Milities in Rio de Janeiro |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling ten aanzien van de milities in Rio Janeiro sinds de beantwoording van schriftelijke vragen op 19 oktober 2009?1 Hoe beoordeelt u het rapport dat Amnesty International in dit kader heeft gepresenteerd?2
Sinds 2009 hebben de autoriteiten diverse maatregelen genomen gericht op het terugdringen van de terreur van de milities in de favelas in Rio de Janeiro en op de normalisering van het openbare leven. De ontwikkelingen gaan echter traag.
Het rapport van Amnesty geeft een goed inzicht in de jongste ontwikkelingen ten aanzien van de milities in Rio de Janeiro.
Kunt u aangeven in hoeverre de Braziliaanse overheid gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen die in de rapportage van Marceilo Freixo zijn gedaan?
Implementatie van de specifieke aanbevelingen van het rapport Freixo vordert langzaam, maar volgens de lokale overheid gestaag.
Welke stappen hebben Nederland en de EU gezet en zullen worden gezet om deze aanbevelingen te bespreken in dialoog met de Braziliaanse overheid? Tot welke resultaten heeft dat geleid?
De Nederlandse dialoog met de Braziliaanse overheid over mensenrechten loopt voornamelijk via de EU. De situatie van de mensenrechtenverdedigers in Brazilië is op 26 mei 2011 besproken met de Braziliaanse autoriteiten tijdens de tweede EU-Brazilië mensenrechtendialoog. Uit die besprekingen kwam naar voren dat de Braziliaanse overheid grote moeite blijft houden mensenrechtenverdedigers effectief te beschermen. De EU heeft aangegeven ook in de eerstvolgende dialoog met Brazilië het onderwerp van de bescherming van mensenrechtenverdedigers weer te zullen agenderen.
Hoe beoordeelt u de positie van mensenrechtenverdedigers in Brazilië? Op welke manier is uw beleid er op gericht deze mensenrechtenverdedigers te ondersteunen?
De bescherming van mensenrechtenverdedigers in Brazilië is verankerd in wetgeving en nationale programma’s, maar is in de praktijk nog niet afdoende.
In algemene zin steunt Nederland het werk van mensenrechtenverdedigers, zoals staat in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid».
In 2008 heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Brazilië gebracht en heeft in Rio de Janeiro gesprekken gevoerd over de positie van mensenrechtenverdedigers; het postennetwerk in Brazilië zet zich in voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers; tijdens het EU-HoMs-overleg wordt dit onderwerp regelmatig geagendeerd.
Het bericht dat kleinverbruikers teveel betalen voor de meterhuur |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat huishoudens jaarlijks 180 miljoen euro te veel betalen voor de huur van stroom- en gasmeters? Onderschrijft u de conclusies van energiebedrijf Greenchoice? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik onderschrijf de conclusies van energiebedrijf Greenchoice niet. Het meettarief heeft naast de aanschaf van de meter ook betrekking op ondermeer de installatie en het onderhoud ervan en processen omtrent het registeren, verzamelen en verspreiden van meetgegevens. Daarnaast heb ik middels de regeling meettarieven elektriciteit en gas van 16 november 2010 geregeld dat de NMa de kosten van het meetdomein monitort en eventuele verschillen tussen deze kosten en het meettarief van de netbeheerder betrekt bij de vaststelling van het maximum meettarief van de netbeheerder ten tijde van de grootschalige uitrol van de slimme meter. Deze regeling zorgt ervoor dat de consument niet meer dan de kosten voor het meten en een redelijk rendement voor de netbeheerder hoeft te betalen. Op 19 november 2010 heb ik u geïnformeerd over deze regeling (Kamerstuk 32 374 nr. 11). Voor gas zullen de bepalingen in deze regeling in werking treden per 1 januari 2012, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de bijbehorende artikelen van de aangenomen wet verbetering kleinverbruikermarkt en bijbehorende novelle.
Wat is er destijds met de netbeheerders afgesproken inzake de huurprijs van de huidige meters met betrekking tot de invoering van de slimme meter?
De NMa stelt sinds 2008 het meettarief elektriciteit jaarlijks vast op het niveau van het tarief van 2005 met enkel een inflatiecorrectie. Dit is destijds vastgelegd tegen de achtergrond van een spoedig verwachte uitrol van de slimme meter. Nadien is gebleken dat de behandeling van het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende uitrol van de slimme meter langer duurde; als reactie daarop heb ik de regeling meettarieven van november 2010 vastgesteld.
Kortweg werkt deze regeling meettarieven als volgt: de komende jaren blijft het meettarief gehandhaafd conform «2005 gecorrigeerd voor inflatie». Ook voor gas zal per 1 januari 2012 bij inwerkingtreding van de relevante novelle artikelen (Staatsblad jaar 2011, nr. 131) het meettarief op het niveau van 2005 worden vastgesteld. De NMa monitort eventuele verschillen tussen kosten en opbrengsten ten aanzien van het meetdomein. In de volgende fase van de regeling brengt de NMa deze verschillen in mindering op de dan actuele kosten van de netbeheerders. De dan actuele kosten zijn hoger dan de kosten voor het meten nu, door de investeringen ten behoeve van de uitrol van de slimme meter. Per saldo is sprake van een balans en wordt tegelijkertijd een zo stabiel mogelijk meettarief gehandhaafd.
Het moment waarop het «sparen» omslaat naar «interen» hangt samen met de uitrol van de slimme meter. Dit hangt af van de kosten voor het meten nu, het tempo van de uitrol van de slimme meter en de kosten die daaruit voortkomen. De monitoring van de NMa per 2011 zal hier meer inzicht in verschaffen. De NMa is tevens op dit moment bezig met de vaststelling van de gestandaardiseerde activawaarde van de gas- en elektriciteitsmeters. De regeling verzekert dat per saldo er over de looptijd van de regeling geen meeropbrengsten achterblijven bij de netbeheerder en daarmee huishoudens de werkelijke prijs van de kosten voor de meter en het meten betalen. Het beoogde tariefsysteem na beëindiging van de regeling is om de kosten voor het meetdomein onderdeel te laten uitmaken van het netwerktarief met bijhorend systeem van maatstafconcurrentie. Vanwege de sterk volatiele kosten tijdens de uitrol van de slimme meter is het echter niet mogelijk en wenselijk deze systematiek op dit moment in te voeren.
Hoe lang mogen netbeheerders nog te veel huur vragen voor de oude meters alvorens zij over voldoende middelen beschikken om de slimme meter te implementeren? Vanaf wanneer verwacht u dat huishoudens weer de werkelijke prijs gaan betalen voor de meterhuur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de opbrengst uit de te veel betaalde meterhuur gereserveerd en geoormerkt voor de implementatie van de slimme meter? Mogen netbeheerders de te veel ontvangen huurpenningen ook voor andere doeleinden aanwenden?
De NMa monitort en registreert de eventuele meeropbrengsten en brengt deze in een later stadium in mindering op de dan actuele kosten. De netbeheerder kan voor deze in mindering gebrachte meeropbrengsten dus niet claimen dat het meettarief ontoereikend zou zijn.
Het is niet zo dat de netbeheerders de eventuele meeropbrengsten specifiek moeten aanhouden op hun balans als voorziening voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder kan de middelen op dit moment voor andere zaken inzetten, maar zal op termijn de som van de meeropbrengsten moeten aanwenden voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder is in het licht van zijn wettelijke taak zelf verantwoordelijk hiermee rekening te houden. Het is daarom van belang dat de netbeheerder prudent omgaat met de eventuele meeropbrengsten.
Positief leefstijlbeleid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat mensen via maatschappelijke organisaties gestimuleerd moeten worden om gezonde keuzes te maken zoals in de nota gezondheidsbeleid staat? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe dit strookt met het stoppen van de subsidiëring van STIVORO en de bezuiniging van 65% op voorlichting over schade door roken en meeroken?
Burgers zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de leefstijlkeuzes die zij maken. De overheid heeft daarbij de verantwoordelijkheid te waarborgen dat goede, objectieve en toegankelijke informatie beschikbaar is, die mensen kunnen gebruiken bij het maken van die keuzes. Maatschappelijke organisaties voeren een belangrijk deel van de informatievoorziening uit.
Er worden nu twee instituten gesubsidieerd die werkzaam zijn op het terrein van verslavende middelen. Ik vind dit niet efficiënt. Ook wordt op deze manier onvoldoende gebruik gemaakt van de beschikbare kennis op het terrein van verslaving. In de nota «Gezondheid Dichtbij» heb ik aangegeven dat ik streef naar een bundeling van activiteiten op het gebied van leefstijl en naar een integrale aanpak. Daarom heb ik ervoor gekozen om de subsidierelatie met STIVORO per 2013 te beëindigen. Dat betekent niet dat ik geen geld meer beschikbaar stel voor tabaksontmoediging. Per 2013 zal ik tabaksontmoediging bundelen met preventie van alcohol en drugs, zodat er één kennisinstituut komt op het gebied van middelengebruik.
Kunt u aangeven in wiens belang het is zo snel en zo grondig het tabaksontmoedigingsbeleid af te breken?
Ik blijf de komende jaren werken aan tabaksontmoediging: o.a. de leeftijds-grenzen, de rookvrije werkplek, de rookvrije horeca en de handhaving hiervan en waarschuwingen op tabaksverpakkingen blijven van kracht. Ook blijf ik investeren in het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie. Het beëindigen van de subsidierelatie met STIVORO betekent niet dat het tabaksontmoedigingsbeleid wordt afgebroken. Wel dat het onderdeel leefstijl binnen het tabaksontmoedigingsbeleid anders wordt vormgegeven. Er vindt weliswaar een bezuiniging plaats, maar het geld dat overblijft wordt slimmer ingezet door tabaksontmoedigingsbeleid te bundelen met expertise op het gebied van andere verslavingen. Ten aanzien van jeugd zal ik bovendien extra investeren in weerbaarheid en goede voorlichting, onder andere op scholen. Daarbinnen krijgt ook roken aandacht.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van professor Fong in RTL-nieuws1 dat het voorgestelde beleid onherroepelijk zal leiden tot meer ziekte en sterfte door roken? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe u voorgestelde maatregelen als bezuiniging ziet en niet als kostenverhogend op de lange termijn?
Ja, ik ben op de hoogte van zijn uitspraken. De voorgestelde maatregelen zijn onderdeel van een noodzakelijke bezuiniging. Tabaksontmoediging blijft echter één van de speerpunten in het preventiebeleid. Ik kies daarbij wel voor een andere aanpak: niet voor bijvoorbeeld ongerichte, massamediale campagnes, maar wel voor goede voorlichting op scholen en door zorgprofessionals als huisartsen, verloskundigen en medisch-specialisten. Tabaksontmoediging moet ook vaker onderdeel worden van het lokale gezondheidsbeleid, in de wijk. Ondersteuning bij stoppen met roken blijft ook mogelijk: begeleiding van gemotiveerde stoppers door zorgverleners blijft verzekerde zorg. Alleen de kosten voor medicatie zullen mensen vanaf 2012 zelf moeten betalen. Die kosten zijn overigens snel «terugverdiend» door het stoppen met roken.
Kunt u aangeven hoe deze beleidsmaatregelen passen in het kader van uw verplichtingen aan het internationale Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie?
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die voortkomen uit het WHO-FCTC-verdrag. Zoals hierboven beschreven blijft goede voorlichting bestaan en verandert er niets t.a.v. bijvoorbeeld leeftijdsgrenzen en handhaving van rookverboden. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
De verkoop van een ziekenhuisafdeling aan een private investeringsmaatschappij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het Orbis Medisch Centrum om de afdeling oogheelkunde te verkopen aan de investeringsmaatschappij Omale BV?1
Ik begrijp dat Orbis Medisch Centrum verkennende gesprekken voert over mogelijke samenwerking met verschillende partijen. Mij zijn op dit moment geen plannen van een verkoop van de afdeling oogheelkunde aan Omale BV bekend.
Navraag bij Orbis leert dat de plannen voor een mogelijke samenwerking nog niet zijn gefinaliseerd, dat er bij de intentie tot samenwerking geen sprake is van een verkoop, maar dat er wordt overwogen om te komen tot een joint venture (op 50–50% basis).
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat winstgerichte ondernemingen een ziekenhuisafdeling overnemen?
Ik vind het wenselijk dat op termijn en onder de juiste voorwaarden meer privaatkapitaalverschaffers zullen investeren in de medisch specialistische zorg. Ik erken dat het ongeclausuleerd toestaan van winstuitkering bij medisch specialistische zorg kan leiden tot extra risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en doelmatigheid van zorg. Daarom ben ik voornemens voor deze sector gereguleerde winstuitkering mogelijk te maken, zoals ook in het Regeerakkoord is aangekondigd. Een wetsvoorstel dat daartoe strekt stuur ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel stelt voorwaarden aan winstuitkering en private investeringen. In dit wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan een eventuele (gedeeltelijke) verkoop van een afdeling. Dat moet in ieder geval tegen marktwaarde gebeuren, zodat geen geld kan weglekken.
Als aanbieders van medisch specialistische zorg investeringen (in de vorm van risicodragend vermogen) aantrekken, verwacht ik dat de kwaliteit, dienstverlening en doelmatigheid zullen verbeteren. Privaatkapitaalverschaffers hebben er belang bij dat «hun» zorgaanbieder uitblinkt op kwaliteit, omdat ze daarmee meer patiënten naar zich toe kunnen trekken. Bovendien gaat het verbeteren van kwaliteit en veiligheid hand in hand met kostenbesparing (oa. door voorkomen van hersteloperaties, doorligwonden, wondinfecties en reputatieschade).
Graag roep ik in herinnering dat aanbieders van medisch specialistische zorg vooralsnog geen winst mogen uitkeren. In het geval van Orbis Medisch Centrum (of een afdeling of voormalig afdeling daarvan) is winstuitkering dus nog niet toegestaan.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat in een ziekenhuis een privékliniek ontstaat die zich richt op verzekerde zorg? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre komen dit soort samenwerkingsverbanden voor verzekerde zorg voor in andere ziekenhuizen in Nederland? Als u het antwoord niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Met betrekking tot verzekerde zorg in andere ziekenhuizen komen verschillende samenwerkingsvormen met private partijen voor. Omdat een concrete invulling van een eventuele samenwerking van de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum met een derde partij nog niet bekend is, kan ik geen inzicht geven in hoeverre een eventueel vergelijkbare samenwerking elders zou voorkomen.
Wat is uw reactie op de visie van professor Hendrikse, dat «dit soort zorgondernemers (...) zich op drie, hooguit vier ziektebeelden richten en zich volledig specialiseren in de behandelingen waar ze puur op kunnen cashen»?2 Hoe gaat u voorkomen dat deze privékliniek slechts de meest rendabele operaties uitvoert en patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen doorverwijst naar concurrerende ziekenhuizen?
Het is inderdaad van belang dat we aandacht hebben voor specialisatie en concentratie wanneer het gaat om zorg met een laag volume en een hoge complexiteit. De kwaliteit van de geleverde zorg is daarbij het belangrijkste criterium. Concentratie op grond van kwaliteit mag evenwel niet ongerechtvaardigd als excuus worden gebruikt om de mededinging te beperken. Voor het overgrote deel van de zorg zal, als gevolg van vrij onderhandelbare prijzen, vraag en aanbod van zorg op elkaar worden afgestemd. De zorgverzekeraar speelt hierbij een actieve en belangrijke rol.
Overigens is het een misverstand dat complexe behandelingen in de toekomst per definitie verliesgevend zijn. Samen met de uitbreiding van de vrije prijsvorming wordt een nieuwe, sterk verbeterde, productstructuur opgezet, genaamd DOT. Met DOT worden de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieder makkelijker en ontstaat er meer ruimte om rekening te houden met de aard van de patiëntenpopulatie en de zorgzwaarte.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over de Berne Kliniek, waarin u stelde dat u geen bezwaar had tegen het ter beschikking stellen van ruimtes en personeel door ziekenhuizen aan privéklinieken zolang medisch noodzakelijke zorg tijdig en verantwoord werd geleverd?3 Bent u van mening dat er sprake is van tijdig en verantwoord geleverde noodzakelijke zorg indien patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen niet langer in de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum terecht kunnen, zoals professor Hendrikse vreest? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik hecht er aan om allereerst op te merken dat de mogelijke samenwerking tussen Orbis Medisch Centrum en een andere partij (nog) niet duidelijk is. Eventuele gevolgen zijn daarom op dit moment niet bekend.
Zorgverzekeraars hebben op basis van de zorgverzekeringswet en de AWBZ een wettelijke zorgplicht. De zorgplicht is een resultaatsverplichting. Deze zorgplicht houdt in dat een zorgverzekeraar dient te zorgen dat hij zelf vroegtijdig op de hoogte is van een mogelijk risico voor de continuïteit van zorg. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake. Toegang tot basis spoedeisende hulpverlening in de regio van het Orbis Medisch Centrum is steeds binnen 45 minuten bereikbaar. Zorgverzekeraars hebben ook voor andere medisch noodzakelijke oogheelkundige zorg voldoende alternatieven beschikbaar.
Wat is uw reactie op de visie van professor Maarse dat «niemand in Nederland zicht heeft op de gevolgen zijn voor de kwaliteit van de zorg zodra er geprivatiseerd wordt»?3
Niet zo zeer het privatiseren, als wel een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst op de korte termijn zou er toe kunnen leiden dat een aanbieder van medisch specialistische zorg de kosten van zorg dusdanig verlaagt dat daardoor de kwaliteit daalt. Vooralsnog is het uitkeren van winst niet toegestaan (zie antwoord vraag 2 en 3).
Alle zorgaanbieders staan onder toezicht van de IGZ. In haar reguliere toezicht controleert de IGZ of zorgaanbieders aan de kwaliteitseisen uit de wet- en regelgeving, wetenschappelijke richtlijnen en veldnormen voldoen. Daarbij controleert de IGZ daar waar zij de risico’s het grootst acht. Indien een zorgaanbieder voor medisch-specialistische zorg niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet en de IGZ dit in haar reguliere toezicht op het spoor komt, zal de IGZ ingrijpen.
Ik ben ervan overtuigd dat door private investeringen de kwaliteit die zorgaanbieders leveren juist kan verbeteren. Private investeerders hebben een prikkel om uit te blinken op kwaliteit. Hierdoor kunnen zij immers meer patiënten naar zich toe trekken, waardoor de omzet stijgt en de kans op winst(uitkering) toeneemt.
Een risico van kwaliteitsverlaging doet zich voornamelijk voor wanneer patiënten en zorgverzekeraars niet goed kunnen controleren welke kwaliteit aanbieders leveren. Vanuit de overheid bestaan er diverse initiatieven, zoals het programma Zichtbare Zorg, het Kwaliteitsinstituut in oprichting en kiesBeter, om de kwaliteit van zorg inzichtelijker te maken. Ik verwacht overigens dat de aanwezigheid van private investeerders ook de transparantie juist kan verbeteren. Door de kwaliteit inzichtelijk te maken kan een zorgaanbieder immers aantonen dat hij goede kwaliteit levert, om daarmee meer patiënten naar zich toe te trekken.
Heeft u zicht op die gevolgen van privatisering voor de kwaliteit? Zo nee, vindt u dat niet noodzakelijk nu privaat kapitaal in de ziekenhuiszorg doordringt? Zo ja, wilt u die kennis met de Kamer delen?
Er zijn geen aanwijzingen dat investeringen met of aanwezigheid van privaat kapitaal een negatief effect heeft op de kwaliteit van de aangeboden zorg.8 Wel begrijp ik uw zorgen ten aanzien van een streven naar het uitkeren van winst. Van een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst kan een negatief effect op de kwaliteit uitgaan, indien de aanbieder bijvoorbeeld uitsluitend op de korte termijn is gericht. Een extra kwaliteitstoets door de IGZ is dan ook een van de voorwaarden die is opgenomen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aangaande investeringen zorgaanbieders medisch specialistische zorg dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer wil sturen.
In hoeverre is deze verkoop ingegeven door de zwakke financiële situatie van het Orbis Medisch Centrum?4 Vindt u niet dat medisch inhoudelijke criteria leidend moeten zijn?
Het onderzoek naar samenwerking is, naar ik begrijp, ingegeven door de noodzaak om oplopende wachtlijsten in de oogzorg het hoofd te kunnen bieden.
De zwarte lijst met illegale kansspelaanbieders voor banken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met de zwarte lijst van illegale kansspelaanbieders en het faciliteren van illegale spelen door Nederlandse banken? Houden de banken zich aan de afspraken? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse banken illegale kansspelen op internet blijven faciliteren?
Bij brief van 7 april 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst met aanbieders van illegale kansspelen via internet gestuurd, met het verzoek deze lijst onder haar leden te verspreiden. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Rik Janssen (SP) heb aangegeven, twijfelde de NVB echter aan de legitimiteit van de zwarte lijst. De NVB heeft de lijst dan ook niet naar haar leden doorgeleid. Nadat ambtenaren van mijn ministerie verschillende malen overleg hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de NVB en een protocol voor de werking van het zwarte lijst is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens, is deze twijfel over de legitimiteit echter weggenomen.
In maart 2011 heeft de NVB laten weten de zwarte lijst conform afspraak aan haar leden te willen sturen. Daarbij kan echter geen gebruik worden gemaakt van de vorig jaar aan de NVB gestuurde versie van de zwarte lijst, omdat de lijst inmiddels, mede door het intensieve overleg, is verouderd en niet meer in alle opzichten voldoet aan de eisen van het protocol. Dat klemt temeer nu de markt voor kansspelen via internet zeer veranderlijk is. Zo blijken diverse aanbieders die eerder op de lijst stonden hun activiteiten (in Nederland) inmiddels gestaakt te hebben, terwijl nieuwe aanbieders die hier actief zijn nog niet op de lijst staan. Ik hecht eraan bij de invoering van de zwarte lijst, mede omdat de mogelijke consequenties voor degenen die op de lijst worden geplaatst groot zijn, zeer zorgvuldig te werk te gaan. Daarom wordt op mijn departement thans een nieuwe en actuele zwarte lijst opgesteld. Ik verwacht dat deze in het najaar gereed is. Openbaarmaking van de lijst acht ik ongewenst, aangezien deze gevoelige informatie bevat. Wel ben ik desgewenst bereid de lijst te zijner tijd vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage te geven.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over het kansspelbeleid en vooral de passage over het faciliteren van illegale kansspelen op internet?1
Ja.
Wanneer precies heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) van de toenmalige minister van Justitie een zwarte lijst ontvangen met daarop de illegale aanbieders van kansspelen via internet? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze zwarte lijst alsmede de briefwisseling daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de NVB deze lijst inmiddels verspreid onder haar leden, zoals door u afgesproken met de NVB en toegezegd aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment precies?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de NVB laat weten de zwarte lijst nooit van het ministerie te hebben ontvangen?2 Is de NVB abuis of heeft u zich niet aan de afspraken gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVB heeft inmiddels bevestigd dat zij de zwarte lijst vorig jaar heeft ontvangen en heeft mij laten weten dat sprake was van een communicatiestoornis. Zoals aangegeven, is de lijst wel ontvangen maar niet verspreid onder de individuele banken.
Als het zo is dat de NVB de zwarte lijst nooit heeft ontvangen, bent u dan bereid die zwarte lijst per omgaande alsnog te verstrekken en er op aan te dringen dat de NVB die lijst eveneens per omgaande onder de Nederlandse banken verspreid zodat de handhaving van illegale kansspelen op internet geen verdere vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u van plan om de NVB en de individuele banken op te dragen dan wel te verplichten om deze zwarte lijst ook te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten? «Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Aangezien de NVB zich zoals afgesproken bereid heeft verklaard mee te werken aan het verspreiden van de zwarte lijst aan haar leden, ben ik dat vooralsnog niet van plan.
«Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
De liquidatie van Stanley H. |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de executieve medewerker op het moment van liquidatie was voorzien van de voorgeschreven geweldsmiddelen, maar kennelijk niet heeft opgetreden?1
Heeft de executieve medewerker nu wel of niet van zijn vuurwapen gebruik gemaakt? Zo nee, bent u niet van mening dat de executieve medewerker had moeten instaan voor de noodzakelijke verdediging van eens anders lijf? Zo nee, waarom niet?
Tot welke specifieke groep niet-geüniformeerde politieambtenaren behoorden de twee buitengewoon opsporingsambtenaren? Waarom was het voor deze twee opsporingsambtenaren essentieel om onherkenbaar te zijn?
Hoe is het mogelijk dat, ondanks de aanwezigheid van drie medewerkers van het Korps Landelijk Politiediensten (KLPD) ter plekke, de aanwezigheid van een observatieteam op wat grotere afstand evenals een politiehelikopter in de lucht, de daders toch zijn ontsnapt? Zo nee, waarom niet?
Uit hoeveel leden bestond het observatieteam?
Is dit observatieteam direct op de hoogte gesteld van de liquidatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Wanneer precies is dit observatieteam in actie gekomen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de website van DUO onveilig is |
|
Wassila Hachchi (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er voor de tweede keer in een half jaar een lek zit in de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Ik betreur dat er voor de tweede keer een incident op de website van DUO heeft plaatsgevonden. Gebruikers van deze site moeten kunnen rekenen op betrouwbare en beveiligde informatie.
Hoe kan het dat de website van DUO niet bestand blijkt tegen hackers, ondanks dat u eerder aangaf opdracht te hebben gegeven «een externe audit uit te voeren» die tot aanbevelingen kon leiden «om dit soort problemen te voorkomen»?2
Deze website van DUO wordt diverse malen per maand aangevallen door hackers. De site is beveiligd met een systeem dat hack-pogingen registreert en signaleert en (wijzigingen van) systemen worden getest op veiligheid. Het incident van 7 juni jl. betreft een actie van een hacker die de veiligheid van de DUO-site heeft getest door een eigen pagina op de site te plaatsen. Dit had niet mogen gebeuren. Het bewuste lek is per omgaande gerepareerd. DUO heeft vervolgens al haar websites gecontroleerd op mogelijke beveiligingslekken en waar nodig maatregelen getroffen.
De huidige hack-aanval op de site van DUO verschilt van het incident van 5 november vorig jaar. Toen was er sprake van een interne fout in de webapplicatie «Mijn DUO», waardoor vijf studenten per ongeluk de gegevens van een ander hebben kunnen inzien. De externe audit op dit eerdere incident is in de eerste maanden van 2011 uitgevoerd door PWC. De aanbevelingen uit deze audit zijn door DUO overgenomen.
Hoe verhoudt dit voorval zich tot uw toezegging om studenten «een betrouwbaar systeem te kunnen bieden»?3
Het systeem waarmee studenten transacties doen met DUO is betrouwbaar. DUO doet er alles aan om te zorgen dat de informatiebeveiliging zodanig is ingericht dat er geen derden via de site bij de gegevens kunnen komen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze problemen zich in de toekomst niet nogmaals voordoen?
De aanbevelingen uit de audit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, hebben DUO hierbij geholpen. Dit betekent dat DUO investeert in preventie om de kans op incidenten te minimaliseren en op het versterken van het vermogen tot incidenten snel en gestructureerd af te handelen en de gevolgschade te beheersen.
Hierbij zal altijd sprake zijn van een afweging van kosten en capaciteit tegen risico’s. Het ontstaan van incidenten kan niet voor 100 procent worden voorkomen, zoals ook recente voorbeelden in andere sectoren illustreren (Nintendo, Sony, de RABO-bank en de CIA).
Ten slotte heeft DUO aangifte gedaan omdat het hacken van een site strafbaar is.
Zijn er andere overheidswebsites die evenzeer kwetsbaar zijn? Waar blijkt dit uit?
Mij is niet bekend of ook andere overheidsorganisaties last hebben gehad van dergelijke hack incidenten. De medeoverheden hebben ten aanzien van informatiebeveiliging hun eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de interne, ketenonafhankelijke, bedrijfsvoering.
Op welke wijze wordt het toegezegde onderzoek naar dit lek vormgegeven? Worden daarbij externe experts ingeschakeld?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij het onderzoek naar de hack-aanval van 7 juni jl. en bij het treffen van herstelmaatregelen zijn interne en externe experts ingeschakeld.
Een proactieve informatie en communicatiestrategie van de EU op het terrein van arbeidsmigratie |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie «Annual Report on Immigration and Asylum (2010)»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleid ten aanzien van arbeidsmigratie vanuit derde landen?
Ja. Op basis van artikel 79–52 van het EG-Verdrag mogen lidstaten zelf bepalen hoeveel arbeidsmigranten zij uit derde landen toelaten.
Deelt u de mening dat migratie geen doel op zich is?
Ja, migratie is geen doel op zich. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigratie vanuit derde landen niet gepromoot moet worden, maar dat eerst gekeken moet worden naar eigen arbeidspotentieel, vervolgens naar andere EU-burgers en ten slotte pas naar derdelanders?
Ja. Aan de vraag naar arbeid moet in eerste instantie worden voldaan door de arbeidsreserve die nu al in Nederland aanwezig is. Op dit moment ontvangen ongeveer een half miljoen mensen een uitkering, hoewel zij wel kunnen werken. Pas als er vacatures zijn die niet vervuld kunnen worden door dit binnenlands aanbod en evenmin door arbeidskrachten uit de overige landen van de EU (nu nog met uitzondering van Bulgarije en Roemenië), is er plaats voor werknemers van buiten de EU.
Deelt u de mening dat Nederland geen behoefte heeft aan een proactieve informatie en communicatiestrategie die bijdraagt aan een maximale positieve perceptie over arbeidsmigratie?
Ik ben niet voor een informatie- en communicatiestrategie met als doel arbeidsmigratie uit derde landen te promoten. Zoals gezegd zijn er op dit moment in Nederland ongeveer een half miljoen mensen met een uitkering. Vervolgens is er voldoende aanbod uit andere EU-landen. Ook dit is prioritair arbeidsaanbod, dat op grond van de Wet arbeid vreemdelingen voorrang heeft op aanbod van buiten de EU.
Vindt u dat het schetsen van een positief beeld over arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie een taak is voor de Europese Commissie?
Gelet op de hoge werkloosheid in de EU op dit moment, vind ik dat het toelatingsbeleid restrictief dient te zijn. Ook al zullen er in de toekomst vanwege demografische ontwikkelingen mogelijk kraptes ontstaan op de arbeidsmarkt, is de primaire doelstelling van dit moment de huidige werkloosheid in de EU terug te dringen. Dit heb ik ook in reactie op de mededeling over immigratie en asiel in 2010 aan de Europese Commissie laten weten. Dit laat onverlet een meer open houding van de EU wanneer het gaat om hooggekwalificeerde arbeidsmigratie c.q. kennismigratie, omdat zij een positieve bijdrage leveren aan het innovatie- en groeipotentieel van de economie van de EU en de lidstaten. Wat betreft dit aspect kan de EC een rol spelen.
Bent u bereid hiertegen protest aan te tekenen bij de Europese Commissie en u er sterk voor te maken dat hier geen Europees geld voor beschikbaar wordt gesteld?
Ja, in mijn contacten met de Europese Commissie zal ik wijzen op de onwenselijkheid van een proactieve informatie- en communicatiestrategie door de Europese commissie met de inzet van Europees geld. Zoals gezegd zie ik alleen een mogelijke rol voor de EC als het gaat om hooggekwalificeerde c.q. kennismigratie.
Het artikel 'Notaris wordt vrije beroepsbeoefenaar' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Notaris wordt vrije beroepsoefenaar»1 en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europees Unie van 24 mei 2011?2
Ja, het betreft uitspraak in de zaken tegen België, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Duitsland en Griekenland. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan in eenzelfde zaak tegen Nederland.
Klop het dat als gevolg van hier bedoelde uitspraak notarissen in een aantal EU-lidstaten niet langer de nationaliteit moeten hebben van de lidstaat waarin zij werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, door het Hof is in voornoemde zaken bepaald dat het vereiste van nationaliteit van het land waarin men werkzaam is als notaris in strijd is met het beginsel van vrijheid van vestiging (artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VwEU). Ten aanzien van de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het beginsel van vrije vestiging voor het uitoefenen van openbaar gezag op grond van artikel 51 VwEU concludeert het Hof dat de werkzaamheden van de notaris in de betrokken landen niet kan worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag.
Welke opleiding- en nationaliteiteisen worden nu gesteld aan notarissen die zich willen vestigen in Nederland, maar een opleiding hebben genoten in ander EU-lidstaat?
Artikel 6 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit en een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vereist is. Voorts is een stage als bedoeld in artikel 31 van de Wna vereist, een met goed gevolg afgelegd examen als bedoeld in artikel 33 van de Wna, het bezit van een ondernemingsplan dat voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid, van de Wna, een verklaring omtrent het gedrag, een verklaring van de kamers van toezicht, en moet betrokkene tenminste 3 jaren werkzaam zijn geweest in het notariaat in het Koninkrijk onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer.
Bent u het met de auteurs van het artikel eens dat het stellen van een vestigingseis voor het ambt van de notaris op basis van het arrest niet meer mogelijk is? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft in voornoemde zaken geoordeeld dat het stellen van een nationaliteitsvereiste op grond van de uitspraak van het Hof in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In de uitspraak van het Hof wordt echter benadrukt dat notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang nastreven, zoals het waarborgen van de rechtmatigheid en rechtszekerheid. Een dwingende reden van algemeen belang vormt een rechtvaardiging van noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof vermeldt in het bijzonder regels omtrent de aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en incompatibiliteiten. Aangenomen dat het Hof bij de beoordeling van het Nederlandse notarisambt tot dezelfde conclusie komt, blijven dergelijke vestigingseisen mogelijk.
Bent u van plan de Wet op het notarisambt omtrent de nationaliteitseis te wijzigen?
Thans ligt bij de Eerste Kamer een wetsvoorstel (dossiernummer 31040) dat voorziet in het vervallen van de eis van Nederlanderschap voor de benoeming tot notaris. Onafhankelijk van de vraag van de europeesrechtelijke toelaatbaarheid is eerder door de regering geoordeeld dat de eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris geen extra waarborg biedt of toegevoegde waarde heeft voor het goed functioneren als notaris. Wel voorziet genoemd wetsvoorstel in de invoering van het vereiste van een goede beheersing van de Nederlandse taal.
Een homoseksuele asielzoekers op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de afwijzing van een homoseksuele asielzoeker op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen?1
Ja.
Volgt uit uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen, dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling niet geloofwaardig is bevonden, dat u tevens niet geloofwaardig acht dat de asielzoeker homoseksueel is?
Zoals reeds eerder vermeld, acht ik het in beginsel onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Daarbij geldt in dit geval dat de vreemdeling aan wie gerefereerd wordt, in beroep is gegaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag. Dit noodzaakt mij tot terughoudendheid bij het verstrekken van informatie, zolang de rechter zich nog niet heeft uitgesproken. Onder verwijzing naar de vorige antwoorden, meld ik u nogmaals dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling door de IND niet geloofwaardig is bevonden.
Elke asielaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de asielzoeker ligt en dat het aan de vreemdeling is om zijn verklaringen aannemelijk te maken, ook betreffende zijn gestelde seksuele geaardheid. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van andere informatie over de vreemdeling in het dossier. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid vindt plaats overeenkomstig de algemene uitgangspunten die gelden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas zoals beschreven in de Vreemdelingencirculaire. Daarbij is het mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel.
Waarom heeft u vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de ongeloofwaardigheid van een asielrelaas een contra-indicatie zoals bedoeld in uw asielbeleid om homoseksuele asielzoekers uit Iran een verblijfsvergunning te verlenen, tenzij er contra-indicaties zijn?
Vragen 4 en 5 van de vorige kamervragen zijn gezamenlijk met vragen 3 en 6 beantwoord. Zoals is opgemerkt in antwoord op vragen 2, 5 en 8 is het mogelijk dat het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker ongeloofwaardig is, maar dat de homoseksuele geaardheid wel geloofwaardig is. In dat geval komt een Iraanse homoseksuele asielzoeker, behoudens contra-indicaties zoals bijvoorbeeld openbare orde, in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
In aanvulling op dit eerdere antwoord wil ik opmerken dat in het vreemdelingenbeleid geen uitputtende lijst gegeven wordt van contra-indicaties. In de Vreemdelingencirculaire worden contra-indicaties beschreven, zoals in C4/2.5 Vc en in C4/3.11 Vc. Voorbeelden hiervan zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; dat de vreemdeling zich onttrokken heeft aan toezicht; dat er ernstige twijfels bestaan aan de identiteit van de vreemdeling en het verstrekken van onjuiste gegevens teneinde te bewerkstelligen in een gunstiger positie te komen verkeren dan waarin hij zonder deze gegevens zou verkeren.
Waarom heeft u vraag 5 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Deelt u de mening dat deze contra-indicaties beperkt zouden moeten blijven tot aspecten van openbare orde en veiligheid en fraude? Kunt u bij dit antwoord in aanmerking nemen dat de situatie voor homoseksuelen in Iran verschrikkelijk is en dat zij die daar openlijk voor uit komen voor hun leven hebben te vrezen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u vraag 6 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van deze asielzoeker uit Iran overtuigd dat hij zijn homoseksualiteit heeft verzonnen? Klopt het dat zijn homoseksualiteit voornamelijk niet is geloofd omdat er een aantal andere aspecten van zijn asielrelaas niet wordt geloofd? Kunt u deze antwoorden toelichten? Bent u bereid, indien u deze vraag vanwege het individuele karakter niet openbaar kunt beantwoorden, dit in vertrouwelijkheid te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er, naast het door u in de beantwoording van bovengenoemde schriftelijke vragen genoemde beleid en de door u vermelde werkinstructie, andere instructies (of anderssoortige aanwijzingen) voor de beslismedewerkers van de IND waarin staat aangegeven hoe de geloofwaardigheid van asielrelazen moet worden beoordeeld? Wanneer zijn deze instructies voor het laatst aangepast? Bent u bereid deze instructies openbaar te maken? Bevatten deze instructies ook kwantitatieve doelstellingen?
Nee, dat is niet het geval. Reeds in de eerdere beantwoording is vermeld dat op 20 december 2010 de instructie «Beslissystematiek: beoordeling geloofwaardigheid en zwaarwegendheid» is verschenen. Sindsdien zijn er geen andere instructies of andersoortige aanwijzingen verschenen voor de beslismedewerkers van de IND. Genoemde instructie is openbaar en bevat geen kwantitatieve doelstelling.
Deelt u de mening, mede gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker doorslaggevend is voor de vraag of een asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, maar ook vanwege fraudebestrijding, dat het wenselijk is dat deze gegevens worden geregistreerd? Bent u bereid daartoe over te gaan? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Reeds nu wordt de omstandigheid dat de verklaringen van een asielzoeker (deels) ongeloofwaardig worden bevonden geregistreerd in het individuele dossier van de vreemdeling. Dit vormt in die gevallen ook onderdeel van de beschikking die eveneens deel uitmaakt van het departementale dossier.
Deze registratie in het individuele dossier is echter niet zodanig dat het ook mogelijk is om voor grotere groepen asielzoekers geautomatiseerd hierover gegevens te genereren. Dit zou alleen kunnen als deze registratie zou zijn terug te brengen tot een eenvoudig «ja» of «nee» (of «deels») en als er steeds een directe relatie zou bestaan tussen de geloofwaardigheid en de beslissing op de asielaanvraag. Dit is niet het geval. Immers, niet in alle zaken waarin tot een afwijzing van de aanvraag wordt gekomen, heeft altijd een beoordeling van de geloofwaardigheid van alle aspecten plaatsgevonden. Dit is het meest duidelijk in afwijzingen van asielverzoeken op basis van een zogenoemde Dublin-claim, waarbij inhoudelijke toetsing van het asielrelaas in het geheel niet plaatsvindt. Daartegenover staat dat het in voorkomende gevallen evenmin is uitgesloten dat een asielverzoek wordt ingewilligd als een deel van het relaas niet geloofwaardig is geacht, maar uit het geloofwaardig bevonden deel van de verklaringen onomstotelijk een gegronde vrees voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM volgt.
Wat dient een homoseksuele man of lesbische vrouw in zijn algemeenheid te doen om zijn of haar seksuele geaardheid aannemelijk te maken? Wat is uw antwoord op die vraag indien het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden? Is de situatie mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel?
Zie antwoord vraag 2.
Het uitsterven van de scholekster |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het heel slecht gaat met de scholekster en dat deze soort dreigt uit te sterven in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 30% van de wereldpopulatie in ons land broedt? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt u voor het voortbestaan van de scholekster? Bent u bereid te verklaren dat u de scholekster niet laat uitsterven in Nederland?
Het genoemde relatieve aandeel is juist voorzover het de ondersoort Haematopus ostralegus ostralegus betreft (broedgebied West-, Noord-, en Centraal Europa).
Ik ben verantwoordelijk voor het nakomen van de Europese verplichtingen zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Klopt het dat deze soort als niet-broedvogel in het kader van Natura 2000 beschermd is en de landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbereiding van omvang en kwaliteit leefgebied? Door middel van welke concrete maatregelen wordt invulling gegeven aan dit doel?
Nee, dat klopt niet. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied.2In de Natura 2000-gebieden die voor de scholekster zijn aangewezen is per gebied een instandhoudingsdoelstelling geformuleerd, en daarmee is voorzien in een gunstige staat van instandhouding. In de beheerplannen zullen deze doelstellingen in omvang, tijd en ruimte worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de continue daling van het aantal scholeksters niet in lijn is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Natura 2000 gelet het verslechteringsverbod van artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn? Zo ja, welke passende maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan? Zo neen, op welke wetenschappelijke gegevens baseert u dit?
Ja, die mening deel ik. Ik heb in het kader van Natura 2000 de Waddenzee gekozen als strategische locatie voor verbetering van het leefgebied van de scholekster. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het Programma Naar een Rijke Waddenzee.3 Op 29 april 2011 is er in dat kader overeenstemming bereikt over een advies «Hoofdlijnen meerjarenafspraken handkokkelvisserij in de Waddenzee» tussen de vereniging van handkokkelvisserij Op Handkracht Verder, de Coalitie Wadden Natuurlijk4, de provincie Fryslân en mijn ministerie. Onderzoek naar voedselreservering van scholeksters ligt aan de basis van dit advies, waarbij een grens is gedefinieerd tussen een arm en rijk kokkeljaar. Een belangrijke maatregel is dat de visserijdruk op de voor scholeksters belangrijke gebieden zal worden beperkt. Wanneer er weinig jonge kokkels aanwezig zijn zal er minder worden gevist. In het kader van het Beheerplan Waddenzee zullen de afspraken verder worden afgestemd en uitgewerkt zodat de negatieve trend van de scholeksterpopulatie kan worden afgeremd, en juridische procedures voor de handkokkelvisserij voortaan worden voorkomen. Met een goede balans tussen economie en natuur als resultaat.
Bent u bereid agrarisch beheer aan te passen ten behoeve van de scholekster, bijvoorbeeld door een latere maaidatum? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet, valt dit niet onder de aanschrijvingsbevoegdheid?
Nee, aanpassing is niet nodig. De beleidsregels voor de pluspakketten «soortenrijk weidevogelgrasland» en «zeer soortenrijk weidevogelgrasland» van de provinciale subsidieregelingen agrarisch natuurbeheer bevatten de scholekster als doelsoort. Ik wijs er op dat het hier pakketten betreft die deel uit maken van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, een stelsel wat onder verantwoordelijkheid van de provincies valt. De scholekster als broedvogel valt niet onder de werking van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat de aanschrijvingsbevoegdheid binnen deze wet in dit geval niet toegepast kan worden.
Deelt u de analyse van SOVON Vogelonderzoek Nederland, dat het herstel van de schelpdieren in de Waddenzee onvoldoende is, waardoor de scholeksters bedreigd worden in hun voortbestaan? Zo ja, welke andere soorten hebben te lijden onder deze voedseltekorten? Zo neen, op welke inzichten baseert u zich?
Ik deel de conclusie van het rapport dat er niet één enkele oorzaak is van de achteruitgang van de scholekster. Het rapport noemt onder andere het verruigen en overspoelen van broedgebieden op de kwelders, naast het moeizame herstel van schelpdieren zoals de mosselen die overgroeid raken door Japanse oesters, en hogere temperaturen die een nadelig effect hebben op nonnetjes.5
Zijn de visserijactiviteiten op de Waddenzee onderworpen aan een passende beoordeling met betrekking tot de scholekster? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo neen, waarom niet acht u dat in het licht van de nieuwe inzichten niet noodzakelijk?
Het merendeel van de visserijactiviteiten is gereguleerd middels een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Aan elk van deze vergunningen ligt een specifieke Passende Beoordeling ten grondslag. Daar waar relevant, is binnen die passende beoordeling ook het eventuele effect van een visserij op de scholekster beschouwd. In een aantal gevallen zijn enkele, veelal algemeen geformuleerde, vergunningvoorschriften opgenomen. Onder andere ter voorkoming van eventuele effecten op deze soort.
Kunt u bevestigen dat het ook in de Delta slecht gaat met de scholekster als gevolg van een sterke afname van het aantal droogvallende platen en dus voedselgebieden? Zo ja, welke concrete maatregelen worden hiertegen in het kader van Natura 2000 genomen om de verdere achteruitgang van de populatie stoppen? Onderschrijft u de noodzaak van het behoud en herstel van getijdennatuur?
Ja, dat kan ik bevestigen. De afname is vermoedelijk een gevolg van afname van droogvallende mosselbanken en kokkels. Bij kokkels is massale sterfte een bekend fenomeen, in de Oosterschelde als gevolg van een combinatie van klimatologische omstandigheden en parasitaire infecties.6
Er is in het kader van Natura 2000 de strategische keuze gemaakt om verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voorlopig in de Waddenzee neer te leggen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Op grond van de EVA-II studie zal het oppervlak van het inter-getijdengebied rond 2015 met 10% of meer zijn afgenomen. Dit proces («zandhonger») is een gevolg van de Deltawerken en is niet redelijkerwijs (volledig) te corrigeren. Daarom zijn de doelen van steltlopers in de Oosterschelde in principe 10% lager gelegd dan het leefgebied voor de aantallen in de periode 1999–2003. Rijkswaterstaat heeft zich verplicht onderzoek te doen naar herstel- of compensatiemogelijkheden, zodat de doelen voor deze soorten in de toekomst mogelijk kunnen worden bijgesteld.
Kunt u uitleggen waarom de scholekster niet op de Rode Lijst staat vermeld, terwijl het aantal broedpaartjes nog niet de helft is van dat van 20 jaar geleden? Is het waar dat de gebruikte criteria niet geschikt zijn voor langlevende soorten zoals de scholekster, zodat pas laat wordt ontdekt dat het erg slecht gaat met een bepaalde soort?
Deelt u onze zorg dat er meer soorten zijn die wel sterk achteruitgaan, maar niet voorkomen op de Rode Lijst? Zo ja, heeft u zicht op de soorten waar het om gaat? Zo neen, hoe weet u zo zeker dat er geen reden is tot zorg?
Nee, die zorg deel ik niet. Ten eerste worden voor een relatief groot deel van de Nederlandse soorten rode lijsten opgesteld. Ten tweede wordt onderzoek verricht op basis waarvan de huidige selectie rode lijsten mogelijk in de toekomst nog representatiever kan worden gemaakt voor trends van een breder deel van de biodiversiteit. Ten derde zijn de soorten die maatschappelijk het meest van belang worden geacht ook opgenomen in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het NEM volgt juist kortetermijntrends van populaties.
Het opvragen van gegevens over derden bij GGZ Friesland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op de website van GGZ Friesland te lezen valt dat mensen een telefoonnummer kunnen bellen om na te gaan of mensen in hun naaste omgeving onder behandeling zijn bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg?1
Nee, maar ik heb inmiddels begrepen dat op de website van GGZ Friesland heeft gestaan dat mensen contact op kunnen nemen met het Meldpunt «Zorg en Overlast» om na te gaan of iemand in behandeling is bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
GGZ Friesland heeft aangegeven dat het om een fout gaat waardoor deze passage op de website van GGZ Friesland was opgenomen. De betreffende passage is inmiddels van de website verwijderd.
GGZ Friesland geeft aan de situatie bijzonder te betreuren en het beleid te hanteren dat gegevens over het al dan niet in behandeling zijn van personen bij GGZ Friesland nooit zonder toestemming aan derden worden verstrekt. Dus ook niet aan familie of andere naastbetrokkenen.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van het Meldpunt «Zorg en Overlast» van GGZ Friesland?
GGZ Friesland is niet gelieerd aan en niet bekend met het Meldpunt «Zorg en Overlast». Het genoemde telefoonnummer is van een Meldpunt «Zorg, overlast en huiselijk geweld» van de GGD Zuid-Holland Zuid. Dit meldpunt biedt advies en ondersteuning. Ook dit meldpunt geeft geen informatie over het al dan niet in behandeling zijn van een persoon, zonder toestemming van betrokkene.
Deelt u de mening dat het nooit mogelijk mag zijn om doormiddel van een simpel telefoontje te achterhalen of iemand uit je omgeving zich onder behandeling heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het doen van mededelingen door een behandelaar over het in behandeling hebben van personen verdraagt zich niet met het medisch beroepsgeheim en de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Toetsing door het College Bescherming Persoonsgegevens is niet nodig omdat duidelijk is dat het niet mag.
Is deze werkwijze getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of andere GGZ-instellingen deze werkwijze ook hanteren, en welke maatregelen u hiertegen gaat treffen?
Het is mij niet bekend dat andere instellingen deze werkwijze hanteren. GGZ Friesland heeft ook aangegeven dat niet gemeld wordt over cliënten of ze in behandeling zijn en dat deze tekst niet op de website had mogen staan.
Cliënten staan daarnaast diverse middelen ter beschikking om voor hun rechten op te komen, zo kan men zich tot klachtencommissie of rechter wenden. Voor zover het gewraakte handelen valt binnen het toezichtskader van de IGZ kan de IGZ optreden.
De import van vlees van mishandelde paarden uit Argentinië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de beelden en het rapport van de Belgische dierenrechtenorganisatie GAIA over de gruwelijke mishandeling van Argentijnse slachtpaarden voor Belgische consumptie?1
Ja.
Wat vindt u van de beelden waarop te zien is hoe de zwaar verwaarloosde dieren door honden worden gebeten, met minachting worden geslagen, gebrandmerkt en op transport worden geschopt?
Ik hecht veel waarde aan het welzijn van dieren. De beelden wekken dan ook afschuw op.
Importeert Nederland ook paardenvlees uit Argentinië, Mexico en/of Brazilië? Uit welke landen importeert Nederland nog meer paardenvlees?
Er komt paardenvlees op de Europese markt uit Argentinië en Brazilië. Daarnaast is er zeer beperkte import vanuit Canada.
Kunt u een uiteenzetting geven van de dierenwelzijnsgaranties die Nederland bij de import van paardenvlees vraagt en op welke wijze daarop wordt gecontroleerd?
Vlees dat uit derde landen in de EU wordt geïmporteerd moet afkomstig zijn van door de EU erkende slachthuizen.
Door de EU erkende slachthuizen dienen te voldoen aan de EU verordeningen en richtlijnen betreffende dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid en voedselhygiëne. In het kader van dierenwelzijn speelt met name Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden een rol. De officiële dierenarts in het verzendende land verklaart dat aan de betreffende bepalingen van de EU regelgeving is voldaan, door middel van een certificaat bij het vlees wat wordt geïmporteerd.
De Food and Veterinary Office (FVO) inspecteert de door de EU erkende slachthuizen. In april/mei 2010 heeft de FVO Argentinië bezocht. Zij geven aan dat in alle bezochte slachthuizen het welzijn was gerespecteerd op het moment van slachten. Tijdens een inspectie in Mexico in november/december 2010 werd geconstateerd dat controles op gebied van dierenwelzijn zijn verbeterd en dat geen grote tekortkomingen zijn geïdentificeerd.
Bent u bereid om op Europees niveau een importverbod van paardenvlees uit Argentinië, Mexico en Brazilië te bepleiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van de FVO-inspecties is er geen grond voor een importverbod van paardenvlees uit deze drie landen. De Nederlandse regering zet zich er wel voor in om een paragraaf over dierenwelzijn op te nemen in bilaterale handelsakkoorden (free trade agreements) met onder andere Mercosur.
Van dit samenwerkingsverband van Zuid-Amerikaanse landen zijn Argentinië en Brazilië lid, en heeft Mexico een observerende functie. Op dit moment zijn de onderhandelingen met Mercosur over de free trade agreements nog gaande.
De aansluiting van de Betuweroute in Duitsland |
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de huidige stand van zaken ten aanzien van het derde Betuweroute-spoor dat in Duitsland aangelegd moet worden?1
Zie antwoorden Haverkamp (CDA) en Monasch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3031).
Kunt u bevestigen wat een woordvoerder van de Deutsche Bahn en regionale bestuurders aangeven, namelijk dat van de benodigde twaalf Planfeststellung Abschnitte er drie waren ingediend en weer zijn teruggetrokken en dat zij later dit jaar opnieuw worden ingediend en dat de bedoeling is dat de overige 9 in 2012 volgen? Kunt u aangeven of er inderdaad sprake is van vertraging?
In Duitsland loopt het Planfeststellungsverfahren al geruime tijd. De procedure voor het derde spoor is inderdaad opgesplitst in verschillende deeltrajecten. Eind 2007 is de planprocedure voor het eerste deel reeds begonnen. In zijn brief verwacht de heer Scheurle in 2013 de planvorming voor alle trajecten af te kunnen ronden. Vertraging treedt inderdaad op.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat deze procedures zullen starten en wanneer deze zijn afgerond door besluiten? Wanneer zal vervolgens de aanbesteding starten en is dan naar verwachting start en afronding van de werkzaamheden?
Net als in Nederland is het moeilijk precies in te schatten wanneer de procedures van inspraak afgerond kunnen worden. Burgerparticipatie bij spoorprojecten is in Duitsland een actueel en gevoelig thema. De Bondsregering en landsregering van Nordrhein-Westfalen stellen alles in het werk om deze procedures zo spoedig mogelijk te doorlopen.
Ik verwacht dit jaar van beide inframanagers inzicht te krijgen in een planning met mijlpalen voor afronding van de planfase, de inspraakprocedure, en de oplevering van het derde spoor. Daarbij zal ik aandringen op realisatie van die delen van het derde spoor, die het eerst gaan knellen. Formele bevestiging van de bijgestelde planning door het Duitse ministerie kan ik pas eind 2012 verwachten.
Kunt u bevestigen dat het minister van Infrastructuur en Milieu in eerdere overleggen door het Duitse ministerie verzekerd is dat de procedures in Duitsland lopen en dat het derde spoor van Emmerich naar Oberhausen in december 2013 klaar zal zijn?2 Hoe rijmt u dit met wat een woordvoerder van Deutsche Baan en regionale bestuurders aangegeven, namelijk dat het Duitse deel van de Betuweroute in de meest optimistische situatie pas tussen 2015 en 2017 gerealiseerd kan worden? Waarschijnlijk is de oplevering volgens hun inschatting later, rond 2020; kunt u deze inschattingen bevestigen? Indien er inderdaad sprake is van aanzienlijke vertraging, hoe kan het dat de regering en het ministerie hierover niet direct door de Duitse regering zijn geïnformeerd?
Tot eind vorig jaar sprak ik het Bundesministerie nog aan op het (in 2007) afgesproken opleverjaar van 2013 omdat ik zonder tegenbericht zo lang mogelijk wenste vast te houden aan deze datum. Ik heb zelf in februari de heer Ramsauer aangegeven dat 2013 onhaalbaar moest zijn, gezien het feit dat de procedures nog lang niet doorlopen waren. Hij heeft dit ook toegegeven en ook aangegeven dat nog niet te zeggen is wanneer het spoor wel kon worden opgeleverd, maar dat dit behoort tot de top 3 prioriteiten van Duitsland. Ik heb dit vervolgens gemeld aan uw vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu tijdens het AO Zeehavens van 31 mei jongsleden.
Over de bijstelling van de planning verwacht ik dit jaar meer informatie te krijgen (zie vraag 4 in eerste set vragen van het lid Aptroot, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3030).
Omdat door de woordvoerder van Deutsche Bahn en regionale bestuurders tevens is gemeld dat er nog geen financiële toezegging is voor en reservering van de benodigde financiën voor het derde spoor en dat zonder deze toezegging en reservering het hele project geen doorgang vindt, acht u het dan wel zeker dat de Duitse regering prioriteit geeft aan het derde spoor en de financiële middelen daarvoor beschikbaar heeft?
Het derde spoor heeft prioriteit in Duitsland (zie vraag 2 van de leden Haverkamp en Monasch). Ik vertrouw erop dat Staatssecretaris Scheurle en Minister Voigtsberger (NRW) het dit jaar eens worden over de financiering en dat beiden zich hier vervolgens in hun kabinet sterk voor maken.
Hoe zijn de toezeggingen van de Duitse regering aan de Nederlandse regering over het derde spoor geformuleerd en vastgelegd? Hoe kan worden afgedwongen dat de Duitse regering de afspraak voor adequate aansluiting van de Betuweroute in Duitsland nakomt, nadat Nederland al lang haar investering in haar deel van het Europese spoornet heeft gerealiseerd?
Nederland heeft geen directe mogelijkheden Duitsland te dwingen de eerder gedane toezeggingen na te komen. De afspraken van Warnemünde (1992) en de Letter of Intent (2007) zijn intentieverklaringen en geen bindende verdragen. Wel oefent de Nederlandse regering consequent druk uit. De Europese Commissie subsidieert de aanleg van het derde spoor en kan vanuit die hoedanigheid druk uitoefenen op Duitsland. Het derde spoor is onderdeel van de spoorcorridor tussen Rotterdam en Genua en maakt daarmee deel uit van het Trans Europese netwerk.
Bevestigt u dat de Betuweroute, als snelle, rechtstreekse goederenspoorverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Europese achterland, van essentieel belang is en dat de Duitse verbeterde aansluiting, zoals afgesproken, hierin onmisbaar is omdat het huidige spoor tussen Emmerich en Oberhausen te weinig capaciteit heeft om de noodzakelijke groei op te vangen? Deelt u de zorgen over deze vertraging? Welke stappen gaat u ondernemen richting de Duitse regering?
Het derde spoor is absoluut nodig en dat wordt ook niet betwist vanuit Duitsland. Ik deel uw zorgen over het uitstel. Met de blokverdichting kunnen de bestaande twee sporen de groei van het goederenverkeer tussen Rotterdam en Oberhausen niettemin de eerst komende jaren opvangen. Bovendien zit er nog rek in de capaciteit door de twee sporen beter te gaan benutten. Ik verwacht van het Bundesministerie alle medewerking om de inframanagers ProRail en DB Netz te laten samenwerken. Eén integrale planning is nu nodig voor realisatie van het derde spoor tussen Oberhausen en de Betuweroute, waarin alle mogelijke maatregelen voor een betere benutting zijn meegenomen.
Indien vertraging daadwerkelijk optreedt, hoe wordt dan de aan- en afvoer van goederen naar en van de Rotterdamse Haven mogelijk gemaakt, mede gezien de beperking van de capaciteit van de A15 die de komende jaren optreedt door noodzakelijke werkzaamheden? Is er een noodplan waardoor, ondanks de beperkte capaciteit over spoor en over de weg, de Rotterdamse Haven toch goed kan functioneren? Welke (tijdelijke) maatregelen worden dan genomen?
Zodra een nieuwe planning beschikbaar is, kunnen de inframanagers uitwerken hoe de komende jaren de capaciteit van de bestaande twee sporen maximaal benut kan worden. Daarbij hoort dan ook een logistiek scenario voor het geval dat de groei over het spoor niet meer gefaciliteerd kan worden.
Het artikel ‘De dokter bewijst meestal niet waarom’ |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De dokter bewijst meestal niet waarom» van de hoogleraren Frans Helmerhorst en Rudi Westendorp?1
Ja.
Wat vindt u van hun suggestie om medische behandelingen waarvan over de effectiviteit twijfel bestaat, systematisch te onderzoeken, waarbij het onderzoek zichzelf bekostigt?
Ik ben er een groot voorstander van dat onderzocht wordt welke zorg zinnig en zuinig is. Er valt op dit vlak nog veel kennis te vergaren. De publieke programma’s «Doelmatigheidsonderzoek» en het toekomstige programma «Goed Geneesmiddelen Gebruik» van ZonMw, zijn hierop specifiek gericht.
Wat betreft het effectiviteitsonderzoek zijn er twee situaties denkbaar. In de eerste situatie is er sprake van een interventie met een zodanige therapeutische waarde dat deze behandeling formeel al deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Als voor zo’n behandeling een goedkoper alternatief ontwikkeld wordt, is het denkbaar dat de onderzoeksmiddelen die nodig waren om dat aan te tonen terugverdiend kunnen worden als het alternatief vervolgens brede toepassing krijgt. Ik teken daarbij wel aan dat het simpele feit dat nader onderzoek noodzakelijk is, op voorhand geen garanties geeft dat het alternatief bruikbaar is en de onderzoeksmiddelen daarmee terug te verdienen zijn.
In de tweede situatie is er sprake van zorg waarvan de meerwaarde niet is aangetoond, maar die desondanks wel via de basisverzekering bekostigd wordt. Gelet op de prangende vraag om de zorguitgaven in de toekomst houdbaar te doen zijn, is het mijn voornemen om via stringent pakketbeheer en gericht toezicht daarop, a priori te voorkomen dat behandelingen van onbewezen (meer)waarde nog langer kans maken op collectieve bekostiging. Ik heb het College voor zorgverzekeringen in een uitvoeringstoets gevraagd nadere voorstellen voor stringent pakketbeheer te ontwikkelen. Het afschrift van deze uitvoeringtoets heb ik uw Kamer op 27 april 2011 bij brief met kenmerk Z-U-3060190 aangeboden.
In het verlengde daarvan zal ik binnen de beroepsgroep van artsen nagaan of er behandelingen zijn waarvoor geldt dat de beroepsgroep twijfelt aan de meerwaarde. Na deze inventarisatie zal ik deze behandelingen laten onderzoeken op hun effectiviteit waarbij het onderzoek wordt bekostigd met het geld dat vrijkomt door de behandeling, waarover sterke twijfels zijn over de effectiviteit, niet uit te voeren.
Het spreekt vanzelf dat dit onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van alle normen die gelden voor onderzoek. Met deze beantwoording beschouw ik tevens de toezegging aan het lid Mulder gedaan tijdens het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 22 juni jl. over dit onderwerp als afgedaan.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor de opvang van een illegaal in Nederland verblijvend negenjarig kind en zijn moeder?
Ja.1
Deelt u de overweging van de Centrale Raad dat kinderen van negen jaar oud behoren tot de kwetsbare personen zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en dat zij recht hebben op bescherming van hun privéleven? Kunt u dit toelichten?
Minderjarige kinderen zijn als een kwetsbare groep aan te merken. Dit wil echter niet zeggen dat er op de overheid zonder meer een rechtsplicht rust om onder meer te voorzien in de dagelijkse verzorging en opvang van het minderjarig kind. Dit heb ik ook betoogd in het cassatieberoep dat door mij is ingesteld bij de Hoge Raad naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof in ’s Gravenhage van 11 januari 2011. In de eerste plaats zijn de ouders verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen.
Deelt u de mening dat uit de overwegingen van de Centrale Raad volgt dat gemeenten verplicht zijn opvang te verlenen aan kwetsbare personen, zoals kinderen, wanneer zij rechtmatig verblijf hebben in Nederland en zij hangende een verblijfsprocedure niet uit Nederland mogen worden verwijderd? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van het Hof betreft een voorlopig oordeel in afwachting van een definitief oordeel over de zaak. Ik acht het voorbarig om, vooruitlopend op het definitieve oordeel van de Centrale Raad van Beroep, conclusies te trekken.
Deelt u de mening dat gemeenten in afwachting van de definitieve uitspraak van de Centrale Raad in deze zaak, in vergelijkbare gevallen opvang moeten verlenen aan kwetsbare personen? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak richt zich tot de gemeente Amsterdam. Het betreft bovendien een voorlopige uitspraak, waarop nog een eindoordeel zal volgen. Het is aan de individuele gemeenten om te bepalen welke conclusies zij verbinden aan dit voorlopig oordeel van de Centrale Raad van Beroep.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor asielzoekers, waarbij zich kwetsbare personen bevinden, die, na in de verkorte procedure te zijn afgewezen, na vier weken uit de opvang worden geplaatst, omdat de rechtbank niet binnen die periode uitspraak doet op het beroep? Deelt u de mening dat het op straat zetten van kwetsbare personen in die situatie niet langer houdbaar is als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zoals opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3, acht ik het voorbarig om aan deze voorlopige uitspraak definitieve conclusies te verbinden.
Wel stel ik vast dat deze uitspraak betrekking heeft op een gezin met een minderjarig kind. Naar aanleiding van een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011, heb ik uw Kamer in mijn bief van 18 januari 2011 (TK, 2010–2011, 29 344, nr. 79) gemeld, dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet op straat worden gezet. Ik wijs er in dat verband op dat een door mij ingestelde cassatieprocedure aanhangig is bij de Hoge Raad naar aanleiding van deze uitspraak. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad zal de op dit moment verleende opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen door mij niet worden beëindigd.
Het gebruik van een wildredder bij maaiwerkzaamheden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Electronische «wildredder» voorkomt slachtoffers»?1
Ja.
Zijn er het afgelopen jaar overtredingen geweest met betrekking tot de vereisten vanuit de Flora- en faunawet en maaiwerkzaamheden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe vindt de controle hier op plaats?
Dit soort overtredingen komen aan het licht wanneer melding wordt gedaan van het ongeluk of van de vondst van het slachtoffer. Dergelijke meldingen zijn voor 2010 niet bekend. De Rechtbank van Zutphen heeft op 13 september 2010 wel een bedrijf veroordeeld voor het overrijden van drie reekalveren tijdens maaiwerkzaamheden. Deze overtreding vond plaats in juni 2009. De rechter heeft een voorwaardelijke boete van € 500 opgelegd.
Klopt het dat de weidevogelstand nog steeds achteruitgaat en dat het beheer van gebieden, waaronder het maaien, hierin een belangrijke rol speelt?
Ja, maar er zijn ook steeds meer successen, zoals het mozaïekbeheer voor weidevogels, waarbij meerdere agrariërs betrokken zijn en er met een gebiedscoördinator flexibel en effectief wordt ingezet op een groter gebied.
Onderschrijft u dat als er nieuwe technologische ontwikkelingen zijn die de kans op slachtoffers als gevolg van maaien sterk verminderen, deze breed ingezet zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid het gebruik van de wildredder verder te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Het inzetten van de wildredder is slechts een van de mogelijkheden om de kans op slachtoffers als gevolg van maaien te verminderen, van binnen naar buiten maaien is een andere mogelijkheid. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de maaier om zodanige maatregelen te treffen dat ongelukken worden voorkomen.
Het bericht: ‘Verkrachter half jaar eerder uit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Verkrachter half jaar eerder uit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het proces tegen een serieverkrachter zo traag is afgehandeld dat de Hoge Raad daarom zijn gevangenisstraf met een half jaar heeft ingekort?
De Hoge Raad heeft in de betreffende zaak een strafkorting toegepast van zes maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Klopt het dat in 2009 en 2010 in grofweg 10% van de strafzaken bij het hoogste rechtscollege de wettelijke termijnen zijn overschreden?
Zaken waarin een strafkorting wordt toegepast vanwege het overschrijden van de redelijke termijn worden bij de Hoge Raad niet apart geregistreerd. De Hoge Raad heeft mij laten weten het genoemde percentage om die reden niet te kunnen bevestigen.
In hoeveel zaken wordt jaarlijks een korting op de straf gegeven wegens een overschrijding van de redelijke termijn? Om hoeveel korting gaat het in die zaken en hoe wordt de hoogte daarvan bepaald?
Zie ook het antwoord onder vraag 3. De strafkortingen die worden gegeven wegens het overschrijden van de redelijke termijn zijn vastgelegd in een uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan op 17 juni 2008 (LJN: BD2578). Voor een nauwkeurige beschrijving verwijs ik naar dit arrest. Kort gezegd komt het erop neer dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden een korting van 5% op de vrijheidsstraf, taakstraf of geldboete wordt gegeven, en bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden een korting van 10%. Bij deze overschrijdingen bedraagt de korting nooit meer dan zes maanden vrijheidsstraf, 25 uur taakstraf of 2 500 euro bij een geldboete. Er wordt geen vermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels, en bij straffen die zich naar hun aard niet lenen voor vermindering (zoals het plaatsen in een inrichting).
Deelt u de mening dat een korting op de straf, welke het gevolg is van het overschrijden van de redelijke termijn, niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als de dader een strafvermindering krijgt omdat de redelijke termijn is overschreden. Ik verwacht dan ook dat het Openbaar Ministerie en de rechtspraak er alles aan doen om te voorkomen dat het zo ver komt (zie hierover ook het antwoord op vraag 7). In gevallen waar een overschrijding van de termijn desondanks niet vermeden kon worden, vloeit uit het EVRM voort dat een strafkorting moet worden gegeven.
Hoe beoordeelt u de oorzaken voor de overschrijding welke door de geciteerde Leeuwardense strafsectorvoorzitter naar voren worden gebracht?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de handelswijze van een onafhankelijke rechter. Ik stel vast dat in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant de strafsectorvoorzitter de vertraging die is ontstaan als onaanvaardbaar aanmerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om overschrijdingen van de redelijke termijn tegen te gaan, zodat strafvermindering wordt voorkomen?
Het voorkomen van overschrijdingen van de redelijke termijn vereist dat in de hele keten van opsporing, vervolging en berechting voortvarend wordt gewerkt. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de doorlooptijden in strafzaken aanzienlijk te bekorten. Hier wordt langs verschillende lijnen aan gewerkt. Politie en Openbaar Ministerie zijn gezamenlijk een initiatief gestart om te komen tot een snelle selectie en afdoening van eenvoudige strafzaken «aan de voorkant» (het zogeheten ZSM-traject). Dit traject loopt inmiddels in de G4 en in Den Bosch, en moet in 2012 leiden tot een uniforme landelijke werkwijze. Daarnaast is er een traject gestart gericht op verbetering en versnelling van de werkprocessen van de verschillende ketenpartners, van politie tot en met de Rechtspraak. Uitgangspunt daarbij is dat de professional zelf aan de slag gaat met verbetering en versnelling van de eigen werkprocessen. In maart 2011 is gestart in de regio’s Maastricht, Arnhem en Haarlem, en in 2012 moeten in alle regio’s verbetertrajecten lopen. Verder vindt er, om vertraging in de overdracht tussen de gerechtshoven en de Hoge Raad te voorkomen, sinds enige tijd structureel overleg plaats over de termijn waarbinnen de stukken ter cassatie worden aangeboden. Hiermee kunnen vertragingen zoals in de onderhavige casus worden voorkomen. Tot slot wijs ik op het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak, dat de Hoge Raad in staat moet stellen zich als cassatierechter op zijn kerntaken te concentreren.
Dit zal de werklast van de Hoge Raad helpen verlichten, doordat zaken die naar hun aard niet thuishoren bij de Hoge Raad, versneld en eenvoudig kunnen worden afgedaan.
Protheses |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank te Arnhem d.d. 3 augustus 2010 (registratienummer AWB 09/2734?1
Ja.
Bent u bekend met de discrepantie tussen geen BTW-heffing op manuele tandtechnische protheses en wel BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Er is vanaf 1 januari 2008 een duidelijk verschil in btw-heffing tussen leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en leveringen van tandprothesen door andere ondernemers. Per die datum is op aandringen van de Europese Commissie artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 namelijk in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving (thans artikel 132, lid 1, letter e, van de btw-richtlijn). Dit betekent dat vanaf 1 januari 2008 de levering van tandprothesen in Nederland alleen is vrijgesteld van btw als die levering wordt verricht door een tandarts of door een tandtechnicus. Tandprothesen die in Nederland geleverd worden door een andere ondernemer dan een tandarts of tandtechnicus, zijn belast met btw. Het maakt hierbij niet uit of het om machinaal of manueel vervaardigde prothesen gaat.
Deze discrepantie ligt besloten in de dwingende Europese regelgeving en is naar mijn mening niet onrechtmatig. Ik merk hierbij op dat volgens mijn informatie tandartsen in de meeste gevallen tandprothesen vrijgesteld van btw inkopen van tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd. De btw die nog op deze tandprothesen drukt betreft de btw die de tandtechnicus niet kan aftrekken, omdat hij een vrijgestelde levering verricht. In situaties waarbij een tandarts tandprothesen aanschaft van andere ondernemers dan tandtechnici is over die aanschaf wel btw verschuldigd, maar kan de leverancier van de tandprothese de btw op zijn kosten wel in aftrek brengen. Dat kan kostprijsverhogend uitwerken omdat de levering door de tandarts van de tandprothese wel is vrijgesteld. Deze kan de btw op de aanschaf van de tandprothesen dus niet in aftrek brengen. Het is mij niet bekend dat deze btw-gevolgen belemmerend uitwerken voor de innovatie in de tandheelkunde.
Een gevolg van deze verschillen in de btw-heffing over tandprothesen is dat intracommunautaire verwervingen van tandprothesen in Nederland in alle gevallen belast zijn met btw. Hierover gaat de genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem, alsmede de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2010, nr. 09/03619 en rechtbank Breda van 13 april 2011, nr. 10/2920.
Deze rechtbanken hebben namelijk geoordeeld dat de verwerving van tandprothesen vrijgesteld is van btw als deze intracommunautair geleverd zijn door een tandtechnicus in een andere EU-lidstaat. Tegen deze uitspraken is sprongcassatie ingesteld. In beroep is verdedigd dat deze verwervingen wel degelijk belast zijn met btw, omdat de vrijstelling alleen geldt als alle leveringen van tandtechnische prothesen in Nederland vrijgesteld zouden zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dat niet het geval. Daarbij merk ik op dat de belastingheffing over de verwerving van tandprothesen uit landen, zoals Duitsland en Zweden, op de Nederlandse afzetmarkt voor tandprothesen zorgt voor een door mij voorgestane gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd en tandtechnici die in Duitsland of Zweden zijn gevestigd. In deze landen zijn de leveringen van tandprothesen belast met btw, omdat deze lidstaten gebruik hebben gemaakt van een overgangsregeling om af te mogen wijken van het vrijstellingsregime voor de levering van tandprothesen (artikel 370 van de BTW-richtlijn). Dit overgangsregime kan alleen worden toegepast door lidstaten die op 1 januari 1978 tandprothesen belastten met btw en dat zijn blijven doen. Het belaste regime voor tandprothesen in die lidstaten betekent dat tandtechnici in die landen recht op aftrek van btw hebben voor hun kosten. Dit aftrekrecht geldt ook als de tandprothesen intracommunautair worden geleverd aan afnemers in Nederland, waarbij geen btw in rekening wordt gebracht. Als in die gevallen de verwerving van tandprothesen door de afnemende tandartsen in Nederland vrijgesteld zou worden van btw, blijven dergelijke tandprothesen helemaal vrij van btw-druk. De tandtechnicus die in Nederland is gevestigd en van daaruit aan zijn afnemers in Nederland levert, heeft echter geen recht op vooraftrek op zijn kosten, waardoor hij de prothesen niet helemaal vrij van btw-druk kan leveren aan zijn klanten.
De toepassing van de btw-vrijstelling voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen door tandartsen/tandtechnici van tandprothesen vanuit Duitsland en Zweden zou dan naar mijn mening tot een ongewenste verstoring van de concurrentiepositie leiden met tandartsen/tandtechnici, die in Nederland zijn gevestigd.
Deelt u de mening dat deze uitspraak duidt op onrechtmatige BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze wijze van heffen niet alleen nadelig uitpakt voor de patiënt maar daarbij ook de innovatie in de tandheelkunde belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Europese Commissie zich reeds over deze kwestie uitgelaten?
Nee. Wel heeft de Europese Commissie vragen over de hiervoor geschetste kwestie gesteld en loopt hierover een discussie met de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie er vanuit gaat dat Nederland een vrijstelling moet verlenen voor verwervingen van tandprothesen, die geleverd worden vanuit een andere lidstaat door tandtechnici of tandartsen.
Ben u voornemens deze discrepantie op te heffen, zo mogelijk voorafgaande aan een hoger beroep?
Nee, binnen het bestaande juridische kader zijn er geen mogelijkheden om het verschil tussen vrijgestelde leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en belaste leveringen van tandprothesen door andere ondernemers op te heffen. Ik zie evenmin reden om terug te komen op het standpunt dat nu in cassatie wordt ingenomen dat de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen belast zijn met btw. Door de toepassing van de btw-heffing op de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen uit Duitsland en Zweden ontstaat een gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici in die landen en tandtechnici in Nederland, die tandprothesen leveren aan tandartsen in Nederland.
Met betrekking tot de discrepanties die veroorzaakt wordt door de verschillende behandeling binnen de EU voor de levering van tandprothesen door tandtechnici en tandartsen zal ik er nogmaals en met klem bij de Europese Commissie op aandringen te bevorderen, dat er zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan die verschillen. Naar mijn mening ligt de oplossing daarbij in het beëindigen van overgangsregelingen, die leiden tot fricties binnen de interne markt. Die opdracht ligt naar mijn mening ook duidelijk besloten in een arrest van het Hof van Justitie over de btw-gevolgen van dit verschil tussen lidstaten, namelijk in het omgekeerde geval dat een tandarts of tandtechnicus in een lidstaat die de levering vrijstelt, tandtechnische prothesen levert aan een afnemer in een lidstaat, welke lidstaat de leveringen en verwervingen van tandprothesen in alle gevallen belast met btw (Hof van Justitie van 7 december 2006, nr. C-240/05 (Eurodental)). Het Hof van Justitie overweegt als volgt: «(..) staat het derhalve aan de gemeenschapswetgever om alles in het werk te stellen om de definitieve gemeenschappelijke regeling voor btw-vrijstellingen vast te stellen en aldus de geleidelijke harmonisatie van de nationale btw-wetgevingen te verwezenlijken, aangezien alleen daardoor de mededingingsverstoringen die het gevolg zijn van de door de Zesde richtlijn (thans btw-richtlijn) toegestane afwijkings- en overgangsregelingen kunnen worden opgeheven (..).».
Vrijwillige kavelruil |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u op 18 februari 2011 heeft toegezegd dat «alle vrijwillige kavelruilen van nu en in de toekomst ... niet meer worden belemmerd door het Rijk»?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van de Gedeputeerde Staten van Overijssel van 2 maart jl. mee alle landinrichtingsprojecten voorlopig zijn opgeschort, waardoor de vrijwillige kavelruilen alsnog geblokkeerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt dit besluit van de Provinciale Staten van Overijssel zich tot uw uitspraak dat vrijwillige kavelruil niet meer zal worden belemmerd door het Rijk, aangezien het besluit direct samenhangt met de bezuinigingen op natuur die vanuit het Rijk zijn aangekondigd?
Samen met de provincies werk ik aan een Bestuursakkoord over de herijking van de EHS en de decentralisatie van de herijkte EHS. Op dit ogenblik is nog geen akkoord bereikt. Tot dat moment is onduidelijk waar de herijkte EHS komt te liggen.
En tot die tijd valt het kavelruilinstrument ook binnen mijn brief van 20 oktober 2010, waarin ik de provincies heb opgeroepen geen besluiten te nemen die de uitvoering van het regeerakkoord bemoeilijken. Gezien het belang van dit instrumentarium voor de landbouwstructuurverbetering, kunnen provincies in de periode tot aan het Bestuursakkoord ook onder eigen verantwoordelijkheid van het instrument gebruik maken. De WILG en de onderliggende regelgeving zijn op dit onderdeel namelijk niet gewijzigd. Nieuwe verplichtingen zijn voor eigen risico en rekening van de provincies. Hierover heb ik het IPO met mijn brief van 24 maart 2011 geïnformeerd.
Vindt u het acceptabel dat projecten die door provincies vanuit verwachtte ILG 2007–2013-gelden zijn voorgefinancierd, zoals de kavelruilplannen in Dalmsholte in Overijssel – die bovendien al ten dele al zijn gerealiseerd – , nu worden opgeschort omdat vanuit het Rijk wordt bezuinigd?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het Rijk juridisch verplicht om alsnog die financiële middelen beschikbaar te stellen waarop door de Provincie Overijssel kon worden gerekend bij het aangaan van dit gebiedsontwikkelingsplan?
De verplichtingen van het Rijk ten opzichte van de provincies zijn afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt in bovengenoemd bestuursakkoord.
Hoe wilt u voorkomen dat de bereidwilligheid onder agrarische ondernemers zal verdwijnen als gevolg van onzekerheid en uitstel van vrijwillige kavelruilplannen?
In het kader van het op te stellen Bestuursakkoord tussen Rijk en provincies, ben ik met de provincies in overleg over de herijking van de EHS, de decentralisatie en de financiële middelen. Nadat het akkoord is gesloten, komt er voor de agrarische ondernemers meer duidelijkheid. Ik verwacht niet dat onder agrariërs de bereidwilligheid zal verdwijnen.
Wat gaat u doen om de op 18 februari 2011 door u geschetste situatie alsnog te bewerkstelligen, zodat vrijwillige kavelruil onbelemmerd doorgang kan vinden?
Ondanks de bezuinigingen en de herijking van de EHS belemmert het Rijk de vrijwillige kavelruil niet. Maar ik begrijp dat provincies eerst het Bestuursakkoord willen afwachten. Dat neemt niet weg dat de provincies naar mijn mening naar eigen inzicht, onder eigen verantwoordelijkheid en met eigen middelen door kunnen gaan met de benutting van het kavelruilinstrumentarium.
Gaat met het opschorten van de landinrichtingsprojecten ook de mogelijkheid verloren om nu en/of in de toekomst aanspraak te doen op cofinanciering vanuit de Europese Unie? Om welke bedragen gaat dit?
Deze mogelijkheid gaat niet verloren. De budgetten zijn reeds gereserveerd en goedgekeurd door de Europese Commissie. Tot en met 31 december 2013 bestaat de mogelijkheid voor de provincies om beschikkingen voor door het Europese Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling medegefinancierde steun ten behoeve van kavelruilprojecten af te geven in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013.
In dit fonds is voor de periode 2007–2013 80 miljoen gereserveerd voor verbetering van verkaveling en infrastructuur en bedrijfsverplaatsing tezamen.
Wilt u de beantwoording van deze vragen voor het notaoverleg EHS/Natuur/Biodiversiteit/Ontpoldering van 27 juni 2011 aan de kamer doen toekomen?
Dit is niet meer van toepassing, het notaoverleg is verzet.