De fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om een oordeel gevraagd wat de fusie tussen twee GGZ-instellingen betekent voor de kwaliteit van zorg? Zo ja, wat was het oordeel van de IGZ? Zo nee, wilt u dit alsnog doen en het oordeel van de IGZ aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zolang de voorgenomen zorgspecifieke aanscherping van de fusietoetsing niet wettelijk is verankerd, hebben de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van voorgenomen fusies. Wel zal de IGZ de betrokken zorgaanbieders de komende tijd intensiever volgen om aangesloten te zijn op het fusieproces. Zo nodig zal de IGZ interveniëren als voor, tijdens of na de fusie de kwaliteit van zorg in de betrokken instellingen in gevaar komt.
Het bericht in de pers: De ‘Dutch pita’: Grieks geld in Holland |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht De «Dutch pita»: Grieks geld in Holland uit de Pers van 27 december 2011?1
Ja
Wat vindt u van de gewekte suggestie in het artikel dat Nederland Griekse multinationals helpt met belastingontwijking?
De term «Dutch sandwich» is geen nauwkeurig omschreven term en er bestaat geen juridische definitie van. In het algemeen wordt er mee gedoeld op een structuur waarin, binnen een internationaal opererend concern, geldstromen van een deel van het concern via Nederland naar andere delen van het concern lopen. Het effect van zo’n «Dutch sandwich» op de belastingpositie van een concern is afhankelijk van de van toepassing zijnde belastingverdragen, van Europees recht en van het nationale recht van de betrokken staten.
Ik ben niet van mening dat het opnemen van Nederlandse vennootschappen in internationale structuren in het algemeen moet worden tegengegaan. Het bericht in «De Pers» geeft mij ook geen aanleiding voor een dergelijk oordeel in relatie tot Griekse bedrijven.
Het bericht maakt niet duidelijk welke Griekse belasting zou worden ontweken door, in een internationale structuur, waarin ook Griekse bedrijven opereren, een Nederlandse vennootschap op te nemen.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Voor zover de inhouding van Griekse dividendbelasting wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden hoger is dan in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen dividendbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijn de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Ik ben dan ook van mening dat de suggestie in het genoemde bericht, dat Nederland Griekse bedrijven helpt met belastingontwijking onjuist is.
In het genoemde artikel wordt ook geschreven dat de betrokken Nederlandse vennootschappen brievenbusfirma’s zijn zonder economische activiteiten. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 cs is een motie aangenomen van de leden Braakhuis (GroenLinks) en Groot (PvdA) met het verzoek aan de regering om de substance-eisen en de naleving van de substance-eisen tegen het licht te houden en de Tweede Kamer hierover te informeren voor het AO Fiscale Agenda. Aan de uitvoering van deze motie wordt op dit moment gewerkt en ik streef ernaar daarover voor het zomerreces verslag te doen.
Bent u bekend met het fenomeen «Dutch sandwich»-constructies?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit soort praktijken moet worden tegengegaan en zo ja, wat bent u van plan daaraan te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
In het artikel wordt ook gesproken van een Griekse goudmijn die via een Nederlandse coöperatie onder de Griekse belastingplicht uitkomt en die in Nederland vrijstelling van dividendbelasting krijgt, is deze constructie nog mogelijk na de recente aanscherping in het Belastingplan?
Zoals bekend kan ik op grond van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Zonder in strijd te komen met die bepaling zou ik wel een reactie kunnen geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van een bepaald feitencomplex.
Zoals ik hierboven heb aangegeven ga ik ervan uit dat bedrijven voor hun activiteiten in Griekenland onderworpen zijn aan Griekse winstbelasting en dat inhouding van bronbelasting op uitgekeerde winsten plaatsvindt binnen de regels van Moeder-dochterrichtlijn en het van toepassing zijnde verdrag. Het gebruik van een Nederlandse coöperatie doet daar niet aan af.
In algemene zin is, als gevolg van de recente aanpassing in het Belastingplan 2012, een coöperatie inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting indien de coöperatie aandelen houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan en het lidmaatschapsrecht van die coöperatie bij het lid niet behoort tot het vermogen van een onderneming. Met deze nieuwe maatregel kan, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden, in misbruiksituaties in Nederland dividendbelasting worden ingehouden bij een coöperatie.
De veiligheid van aanstekers op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht op «Helft van de aanstekers onveilig»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Hoeveel overtredingen van de productveiligheidseisen constateert de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) jaarlijks bij non-food consumenten producten uit China?
Uit het Europese Rapex-systeem van de Europese Commissie blijkt dat 58% van de genotificeerde consumentenproducten afkomstig is uit China. Overigens is 60–80% van alle consumentenproducten afkomstig uit China. Het is op korte termijn niet mogelijk een volledig overzicht te genereren van het totaal aantal overtredingen dat door de NVWA is geconstateerd in producten uit China. Een nadere analyse hiertoe zal in 2012 worden uitgevoerd.
Wél is bekend dat van de 40 onderzochte partijen aanstekers van de Nederlandse markt, 40% afkomstig is uit China. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2012 worden afgerond.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door de nVWA zijn genomen ten behoeve van de veiligheid van aanstekers op de Nederlandse mark?
Producenten en importeurs zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van aanstekers die door hen op de markt worden gebracht. Om te toetsen of deze verantwoordelijkheid ook voldoende en juist wordt ingevuld voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2007 toezicht uit op in Nederland gevestigde importeurs en distributeurs van aanstekers. Zowel bedrijfscontroles als productcontroles (zo mogelijk uitgevoerd voordat deze op de markt zijn gebracht) maken deel uit van dit toezicht.
Bij geconstateerde tekortkomingen worden passende maatregelen genomen, variërend van een corrigerende opmerking tot het weren van partijen, afhankelijk van de ernst van de tekortkoming. Onveilige aanstekers worden van de markt geweerd/gehaald. Vergelijkbaar toezicht bij importeurs en distributeurs van aanstekers wordt uitgevoerd met andere lidstaten. Dit onderzoek wordt afgestemd met de deelnemende lidstaten.
Is bij u bekend hoeveel slachtoffers er jaarlijks vallen als gevolg van onveilige aanstekers? Zo ja, waar zijn deze gegevens op gebaseerd?
Uit analyse van het Letsel Informatie Systeem van de Stichting Consument en Veiligheid en een media analyse blijkt dat er jaarlijks naar schatting enkele tientallen mensen worden behandeld voor brandwonden op Spoedeisende of eerste-hulp afdelingen als gevolg van ongevallen waarbij een aansteker betrokken is. Het merendeel van de ongevallen wordt veroorzaakt door onjuist gebruik, zoals het onjuist vullen van aanstekers of het moedwillig aansteken van bijvoorbeeld spuitbussen. Slechts enkele ongevallen zijn het gevolg van onveilige aanstekers (steekvlam of explosie).
Bent u bereid om de nVWA te verzoeken een nieuw onderzoek te doen naar de veiligheid van aanstekers op de Nederlandse markt?
Ik zie geen aanleiding de NVWA te verzoeken nieuw onderzoek te doen omdat de NVWA structureel toezicht uitoefent op importeurs en distributeurs. Een verzoek tot nieuw onderzoek is daarmee overbodig. Daarnaast heb ik naar aanleiding van signalen uit de markt over vermeende onveilige aanstekers op de markt eind 2011 aanvullend onderzoek door de NVWA laten uitvoeren. Eind februari 2012 zal de NVWA dit onderzoek afronden.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door strengere inspecties, als blijkt dat een aanzienlijk aandeel van de aanstekers niet voldoet aan de veiligheidseisen?
De NVWA treedt op tegen importeurs en distributeurs die onveilige aanstekers op de markt brengen. Op basis van de huidige kennis en stand van zaken acht ik dit optreden afdoende. Ik zal de resultaten van het onderzoek van de NVWA bestuderen en wanneer daartoe aanleiding is, zal ik mijn beleid aanpassen.
Het bericht ‘Burgemeester gezag kwijt’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeester gezag kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat de Commissaris van de Koningin van Flevoland de uitlating heeft gedaan dat burgemeesters niets meer te zeggen krijgen in hun gemeente als de nationale politie volgend jaar wordt ingevoerd? Zo ja, bent u hogelijk verbaasd over deze uitlating, gelet op het feit dat de inzet van de politie binnen de nationale politie goed lokaal verankerd en verzekerd is en dat de burgemeester wel degelijk gezag heeft?
De uitlatingen waar de Telegraaf over bericht, zijn gedaan in een interview met het Burgemeestersblad van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters2 met als titel «Wij moeten onze rol niet onderschatten». In dit interview gaat de heer Verbeek, als portefeuillehouder politie binnen de Kring van Commissarissen, in op de zorgen van de Commissarissen van de Koningin «rond de nationalisering van de politie».
De zorgen rond de positie van de burgemeester binnen het nieuwe bestel die in het interview worden geuit, zijn mij bekend. Soortgelijke zorgen zijn ook in uw Kamer besproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik deel deze zorgen niet. Zij kunnen ook geen grond in het onderwerp van wet vinden. De burgemeester is en blijft verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente en behoudt onverminderd het gezag over de politie. Deze gezagspositie wordt juist versterkt in het nieuwe bestel. De stelling dat deze verantwoordelijkheid niet meer in handen van de burgemeester ligt, zoals die in het artikel is gebezigd, is dus onjuist.
Bent u bereid de Commissaris van de Koningin van Flevoland hieromtrent een extra voorlichting te geven?
Geweld en agressie in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u geschrokken van het bericht van de arbeidsinspectie, dat in 79% van de geïnspecteerde gevangenissen/ justitiële instellingen na drie jaar de veiligheid nog niet gegarandeerd is?1
Het bericht van de Arbeidsinspectie, die vanaf 1 januari 2012 is opgegaan in de Inspectie SZW, maakt duidelijk dat de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn getroffen om de werkdruk en de agressie terug te dringen beter moeten worden geborgd en beter bekend moeten worden gemaakt aan het personeel. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Vindt u dat het tijd is om een einde aan de machocultuur te maken en orde op zaken te stellen?
De afgelopen jaren heeft DJI tal van maatregelen genomen om de werkdruk en agressie terug te dringen. Over het plan van aanpak dat is opgesteld is uw Kamer bij brief van 8 september 2008 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 587, nr. 300). Uit grootschalig en representatief onderzoek dat recent door het WODC onder personeel van de DJI is gehouden, blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak succesvol zijn geweest. Zo is de werkdruk sinds 2008 significant gedaald. DJI zit nu op hetzelfde niveau als andere publieke sectoren. De doelstellingen op het gebied van het terugdringen van agressie, die waren opgenomen in het bovenvermelde plan van aanpak, zijn ruimschoots gehaald. Niet alleen de onderlinge omgangsvormen zijn sterk verbeterd, maar ook het gevoel van veiligheid is significant toegenomen. In mijn overleg met uw Kamer heb ik deze verbeteringen kunnen melden.
Er lijkt een discrepantie te zijn tussen de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) en de bevindingen van de Inspectie SZW. De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale belasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Op pagina 2 van deze factsheet meldt de Inspectie SZW het volgende. «Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van april 2011 laat een positief resultaat zien in het streven naar een reductie van ongewenste omgangsvormen tussen het personeel. Uit de inspecties blijkt echter dat in 45% van de geïnspecteerde inrichtingen extra beleidsmaatregelen ontbreken om de ongewenste omgangsvormen tussen het personeel verder terug te dringen. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken. Het gaat hier echter om niet te vergelijken grootheden. Uiteindelijk moet gestructureerd beleid er voor zorgen dat het positieve resultaat uit het MTO wordt vastgehouden of nog verder wordt verbeterd.» Ik ben het met deze conclusie van de Inspectie SZW eens. Uiteraard blijft DJI er naar streven de werkdruk te verminderen en agressie verder terug te dringen. Zij neemt de aanbevelingen van de inspectie daarom zeer serieus. Per inrichting wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. De door de inspectie geconstateerde tekortkomingen worden eveneens per inrichting aangepakt.
Vindt u het ook schokkend dat de heer Wallenburg van de Arbeidsinspectie zegt dat er in theorie wel maatregelen zijn genomen om agressie en geweld tegen te gaan, maar in praktijk niet?2 3 Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken in debatten met de Tweede Kamer dat de veiligheid in de justitiële inrichtingen zou zijn toegenomen? Zijn deze uitspraken gebaseerd op de theoretische werkelijkheid? Zo nee, hoe is het verschil van inzicht ontstaan tussen u en het onderzoek van de Arbeidsinspectie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het rapport van de arbeidsinspectie met uw reactie aan de Kamer te sturen voor het Algemeen Overleg gevangeniswezen op 12 februari 2012?
De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale arbeidsbelasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Deze factsheet is een deelrapport van een totaalrapportage over de toezichtsactiviteiten van de Inspectie SZW op het gebied van agressie en geweld in de afgelopen twee jaar. Deze totaalrapportage zal dit voorjaar door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal uw Kamer tegelijkertijd mijn beleidsreactie op het deelonderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting in justitiële inrichtingen doen toekomen.
Wilt u tevens vόόr genoemd overleg de Kamer informeren hoe u agressie en geweld nu ook in praktijk aan gaat pakken?
De maatregelen die zijn beschreven in het eerder vermelde plan van aanpak van 2008 worden voortgezet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb toegelicht, beginnen deze maatregelen hun vruchten af te werpen. De bevindingen van de Inspectie SZW leiden ertoe dat er op onderdelen meer inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de borging van de getroffen maatregelen. De aanbevelingen van de Inspectie SZW worden per inrichting uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de tekortkomingen die door de Inspectie SZW zijn geconstateerd, worden per inrichting aangepakt.
Deelt u de mening dat het verstandiger is uw aandacht te richten op de echte veiligheidsproblemen zoals agressie en geweld in gevangenissen en het terugdringen van het veel te hoge recidivecijfer, in plaats van rechtse hobby’s zoals privatiseringsdrift?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, neem ik de aanpak van agressie en geweld zeer serieus. Ook het terugdringen van de recidive is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. De voorbereiding van de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken is één van de beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord van 2010. Uw Kamer kan hierover binnenkort een kabinetsstandpunt tegemoet zien.
Een docent aan de Vrije Universiteit die tentamens heeft versimpeld om meer financiering binnen te krijgen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een docent aan de VU zijn tentamens heeft versimpeld teneinde meer studenten te laten slagen?1
Naar aanleiding van dit bericht is contact opgenomen met de VU. Het bericht is gebaseerd op het gegeven, dat bij de opleiding politicologie vier studenten een extra herkansing voor een tentamen is geboden. Deze extra, tevens laatste herkansingsmogelijkheid is hun geboden vanwege een grote aanpassing in het bachelorprogramma van de opleiding. Geen van deze vier studenten heeft de herkansing met een voldoende afgesloten. Ik ben dan ook van mening dat in dit geval geen sprake is van het opzettelijk versimpelen van tentamens met als doel meer studenten te laten slagen. De suggestie dat in dit geval sprake zou zijn geweest van perverse prikkels voortkomend uit het bekostigingsstelsel onderschrijf ik dan ook niet.
In hoeverre spelen «financiële prikkels» hierbij een rol? Indien financiële prikkels geen rol spelen, hoe verklaart u dan dat deze docent zijn tentamens heeft versimpeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat universitaire opleidingen (vakgroepen) gefinancierd worden op basis van het aantal studiepunten dat wordt behaald? Zo nee, hoe worden vakgroepen dan wel bekostigd?
De rijksoverheid verstrekt universiteiten een rijksbijdrage voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek. In de berekening van de rijksbijdrage speelt het aantal studiepunten geen rol. De rijksbijdrage wordt conform het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 berekend op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen en graden (diploma’s), het aantal promoties en instellingsspecifieke bedragen. De wijze waarop zij deze middelen (intern) toedeelt aan faculteiten en (universitaire) vakgroepen en opleidingen is aan de instelling zelf om te bepalen.
In hoeverre worden universiteiten betaald voor hun output, c.q. voor het aantal afgegeven diploma's? Kunt u een uitwerking geven van de manier waarop universiteiten worden bekostigd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en hogescholen de eisen versimpelen teneinde meer studenten te laten slagen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om, aanvullend op de maatregelen ter versterking van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs die ik in mei 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 31 288, nr. 167) heb aangekondigd, maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat uw plan voor prestatiebekostiging, waarbij universiteiten en hogescholen deels worden gefinancierd op basis van «rendement», kan aanzetten tot het verlagen van de eisen? Zo nee, hoe gaat u dat uitsluiten?
De prestatieafspraken die ik met de instellingen ga maken, behelzen afspraken over studiesucces en rendement, kwaliteit en profilering. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Aan het behalen van de afspraken is voorwaardelijke financiering gekoppeld. Als de prestatieafspraken alleen maar over rendement zouden gaan dan was het door u geschetste gevaar inderdaad aanwezig. De prestatieafspraken gaan echter vooral over kwaliteitverbetering en daarom deel ik uw vrees niet. Deze afspraken zijn juist bedoeld om meer kwaliteitsprikkels in de bekostiging in te bouwen. Daarnaast zullen de aangekondigde (en deels al doorgevoerde) aanscherpingen in het accreditatiekader en in het inspectietoezicht nog betere waarborgen bieden voor de kwaliteit van het onderwijs.
Gaat u de kwestie aan de VU onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer resultaten verwachten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u onderzoeken of het verlagen van de eisen teneinde meer studenten te laten slagen, ook bij andere universiteiten plaatsvindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat dezelfde praktijken plaatsvinden op andere instellingen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om onderzoek te doen bij andere universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De voorlopige hechtenis van dhr. R |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zaak van dhr. F.W.Chr. R.? Bent u op de hoogte van het feit dat dhr. R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit?
Ja. Ik stel voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de rechter is.
Deelt u de mening dat met voorlopige hechtenis inbreuk wordt gemaakt op iemands recht op vrijheid nog voordat diens schuld is vastgesteld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naarmate die inbreuk langer duurt, de proportionaliteit van die inbreuk steeds beter moet worden afgewogen ten opzichte van het doel van de voorlopige hechtenis en hoe gebeurt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopige hechtenis vormt een beperking van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel kan een verdachte van een strafbaar feit – binnen een wettelijke procedure – in hechtenis worden genomen, mits hij onverwijld voor een rechter wordt geleid. Van belang is of de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd en proportioneel is. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv) én een van de gronden als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Deze toetsing wordt gedaan door de rechtbank in raadkamer. De vordering tot bewaring – waarmee de voorlopige hechtenis aanvangt – kan alleen worden toegewezen als ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, dat wil zeggen dat een sterke verdenking bestaat dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 67, derde lid, Sv). Naarmate de voorlopige hechtenis langer duurt, worden hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de verdenking. Er geldt een wettelijk maximum van 90 dagen voor de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting. Na dagvaarding en aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de voorlopige hechtenis wegens klemmende redenen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze de duur van de voorlopige hechtenis wordt gemaximeerd? Hoe wordt in de praktijk en de jurisprudentie het begrip «ernstige bezwaren tegen de verdachte» (artikel 67, derde lid, Wetboek van Strafvordering) op grond waarvan voorlopige hechtenis wordt toegepast, uitgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de duur van een zeer langdurige voorlopige hechtenis en de daarbij behorende ernstige bezwaren zich tot de onschuldpresumptie verhouden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt?
In zijn rechtspraak stelt het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het belang van de onschuldpresumptie, verankerd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, en het recht op individuele vrijheid voorop. Een beperking van deze vrijheid is alleen mogelijk in zwaarwegende gevallen en indien dit bij de wet is voorzien. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 vereist artikel 67, derde lid, Sv het bestaan van een sterke verdenking. De verdachte is op dat moment weliswaar niet veroordeeld, maar er bestaan wel gegronde redenen om te vermoeden dat hij schuldig is. Na een veroordeling in eerste aanleg geldt dit des te sterker, omdat dan ook een rechter van oordeel is dat de verdachte schuldig is. Het EHRM beschouwt om die reden iemand die in eerste aanleg veroordeeld is ook niet meer als onschuldig. Bovendien moet steeds een of meer van de gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn: hetzij gevaar voor vlucht, hetzij een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming vordert. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, terwijl de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Zijn er landen binnen de Europese Unie waar er een in de wet verankerd absoluut maximum voor de duur van de voorlopige hechtenis bestaat? Zo ja, welke landen en hoe lang is die duur?
Uit een onderzoek uit 2009, «Pre-trial Detention in de European Union» van Van Kalmthout e.a., blijkt dat de meeste landen binnen de EU geen absoluut maximum kennen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Verder heeft het WODC in 2011 het onderzoek «Vergroting van de Slagvaardigheid van het Strafrecht» gepubliceerd. Daarin zijn aspecten van het strafrecht van vier Europese landen (Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen) onderzocht. Voor deze landen blijkt uit dit onderzoek dat alleen Frankrijk een absolute maximumduur kent. De lengte hiervan is afhankelijk van de zaak, en varieert van 4 maanden voor lichte strafbare feiten tot 4 jaar voor de zwaarste categorie. In de drie andere onderzochte landen kan in bijzondere omstandigheden de voorlopige hechtenis verder worden verlengd.
Acht u het wenselijk in de Nederlandse wet een dergelijk absoluut maximum op te nemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 2, 3 en 11 geldt in Nederland een wettelijk maximum van 90 dagen. Alleen indien er sprake is van klemmende redenen kan de voorlopige hechtenis door de rechter verder worden verlengd. Het gaat dan om verdachten van ernstige strafbare feiten, zoals ernstige levens-, geweld- en zedendelicten en vormen van zware georganiseerde criminaliteit. Ik acht het niet wenselijk om hiervoor een absoluut maximum in de wet op te nemen, juist vanwege de ernst van de strafbare feiten en het risico voor de maatschappelijke veiligheid als dergelijke verdachten op vrije voeten komen. In het bijzonder in omvangrijke en complexe onderzoeken waarin meerdere verdachten worden vervolgd is dit van belang. Gelet op de rechtsmiddelen die de verdachte ter beschikking staan en de rechterlijke toetsing die bij iedere verlenging wordt verricht, is een wettelijke regeling niet nodig.
Worden er grenzen aan de duur van voorlopige hechtenis gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zo ja, welke?
Het EVRM stelt geen absoluut maximum aan de duur van de voorlopige hechtenis. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM valt geen absoluut maximum af te leiden. Wel blijkt daaruit dat de redenen voor de voorlopige hechtenis uitvoeriger moeten worden onderbouwd naarmate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Is het denkbaar dat in het geval een verdachte zich meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis bevindt, vrijspraak volgt wegens gebrek aan bewijs?
Dit is niet ondenkbaar, maar dat staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank heeft bij een dergelijke duur van de voorlopige hechtenis al meerdere malen de kracht van de verdenking en het reeds beschikbare bewijsmateriaal dat die verdenking ondersteunt beoordeeld, mede in het licht van de vraag of waarschijnlijk is dat de op te leggen straf hoger zal zijn dan de voorlopige hechtenis. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 14.
Kan de rechter die oordeelt over de vordering tot verlenging van een zeer lange voorlopige hechtenis ook de rechter zijn die oordeelt over de bewezenverklaring? Zo ja, is de schijn van vooringenomenheid hierbij in het geding?
Tot het moment waarop de zaak op zitting komt zijn het de rechters in raadkamer die over de voorlopige hechtenis oordelen. Zodra de zaak op zitting is gekomen zijn de rechters die over de voorlopige hechtenis oordelen dezelfde als de rechters die oordelen over de bewezenverklaring. Deze zittingsrechters hebben de zaak onder zich in alle aspecten, en nemen alle nodige besluiten over het verloop van de rechtszaak, waarbij de verdediging alle hen toebedeelde rechten kan uitoefenen. Dit is ook internationaal bezien een volstrekt normale en geaccepteerde rol van de zittingsrechter. Dat een rechter lopende een rechtszaak soms besluiten neemt die de verdachte niet welgevallig zijn wil niet zeggen dat die rechter vooringenomen is over de vraag of de verdachte schuldig is.
Verder is in dit verband van belang dat ter waarborging van de onpartijdigheid van de rechter de wetgever heeft bepaald dat de rechter-commissaris die enig onderzoek heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering). De Hoge Raad laat echter wel toe, dat een rechter die de voorlopige hechtenis heeft bevolen, als zittingsrechter mag optreden (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692). Het enkele meebeslissen over de voorlopige hechtenis als lid van de raadkamer is volgens de Hoge Raad geen aantasting van het onpartijdigheidsvereiste van artikel 6 lid 1 EVRM (HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695).
Op welke wijze kan de rechter invloed uitoefenen op de omvang en duur van het strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zijn er voldoende instrumenten voor de rechter tot het voeren van regie op deze onderdelen? Heeft de rechter voldoende mogelijkheden om onnodige vertraging in het proces te voorkomen?
Als de zitting is aangevangen heeft de rechter ruime mogelijkheden om regie te voeren op de omvang en duur van het onderzoek. Voor aanvang van de zitting ligt hier een rol voor de rechter-commissaris. Deze waakt over de voortgang van het opsporingsonderzoek en kan, onder andere op verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening dat verlenging van de voorlopige hechtenis naarmate die langer duurt ook steeds beter dient te worden gemotiveerd ten opzichte van de verdediging? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor het verlengen van de voorlopige hechtenis tot langer dan enkele jaren er een specifieke motiveringsplicht zou moeten bestaan die verder gaat dan de algemene motiveringsplicht zoals die nu opgenomen is in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 wordt de motiveringsplicht voor het opleggen of verlengen van voorlopige hechtenis zwaarder naarmate deze langer duurt. De verdediging heeft voldoende rechtsmiddelen om een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de rechter te vragen. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering beschrijft de criteria waar de rechter die besluit over het voortduren van een voorlopige hechtenis zich rekenschap van moet geven. Ik zie geen noodzaak om in aanvulling daarop speciale motiveringseisen te stellen.
Deelt u de mening dat in het geval de gevangenhouding veelvuldig (en dus voor in totaal zeer lange duur) wordt verlengd, de rechtsbescherming tekort schiet met de eenmalige mogelijkheid ex artikel 71 Wetboek van Strafvordering tot beroep bij het gerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dit veranderen?
De grote vertraging van het innen van boetes door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en een coulanceregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat circa 20 000 studenten, die twee jaar geleden naast hun studiefinanciering te veel hebben bijverdiend met hun bijbaan, nu pas worden aangeslagen?1
Voor de vaststelling van de eigen bijdrage van studenten met een inkomen dat hoger is dan de bijverdiengrens is DUO afhankelijk van de definitieve gegevens van de Belastingdienst. Belastingplichtigen doen aangifte, de Belastingdienst controleert en verwerkt haar, waarna DUO de inkomensgegevens met de Belastingdienst uitwisselt. DUO verifieert de uitkomsten van de gegevensuitwisseling bij de desbetreffende studenten en in een aantal gevallen leidt dat tot correcties. Vervolgens wordt op basis hiervan de eigen bijdrage van de student vastgesteld. Dit alles neemt de nodige tijd in beslag. Dat verklaart waarom het twee jaar of langer kan duren voordat de vordering wordt opgelegd.
Acht u het rechtvaardig dat studenten nu pas worden aangeslagen voor een overschreden bijverdiengrens die sinds 2010 is veranderd?
De wet bepaalt dat de vordering met betrekking tot de eigen bijdrage van de student ontstaat op het moment dat de bijverdiengrens wordt overschreden. Op een vordering die twee jaar geleden is ontstaan, was het op dat moment vigerende recht van toepassing. Daarmee had de betrokken student toen rekening moeten houden. Overigens werd aanpassing van de bijverdiengrens in 2010 financieel mogelijk, omdat de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet werd geïndexeerd. Vóór 2010 zijn studenten niet geconfronteerd met deze «bevroren» bijverdiengrens».
Acht u het bedrag, dat nu in bepaalde gevallen betaald moet worden, in proportie met het bedrag waarmee de grens wordt overschreden?
Wie de bijverdiengrens overschrijdt, verdient al gauw meer dan aan studiefinanciering (beurs én lening) kan worden opgenomen. Met dergelijke inkomsten heeft de desbetreffende persoon niet de volledige prestatiebeurs nodig, maar kan hij zelf een groter gedeelte van de financiering van zijn studie dragen, met als consequentie dat het teveel aan toegekende studiefinanciering als een vordering «Eigen Bijdrage Student (EBS)» wordt teruggehaald.
Voor de inkomensjaren 2007 en 2008 (en overigens ook 2009) ging het om de vaststelling van een redelijke eigen bijdrage aan ontvangen studiefinanciering inclusief OV-studentenkaart. Het ging uiteindelijk om een eigen bijdrage van iets minder van € 85 per maand (bijna € 1000 op jaarbasis) gedurende het aantal maanden waarin de student een OV-studentenkaart in bezit heeft gehad. Met de kaart kon de student doordeweeks of in het weekend vrij reizen met het openbaar vervoer.
Vanaf 2010 geldt een andere benadering. Op verzoek van de Tweede Kamer is vanaf 2010 een «drempelprobleem» uit de bijverdienregeling gehaald. In die benadering staat niet zozeer de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt gevraagd centraal, maar gaat het om de relatief grote gevolgen van een kleine overschrijding (namelijk het volledig terugbetalen van de OV-studentenkaart). Dit drempelprobleem is weggenomen door een zogenaamde glijdende schaal te introduceren vanaf het inkomensjaar 2010 . Door die «glijdende schaal» kan de vordering voor de ontvangen beurs tezamen met de eigen bijdrage voor de OV-studentenkaart nooit hoger zijn dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. De »glijdende schaal» moet worden toegepast op de bijverdiensten die in 2010 zijn verkregen. Op de in eerdere jaren verdiende inkomens moet de in het desbetreffende jaar geldende normatiek worden toegepast. De Centrale Raad voor Beroep – de hoogste rechter op dit gebied – heeft dat in zijn uitspraak van 28 november 2011 bevestigd (11/4153 WSF).
Hoe oordeelt u over de klacht dat DUO niet voldoende heeft voorgelicht over de bijverdiengrens? Acht u de trage wijze van handelen van DUO bij het incasseren van de boete wenselijk?
De voorlichting van DUO is naar mijn mening toereikend geweest. De Nationale Ombudsman is overigens dezelfde mening toegedaan. Er is geen sprake van het incasseren van een boete, maar van een vordering in verband met de eigen bijdrage van de student. Het is wenselijk dat de vordering zo snel mogelijk wordt opgelegd, maar zoals ik u bij vraag 1 al heb toegelicht, kost het nu eenmaal de nodige tijd voordat een vordering ook daadwerkelijk kan worden opgelegd.
Bent u bereid een coulanceregeling te maken voor de betreffende groep studenten?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik ben van mening dat de bijverdiengrens en de wijze waarop de vordering kan worden voldaan coulant genoeg is. Ik zie dan ook geen reden om op dit punt van het geldende recht af te wijken.
Het bericht dat salafisten worden ingezet als ordetroepen tijdens de jaarwisseling |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Een veilige Schilderswijk met Oud en Nieuw»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de politie Haaglanden de salafistische As Soenna-moskee heeft gevraagd samen te werken om de veiligheid van de Schildersbuurt te garanderen tijdens de jaarwisseling?
In Den Haag loopt sinds 2009 het project «Rolmodellen». Hieraan nemen maatschappelijke organisaties zoals sportclubs en moskeeën deel. De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. Met alle deelnemende organisaties zijn dezelfde afspraken gemaakt. Er is geen sprake van bijzondere voorwaarden van een bepaalde organisatie. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie.
Wat betekenen de door de As Soennah-moskee gestelde voorwaarden dat men dit onafhankelijk, op de eigen manier en met behoud van de eigen identiteit zal organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitlating «Met deze actie geven we een boodschap aan zowel de plaatselijke als de landelijke politiek: Als je iets wil bereiken in wijken als de Schildersbuurt, dan zal je moeten samenwerken met de Islamitische Gemeenschap en zijn vertegenwoordigers!» een vorm van islamitische annexatiepolitiek is en een ondermijning van het gezag van de politie?
Het is de algemene politiepraktijk dat de politie, binnen de kaders van de wet, samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zoals kerken en moskeeën. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid in de samenleving. Ik wil nogmaals benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving te allen tijde bij de politie ligt.
Deelt u de visie dat in Nederland de veiligheid van de openbare orde nooit in handen mag worden gelegd van organisaties die homohaat, vrouwenonderdrukking, het aanzetten tot pedofilie en antisemitisme als uitgangspunten kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit meer dan bizarre voorbeeld van de islamisering van Nederland, om op het terrein van de openbare orde samen te werken met een moskee die in de gaten werd/wordt gehouden door de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD), zo snel mogelijk tot dwaling te bestempelen en de verantwoordelijken op het matje te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat bestuurders van woningcorporaties 30 miljoen in eigen zak staken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «30 miljoen in zak bestuurders corporaties»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar bijna 30 miljoen euro is verduisterd door bestuurders van woningcorporaties?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat uit een inventarisatie van schadeclaims en rechtszaken blijkt dat bestuurders van woningcorporaties de afgelopen zes jaar bijna 30 miljoen euro in eigen zak hebben gestoken. Onder andere gezien het feit dat de rechter nog niet in alle in het artikel aangehaalde zaken uitspraak heeft gedaan, is het niet juist te stellen dat door bestuurders van corporaties dit bedrag in genoemde periode onrechtmatig is aangewend.
Wel zijn aanzienlijke sommen geld die waren bestemd voor de volkshuisvesting, door onrechtmatig handelen van bestuurders hieraan onttrokken. De diverse incidenten van de afgelopen jaren zijn aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet), dat bij uw Kamer ligt, het integriteitstoezicht te verankeren en bepalingen op te nemen ter verbetering van het interne en externe toezicht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar meer dan 300 miljoen euro is verdampt door onverantwoord gedrag van directies en falend toezicht?
Gelet op de rechterlijke uitspraken die al zijn gedaan en nog volgen, niet gesteld worden dat de schade die door onverantwoord gedrag van directies is geleden, oploopt tot meer dan 300 miljoen euro. Een deel van die «schade» bestaat uit waardevermindering van grond en vastgoed als gevolg van onder andere de financiële crisis.
Weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom zijn maatregelen opgenomen in de Herzieningswet ter verbetering van het interne toezicht. Onder meer is opgenomen dat de interne toezichthouder (de raad van commissarissen of de raad van toezicht) voorafgaand instemming moet verlenen ten aanzien van investerings- of desinvesteringsbeslissingen boven een bepaald bedrag.
Op welke manier gaat u het interne en externe toezicht op woningcorporaties verbeteren zodat huurders niet langer gedupeerd worden door het wangedrag van bestuurders en toezichthouders?
Diverse incidenten in de sector hebben duidelijk gemaakt dat de primair verantwoordelijken voor het toezicht op corporaties, de interne toezichthouders, onvoldoende in staat zijn gebleken de ontwikkeling van de professionalisering van corporaties te volgen en zo nodig bij te sturen. Daarom zijn in de Herzieningswet bepalingen opgenomen ter versterking van het interne toezicht.
Onder meer zijn maatregelen opgenomen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht. Dit gecombineerd met de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid ingeval van onbehoorlijke taakvervulling door toezichthouders (zie ook antwoord 5 en 6), zal tot versterking van het interne toezicht leiden en bevorderen dat de vrijblijvendheid van dit toezicht verdwijnt.
Deelt u de mening dat de schade tot de laatste cent moet worden terugbetaald door de verantwoordelijken?
Mijn inzet is dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk verhaald dient te worden op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Corporaties moeten (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. In diverse gevallen is om die reden aan externe toezichthouders die door mijn ambtsvoorganger zijn aangesteld, de opdracht gegeven om er op toe te zien dat de corporatie het aansprakelijkheidsaspect onderzoekt en nagaat of de geleden schade is te verhalen.
Het is niet aan het ministerie om nieuwe toezichthouders te benoemen, maar ik verwacht dat de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid voor toezichthouders bij onbehoorlijke taakvervulling (artikel 31 van de Herzieningswet) niet alleen zal leiden tot versterking van het interne toezicht, maar ook zal leiden tot een groter besef bij interne toezichthouders van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiertoe behoort ook het selecteren en benoemen van geschikte nieuwe toezichthouders.
Deelt u de mening dat falende toezichthouders altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor de veroorzaakte schade en dat deze toezichthouders daarna voorgoed uit de corporatiesector moeten worden geweerd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012 |
|
Bruno Braakhuis (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog dat u tijdens het plenaire debat over het Belastingplan 2012 heeft toegezegd dat u mensen zou informeren over de verlaging van de vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012, zowel middels een persbericht als middels informatie op de site van de Belastingdienst/Toeslagen?
In de Tweede Kamer is gesproken over de afschaffing van de kindertoeslag die de vorm heeft van een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 en het mogelijke effect hiervan op de huurtoeslag van mensen met kinderen. Ik heb verder in het plenaire debat aangegeven dat ik naar aanleiding van het Belastingplan 2012 meerdere zaken in de pers zal brengen.
Na de stemming in de Tweede Kamer is een persbericht over alle wijzigingen van het Belastingplan 2012 uitgebracht. Hierin staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Daarnaast is toen een bericht op de eerste pagina van de website van toeslagen (www.toeslagen.nl) geplaatst dat de vermogenstoets huurtoeslag met minderjarige kinderen wijzigt. Het volledige bericht luidt:
Vanaf 2012 kunt u geen extra bedrag per minderjarig kind bij het heffingvrij vermogen (box 3) meer optellen. Deze maatregel heeft mogelijk effect op uw huurtoeslag.
Heffingvrij vermogen is een vast bedrag van uw bezittingen min schulden waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Vanaf 2012 kunt u alleen rekenen met uw eigen heffingvrije vermogen (€ 21 139). Als u heel 2012 een fiscale partner hebt of daarvoor kiest, is het heffingvrije vermogen € 42 278.
Komt u op toetsdatum 1 januari 2012 boven het heffingvrije vermogen uit? Dan hebt u geen recht op huurtoeslag voor 2012. Zet dan zelf uw huurtoeslag stop. Uw huurtoeslag stopzetten met ingang van 1 januari 2012 kan vanaf december 2011.»
Verder zijn de intermediairs (o.a. woningbouwcorporaties, sociale raadslieden en gemeenten) geïnformeerd over de afschaffen van de kindertoeslag van het heffingsvrije vermogen in box 3, zodat zij hun klanten hierover kunnen informeren.
Klopt het dat mensen, als zij ook maar € 1 boven de vermogenstoets uitkomen op 1 januari hun hele huurtoeslag over het jaar 2012 kunnen kwijtraken?
Ja, de wetgever heeft in de Wet op de huurtoeslag gekozen voor een vermogenstoets waarbij men geen recht op huurtoeslag heeft wanneer men boven het bedrag van de vrijstelling van box 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting uitkomt.
Acht u het denkbaar dat deze mensen en de buitengewoon efficiënte Belastingdienst/Toeslagen daar pas na een jaar achter komen, zodat zij geconfronteerd kunnen worden met terugvorderingen van vele duizenden euro’s?
De wetgever heeft in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaald dat aanvragers van een toeslag wijzigingen die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de toeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen moeten doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan hierop (het voorschot op) de toeslag aanpassen. Het gaat bijvoorbeeld om wijzigingen in de huishoudsamenstelling, het inkomen en in het geval van de huurtoeslag een wijziging in het vermogen. Indien toeslagaanvragers deze wijzigingen direct doorgeven kan hierdoor worden voorkomen dat na afloop van het toeslagjaar bij het definitief toekennen van de toeslag een nabetaling of terugvordering plaatsvindt. In het bericht op de website van Belastingdienst/Toeslagen worden aanvragers van een huurtoeslag opgeroepen zelf hun huurtoeslag stop te zetten op het moment dat ze vaststellen dat hun vermogen boven het heffingsvrije vermogen uitkomt.
Klopt het dat er op 23 december 2012 geen bericht staat op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, terwijl veel andere wijzigingen, zoals de verlaging van de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag wel helder en duidelijk vermeld worden op http://www.toeslagen.nl/2012?
Nee, dit klopt niet. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1, is na de stemming van het Belastingplan 2012 een bericht geplaatst op de website van de Belastingdienst/Toeslagen onder de kop «actueel».
Klopt het dat er geen apart persbericht is verschenen over de verlaging van de vermogenstoets voor gezinnen met kinderen en huurtoeslag?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 heb ik een persbericht over het Belastingplan 2012 uitgebracht waarin onder andere staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Er is gekozen voor één persbericht omdat dit doelmatiger is dan over alle wijzigingen en gevolgen van het Belastingplan 2012 afzonderlijke persberichten uit te brengen. Daarnaast is ervoor gekozen om toeslaggerechtigden te informeren via internet omdat dit een doelmatig medium is gebleken.
Deelt u de mening dat de ene zin in het lange nieuwsbericht «Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2012» over de vermogenstoets niet geleid heeft tot aandacht voor dit probleem bij de doelgroep die het hier betreft?
De website van de Belastingdienst/Toeslagen is het belangrijkste medium om bij toeslagaanvragers aandacht te vragen voor actuele zaken die spelen bij toeslagen. Toeslagaanvragers worden door de Belastingdienst erop geattendeerd om naar deze website te gaan en de berichten te lezen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 geeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de wijziging in het heffingsvrij vermogen op deze website uitvoerig aandacht. Daarnaast is hierover een passage opgenomen in het persbericht van het Belastingplan 2012 en worden intermediairs geïnformeerd. Ik ben van mening dat hiermee in redelijkheid voldoende inspanning is gedaan om de desbetreffende toeslaggerechtigden te informeren.
Bent u bereid om per ommegaande in beide lacunes te voorzien en breed bekendheid te geven aan deze maatregel, zoals toegezegd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden?
Dit is bijna gelukt.
Het ontbreken van een warme overdracht door het stoppen van de subsidie voor Het Scharlaken Koord in Deventer per 1 januari 2012 |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeenteraad van Deventer op 21 december 2011 het besluit heeft genomen om Het Scharlaken Koord met ingang van 1 januari 2012 geen subsidie te geven om het uitstapprogramma voor prostituees voort te zetten?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van de positieve effecten van het uitstapprogramma, zoals die uit onafhankelijk onderzoek zijn gebleken?2
Ja.
Heeft de gemeente Deventer naar uw mening voldaan aan het beroep dat u hebt gedaan om het uitstapprogramma voor prostituees in het gemeentelijke reguliere beleid te borgen?
De gemeente Deventer heeft aangegeven te zullen doorgaan met het uitstapprogramma en is momenteel op zoek naar mogelijkheden om dat te borgen. Het feit dat ook de gemeente Deventer nu definitief heeft besloten om door te gaan is voor mij een extra aanwijzing dat de warme overdracht is geslaagd.
Zijn er in Deventer op dit moment alternatieve uitstapprogramma’s beschikbaar?
Het Scharlaken Koord krijgt de mogelijkheid om de reeds lopende trajecten af te maken. De gemeente Deventer heeft aangegeven in de tussentijd alternatieve mogelijkheden voor de borging van het uitstapprogramma te inventariseren.
Op welke wijze wordt als gevolg van dit raadsbesluit de continuïteit van het uitstapprogramma in Deventer in het belang van de prostituees in 2012 gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Deventer om alsnog te komen tot een warme overdracht van het uitstapprogramma aan de gemeente Deventer, zodat de behaalde positieve resultaten en laagdrempelige toegang tot een uitstapprogramma in 2012 kunnen worden gecontinueerd?
Ik ben goed op de hoogte van de situatie in Deventer en zie geen aanleiding voor nader overleg. Zie verder mijn antwoord op de voorgaande vragen.
De voordurende verslechtering van de mensenrechtensituatie in Burundi |
|
Ewout Irrgang |
|
Bent u zich bewust van de voordurende verslechtering van de mensenrechtensituatie in Burundi zoals onder andere blijkt uit het laatste bericht van Human Rights Watch over politieke moorden?1
Ik ben bekend met het rapport van Human Rights Watch, de rapportage van VN-expert Fatsah Ouguergouz, de verslaglegging van de EU-waarnemingsmissie en berichten over intimidatie van journalisten in Burundi. Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 23 september 2011 aangaf, maak ik mij zorgen over de gewelddadige incidenten die zich de afgelopen periode hebben voorgedaan in Burundi en over de beperking van bewegingsruimte en vervolging van journalisten en advocaten. De ontwikkelingen van de afgelopen maanden hebben deze zorgen nog versterkt.
Bent u het eens met de conclusie in het rapport van de onafhankelijke VN-deskundige de heer Ougergouz dat in 40 gevallen van buitengerechtelijke executie sprake was van betrokkenheid van politiemensen en mensen van de inlichtingendiensten?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de conclusie van de waarnemingsmissie van de Europese Unie dat in de nasleep van de verkiezingen van 2010 meer dan 250 mensen in de gevangenis zijn terechtgekomen vanwege hun politieke opvattingen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het regime in Bujumbura journalisten steeds meer intimideert zoals die van Radio Publique Africaine (RPA)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Burundese regering aan te spreken op de verslechtering van de mensenrechtensituatie?
Ja. Nederland doet dit en zal dit blijven doen. Zelf heb ik tegenover de vicepresident van Burundi mijn zorg uitgesproken over het politiek gemotiveerde geweld en de verslechterende mensenrechtensituatie bij een ontmoeting tijdens het High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan in december vorig jaar.
De Nederlandse tijdelijk zaakgelastigde te Bujumbura heeft op 16 december jl. in het kader van de samenwerking op het gebied van politie met België en Duitsland een demarche uitgevoerd bij de Burundese minister van Openbare Veiligheid. Daarbij zijn de zorgen overgebracht over de recente moorden en de berichten van betrokkenheid daarbij van personen binnen de politie en de inlichtingendienst.
Bent u bereid landen in de regio met invloed in Burundi zoals Tanzania, Zuid-Afrika, en Rwanda te verzoeken hun invloed aan te wenden om Burundi aan te spreken op de voortdurende schending van mensenrechten?
Ja. De regionale stabiliteit is een terugkerend onderwerp van gesprek met de autoriteiten van de landen in de regio. Zo zijn de ontwikkelingen in Burundi en de constructieve rol die Zuid Afrika daarin zou spelen, besproken met de Zuid Afrikaanse nationale veiligheidsadviseur Welile Nhlapo tijdens diens bezoek aan Nederland in november 2011.
Bent u het er mee eens dat onder deze omstandigheden Nederlandse steun aan de veiligheidssector neerkomt op financiële steun aan het repressieve en moordende veiligheidsapparaat van Burundi?
Nee. Ten eerste geeft Nederland geen directe financiële steun aan de Burundese overheid. Nederland geeft geen begrotingssteun aan Burundi. Ten tweede heeft de Nederlandse steun aan Burundi tot doel te helpen een democratisch gecontroleerde, effectieve veiligheidssector op te bouwen. Daartoe wordt geïnvesteerd in training en capaciteitsopbouw van onder andere leger en politie, maar ook van de toezichthouders zoals parlement, media en maatschappelijk middenveld. In een fragiele staat als Burundi, die zich nog maar recentelijk aan een bloedige burgeroorlog heeft ontworsteld, is een dergelijke investering essentieel om duurzame stabiliteit te bewerkstelligen, die van direct belang is voor de mensenrechtensituatie in het land.
Verzachting van de sancties tegen Birma |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de Verenigde Staten overwegen de sancties tegen Birma te verzachten?1
Ja. De Verenigde Staten zijn positief gestemd over de ingezette hervormingen in Birma en willen dit proces zoveel mogelijk ondersteunen. In dat licht moet het recente bezoek van Minister Clinton aan Birma worden gezien. Nadat de Birmese overheid en de Karen National Union na 60 jaar een staakt-het-vuren overeen zijn gekomen op 12 januari jl. en een groot aantal prominente politieke gevangenen op 13 januari jl. heeft vrijgelaten, heeft Minister Clinton aangekondigd dat de VS bereid is «to meet action with action». Minister Clinton heeft in dat kader op 13 januari jl. besloten tot herstel van de in 1990 verbroken diplomatieke betrekkingen en de benoeming van een VS ambassadeur voor Birma op korte termijn. De VS blijft tegelijkertijd aandringen op verdere hervormingen, vrijlating van alle politieke gevangenen en beëindiging van het gebruik van geweld en de mensenrechtenschendingen in de gebieden waar minderheden wonen. Daarnaast zijn de VS bezorgd over de militaire samenwerking tussen Noord Korea en Birma. Verdere versoepeling van de Amerikaanse sancties is afhankelijk van voortgang op deze punten.
Deelt u onze opvatting dat de veranderingen in Birma moeten worden opgevat als een stap in de goede richting en dat onderzocht moet worden of de sancties van de EU, met uitzondering van het wapenembargo en de reisbeperking van Juntaleden, kunnen worden verzacht?
Ja. Ik ben van mening dat het ingezette hervormingsproces in Birma een positieve stap is en ondersteund dient te worden.
Indien ja, bent u bereid dit in EU-verband te bepleiten? Indien neen, waarom niet?
In EU-verband is november jl. afgesproken het hervormingsproces zoveel mogelijk te ondersteunen zonder onmiddellijk de sancties aan te passen. Daarin passen bijvoorbeeld de recente aankondiging van de EU om een vertegenwoordiging in Birma te openen en diverse ministeriële bezoeken vanuit de EU-lidstaten aan dat land. Op 23 januari hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in Brussel steun uitgesproken voor het hervormingsproces en de visabeperkingen tegen de president, de vicepresidenten, leden van het kabinet en de voorzitters van de twee kamers van het parlement opgeschort. Dit als eerste stap in het herzieningsproces van de EU-sancties. Nederland blijft in EU verband alert op de voorwaarden voor het volledig normaliseren van de relaties met Birma. Deze vereisten zijn de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, eerlijke en vrije verkiezingen en vooruitgang op gebied van verzoening met de etnische minderheden. In april 2012 zullen de Europese ministers van Buitenlandse Zaken beoordelen of dan voldoende voortgang is gemaakt om een verdere verzachting van de sancties te rechtvaardigen.
Bent u tevens bereid te bepleiten dat Birma weer toe mag treden tot het Generalised System of Preference, zodat de leefomstandigheden van gewone burgers van Birma kunnen verbeteren? Indien neen, waarom niet?
In 1997 werden de handelspreferenties onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) voor Birma opgeschort omdat Birma zich schuldig maakte aan het op systematische wijze toepassen van dwangarbeid zoals omschreven in de ILO conventies 29 en 105 inzake dwangarbeid (forced labour). Birma zal substantiële verbeteringen op het gebied van dwangarbeid moeten kunnen aantonen om weer in aanmerking te komen voor het APS. Het is aan de Europese Commissie om – als de situatie daartoe aanleiding geeft – een voorstel te doen aan de Raad om de preferenties van het APS weer op Birma toe te passen. Nederland is bereid met een positieve grondhouding naar een eventueel voorstel te kijken. De algemene politieke situatie zal hierbij meegewogen worden.
De inbraak bij zeven konijnenhouders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inbraak bij zeven konijnenhouders door de actiegroep Ongehoord, waarbij actievoerders zonder toestemming de bedrijven zijn binnengedrongen en konijnenhokken hebben gefilmd?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze actiegroep zich al langer bezigt met dit soort criminele activiteiten, zoals het publiekelijk vertonen van dode biggen op openbare plaatsen als De Dam in Amsterdam? Is dat toegestaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij desgevraagd het volgende meegedeeld. Het OM heeft tot op heden twee aangiften ontvangen met betrekking tot konijnenhouderijen. Deze aangiften betreffen huisvredebreuk en smaad en zijn nog in behandeling.
Het gebruik maken van kadavers (al dan niet tijdens een demonstratie) kan overeenkomstig de Wet Economische Delicten een strafbaar feit opleveren als sprake is van overtreding van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en de Regeling dierlijke bijproducten 2011. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan in een dergelijk geval de kadavers in beslag nemen en strafrechtelijk of door middel van bestuursdwang optreden. Naar aanleiding van de recente demonstratie in Amsterdam, op 21 december 2011, heeft de NVWA, in samenwerking met de politie Amsterdam-Amstelland, proces-verbaal opgemaakt op grond van de hiervoor genoemde Regeling.
Klopt het dat in het geval van het vertonen van dode biggen op De Dam de politie hier van te voren reeds weet van had? Zo ja, waarom werden er dan geen maatregelen genomen?
De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij met betrekking tot de demonstratie van 10 december 2011 meegedeeld dat deze op reguliere wijze is gemeld bij de gemeente Amsterdam. Bij de melding is geen mededeling gedaan over het meevoeren van dode dieren. Om die reden is tijdens de voorbereiding van de maatregelen verbonden aan de demonstratie het inroepen van de expertise van de NVWA niet aan de orde geweest, en was de NVWA niet aanwezig tijdens de demonstratie.
Op 21 december 2011 is er wederom een demonstratie georganiseerd door genoemde actiegroep. Gelet op de ervaringen van 10 december 2011 is er overleg geweest tussen de gemeente Amsterdam en de NVWA. De NVWA heeft onder begeleiding van de politie haar taak kunnen uitvoeren. De in die demonstratie getoonde kadavers zijn door de NVWA in beslag genomen en afgevoerd.
Deelt u de opvatting dat dergelijke acties ongehoord en bovenal buitenwettelijk zijn en hun doel, het welzijn van dieren vergroten, volledig voorbij schieten?
Vanzelfsprekend is het berokkenen van schade aan mens of dier tijdens acties niet acceptabel. Voor de vraag of de onderhavige acties buitenwettelijk zijn en hoe hiermee om te gaan verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en naar de brief over de aanpak van dierenrechtenextremisten van de toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, mede namens de toenmalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 maart 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 754, nr 143).
Deelt u de opvatting dat dierenrechtenextremisten onder geen beding acties mogen uitvoeren waarbij grote schade voor zowel dieren als mensen wordt berokkend?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties heeft u ingezet, zoals aangekondigd in de brief van 20 juli 2011,1 gestuurd aan de Kamer naar aanleiding van de eerdere acties van vergelijkbare organisaties? Welke vervolgacties zal u inzetten ter voorkoming van soortgelijke buitenwettelijke praktijken in de toekomst?
De ingezette lijn zoals uiteengezet in de hiervoor genoemde brief van 2 maart 2009 wordt gehandhaafd. Er is goede samenwerking tussen AIVD, politie, OM en andere betrokkenen. Aangiften worden serieus behandeld en er wordt regelmatig voorlichting gegeven.
Het bericht dat 30.000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 30 000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten?1
Ja.
Is het waar dat voor de implantaten van het Franse merk Poly Implant Prothese (PIP) andere siliconengel is gebruikt dan de siliconengel waarvoor toelating is verleend voor gebruik op de Nederlandse markt waardoor deze PIP-implantaten vaak scheuren?
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben PIP-implantaten? Bent u bekend met gevallen van vrouwen met de betreffende implantaten die kanker hebben gekregen, en als gevolg daarvan zijn overleden?
Het exacte aantal PIP implantaten dat bij Nederlandse vrouwen is geïmplanteerd is onbekend. De informatie die de Franse toezichthouder Afssaps bij fabrikant PIP heeft gevonden, is daarvoor ontoereikend. Bovendien heeft een onbekend aantal Nederlandse vrouwen de implantatie in het buitenland laten uitvoeren.
PIP is ook door het Nederlandse bedrijven Rofil Medical International N.V. (RMI-NV) en Rofil Medical Nederland B.V. (RMN) onder de merknaam M-Implant in Nederland in de handel gebracht.
Op basis van de bekende gegevens zouden tussen de 1000 en 1400 vrouwen deze implantaten in de loop der jaren hebben ontvangen. In dezelfde periode hebben echter ook explantaties plaatsgevonden, waardoor er een schatting kan worden gemaakt dat er eind 2010 nog ongeveer 1000 vrouwen waren met genoemde implantaten.
Bij de IGZ zijn geen gevallen van kanker of overlijden als gevolg van problemen met deze implantaten gemeld. Er is tot op heden ook geen verhoogd risico aangetoond op kanker bij vrouwen met borstimplantaten van het merk PIP (of M-implants). Er zijn echter wel andere risico's verbonden aan deze implantaten, met name het scheuren hiervan. Door het lekken van siliconengel uit gescheurde implantaten kan irritatie ontstaan, die kan leiden tot overgevoeligheidsreacties. Ook is bij het scheuren van de implantaten het verwijderen van de gel moeilijker.
Hoeveel vragen zijn binnengekomen bij het gratis telefoonnummer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Wordt er nog steeds gebeld met vragen over de PIP-implantaten?
Vanaf de opening van het speciale telefoonnummer vanaf eind september 2010 zijn bij de inspectie 40 vragen geregistreerd.
Sinds 21 december 2011 zijn nog eens 40 telefoongesprekken geregistreerd die via het Meldpunt IGZ zijn binnengekomen bij de IGZ.
Hoeveel vrouwen zijn opgeroepen sinds de waarschuwing van de IGZ in april 2010, en opnieuw in september 2010? Hebben alle ziekenhuizen en klinieken alle door hen behandelde vrouwen opgeroepen? Hoeveel vrouwen hebben aan de oproep gehoor gegeven? Welke gevolgen zijn bij deze vrouwen gezien?
Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Bent u er zeker van dat alle vrouwen die PIP-implantaten hebben zijn bereikt met de waarschuwing van de IGZ?
Nee, een aantal klinieken is failliet gegaan, waarbij gegevens verloren zijn geraakt. Daarnaast kunnen ziekenhuizen en klinieken niet alle vrouwen bereiken vanwege o.a. verhuizingen zonder adreswijziging. De IGZ heeft de waarschuwingen op haar website gepubliceerd en via persberichten openbaar gemaakt. Veel media en internet-fora hebben aandacht besteed aan deze zaak, waardoor vrouwen ook via deze route hierop geattendeerd zijn.
Wordt op dit moment geregistreerd hoeveel vrouwen klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van PIP-implantaten? Zo nee waarom niet?
IGZ registreert die klachten die bij haar binnenkomen als melding of signaal. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ staat in voortdurend contact met de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) inzake PIP-implantaten. De fabrikant en de twee betrokken Nederlandse bedrijven die wettelijk verplicht zijn vigilantie-gegevens te verzamelen en bij de IGZ te melden, zijn failliet en niet meer op deze verplichting aan te spreken.
Bent u er zeker van dat vanaf april 2010 geen borstimplantaten van het Franse merk PIP meer zijn toegepast in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weet u dat zeker?
In februari 2009 is het bedrijf Rofil failliet geraakt. De kans wordt klein geacht dat op 31 maart 2010 nog voorraden van deze middelen in Nederland in klinieken aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat er op dat moment nog PIP implantaten op voorraad waren. Op 15 april 2010 heeft de IGZ een verbod uit laten gaan op de handel en toepassing van deze implantaten.
Denkt u dat het noodzakelijk is opnieuw een oproepactie te starten, zodat alle vrouwen met deze implantaten gecontroleerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 zijn al twee waarschuwingen uitgegaan. In de periode 21 t/m 23 december 2011 heeft de IGZ drie berichten over de problematiek op haar website geplaatst waaronder een advies. Op 11 januari jl. is een nieuwsbericht uitgegaan met het gezamenlijk advies van IGZ en NVPC.
Wordt het verwijderen van de implantaten en het terugplaatsen van nieuwe protheses vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo nee, op welke wijze kunnen gedupeerden schadeloosgesteld worden voor de ingebrachte PIP-implantaten?
In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt uit de basisverzekering vergoed:
Ad. 1
Dit betekent dat bij vrouwen bij wie na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie een PIP-borstimplantaat is geplaatst, de verwijdering van het PIP-implantaat en vervanging door een ander borstimplantaat door de zorgverzekeraar wordt vergoed.
Ad. 2
Vrouwen bij wie een PIP-implantaat is geplaatst zonder dat er sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, krijgen alleen de operatieve verwijdering van het PIP-implantaat vergoed uit de basisverzekering. Het advies van IGZ en NVPC om PIP-implantaten te laten verwijderen, vormt voor zorgverzekeraars naar verwachting voldoende grond om een medische noodzaak voor verwijdering van de PIP-implantaten aanwezig te achten en daarmee voor vergoeding uit de zorgverzekering. Een nieuw, vervangend borstimplantaat wordt in deze situatie niet vergoed.
Aan te raden is om over specifieke situaties contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
Wat is de rol geweest van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dan wel het European Medicines Agency bij de toelating van de PIP-implantaten op de markt in Nederland of de Europese Unie? Is er een (handels)vergunning afgegeven aan het bedrijf Poly Implant Prothese of de firma Rofil voor de handel in deze implantaten? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse autoriteiten?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft geen rol bij de beoordeling en toelating van medische hulpmiddelen. Borstimplantaten worden gerekend tot de medische hulpmiddelen en vallen daarmee onder het Besluit medische hulpmiddelen en niet onder de Geneesmiddelenwet. De medische hulpmiddelenregelgeving kent ook geen systeem van (handels)vergunningen.
Borstimplantaten vallen in de hoogste risicoklasse en doorlopen daarom het strengste toelatingsregime dat het Besluit medische hulpmiddelen kent. Voor de producten die onder de hogere risicoklassen vallen, bestaat een systeem van toezicht op toezicht. Een zogenaamde aangemelde instantie (notified body) voert de conformiteitsbeoordelingsprocedure uit.
Indien het resultaat hiervan voldoende is, geeft de aangemelde instantie een verklaring van overeenstemming af, waarna de fabrikant de CE-markering op het product mag aanbrengen en het hulpmiddel in de handel gebracht mag worden. In het geval van PIP en M-Implants was de betrokken aangemelde instantie het Duitse TÜV Rheinland. Deze aangemelde instantie valt onder toezicht van de Duitse overheid.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
het bericht 'Vervoeders woest op beheerder chipkaart' |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het bericht waaruit blijkt dat het schimmige OV-bv-tje Trans Link Systems (TLS) de tarieven met ruim 6% verhoogt in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie van 2%, en daarnaast ook nog eens eenzijdig de grondslag verandert, waardoor vervoerders de totale omzet over de chipkaartbetalingen moeten betalen?1
202./1.
TLS is een zelfstandige, private onderneming, opgericht door een aantal vervoerbedrijven. Het ministerie heeft derhalve geen rol noch verantwoordelijkheid ten aanzien van de tarieven zoals TLS deze voor haar dienstverlening in rekening brengt bij de vervoerders.
TLS heeft mij aangegeven dat alle OV-bedrijven die bij het OV-chipkaartsysteem zijn aangesloten hiervoor een contract hebben afgesloten met TLS. De contracten met alle OV-bedrijven zijn gelijk, aldus TLS, ook wat betreft voorwaarden en tarieven. Het contract voorziet in een jaarlijkse indexering van de tarieven. In de contractuele afspraken is vastgelegd hoe wordt omgegaan met wijzigingen in het contract. TLS geeft aan dat voor wijzigingen geldt dat een adviesprocedure van toepassing is bij de Klantenraad van Advies. In deze klantenraad hebben alle vervoerbedrijven zitting die een contract met TLS hebben. TLS is van mening dat hiermee is geborgd dat geen van de partijen een voordeelpositie heeft in de besluitvorming.
TLS geeft aan dat een van de elementen in de huidige tariefstructuur is gebaseerd op omzet in het openbaar vervoer. Daarnaast kent de tariefstructuur de mogelijkheid van nacalculatie op het moment dat de kosten van TLS onvoldoende worden gedekt. De discussie tussen niet-aandeelhouders van TLS en TLS gaat over deze elementen van de tariefstructuur en de wijze van besluitvorming over tarieven.
Ten aanzien van de verhoging van de tarieven heeft TLS mij laten weten dat de jaarlijkse indexatie van één van de tariefelementen per abuis incorrect is doorgevoerd, wat heeft geresulteerd in een verhoging van dat element met 6,1% in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie. Dit is volgens TLS inmiddels gecorrigeerd. TLS heeft de vervoerders per brief op de hoogte gesteld dat dit ene tariefelement zal worden geïndexeerd met de contractueel overeengekomen index.
Bent u bereid om met TLS en de aandeelhouders van TLS in overleg te treden en aan te geven dat het eenzijdig opleggen van tariefsverhogingen aan vervoersbedrijven onacceptabel is? Zo ja, op welke termijn gaat u in overleg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Hoe slecht gaat het op dit moment met TLS? Kunt u dit met recente cijfers onderbouwen?
TLS heeft mij laten weten dat de financiële prestaties in lijn zijn met de prognoses. Nu een groot deel van het Nederlandse openbaar vervoer is overgegaan op het gebruik van de OV-chipkaart zijn de inkomsten uit de dienstverlening van TLS voldoende om haar kosten te kunnen dekken. TLS heeft aangegeven dat dit geldt voor 2011 en ook voor de jaren daarna.
Waarom gaat het nog steeds zo slecht met TLS?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat TLS-bestuurders eerst in hun eigen exorbitante salarissen moeten snijden (die boven de Balkenendenorm liggen), voordat ze überhaupt aan een tariefsverhoging mogen denken? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en op basis van de statuten van TLS is het de verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen van TLS om de beloningen van de directie vast te stellen. Ik heb daarin geen bevoegdheid (zie ook mijn brief aan Uw Kamer van 11 januari 2011, Kamerstukken II, 29 984, nr. 252).
In de vijfde voortgangsbrief Aanvalsplan OV-chipkaart van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 482) heb ik een gelijkluidende reactie gegeven op de motie Bashir. Kortheidshalve verwijs ik u naar het betreffende onderdeel uit deze brief. Met de informatie zoals opgenomen in de voortgangsbrief beschouw ik de motie als afgedaan.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Bashir, waarin de regering verzocht wordt om met de aandeelhouders en de bestuurders van TLS in gesprek te gaan met als doel te komen tot een substantiële matiging van de salarissen van de bestuurders van TLS, zodat zij onder de Balkenendenorm komen te vallen?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er na dit constante falen van TLS en haar bestuurders niet de tijd aangebroken om dit bedrijf op te heffen en de verantwoordelijkheid over te nemen zodat u als eindverantwoordelijke over de OV-chipkaart eindelijk echt wat kunt gaan doen aan de grote problemen rond de OV-chipkaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met de aandeelhouders van TLS in gesprek gaan en een opheffingsvoorstel richting de Kamer laten komen?
Nee. TLS is een zelfstandige onderneming. Wel heeft TLS een centrale positie binnen het OV-chipkaartsysteem. Belangrijk daarbij is dat TLS een onafhankelijke rol heeft en zorg draagt voor een gelijk speelveld voor alle partijen.
Naar aanleiding van de rapportage van de Commissie Permanente Structuur en Dubbel opstaptarief in de treinrailketen, en mijn reactie hierop in de brief van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 481), heb ik tijdens diverse overleggen met uw Kamer dan ook aangegeven dat de positie van TLS wordt betrokken bij de vorming van een permanente structuur voor de OV-chipkaart. Overeenkomstig het rapport van de Commissie is het uitgangspunt hierbij een nadere duiding en splitsing van beleidsbepalende taken, waaronder ook het beheer van de technische standaarden, en uitvoerende taken van TLS en het onderbrengen van die taken in de op te richten organisatie. De kwartiermaker maakt hierover met de betrokken spelers (de overheden, de vervoerbedrijven en TLS) concrete afspraken.
Ik heb uw Kamer toegezegd om ten aanzien van de permanente structuur twee versies uit te werken: een «light» versie en een «heavy» versie, waarbij de rol van het Rijk aan de orde is alsmede de rol van de regio. Ik zal uw Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het voorkomen van het opzuigen van bommen bij zandwinning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tweede bom gevonden in schip Amerongen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat er bij baggerwerkzaamheden zware explosieven opgebaggerd kunnen worden, die vervolgens dwars door Nederland vervoerd worden om in een voormalige grindput gestort te worden? Kunt u een inschatting maken van de potentiële risico’s die deze gang van zaken veroorzaakt heeft?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100 % uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft brengt zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Wat voor maatregelen dienen in de regel genomen te worden om het risico uit te sluiten dat door zandwinning bommen opgebaggerd en verplaatst worden?
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.1 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren. Hierbij worden historische bronnen en informanten geraadpleegd. Indien uit dit onderzoek gebieden naar voren komen die verdacht zijn op het aantreffen van vliegtuigbommen, wordt in deze gebieden opsporingsonderzoek gedaan met detectoren en gecertificeerde duikers. Indien de duikers een bom vinden wordt deze veilig gesteld en onschadelijk gemaakt door de EODD.
Buiten de verdachte gebieden kan zonder extra veiligheidsmaatregelen gebaggerd worden. Indien uit het eerder genoemde vooronderzoek blijkt dat een gebied alleen verdacht is op het aantreffen van kleinere munitie, dan blijft opsporingsonderzoek achterwege, maar wordt er beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, afscherming van de omgeving door met zand gevulde containers e.d.).
Bij zandwinning worden bommenroosters toegepast. Een dergelijke maatregel is bij baggerwerkzaamheden met graafmachines niet mogelijk. Het toepassen van een rooster op de baggerschepen is wel overwogen. De consistentie van het baggerslib uit de Vecht was echter zodanig dat het niet door de roosters zou vallen.
Hoe heeft de provincie in dit geval de risico-inventarisatie gemaakt op basis waarvan de ontgrondingsvergunning is afgegeven? Hoe luidde de risico-inschatting voor het gebied waar de bommen gevonden zijn?
Omdat de Vecht door zowel Noord-Holland als Utrecht stroomt is door beide provincies een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Onder deze beschikking worden de werkzaamheden uitgevoerd.
Een van de uitvloeisels is dat, voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt door een gecertificeerd bedrijf, een vooronderzoek is uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. Het gebied waar de bommen gevonden zijn kwam in het vooronderzoek niet naar voren als gebied verdacht op het aantreffen van vliegtuigbommen.
Was de baggeraar verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen? Zo ja, zijn die maatregelen genomen? Hoe wordt dit door de provincie gehandhaafd?
De baggeraar was niet verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen. Er is alleen gebaggerd op plaatsen die in het voorafgaande onderzoek2 niet naar voren komen als verdacht op het kunnen aantreffen van vliegtuigbommen.
Handhaving van de arbeidsveiligheid vindt plaats door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen Arbeidsinspectie) en handhaving van de openbare veiligheid door de gemeente.
Zullen bij de verdere baggerwerkzaamheden in Weesp extra maatregelen worden genomen om het risico op meer explosieven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen worden genomen?
Ja, er zijn extra maatregelen genomen. Het verdacht gebied is uitgebreid van 150 m naar 300 m van de spoorbrug. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas na opsporingsonderzoek en op beveiligde wijze verder gebaggerd worden.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten, die veroorzaakt zijn door de beide bommen? Deelt u de mening van de gemeente Buren dat het onredelijk zou zijn als zij schade lijdt door het transport van slib met bommen naar haar gemeente?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemoeid met de ruiming van ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Hiertoe krijgen een aantal gemeenten een vaste of een op het aantal nieuwbouwwoningen gebaseerde jaarlijkse bijdrage uit het gemeentefonds en kunnen andere gemeenten verzoeken om een incidentele bijdrage. De colleges van Burgemeester en Wethouders zijn hierover door de minister van BZK geïnformeerd bij de intrekking van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (brief 2009–0000171884 d.d. 6 juli 2009). De gemeente Buren kan een beroep doen op een incidentele bijdrage uit het gemeentefonds.
Bent u bereid om de Onderzoeksraad voor Veiligheid opdracht te geven om de gevolgde procedure bij de baggerwerkzaamheden kritisch te beoordelen en aanbevelingen te doen om dergelijke risico’s in de toekomst te vermijden? Zo nee, waarom niet?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk bij het bepalen van de door haar, binnen de kaders van de Wet Onderzoeksraad voor Veiligheid, te onderzoeken ongevallen. Om die reden kan ik de raad geen opdracht geven.
De stationering van politiehelikopters |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat in de huidige situatie de gehele luchtvloot van de Luchtvaartpolitie (LVP) is gestationeerd op Schiphol?
Nee. De hoofdlocatie is Schiphol, waar een groot deel van de helikopters is gestationeerd. Hier vindt tevens de bedrijfsvoering van de Luchtvaartpolitie plaats zoals onderhoud, planning, vluchtvoorbereiding en aansturing.
Andere locaties waar politiehelikopters zijn gestationeerd en waar vandaan de operatie wordt ingezet, zijn de vliegbases Volkel en Rotterdam.
Aanvullend beschikt de luchtvaartpolitie naast de genoemde uitvalsbases over een netwerk van tientallen locaties in Nederland waarvan flexibel gebruik kan worden gemaakt om direct te kunnen inspelen op actuele operationele informatie, calamiteiten en incidenten. Herpositionering van de helikopters wordt voortdurend afgewogen op basis van deze actuele informatie en statistische informatie zoals bijvoorbeeld incidentenpatronen.
Kunt u aangeven of de effectiviteit van de helikopters met deze huidige stationeringsvorm naar uw inzicht optimaal is? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze stationering meer intelligent kan worden vormgegeven en bent u bereid actie te ondernemen?
Op basis van onderzoek, en in nauwe samenwerking met de landelijke Operations en de meldkamers van de regionale politiekorpsen is de Luchtvaartpolitie voortdurend op zoek naar verbetering van de operationele slagkracht van de politie door luchtondersteuning. Heroverweging van de stationering(vorm) maakt hier onderdeel van uit.
Kunt u aangeven of bij Schiphol sprake is van relatief hoge stijg- en landingsgelden en lange opstarttijden, evenals verplichte aanvliegroutes? Zo ja, zouden deze problemen verholpen kunnen worden met een andere positionering?
Schiphol heeft in vergelijking met andere luchthavens hoge start- en landingsgelden. Zeker gezien het feit dat Schiphol besloten heeft tot een uiteindelijk volledige afbouw van de 50% kortingsregeling waar de Luchtvaartpolitie gebruik van maakte.
Voor een 24-uurs beschikbaarheid van luchtondersteuning is de Luchtvaartpolitie afhankelijk van Schiphol omdat deze luchthaven als enige luchthaven in Nederland 24/7 open is. Uit analyse van politiegegevens blijkt dat het merendeel van de overvallen en andere criminaliteit het meeste voorkomt in de driehoek tussen Amsterdam, Utrecht en Rotterdam/Den Haag. Vertrek vanaf Schiphol garandeert de Luchtvaartpolitie hierdoor in de meeste situaties (ook ’s avonds en ’s nachts) een snelle reactietijd naar elk incident. Zie overigens het antwoord op vraag 1.