Boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met een serie aan boetes en schadevergoedingen die publieke omroepen de laatste tijd hebben moeten betalen voor overtredingen tijdens hun programma’s? Wist u dat het de schadevergoeding betreft die de TROS in augustus moest betalen aan hondenhandelaar «Lako Kennels»1, de boete die BNN in september opgelegd kreeg voor het afluisteren van programmamaker Albert Verlinde2 en de boete die onlangs in oktober door het Commissariaat voor de Media aan de TROS opgelegd werd voor het uitzenden van niet-toegestane reclame,?3 Bent u daarnaast op de hoogte van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2008 in een zaak tussen TNT en een werknemer over het betalen van snelheidsboetes?4
Ja.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat bij het opzettelijk overtreden van de wet werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben en consequenties (zoals boetes) niet door hun werkgevers betaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De vraag van verantwoordelijkheid van werknemers voor wetsovertredingen die zij begaan in de uitoefening van hun werk waardoor er schade wordt toegebracht aan de werkgever of een derde vindt zijn beantwoording in het burgerlijk recht, in het bijzonder de artikelen 170 van Boek 6 en artikel 661 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 170 van Boek 6 luidt:
Artikel 170
Artikel 661 van Boek 7 luidt:
Artikel 661
In deze bepalingen wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van werknemers: in geval van opzet of bewuste roekeloosheid kan de werknemer aansprakelijk gehouden worden. De vraag of opgelegde boetes of schadevergoedingen daadwerkelijk verhaald kunnen worden op werknemers hangt echter af de omstandigheden van het geval en de eventuele afspraken die tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van de wet, zijn gemaakt.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de TNT-werknemer kan niet de algemene uitspraak gedaan worden dat boetes op werknemers verhaald zouden moeten worden. De Hoge Raad heeft slechts geoordeeld dat boetes die met toepassing van artikel 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan de werkgever zijn opgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval ex artikel 661 Boek 7 BW verhaald kunnen worden op de werknemer. De Hoge Raad geeft zelf nog aan dat niet valt uit te sluiten dat een werkgever gehouden zal zijn een boete voor zijn rekening te nemen als de werkgever het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
Voor overtreding van de Mediawet 2008 is in alle gevallen de omroepinstelling aansprakelijk, omdat de omroepinstelling verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (artikel 2.88 Mediawet 2008). Dat laat onverlet de mogelijkheid dat een derde zowel de omroepinstelling als de programmamakers in dienst van die omroepinstelling rechtstreeks aansprakelijk stelt uit onrechtmatige daad. Ook bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie aangesproken worden.
Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij zijn werknemers wordt geregeld door de hiervoor genoemde bepalingen van het burgerlijk recht en eventuele afspraken tussen werknemer en werkgever binnen de kaders van de wet. Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij een buitenproducent hangt af van de contractuele relatie met de producent. Zo leggen TROS en BNN contractueel vast dat eventuele boetes en andere juridische claims worden doorberekend aan de producent. Dit ontslaat echter de omroep nooit van zijn eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor overtreding van de wet.
Deelt u de mening dat de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC met opzet de wet hebben overtreden en daarom zelf de consequenties moeten dragen voor deze actie? Zo nee, waar zit volgens u het verschil met de werknemer van TNT die wel zelf zijn boetes moest betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de vraag of de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC de wet hebben overtreden en zo ja, of dat opzettelijk is gebeurd. Dat is een zaak van de rechter. Overigens heb ik er kennis van genomen dat de opnames en uitzending van het bewuste programma hebben plaatsgevonden met toestemming van de algemeen directeur, tevens gevolmachtigd bestuurder, van de omroepvereniging BNN.
Voor de vraag of de consequenties voor rekening van de BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC kunnen worden gebracht verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag. Tot slot kan ik nog opmerken dat de beide presentatoren van het programma VOC ook persoonlijk door het OM zijn aangesproken en een transactievoorstel van elk 500 euro aangeboden hebben gekregen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet zou moeten meebetalen aan illegale acties van programmamakers en dat BNN dus duidelijk moet aangeven dat de boetes niet uit publieke middelen worden betaald?
Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van omroepen en programmamakers om zich aan de wet te houden en dat zij die verantwoordelijkheid ook nadrukkelijk op het netvlies hebben. Ik treed daar niet in. Wanneer de wet wordt overtreden, voorziet het recht in mogelijkheden tot handhaving en het opleggen van sancties. Of werknemers/programmamakers er persoonlijk voor opdraaien wordt bepaald door de wettelijke mogelijkheden die ik in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. Het is niet goed mogelijk een algemene regel te maken dat boetes en mogelijk andere juridische claims altijd verhaald worden. Zo’n maatregel zou een ongewenst temperend effect op de uitingsvrijheid hebben als omroepen daardoor gedwongen worden elk risico uit te sluiten. Omroepen hebben jegens hun medewerkers overigens nog andere mogelijkheden om die verantwoordelijkheid vorm te geven. Zo kunnen interne voorschriften opgesteld worden, bij overtreding waarvan disciplinaire maatregelen opgelegd kunnen worden.
Wat gaat u doen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen, aangezien de omroep en de programmamakers deze praktijken zelf meer als een grap lijken te zien en dus niet hun eigen verantwoordelijkheid lijken te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in het geval van de boete die de TROS opgelegd heeft gekregen van het Commissariaat voor de Media de schuld niet bij de TROS, maar bij de producent ligt? Bent u van mening dat in dit geval niet de TROS, maar de producent de boete zou moeten betalen?
Uit de sanctiebeschikking van het Commissariaat van 20 september 2011 blijkt het volgende. De ontoelaatbare uitingen in het programma De Lotto Sport Awards (de logo’s in de naamtitels) zijn nadat de TROS de uit te zenden band ter screening had ontvangen door de producent buiten medeweten van de TROS op het laatste moment ingevoegd. De producent heeft vervolgens gevraagd of de TROS de uiteindelijke montage nog wilde controleren. Dat bleek niet het geval. Nu de TROS dat niet heeft gedaan kan volgens het Commissariaat de TROS worden verweten dat de wet is overtreden. En hoe dan ook geldt dat de omroep verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn zendtijd wordt uitgezonden. Verder meent het Commissariaat dat de TROS extra kritisch had moeten zijn nu het Commissariaat tevoren tweemaal op verzoek van de TROS uitleg heeft gegeven over de mediawettelijke reclameregels en er daarbij op gewezen heeft dat Lotto-uitingen beperkt moeten blijven en zeker niet overheersend mogen zijn.
Het feit dat de omroepinstelling verantwoordelijk is en door het Commissariaat wordt aangesproken staat er niet aan in de weg dat in de contractuele relatie met de producent bepaald wordt dat boetes voor zijn rekening komen. De TROS neemt een dergelijke bepaling altijd op.
Wie heeft de schadevergoeding betaald die de TROS aan «Lako Kennels» moest betalen?
De TROS is in hoger beroep gegaan. De schadevergoeding is nog niet betaald.
Kunt u de beantwoording van deze vragen nog voor het wetgevingsoverleg Media van 12 december 2011 aan de Kamer toezenden?
Ik zal mij daar voor inspannen.
Het Palestijns lidmaatschap van UNESCO |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland teleurgesteld over besluit UNESCO»?1
Ja.
Wat is volgens u het mandaat en de doelstelling van UNESCO? Deelt u de mening dat de bevordering van samenwerking binnen organisaties als UNESCO op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur bijdraagt aan vrede en staatsopbouw?
Het mandaat en de doelstelling van UNESCO is het bevorderen van begrip tussen volkeren en vrije uitwisseling van gedachten door middel van samenwerking tussen landen op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschap en communicatie. De activiteiten van UNESCO kunnen een bijdrage leveren aan vrede en staatsopbouw.
Waarom moet het Palestijnse lidmaatschap UNESCO volgens u van uitkomst zijn van «onderhandelingen tussen de Palestijnen en Israël over uitstaande kwesties, conform het tijdpad van het Kwartet»? Deelt u niet de mening dat ook de Palestijnen op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur internationale samenwerking mogen zoeken?
De succesvolle afronding van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen is wat Nederland betreft een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandkoming van een onafhankelijke Palestijnse staat. Zolang er geen Palestijnse staat is, is een UNESCO-lidmaatschap volgens Nederland niet aan de orde. De Palestijnen hadden de samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap die al bestond op basis van het Palestijnse UNESCO-waarnemerschap, probleemloos kunnen voortzetten en intensiveren.
Wat zijn de overwegingen van leden van het Kwartet, zoals Rusland, leden van de VN- Veiligheidsraad, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en andere EU-lidstaten, zoals Italië, Ierland en Denemarken, om zich niet tegen het Palestijnse lidmaatschap van UNESCO te keren? Delen zij uw mening niet? Kunt u dit toelichten?
Zowel binnen het Kwartet als binnen de EU is verdeeld gestemd. Nederland stemde net als de VS (een van de leden van het Kwartet) en EU-lidstaten als Duitsland en Zweden tegen. De regering treedt niet in de overwegingen die het stemgedrag van de UNESCO-lidstaten hebben bepaald.
Hoe oordeelt u over de reactie van Israël op het lidmaatschap van de Palestijnen bij UNESCO?2 Deelt u de mening dat die reactie, zoals het staken van het doorsluizen van belastinginningen en het versneld bouwen van 2 000 woningen in bezet gebied, niet in verhouding staat tot de stap van de Palestijnen om toe te treden tot een organisatie die onderwijs, wetenschap en cultuur bevordert (UNESCO)? Deelt u de mening dat de maatregelen van Israel het vredesproces ernstig verstoren? Zo nee, waarom niet?
Nederland vindt dat beide partijen stappen hebben gezet die niet behulpzaam zijn in het dichterbij brengen van een oplossing via rechtstreekse onderhandelingen. Beide partijen moeten samenwerken met het Kwartet.
Hoe beïnvloedt een Palestijns lidmaatschap van UNESCO de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?
Op lokaal niveau is door het UNESCO-besluit niets veranderd. Het besluit is voor Israël aanleiding de samenwerking met UNESCO te heroverwegen. Wat het vredesproces betreft, heeft het besluit niet bijgedragen aan het nader tot elkaar brengen van partijen.
Overweegt u zelf stappen zoals de VS die heeft genomen? Zo ja, welke en waarom?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen gesteld door de leden Driessen en De Roon op 3 november 2011.
Wat zijn de consequenties van het stoppen van de contributie aan UNESCO door de VS voor de programma's van UNESCO? Deelt u de mening dat een dergelijke stap geen bijdrage levert aan internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur?
Door het wegvallen van de bijdrage van de VS kampt UNESCO met een tekort. Op korte termijn alsook voor de komende jaren zal UNESCO er niet aan ontkomen de programmering aan te passen.
Bent u bekend met de vernieling en roof van cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden door Israël zoals bijvoorbeeld de vernieling van honderden historische gebouwen in Nablus (2002 en 2003) en de toe-eigening in 1948 van tienduizenden boeken die nu in de nationale bibliotheek van Israël staan? Welke maatregelen hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit genomen om cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden te beschermen?
Het Israëlisch-Arabisch conflict is gekenmerkt door gewelddadige confrontaties, helaas gepaard gaand met schade aan of vernietiging van cultureel erfgoed in Israël en in de Palestijnse Gebieden, van joodse, islamitische en christelijke signatuur, uit alle tijdvakken van de geschiedenis, door alle partijen.
Conform de Oslo Akkoorden valt de bescherming van cultureel – met name archeologisch – erfgoed in de Palestijnse Gebieden in de Areas A & Bonder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit; in de overige gebieden is Israël de eerstaangewezen partij.
Deelt u de mening dat Israël, lid van UNESCO, in het (recente) verleden op grote schaal cultureel erfgoed heeft vernietigd of beschadigd en archeologische vondsten en kunst heeft geroofd en nog steeds in tegenspraak met de Haagse Conventie uit 1954 cultureel erfgoed niet adequaat weet te beschermen en kunstobjecten die ontvreemd zijn uit een bezet gebied, nog steeds niet heeft teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren?
Er is geen evidentie m.b.t. de mogelijke strijdigheid met de Haagse Conventie uit 1954. Partijen dienen eventuele geschillen over teruggave van bezittingen of verstrekking van schadevergoeding te regelen in de context van een finalestatusakkoord. Partijen kunnen hun rechtstreekse onderhandelingen daarover hervatten, conform het tijdpad en de modaliteiten genoemd in de verklaring van het Kwartet van 23 september 2011.
Deelt u de mening dat een land zijn bewoners de toegang tot cultureel en religieus erfgoed niet moet willen ontzeggen, zoals Israël dat doet met historische en religieuze gebouwen in Jeruzalem voor Palestijnen?
Ontzegging van toegang tot cultureel en religieus erfgoed dient niet het uitgangspunt te zijn. Wel kunnen legitieme veiligheidszorgen aan de orde zijn.
Hebben Israel en de Palestijnen de vredesonderhandelingen inmiddels hervat? In hoeverre heeft uw opstelling sinds september bijgedragen om beide partijen om de tafel te krijgen?
Inmiddels hebben partijen afzonderlijke gesprekken met het Kwartet gehad op 26 oktober en 14 november 2011 en de bereidheid uitgesproken bestaande obstakels te overwinnen en rechtstreekse onderhandelingen te hervatten.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 23 en 24 november a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het discrimineren van Turken, Marokkanen en Surinamers door uitzendbureaus |
|
Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ruim driekwart van de Nederlandse uitzendbureaus zich schuldig maakt aan discriminatie?1
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ruim driekwart van de bureaus verzoeken van werkgevers inwilligt om geen Turken, Marokkanen of Surinamers te leveren voor vacatures? Wat gaat u aan deze discriminatie doen?
Wat vindt u er van dat uitzendbureaus voorstellen een namenlijst met de uitzendkrachten voor te leggen, zodat de werkgever zelf de Marokkaans, Turks of Surinaams klinkende namen kan schrappen? Indien dit gebeurt, zijn uitzendbureau en werkgever dan strafbaar?
Wat vindt u er van dat de uitzendbureaus aangeven te weten dat discriminatie wettelijk verboden is, in strijd met de Wet algemene behandeling, maar desondanks het verzoek toch inwilligen? Wat gaat u hier tegen doen?
In hoeverre draagt de discriminatie door uitzendbureaus bij aan de structureel hogere (jeugd)werkloosheid onder allochtonen? Als deze onderzoekresultaten op nationaal niveau worden doorgetrokken, hoeveel banen/vacatures lopen Marokkanen, Turken en Surinamers dan jaarlijks mis?
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de onderzoeksresultaten niet zo veel verschillen van studies uit 1991,wat impliceert dat discriminatie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is afgenomen?
Welke maatregelen neemt u om de discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zijn er bijvoorbeeld boetes of intrekkingen van vergunning mogelijk om deze discriminatie van uitzendbureaus tegen te gaan?
Ruimte in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat voor de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp voor 2011 en 2012 resp. € 5459,8 mln en € 5391,4 mln is begroot? Is hierbij rekening gehouden met volumegroei, en de beschikbaarheid van nieuwe (dure) geneesmiddelen)? Is de gevolgtrekking juist dat u een kostendaling van € 68,4 miljoen verwacht?
Ja, de geraamde uitgaven voor (extramurale) geneesmiddelen zijn voor 2011 € 5 459,8 mln. en voor 2012 € 5 391,4 mln. Daarmee zijn de geraamde uitgaven voor 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Daarbij is (onder meer) rekening gehouden met volumegroei en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en de overheveling van TNF-alfaremmers naar het ziekenhuiskader (-/- € 450 mln.).
Klopt het dat in 2012 de extramurale kosten van de TNF-alfa-remmers worden overgeheveld naar de intramurale financiering (– € 425 mln; prognose GIP databank, april 2011), de maagzuurremmers voor niet chronische patiënten uit het pakket gaan (– € 75 mln) en daarnaast de herberekening van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en preferentiebeleid van zorgverzekeraars (– € 100 mln) zullen leiden tot verdere kostenreductie?
Het klopt dat per 1 januari 2012 de TNF-alfaremmers worden overgeheveld naar de ziekenhuisbekostiging en dat het extramurale kader is hiervoor vermindert (met € 450 mln.). Het is eveneens juist dat maagzuurremmers voor niet- chronische patiënten uit het pakket gaan en dat het extramurale farmaciekader op grond daarvan met € 75 mln. is verlaagd. De periodieke herberekening van de WGP-maximumprijzen en een uitbreiding van het preferentiebeleid in 2012 zullen negatieve invloed hebben op de stijging van de uitgaven voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. Welke bedragen daarmee gemoeid zijn is vooraf niet precies aan te geven en hangt af van het marktgedrag en de feitelijke ontwikkelingen in 2012.
Betekent bovenstaande dat het budget voor farmacie met € 600 mln zal dalen ten gevolge van deze maatregelen? Klopt het dat u netto rekent met een budgetdaling van € 68,4 mln? Betekent dit dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier? Is deze berekening juist? Zo nee, op welke punten wijkt uw berekening af?
Als gevolg van de overheveling van de TNF-alfaremmers en de pakketuitname van de maagzuurremmers dalen de geraamde uitgaven voor extramurale geneesmiddelen met € 525 mln. Alles in aanmerking nemende, zijn de geraamde uitgaven voor extramurale farmaceutische zorg in 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Dit betekent echter niet dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier. Het budget voor de TNF-alfaremmers wordt immers overgeheveld naar het ziekenhuiskader, onder gelijktijdige verlaging van het kader voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. De ruimte als gevolg van de getroffen maatregelen is binnen het totaal van de begroting 2012 reeds volledig ingezet.
Hoe plaatst u de opmerking van de directeur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven?1 Is deze prijsstijging ook in de berekening van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) verwerkt? Vindt u deze prijsstijging wenselijk en/of noodzakelijk? Welke ruimte in het BKZ is bestemd voor prijsverhoging apotheekhoudenden?
In het kader voor de extramurale farmaceutische zorg wordt rekening gehouden met groei van de uitgaven voor farmaceutische zorg. Deze groeiruimte is niet gereserveerd voor het beter belonen van apotheekhoudenden. Deze groeiruimte is bestemd voor het kunnen betalen van volumestijgingen (waaronder extra werk van apotheekhoudenden) en voor het financieren van meer en nieuwe (vaak) duurdere geneesmiddelen. Ook is rekening gehouden met een generieke loon- en prijsbijstelling. In het aangehaalde artikel in het Pharmaceutisch Weekblad wordt overigens vermeld dat de 7% groeiruimte is bedoeld voor «prijs-volume en innovatieontwikkelingen» en niet «dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven».
De prijzen en tarieven voor farmaceutische zorg zullen in onderhandeling tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars tot stand moeten komen. Uitgangspunt daarbij is dat goede apothekers beter beloond worden dan minder goede apothekers. In plaats van het belonen van volume (de hoeveelheid) zal de kwaliteit van de dienstverlening en het resultaat voor de patiënt voorop staan. Daarbij kan specialisatie een rol spelen. Overigens zal een zorgaanbieder/onder-nemer altijd moeten nagaan of hij de farmaceutische zorg nog doelmatiger en efficiënter kan aanbieden. Er is daarom geen afzonderlijke ruimte aangegeven in het BKZ die bestemd is voor prijsverhogingen voor apotheekhoudenden.
Welke kostenstijgingen verwacht u vanwege het feit dat u de prijzen van geneesmiddelen vrij geeft?
Ik verwacht geen kostenstijging vanwege het feit dat de prijzen die apothekers aan patiënten en zorgverzekeraars in rekening brengen per 1 januari 2012 vrij zullen zijn. Als er contracten tot stand komen hebben apotheekhoudenden en zorgverzekeraars overeenstemming over de hoogte van de prijzen. Zorgverzekeraars zullen in de contracten naar verwachting niet zomaar prijsstijgingen accepteren. Een aantal zorgverzekeraars zal in 2012 een eigen clawback hanteren in plaats van de afgeschafte wettelijke clawback. De prijzen zullen in 2012 ook beheerst worden door bijvoorbeeld het zogenaamde pakjesmodel, waarbij een vaste gemiddelde prijs voor ieder afgeleverd geneesmiddel geldt. Voor niet-gecontracteerde zorg (als er geen contracten tot stand komen) geldt een restitutievergoeding. Een zorgverzekeraar zal die vergoeding (voor de zorg en de geneesmiddelen) niet hoger vaststellen dan de zorgverzekeraar redelijk acht.
Klopt het dat u eerder heeft aangegeven dat bij de vrije prijzen de zorgverzekeraar de apotheker moet betalen voor zijn toegevoegde waarde, en niet zomaar meer geld moet geven? Is dat nog steeds uw standpunt, en hoe kwalificeert u in dit licht de uitlatingen van de KNMP?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien het waar is dat er minder kosten gemaakt zullen worden in de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp dan uit huidige berekeningen blijkt, deze ruimte aangewend dient te worden om maatregelen die verzekerden direct treffen terug te draaien? Zo nee, waar wilt u dit geld dan voor gebruiken?
In algemene zin kan ik hierover opmerken dat meevallers in principe niet aangewend worden om maatregelen terug te draaien. De budgettaire spelregels (de zgn. regels budgetdiscipline) brengen met zich dat meevallers mogen worden ingezet voor tegenvallers. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 ten aanzien van het inzetten van de beschikbare ruimte.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen aan de Kamer te zenden vóór aanvang van de behandeling van de begroting 2012?
Ja.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat seksueel misbruik van pleegkinderen jarenlang kon doorgaan zonder dat jeugdzorginstellingen ingrepen?
Het verhaal dat uit de Zembla-uitzending naar voren komt vind ik een ernstige zaak. Binnen de jeugdzorg moet de veiligheid van het kind altijd voorop staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. In de praktijk bleek echter niet altijd duidelijk te zijn wie verantwoordelijk is voor het zicht op veiligheid van een kind in een pleeggezin of instelling. Daarom heb ik inmiddels samen met het veld een aantal afspraken gemaakt om situaties zoals deze zich hebben voorgedaan bij Stichting Kind te voorkomen.
Bij particulier jeugdzorgaanbod, waar in het geval van de Stichting Kind sprake van was, was lang onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de geleverde zorg en het zicht op de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding van signalen van de Inspectie Jeugdzorg, mede op basis van deze zaak, is daarover inmiddels een nieuwe lijn vastgesteld. Per brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 87) heb ik u geïnformeerd over de afspraken rondom particulier zorgaanbod. Particuliere jeugdzorgaanbieders mogen alleen nog worden ingeschakeld in een onderaannemerconstructie met een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De hoofdaannemer is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg bij de onderaannemer. Het zicht op de veiligheid van kinderen bij particuliere jeugdzorgaanbieders binnen het provinciale domein is daarmee geborgd. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de naleving van deze afspraken.
Daarnaast zijn in het kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, waarover ik u per brief van 24 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 18) heb geïnformeerd, afspraken vastgelegd over de wijze waarop pleegzorgaanbieders aspirant pleegouders screenen. Bovendien onderzoek ik, conform een toezegging daarover aan uw Kamer, op welke wijze gegevensuitwisseling over geschikte of juist ongeschikt geachte pleegouders kan bijdragen aan een verbetering van de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 9 en 10 van het lid Kooiman (2011Z22492) zult u begin 2012 worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Tenslotte wordt in het najaar van 2012 het eindrapport van de commissie Samson verwacht. De commissie doet onderzoek naar jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. De conclusies en aanbevelingen van deze commissie zullen in de verdere vormgeving van het beleid worden meegenomen.
Is het waar dat de pleegouders M., in april 2011 veroordeeld voor mishandeling en seksueel misbruik van hun pleegkinderen, van diverse jeugdzorginstellingen door het hele land in tien jaar tijd de verantwoordelijkheid kregen over in totaal zevenenzeventig kinderen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. De situatie die zich heeft voorgedaan bij Stichting Kind laat zien dat communicatie tussen betrokken instellingen van groot belang is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind. Bij de beantwoording van vraag 2, 8 en 9 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat inmiddels is ingezet ter voorkoming van situaties zoals bij Stichting Kind.
Was jeugdzorg bekend met de twijfels die bestonden over het pedagogische klimaat waarin de pleegkinderen opgroeiden en de kwaliteit van zorg die ver onder de maat was? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk geweest dat die kinderen daar mochten opgroeien? Zo ja, deelt u dan de mening dat er te weinig is gedaan me die twijfels?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat schoolartsen, vrijwilligers en zelfs slachtoffers vanaf 2002 keer op keer misstanden en signalen van kindermishandeling en seksueel misbruik meldden bij onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Zo ja, kunt u een chronologisch overzicht geven van alle meldingen die in dat verband gedaan zijn bij de verschillende instanties? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is geweest van falend beleid bij de betrokken autoriteiten en dat kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meldingen van kindermishandeling en seksueel misbruik bij het pleeggezin in 2004 voor Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanleiding vormden voor het weghalen van hun kinderen bij het pleeggezin en dat het toch in 2008 willens en wetens een zesjarig jongetje bij dit gezin heeft geplaatst? Zo ja, wat is dan nu uw oordeel over de plaatsing van het zesjarig jongetje bij dit gezin? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat nadat er twijfels waren over het pedagogische aanbod bij Stichting Kind, zij alle kinderen hier in 2004 hebben weggehaald. Tot 2008 heette deze aanbieder «Stichting Kind van de rekening». De naam werd veranderd in «Stichting Kind» en vervolgens heeft Bureau Jeugdzorg er opnieuw een kind geplaatst. Deze fout is snel erkend en hersteld door het kind bij Stichting Kind weg te halen. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak van de afspraak die inmiddels is gemaakt dat bureaus jeugdzorg geen kinderen direct meer mogen plaatsen bij instellingen. Plaatsing mag uitsluitend bij provinciaal gefinancierde zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg, alsook voor de zorg die zij inkopen bij particuliere zorgaanbieders.
Is het waar dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vervolgens heeft nagelaten om andere jeugdzorginstellingen, die ook kinderen bij de pleegouders hadden geplaatst, te waarschuwen? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor andere kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo ja, op welke wijze zal Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ter verantwoording worden geroepen voor het falend optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de centrale regie bij de aanpak van kindermisbruik ontbreekt, waardoor kinderen ernstig in gevaar worden gebracht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de falende communicatie tussen jeugdzorginstellingen aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat na 2004 jeugdinstellingen uit het hele land ontwetend nog tientallen kinderen hebben geplaatst bij de pleegouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat nog steeds het risico dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of instelling zijn of worden geplaatst niet veilig zijn? Zo ja, hoe groot acht u dit risico en wat gaat u ertegen doen? Zo nee, hoe kunt u dit risico uitsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen/aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 gedaan door een hulpverlener dan wel het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet?2 Welke sancties worden er verbonden aan het niet naleven van de meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen?
De meldplicht houdt in dat een professional, werkzaam bij een zorgaanbieder, verplicht is de zorgaanbieder te informeren indien hij op de hoogte is van kindermishandeling door een collega beroepsbeoefenaar. De zorgaanbieder doet hiervan onverwijld melding aan het AMK. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties voor het niet naleven van de meldplicht. Zo moet de instelling bijvoorbeeld melding van een calamiteit doen bij de Inspectie Jeugdzorg, die vervolgens kan besluiten onderzoek te doen naar de calamiteit. Navraag bij de Inspectie Jeugdzorg heeft mij geleerd dat zij in de jaren 2008, 2009 en 2010 in totaal 175 meldingen van (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen. Dit cijfer ziet zowel op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners en andere volwassenen jegens jeugdigen als op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van jeugdigen onderling.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van De Nederlandse Bank (DNB) over de risico’s van de hoge hypotheekschuld van Nederlanders en de noodzaak tot aanpassingen in de hypotheekaftrek?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de president van DNB dat aanpassing van de hypotheekrenteaftrek noodzakelijk is, gezien de hoge Nederlandse hypotheekschuld? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo nee, waarom negeert u de adviezen van deze belangrijke bewaker en adviseur op het gebied van de financiële en economische stabiliteit in Nederland?
Zoals diverse malen aan de Kamer gecommuniceerd, recent nog met de Woonvisie, is het beleid van het kabinet ten aanzien van de koopmarkt erop gericht om de hypotheekrenteaftrek in stand te houden en daarbij de financiële risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. De huidige onzekere situatie op de woningmarkt vergroot het belang van dit beleid. Wat betreft de huurmarkt wordt erop gewezen dat dit kabinet momenteel belangrijke structurele hervormingen doorvoert, zoals het focussen van corporaties op hun kerntaken en het bevorderen van de doorstroming.
Het kabinet heeft steeds overlegd met alle partijen, zowel in de aanloop naar de Woonvisie als daarna. Mede gelet op de uitvoering van de in de Woonvisie opgenomen maatregelen voor de koop- en huursector is het kabinet van mening dat een woonakkoord niet nodig is. Naar het oordeel van het kabinet is een discussie over verandering van de hypotheekrenteaftrek in ieder geval niet geschikt voor verbetering van de woningmarkt.
Ten aanzien van de financiële risico’s van de hoge schulden, kan ten eerste worden gewezen op het veelvoud aan maatregelen die in nationaal en internationaal verband genomen worden om de financiële stabiliteit te verankeren. De Kamer is in het afgelopen jaar op diverse momenten geïnformeerd over de stappen om de regelgeving voor en het toezicht op de financiële sector te versterken. Ten tweede wordt gewezen op de stappen van het kabinet, de AFM, en de sector om de risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. Per 1 augustus is de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van kracht geworden. De excessen in hypotheekverstrekking zijn hiermee aangepakt en de kans op restschulden bij de consument is verkleind. De nieuwe GHF stelt dat het aflossingsvrije gedeelte van een hypotheek niet meer mag bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning op het moment van verstrekking van de hypothecaire financiering. Daarnaast is er in de nieuwe GHF een maximale Loan-to-Value ratio geïntroduceerd. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting levert eveneens een bijdrage aan het verminderen van financiële risico’s door lagere Loan-to-Value ratio’s op hypotheken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de president van DNB dat het afsluiten van aflossingsvrije hypotheken moet worden ontmoedigd door de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de lening af te bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de president van DNB aangeven dat het noodzakelijk is dat de regering op dit onderwerp tot voorstellen en een visie voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek komt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met alle betrokken partijen een nationaal Woonakkoord over integrale maatregelen ten aanzien van de huur-en koopmarkt te sluiten, waar het voorstel van de president van DNB onderdeel van uit maakt en waarin dit nader wordt uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op dit terrein nog in deze kabinetsperiode de benodigde wetswijzigingen aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het vrijwillige mobiliteitsplan voor leerkrachten in krimpgebieden “in beweging” |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het project «In beweging» van het Personeelscluster Oost Nederland (PON)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u dit initiatief, dat vanwege de terugloop in Oost-Nederland van werkgelegenheid voor leerkrachten in het primair onderwijs is opgezet om vrijwillige mobiliteit te stimuleren en om gedwongen ontslagen te voorkomen?
Dat beoordeel ik positief. Het is immers in het belang van werkgevers, werknemers en de sector dat alles wordt gedaan om werkloosheid te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de positieve resultaten die in het afgelopen jaar zijn geboekt?
Het is positief dat er in het afgelopen jaar veel vrijwillige mobiliteit is ontstaan, dat er geen ontslagen nodig waren en dat boventalligheid – formatieve frictie – is weggenomen.
Kunt u bevestigen dat, na een verkennend gesprek met uw ministerie over het ondersteunen van het project, de initiatiefnemers door OCW zijn doorverwezen naar het Participatiefonds?
OCW heeft de initiatiefnemers doorverwezen om de volgende redenen. Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en het mobiliteitsbeleid. Waar mogelijk ondersteunt het Participatiefonds de schoolbesturen hierbij. Als ontslag niet te vermijden is, financiert het fonds in principe de werkloosheidsuitkering. Het participatiefonds verevent de kosten van de werkloosheidsuitkeringen over alle schoolbesturen. De eventuele baten van een goed mobiliteitsbeleid komen zo via premieverlaging ten goede aan alle schoolbesturen. Ook verzorgt het Participatiefonds re-integratiebeleid. In verband met de geschetste rolverdeling is het PON doorverwezen.
Deelt u de mening, dat de samenwerking binnen het project «In beweging» de uitgaven van het Participatiefonds verlaagt doordat ontslaguitkeringen worden voorkomen?
zie vraag zeven.
Deelt u de mening dat een investering in een project zoals «In beweging» zich terugverdient door minder gedwongen ontslagen en meer arbeidsparticipatie van leerkrachten?
zie vraag zeven.
Bent u bereid financiële ondersteuning vanuit het Participatiefonds aan preventieve en kostenbesparende projecten, zoals het project «In beweging», te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het bestuur van het Participatiefonds om een beslissing te nemen over ondersteuning van projecten zoals het project «In beweging». Het Participatiefonds is een zelfstandig bestuursorgaan dat wordt bestuurd door vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers en werknemers. Het Participatiefonds heeft de deskundigheid om te beoordelen of met dit project ontslaguitkeringen worden voorkomen en of het project zich terugverdient.
Wanneer en voor welke omvang kan het project «In beweging» voor financiële ondersteuning in aanmerking komen?
Zoals bij vraag 7 aangegeven: het is aan het bestuur van het Participatiefonds om hierover een beslissing te nemen. Werkgevers en werknemers dragen samen de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid en het mobiliteitsbeleid. Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een stelsel dat schoolbesturen de ruimte biedt om hun verantwoordelijkheid waar te maken. Daarom zorg ik er voor dat de besturen in krimpgebieden voldoende tijd krijgen om de transitie te maken naar een goed en toegankelijk onderwijsaanbod van voldoende diversiteit. Een aantal voorzieningen kent het stelsel al. De daling van de bekostiging loopt altijd een jaar achter op de daling van het aantal leerlingen (de t-1 bekostiging). Kleine scholen krijgen meer bekostiging per leerling dan grotere scholen (door de kleine scholen toeslag en de vaste voet per school). Scholen die fuseren, krijgen de vermindering van de bekostiging twee jaar gecompenseerd (eerste jaar 100%, tweede jaar 50%). De opheffingsnormen worden elke vijf jaar aangepast aan de demografische ontwikkelingen. Bij daling van het aantal leerlingen, dalen zo ook de opheffingsnormen, waardoor er ook in dunbevolkte gebieden voldoende scholen zijn. De bekostiging van scholen stopt pas nadat scholen drie jaren achtereen onder de opheffingsnorm zitten. Er zijn verschillende bepalingen in de wet opgenomen, waardoor scholen ook onder de opheffingsnorm kunnen blijven bestaan (laatste school van een richting, geen andere scholen in de buurt).
Daar zijn, of worden binnenkort, de volgende maatregelen aan toegevoegd. Er komt een wetsvoorstel om er voor te zorgen dat de bekostiging van scholen pas stopt nadat scholen vijf achtereenvolgende onder de opheffingsnorm zitten. Dat geeft besturen meer tijd. De regeling die het verlies van bekostiging bij fusie compenseert wordt verlengd van twee jaar naar vijf jaar (eerste jaar 100% compensatie, daarna elk jaar 20% minder). Ook dat geeft meer tijd.
Daarnaast is ter wille van de denominatieve diversiteit in het onderwijsaanbod de samenwerkingsschool (een school die zowel openbaar als bijzonder is) mogelijk gemaakt, als anders het openbaar onderwijs of het onderwijs van een richting met opheffing wordt bedreigd. Ook kan ik toestaan dat scholen met minder dan 23 leerlingen tijdelijk worden opengehouden, als er op termijn perspectief is op meer leerlingen. Dat kan van belang zijn als juist deze school bij de herschikking van het onderwijs aanbod open zou moeten blijven om leerlingen van andere scholen die moeten sluiten op te vangen.
Dit pakket van voorzieningen biedt schoolbesturen voldoende tijd en geld om de overgang naar een kleinere organisatie met minder scholen beheerst te maken en om de formatie geleidelijk aan te passen aan de verminderde aantallen leerlingen. Zo zorg ik voor de nodige aanpassingen in het stelsel en bied ik de werkgevers en werknemers tijd en ruimte om te zorgen voor een goed mobiliteitsbeleid.
Het bericht dat hedgefunds profiteren van de eurocrisis |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de BBC-uitzending waaruit blijkt dat hedgefunds profiteren van de crisis in Griekenland?1
Ja.
Is het waar dat hedgefunds niet deelnemen aan de geplande haircuts voor Griekse staatsobligaties?
Nee, ook de hedgefunds zijn private beleggers en worden geacht deel te nemen aan de herstructurering.
Is het waar dat dit ertoe leidt dat met geld dat uiteindelijk van de belastingbetalers komt de meeste private crediteuren (banken) worden verleid om een verlies te nemen van 50%, als gevolg waarvan de resterende private crediteuren (hedgefunds) de volledige nominale waarde kunnen incasseren? Betekent dit dat het nu kennelijk interessant wordt voor deze hedgefunds om goedkoop Grieks staatspapier te kopen, en hier groot voordeel te incasseren?
Nee, omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat hedgefunds ook worden meegenomen in de obligatieomruil zullen zij geen bijzondere winsten maken als gevolg van deze hele operatie. Mocht blijken dat hedgefunds of andere private obligatiehouders op grote schaal weigeren om mee te doen met de obligatieomruil dan komt de beoogde doelstelling van de omruiloperatie, zijnde het herstellen van de schuldhoudbaarheid van Griekenland, in gevaar. Het doorgaan van de PSI is gebaseerd op een zeer hoge deelname van private partijen, zoals ook blijkt uit de conclusies van de Eurotop. Het bereiken van een schuldniveau van 120% BBP in 2020 is immers alleen mogelijk als er een grote bijdrage van de private sector komt. Ook het IMF heeft schuldhoudbaarheid als voorwaarde gesteld. Als veel obligatiehouders er voor zouden kiezen om niet deel te nemen, lopen alle obligatiehouders het risico dat de PSI niet doorgaat en er geen aanvullend programma voor Griekenland komt. In dat geval bestaat de reële kans dat de vrijwillige omruil wordt omgezet in een verplichte omruiloperatie waardoor zij alsnog een haircut moeten accepteren of dat er veel grotere verliezen worden geleden.
Is het waar dat verschillende hedgefunds dit inmiddels doorhebben en hiervan flink profiteren en hiermee indirect profiteren van het belastinggeld dat eurolanden in het steunpakket stoppen?
Zoals in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, is de route die beschreven wordt in het BBC-programma niet bewandelbaar.
Wat is uw reactie op het bovenstaande? Deelt u de mening dat niet wenselijk is? Bent u van plan bij de uitwerking van het steunpakket dit zo snel mogelijk aan de kaak te stellen in Europees verband?
Het is uiteraard niet wenselijk dat sommige private partijen zouden kunnen meeliften op de positieve effecten van de obligatie-omruil zonder daaraan een bijdrage te leveren. In de wijze waarop de Eurotop mandaat heeft gegeven aan de onderhandelingen over PSI is hiermee al rekening gehouden. De randvoorwaarden die op 26 oktober gesteld zijn, zijn alleen realiseerbaar met een zeer grote deelname in de PSI.
Het bericht dat driekwart van de uitzendbureaus schuldig is aan discriminatie |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Driekwart uitzendbureaus schuldig aan discriminatie»?1
Klopt het dat het ingaan op het verzoek om geen Turken, Marokkanen en Surinamers te leveren strijdig is met de Algemene wet gelijke behandeling? Hoe zorgelijk is het dat 76,8 procent van de uitzendbureaus zo’n verzoek honoreert?
Wat vindt u van de reactie van de brancheorganisaties Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) dat zij extra cursussen en voorlichting gaan aanbieden? Is het probleem niet dusdanig groot dat het wenselijk is dat zij hun leden actief controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling? Wilt u hierover in gesprek gaan met de uitzendbranche en de Kamer informeren over de uitkomst?
Hoe ziet u de rol van de overheid bij deze problematiek? Op welke wijze gaat u controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling binnen de uitzendbranche?
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Verzekeraars en onderzoeksbureaus |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Beschouwt u de in de uitzending van Tros Radar1 getoonde praktijken, waarin verzekeraars en de door hen ingehuurde onderzoeksbureaus er alles aan doen om niet uit te keren bij schade, net als uw voorganger naar aanleiding van een uitzending van Zembla2, als incidenten? Zo ja, waarom en bij hoeveel «incidenten» is er volgens u sprake van een trend?
Iedere klacht over een schadeafhandeling is er in mijn ogen één teveel. Ik vind dat er bij een schademelding, in het belang van de klant, snel, betrouwbaar en efficiënt moet worden gehandeld door de verzekeraar. In de Radar uitzending wordt op basis van enkele individuele zaken de indruk gewekt dat verzekeraars op grote schaal proberen om niet uit te keren bij schades door eigen onderzoeksbureaus in te schakelen. Deze individuele zaken kunnen natuurlijk het topje van de ijsberg zijn maar daar heb ik geen aanwijzigingen voor gevonden.
Ik heb bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar een consument een klacht over een financieel product of een financiële dienst kan indienen, navraag gedaan over het aantal klachten bij schade-uitkeringen. Volgens Kifid betreft het hier slechts enkele klachten per jaar, die tot nu toe ook nog allen ongegrond bleken te zijn. In voorgaande jaren heeft Kifid hier ook nauwelijks klachten over ontvangen. Uit navraag bij de Consumentenbond blijkt dat hier ook geen klachten over zijn binnengekomen gedurende het afgelopen jaar. Ik vind dat iedere klacht serieuze aandacht verdient maar op basis van de gegevens van Kifid en de Consumentenbond heb ik tot nu toe niet de indruk dat er sprake is van een trend. Op internetfora circuleren wel meerdere klachten over de afhandeling van schades, onduidelijk is echter in hoeverre deze klachten specifiek betrekking hebben op de inschakeling van onderzoeksbureaus door verzekeraars bij het afhandelen van schade. De komende weken zal ik dit verder onderzoeken.
Verzekeraars dienen altijd, niet alleen in hun eigen belang maar ook in dat van de overige verzekerden, ingediende schadeclaims te toetsen. In ieder geval dient te worden nagegaan wat de oorzaak van de schade is, of de schade het gevolg is van een gedekt evenement en wat de omvang van de schade is.
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars (die in Nederland een marktaandeel van meer dan 95% hebben) en onderzoeksbureaus die werken in opdracht van deze verzekeraars hebben zich onderworpen aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en de Gedragscode Expertiseorganisaties.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek en geeft aan welke beginselen hierbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Zo dient de verzekeraar steeds een zorgvuldige afweging te maken tussen de diverse belangen en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt geraakt.
Het doel van de Gedragscode Expertiseorganisaties is een kader te formuleren waarbinnen expertiseorganisaties invulling geven aan het streven om deze ondernemingen op een kwalitatief aanvaardbaar niveau te laten functioneren. Daarnaast is het doel van de code te streven naar transparantie, goede onderlinge verhoudingen en professionaliteit in de expertisebranche. In deze gedragscode zijn basisregels opgenomen over betrouwbaarheid, professionaliteit, helderheid en integriteit van expertise organisaties.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de in de hierboven vermeldde uitzendingen getoonde praktijken van verzekeraars en onderzoeksbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer een verzekerde schade heeft en met een onderzoeksbureau te maken krijgt, de verzekerde er zonder meer vanuit moet kunnen gaan dat het onderzoeksbureau onafhankelijk is van de verzekeraar die het bureau ingehuurd heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat een verzekeraar de schadeafhandeling in eigen beheer wil uitvoeren en vind dat dit niet per definitie verkeerd is. Dat kan wel bijdragen aan een efficiënt proces en daarmee betaalbare premies. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij duidelijk wordt gecommuniceerd naar de klant welk belang het schadebureau vertegenwoordigt zodat de klant een correcte indruk heeft van de «onafhankelijkheid» van het onderzoeksbureau. Daarnaast dient de klant goede mogelijkheden te hebben om bezwaar aan te tekenen. Verzekeraars lijken zich hier ook van bewust. Ik heb hen aangesproken op het feit om hierbij zoveel mogelijk in het belang van de klant te handelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven in de komende periode de gedragscodes op dit punt nader te bestuderen en daar waar nodig aan te passen en mij daarvan op de hoogte te houden. Het is ook van belang dat consumenten met een klacht duidelijk worden gewezen op de mogelijkheden de klacht voor te leggen aan het Kifid. Ik zal de verzekeraars daar ook op aanspreken. Daarnaast is het Kifid, met de nieuwe organisatiestructuur, nu nog beter uitgerust om de afhandeling van financiële klachten in goede banen te leiden.
De meeste verzekeraars hebben overigens in hun polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde het recht heeft een eigen expert (contra-expert) in te schakelen, wiens kosten in redelijkheid door de verzekeraar worden vergoed. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Deelt u de mening dat door financiële en/of juridische banden tussen onderzoeksbureau en verzekeraar in ieder geval een schijn van partijdigheid ontstaat die niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder aangaf vind ik het van belang dat de klant altijd gewezen wordt op de belangen die het onderzoeksbureau vertegenwoordigt. Als onderzoeksbureaus en verzekeraars de eerder beschreven gedragscodes naleven dan hoeven deze financiële en/of juridische banden een betrouwbare en deskundige vaststelling van de oorzaak en/of omvang van de schade niet in de weg te staan.
Bent u van mening dat het inschakelen van een onderzoeksbureau dat onderdeel is van het concern van de verzekeraar voor het doen van een persoonlijk onderzoek in strijd is met de letter en de geest van de Gedragscode persoonlijk onderzoek?
Nee, maar de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek moet op dit punt wel verduidelijkt worden. Het Verbond van Verzekeraars heeft zelf al aangegeven dat men voornemens is om deze gedragscode te herzien en mij hiervan op de hoogte te houden. Belangrijk is wel dat het bureau moet beschikken over alle vereiste wettelijke voorgeschreven vergunningen.
Hoe beschouwt u de optie om de verzekerde het onderzoeksbureau dat de verzekeraar in wil huren te laten kiezen om zo de in ieder geval de schijn van partijdigheid te voorkomen en de werking van de verzekeringsmarkt te bevorderen?
Ik constateer dat de meeste verzekeraars deze optie al in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. De meeste verzekeraars vergoeden deze contra-expertise ook. Het is een manier voor verzekeraars om zich positief te onderscheiden. Het biedt de consument de mogelijkheid om een eigen onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen als zij hier behoefte aan hebben.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 al stelde vind ik het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
De Russische weigering een Nederlandse verkiezingswaarnemer toe te laten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft het Russische verkiezingscomité geweigerd de Nederlander Alexander Münninghoff toe te laten als waarnemer voor de Doema verkiezingen van december a.s.? Zo ja, welke motivatie heeft het verkiezingscomité hiervoor gegeven?
De heer Münninghoff, die door Nederland was geselecteerd en door ODIHR was voorgedragen als lange-termijn waarnemer, heeft geen accreditatie ontvangen van de Russische Centrale Kiescommissie. Hiervoor is geen motivatie gegeven.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij uw Russische ambtgenoot, dan wel bij het verkiezingscomité, waarvan de autoriteiten beweren dat het onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Moskou heeft bij de Russische viceminister verantwoordelijk voor OVSE-zaken om een toelichting gevraagd.
Deelt u de inschatting dat er politieke motieven schuilen achter de weigering, die mogelijk te maken hebben met de kritische opstelling van Münninghof zowel nu als in het verleden toen hij als correspondent in de Sovjetunie ook in aanvaring kwam met de autoriteiten omdat hij zich kritisch opstelde jegens het toenmalige regime? Zo ja, deelt u dan de mening dat de weigering hem toe te laten een smet is op het open en democratische gehalte van het Russische verkiezingsproces? Zo nee, waarom niet?
De Russische gesprekspartner van de ambassadeur heeft aangegeven dat de heer Münninghoff nog steeds welkom is in Rusland, maar niet als waarnemer voor deze verkiezingen. Verdere toelichting heeft hij niet gegeven. De ODIHR-missie in Rusland zal na afloop van de verkiezingen de bevindingen bekend maken. Deze bevindingen zal ik meenemen in de beoordeling van het verkiezingsproces.
Het bericht 'pensioenfondsen rekenen zich rijk' |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «pensioenfondsen rekenen zich rijk»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de afspraak in het Pensioenakkoord dat pensioenfondsen straks mogen gaan rekenen met het verwachte rendement? Deelt u de angst dat de druk hierdoor te groot wordt voor pensioenfondsen om pensioenen ook te indexeren als dit eigenlijk niet verantwoord is, waardoor er te weinig overblijft voor de pensioenen van de werknemers van nu.
In het memo «Waarborgen voor een «generatieproof» nieuw pensioencontract», dat ik als bijlage bij mijn brief van 14 september 2011 over het pensioenakkoord aan uw Kamer heb verzonden, heb ik aangegeven dat voorkomen moet worden dat pensioenfondsen risico’s teveel naar de toekomst doorschuiven als gevolg van een te hoge disconteringsvoet, te hoge beleggingsrisico’s en een te lange spreidingsperiode, waardoor zij op korte termijn teveel zouden kunnen uitgeven ten laste van jongere en toekomstige generaties.Tevens heb ik steeds benadrukt dat bij de verdere uitwerking van het pensioenakkoord het kabinet zal toetsen of de lasten evenwichtig over de verschillende generaties worden verdeeld. In dat kader spelen de onderzoeken naar de mogelijkheden om bestaande pensioenrechten onder te brengen in een nieuw pensioencontract een belangrijke rol.
Wat is uw reactie op het onderzoek onder ruim 200 pensioenexperts dat 61% van deze experts ook vreest dat pensioenfondsen zich rijk zullen rekenen?2 Hoe strookt dit met uw eerdere beweringen in de Tweede Kamer dat het rekenen met rendementen niet ten koste gaat van toekomstige generaties en dat we pensioenfondsen wel kunnen vertrouwen?
Het uitgangspunt van het pensioenakkoord is dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld en dat voorkomen moet worden dat pensioenfondsen zich rijk kunnen rekenen.
Geeft dit onderzoek u aanleiding om het rekenen met verwachte rendementen in heroverweging te nemen? Zo ja, kunt u daarbij dan de alternatieven betrekken die door de hoogleraren Bovenberg, Wijnbergen, Nijman en Kocken zijn aangedragen?
Van heroverweging is geen sprake, want zoals ik al heb aangegeven in antwoord 3 is het uitgangspunt van het pensioenakkoord dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld. Dat uitgangspunt is nader uitgewerkt in het eerdergenoemde memo «Waarborgen voor een «generatieproof» nieuw pensioencontract», waarin ik onder andere ben ingegaan op de te hanteren disconteringsvoet in het nieuwe pensioencontract. In mijn antwoorden op eerdere vragen van uw kant over het pensioenakkoord, verzonden op 31 oktober 2011, heb ik al aangegeven dat alle suggesties van externe deskundigen in ogenschouw zullen worden genomen.
Zo nee, bent u wel bereid om het rekenen met verwachte rendementen in heroverweging te nemen als ook uit het onderzoek van het Centraal Plan Bureau (CPB) blijkt dat rekenen met verwachte rendementen niet generatieneutraal is?
De uitkomsten van het onderzoek van het CPB zullen een belangrijk rol spelen bij de vaststelling van een juiste disconteringsvoet voor het nieuwe pensioencontract.
Het besluit van de Israëlische regering de bouw van illegale nederzettingen in bezette Palestijnse gebieden te versnellen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van de Israëlische premier Netanyahu om de bouw van nederzettingen in delen van de bezette Westelijke Jordaanoever te versnellen?
Ja.
Deelt u de mening dat het bouwen van 1600 woningen in Oost-Jeruzalem en 350 extra huizen in twee illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet alleen in strijd is met het internationaal recht, maar bovendien een ernstige tegenslag is voor de gewenste hervatting van de onderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid deze zeer betreurenswaardige en contraproductieve Israelische stappen in duidelijke bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van het besluit van de Israëlische regering om versneld tenders uit te schrijven voor de bouw van nieuwe wooneenheden Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Ik heb een verklaring van die strekking afgelegd op 2 november jl., waarin ik Israël heb opgeroepen dit besluit terug te draaien. Het is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Datzelfde geldt voor het Palestijnse initiatief tot toetreding tot UNESCO en vergelijkbare Palestijnse eenzijdige stappen.
Zult u rechtstreeks en samen met uw EU-collega's uw afkeuring van deze stappen rechtstreeks aan de Israelische regering overbrengen? Zo nee, waarom niet?
Dat is inmiddels gebeurd. Verschillende EU-lidstaten – onder meer het VK en Duitsland – en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU hebben soortgelijke verklaringen afgelegd.
De risico's van JSF testtoestellen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stealth Jet Could Be Unsafe for Flight Training»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het memo van J. Michael Gilmore, het hoofd operationele test en evaluatie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, en zijn aanbeveling om de aanvang van de F-35 opleidingen uit te stellen om grote risico’s en ongelukken te voorkomen?2
De Amerikaanse luchtmacht is bezig met een procedure ter bevestiging van de luchtwaardigheid van de F-35A toestellen. Deze bevestiging is nodig voordat kan worden begonnen met de training van ervaren operationele vliegers. De Amerikaanse luchtmacht wil spoedig beginnen met deze training op de vliegbasis Eglin in Florida. Voor deze training zullen F-35A toestellen uit de LRIP 2-productieserie worden gebruikt. De twee Nederlandse F-35A toestellen, die nog in productie zijn, behoren tot de productieseries LRIP 3 en 4.
De berichtgeving in de Amerikaanse media betreft een interne discussie in het Pentagon over de risico’s van training met de LRIP-2 toestellen. Volgens deze berichtgeving vindt de Director Operational Test and Evaluation(DOT&E) van het Pentagon dat meer testvluchten met de F-35A nodig zijn voordat op verantwoorde wijze met de training van de operationele vliegers kan worden begonnen. Hij doet het voorstel deze training met tien maanden uit te stellen om eerst meer te kunnen testen, of anders de training te verplaatsen naar de vliegbasis Edwards in Californië waar het technische testprogramma van de F-35 doorgaat.
Het hoofd van het JSF Program Office (JPO) en de verantwoordelijke ondercommandant van de Amerikaanse luchtmacht delen deze mening niet. In een gezamenlijke brief aan de top van het Pentagon, waarvan het JPO het bestaan inmiddels formeel aan Defensie heeft bevestigd, gaan zij in op de door de DOT&E genoemde bezwaren. In hoofdzaak komt hun standpunt er op neer dat de luchtwaardigheidsprocedure op de juiste wijze wordt doorlopen. De training van de operationele vliegers zal pas beginnen als de afzonderlijke tekortkomingen waar de DOT&E op wijst, zullen zijn aangepakt. De voorstellen van de DOT&E achten zij onnodig en onwenselijk.
Het Nederlandse ministerie van Defensie is niet betrokken bij deze kwestie. Het betreft een discussie tussen Amerikaanse instanties over de training van Amerikaanse vliegers op Amerikaanse toestellen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Deelt u de mening van de heer Gilmore dat bij een laag aantal testuren het onverantwoord is om te starten met training?
In de tweede helft van 2012, rondom de oplevering van het eerste Nederlandse toestel, beginnen de eerste Nederlandse vliegers aan hun opleiding ter voorbereiding op de deelneming aan de operationele testfase. Naar verwachting is de geschetste problematiek dan opgelost omdat tegen die tijd immers een groter aantal test- en trainingsvluchten zal zijn uitgevoerd. De Nederlandse toestellen zullen voor gebruik onder Nederlands toezicht worden gecertificeerd.
De criteria van de Amerikaanse luchtmacht en het JPO bij het testprogramma hebben betrekking op prestaties. Deze benadering geeft een betere maatstaf voor luchtwaardigheid dan het absolute aantal testuren. Defensie heeft vertrouwen in deze procedure. Een specifiek aantal testvlieguren als criterium voor de aanvang van de vliegeropleiding is niet te geven.
Welke gevaren lopen Nederlandse vliegers als het aantal testuren niet wordt uitgebreid voordat opleidingen beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welk aantal gecontroleerde testuren acht u het verantwoord dat opleidingen met de testtoestellen starten voor Nederlandse vliegers?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft dit voor de ontwikkeling en productie van de door Nederland bestelde testtoestellen? Is de aflevering van de twee testtoestellen nog steeds voorzien voor augustus 2012, resp. maart 2013?
De levering van de toestellen is inderdaad nog steeds voorzien voor augustus 2012 en maart 2013. Indien het Amerikaanse luchtwaardigheidsproces of het lopende testprogramma leiden tot aanpassingen, zullen die ook bij de Nederlandse toestellen worden uitgevoerd. Er is momenteel geen reden te veronderstellen dat dit zou leiden tot een wijziging van het productieschema.
Als de planning hetzelfde blijft en de testtoestellen in augustus 2011 en maart 2013 worden opgeleverd, hoeveel testuren hebben deze testtoestellen dan gemaakt? Is het op dat moment wel verantwoord om opleidingen ermee te beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u om een reactie gevraagd van het Amerikaanse ministerie van Defensie? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO is Defensie op de hoogte van het verloop van de discussie. Het Pentagon heeft op het moment van dit schrijven nog geen besluit genomen of de opleiding van de Amerikaanse vliegers op de LRIP 2-toestellen kan beginnen. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse luchtwaardigheidsprocedure en wacht de besluitvorming terzake af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
Het bericht dat Unesco het zogenaamde 'Palestina' heeft geaccepteerd als volwaardig lid |
|
Raymond de Roon (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amerika stopt financiering UNESCO vanwege Palestijnen»?1
Ja.
Hoeveel Nederlands belastinggeld vloeit er jaarlijks naar UNESCO?
Over 2010 bedroeg de verplichte contributie 4,2 miljoen euro. Over 2011 bedroeg deze 4,6 miljoen euro. De totale Nederlandse bijdragen (verplicht en vrijwillig) over 2010 en 2011 bedroegen circa 20 miljoen euro op jaarbasis.
Bent u bereid, in navolging van de Verenigde Staten, ook aan de Nederlandse tegenstem aangaande toetreding van het zogenaamde «Palestina» tot UNESCO financiële gevolgen te verbinden en de Nederlandse bijdrage aan UNESCO te stoppen? Zo nee, bent u dan in elk geval bereid de Nederlandse bijdrage (fors) naar beneden bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Palestijnse aanvraag voor volledig lidmaatschap van de UNESCO is geen reden om de UNESCO als organisatie te straffen.
Het bericht dat er nauwelijks goede zorg is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel en probleemgedrag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er nauwelijks goede zorg beschikbaar is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en probleemgedrag?1
Ja.
Is het waar dat er nu zeker 150 mensen met NAH bekend zijn waarvoor geen passende verblijfplaatsen en dagbesteding beschikbaar is, en die genoodzaakt zijn steeds van de ene zorgomgeving naar de andere te verhuizen? Hoeveel mensen met NAH zijn er?
Het is niet uit bestaande registraties af te leiden hoeveel mensen er precies met NAH zijn en hoeveel daarvan geen passende verblijfplaats of dagbesteding hebben. NAH is namelijk een gevolg c.q. een oorzaak van een beperking en geen diagnostische categorie. Naar schatting leven in Nederland circa 500 000 mensen met de gevolgen van enige vorm van niet aangeboren hersenletsel.
Bent u het eens met de opvatting dat juist deze mensen gebaat zijn bij een stabiele woonomgeving en/of dagopvang?
De gevolgen van NAH zijn divers en verschillen zowel naar aard (lichamelijk, cognitief of emotioneel) als naar ernst. Veel mensen met ernstige vormen van NAH zijn gebaat bij een stabiele leefomgeving en/of dagbesteding.
Onderschrijft u de opvatting van de voorzitter van de coördinatoren van hersenletselteams, mevrouw Kuipers, dat er waarschijnlijk veel meer dan 150 «probleemgevallen» zijn die bij ouders, partners of zelfstandig wonen en die grote problemen ondervinden in het dagelijks leven, en bijvoorbeeld te maken krijgen met sociaal isolement, schulden of criminaliteit, mede uit gebrek aan passende ondersteuning?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat er een gebrek is aan stabiele huisvesting, opvang en begeleiding voor juist deze groep? Bent u het ermee eens dat er een gebrek is aan bekendheid met deze problematiek? Bent u het ermee eens dat deze doelgroep in geen van de zorgsectoren echt goed past?
Mensen met NAH vormen geen homogene groep. Voor iedereen zijn de gevolgen van hersenletsel namelijk weer anders. Daarom verblijven mensen met NAH in uiteenlopende voorzieningen. Diverse zorgorganisaties binnen de gehandicaptenzorg, waaronder voorzieningen voor mensen met een lichamelijke handicap en diverse verpleeghuizen, hebben locaties en/of afdelingen ingericht die speciaal toegerust zijn voor cliënten met deze zorgvraag.
De meeste mensen met NAH verblijven overigens in de thuissituatie. Het is inderdaad zo dat er in de maatschappij nog veel onbekendheid heerst over de gevolgen van hersenletsel. Dit geldt met name voor de problematiek in de thuissituatie. In dit verband is het volgende van belang.
In het kader van de decentralisatie van de functie begeleiding naar de gemeenten is er aandacht voor de diverse cliëntgroepen binnen de AWBZ, waaronder mensen met NAH. Het Transitiebureau van VWS en VNG zorgt onder andere voor informatievoorziening richting diverse stakeholders. Op deze manier wil ik er voor zorgen dat voor cliënten die thans begeleiding hebben, de decentralisatie zo soepel mogelijk gaat verlopen.
Kent u de berichten van zorginstellingen die wel graag initiatieven voor deze doelgroep willen ontplooien, maar door het gebrek aan een zorgzwaartepakket, de financiering niet rond krijgen? Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat ook deze doelgroep voor goede zorg en ondersteuning in aanmerking komt? Ziet u mogelijkheden voor een apart ZorgZwaartePakket (ZZP) voor deze doelgroep?
Ja, ik ken het bericht.
Onlangs (september 2011) heeft de NZa signalen gekregen van brancheorganisatie VGN over mogelijke knelpunten voor NAH-cliënten. Deze cliënten zouden regelmatig in een te laag zorgzwaartepakket terecht komen, waardoor de benodigde uren en het tarief ontoereikend zijn. Dit gesignaleerde knelpunt is specifiek opgenomen in het onderzoek dat de NZa jaarlijks doet naar de adequaatheid van de zorgzwaartepakketten. In samenspraak met onder meer de branchevereniging VGN en het CIZ wordt bekeken of een wijziging van de ZZP-indicatie of van de bekostiging nodig is.
De wetenschappelijke fraude van de heer Stapel |
|
Jasper van Dijk (SP), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Commissie Levelt inzake de fraude van de gewezen hoogleraar psychologie, de heer Stapel?1
De aanbevelingen van de Commissie Levelt zijn gericht aan de betrokken instellingen. Het is aan de instellingen om hiermee op een verstandige manier om te gaan. Meer in het algemeen merk ik op dat ik mij zeer goed kan vinden in de aanbevelingen. Zo stelt het rapport dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. Ik ben in dit verband verheugd over de voortvarendheid waarmee de wetenschappelijke gemeenschap omgaat met de door de Commissie Levelt geconstateerde schending van de wetenschappelijke integriteit. Zo heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een commissie ingesteld onder leiding van Prof. dr.mr. C.M. Schuyt. Deze commissie zal in kaart brengen hoe binnen verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens en hoe onderzoekers en hun werkgevers ervoor zorgen dat normen voor wetenschappelijke integriteit worden nageleefd. Ook zal de commissie adviseren hoe met name jonge onderzoekers ertoe kunnen worden gebracht om wetenschappelijk integer om te gaan met onderzoeksgegevens. De commissie adviseert hierover in april volgend jaar. De VSNU en de rectores magnifici hebben besloten te bezien of de code wetenschapsbeoefening dient te worden aangescherpt en of bestaande beoordelingsmechanismen voldoende zijn toegerust om integriteitsinbreuken te kunnen voorzien. Ook zal de VSNU zich in dit verband buigen over de onderzoekscultuur bij de instellingen.
Wat vindt u van de aanbeveling om een laagdrempelige vertrouwenspersoon voor fraude aan te stellen en van de aanbeveling om ervoor te zorgen dat onderzoeksgegevens voor ten minste vijf jaar zijn te raadplegen? Vindt u het juist dat deze aanbevelingen op alle universiteiten worden toegepast?
In de interim-rapportage wordt gesteld dat Universiteit Tilburg een vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit dient aan te stellen volgens de richtlijnen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Dit laatste is in overeenstemming met het reglement van het LOWI waarin sprake is van een «vertrouwensinstantie». In dit verband merk ik op dat dit reglement is opgesteld door het Dagelijks Bestuur van de KNAW, na overleg met VSNU en NWO. Universiteiten hebben zich daarmee gecommitteerd aan de werkwijze van het Landelijk Orgaan. Ik ben het met vragenstellers eens dat de toegang tot een vertrouwenspersoon laagdrempelig moet zijn. Ik verwijs hierbij naar de Notitie Wetenschappelijke Integriteit2 waarin is gesteld dat de vertrouwensfunctie niet verenigbaar is met een aantal functies zoals die van lid van het college van bestuur, leider van een onderzoeksschool etc. VSNU zal nagaan of bij alle instellingen aan de voorwaarde van laagdrempeligheid wordt voldaan. Wat betreft de bewaartermijn van onderzoeksgegevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de huidige gedragscode van universiteiten gefaald, aangezien daarin staat dat (ruwe) onderzoeksgegevens vernietigd moeten worden?
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening heeft niet gefaald. Individuele overtredingen, hoe zwaar ook, duiden niet op een falen van de code. Dit geldt eveneens voor de onlangs aan de orde gekomen fraude van de heer Poldermans. De gedragscode stelt niet dat ruwe onderzoeksgegevens moeten worden vernietigd, integendeel. Artikel III.3 van de code schrijft voor dat ruwe onderzoeksgegevens minimaal vijf jaar worden bewaard. Gedurende deze periode moet de wetenschappelijke gemeenschap hierin inzage kunnen hebben. De universiteiten zullen nagaan of een strikter beleid op de naleving van de bewaartermijnen kan worden gehanteerd.
Wat vindt u ervan dat sommige onderzoekers in alle beslotenheid te werk kunnen gaan? Bent u het eens met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de cultuur binnen universiteiten opener moet worden?
Een grote mate van openheid en transparantie horen bij een gezond wetenschappelijk klimaat. Het hoort bij de taak van de President van de KNAW om deze openheid te bepleiten. Ik betreur het zeer dat de heer Stapel op deze wijze in beslotenheid te werk heeft kunnen gaan. Overigens vindt het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek in teamverband plaats. Ik ben het met de President van de KNAW eens dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en de naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet. Dit is door KNAW en VSNU met voortvarendheid opgepakt; zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het argument dat onderzoekers onder druk staan om te scoren en dat onderzoeksmiddelen schaars zijn? Deelt u de mening dat dit nooit een excuus kan zijn voor fraude, maar dat dit wel een punt van zorg kan zijn?
Dit kan geen argument zijn. De wil om te presteren en met anderen te concurreren is een heel normaal verschijnsel in de samenleving. Dit geldt niet alleen voor wetenschappers maar ook voor bijvoorbeeld artsen, kunstenaars en topsporters. In de wetenschap zorgt gezonde concurrentie ervoor dat onderzoeksmiddelen bij de beste wetenschappers en de beste onderzoeksgroepen terecht komen. Wel ben ik van mening dat juist onder condities van schaarste en concurrentie er sprake moet zijn van de juiste checks and balances. Hiervoor moeten de wetenschappelijke instellingen en hun werknemers gezamenlijk zorgdragen.
Wat kunt u doen om vergelijkbare gevallen als de fraude van de heer Stapel te voorkomen? Bent u bereid om met universiteiten in gesprek te gaan over het hanteren van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Levelt dat vertrouwen niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. De Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap betreft een voorstel van de KNAW in haar advies «Wetenschap op bestelling» en heeft betrekking op de relatie tussen onderzoeker en opdrachtgever bij contractonderzoek. Dit voorstel is door het vorige kabinet niet overgenomen omdat het tekenen van een verklaring van onafhankelijkheid bij ieder in opdracht uitgevoerd onderzoek te veel administratieve lasten met zich meebrengt (TK, 29 338, nr. 68). De universiteiten hebben het advies van de KNAW destijds wel onderschreven, en dat nemen zij in de praktijk ook ter harte.
Kunt u een rol spelen in de «bescherming» van onderzoekers die gelieerd zijn aan de heer Stapel? Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onterecht beschadigd raken?
Uiteraard deel ik de opvatting dat betrokkenen niet onterecht beschadigd mogen raken. Ik vind dit op de weg liggen van de betrokken instellingen en hun bestuurders. De interim-rapportage bevat hiervoor de nodige aanbevelingen, zoals het uitgeven van verklaringen voor reeds gepromoveerden en het bieden van goede mogelijkheden voor betrokkenen die nog in hun promotietraject zitten om alsnog te promoveren. De betrokken instellingen hebben aangegeven te willen voorkomen dat betrokken onderzoekers en promovendi worden beschadigd. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat hiervan geen sprake zal zijn.
De situatie van kinderen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel problemen voor kinderen op Bonaire1»? Heeft u tevens kennis genomen van de notitie van de ChristenUnie2 waarin nadrukkelijk zorgen worden geuit over positie van kinderen, onder meer op Bonaire?
Ja.
Deelt u de zorgen over de kinderrechtensituatie op Bonaire, onder andere betreffende armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugd één van de prioritaire thema’s te maken (naast gezondheidszorg, veiligheid en onderwijs). Voor het jeugdbeleid zijn voor 2009 en 2010 extra middelen vrijgemaakt, zodat vooruitlopend op de transitie van 10-10-10 gestart kon worden met het opbouwen en versterken van de jeugdvoorzieningen.
Hiertoe is per eiland, ook op Bonaire, samen met het lokale bestuur en de lokale jeugdinstellingen een plan gemaakt. Dit plan was ook gebaseerd op aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg, die in 2009 een verkenning heeft gedaan van de jeugdvoorzieningen op de eilanden, en een advies heeft gemaakt voor verbetering ervan. Kern van dit plan was: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. Dit plan is eind 2011 grotendeels gerealiseerd. Daarmee is er een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd. Met deze voorzieningen kan de preventie beter tot uitvoering gebracht worden.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Comité Rechten van het Kind is er een start gemaakt met het opleiden van professionals in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Begin 2012 start, in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden om ouders kennis te laten maken met andere manier van opvoeden.
Het structureel verbeteren van de kinderrechtensituatie vraagt evenwel verbeteringen op velerlei terreinen, en zal derhalve de komende decennia aandacht blijven vragen. Het gaat dan zowel om economische ontwikkeling, toekomstperspectief voor de jeugd, verbetering van de kinderopvang, verbetering van de publieke gezondheidszorg, naschoolse opvang, onderwijs en armoedebestrijding.
Heeft het pas geopende Centrum voor Jeugd en Gezin doelen opgesteld om de positie van kinderen op korte termijn te verbeteren? Zo ja, welke doelen zijn er opgesteld en hoe worden deze doelen gemonitord?
Ja.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft een 2-jarenplan gemaakt voor de periode 2012–2014, en biedt voor het eerst één geïntegreerde aanpak voor opvoedingsondersteuning en jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0–19 jaar. De aandacht lag tot nu toe vooral op het jongere kind. Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin zal de Campagne voor Positief Opvoeden worden georganiseerd. Specifieke onderdelen uit het tweejarenplan zijn de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en het signaleren en melden van kindermishandeling. Deze doelstellingen worden door VWS gemonitord via de subsidieafspraken.
Levert de huidige kinderrechtensituatie op Bonaire één (of meerdere) schending(en) van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op? Zo ja, welke schendingen betreft dit?
Komend jaar rapporteert het Koninkrijk der Nederlanden aan het VN Kinderrechtencomité over de kinderrechtensituatie in het Koninkrijk. Ook de ontwikkelingen in de kinderrechtensituatie op Bonaire wordt in deze periodieke VN-rapportage besproken. Deze rapportage is momenteel in voorbereiding. Naar verwachting is de rapportage in maart 2012 gereed voor verzending aan het VN-Comité en de Tweede Kamer.
Deelt u de analyse dat basisvoorzieningen op vele terreinen, zoals voor vrije tijd, uithuisgeplaatste kinderen en naschoolse opvang, ontbreken en dat ouders, kinderen en professionals die met kinderen werken, weinig weten over kinderrechten?
Nee ik deel die analyse niet.
Uitgangspunten bij het eerder genoemde plan is het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind. Aanbevelingen die in de vorige rapportage aan het VN Kinderrechtencomité zijn gedaan, zijn opgenomen in dat actieplan. De professionals van de jeugdzorgvoorzieningen op Bonaire, baseren hun werk al jarenlang op het Kinderrechtenverdrag. De jeugdvoorzieningen zijn de afgelopen jaren flink versterkt. Inmiddels is de naschoolse opvang voorziening Jong Bonaire uitgebreid van een bereik van ca 150 jongeren naar een bereik van 275 jongeren, en het gebouw en de voorzieningen erin zijn vernieuwd. De jeugdbescherming is versterkt. Er is jeugdzorg gekomen: ambulante hulpverlening, er is een kinder- en jeugdpsycholoog en een kinder- en jeugdpsychiater. Voor uithuis geplaatste kinderen is de pleegzorg flink uitgebreid, het logeerhuis Kas di Karko is opgericht en er wordt een huis voor tienermeisjes en tienermoeders gesubsidieerd. Samen met de andere jeugdorganisaties worden momenteel plannen gemaakt voor verdere uitbreiding van voorzieningen voor jongeren die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.
Bent u bereid op korte termijn en in samenspraak met het bestuurscollege Bonaire een plan van aanpak te ontwikkelen om verbeteringen aan te brengen in de kinderrechtensituatie op Bonaire, op het gebied van onder meer armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit plan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt gewerkt op basis van een gezamenlijk plan «Zorg voor een gezonde jeugd op Bonaire: juli 2010–december 2011». Begin 2012 zal VWS met het Openbaar Lichaam over de follow-up van dit plan spreken.
Hoe is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen enerzijds de verschillende ministeries en anderzijds het bestuurscollege van Bonaire met betrekking tot de kinderrechten op Bonaire en de andere openbare lichamen?
Diverse ministeries en de lokale overheden hebben hun eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden voor aspecten van het jeugdbeleid en daarmee voor de invulling van de kinderrechten op dat terrein.
De lokale overheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn verantwoordelijk voor de preventieve zorg voor de jeugd en het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de specialistische zorg voor de jeugd. Gezien de kleinschaligheid wordt samengewerkt met vertegenwoordigers van de ministeries OCW, Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en BZK/WWI binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland.