gereinigd en zo mogelijk hergebruikt. Een deel van het materiaal is niet meer geschikt als ballast en wordt hergebruikt in onder andere asfalt. Soms is spoorwegballast niet geschikt voor hergebruik. Dan wordt het afgevoerd. ProRail beschouwt de vrijkomende spoorwegballast als een bedrijfsafvalstof en handelt binnen de kaders van onder meer de Wet Milieubeheer (Hoofdstuk Afvalstoffen) en het Besluit Bodemkwaliteit (zie ook antwoord op 2).
Bent u het eens met de stelling dat reiniging en verwerking van alle oude spoorballast tot nieuwe grondstoffen past in de Nederlandse doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid zoals opgenomen in de grondstoffennotitie1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beleid heeft en gaat u ontwikkelen op dit terrein?
Ja, en dit gebeurt ook al. Het is echter onvermijdelijk dat een deel van het vrijkomende materiaal ongeschikt is voor hergebruik. Voor specifiek de wenselijke route van het soort grondstoffen waar uw vragen over gaan bestaat het afvalbeleid (zie verwijzing onder 2. naar het Landelijk afvalbeheerplan), dat uitgaat van de voorkeursvolgorde voor afvalverwijdering: hergebruik is te verkiezen boven laagwaardiger vormen van verwerking.
Deelt u de mening dat ProRail, gezien haar ambities met betrekking tot duurzaamheid2 en haar successen met de CO2-prestatieladder, een voorbeeldfunctie ten aanzien van hoogwaardig hergebruik van alle vrijgekomen gebruikte materialen kan en moet vervullen?
Zoals hiervoor aangegeven zorgt ProRail, waar mogelijk, ervoor dat oude spoorballast wordt hergebruikt. Voor het invulling geven aan haar duurzaamheidambities hanteert ProRail een milieumanagementsysteem dat in aanpak vergelijkbaar is met het veiligheidsmanagementsysteem. Het doel is te komen tot een voortdurende verbetering. Daarnaast neemt ProRail zelfstandig initiatief met betrekking tot duurzaamheid en zet zich in voor hoogwaardig hergebruik, als dit op een duurzame manier kan.
Kunt (en wilt) u ervoor zorgen dat ProRail de wijze van verwerking van oude spoorballast door aannemers bij de aanbesteding laat meewegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is bij u bekend of dit zorgt voor meerkosten danwel besparingen op langere termijn?
Prorail is deelnemer in de samenwerking «Duurzaam GWW», naast o.a. Rijkswaterstaat, Dienst vastgoed Defensie en Dienst Landelijk gebied en diverse lokale overheden. Bij de aanpak voor duurzaam inkopen van «Duurzaam GWW» wordt door verschillende deelnemers het instrument Dubocalc gebruikt. ProRail heeft nog geen keuze gemaakt voor een instrument. Om te bepalen welk instrument voor spoor het meest duurzaam is, is onderzoek nodig. ProRail gaat dit nader onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe Rijkswaterstaat en andere relevante diensten die veel grondstoffen verbruiken de hoogwaardige verwerking van zand, grind en dergelijke bevorderen?
Rijkswaterstaat heeft een beleid gericht op het zorgvuldig omgaan met schaarse grondstoffen en het sluiten van materiaalkringlopen. Hoogwaardige toepassing van primaire materialen en zoveel mogelijk hergebruik van vrijkomende materialen zijn uitgangspunten van dat beleid. Rijkswaterstaat schrijft bij zijn aanbestedingen zo min mogelijk oplossingen voor en zet instrumenten als de CO2 prestatieladder en Dubocalc in om opdrachtnemers te stimuleren met duurzame oplossingen te komen voor het realiseren van infrastructurele werken.
Bij de aanbesteding van grotere werken van Rijkswaterstaat krijgen aannemers die het werk kunnen realiseren met een betere milieuscore een (financieel) voordeel. Uit ervaring blijkt dat de keuze van materialen in combinatie met transportafstanden maatgevend is voor die milieuscore. Een aannemer die het werk kan realiseren met minder materialen, minder transportkilometers en/of een keuze maakt voor materialen die bij de productie minder milieueffecten veroorzaken krijgt een voordeel. Voor het maken van de berekening van de milieuscore wordt ook de verwerking van (vrijgekomen) materialen in beschouwing genomen.
De door Rijkswaterstaat en ProRail gehanteerde methode verschillen in uitvoering, elk gericht op hun eigen specifieke taak en werkzaamheden. Voor beiden is het streven het duurzaam omgaan met milieu en grondstoffen.
Heeft één van uw diensten een met de CO2-prestatieladder vergelijkbaar instrument ontwikkeld dat hoogwaardige verwerking van gebruikte materialen beloont volgens het Cradle to Cradle principe? Zo ja, bent u bereid daaraan bekendheid te geven en toepassing ervan te bevorderen? Zo nee, wilt u een oproep doen tot ontwikkeling van een dergelijk instrument waarin het Cradle to Cradle principe leidend is?
Om de mate van duurzaamheid te bepalen wordt, zoals hierboven gememoreerd, het instrument Dubocalc gebruikt, dat rekening houdt met een groot aantal milieueffecten, waaronder het gebruik van materialen. In 2012 wordt onderzocht of en hoe dit instrument kan worden verbeterd, onder meer door het aantal hergebruikmogelijkheden uit te breiden. Hiermee verwacht ik dat hoogwaardig hergebruik nog beter tot zijn recht komt, volledig in lijn met het Cradle to Cradle principe.
De bouw van een moskee met een imperialistische minaret van 27 meter hoog |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Door bouw moskee zakt huizenprijs in»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bouw van een moskee met een imperialistische minaret van 27 meter hoog tekenend is voor de voortschrijdende islamisering van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze visie niet. Binnen de in Nederland geldende vrijheid van godsdienst hebben moslims recht op een gebedshuis of vergelijkbare locatie om hun geloof uit te oefenen net als ieder ander in Nederland. Islamitische en andere gebedshuizen mogen een bouwstijl hebben met hoge bouwelementen, zo lang dit valt binnen de randvoorwaarden van wet- en regelgeving en van het bestemmingsplan en de welstand. De bevoegdheid tot het verlenen van een bouwvergunning berust bij de gemeente.
Op welke wijze wordt momenteel de mening van burgers gevraagd over de bouw van moskeeen met minaret(ten)?
Op grond van de Gemeentewet stellen gemeenten een inspraakverordening vast waarin geregeld wordt in welke gevallen inspraak wordt verleend. De uitvoering van inspraak vindt meestal plaats op basis van de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze voorbereidingsprocedure geeft burgers de mogelijkheid om hun mening kenbaar te maken aan het gemeentebestuur.
De wet schrijft de Awb-procedure voor in het geval van bouwen in afwijking van het geldende bestemmingsplan (artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
In Leiden zijn in het concrete geval de burgers gehoord, zowel op grond van de inspraakverordening als op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Met gemiddeld hoeveel procent dalen de prijzen van huizen met de komst van een moskee met minaret(ten) in de directe omgeving?
Ik ken geen onderzoeken waaruit blijkt dat de huizenprijzen zijn gedaald als gevolg van de bouw van een moskee met minaret(ten) in de directe omgeving.
Hoe duidt u de petitie «Mosknee» die verontruste Leidenaren oproept een handtekeing te zetten tegen de bouw van het islamitisch centrum/moskee Al-Haijra?
Ik duid dit als betrokkenheid van burgers die inspraak willen over dit bouwproject in hun directe leefomgeving. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Tegemoetkoming schade bij de overstroming van de Maas |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Hebt u al besluiten genomen op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij overstroming van de Maas in januari 2011?
Nee.
Deelt u de opvatting dat het beperken van de toepassing van de schaderegeling tot een klein deel van de gemeente Bergen onvoldoende gemotiveerd is en de gemeente Bergen opgezadeld wordt met onevenredig hoge kosten?
Op dit moment ben ik van mening dat mijn besluit om het schadegebied niet aan te passen, goed is gemotiveerd. Door de gemeente Bergen (L) is echter bezwaar gemaakt tegen mijn besluit. Ik acht het niet wenselijk vooruit te lopen op de uitkomsten van deze en mogelijk andere procedures.
Kunt u een afschrift van uw uitspraak op het bezwaarschrift van de gemeente Bergen naar de Kamer toezenden?
Ik zal u mijn beslissing op het bezwaarschrift van de gemeente Bergen (L) zenden, nadat ik deze beslissing heb genomen en de gemeente Bergen (L) heb geïnformeerd.
Het bericht dat kinderen die ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling te weinig hulp krijgen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam tientallen kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd te weinig hulp krijgen?1
In het artikel in het AD van 11 augustus jl. wordt gerefereerd aan het feit dat kinderen die in Rotterdam onder toezicht zijn gesteld niet in een team voor jeugdbescherming komen maar in het beheerteam waar de caseload aanzienlijk hoger is.
Zoals ik in juni jl., in antwoord op de Kamervragen van lid Kooiman (Kamerstukken II, 2010/11, nr. 2996) aangaf, vind ik het instellen van een beheerteam onwenselijk. Kinderen waarover een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken moeten direct de noodzakelijke zorg en toezicht krijgen.
Er kunnen zich situaties voordoen waardoor de verantwoordelijke partijen tijdelijk een wachtlijst of beheerteam instellen. Het gaat hierbij om zaken waarbij sprake is van een onder toezichtstelling en dus een noodzaak tot toezicht en zorg, maar waarbij het veiligheidsrisico minder acuut is. De veiligheid van de kinderen mag niet in gevaar komen. BJZ moet de veiligheid blijven monitoren en indien nodig direct ingrijpen.
Deelt u de mening dat een kind waarvan is aangetoond dat hij of zij zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd niet in een beheerteam horen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om dit op te lossen en voor de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor kinderen en hun ouders als gezinsvoogdijwerkers niet meer met de Deltamethode voor de gezinsvoogdij kunnen werken, omdat deze is ontwikkeld voor een gemiddelde caseload van 15 kinderen? Als dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Deltamethode in 2010 komt naar voren dat de toepassing van de Deltamethode positieve effecten met zich meebrengt voor het onder toezicht gestelde kind. Uw kamer is hierover bij brief d.d. 6 oktober 2010 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 202, nr. 6) geïnformeerd. Daarom heb ik op verschillende momenten uitgesproken dat ik belang hecht aan het kwalitatief goed uitvoeren van de Deltamethode, en dus het handhaven van de daarbij behorende caseload. Het instellen van beheerteams is per definitie een tijdelijke situatie.
Ik zal geen tijd en geld beschikbaar stellen teneinde de gevolgen van het tijdelijk instellen van beheerteams in kaart brengen.
Bent u van mening dat het instellen van een beheerteam ook consequenties heeft voor andere kinderen omdat de overige gezinsvoogdijwerkers enkel zware zaken mogen begeleiden die veel tijd en aandacht nodig hebben? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Bureau’s Jeugdzorg is de afspraak dat de gemiddelde caseload van de gezinsvoogdijwerkers 1:15 is. Dit betreft een gemiddelde, waarbij soms meer en soms minder zaken worden behandeld. Op deze wijze kan afhankelijk van de zwaarte van de zaak worden gedifferentieerd in aanpak.
Bent u bereid aan de ontwikkelaars van de Deltamethode voor te leggen wat het effect is op de DeltaMethode bij het instellen van het beheerteam zoals bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam? Zo ja, wilt u de uitkomsten hiervan dan naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen, waarbij de kinderrechter heeft beoordeeld dat een kind zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd, niet begeleid moeten worden door een medewerker van het beheerteam die nog 39 andere kinderen moet begeleiden? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een kind waarbij een rechter heeft geoordeeld dat het in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd door een gezinsvoogd met een gemiddelde caseload van 1:15 moet worden begeleid.
Het is aan de gemeente en het Bureau Jeugdzorg om structurele maatregelen te nemen waardoor een beheerteam niet nodig is.
Overigens zal de Algemene Rekenkamer in november resultaten van haar onderzoek naar de tekorten in de jeugdbescherming presenteren. Ik heb aangeboden om bureaus die dit jaar in acute financiële nood komen, te ondersteunen. Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft een aanvraag gedaan voor steun in het kader van acute financiële problematiek. Op korte termijn zal daartoe een financiële doorlichting plaatsvinden van Bureau Jeugdzorg Rotterdam. Ik wil mij er namelijk van vergewissen dat de middelen die de Bureaus Jeugdzorg beschikbaar hebben doelmatig worden besteed en dat sprake is van een goede bedrijfsvoering.
In hoeverre heeft u ervoor kunnen zorgen dat Bureau Jeugdzorg Amsterdam niet meer hoeft te werken met wachtlijsten bij de gezinsvoogdij? Als er nog wachtlijsten zijn, wanneer heeft u deze dan weggewerkt?
In het kader van de acute financiële problematiek hebben zowel de stadsregio Amsterdam als mijn Ministerie middelen beschikbaar gesteld om acute problemen op te lossen. Het is aan de provincie, stadsregio en Bureau Jeugdzorg om wachtlijsten weg te werken.
Het gebrekkige openbaar register voor nevenfuncties van rechters |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeken van het Financieele Dagblad naar het niet melden van nevenfuncties door rechters?1
Ja.
Erkent u dat het voor het vertrouwen in de rechtspraak van groot belang is dat mensen kunnen controleren of de rechter geen belangen heeft die strijdig kunnen zijn met een onafhankelijk oordeel?
Ja.
Wat is uw reactie op de rechters die, ook na aandringen van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, verzuimen hun nevenfuncties te melden?
Ik acht het – evenals de Raad voor de rechtspraak – van groot belang dat het nevenfunctieregister actueel en volledig is. Rechters zijn verplicht om hun nevenfuncties op te geven (artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Zij kunnen op die verantwoordelijkheid worden aangesproken door het gerechtsbestuur, dat het register van nevenfuncties dient bij te houden.
Om de openbaarheid van nevenbetrekkingen van rechters te versterken en daarmee het vertrouwen in de onpartijdigheid en integriteit van de rechterlijke macht te vergroten, is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren ingediend, dat voorziet in een uitgebreidere regeling van de melding en registraties van nevenfuncties. Dit wetsvoorstel is aanhangig bij de EK (Kamerstukken I, vergaderjaar 2007/08, 29 937, A).
Klopt het dat niemand actief controleert of de rechters ook daadwerkelijk al hun nevenfuncties melden? Zo ja, geeft de actuele situatie naar uw mening aanleiding om hier strakker op toe te zien en zo nodig disciplinaire straffen uit te delen?
De gerechtsbesturen wijzen de rechters op hun plicht om hun nevenfuncties op te geven, maar zij hebben over het algemeen geen zicht op welke nevenfuncties ontbreken in het register. Om de gerechtsbesturen meer mogelijkheden te geven om het niet melden van nevenfuncties te bestraffen, voorziet het hiervoor genoemde wetsvoorstel er ook uitdrukkelijk in dat rechters kunnen worden ontslagen als zij zich, na een voorafgaande waarschuwing, wederom schuldig maken aan overtreding van de wettelijke bepalingen van nevenfuncties.
Welke maatregelen gaat u, danwel de Raad voor de Rechtspraak, treffen om het register van nevenfuncties zo spoedig mogelijk volledig te maken, te uniformeren (de hoeveelheid informatie over de nevenfunctie verschilt sterk per rechter), meer transparant te maken en te allen tijde actueel te houden?
De Raad voor de rechtspraak heeft, naar aanleiding van de berichten in het FD van 25 mei en 4 augustus jongstleden, de presidenten gevraagd er zorg voor te dragen, dat de registraties volledig en actueel zijn.
Het hiervoor genoemde wetsvoorstel dat aanhangig is bij de EK, voorziet in een uitgebreidere regeling van de melding en registratie van gegevens van nevenbetrekkingen. Ter aanvulling van de huidige regeling bevat de voorgestelde nieuwe regeling onder meer een bepaling die voorschrijft welke gegevens over een nevenbetrekking dienen te worden gemeld en in het register moeten worden opgenomen en de wettelijke verplichting om zowel de kennisgevingen als het register jaarlijks te actualiseren. Dit zal naar mijn mening een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van de uniformiteit, de transparantie en de actualiteit van het register van nevenfuncties.
De eventuele uitzetting van een Iraanse vrouw en haar twee kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paniek Iraans Christen asielzoekersgezin»?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging om uw reactie op het rapport «Huiskerken in de woestijn als verboden oasen» van het Platform Christen Asielzoekers Iran naar de Kamer te sturen? Wanneer is deze reactie te verwachten?
Ja. Op 19 september 2011 heb ik mijn reactie2 op het rapport «Huiskerken in de woestijn als verboden oasen», alsmede op het nieuwe algemeen ambtsbericht Iran van 25 augustus 2011 aan uw Kamer toegezonden.
Is het waar dat er gewerkt wordt aan een nieuw actueel ambtsbericht over Iran en dat diverse lopende asielprocedures bij diverse rechtbanken zijn opgeschort in afwachting van het nieuwe ambtsbericht?
Ja. In een aantal individuele zaken is de rechtbank daartoe verzocht. Inmiddels is op 25 augustus jl. een nieuw algemeen ambtsbericht over Iran verschenen.
Bent u bekend met het in mei verschenen Annual Report 2011 van de US Commission on International Religious Freedom, waarin wordt gesproken van een verdere toename van incidenten tegen religieuze minderheden, waaronder christenen, en een verhoogde activiteit van de autoriteiten tegen christenen in Iran? Wordt dit rapport betrokken bij het op te stellen ambtsbericht?2
Ja. Dit rapport is betrokken bij het opstellen van het ambtsbericht van 25 augustus 2011.
Klopt het in het bericht gestelde dat de vrouw en twee kinderen dreigen te worden uitgezet, terwijl de man nog in afwachting is van de uitkomst van zijn procedure? Zo ja, is het standaardbeleid om een gezin uit elkaar te halen en een vrouw alleen met haar kinderen terug te sturen naar een land als Iran?
Van een dreigende uitzetting van de vrouw en haar kinderen is thans geen sprake. Betrokkenen hebben inmiddels een opvolgende asielaanvraag ingediend. De beslissing op deze aanvraag mogen zij in Nederland afwachten.
Bent u bereid de eventuele uitzetting van Iraanse christenen naar hun land van herkomst op te schorten totdat de reactie op het rapport en het nieuwe ambtsbericht naar de Kamer zijn gestuurd?
Zoals ik hierboven heb opgemerkt is de reactie op bovengenoemd rapport en op het nieuwe algemeen ambtsbericht over Iran op 19 september 2011 aan uw Kamer verzonden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden en in de zaak van het genoemde bericht geen onomkeerbare stappen te nemen totdat deze vragen beantwoord zijn?
Ja. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven mogen betrokkene en haar kinderen de beslissing op hun onlangs ingediende asielaanvraag in Nederland afwachten.
De analyse van het SCP dat het kabinet de middeninkomens in de steek laat door zijn eenzijdige beleid op de woningmarkt |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Minder voor het midden» van het Sociaal Cultureel Planbureau?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat in de sector volkshuisvesting de middeninkomens het duidelijkst aan het kortste eind trekken?
Het kabinet voert een integraal inkomensbeleid dat rekening houdt met alle inkomenseffecten van overheidsbeleid. Het SCP laat slechts een gedeelte zien van wat mensen ontvangen, zo blijven uitkeringen buiten de SCP-analyse. Die komen met name de lage inkomens ten goede. Wat mensen betalen aan belasting is ook niet meegenomen. Op basis van een dergelijke partiële analyse kunnen geen definitieve uitspraken worden gedaan over wie profiteert van het kabinetsbeleid.
Wat vindt u van de stelling die het SCP opwerpt dat lagere inkomens een evenwichtige behandeling ontvangen, maar dat juist hogere inkomens profiteren van uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de mening van het kabinet over de vraag die het SCP stelt dat het profijt dat de hogere inkomensgroepen hebben van de gunstige fiscale behandeling van de eigen woning verder gaat dan de doelstelling bevordering van het eigenwoningbezit?
Stimulering van eigen woningbezit is een belangrijke doelstelling van het kabinet. Daarnaast draagt de huidige fiscale behandeling van de eigen woning bij aan het vertrouwen op de woningmarkt. Het continueren van de huidige fiscale behandeling van de eigen woning is van belang om deze doelstellingen te bereiken.
Wat vindt u van de conclusie van het SCP dat het huidige kabinet op het belangrijke punt van de fiscale behandeling van de eigen woning geen stappen wil zetten die het profijt voor de hogere inkomensgroepen zullen beperken?
Het Kabinet vindt de huidige fiscale behandeling van de eigen woning van belang voor de woningmarkt en zal daarom deze fiscale behandeling continueren. Gelet op de langjarige financiële verplichtingen van kopers voor de financiering van de eigen woning is continuïteit in de fiscale behandeling van de eigen woning van belang.
Wat vindt u van de conclusie van het SCP dat de maatregelen die het kabinet wel neemt op de woningmarkt, scheefwonen in de huursector, juist de middeninkomens treffen?
Het SCP heeft het hier over de kabinetsmaatregel om voor de inkomens vanaf € 43 000 de huren met 5% boven inflatie te verhogen. Deze maatregel heeft alleen financiële gevolgen voor de hogere middeninkomens en hoge inkomens. Voor de lage inkomens en de lagere middeninkomens heeft het kabinet besloten dat de huren alleen met de inflatie mogen stijgen. Het kabinet is van mening dat de huurverhoging voor inkomens vanaf € 43 000 een belangrijke maatregel is om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen en om hogere inkomensgroepen een meer marktconforme huur te laten betalen.
Wat vindt u van de constatering van het SCP dat het profijt van de hoogste inkomensgroepen in de afgelopen jaren duidelijk is afgenomen ten gunste van zowel de lage als de middeninkomens door maatregelen van het vorige kabinet en deelt u de mening dat er door dit kabinet sprake is van een trendbreuk, waardoor middeninkomens steeds minder profijt hebben van de overheid?
Ik deel de mening niet dat er sprake is van een trendbreuk. Zie het antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u voornemens om uw beleid te wijzigen en de kansen voor middeninkomens op de huur- en koopmarkt te vergroten?
Het ingezette Kabinetsbeleid is mede gericht op het vergroten van de kansen voor middeninkomens en om de keuzevrijheid van de middeninkomens op de huur- en koopmarkt te verbeteren. Het kabinet neemt maatregelen om de doorstroming te bevorderen en aanbodbelemmeringen weg te nemen.
Het stranden van de ketenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Noodklok zorggroepen: ketenzorg strandt»1 en op het bericht «Contractering Zorggroepen in Nederland» van de Adviesgroep Ketenzorg (LHV, VHN) en De Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn (LVG)?2
Het feit dat de contractering van de zorgprogramma’s rond longaandoeningen (COPD) en vasculair risicomanagement (VRM) voor een aantal zorggroepen niet vlekkeloos verloopt heeft er naar mijn mening mee te maken met het feit dat pas sinds vorig jaar de nieuwe wijze van bekostigen is ingevoerd. Met diabetes is de afgelopen jaren al meer ervaring opgedaan dan bij COPD en VRM en hierbij verloopt contractering, volgens achterliggende rapportage, bij 94% van de zorggroepen dan ook goed.
Wat vindt u van de signalering dat zorggroepen vaak grote problemen ondervinden bij het sluiten van contracten met zorgverzekeraars?
Ik zou het betreuren als contracteringsproblemen het verlenen van integrale zorg in de weg staan. Goede integrale basiszorg in de buurt is essentieel voor mensen en hun gezondheid, zeker voor mensen met een chronische aandoening. Integrale (keten- of netwerk)zorg vind ik ook van belang om op termijn zorgkosten te kunnen vermijden. Ik vind het daarom van groot belang dat ontwikkelingen worden voortgezet en verwacht van partijen dat de ervaren problemen goed worden bekeken en besproken en dat op basis daarvan oplossingen voor gesignaleerde knelpunten gevonden worden.
Deelt u de mening dat de genoemde problemen gewenste ontwikkelingen in de ketenzorg in de weg staan, die zowel de zorg kunnen verbeteren als de kosten voor de geleverde zorg kunnen verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zorgverzekeraars allemaal hun eigen eisen stellen en weinig flexibel zijn?
Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij lokaal en regionaal zorg inkopen in een goede kwaliteit/prijsverhouding, die aansluit bij de zorgbehoeften van hun verzekerden. Het is logisch dat zorgverzekeraars ten aanzien van de inkoop verschillende eisen kunnen stellen. Voor zover de verschillende eisen betrekking hebben op basaliteiten als bereikbaarheid, kwaliteit en veiligheid, doorverwijsgedrag et cetera, valt op de diversiteit naar mijn mening niets af te dingen. Ik ga er in zijn algemeenheid wel vanuit dat zorgverzekeraars rekening houden met de uitvoerbaarheid van hun contracteerbeleid voor zorgaanbieders.
Deelt u de mening dat het naast elkaar bestaan van integrale bekostiging en financiering met behulp van een koptarief remmend werkt op de verdere ontwikkeling van de ketenzorg?
Bij de invoering van integrale bekostiging is afgesproken dat tijdens de overgangsperiode (2010 tot en met 2012) ketenzorg zowel via integrale bekostiging als via een koptarief bekostigd mag worden. Ik realiseer mij dat twee bekostigingssystemen naast elkaar in sommige gevallen tot problemen kunnen leiden. Op dit moment is de evaluatiecommissie Integrale Bekostiging bezig met de evaluatiestudie naar de integrale bekostiging voor ketenzorg. De commissie kijkt ook naar de uitvoeringsaspecten van de huidige situatie. Ik verwacht de eindevaluatie van de commissie medio 2012. Mede op basis van die evaluatie zal ik een besluit nemen over het al dan niet eindigen van de overgangssituatie.
Welke stappen gaat u nemen om het afsluiten van contracten in de ketenzorg te verbeteren, of zelfs om te voorkomen dat ketenzorg strandt?
De begeleidingscommissie integrale bekostiging ondersteunt veldpartijen bij de invoering en contractering van ketenzorg, onder meer door een instrument te ontwikkelen waarmee de transparantie over de gecontracteerde zorg, zoals zorgzwaarte van de populatie, wordt vergroot. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien momenteel in hoeverre dit instrument al bruikbaar is voor de contracteerronde 2012.
Zijn er cijfers beschikbaar over de gemiddelde kosten voor een behandeling die wordt uigevoerd door een zorggroep, in vergelijking met de gemiddelde kosten voor een zelfde behandeling in de tweede lijn? Zo ja, kunt u de Kamer deze cijfers toezenden? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Op dit moment beschik ik niet over actuele cijfers over gemiddelde kosten van zorg voor chronisch zieken in de eerste lijn of de tweede lijn. In het kader van vraagstukken rondom substitutie en ketenzorg worden er op dit moment wel verschillende onderzoeken verricht, onder andere door het RIVM. De Evaluatiecommissie Integrale bekostiging zal deze gegevens ook meenemen in de eindevaluatie.
Het artikel "Luchtvaart woest om hulp bij claim" |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaart woest om hulp bij claim»?1
Het artikel is mij bekend.
Was bij u voor 6 augustus 2011 bekend dat de Consumentenbond zich als intermediair opstelt voor een commercieel bedrijf gericht op het assisteren van benadeelde reizigers en hier per claim aan verdient? Zo ja, heeft u contact opgenomen met de Consumentenbond en/of de Board of Airline Representatives In the Netherlands (BARIN)? Zo nee, ziet u nu aanleiding om contact op te nemen met de Consumentenbond en/of de BARIN?
De Consumentenbond heeft het Ministerie op 1 augustus 2011 een bericht gestuurd waarin zij bekend maakt om in samenwerking met EUclaim de Vlucht Claim Service te starten. Vanuit mijn departement is contact opgenomen met de Consumentenbond.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet ter implementatie van verordening (EG) nr. 2111/2005 de mening van de Kamer deelde dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen? Zo ja, kunnen reizigers sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen? Waar baseert u dit op?
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen. Reizigers konden en kunnen zowel vóór als sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen. Een passagier kan met zijn klacht immers zelf rechtstreeks terecht bij de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter. Daarvoor hoeft hij geen commercieel tussenpersoon in te schakelen. Dat staat hem vrij.
Indien u van mening bent dat reizigers ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, hoe beoordeelt u dan het feit dat een Consumentenorganisatie consumenten zeer eenzijdigen onvolledig informeert door alternatieve, gratis en/of goedkopere mogelijkheden,zoals de Geschillencommissie Luchtvaart, Inspectie Verkeer en Waterstaat en luchtvaartmaatschappijen, niet te benoemen, maar hun adviseert om met name gebruik te maken van één commercieel bureau waaraan zij verdient?
De Consumentenbond vermeldt op haar website dat mensen zich altijd eerst tot hun luchtvaartmaatschappij moeten wenden als zij een klacht hebben of menen recht te hebben op compensatie. Als dat niet lukt, presenteert de Consumentenbond in het stappenplan van de Vlucht Claim Service een aantal mogelijkheden, waarbij de Geschillencommissie Luchtvaart als eerste aan de orde komt.
Is het waar dat de Consumentenbond van EUClaim een vast percentage ontvangt per toegekende claim? Is het waar dat de consument bij EUClaim bij 600 euro vergoeding zelf nog maar 413 euro ontvangt, de Consumentenbond 30 euro en EUClaim 157 Euro, waarvan 25 euro administratiekosten? Zo ja, wat is dan uw oordeel hierover?
Volgens de Consumentenbond ontvangt zij een bedrag van 5 euro per doorgeleide claim en 5% van een gehonoreerde claim in geval EUclaim wordt ingeschakeld. Het staat de consument vrij om al dan niet gebruik te maken van de diensten van de Consumentenbond en/of commerciële tussenpersonen en de daarbij behorende tarieven en/of provisies te betalen.
Weet u dat de Consumentenbond, voorafgaand aan reacties van luchtvaartmaatschappijen of uitspraken van de Geschillencommissie Luchtvaart, of Inspectie Verkeer en Waterstaat en/of de rechter, onterecht reeds bepaalt welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie? Hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de rol van de Consumentenbond die, samen met de BARIN, oprichter en stakeholder is van de Geschillencommissie Luchtvaart, in deze geschillencommissie en ook in alle andere geschillencommissies, waar zij arbiters van consumentenzijde voor heeft aangesteld?
De Consumentenbond kan niet bepalen welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie. Alleen de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter kunnen hierover uitspraken doen met rechtsgevolg. Met de klachten die de Consumentenbond binnenkrijgt, zal zij ook naar genoemde instanties moeten stappen voor een uitspraak. De samenwerking tussen de Consumentenbond en EUclaim enerzijds en de rol van de Consumentenbond als medeoprichter en stakeholder in de Geschillencommissie Luchtvaart anderzijds, hoeven elkaar dus niet te bijten.
Indien u van mening bent dat reizigers niet zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, welke stappen bent u dan voornemens te zetten om dit wel mogelijk te maken? Op welke termijn mogen de eerste resultaten van deze stappen verwacht worden?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht tegen q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat tot op heden nog 55 bedrijven niet hebben voldaan aan de verplichting hun melkgeiten of -schapen te vaccineren tegen Q-koorts? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Op 14 juli 2011 heb ik richting uw Kamer (TK 28 286, nr. 520) al mijn zorg uitgesproken over de stand van zaken in de Q-koorts vaccinatiecampagne. Tegelijkertijd heb ik via de nVWA diverse acties in gang gezet om de campagne weer op schema te krijgen. Dit heeft zijn uitwerking gehad. Uit de voortgangsrapportage van de nVWA op 30 augustus blijkt dat alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven hebben voldaan aan hun vaccinatieverplichtingen. Aangezien alle bedrijven zijn ingeënt, is er geen sprake van een vergroot besmettingsrisico.
Op welk moment wordt de door u aangekondigde last onder dwangsom opgelegd bij deze bedrijven?
Zoals medio juli gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 520) heeft de nVWA de veehouders nogmaals gewezen op hun vaccinatieverplichting. Om tot volledige inenting te komen, zijn er inmiddels 3 keer brieven verstuurd naar de betreffende melkgeiten-, melkschapen- en opfokbedrijven. Daar waar die bedrijven niet tijdig en volledig werden gevaccineerd zou de nVWA de houder vanaf 31 augustus een last onder bestuursdwang opgelegd hebben.
Aangezien de betreffende veehouders voor 31 augustus hebben gevaccineerd, zal geen bestuursdwang worden ingezet.
De afgelopen periode is de inzet van de nVWA gericht geweest op de tijdige vaccinatie van melkschapen en -geiten. Thans zijn er op alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven Q-koorts vaccinaties uitgevoerd. De komende periode zullen fysieke controles uitgevoerd worden. Bij deze bedrijfsbezoeken zal gekeken worden naar de juistheid en volledigheid van de gemelde vaccinaties. Tijdens deze bezoeken zal ook aandacht geschonken worden aan de aanwezigheid van bokken tussen de geiten.
Controle op drachtigheid is op dit moment nog niet opportuun aangezien dracht pas dertig dagen na de dekdatum vastgesteld kan worden.
De publieksbedrijven hebben tot en met 31 december 2011 de tijd om aan de vaccinatieverplichtingen te voldoen.
Welke andere maatregelen worden er tegen deze bedrijven genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de controle op het niet beginnen met het dekken van dieren voordat zij volledig gevaccineerd zijn 100% sluitend en wordt dit bij alle bedrijven gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de consequenties voor bedrijven die niet volledig gevaccineerd hebben voordat zij de dieren laten dekken? Deelt u de mening dat de consequenties hiervan voor het bedrijf groot moeten zijn, omdat zij hiermee moedwillig de volksgezondheid in gevaar brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een lijst te publiceren van de bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te wachten met het versoepelen van de bestaande uitbreidingsverboden en hygienemaatregelen totdat de Kamer hierover met u van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
Minister Schippers en ik hebben u op 15 september jl. per brief geïnformeerd over het maatregelenpakket Q-koorts. De maatregelen zullen zo spoedig mogelijk worden ingevoerd.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
De korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe en op basis van welke cijfers en bronnen heeft u een overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 berekend, waarvan € 35 miljoen in 2011 wordt geredresseerd bij de huisartsen? Waar werd in de begroting VWS 2010 aangegeven welk bedrag precies was gereserveerd voor de geïntegreerde eerstelijnszorg en welke activiteiten hier onder vielen?
Onder de geïntegreerde eerstelijnszorg vallen zowel de prestaties van de drie keten DBC’s voor chronische ziekten (COPD, vasculair risicomanagement en diabetes), als de prestaties die vallen onder de beleidsregel ten behoeve van nieuwe zorgprestaties (hierna: beleidsregel innovatie) en de beleidsregel Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (hierna: beleidsregel GEZ).
In totaal was in 2010 voor de geïntegreerde eerstelijnszorg € 171 miljoen beschikbaar: € 36, 9 miljoen was bestemd voor beide beleidsregels, voor de ketens was € 134,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is volgens de CVZ cijfers (levering maart 2011) voor de drie keten DBC’s en de beleidsregel Innovatie en GEZ een totaal bedrag van € 241 miljoen gedeclareerd. Dit betekent een overschrijding van € 70 miljoen.
In de begroting 2010 was voor keten DBC’s € 241,5 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is in de loop van 2010 aangepast omdat de keten hartfalen niet van start ging, de keten COPD pas op 1 juli 2010 van start ging en de praktijkondersteuner somatiek (hierna: POH-s), in tegenstelling tot het eerdere voornemen, pas met ingang van 1 januari 2011 is komen te vervallen als separaat declarabel consult. Hiervoor is het oorspronkelijke bedrag van € 241,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, dit ten gunste van met name het huisartsenkader. Een deel van deze bijstelling is ten gunste van het kader medisch specialisten en diëtetiek gekomen. Deze neerwaartse bijstelling heeft geleid tot een bedrag van € 134,1 voor chronische keten DBC’s in 2010. Dit bedrag is terug te vinden in de begroting 2011.
Voor de onderdelen innovatie en GEZ binnen de post geïntegreerde eerstelijnszorg was in 2010 € 36,9 miljoen beschikbaar. De geïntegreerde eerstelijnszorg vindt haar oorsprong in de gezondheidscentra. Voor 2010 was hiervoor € 18,6 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is onderdeel van het huisartsenkader zoals terug te lezen is in de ontwerpbegroting 2010. Verder heeft VWS voor 2010 een reservering aangelegd voor de introductie van de ketens. Als gevolg van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen de ketens is deze reservering ten gunste van de geïntegreerde eerstelijnszorg gebracht. Met deze reservering is een bedrag van € 18,3 miljoen gemoeid.
Naar aanleiding van uw stelling dat de huisartsen een disproportioneel groot aandeel hebben gehad in de overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010; wat was het aandeel van huisartsen dan precies? Wat waren de aandelen van de overige zorgverleners in de eerstelijnszorg? Op welke bronnen baseert u deze berekeningen?
Welke aanbieders bijdragen aan de zorg varieert per chronische aandoening en is afhankelijk van het zorgprogramma dat door de verzekeraar wordt gecontracteerd. Binnen de keten DBC voor diabetes hebben de huisarts en de POH-s een prominente plek in de levering van zorg. Dit is terug te vinden in zowel de beschreven zorg in de zorgstandaard diabetes als ook in de inkooprichtlijnen van verzekeraars.
Bij de start van de keten DBC’s in 2010 was al duidelijk dat een substantieel deel van de integrale zorg huisartsenzorg betrof. Bij het vaststellen van het begrote bedrag voor de keten DBC’s is € 95 miljoen vanuit het huisartsenkader overgeheveld naar de post chronische keten DBC’s. Daarnaast zijn vanuit de kaders voor medisch specialistische zorg (€ 38 miljoen) en de diëtetiek (€ 3,8 miljoen) bedragen overgeboekt. Daarnaast zien we dat ook de zorg die in het kader van de beleidsregel innovatie en de beleidsregel GEZ wordt geleverd een aanzienlijk deel huisartsenzorg betreft. Met name via de beleidsregel innovatie werden nog veel ketenzorgprojecten diabetes, die voor 2010 waren gestart, bekostigd.
Mijns inziens is de veronderstelling dat meer dan de helft van de uitgaven aan geïntegreerde eerstelijnszorg op het conto komt van huisartsenzorg dan ook verantwoord.
Klopt het dat de overschrijding op de geïntegreerde eerstelijnszorg buiten de basiszorg van de huisartsen valt, namelijk het segment van vrij onderhandelbare prestaties en tarieven, maar de € 35 miljoen korting via het abonnements- en consulttarief wel op het budget voor de basishuisartsenzorg wordt toegepast? Zorgt deze maatregel niet voor een vertraging in de ontwikkeling van een geïntegreerde eerste lijn, aangezien huisartsen nu weten dat een eventuele overschrijding op het toekomstig huisartsenbudget in mindering wordt gebracht en een groei zo wordt afgestraft?
Bij het terughalen van overschrijdingen bezie ik de basiszorg als één geheel. Chronische zorg is ook basiszorg. Juist bij de zorgverlening aan chronisch zieken moet de zorgverlening goed op elkaar afgestemd zijn en – waar mogelijk – dichtbij de patiënt worden aangeboden. De chronische zorg buiten de basishuisartsenzorg plaatsen doet mijns inziens afbreuk aan de rol die huisartsenzorg heeft in ons stelsel. Naast de geïntegreerde eerstelijnszorg kent de huisartsenbekostiging nog meer onderdelen waarvoor vrije tarieven gelden, ook deze worden niet los gezien van het reguliere huisartsenkader.
Vanwege de problematische economische toestand zie ik mij genoodzaakt de overschrijding op de basiszorg binnen de daarvoor beschikbare bedragen terug te halen. Voor de komende jaren is er ondanks deze korting binnen de begroting nog steeds groei mogelijk voor de basiszorg. Deze groei maakt mijns inziens de ontwikkeling van een geïntegreerde eerstelijnszorg nog steeds goed mogelijk.
Kunt u in de begroting VWS 2012 de post geïntegreerde eerstelijnszorg opnemen, met daarbij het gereserveerde bedrag en een beschrijving welke zorgverleners en activiteiten hier precies onder vallen? Kunt u deze post dan scheiden van het budget huisartsenzorg en alle betrokken ketenzorgverleners bij een eventuele overschrijding in 2012 aanslaan?
De ontwerpbegroting van VWS voor 2012 wordt bij Prinsjesdag aangeboden aan het Parlement. Op de cijfers wil ik niet vooruitlopen. Wel zal voortaan de geïntegreerde eerstelijnszorg niet als onderdeel van het huisartsenkader worden weergegeven.
Vallen de (chronische) keten-dbc’s (Diagnose Behandelingcombinaties) voor u onder de geïntegreerde eerstelijnszorg? In de begroting VWS 2010 werd € 241,5 miljoen geraamd, terwijl het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt dat de kosten van de keten-dbc’s in 2010 € 144 miljoen bedroegen: hoe kan dit dan bijdragen aan een overschrijding van € 70 miljoen? Hoe heeft u in 2010 de € 97,5 miljoen ingezet die niet zijn gebruikt voor de bekostiging van keten-dbc’s?1
Zie mijn reactie op vraag 1.
Welke argumentatie heeft u om een structurele overschrijding van € 30 miljoen op de huisartsenzorg in 2009, waarop in de jaren 2009, 2010 en 2011 met goedkeuring van het parlement door de minister van VWS geen actie op ondernomen is, per 2012 toch nog in mindering te brengen op het abonnementstarief van de huisartsen? Hoe vaak is een dergelijk late budgetcorrectie eerder bij de huisartsenzorg voorgekomen?
Door de druk die er dit jaar ligt op de Rijksfinanciën en doordat er binnen de eerstelijn al twee jaar lang meer is uitgegeven dan de groeiruimte die toebedeeld was, moet ik dit jaar maatregelen nemen. Iedereen draagt daarin bij, want wat ik niet wil is de rekening alleen bij de burger neerleggen.
Ik heb per sector bekeken wat nodig en mogelijk was. Om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor de patiënt volledig vrij te houden kies ik niet voor eigen bijdragen of pakketverkleining, maar maak ik de keuze om de uitgaven die er de afgelopen jaren bovenop de toegestane groei van het kader zijn gedaan, terug te halen. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit een ingrijpende keuze is, ben ik van mening dat die keuze verantwoord is als ik kijk naar de uitkomsten van het kostenonderzoek van de NZa uit 2008. Dat onderzoek liet een overwinst zien van € 366 miljoen. Later is dit bedrag als gevolg van een aantal correcties, waaronder een correctie voor de introductie van keten-dbc´s en een correctie voor M&I/verrichtingen, bijgesteld naar € 172 miljoen. Mijn voorganger heeft in 2009 met de sector afgesproken dit bedrag niet te korten op de tarieven. Daar stond tegenover dat de sector werk zou maken van het beter inzichtelijk maken van prestaties, zodat er beloning naar prestatie mogelijk zou worden. Tot op heden acht ik de voortgang op dit gebied onvoldoende.
Is de korting van € 132 miljoen op de huisartsenzorg in 2012 niet strijdig met het kabinetsdoel om zorg goedkoper, dichtbij in de wijk aan te bieden, zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Zorg die werkt»? Hoe komt het kabinetsdoel om eerstelijnszorg in de wijk te versterken dichterbij als u de budgettaire problematiek van € 1,1 miljard naar aanleiding van de Voorjaarsnota oplost door disproportionele kortingen in de eerstelijnszorg bij de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg (ggz), terwijl de overschrijdingen in 2010 in de tweedelijnszorg bij ziekenhuizen (€ 384 miljoen), medisch specialisten (€ 283 miljoen) en zelfstandig behandelcentra (ZBC)’s (€ 209 miljoen) in 2012 grotendeels ongemoeid worden gelaten.
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, te faciliteren.
Dit mag het beleid dat ik wil voeren omtrent basiszorg echter niet in de weg staan. Juist nu moeten we zoeken naar slimmere oplossingen om de kwaliteit van zorg hoog te houden, de organisatie van de eerstelijn te versterken en de rol van de patiënt bij zijn of haar behandeling te vergroten. En ik denk ook dat dit kan. Immers, hoewel de groeiruimte komend jaar minder groot is dan voorheen, komt er nog steeds geld bij voor de eerstelijnszorg. Ik vind het onze plicht om het geld dat er is op een zo slim mogelijke manier in te zetten. Wanneer de sector echter aantoonbare bewijzen heeft dat door substitutie in andere sectoren kosten worden bespaard, ben ik uiteraard bereid om in de toekomst meer geld vrij te maken voor de huisartsenzorg.
Met betrekking tot overschrijdingen in de tweedelijns somatische zorg kan worden opgemerkt dat deze niet ongemoeid blijven. Voor de vrijgevestigde medisch specialisten treedt met ingang van 2012 een beheersmodel in werking. Binnen dit model wordt uitgegaan van instellingsbudgetten, die op macroniveau inpasbaar zijn in het beschikbare budgettaire kader. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Orde van Medische Specialisten.
Daarnaast is onlangs het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten tussen de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen, ZN en VWS. In dit hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg van 2,5% vanaf 2012 (exclusief loon- en prijsbijstelling). Onderdeel van de afspraken is het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
De ZBC’s lopen met betrekking tot het kostendeel mee in het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuiszorg en ten aanzien van het honorariumdeel mee in de afspraken van medisch specialisten. De doorwerking van overschrijdingen worden binnen de afspraken meerjarig grotendeels gemitigeerd.
De vergoeding van de mammaprint vanuit de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat de mammaprint kwalificeert als een voorziening die bij de behandeling van mammacarcinoom niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en derhalve niet behoort tot de te verzekerde prestatie geneeskundige zorg? Zijn er inmiddels meer gegevens beschikbaar op basis waarvan het CVZ tot een ander advies zou kunnen komen?1
Op grond van de Zorgverzekeringswetgeving is een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie als deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. Dit is één van de voorwaarden om voor vergoeding op grond van de basisverzekering in aanmerking te komen. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft tot wettelijke taak om die beoordeling te doen. Voor zover het de beoordeling van testen betreft: het CVZ heeft zeer recent een rapport uitgebracht dat beschrijft wat hierbij komt kijken2. De volgende passage is een rechtstreeks citaat uit dat rapport:
«Het CVZ beoordeelt als pakketbeheerder interventies op basis van gezondheidsuitkomsten voor patiënten. Dat geldt zowel voor therapeutische interventies, als ook voor tests. We gaan er vanuit dat medische tests niet alleen beoordeeld moeten worden op hun intrinsieke waarde, maar vooral ook op hun gevolgen voor de gezondheid van de patiënt. Het CVZ is als pakketbeheerder van opvatting dat betaling vanuit de basisverzekering (collectieve middelen), waarvoor een beroep op de solidariteit van alle verzekerden wordt gedaan, alleen gerechtvaardigd is als de interventie (in casu ook de medische test) daadwerkelijk nuttig is voor de gezondheid van degenen die de interventie ondergaan. Dat betekent dat in de visie van het CVZ een medische test alleen beschouwd kan worden als zorg conform «de stand van de wetenschap en praktijk» als aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat toepassing van de test tot gezondheidswinst bij patiënten leidt. De medische test moet – kort gezegd – klinisch nut (clinical utility) hebben.
Klinisch nut doelt op een verbetering van de gezondheid van patiënten die de test ondergaan. Of er klinisch nut zal zijn hangt mede af van de behandeling in brede zin, die de patiënt krijgt nadat deze de test heeft ondergaan. De behandeling in brede zin die volgt op de test zal dus ook in de beoordeling van klinisch nut meewegen. Dit betekent dat voor het CVZ onderwerp van beoordeling zal zijn: de test-plus-behandelingstrategie. De term «behandeling in brede zin» omvat alle interventies die op basis van de test toegepast worden en invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt. Deze interventies kunnen zeer divers zijn en bijvoorbeeld bestaan uit therapeutische ingrepen, medicatie, aanvullende tests of wachtperiodes.» (Einde citaat).
Uit dit beoordelingskader komt helder naar voren dat het «klinisch nut» van de Mammaprint dus bepaald moet worden. Een enkelvoudige vergelijking tussen de Mammaprint en andere genexpressietesten op prijs of testresultaat geeft daarop geen bruikbaar antwoord.
Het CVZ heeft op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan met betrekking tot het klinisch nut van de Mammaprint en merkte daarbij onder meer het volgende op:
«De beschikbare literatuur is uitsluitend gebaseerd op retrospectief onderzoek, die de uitkomsten van de Mammaprint, de standaard risicoprofileringstests en de werkelijke overlevingsuitkomsten beschrijft. Belangrijk nadeel hierbij is dat de geïncludeerde patiëntengroepen verschillende behandelingen hebben ondergaan die mogelijkerwijs de overleving hebben beïnvloed en daarmee tevens de associatie van de Mammaprint-uitkomst en de prognose op ziektebeloop.» (Einde citaat).
Er zijn kortom nog geen gegevens beschikbaar die aantonen dat wel of geen behandeling met chemotherapie naar aanleiding van de Mammaprint-uitslag daadwerkelijk leidt tot gezondheidswinst en dus «klinisch nut» heeft. Daarmee voldoet de medische test Mammaprint niet aan het criterium stand van wetenschap en praktijk. Het CVZ kon op grond van het gehanteerde toetsingskader voor diagnostische tests en de beschikbare gegevens niet tot een ander oordeel komen. Het CVZ is de deskundige ter zake, ik heb daar dus geen oordeel over.
Uit de nu lopende MINDACT-trial, een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarbij toepassing van de Mammaprint wordt vergeleken met standaard klinische risicoschattingen, zal moeten blijken of toepassing daadwerkelijk zal leiden tot gezondheidswinst (klinisch nut).
Zolang klinisch nut niet bepaald is, is de vraag of de kosten opwegen tegen de gezondheidswinst niet aan de orde. Het is – in dit stadium – derhalve nog geen financieel vraagstuk.
Wat is uw opvatting over het feit sommige zorgverzekeraars er zelf voor hebben gekozen mammaprint te vergoeden? Waarom zouden zij dit doen als het volgens het CVZ niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk? Heeft u hiervoor een verklaring?2
Omdat de Mammaprint niet voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» mag deze niet worden vergoed op grond van de in de Zorgverzekeringswet geregelde zorgverzekering. Verzekeraars mogen de Mammaprint wel vergoeden uit hun eigen middelen, bijvoorbeeld de aanvullende verzekering. Dat doen ook enkele ziektekostenverzekeraars.
De pakketten van de aanvullende ziektekostenverzekeringen verschillen alle in onder meer omvang van de dekking en de kosten. Het is aan de ziektekostenverzekeraars zelf om hier keuzes in te maken en daarmee te proberen een aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden die aantrekkelijker is voor potentiële verzekerden dan die van de andere ziektekostenverzekeraars. Dit kwalificeer ik niet als ongewenste ongelijkheid voor verzekerden. Bij de keuzes welke zorg uit eigen middelen wordt bekostigd en hoe het aanvullend pakket wordt ingericht spelen diverse overwegingen een rol. Enkele van de overwegingen van enkele ziektekostenverzekeraars die hebben besloten de Mammaprint uit eigen middelen te vergoeden zijn gegeven op de internetpagina waarnaar u in voetnoot 2 verwijst.
Ook als zorgverzekeraars niet betalen kunnen aanbieders van zorg, als zij dat zouden willen, de Mammaprint toepassen. Dan betalen zij dat zelf, die budgetvrijheid hebben zij.
Van welk geld betalen de zorgverzekeraars die zelf besloten hebben mammaprint te vergoeden dit? Is dit toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongewenste ongelijkheid tussen verzekerden indien een mogelijk waardevolle zorginnovatie door de ene zorgverzekeraar niet wordt vergoed en door de andere wel? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars en het CVZ over het beleid ten aanzien van mammaprint? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten op basis van welk criterium de mammaprint niet in aanmerking komt voor vergoeding? Is het niet werkzaam? Zijn er goedkopere genexpressietesten of andere toepassingen met betrekking tot biomarkers die hetzelfde resultaat bewerkstelligen of zelfs beter werken? Of is het een centenkwestie, namelijk dat het CVZ de gezondheidswinst of winst aan levensverwachting niet vindt opwegen tegen de kosten? Wat is uw opvatting in dezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de huidige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die zich toendertijd als Kamerlid sterk maakte voor de mammaprint en zich ergerde aan de trage implementatie van zorginnovaties?3 Zo ja, deelt u de mening dat deze innovatie dan toegankelijk moet worden voor alle burgers via de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de heer Zijlstra dat de procedure voor toelating van innovaties tot het pakket van de basisverzekering dient te worden verbeterd. In het Regeerakkoord is reeds vastgelegd dat over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het verzekerd pakket meer eenduidig, samenhangend en consequent zal worden besloten.
Evenals voor reeds bestaande behandelmethoden het geval is dienen ook nieuwe behandelmethoden echter wel in overeenstemming te zijn met de stand van wetenschap en praktijk en tevens aan de vier pakketcriteria te voldoen (noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar) om voor vergoeding op basis van de zorgverzekering in aanmerking te komen. Dit is nodig om het solidariteitsbeginsel in stand te kunnen houden, de kosten van de gezondheidszorg beheersbaar te houden en de kwaliteit van de verzekerde zorg te garanderen.
Aangezien de Mammaprint niet aan de bovenstaande criteria voldoet komt deze vooralsnog niet in aanmerking voor vergoeding op grond van de basisverzekering. De mening dat dit wel het geval zou moeten zijn deel ik derhalve niet. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op de vragen 1 en 5.
De voorwaardelijke toelating kan een goed instrument zijn om te kunnen beslissen over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het pakket van de basisverzekering. Op dit moment ligt er een voorstel voor advies bij de Raad van State tot wijziging van het Besluit Zorgverzekering, waarin de voorwaardelijke toelating wordt geïntroduceerd. Dit voorstel heb ik per brief van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer voorgelegd.5
Herinnert u zich de dringende oproep van bovengenoemd voormalig Kamerlid aan de toenmalige minister om «eens wat aan mammaprint te doen»? Op welke wijze is door uw voorganger aan deze oproep gehoor gegeven en op welke wijze geeft u hier een vervolg aan nu u zelf aan het roer staat?4
Ja. Het ZorgInnovatiePlatform (ZIP), een samenwerkingsverband van het Ministerie van VWS, het CVZ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ZonMw, heeft laten onderzoeken wat de redenen waren waarom de Mammaprint niet was toegelaten tot het basispakket. De conclusie die werd getrokken was dat de Mammaprint niet voldeed aan de voorwaarden voor opneming in de zorgverzekering omdat deze niet voldeed aan het criterium «stand van wetenschap en praktijk», dat uitsluit dat zorg die zich in een experimentele fase bevindt vergoed kan worden vanuit de basisverzekering.
Op 29 oktober 2010 heeft het CVZ officieel advies uitgebracht over het klinisch nut van de Mammaprint, dat wil zeggen of de behandeling naar aanleiding van de test zodanig wordt beïnvloed dat dit gezondheidswinst oplevert voor de patiënt. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik uitgebreid ingegaan op dit advies. Daar heb ik ook reeds opgemerkt dat de volgende stap is om het klinisch nut van de Mammaprint aan te tonen, en dat dit zal moeten blijken uit de nu lopende MINDACT-trial.
Deelt u de mening dat het zinvol kan zijn om innovatieve behandelingen en hulpmiddelen in ieder geval tijdelijk op te nemen in de basisverzekering totdat er meer gegevens beschikbaar zijn over de stand van wetenschap en praktijk? Zo ja, wilt u toelichten of u het zinvol vindt om mammaprint op te nemen in de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee ik deel die mening niet. Het verzekerde pakket zou op die wijze op onacceptabele wijze verbreed worden met zorgaanspraken waarvan niet eens vaststaat of ze uiteindelijk werkzaam zullen zijn en wat hun klinisch nut is. Dit is geheel contrair ook aan de afspraken in het Regeerakkoord waarin gesteld wordt dat er juist sprake dient te zijn van stringent pakketbeheer.
Ik neem het oordeel van CVZ over en ben met hen van mening dat de Mammaprint gelet op de thans beschikbare informatie nu niet in het verzekerde pakket thuishoort. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik nader ingegaan op het toetsingskader dat door CVZ bij het trekken van die conclusie is toegepast.
Het gebruik van de term scharrelei |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britten vallen over scharrelei», waarin wordt gesteld dat de Britse eierhandel grote problemen heeft met de Nederlandse term «scharrelei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de term «scharrelei» verwarring zaait omdat veel mensen, waaronder ook Nederlandse consumenten, denken dat de kippen die deze eieren leggen vrij buiten kunnen scharrelen, terwijl in werkelijkheid deze dieren met negen hennen op één vierkante meter binnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Scharrelhennen verblijven in stallen waar zij kunnen scharrelen en zich vrij bewegen. De benaming scharrelei bestaat al jaren. Er is veel gecommuniceerd over de soorten eieren (biologisch, met vrije uitloop, scharrel of uit kooien), onder andere door het Voedingscentrum en door de pluimveeketen zelf. Ook in de huidige campagne van de pluimveeketen worden de verschillen tussen de eiersoorten uitgelegd. Dankzij deze communicatie kunnen de consumenten zich een beter beeld vormen van de productieomstandigheden. Zo komen ze te weten dat de scharreleieren gelegd worden door hennen die in hun stal kunnen scharrelen, maar niet over een vrije uitloop beschikken.
Bent u reeds benaderd door de British Egg Products Association over deze kwestie? Zo ja, op welke wijze en met welke uitkomst?
Nee, ik ben hierover niet benaderd.
Deelt u de mening dat het vervangen van de term «scharrelei» door de term «schuurei» de onduidelijkheid over de leefomstandigheden van de dieren weg kan nemen en dat dit ook een stimulans kan vormen voor bedrijven die hun dieren vrije uitloop bieden, waarmee zij tegemoet komen aan uw ambities om te komen tot een diervriendelijker dierhouderij?
Ik ben van mening dat het vervangen van de in Nederland goed bekende term «scharrelei» door «schuurei» de zaak niet duidelijker maakt voor de consument en voor verwarring kan zorgen. De door u voorgestelde term «schuurei» dekt niet de lading omdat ook kooieieren in een schuur/stal worden geproduceerd.
De eisen die van toepassing zijn voor het gebruiken van de benaming «scharrelei» zijn vastgelegd in de EU-verordening 589/2008. Een vervanging van deze benaming zou een wijziging van deze verordening vereisen. Nederland kan daarover dus niet zelf beslissen. Om wijzigingen in de Nederlandse termen aan te brengen, is in het bijzonder de mening van onze Belgische taalgenoten van belang. De Vlaams-Belgische overheid heeft aangegeven hier om bovenvermelde inhoudelijke redenen en om taaltechnische redenen afwijzend tegenover te staan. (In België wordt het begrip scharrelei verbonden met een hen, die op de bodem/grond loopt (œufs de poule élevées au sol)).
Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een wijziging van de regelgeving voor wat betreft het gebruik van de term «scharrelei», ook niet ten behoeve van een grotere duidelijkheid in de buitenlandse handel. De Nederlandse eierhandelaren en hun (Britse) afnemers zijn verantwoordelijk voor een goede onderlinge communicatie over het soort eieren dat ze verhandelen. De in de EU-verordening afgesproken code (2 voor scharreleieren) is hiervoor bedoeld en voldoende om in goed vertrouwen zaken te blijven doen.
Ik ben wel van mening dat de pluimveeketen er goed aan doet om te blijven communiceren richting consumenten over de bestaande productiesystemen en de benaming van de eieren. Zodoende kunnen de consumenten die voorstander zijn van een leghennenhouderij met vrije uitloop voor de betreffende eieren kiezen.
Deelt u de mening dat het veranderen van de eisen die van toepassing zijn voor het dragen van de benaming «scharrelei» ook duidelijkheid kan verschaffen aan (buitenlandse) afnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de term «scharrelei» niet langer van toepassing te laten zijn voor dieren die binnen worden gehouden, om zo duidelijkheid te scheppen over de leefomstandigheden van de dieren die de eieren leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Een wedstrijd forellen doodslaan |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek na doodhameren vissen»?1
Ja.
Is het waar dat de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoek doet naar deze wedstrijd?
De Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoekt of er aanleiding is proces-verbaal op te maken.
Deelt u de mening dat een wedstrijdje forellen doodslaan met een hamer walgelijk is en moet worden gekwalificeerd als dierenmishandeling?
Het LID onderzoekt of er strafbare feiten zijn gepleegd. Een dier moet, als men het doodt, ingevolge de wettelijke regels zo snel en pijnloos mogelijk worden gedood. Als een dier onnodig lijdt, omdat het doden niet in één keer gaat of de omstandigheden ten tijde van het doden onnodig lijden veroorzaken, dan is sprake van dierenmishandeling. Of sprake is van dierenmishandeling in de onderhavige situatie hangt af van de exacte omstandigheden van het geval. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover een uitspraak te doen.
Wilt u de Kamer te zijner tijd, per brief, voorzien van een kabinetsreactie, berichten over de uitkomsten van het onderzoek van de LID?
Als een proces-verbaal wordt opgemaakt en ingestuurd naar het Openbaar Ministerie, is het aan het Openbaar Ministerie om op de resultaten van het onderzoek een reactie te geven in de vorm van een vervolgingsbeslissing. In beginsel wordt uw Kamer alleen in bijzondere gevallen nader geïnformeerd over een individuele zaak. Op dit moment kan ik niet beoordelen of daartoe aanleiding zal zijn.