Het initiatief ‘Duurzaam Onderwijs Coalitie’ |
|
Marieke van der Werf (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief «Duurzaam Onderwijs Coalitie», de campagne «Een groene generatie vraagt om duurzame educatie» en de website http://www.groenegeneratie.nl?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat «duurzame educatie» in het formele en informele onderwijs een belangrijke schakel is in de transitie naar een groene economie?
Ja, kennis en competenties zijn belangrijk voor een groene economie. In het beleid rond Topgebieden zijn een «Human Capital Agenda» en een «Kennis en Innovatie Agenda» opgenomen. Het bedrijfsleven zal samen met kennisinstellingen, waaronder het onderwijs, hier invulling aan geven.
Deelt u de mening dat, aansluitend bij de duurzaamheidsambities van het kabinet, er meer aandacht moet zijn voor natuur- en milieueducatieprogramma's die een rol kunnen hebben binnen en buiten het onderwijs?
Nee, er zijn voldoende programma’s. Maar de betrokkenheid van gebruikers – binnen en buiten de school – kan qua continuïteit, toepassing en opschaling beter worden geregeld.
Heeft u voldoende zicht op de behoefte van bedrijven aan nieuwe medewerkers met competenties op het gebied van duurzaamheid en milieu, en de mate waarin op dit moment en in de toekomst aan deze behoefte wordt voldaan?
Genoemde aspecten vormen een belangrijk onderdeel van de Human Capital Agenda van de Topgebieden. Het is aan het bedrijfsleven om dit in kaart te brengen en kansen en knelpunten die daaruit volgen te agenderen. Het kabinet komt begin 2012 met een reactie daarop.
Op welke wijze geeft u op dit moment vorm aan de wens van de Kamer om de lopende programma’s op het gebied van natuur- en milieueducatie te continueren in 2012 en daarna?
In 2012 zullen de programma’s Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) actief zijn op basis van met uw Kamer afgesproken bestaande meerjaren programmering 2008–2011 in een zogenaamd «overgangsjaar».
Voor het beleid na 2012 kom ik in het voorjaar 2012 namens het kabinet met een visie en uitwerking daarvan in programma’s voor kennis, leren en innoveren rond groene competenties. Dit mede op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Human Capital Agenda en de Agenda Duurzaamheid.
Wapenhandel in Nederland |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Peter R. de Vries over de ontmaskering van wapenhandelaar K. B.?1
Illegale wapenhandel is strafbaar en daarom in alle gevallen ontoelaatbaar. Wanneer de dader tevens lid is van een schietvereniging, zal dat onmiddellijk moeten leiden tot het royement van betrokkene. De uitzending bevestigt dat er naast (toezicht) op legaal wapenbezit ook blijvende aandacht moet zijn voor de bestrijding van illegaal wapenbezit en illegale wapenhandel. Zie hieromtrent verder het antwoord op vragen 4–7. Voor het overige kan ik, nu het strafrechtelijk onderzoek nog loopt op de inhoud van deze casus niet nader ingaan.
Hoe duidt u het feit dat in deze zaak sprake was van een lid van een schietvereniging die daarnaast betrokken was bij illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u het feit dat in deze zaak sprake was van een in eerste instantie legale vorm van wapenhandel die het topje van een «illegale» ijsberg bleek?
Of de verdachte in deze zaak ook op legale wijze in vuurwapens heeft gehandeld zal uit nader onderzoek moeten blijken. Legale wapenhandel is gebonden aan strikte eisen. Zo dienen verkopen te worden geregistreerd en moet kunnen worden aangetoond aan wie een wapen is verkocht. Dit beoogt vermenging tussen legale en illegale handel te voorkomen. In opdracht van de portefeuillehouder vuurwapens van de RKC (Raad van Korpschefs) wordt overigens momenteel onderzoek gedaan naar illegaal wapenbezit en -handel. Dit onderzoek, dat naar verwachting in januari 2012 gereed komt, zal meer inzicht bieden in de aard en omvang van illegale vuurwapens in ons land.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel recherchecapaciteit beschikbaar is om illegale wapenhandel, zoals in deze reportage getoond, te onderzoeken?
Onderzoek naar vuurwapens maakt integraal onderdeel uit van algemene opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld onderzoeken naar gewapende overvallen. In aparte capaciteitsregistratie op het thema is niet voorzien.
Is deze recherchecapaciteit wat u betreft afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u in deze uitzending aanleiding om andere acties te ondernemen? Zo ja, welke?
De problematiek van illegale vuurwapens wordt reeds langs verschillende lijnen aangepakt. Zo zijn in het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit zes specifieke maatregelen opgenomen die betrekking hebben op het verbeteren en vereenvoudigen van de opsporing van overvallers die gebruik maken van illegale vuurwapens en munitie. Daarnaast loopt een project bij het Programma Aanpak Cybercrime over de opsporing van vuurwapens op internet. Verder wordt in het nieuwe actieplan «Antwoord op geweld 2012–2015» door de politie in samenwerking met ketenpartners een aantal maatregelen ten uitvoer gebracht dat specifiek gericht is tegen wapenbezit. Voor wat betreft de versterking van het toezicht op legaal wapenbezit, verwijs ik u naar de brief van mijn ambtgenote van VWS en mij d.d. 27 oktober 2010 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nr. 2). Ik zie in de uitzending geen aanleiding om aanvullende actie te ondernemen in aanvulling op het voorgaande.
Op welke wijze wordt de aanpak van illegale wapenhandel in Europees verband opgepakt?
Door de European Firearms Experts en de Law Enforcement Working Party worden momenteel concrete acties uitgevoerd ter uitvoering van een recent aangenomen actieplan. Het Landelijk Platform Vuurwapens, waarin OM, politie, Koninklijke Marechaussee, Douane en mijn ministerie zijn vertegenwoordigd, heeft een coördinerende rol voor het Nederlandse gedeelte bij de Europese aanpak van wapens.
Daarnaast zijn er verschillende Europese richtlijnen die in nationale wetgeving zijn of worden geïmplementeerd, en die een positieve bijdrage leveren aan de bestrijding van illegale wapenhandel, zoals de Europese richtlijn 2008/51/EG inzake markeren. Door de implementatie van deze richtlijn moeten alle vuurwapens zijn gemarkeerd, waardoor het traceren van vuurwapens wordt vergemakkelijkt.
De afpersing bij telefoonabonnementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat jong-volwassenen door criminelen gedwongen worden telefoonabonnementen af te sluiten, soms meerdere op een dag, waarna zij het dure toestel in moeten leveren en zelf vastzitten aan hoge abonnementskosten en soms gesprekskosten die zij vaak met geen mogelijkheid kunnen betalen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat vooral mensen met een (licht) verstandelijke beperking het slachtoffer zijn van deze afpersing?
Ik heb geen specifieke informatie op grond waarvan kwantitatieve uitspraken over dit fenomeen gedaan kunnen worden. Telefoonmaatschappijen werken samen met de politie om de omvang nader in kaart te brengen en te bezien wat mogelijke proportionele en effectieve maatregelen zijn die dit soort afkeurenswaardige praktijken zouden kunnen verminderen of voorkomen. Voor het idee om op scholen aandacht te geven aan het probleem en voorlichting te verbeteren geldt eveneens dat de maatregelen proportioneel en effectief moeten zijn. Ik wijs er in dit verband bijvoorbeeld op dat jongeren onder 18 jaar in beginsel geen abonnement kunnen afsluiten zonder toestemming van ouders en dat daarom het aandacht schenken op scholen aan dit probleem minder direct effectief is. Voor vragen over fraude kunnen jongeren ook terecht bij de fraudehelpdesk www.fraudehelpdesk.nl). Deze helpdesk is de landelijke vraagbaak over alles op het gebied van fraude.
Welke mogelijkheden ziet u om kwetsbare mensen, vaak jong-volwassenen met een licht verstandelijke beperking, tegen deze criminele praktijken te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een goede zaak zou zijn wanneer aan dit probleem aandacht zou worden besteed op scholen? Hoe gaat u er voor zorgen dat de voorlichting verbetert?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de telefoonmaatschappijen meer zouden kunnen en moeten doen om deze vorm van afpersing te voorkomen? In hoeverre zou van telefoonmaatschappijen verlangd kunnen worden dat zij enig onderzoek doen naar de vraag of de betreffende jongere zich het verlangde abonnement kan veroorloven en of er mogelijk sprake is van afpersing?
Indien de medewerkers van de telefoonmaatschappijen signalen krijgen dat een persoon wordt gedwongen om een abonnement af te sluiten, kunnen ze aan de betrokken persoon aangeven dat zij het abonnement niet zullen afsluiten. Wij hebben van de telefoonmaatschappijen begrepen dat deze problematiek ook al hun aandacht heeft. Zo worden winkelmedewerkers door de bedrijven getraind dergelijke situaties te herkennen.
Wat betreft het onderzoeken van de vraag of de betreffende jongere zich wel een abonnement kan veroorloven verwijs ik naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Zouden de telefoonaanbieders zich niet opnieuw moeten aansluiten bij het Bureau Kredietregistratie, om in ieder geval te voorkomen dat dure abonnementen worden verstrekt aan mensen die zich dit eigenlijk niet kunnen veroorloven omdat aan hen reeds teveel krediet is verstrekt?
Telecombedrijven hebben hun eerdere deelname aan BKR weloverwogen beëindigd. Zij hadden naar hun oordeel onvoldoende zeggenschap over wat er met hun gegevens binnen BKR gebeurde. Dat leidde vaak tot boze consumenten die bijvoorbeeld geen hypotheek konden krijgen, omdat er ooit een achterstand op het betalen van een telefoonrekening was ontstaan.
Ik heb van de bedrijven vernomen dat wordt verkend of het haalbaar en effectief zou zijn om Preventel, het samenwerkingsverband van de telecomsector met als doel om te voorkomen dat klanten betalingsverplichtingen aangaan die zij niet kunnen dragen, op een adequate wijze kan worden aangevuld met informatie die zaken als afpersing bij telefoonabonnementen (gedacht kan worden aan meerdere aanvragen in korte tijd) en andere vormen van telecomfraude kan verminderen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat op een dag meerdere dure abonnementen worden afgesloten, onder dwang, op naam van iemand die met geen mogelijkheid aan die betalingsverplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom neemt de politie dergelijke zaken meestal niet in behandeling en wordt niet eens proces-verbaal opgemaakt, met het argument dat het slachtoffer zelf gekozen heeft voor het telefoonabonnement? Bent u bereid er op toe te zien dat de politie actief werk gaat maken van het opsporen van de mensen (naar verluidt vaak jeugdige criminelen) die zich schuldig maken aan deze vorm van afpersing? Zo niet, waarom niet?
De politie neemt wel degelijk aangiftes op. Het is echter zo dat bij deze aangiftes vaak dusdanig summiere informatie wordt geleverd betreffende de (vermeende) bedreigers dat hier onvoldoende opsporingsindicatie in zit voor nader onderzoek. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 3 en 4 is de politie is in overleg met de telefoonmaatschappijen om de kwestie nader in kaart te brengen.
Marktwerking in het notariaat |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op gildesysteem bij toelating notarissen»?1
Ja.
Hoeveel notarissen hebben het afgelopen jaar tevergeefs geprobeerd een standplaats te verwerven?
Tot op heden zijn in 2011 bij de Commissie van Deskundigen Notariaat 64 ondernemingsplannen ter beoordeling ingediend. Daarvan is er 1 weer ingetrokken en is over 5 negatief geadviseerd.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het beperken van het aantal notarissenkantoren geen beperking van de marktwerking is?2 Zo ja, waarom is het weren van notarissen die zelf het ondernemingsrisico op een krimpende markt durven te nemen, geen beperking van de marktwerking? Zo nee, wat is uw mening nu dan wel?
Het stellen van formele en kwalitatieve eisen aan het ambt en beroep van notaris is per definitie een beperking van de marktwerking. In mijn antwoord op de door u aangehaalde eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1348) heb ik tot uitdrukking willen brengen dat het gegeven dat er in een bepaalde periode geen nieuwe notariskantoren bij zijn gekomen niet automatisch betekent dat de markt voor notarisdiensten daardoor minder concurrerend is geworden. In de betreffende periode was er namelijk sprake van een teruglopende vraag naar notarieel werk. De logische consequentie daarvan is dat bestaande notariskantoren meer met elkaar moeten concurreren om aan opdrachten te komen. Dezelfde situatie doet zich ook nu nog voor.
Zijn u andere markten bekend waar vanwege tegenvallende economische omstandigheden, nieuwe toetreders tegen hun zin kunnen worden geweerd? Zo ja, welke markten zijn dat? Zo nee, wat zegt dat dan over de markt van het notariaat?
Binnen het werkterrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de markt voor gerechtsdeurwaarders op een vergelijkbare wijze gereguleerd als de markt voor notarissen. Voor beide beroepsgroepen geldt dat er bij hun werkzaamheden publieke belangen in het spel zijn die vergen dat naast commerciële belangen ook het maatschappelijk belang van continuïteit van de dienstverlening wordt meegewogen bij de benoeming tot gerechtsdeurwaarder of notaris.
Waaruit blijkt dat de onpartijdigheid van de notaris beïnvloedt wordt door zijn financiële positie? Hoeveel gevallen zijn u bekend van notarissen die vanwege tegenvallende financiële resultaten hun onpartijdigheid hebben verloren?
Deze vraag refereert aan een uitspraak die in het aangehaalde FD-artikel wordt toegeschreven aan de woordvoerder van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Het is mij niet goed duidelijk wat met deze uitspraak wordt bedoeld. Vast staat dat een notaris zijn werk onafhankelijk en onpartijdig moet verrichten. Dat is de wettelijke plicht van een notaris, en staat geheel los van de vraag wat diens financiële positie is. Overigens heb ik geen aanwijzing dat notariskantoren die te maken hebben met tegenvallende financiële resultaten in de praktijk eerder geneigd zijn tot malafide handelingen.
Deelt u de mening van de Commissie van Deskundigen Notariaat dat de toegang tot de markt van het notariaat beperkt moet kunnen worden als de marktomstandigheden daartoe noodzaken? Zo ja, betekent dit dan niet dat de marktwerking nooit optimaal kan zijn? Zo nee, hoe verhoudt dit zich dan tot de opvattingen van de Commissie van Deskundigen Notariaat?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 is in een gereguleerde markt per definitie geen sprake van volkomen vrije marktwerking. Waar het om gaat is dat de beperkingen die aan de marktwerking worden gesteld gerechtvaardigd worden door de publieke belangen die aan de orde zijn. De eis dat een nieuw kantoor na drie jaren kostendekkend moet kunnen draaien dient ter bescherming van de (potentiële) klanten van dat kantoor, en heeft nadrukkelijk niet als doel om bestaande kantoren te beschermen tegen nieuwkomers. Anders gezegd, ook in een neergaande markt kan met succes een aanvraag worden gedaan om een nieuw kantoor te vestigen, mits het ondernemingsplan plausibel maakt dat het nieuwe kantoor in drie jaar tijd voldoende klanten aan zich weet te binden om kostendekkend te zijn. Uiteraard is het zo dat dit in een krimpmarkt in het algemeen moeilijker aan te tonen zal zijn dan in een groeimarkt. Uitsluitend in die zin hebben de marktomstandigheden invloed op de toegang tot het notariaat.
Deelt u de mening dat de notaris vanwege zijn publieke taken en bij het gebrek aan echte marktwerking weer beter een volledig publieke ambtenaar kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben in het algemeen tevreden over de manier waarop de markt voor notarissen op dit moment is gereguleerd.
Verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.
In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Het gebruik van Europese technologie bij mensenrechtenschendingen |
|
Alexander Pechtold (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Wat is uw reactie op de rol die Europese bedrijven spelen bij het censureren van informatie, het opsporen van mensen, en het inbreken in privé communicatie in landen als Syrië, Iran, Bahrein en Egypte?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief2 over mijn inzet op het gebied van internetvrijheid, acht ik het van het groot belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland. Voor de bevordering van internetvrijheid geldt dat in het bijzonder voor bedrijven die technologie, hardware en software produceren die zowel goed- als kwaadschiks kan worden gebruikt door overheden.
Kunt u bevestigen dat het uitgesloten is dat Nederlandse bedrijven in de ICT, security software en Telecom-sector een rol spelen in het faciliteren van mensenrechtenschendingen in derde landen?
Nee. De meeste goederen die naast lawful interception ook voor dergelijke mensenrechtenschendingen gebruikt kunnen worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Hoewel het exacte eindgebruik dus onbekend is, is het onwaarschijnlijk dat Nederlandse internetbedrijven een rol spelen bij het faciliteren van mensenrechtenschendingen. Naar aanleiding van vragen van het lid El Fassed3 heeft een aantal vooraanstaande Nederlandse internetbedrijven bevestigd zorgvuldig te kijken naar het eindgebruik van hun technologie in derde landen, voordat wordt overgegaan tot leveren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Europese bedrijven in het algemeen en Nederlandse bedrijven in het bijzonder een faciliterende of zelfs directe rol spelen in het schenden van mensenrechten?
In gevallen waar bewijs bestaat dat Europese bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, acht ik dat natuurlijk onwenselijk.
Kunt u toelichten hoe het kabinet op dit moment controleert dat er geen technologieën vanuit Nederland worden geëxporteerd naar overheden die deze technologie gebruiken voor het schenden van mensenrechten? In hoeverre werkt u hierin samen met Europese collega's?
Over welke instrumenten beschikt u om het handelen van Nederlandse bedrijven te monitoren op eventuele schendingen van sancties of het faciliteren van mensenrechtenschendingen?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederlandse wetgeving ten aanzien van de export van goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use items») zich verhoudt tot het Europese exportmechanisme voor deze goederen? Deelt u de mening dat er meer Europese samenwerking moet zijn om mensenrechtenschendingen door middel van Europese technologie te voorkomen?
Deelt u de mening dat het Nederlands bedrijfsleven een verantwoordelijkheid heeft om in haar bedrijfsvoering proactief rekening te houden met mensenrechten? Ondersteunt u de stelling dat meer transparantie door bedrijven ten aanzien van export en transacties met repressieve overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er situaties waarin het mogelijk dan wel wenselijk is om bedrijven (juridisch) aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen?
De juridische mogelijkheden om bedrijven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen worden goed samengevat door professor Castermans en dr. Van der Weide in hun rapport van december 20094: «De Nederlandse wet kent geen uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van bedrijven voor betrokkenheid bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten. Weliswaar is er een groot aantal regels uitgewerkt in het strafrecht – gebaseerd op verdragen – maar dit geldt vooral voor misdrijven gepleegd binnen de Nederlandse landsgrenzen. Hiervoor is alleen een uitzondering gemaakt voor ernstige misdrijven gericht tegen de menselijkheid, zoals genocide en slavernij, begaan door een natuurlijke persoon of bedrijf. Het bedrijf dat een dergelijke strafrechtelijke overtreding of misdrijf heeft begaan, kan ook voor de burgerlijke rechter door belanghebbenden worden aangesproken, om de schending te staken of om de schade van de slachtoffers te vergoeden.»
In algemene zin is de handhaving van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor extraterritoriale handelingen van bedrijven nauwelijks waar te maken; het is een zwaar middel dat bovendien ingrijpt in de soevereiniteit van andere staten. Daarom is strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts in de genoemde uitzonderlijke gevallen vastgelegd.
De fact-finding van NCH naar Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat van 11–15 december a.s. een «oriënterende fact-finding missie» zal plaatsvinden naar Birma, georganiseerd door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH)?1
Ja.
Hoe staat het met het ontmoedigingsbeleid van de overheid voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Birma en Birmese bedrijven en om activiteiten te ontplooien in Birma?2 Hoe rijmt dit beleid met de handelsmissie van het NCH?
In het Nederlandse beleid ten aanzien van Birma zijn de EU-sancties leidend. Deze zijn gericht op de leden van het regime en hun inkomsten uit de houtsector en de edelmetalen- en edelstenensector. Daarnaast wijst de Nederlandse overheid bedrijven op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hierbij het uitgangspunt.
Dit houdt in dat de Nederlandse regering bedrijven informeert over de situatie in Birma, wijst op hun verantwoordelijkheden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hen oproept, naast inachtneming van de sancties, geen activiteiten te ontplooien die voor het Birmese regime inkomsten genereren. Bedrijven komen bovendien niet in aanmerking voor (financiële) overheidssteun voor hun activiteiten gericht op Birma.
De fact-finding missie is een privaat initiatief van het NCH. In contacten met het NCH heeft de Nederlandse overheid het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma toegelicht.
Overigens is in Birma sinds het aantreden van de nieuwe regering eind maart vorig jaar een voorzichtig politiek en economisch hervormingsproces ingezet.
Nu op de website van het NCH staat dat deze missie een vervolg is op de succesvolle NCH bijeenkomst over Birma op 6 juni 2011, kunt u aangeven welke bedrijven hier bij aanwezig waren en in welke sectoren zij actief zijn?
Van het NCH is vernomen dat aan de bijeenkomst op 6 juni 2011 bedrijven hebben deelgenomen uit sectoren agro-en voedingsmiddelen, scheepsbouw-baggeren, financiering en hout.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook aandacht gevraagd voor de specifieke keerzijdes van handel met en investeringen in Birma, waar Nederlandse bedrijven ongewild mee te maken kunnen krijgen (dwangarbeid, kinderarbeid, corruptie, steun aan een regime en leger dat nog altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor grote misstanden – humanitair, politiek, sociaal-economisch)?
Het NCH heeft laten weten dat deze onderwerpen aan de orde zijn geweest. Voorts heeft het NCH tijdens de bijeenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Birma benadrukt.
Hebben relevante maatschappelijke stakeholders, waaronder vakbewegingen en Birmese NGO’s, gelegenheid gehad om op deze bijeenkomst te spreken?
Het NCH heeft laten weten dat maatschappelijke organisaties tijdens de bijeenkomst niet aanwezig zijn geweest. Wel heeft het NCH separaat met het Birma Centrum Nederland gesproken.
Zal er voorafgaand aan de fact-finding missie met de bedrijven die mee gaan naar Birma worden gecommuniceerd over de internationale aspecten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van handel met en investeringen in Birma, om te bevorderen dat zulke activiteiten bijdragen aan implementatie van de Ruggie Principles van de VN en OESO-richtlijnen? Zo ja, bent u bereid relevante maatschappelijke en sociale actoren, zoals de vakbeweging, daarbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De invulling van de communicatie in het kader van de voorbereiding op de missie is een verantwoordelijkheid van het NCH. In contacten met het NCH is uitvoerig ingegaan op de situatie in Birma en op het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma. De overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, in binnen- en buitenland. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, door transparantie te betrachten en desgevraagd bereid te zijn een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden. In dit kader is in contacten met het NCH tevens het belang benadrukt van het betrekken van relevante maatschappelijke en sociale actoren bij activiteiten met betrekking tot Birma, zoals deze missie.
Bent u bereid te bevorderen dat er tijdens het programma van de fact-finding missie in Birma voldoende ruimte wordt gemaakt voor dialoog tussen deelnemende bedrijven en relevante, breed onder de bevolking gesteunde Birmese stakeholders, waaronder de National League for Democracy (NLD), (kritische) oppositiepartijen in het huidige parlement van Birma, zoals de National Democratic Force (NDF) en politieke partijen gelieerd aan etnische minderheden, vertegenwoordigers van etnische minderheden, maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke Birmese vakbeweging (FTUB)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het NCH om de modaliteiten van het programma voor de missie in te vullen. In contacten met het NCH is op verschillende momenten aandacht gevraagd voor een gebalanceerd programma van de fact-finding missie naar Birma, waarbij het belang van aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds is benadrukt.
Bent u bereid het NCH te vragen naar de wijze waarop de handelsmissie conform de Ruggie Principles van de VN en OESO -richtlijnen heeft gehandeld en publiek verslag te doen van de fact-finding missie?
Nee. Deze missie is een privaat initiatief van het NCH. De verantwoordelijkheid voor de missie, inclusief evaluatie en verslaglegging, is een zaak van het NCH.
Visvriendelijke technieken |
|
Johan Houwers (VVD), Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Rechtbank van Maastricht heeft besloten de door u afgegeven Waterwetvergunning te vernietigen1, onder meer omdat u volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de extra vissterfte, die zal optreden ten gevolge van de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen, niet in strijd is met het door u gehanteerde beleid?
Ja.
Bent u bekend met de visvriendelijke pompen en turbines – met een lagere «total cost of ownership» dan reguliere pompen en turbines – die het bedrijf Nijhuis Pompen BV, aan wie recentelijk in uw aanwezigheid de Aquatech Innovation Award is uitgereikt heeft ontwikkeld voor waterkrachtcentrales waarmee de vissterfte aanzienlijk beperkt kan worden?
Ja.
Bent u bereid om de eigenaren van waterkrachtcentrales op te roepen dergelijke visvriendelijke technieken (zoals visvriendelijke pompen en turbines) te installeren in hun waterkrachtcentrales? Zo ja, welke middelen wil u hier toe aanwenden?
Indien visvriendelijke technieken zich in de praktijk hebben bewezen, ook voor wat betreft de rentabiliteit, roepen wij eigenaren van waterkrachtcentrales op deze toe te passen. Ik beschouw dit als toepassing van best beschikbare technieken.
Bent u bereid om waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties op te roepen visvriendelijke technieken te gebruiken bij vervangingsopgaven, om zo bij te dragen aan beleidsvoornemens op het gebied van de visstand? Zo ja, welke middelen wilt u hiertoe aanwenden?
Ik zal waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties vragen om bij vervangingsopgaven én bij nieuwe werken visvriendelijke technieken te gebruiken. Dit is in lijn met het beleidsvoornemen om te streven naar een goede toestand voor Kaderrichtlijn Water, ook op het gebied van de visstand. Dergelijke visvriendelijke technieken worden bijvoorbeeld onder de aandacht gebracht middels rapportages en voorlichtingsbijeenkomsten van de STOWA.
Bent u van mening dat de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen wel aan het door u gehanteerde beleid op het gebied van de visstand kan voldoen met de eerder genoemde visvriendelijke technieken?
Zoals bekend heb ik hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingediend, omdat ik van mening ben dat de waterkrachtcentrale met het toepassen van de in de vergunning opgenomen maatregelen voldoet. Het toepassen van rendabele visvriendelijke turbines, ook in bestaande waterkrachtcentrales, kan mijns inziens alleen maar leiden tot minder vissterfte.
Het bericht “G20-landen beloven economie te stimuleren” |
|
Bruno Braakhuis (GL), Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «G20-landen beloven economie te stimuleren» en in het algemeen met de uitkomsten van het G20 overleg in Cannes van de afspraken omtrent stimulering van de economie door landen met een handelsoverschot?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een update geven van het handelsoverschot van Nederland van de afgelopen jaren?
Zie onderstaande figuur.
Bron: eigen bewerking CPB-cijfers
Kunt u toelichten wat de achterliggende oorzaken van dit overschot zijn?
bron: eigen bewerking op CPB MEV bijlage 2 en bijlage 3
In het kader van het bestrijden van macro-economische onevenwichtigheden wordt in Europees verband gesproken over de indicator «lopende rekening»; wat is het Nederlandse standpunt aangaande de symmetrie op deze indicator? Ziet u in de oproep van de G20 redenen om dit standpunt te herzien?
Deelt u de mening dat in Europa geldt dat het tekort op de handelsbalans van de één, het overschot van het andere land is, gezien de grote hoeveelheid intra-Europese handel? Welk percentage van de handelsbalansen van de Europese landen wordt bepaald door de intra-Europese handel? Hoe schat u de kans in, dat de landen met een tekort op de handelsbalans dit tekort opheffen door eenzijdige aanpassing van hun zijde?
Hoe apprecieert u de afspraken op de G20 dat landen met een overschot op de handelsbalans de economie gaan stimuleren? Op welke wijze gaat Nederland haar koers wijzigen en opvolging geven aan deze afspraken gemaakt tijdens de G20? Gaat Nederland deze afspraken in Europees verband bevorderen?
Kunt u aangeven hoe u de motie Sap c.s.2 in dit kader gaat uitvoeren? Op welke wijze gaat u pleiten voor stimulering in Europa door de sterke landen?
Bent u bereid sterker te gaan stimuleren in Nederland, teneinde de koopkracht en economie op peil te houden, conform adviezen van het CPB, de OESO, en het IMF, met als gevolg dat het tekort op de handelsbalans wordt teruggebracht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep dat is gepland op 24 november 2011?
Ja.
De verkoop van namaak Uggs op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «nep-Uggs lopen goed op internet»1 waarin men bericht dat er sprake is van grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland?
Ja.
Nu alleen al in oktober er meer dan 20 000 advertenties geplaatst zijn waarin deze producten worden aangeboden, met name op internet en hierbij ook op grote schaal inbreuk wordt gemaakt op merkenrechten, is dit beeld representatief voor het aanbod aan namaakkleding en -schoeisel in het algemeen in Nederland?
De herkomst van het genoemde aantal van 20 000 advertenties valt niet uit de nieuwsberichten op te maken. In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» (hierna: Douaneverordening) in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan echter op mogelijke inbreuk op een intellectueeleigendomsrecht, het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.
Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding.
Daar China de voornaamste bron van namaakproducten lijkt te zijn, welke contacten onderhoudt u met de Chinese autoriteiten om de stroom aan namaakproducten te stoppen?
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt inderdaad dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa.
Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan.
Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief utwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane. Voor de specifieke stroom van internetbestellingen/verkopen en zendingen via post, koeriers en cargodiensten zijn geen afspraken gemaakt of is geen direct contact. Vanuit een samenwerkingsverband tussen China en de EU participeert de haven van Rotterdam in een EU-China action plan. Post en koeriersmodaliteiten vallen niet onder dit actieplan.
Het doel van het actuele actieplan betreffende EU-China douanesamenwerking inzake intellectueeleigendomsrechten is de toepassing te versterken van douanecontroles gericht op het bestrijden van namaak en piraterij in de handel tussen de EU en China, en te voorzien in een basis voor verdere acties ter bestrijding van namaak en piraterij.
Heeft u inzicht in de economische schade die het gevolg is van de verkoop van namaakproducten en inbreuk op merkenrechten? Zo ja, kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Inbreuken op intellectueeleigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft, de goede werking van de (interne) markt verstoort en de consumentenbescherming in het gedrang brengt, met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid. Dit leidt tot ondermijning van de economie, een verlegging van handelsstromen en een verstoring van de concurrentie, waardoor bedrijven hun vertrouwen in de (interne) markt verliezen en minder investeren en innoveren. Hoewel het lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.
In 2010 heeft de EU-douane aan de buitengrenzen van de Unie bij 80 000 controles 103 miljoen goederen tegengehouden waarvan zij vermoedde dat ze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen. Het is niet bekend hoe deze handelscijfers zich verhouden tot de waarde van de namaakgoederen die voor de Europese markt bestemd zijn, maar het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat.
Welke maatregelen worden er vanuit uw ministerie genomen om het bedrijfsleven te helpen de handel in namaakproducten tegen te gaan?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij intellectueeleigendomsfraude kan het algemeen belang aan de orde zijn, waaronder:
In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Ook bestaan afspraken tussen de betrokken ministeries en uitvoerende instellingen. Voor wat betreft de daadwerkelijke uitvoering van de regels heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten aanzien van de controle aan de buitengrenzen door de douane een Kaderovereenkomst met het Ministerie van Financiën gesloten. Op grond van deze overeenkomst vervult de douane een faciliterende rol bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer. De douane is daarmee een belangrijke speler bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Naast de overheid zijn op nationaal niveau private belangenorganisaties werkzaam die zich vooral richten op werkzaamheden/acties op het gebied van de bestrijding van piraterij en namaak.
De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueeleigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt. Daarna is het, binnen de in voornoemde verordening gestelde grenzen en termijnen, aan de houder om verdere actie te ondernemen. Indien hij geen overeenstemming met de afzender van de goederen kan bereiken, dan dient hij, ter vaststelling van zijn recht, de rechter in te schakelen. De rechter bepaalt aan de hand van de nationale wetgeving of er al dan niet sprake is van een inbreuk op de intellectueeleigendomsrechten van de houder. Indien dat het geval is, dan bestaat de mogelijkheid, mits ook in rechte gevorderd en toegewezen, de goederen te vernietigen.
Nu marktplaats.nl het belangrijkste platform blijkt te zijn waarop illegale waar wordt aangeboden, zo ook de namaak schoenen van UGG Australia, welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met Marktplaats, deze handel via haar platform tegen te gaan?
Mij zijn geen cijfers bekend waaruit blijkt dat Marktplaats inderdaad het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden.
Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een «notice-and-takedown»-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties. Werknemers van Marktplaats kunnen deze advertenties vervolgens verwijderen. Een verzoek aan Marktplaats dient te voldoen aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in de «Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt», met name omtrent de intellectueeleigendomsrechten waar inbreuk op gemaakt zou worden. De richtlijn stelt eisen aan de inhoud van het verzoek; deze eisen waarborgen dat de partijen die een inbreuk aanmelden de houder zijn van het intellectueeleigendomsrecht dan wel geautoriseerd zijn door de houders van het recht.
Nu er in het geval van de namaak-UGG Australia producten klaarblijkelijk gebruik gemaakt wordt van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild, welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont dat op deze wijze wordt vergaard op de Nederlandse markt terecht komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zet de Nederlandse regering actief in op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen zie ik geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.
Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd «sweat shops», is dit voor u een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten?
Nee, voor het optreden tegen inbreuk op intellectueeleigendomsrechten maakt het geen verschil hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.
Het bericht “Zwaar transport negeert regels” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zwaar transport negeert regels»?1
Ja.
Op welk wijze, door wie en hoe vaak wordt de handhaving van de regels rond exceptionele transporten vorm gegeven?
De politie controleert bij staandehouding van een transport de aanwezigheid van de door de RDW afgegeven ontheffing. Hierbij wordt gecontroleerd op het voldoen aan de voorschriften en beperkingen. In het betreffende artikel wordt gesuggereerd dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat in dezen de handhavende instantie is. Dit is echter niet het geval. Exceptioneel transport betreft een ontheffing op grond van artikel 149 van de Wegenverkeerswet 1994. De politie is verantwoordelijk voor de naleving van deze wet, waaronder ook de controle op de aanwezigheid van ontheffingen.
Het stilzetten van exceptionele transporten geeft vaak problemen omdat dit vrijwel altijd hinder voor het overige verkeer oplevert. Er zijn weinig locaties waar een dergelijk transport, vanwege de afmetingen en/of massa, veilig stilgezet kan worden. Dit is overigens geen reden om af te zien van handhaving. Een transport zal zo mogelijk altijd worden stilgezet als geen ontheffing is afgegeven of de ontheffing niet geldig is omdat niet aan de eisen wordt voldaan. Dit handhavingsbeleid is door het openbaar ministerie uitgewerkt in de Aanwijzing voertuigafmetingen.
Is het waar, dat er vooral in de nachtelijke uren geen of slechts zeer beperkte handhaving op het gebied van exceptioneel vervoer is?
Tijdens de nachtelijke controles ligt de prioriteit van de handhaver bij de openbare orde en veiligheid. De Dienst Verkeerspolitie van het KLPD heeft in haar activiteitenplan van 2012 een aantal nachtelijke controles gepland ten aanzien van het exceptionele transport.
Kunt u aangeven of en hoe vaak het voorkomt dat er te weinig en/of onbevoegde begeleiding aanwezig is?
Er zijn geen gegevens voorhanden over de frequentie van te weinig en/of onbevoegde transportbegeleiding. Wel kan worden aangegeven dat, volgens informatie van het KLPD, bij circa 30% van de transporten waarbij een incidentele ontheffing noodzakelijk is, sprake is van onjuistheden (het transport voldoet niet aan de ontheffingsvoorschriften of -beperkingen, of er is geen ontheffing verleend).
Kunt u aangeven hoeveel ongevallen de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden als gevolg van exceptioneel transport waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan?
Specifieke gegevens over het aantal ongevallen in de afgelopen jaren waarbij exceptioneel transport betrokken is en waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan, zijn niet voorhanden. Wel kan worden aangegeven dat de meeste ongevallen met exceptionele transporten gebeuren door het rijden zonder ontheffingen, waardoor transporteurs niet op de hoogte zijn van de veilige routes. De ongevallen betreffen meestal de hoogtetransporten die zich vast rijden onder een kunstwerk, zoals een viaduct of een brug.
Hoe hoog zijn de boetes in Nederland en omliggende landen voor overtredingen van de voor zwaar transport geldende regels en hoe staan deze in verhouding tot elkaar?
Nederland
In Nederland is de hoogte van de boetes afhankelijk van de mate van overschrijding van de afmetingen en/of massa. Als in de ontheffing opgenomen beperkingen worden overschreden of niet aan de beperkingen (zoals het volgen van de voorgeschreven route) wordt voldaan dan verliest de ontheffing zijn geldigheid en wordt geacht dat zonder ontheffing wordt gereden. Voor de hoogte van de boetes maakt het dus niet uit of er al dan niet een ontheffing is afgegeven. Door de vaak grote overschrijding van de afmetingen vallen dit soort voertuigcombinaties vaak in de hoogste boetecategorie die voor dit soort overtredingen geldt. Daarbij komt dat de voertuigcombinatie wordt stilgezet tot een goede ontheffing is afgegeven, er een gecertificeerde transportbegeleider ter plaatse is gekomen of tot het tijdstip is aangebroken waarop de combinatie mag rijden. Ook komt het voor dat de lading van een voertuigcombinatie overgeladen moet worden omdat voor die combinatie geen ontheffing wordt afgegeven. Naast de boete brengt het stilzetten van de combinatie dus nog aanzienlijke kosten met zich mee.
Voor het ontbreken van een vereist certificaat van vakbekwaamheid en/of het rijden zonder de vereiste transportbegeleiding bedraagt de boete € 550.
NB De vermelde boetes worden met ingang van 1 januari 2012 met 19,7% verhoogd.
t/m 0,10 m
€ 330
van meer dan 0,10 m en t/m 0,20 m
€ 500
van meer dan 0,20 m
€ 750
t/m 0,25 m
€ 330
van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 500
van meer dan 0,50 m
€ 750
VA t/m 0,25 m
€ 200
VA meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 300
VA meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m
€ 450
VA meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m
€ 650
VA meer dan 1,00 m
€ 1 000
Bij recidive kan het OM een hogere boete opleggen voor strafrechtzaken.
België
In België wordt gerekend in percentage van overschrijdingen. Evenals in Nederland geldt in België dat indien het vervoer niet voldoet aan de voorwaarden in de ontheffing men wordt geacht te rijden zonder geldige ontheffing, en dat wordt gerekend vanaf de standaard afmetingen.
Tot 5%
€ 60
Van 5% tot 10%
€ 300
Van 10% tot 15%
€ 560
Van 15% tot 20%
€ 800
Van 20% tot 30%
€ 1 000
Van 30% tot 40%
€ 1 120
Van 40% en hoger
€ 1 240
Bij een extra gevaarzetting is in België max. boete van € 1750 mogelijk
Duitsland
In Duitsland wordt er geen onderscheid gemaakt v.w.b. het percentage van overschrijding van de voorschriften m.u.v. de hoogte overschrijding. Voor de hoogte van de boetes hanteert men in Duitsland de «Bussgeldkatalog-Verordnung-BkatV). Bij willens en wetens wordt niet geverbaliseerd uit het Ordnungswirdigfkeit (een soort Wet Mulder) maar stapt de handhaver over naar Anzeige (strafrecht). Indien het exceptionele transport bovendien de medeweggebruikers hindert, wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt voor het hinderen. Voor een beperkt aantal ernstige feiten kan de opsporingsambtenaar geen gebruik maken van de boetecatalogus maar verbaliseert voor strafrecht. De hoogte van de dan op te leggen sanctie wordt bepaald door het Openbaar Ministerie.
Afzonderlijk voor gevaar of hinder veroorzaken
€ 75
Overschrijding hoogte door lading tot 4.20 m
€ 20
Overschrijding hoogte door lading van meer dan 4.20 m
€ 40
Overschrijding breedte
€ 50
Overschrijding lengte
€ 50
Aansprakelijkheid voor de houder/eigenaar bij overschrijding van hoogte, breedte lengte
€ 75
Niet opvolgen voorschrift ontheffing
€ 40
Niet meevoeren ontheffing
€ 10
Klopt het dat het begeleiden van exceptionele transporten op Nederlands grondgebied door niet in Nederland gecertificeerde transportbegeleiders kan plaatsvinden?
Nee. Een transportbegeleider op Nederlands grondgebied moet een Nederlands certificaat hebben (zie Regeling verkeersregelaars 2009 paragraaf 3 artikel 5d).
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van vervoerders en transportbegeleider die wel alles goed geregeld hebben?
Niet-gecertificeerde transportbegeleiders en vervoerders die niet over de juiste vergunningen beschikken, mogen dit soort vervoer niet verrichten of begeleiden.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om deze problemen aan te pakken?
Op korte termijn wordt het voor de politie mogelijk door tussenkomst van de meldkamer van het KLPD het register Toelating Exceptioneel Transport (TET) van de RDW ook buiten kantooruren te bevragen. Verder stelt de afdeling Ontheffingen van de RDW haar expertise over de criteria voor het verlenen van vergunningen voor de routering van exceptionele transporten ter beschikking van het opleidingsprogramma van de politiediensten.
De vervolging van wapenhandelaars en extraterritoriale wetgeving |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Guilty Verdict for Russian in Arms Trial»?1
Ja.
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Korps Politie Curaçao, waarvan tijdens de rechtszaak en in een persverklaring van het Amerikaanse ministerie van Justitie melding is gemaakt? Heeft Nederland toestemming gegeven voor deze betrokkenheid?
De wijze waarop de politie te Curaçao onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie aldaar eventueel betrokken is geweest bij het Amerikaanse onderzoek tegen betrokkene, is mij niet bekend aangezien het land Curaçao een eigen jurisdictie heeft. Ook is om die reden toestemming van Nederland niet aan de orde.
Waren Nederlandse opsporingsambtenaren, politie, marechaussee, FIOD-ECD en/of inlichtingendiensten betrokken bij deze zaak? Zijn er opsporingsmethoden toegepast die voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat voor zover kon worden nagegaan in Nederland geen opsporingshandelingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het Amerikaanse onderzoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doen geen mededelingen over eventuele betrokkenheid bij deze zaak.
Kunt u aangeven hoe een operatie als die van de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot Bout en consorten, die zich mede heeft afgespeeld op Curaçao, zich verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving rond uitlokking van strafbare feiten door buitenlandse (undercover) agenten?
Aangezien ik niet bekend ben met de opsporingshandelingen die de Amerikaanse autoriteiten, en eventueel de autoriteiten op Curaçao, hebben toegepast in het kader van het Amerikaanse onderzoek, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit moment om wapenmakelaren op te sporen en te berechten die zich niet op Nederlands grondgebied bevinden, maar die in tegenspraak met geldende Nederlandse en Europese regels op het gebied van wapenexport wapens verkopen aan regimes en niet-staat actoren die zich schuldig maken aan schendingen van de rechten van de mens?
Op grond van de Wet op de economische delicten zijn diverse gedragingen met betrekking tot strategische goederen als economisch delict strafbaar gesteld. Het gaat dan om de overtreding van voorschriften die nader zijn uitgewerkt in het Besluit strategische goederen en het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zo is het verboden om zonder vergunning militaire goederen te exporteren naar bestemmingen buiten Nederland en is het eveneens verboden om zonder vergunning financieel betrokken te zijn bij de (tussen)handel in militaire goederen. Indien deze feiten door Nederlanders buiten Nederland worden begaan, is de Nederlandse strafwet op hen van toepassing voor zover zij opzettelijk zijn begaan en daarop door de wet van het land waar zij begaan zijn, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, Sr).
Op grond van artikel 13 van de Sanctiewet 1977 is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten. Daarvoor is niet vereist dat die feiten ook strafbaar zijn in het land waar zij begaan zijn. Een Nederlander die betrokken is bij wapenhandel in landen waarop een wapenembargo van toepassing is, kan op grond van deze wetgeving in Nederland worden vervolgd, ook als de handel buiten Nederland heeft plaatsgevonden.
Op 1 januari 2012 treedt de Wet strategische diensten in werking, die onder andere het Besluit financieel verkeer strategische goederen vervangt. Daarmee wordt het verboden om zonder vergunning tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot militaire goederen. Op grond van artikel 12 van deze wet kan de Nederlander of de Nederlandse ingezetene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij die wet strafbaar gesteld feit, voor dat feit in Nederland worden vervolgd. Deze bepaling geldt ook voor de Nederlander die zich permanent in het buitenland heeft gevestigd.
De regering acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk een robuust VN-wapenhandelverdrag komt, onder meer om illegale wapenhandel tegen te gaan. Dit verdrag dient staten onder andere te verplichten wapenexporten te toetsen aan criteria op het gebied van mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Hoe vaak heeft Nederland de afgelopen tien jaar wapenmakelaars of tussenhandelaren vervolgd vanwege de handel in wapens en/of strategische diensten vanuit het buitenland?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat dergelijke overzichten niet uit zijn registratiesysteem te herleiden zijn. Eén voorbeeld van een vervolging vanwege betrokkenheid bij wapenhandel en internationale misdrijven waarover uw Kamer is geïnformeerd, betreft de vervolging van de heer K. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 116). Hij werd in 2008 door het Gerechtshof te Den Haag vrijgesproken. In april 2010 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Den Bosch.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de vervolging door Nederland van vergelijkbare zaken als die van Bout?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke gronden kan Nederland op dit moment vervolging overwegen van personen die zich buiten het Nederlands grondgebied schuldig maken aan illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke vormen van wapenhandel extra-territoriale werking van toepassing is? Gaat het alleen om tussenhandel in goederen voor tweeërlei gebruik of ook om tussenhandel in militaire goederen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat valt volgens u in dit geval onder extra-territoriale feiten? Kunt u dit toelichten? Welke lessen worden getrokken ten aanzien van de onderhandelingen voor de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wapenhandelsverdrag moet voorzien in een zo breed mogelijk geformuleerde strafrechtsmacht om straffeloosheid te voorkomen?
De inzet van de regering is dat een VN-wapenhandelverdrag de verdragspartijen opdraagt om een vergunningsplicht voor wapenexporten in te stellen. De in het verdrag vast te leggen verplichtingen zullen op nationaal niveau geïmplementeerd worden. Het voornemen is om aan elke verdragspartij afzonderlijk over te laten hoe zij deze verplichtingen willen handhaven.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg wapenexport op 21 december 2011?
Ja.
Het gebruik van bont van wasbeerhondjes in nep-Uggs |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wasbeerhondjes de klos voor nep-Uggs»?1 gepubliceerd op Telegraaf.nl op 4 november 2011?
Ja.
Is het waar dat er duizenden namaak Uggs in Nederland op de markt zijn gemaakt van wasbeerhondjes?
Dat kan ik niet bevestigen. Wel kan ik u melden dat de douane in 2010 222 paar schoenen heeft tegengehouden die mogelijk inbreuk maken op merkrechten van Uggs. Of er daadwerkelijk inbreuk is gepleegd is aan de rechter. Daarnaast zijn er tijdens een strafrechtelijke actie bij het voormalige TNT tussen de 1 200 en 1 500 paar in beslag genomen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat het hier algemene cijfers met betrekking tot namaak-Uggs betreft en dat voor deze Uggs niet per se gebruik is gemaakt van bont van wasbeerhondjes. Ook bij de producent van Uggs zijn er geen gegevens bekend over het aantal namaak-Uggs met gebruik van dit bont.
Is het waar dat de namaak Uggs moeilijk van echte Uggs te onderscheiden zijn en dat de producent van echte Uggs een label met hologram plaatst in de laars om de echte van de namaak Uggs te kunnen onderscheiden?
Van de producent van Uggs is vernomen dat namaak-Uggs soms moeilijk zijn te onderscheiden van originele Uggs. Uggs levert sinds herfst 2010 producten zoveel mogelijk met extra beveiliging, bijvoorbeeld een beveiligingssticker of een beveiligingslabel.
Deelt u de mening dat alleen het plaatsen van een label in de echte Uggs onvoldoende is om de strijd tegen namaak Uggs met bont te winnen?
De producent van Uggs heeft aangegeven meer maatregelen te nemen dan het plaatsen van een label om namaak te bestrijden. Zo geeft de producent van de laarzen voorlichting aan de consument om originele schoenen van namaak te kunnen onderscheiden.
Het Nederlandse beleid is dat bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij dus zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij mogelijke invoer van mogelijk inbreukmakende producten kan de houder van een intellectueeleigendomsrecht (waaronder een merkrecht) met een beroep op de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» een verzoek indienen bij de douane om inbreukmakende producten aan de buitengrenzen tegen te houden. Daarbij dient de rechthebbende alle informatie te verschaffen die de douane nodig heeft om de vermoedelijk inbreukmakende goederen te kunnen identificeren.
Bent u van plan maatregelen te nemen om het gebruik van wasbeerhondjes voor namaak Uggs tegen te gaan en te voorkomen dat deze namaak Uggs in Nederland op de markt komen/blijven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt met betrekking tot de bestrijding van namaak geen onderscheid gemaakt naar het gebruik van bont of andere materialen. Het criterium is of een product mogelijk inbreuk maakt op een intellectueeleigendomsrecht. De rechthebbende van zo’n recht kan daarvoor, zoals hierboven omschreven, gebruik maken van de diensten van de douane. Ik ben niet voornemens om andere maatregelen ter bestrijding van namaak te nemen.
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van De Nederlandse Bank (DNB) over de risico’s van de hoge hypotheekschuld van Nederlanders en de noodzaak tot aanpassingen in de hypotheekaftrek?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de president van DNB dat aanpassing van de hypotheekrenteaftrek noodzakelijk is, gezien de hoge Nederlandse hypotheekschuld? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo nee, waarom negeert u de adviezen van deze belangrijke bewaker en adviseur op het gebied van de financiële en economische stabiliteit in Nederland?
Zoals diverse malen aan de Kamer gecommuniceerd, recent nog met de Woonvisie, is het beleid van het kabinet ten aanzien van de koopmarkt erop gericht om de hypotheekrenteaftrek in stand te houden en daarbij de financiële risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. De huidige onzekere situatie op de woningmarkt vergroot het belang van dit beleid. Wat betreft de huurmarkt wordt erop gewezen dat dit kabinet momenteel belangrijke structurele hervormingen doorvoert, zoals het focussen van corporaties op hun kerntaken en het bevorderen van de doorstroming.
Het kabinet heeft steeds overlegd met alle partijen, zowel in de aanloop naar de Woonvisie als daarna. Mede gelet op de uitvoering van de in de Woonvisie opgenomen maatregelen voor de koop- en huursector is het kabinet van mening dat een woonakkoord niet nodig is. Naar het oordeel van het kabinet is een discussie over verandering van de hypotheekrenteaftrek in ieder geval niet geschikt voor verbetering van de woningmarkt.
Ten aanzien van de financiële risico’s van de hoge schulden, kan ten eerste worden gewezen op het veelvoud aan maatregelen die in nationaal en internationaal verband genomen worden om de financiële stabiliteit te verankeren. De Kamer is in het afgelopen jaar op diverse momenten geïnformeerd over de stappen om de regelgeving voor en het toezicht op de financiële sector te versterken. Ten tweede wordt gewezen op de stappen van het kabinet, de AFM, en de sector om de risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. Per 1 augustus is de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van kracht geworden. De excessen in hypotheekverstrekking zijn hiermee aangepakt en de kans op restschulden bij de consument is verkleind. De nieuwe GHF stelt dat het aflossingsvrije gedeelte van een hypotheek niet meer mag bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning op het moment van verstrekking van de hypothecaire financiering. Daarnaast is er in de nieuwe GHF een maximale Loan-to-Value ratio geïntroduceerd. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting levert eveneens een bijdrage aan het verminderen van financiële risico’s door lagere Loan-to-Value ratio’s op hypotheken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de president van DNB dat het afsluiten van aflossingsvrije hypotheken moet worden ontmoedigd door de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de lening af te bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de president van DNB aangeven dat het noodzakelijk is dat de regering op dit onderwerp tot voorstellen en een visie voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek komt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met alle betrokken partijen een nationaal Woonakkoord over integrale maatregelen ten aanzien van de huur-en koopmarkt te sluiten, waar het voorstel van de president van DNB onderdeel van uit maakt en waarin dit nader wordt uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op dit terrein nog in deze kabinetsperiode de benodigde wetswijzigingen aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat hedgefunds profiteren van de eurocrisis |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de BBC-uitzending waaruit blijkt dat hedgefunds profiteren van de crisis in Griekenland?1
Ja.
Is het waar dat hedgefunds niet deelnemen aan de geplande haircuts voor Griekse staatsobligaties?
Nee, ook de hedgefunds zijn private beleggers en worden geacht deel te nemen aan de herstructurering.
Is het waar dat dit ertoe leidt dat met geld dat uiteindelijk van de belastingbetalers komt de meeste private crediteuren (banken) worden verleid om een verlies te nemen van 50%, als gevolg waarvan de resterende private crediteuren (hedgefunds) de volledige nominale waarde kunnen incasseren? Betekent dit dat het nu kennelijk interessant wordt voor deze hedgefunds om goedkoop Grieks staatspapier te kopen, en hier groot voordeel te incasseren?
Nee, omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat hedgefunds ook worden meegenomen in de obligatieomruil zullen zij geen bijzondere winsten maken als gevolg van deze hele operatie. Mocht blijken dat hedgefunds of andere private obligatiehouders op grote schaal weigeren om mee te doen met de obligatieomruil dan komt de beoogde doelstelling van de omruiloperatie, zijnde het herstellen van de schuldhoudbaarheid van Griekenland, in gevaar. Het doorgaan van de PSI is gebaseerd op een zeer hoge deelname van private partijen, zoals ook blijkt uit de conclusies van de Eurotop. Het bereiken van een schuldniveau van 120% BBP in 2020 is immers alleen mogelijk als er een grote bijdrage van de private sector komt. Ook het IMF heeft schuldhoudbaarheid als voorwaarde gesteld. Als veel obligatiehouders er voor zouden kiezen om niet deel te nemen, lopen alle obligatiehouders het risico dat de PSI niet doorgaat en er geen aanvullend programma voor Griekenland komt. In dat geval bestaat de reële kans dat de vrijwillige omruil wordt omgezet in een verplichte omruiloperatie waardoor zij alsnog een haircut moeten accepteren of dat er veel grotere verliezen worden geleden.
Is het waar dat verschillende hedgefunds dit inmiddels doorhebben en hiervan flink profiteren en hiermee indirect profiteren van het belastinggeld dat eurolanden in het steunpakket stoppen?
Zoals in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, is de route die beschreven wordt in het BBC-programma niet bewandelbaar.
Wat is uw reactie op het bovenstaande? Deelt u de mening dat niet wenselijk is? Bent u van plan bij de uitwerking van het steunpakket dit zo snel mogelijk aan de kaak te stellen in Europees verband?
Het is uiteraard niet wenselijk dat sommige private partijen zouden kunnen meeliften op de positieve effecten van de obligatie-omruil zonder daaraan een bijdrage te leveren. In de wijze waarop de Eurotop mandaat heeft gegeven aan de onderhandelingen over PSI is hiermee al rekening gehouden. De randvoorwaarden die op 26 oktober gesteld zijn, zijn alleen realiseerbaar met een zeer grote deelname in de PSI.
Verzekeraars en onderzoeksbureaus |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Beschouwt u de in de uitzending van Tros Radar1 getoonde praktijken, waarin verzekeraars en de door hen ingehuurde onderzoeksbureaus er alles aan doen om niet uit te keren bij schade, net als uw voorganger naar aanleiding van een uitzending van Zembla2, als incidenten? Zo ja, waarom en bij hoeveel «incidenten» is er volgens u sprake van een trend?
Iedere klacht over een schadeafhandeling is er in mijn ogen één teveel. Ik vind dat er bij een schademelding, in het belang van de klant, snel, betrouwbaar en efficiënt moet worden gehandeld door de verzekeraar. In de Radar uitzending wordt op basis van enkele individuele zaken de indruk gewekt dat verzekeraars op grote schaal proberen om niet uit te keren bij schades door eigen onderzoeksbureaus in te schakelen. Deze individuele zaken kunnen natuurlijk het topje van de ijsberg zijn maar daar heb ik geen aanwijzigingen voor gevonden.
Ik heb bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar een consument een klacht over een financieel product of een financiële dienst kan indienen, navraag gedaan over het aantal klachten bij schade-uitkeringen. Volgens Kifid betreft het hier slechts enkele klachten per jaar, die tot nu toe ook nog allen ongegrond bleken te zijn. In voorgaande jaren heeft Kifid hier ook nauwelijks klachten over ontvangen. Uit navraag bij de Consumentenbond blijkt dat hier ook geen klachten over zijn binnengekomen gedurende het afgelopen jaar. Ik vind dat iedere klacht serieuze aandacht verdient maar op basis van de gegevens van Kifid en de Consumentenbond heb ik tot nu toe niet de indruk dat er sprake is van een trend. Op internetfora circuleren wel meerdere klachten over de afhandeling van schades, onduidelijk is echter in hoeverre deze klachten specifiek betrekking hebben op de inschakeling van onderzoeksbureaus door verzekeraars bij het afhandelen van schade. De komende weken zal ik dit verder onderzoeken.
Verzekeraars dienen altijd, niet alleen in hun eigen belang maar ook in dat van de overige verzekerden, ingediende schadeclaims te toetsen. In ieder geval dient te worden nagegaan wat de oorzaak van de schade is, of de schade het gevolg is van een gedekt evenement en wat de omvang van de schade is.
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars (die in Nederland een marktaandeel van meer dan 95% hebben) en onderzoeksbureaus die werken in opdracht van deze verzekeraars hebben zich onderworpen aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en de Gedragscode Expertiseorganisaties.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek en geeft aan welke beginselen hierbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Zo dient de verzekeraar steeds een zorgvuldige afweging te maken tussen de diverse belangen en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt geraakt.
Het doel van de Gedragscode Expertiseorganisaties is een kader te formuleren waarbinnen expertiseorganisaties invulling geven aan het streven om deze ondernemingen op een kwalitatief aanvaardbaar niveau te laten functioneren. Daarnaast is het doel van de code te streven naar transparantie, goede onderlinge verhoudingen en professionaliteit in de expertisebranche. In deze gedragscode zijn basisregels opgenomen over betrouwbaarheid, professionaliteit, helderheid en integriteit van expertise organisaties.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de in de hierboven vermeldde uitzendingen getoonde praktijken van verzekeraars en onderzoeksbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer een verzekerde schade heeft en met een onderzoeksbureau te maken krijgt, de verzekerde er zonder meer vanuit moet kunnen gaan dat het onderzoeksbureau onafhankelijk is van de verzekeraar die het bureau ingehuurd heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat een verzekeraar de schadeafhandeling in eigen beheer wil uitvoeren en vind dat dit niet per definitie verkeerd is. Dat kan wel bijdragen aan een efficiënt proces en daarmee betaalbare premies. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij duidelijk wordt gecommuniceerd naar de klant welk belang het schadebureau vertegenwoordigt zodat de klant een correcte indruk heeft van de «onafhankelijkheid» van het onderzoeksbureau. Daarnaast dient de klant goede mogelijkheden te hebben om bezwaar aan te tekenen. Verzekeraars lijken zich hier ook van bewust. Ik heb hen aangesproken op het feit om hierbij zoveel mogelijk in het belang van de klant te handelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven in de komende periode de gedragscodes op dit punt nader te bestuderen en daar waar nodig aan te passen en mij daarvan op de hoogte te houden. Het is ook van belang dat consumenten met een klacht duidelijk worden gewezen op de mogelijkheden de klacht voor te leggen aan het Kifid. Ik zal de verzekeraars daar ook op aanspreken. Daarnaast is het Kifid, met de nieuwe organisatiestructuur, nu nog beter uitgerust om de afhandeling van financiële klachten in goede banen te leiden.
De meeste verzekeraars hebben overigens in hun polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde het recht heeft een eigen expert (contra-expert) in te schakelen, wiens kosten in redelijkheid door de verzekeraar worden vergoed. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Deelt u de mening dat door financiële en/of juridische banden tussen onderzoeksbureau en verzekeraar in ieder geval een schijn van partijdigheid ontstaat die niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder aangaf vind ik het van belang dat de klant altijd gewezen wordt op de belangen die het onderzoeksbureau vertegenwoordigt. Als onderzoeksbureaus en verzekeraars de eerder beschreven gedragscodes naleven dan hoeven deze financiële en/of juridische banden een betrouwbare en deskundige vaststelling van de oorzaak en/of omvang van de schade niet in de weg te staan.
Bent u van mening dat het inschakelen van een onderzoeksbureau dat onderdeel is van het concern van de verzekeraar voor het doen van een persoonlijk onderzoek in strijd is met de letter en de geest van de Gedragscode persoonlijk onderzoek?
Nee, maar de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek moet op dit punt wel verduidelijkt worden. Het Verbond van Verzekeraars heeft zelf al aangegeven dat men voornemens is om deze gedragscode te herzien en mij hiervan op de hoogte te houden. Belangrijk is wel dat het bureau moet beschikken over alle vereiste wettelijke voorgeschreven vergunningen.
Hoe beschouwt u de optie om de verzekerde het onderzoeksbureau dat de verzekeraar in wil huren te laten kiezen om zo de in ieder geval de schijn van partijdigheid te voorkomen en de werking van de verzekeringsmarkt te bevorderen?
Ik constateer dat de meeste verzekeraars deze optie al in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. De meeste verzekeraars vergoeden deze contra-expertise ook. Het is een manier voor verzekeraars om zich positief te onderscheiden. Het biedt de consument de mogelijkheid om een eigen onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen als zij hier behoefte aan hebben.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 al stelde vind ik het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
De inval van de NMa bij Veolia in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een inval heeft gedaan bij het kantoor van Veolia in Breda in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten?1
Ja.
Klopt het dat er bij dit onderzoek bij Veolia ook verdenkingen zijn richting de vervoersbedrijven Arriva, Connexxion, Qbuzz en Syntus? Zijn er ook invallen geweest bij kantoren van deze bedrijven en zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft bevestigd onderzoek te doen naar mededingingsrechtelijke overtredingen in de vervoerssector. Om te voorkomen dat partijen onnodig worden geïncrimineerd en ook op grond van de rechtspraak daarover, brengt de NMa zelfstandig geen namen naar buiten van partijen die onderwerp van onderzoek zijn. Wel kan zij bevestigen wat een onderneming daarover zelf naar buiten brengt. In dit licht kan worden gemeld dat Veolia Transport op 1 november 2011 een persbericht heeft uitgebracht waarin zij meldt bezoek te hebben gehad van de NMa in het kader van een mededingingsrechtelijk onderzoek, hetgeen diezelfde dag door de NMa is bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het hierbij gaat om een verdenking van verboden prijsafspraken over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart, en in het bijzonder die van studenten? Indien dit niet het geval is, kunt u dan duidelijk aangeven welke aanleiding er wel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook over het doel en de inhoud van het onderzoek kan de NMa lopende het onderzoek geen mededelingen doen. Indien een overtreding wordt vastgesteld, maakt de NMa rapport op. Na hoor en wederhoor van de betrokken ondernemingen kan een sanctiebesluit volgen, dat vervolgens openbaar wordt gemaakt.
Hoeveel geld voor de invoering van de OV-chipkaart is formeel in rekening gebracht door de eerder genoemde vervoerders, sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Genoemde vervoerders hebben bij de Rijksoverheid geen ontwikkelingskosten voor de OV-chipkaart (voor studenten) in rekening gebracht.
Hoeveel geld is er uiteindelijk sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart in totaal ter beschikking gesteld voor de invoering van de OV-chipkaart ten behoeve van de eerder genoemde vervoerders? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt u uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Uw Kamer is bij brief van 22 april 2008 geïnformeerd over de middelen die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ter beschikking zijn gesteld teneinde de financiering van de OV-chipkaart mogelijk te maken (Kamerstukken II, 23 645, nr. 200). Dit zijn:
Op basis van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006 is er in totaal € 130 miljoen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU) uitgekeerd aan de 19 decentrale overheden na het nemen van het Go-besluit in 2006. Daarbij is ook € 76 miljoen uit de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer naar voren gehaald die in de periode 2012–2015 door de decentrale overheden wordt terugbetaald. Dit is in lijn met de afspraken uit de bestuursovereenkomsten, waarin voor de decentrale overheden een verplichting staat tot introductie van de OV-chipkaart in hun concessiegebieden. De migratiebijdrage is beschikbaar gesteld aan decentrale overheden, en niet aan vervoerbedrijven. Bijdragen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer kunnen niet specifiek geoormerkt worden.
De Stadsregio’s Rotterdam en Amsterdam hebben in 2003 respectievelijk 2004 toestemming gekregen om € 40 miljoen respectievelijk € 28,6 miljoen aan niet uitgegeven subsidiegelden ter beschikking te houden en daarmee de afsluiting van de metrostations in het kader van de chipkaart te bekostigen. Deze subsidiegelden zijn als zodanig meegenomen en verrekend in de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006, op basis waarvan de onder het eerste punt genoemde bedragen tot stand zijn gekomen.
Daarnaast is uit het Fonds Eenmalige Bijdrage NS (FENS), voortgekomen uit buitengewone baten bij NS na de verkoop van Telfort in 2000, onder andere de introductie van de OV-chipkaart bij het spoorvervoer gefinancierd. FENS bevatte daartoe bij de oprichting in 2001 onder andere een geoormerkt bedrag van € 226 miljoen voor electronic ticketing en € 500 miljoen voor beheerste toegang tot stations (poortjes).
Ook is eenmalig een subsidie van € 6,7 miljoen verstrekt voor de technologische ontwikkeling ten behoeve van de migratie naar een nieuwe kaarttechnologie (brief aan uw Kamer van 10 februari 2010, Kamerstukken II, 23 645, nr. 347).
Het is niet bekend hoeveel geld specifiek is aangewend voor de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart. Vanuit de Rijksoverheid zijn geen gelden ter beschikking gesteld voor het ontwikkelen van de OV-chipkaart voor studenten.
Wanneer verwacht u dat de NMa met conclusies zal gaan komen over het lopende onderzoek naar eventuele verboden prijsafspraken?
Ik kan daar geen uitspraken over doen. De NMa doet geen mededelingen over de verwachte duur van het onderzoek.
Kunt u een helder overzicht geven van alle mogelijke sancties die de NMa wettelijk zou kunnen opleggen indien er sprake is van een aantoonbare overtreding van de regels door eerder genoemde bedrijven? Kunt u zich hierbij vooral richten op alle mogelijke sancties voor de tot nu toe veronderstelde overtreding(en)?
Op grond van de Mededingingswet kan de NMa verschillende sancties opleggen als zij een mededingingsrechtelijke overtreding heeft vastgesteld, te weten een bestuurlijke boete, last onder dwangsom of bindende aanwijzing. Een boete kan maximaal € 450 000 bedragen of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de betrokken onderneming. De NMa houdt bij het bepalen van de boete rekening met de ernst en duur van de overtreding.
Een betere grenscontrole op Afrikaanse varkenspest door de Europese Unie |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht het artikel «PVV wil betere grenscontrole op Afrikaanse varkenspest»?1
Ja.
Deelt u de zorg over de berichten dat de Russen de ziekte niet onder controle krijgen en de grenscontroles van aan Rusland grenzende landen niet adequaat en effectief zijn?
Afrikaanse varkenspest (AVP) komt sinds 2007 voor in Georgië en de Kaukasus. In 2011 zijn regelmatig uitbraken van Afrikaanse Varkenspest gerapporteerd door Rusland en Armenië. De situatie in Rusland ten aanzien van Afrikaanse varkenspest is inderdaad zorgwekkend.
Deze zorg wordt door de andere lidstaten in de EU en de Europese Commissie gedeeld. De lidstaten van de EU zijn zeer doordrongen van het feit dat preventie van insleep van AVP buitengewoon belangrijk is.
Belangrijke preventieve maatregelen waren in de grenslidstaten al van kracht of zijn inmiddels geïntensiveerd, zoals: controle van importen, desinfectiemaatregelen, verbod op swill voedering. Lidstaten aan de grens van Rusland moeten er verder, volgens Commissie Besluit 2011/78/EU, op toezien dat veewagens die varkens hebben vervoerd gereinigd en gedesinfecteerd zijn als ze uit Rusland de EU binnenkomen. Import van varkens en herkauwers uit de Russische Federatie en Kaukasus is niet toegestaan.
Gezien de ondersteuning die de Commissie al geeft aan de grensstaten en samenwerking die er al plaatsvindt met de buurlanden, vind ik het niet opportuun om hier in Europees verband meer ondersteuning voor te vragen. In Europees CVO-overleg zal de preventie van AVP een terugkerend aandachtspunt zijn.
Deelt u de opvatting dat de Europese Unie (EU) een rechtstreeks belang heeft om te voorkomen dat de ziekte overslaat en op dat punt actief ondersteuning moet bieden aan landen in Oost-Europa om grensinspecties en controles adequaat uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat verplaatsingen van dieren vooraf moeten worden geregistreerd, met Unieke Bedrijfsnummers (UBN), zodat te allen tijde duidelijk is waar de dieren blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, conform Europese regelgeving worden alle intracommunautaire dierverplaatsingen geregistreerd in TRACES (Europees notificatie- en certificeringssysteem) met herkomst- en bestemmingsadres.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een actieve ondersteuning vanuit de EU bij grensinspecties en controles van aan Rusland grenzende Oost-Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 10 november 2011?
Ja.