Extra betalingseisen van de Universiteit van Amsterdam aan studenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UvA-student krijgt extra rekening»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat studenten financieel opdraaien voor een fout van de Universiteit van Amsterdam (UvA)? Zo nee, waarom niet?
Als studenten een tweede bachelor- of masteropleiding volgen dan geldt als uitgangspunt het instellingscollegegeld. Er is een uitzondering op het instellingscollegegeld tweede studies, namelijk een wettelijk collegegeld voor een tweede opleiding in gezondheidszorg of onderwijs als daarvoor nog geen diploma is behaald.
Universiteit van Amsterdam heeft de hoogte van het collegegeld tweede studies beschreven in het Inschrijvingsbesluit. Dit besluit staat ook op de UvA-website. Voor de tweede studies waarover het in het Parool-artikel gaat, geldt artikel 18 en 19 van het Inschrijvingsbesluit. Hierin staat onder andere dat voor studenten die zich direct na een eerste bachelor- of masteropleiding aan UvA in 2011–2012 inschrijven voor een tweede bachelor- of masteropleiding, het instellingstarief gelijk is aan het wettelijk tarief tijdens de nominale duur van de tweede opleiding.
In september 2011 is voor een aantal studenten in een tweede studie, die al uit de nominale studieduur waren gelopen, de hoogte van het wettelijk tarief berekend, terwijl dit volgens de regels van UvA het hoge instellingstarief had moeten zijn. Deze gecorrigeerde rekening is later alsnog gestuurd, soms pas in december 2011 of januari 2012. Het betreft dus geen boete, zoals de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam (ASVA) zegt, maar een correctie op een fout bij de vaststelling van het collegegeld door UvA.
De betrokken studenten hadden in het Inschrijvingsbesluit van UvA kunnen lezen over het hoge instellingscollegegeld na de nominale studieduur. Er was echter enige tijd sprake van een fout in de betalingsmodule (de «collegegeldwizard») op de site van UvA waarop studenten zich moeten inschrijven. Ook heeft een studieadviseur onjuiste informatie verstrekt.
Ik betreur het zeer dat als gevolg van deze samenloop van omstandigheden een gevoel van onzekerheid bij de studenten is ontstaan.
UvA pakt het probleem nu adequaat aan. Voor studenten is er de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen het besluit van de Centrale Studentenadministratie (CSA). Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3.
Verder heeft UvA aangegeven dat, wanneer een student kan bewijzen dat hij aantoonbaar verkeerd is voorgelicht door UvA en de student niet verweten kan worden dat hij op die informatie is afgegaan en op basis daarvan dacht het lage tarief verschuldigd te zijn, hij niet het hoge collegegeldtarief hoeft te betalen. De student zal dan wel bezwaar moeten maken tegen het besluit.
Inmiddels heeft UvA ook besloten dergelijke gevallen sneller op te sporen en wekelijks te controleren op de hoogte van het verschuldigde en het betaalde collegegeld. Op deze wijze ontstaat voor studenten sneller duidelijkheid.
Bent u bereid om op korte termijn met de UvA in gesprek te gaan om de universiteit ertoe te bewegen af te zien van de onterechte extra betaling voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Nee. UvA heeft reeds stappen gezet zodat studenten die verkeerde informatie hebben gekregen niet het hoge collegegeldtarief hoeven te betalen.
Daarnaast is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) de rechtsbescherming van de student geregeld. De (aanstaande of oud-)student kan een geschil voorleggen aan de faculteit, die het vervolgens ter behandeling voorlegt aan de geschillenadviescommissie. Vervolgens neemt het college van bestuur een besluit op het bezwaar. Indien die procedure tot een voor de student onbevredigend resultaat leidt, kan hij/zij zich wenden tot het College van Beroep voor het hoger onderwijs. De positie van de student is hiermee voldoende gewaarborgd.
Is bekend of deze onduidelijkheid potentieel voor meer instellingen kan gelden en bent u het er dan mee eens dat dit dan voor rekening van de instellingen is en niet de studenten?
Nee, dat is niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De WOZ-beschikking voor huurders |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe verhoudt uw uitspraak dat huurders sinds de invoering van de extra punten in het kader van het woningwaarderingsstelsel (WWS) in schaarsteregio’s belanghebbend kunnen zijn bij de WOZ-waarde in het kader van de € 2900-grens per m2, zich tot uw brief aan de VNG dat huurders geen WOZ-beschikking hoeven te ontvangen en niet belanghebbend zijn?1 2
Huurders ontvangen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-beschikking. Aangezien huurders – na het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelastingen in 2006 – meestal geen belang meer hebben bij een WOZ-beschikking, heeft de VNG de gemeenten in overweging gegeven niet meer te voldoen aan deze formeel wettelijke verplichting. In de praktijk komt het er dan ook op neer dat alleen die gemeenten die gemeentelijke belastingen baseren op de WOZ-waarde een WOZ-beschikking aan huurders sturen. Nu de invoering van de extra punten in het kader van het WWS in schaarsteregio’s in de meeste gevallen geen direct belang oplevert voor huurders, is met de VNG afgesproken dat gemeenten huurders niet standaard een WOZ-beschikking hoeven te sturen. Op verzoek zal een gemeente uiteraard wel een WOZ-beschikking dienen te sturen. Deze lijn is als zodanig ook op de website van de VNG geplaatst en de VNG heeft deze informatie inmiddels aangescherpt.
Deelt u de mening dat uw uitspraak dat huurders belanghebbende kunnen zijn bij de WOZ-waarde, op gespannen voet staat met de Wet waardering onroerende zaken (WOZ)? Zo ja, acht u aanpassing van deze wet noodzakelijk opdat degenen met een direct fiscaal belang een beschikking kunnen ontvangen en bezwaar kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huurders zijn namelijk belanghebbenden op grond van de artikelen 24, derde lid, onderdeel b, en 26 van de Wet WOZ, en kunnen daarom een beschikking ontvangen en zonodig bezwaar maken. In artikel 24, derde lid, onderdeel b van de Wet WOZ is immers opgenomen dat er ook een beschikking wordt gezonden aan degene die de onroerende zaak aan het begin van het kalenderjaar gebruikt krachtens persoonlijk recht. Deze bepaling ziet toe op de positie van zittende huurders.
In artikel 26 van de Wet WOZ is opgenomen, dat desgevraagd een beschikking wordt verstrekt indien iemand in de loop van het kalenderjaar de onroerende zaak gebruikt door verkrijging van een persoonlijk recht. Deze bepaling ziet dus toe op de positie van nieuwe huurders.
Gezien deze twee bepalingen is aanpassing van de Wet WOZ niet nodig.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de WOZ-beschikking daadwerkelijk verstrekken aan huurders die een direct belang kunnen hebben bij deze beschikking ?
Met de circulaire MG 2011-03 van 10 oktober 2011 heb ik de gemeenten geïnformeerd over het belang dat huurders hebben gekregen bij een WOZ-beschikking door de invoering van de maximaal 25 extra WWS-punten.
Voorts is hierover overleg gevoerd met de Waarderingskamer die het toezicht heeft op een goede uitvoering van de wet WOZ. De Waarderingskamer heeft nog eens benadrukt op haar website dat huurders een direct belang kunnen hebben bij de WOZ-beschikking en ook bezwaar kunnen maken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunnen alle belanghebbenden die een WOZ-beschikking ontvangen of opvragen, daar ook in alle gevallen bezwaar tegen maken bij de betreffende gemeente?
Formeel kunnen alle belanghebbenden die een WOZ-beschikking ontvangen daartegen bezwaar maken. Huurders hebben echter in veel gevallen
inhoudelijk geen belang bij een dergelijk bezwaar. De beantwoording van de vragen van de leden De Boer (GroenLinks), Ter Horst (PvdA) en Ruers (SP) (Eerste Kamer 2011–2012, aanhangsels nr. 2) gaat hierop nader in. Deze beantwoording vermeldt:
«Met het uiteindelijke Besluit, met een koppeling aan de WOZ in afgeleide vorm, heeft de huurder in het merendeel van de gevallen feitelijk geen belang meer bij de exacte WOZ-waarde. Het schaarstegebied is immers met het Besluit vastgelegd; de exacte WOZ-waarde van de woning bepaalt dus niet of de woning zich in dat schaarstegebied bevindt. Voorts is het Besluit zo vormgegeven, dat er voor de bepaling van de maximale huurprijs in elk geval kan worden uitgegaan van een bijtelling van 15 punten. Dit betekent dat bezwaar en beroep tegen de WOZ-waarde binnen het schaarstegebied uitsluitend van belang is indien dat ertoe kan leiden dat de WOZ-waarde per m2 minder dan € 2900 kan gaan bedragen, én dat dat kan leiden tot een lagere huurprijs.»
Ik zal met de Woonbond bespreken, dat zij de huurders niet alleen informeren over de mogelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking, maar ook over het eventuele nut daarvan.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam € 25 000 incidenteel en € 80 000 structureel kwijt is aan de invoering van het nieuwe WWS?3
De genoemde bedragen maken onderdeel uit van de beantwoording door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van vragen van het gemeenteraadslid Combrink inzake de verstrekking van de WOZ-waarde aan huurders en mogelijke bezwaren daarop.
In die beantwoording wordt aangegeven dat in Amsterdam op verzoek een
WOZ-beschikking zal worden verstrekt aan een huurder. Het college geeft in die beantwoording tevens een prognose van de daaraan verbonden kosten, mede op basis van een door hen ingeschat aantal bezwaren van huurders. In hoeverre deze kosten daadwerkelijk worden gerealiseerd zal dus pas na enige tijd kunnen blijken.
Hoe verhoudt dit zich tot de administratieve lastendruk? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de kosten en administratieve lasten van de invoering van de WWS-maatregel voor alle Nederlandse gemeenten en de rechterlijke macht?
De kosten voor de Nederlandse gemeenten verbonden aan de maximaal 25 extra WWS-punten zijn niet nader gespecificeerd maar maken reeds onderdeel uit van de kosten die het Rijk vergoedt aan de gemeenten ter uitvoering van de Wet WOZ. De Wet WOZ voorzag immers al in het verstrekken van WOZ-beschikkingen aan huurders. Deze wettelijke verplichting is niet gewijzigd door de invoering van de maximaal 25 extra WWS-punten en kan dus ook geen aanleiding zijn de kosten die het Rijk vergoedt aan de gemeenten te verhogen.
Inzake de kosten van de rechterlijke macht speelt een rol, dat het betwisten van de WOZ-waarde voor de huurcommissie slechts van beperkt belang zal zijn. De huurcommissie kan daaraan namelijk voorbij gaan indien een andere WOZ-waarde kennelijk geen effect kan hebben op het aantal extra toe te kennen punten. De exacte WOZ-waarde is immers veelal niet van belang. Allereerst is de vraag of de woonruimte zich bevindt in het schaarstegebied. Vervolgens is uitsluitend van belang of de WOZ-waarde per m2 wel of niet meer dan € 2900 per m2 bedraagt, én dat effect op de hoogte van de huurprijs zou kunnen hebben. De nota van toelichting bij het betrokken besluit geeft dan ook aan, dat de uitvoeringseffecten voor de huurcommissie beperkt zullen zijn. De inschatting is hierdoor, dat ook de kosten voor de rechterlijke macht beperkt zullen zijn. Deze kosten hangen immers nauw samen met de kosten voor de huurcommissie.
Deelt u de mening dat zittende huurders die door het nieuwe WWS worden getroffen, conform de wet van voor 1 oktober 2011 dienen te worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds deel ik deze mening waar het gaat om hogere huren voor huurders met reeds voor 1 oktober 2011 lopende huurovereenkomsten.
Zoals de nota van toelichting bij het betrokken besluit immers aangeeft kunnen de huurprijzen van deze huurovereenkomsten niet worden verhoogd op grond van de toekenning van de maximaal 25 extra WWS-punten, maar alleen op grond van artikel 7:248 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij gaat het om een huurverhoging op grond van een contractuele indexering of op grond van de gebruikelijke jaarlijkse maximale huurverhoging.
Anderzijds deel ik deze mening niet in de situaties waar het gaat om huurverlagingen of onderhoudsprocedures voor huurders met reeds voor 1 oktober 2011 lopende huurovereenkomsten. De genoemde gevallen, die mij recentelijk zijn aangeleverd, betreffen deze situaties. Voor de huurverlagingen geldt dat betrokken huurders tot 1 oktober 2011 de gelegenheid hadden om een lagere huur te bewerkstelligen op grond van het WWS zonder de maximaal 25 extra WWS-punten. Voor de onderhoudsprocedure geldt dat het doel is om een verhuurder aanwezige gebreken op te laten heffen. Mij is niet gebleken, dat dit doel niet meer gerealiseerd wordt als gevolg van de maximaal 25 extra WWS-punten.
Bij het toepassen van de maximaal 25 extra WWS-punten geldt dus een onderscheid tussen enerzijds de bescherming tegen hogere huren en anderzijds de huurverlagingen of huurprijsvermindering bij onderhoudsgebreken.
Ik ben van mening dat dit onderscheid leidt tot een goede balans tussen enerzijds de aan huurders te bieden bescherming en anderzijds de gewenste verruiming in gespannen woningmarktgebieden.
Wanneer komt u met een reactie op de aangeleverde gevallen van zittende huurders die door het nieuwe WWS getroffen zijn, zoals toegezegd in het dertigledendebat van 19 januari jl. over het WWS?
Zie antwoord vraag 7.
De vroege pensioenleeftijd van het overheidspersoneel |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): «Pensioenleeftijd werknemers ruim 63 jaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de uittreedleeftijd bij de publieke sector met 62,2 jaar het laagst is van alle sectoren? Wat zijn de oorzaken van deze lage uittreedleeftijd bij de overheid?
De relatief lage pensioenleeftijd in het openbaar bestuur uit de publicatie van het CBS wordt met name veroorzaakt door een tweetal overheidssectoren2: de sector Politie (het executief politiepersoneel) en de sector Defensie (het militair personeel). De aard van de werkzaamheden in bepaalde functies dan wel de operationele inzet en de daarvoor vereiste samenstelling van het militair personeel specifiek bij Defensie leidt er toe dat werknemers eerder dan gemiddeld al dan niet gedwongen uittreden. Uit gegevens van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat de gemiddelde uittreedleeftijd voor het openbaar bestuur exclusief defensie en politie in 2010 62,9 jaar is. In de sectoren Rijk en Provincies ligt deze gemiddelde leeftijd zelfs nog hoger. Deze uittredeleeftijd wijkt nauwelijks af van de marktsector. Navraag bij het CBS levert hetzelfde beeld op.
Het beleid van het kabinet is er op gericht om het langer doorwerken te stimuleren. Dat het kabinetsbeleid op dit punt een succes is, blijkt uit het feit dat de gemiddelde uittreedleeftijd bij het openbaar bestuur tussen 2005 en 2010 met maar liefst 4 jaar is gestegen. Ook voor het defensie- en politiepersoneel geldt dat hun uittreedleeftijd stijgt, maar die stijging is vanwege bijzondere voorzieningen (zoals het functioneel leeftijdsontslag) niet zo snel. Recente cijfers over 2011 van het ABP laten zien dat de stijgende lijn zich voortzet. In 2011 was de gemiddelde uittredeleeftijd van deelnemers in het ABP – en dit omvat gegevens van de werknemers in de gehele publieke sector – gestegen naar 63,2 jaar.
Welke mogelijkheden tot vroegpensioen bieden de cao’s van het overheidspersoneel? Welke mogelijkheden biedt het ABP tot vroegpensioen? Hoe worden deze vormen van vroegpensioen gefinancierd? Wat zijn de bedragen die hier jaarlijks mee zijn gemoeid?
Regelingen die werknemers het recht geven gebruik te maken van VUT of prepensioen zijn in 2006, behoudens overgangsregelingen, als gevolg van gewijzigde fiscale wetgeving de facto afgeschaft. Ook in het openbaar bestuur en het onderwijs komen dergelijke regelingen niet meer voor, behoudens de overgangsregeling. Werknemers in de publieke sector kennen, net als in de marktsector, wel de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden hun opgebouwd pensioen bij het ABP eerder tot uitkering te laten komen. Indien een werknemer hiertoe besluit wordt zijn opgebouwde pensioenrecht actuarieel verlaagd. Dat betekent dat de werknemer voor eigen rekening vervroegd met pensioen gaat. Hieraan zijn geen extra kosten verbonden voor de werkgever.
De uitkeringen van overgangsregeling worden betaald door bovenop de pensioenpremie een premie te heffen bij werkgevers en werknemers bij het openbaar bestuur. De uitkeringslasten van deze overgangsregeling zijn in 2012 begroot op 750 miljoen euro en dalen heel snel naar nul in 2016.
Hoewel regelingen die het karakter hebben van VUT of prepensioen de facto niet meer bestaan kent een aantal sectoren in het openbaar bestuur regelingen die het uitsluitend voor een specifieke groep werknemers in zogenaamde substantieel bezwarende functies mogelijk maken vervroegd uit te treden. De sector Politie kent voor het executief politiepersoneel een regeling met een looptijd tot 2017. Ook voor ambulance- en brandweerpersoneel bij de gemeenten, en enkele substantiële bezwarende beroepen bij de sector Rijk (zoals gevangenisbewakers) gelden bijzondere regelingen. De sector Defensie kent een specifieke regeling voor militairen. In al deze sectoren is het beleid er op gericht om samen met de vakorganisaties afspraken te maken om deze specifieke groep mensen zo lang mogelijk bij het arbeidsproces betrokken te houden. Dit leidt er toe dat steeds minder mensen gebruik maken van dergelijke regelingen en een aantal regelingen gefaseerd wordt afgebouwd.
Kunt u een groslijst geven met alle ontziemaatregelen op basis van leeftijd – zoals arbeidsduurverkorting – die gelden voor het overheidspersoneel? Kunt u daarbij ook ingaan op de jaarlijkse kosten die met elk van deze ontziemaatregelen zijn gemoeid?
In onderstaand overzicht zijn uit de verschillende arbeidsvoorwaardelijke regelingen (de «CAO’s») in het openbaar bestuur ontziemaatregelen geïnventariseerd.
Aantal «cao’s
% werknemers
Leeftijdsafhankelijke verlofuren
5
34
Seniorenverlof/arbeidsduurverkorting
4
28
Demotiebeleid
3
9
Vrijstelling van diensten (nachtdienst/ overwerk).
5
30
Behoud toeslagen oudere medewerkers
5
27
Bron: BZK
Het is niet zinvol om de ontziemaatregelen volledig in kaart te brengen omdat vooral in de laatste jaren in de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden ontziemaatregelen zijn omgezet in loonaanspraken, scholingsafspraken of van-werk-naar-werkmaatregelen, overeenkomstig het voorgestane beleid van het kabinet. In een brief aan uw Kamer van 18 februari 2010 naar aanleiding van de motie van het lid Heijnen over levenfasebewustpersoneelsbeleid bij overheidssectoren heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u het onderzoek «Ontzien en ontwikkelen in de publieke sector; onderzoek naar verschuiving van een ontziebeleid naar een activerend personeelsbeleid», van het onderzoeksbureau Astri aangeboden, waarin een vergelijkbare conclusie wordt getrokken.
Hoe ziet het loonprofiel (relatie tussen leeftijd en lonen) eruit bij de overheid? Hoe verhoudt dit zich tot andere sectoren en andere landen? Hoe verhoudt het aantal automatische loonperiodieken bij overheid zich tot andere sectoren en landen?
Het loonprofiel van een ambtenaar bij het openbaar bestuur laat een stijging zien tot ongeveer zijn of haar 40ste jaar en vlakt vervolgens af. Een jonge startende ambtenaar treedt in dienst bij het openbaar bestuur omstreeks zijn 25 jaar. Rond 40–45 jaar is ongeveer 75% (op basis van de sector Rijk) van de ambtenaren aan het eind van hun schaal.
Hoewel cao’s of arbeidsvoorwaardelijke regelingen daartoe wel ruimte laten, komt automatische toekenning van een periodiek steeds minder voor. Jaarlijks neemt de werkgever een besluit of er een toekenning van een periodiek aan een medewerker plaats zal vinden, aan de hand van een verslaglegging van het functioneren van een ambtenaar. Er zijn geen gegevens beschikbaar of werkgevers in het openbaar bestuur cao-loonperiodieken meer of minder automatisch toekennen dan werkgevers in marktsectoren of bij buitenlandse overheden dan wel buitenlandse marktpartijen.
Recentelijk heeft het CPB een onderzoek uitgevoerd naar onder meer de loonprofielen in het openbaar bestuur en de marktsector3. Hieruit blijkt dat het loonprofiel van lager en middelbaar opgeleiden bij het openbaar bestuur en bij de markt ongeveer gelijk loopt als het aantal ervaringsjaren (zonder opleidingsjaren) in ogenschouw wordt genomen. Vooral voor hoger opgeleiden is het loonprofiel in de marktsector snel hoger dan die in het openbaar bestuur: hun loonprofiel is steiler. Oudere hoogopgeleiden in de marktsector verdienen derhalve substantieel meer dan de hoogopgeleiden bij de overheid. Ook andere onderzoeksinstituten komen via een andere methodiek tot vergelijkbare resultaten.
De OESO4 heeft in 2006 een internationale studie van loonprofielvergelijkingen uitgevoerd. Een beperkt aantal landen is met elkaar vergeleken. Hierbij is geenonderscheid gemaakt tussen publieke en private sectoren: de loonprofielen zijn alleen op landelijk niveau bekend. Hieruit blijkt dat Nederland een relatief steil loonprofiel kent, vergelijkbaar met Japan, Frankrijk en Duitsland. Landen als Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Denemarken kennen daarentegen een afgeplat of zelfs dalend loonprofiel naar mate men ouder is. De sociaal-economische opvattingen van landen spelen hierbij een rol.
Welke invloed heeft de vroege uittreedleeftijd bij de overheid op de doelstellingen, die u hebt toegezegd naar aanleiding van de motie Schouw en Hachchi van 14 november 20112 te ontwikkelen, voor een evenwichtig en toekomstbestendig personeelsbestand?
Er is geen eenduidige relatie tussen de vermeende vroege uittreedleeftijd bij de overheid en de toezeggingen op grond van de motie Schouw en Hachchi. Het kabinet vindt het belangrijk dat ambtenaren binnen de kaders van de compacte overheid zo lang mogelijk met plezier en in goede gezondheid aan het werk blijven. Het kabinet stimuleert daarom duurzame arbeidsparticipatie.
Voor een evenwichtig en toekomstbestendig personeelsbeleid is het ook van belang om te werken aan het behoud van jongeren en het aantrekken van nieuwe mensen. Voor het openbaar bestuur (Rijk, Gemeenten, Provincies, Waterschappen, ZBO’s) wordt hieraan gewerkt binnen het Programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur, o.a. via het actieplan jongeren en door het opsporen en delen van «best practices» op het gebied van duurzame inzetbaarheid en strategisch personeelsbeleid. Specifiek voor de sector Rijk wordt gewerkt aan een Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2020. Zoals u op 7 december 2011 is toegezegd6, zullen de doelstellingen betrekking hebben op alle groepen personeel (jong en oud).
Welke uitstralingseffecten hebben de bij vraag 1 tot 5 genoemde punten op overige sectoren in de arbeidsmarkt?
Op basis van de antwoorden van vraag 1 t/m 5 concludeer ik dat er geen aanleiding is voor (negatieve) uitstralingseffecten op overige sectoren in de arbeidsmarkt. De uittreedleeftijd voor het openbaar bestuur, exclusief de sectoren politie en defensie, wijkt nauwelijks af van die in marktsectoren. Ook de loonprofielen binnen het openbaar bestuur geven geen aanleiding uitstralingseffecten te veronderstellen.
De normtijd van 45 minuten voor ambulances |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van Ambulancezorg Nederland, de heer Simons, waarin hij oproept de zogeheten 45-minutennorm voor ambulances die is vastgelegd in de wet, en die daarmee een belangrijke norm is bij de verandering van het zorglandschap maar die geen wetenschappelijke onderbouwing kent, niet langer heilig te verklaren omdat personeel en apparatuur van ambulances veel beter zijn dan vroeger?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van Ambulancezorg Nederland over de 45-minutennorm.
Wat is uw reactie op deze uitspraken?
De ontwikkeling van verbeterde ambulances die de heer Simons beschrijft, zie ik ook. Ook zie ik de gevolgen met betrekking tot bijvoorbeeld de gezondheidswinst voor de patiënt als gevolg van een langere stabilisatie ter plaatse door ambulancepersoneel. Deze langere stabilisatie is uiteraard mogelijk omdat de ambulances beter zijn uitgerust. Ik wil hieruit echter niet automatisch de conclusie trekken dat anders gekeken c.q. anders omgegaan moet worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten. Ik hecht aan de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. In veel gevallen is de uitrusting van de verbeterde ambulances niet voldoende en is het zaak om de patiënt zo snel mogelijk naar een SEH te brengen. Ik ben het met de heer Simons eens dat de start van de behandeling in de ambulance het in sommige gevallen mogelijk maakt op een verantwoorde en veilige wijze met de patiënt door te rijden naar een SEH met een specifiek profiel, die misschien op langere afstand is gelegen, maar waar de patiënt wel op de aandoening afgestemde zorg ontvangt.
Bent u van plan de zogeheten 45-minutennorm voor ambulances te actualiseren c.q. te verfijnen, danwel onderzoek te doen of te laten doen naar deze norm? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik blijf hechten aan de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten. De patiënt moet erop kunnen rekenen binnen 45 minuten toegang te hebben tot een basis-SEH. Ik ben om die reden niet voornemen de 45-minutennorm te actualiseren, dan wel te onderzoeken.
Het verstrekken van privacygevoelige informatie aan verhuurders door de belastingdienst |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Vindt u het van behoorlijk bestuur getuigen om nog voordat de wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (huurverhoging op grond van inkomen) überhaupt is besproken in de Kamer en de gekozen volksvertegenwoordigers hun eerste inbreng hebben kunnen leveren, de privacygegevens van vele duizenden huurders aan derden beschikbaar worden gesteld via de belastingdienst?1
Het is het voornemen van het kabinet om de huurverhoging op grond van inkomen per 1 juli 2012 in te voeren. Het kabinet is zich er van bewust dat de daarvoor benodigde wetswijziging parlementaire besluitvorming vereist. Maar willen verhuurders daadwerkelijk per 1 juli 2012 gebruik maken van deze inkomensafhankelijke huurverhoging, dan moeten zij de daartoe strekkende huurverhogingsvoorstellen vóór 1 mei 2012 bij hun huurders indienen. Huurverhogingsvoorstellen moeten namelijk minimaal twee maanden voor de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging worden uitgebracht (art. 7:252 BW). Ter voorbereiding van die huurverhogingsvoorstellen moeten verhuurders kunnen informeren welke van hun huurders een huishoudinkomen hebben van meer dan € 43 000. Zoals in de antwoorden op de vragen van de leden Monasch en Groot (2012Z02999) is aangegeven, heeft de Staatssecretaris van Financiën de Belastingdienst daartoe op grond van artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ontheffing gegeven van de geheimhoudingsplicht.
Waarom is het nu al beschikbaar stellen van privacy gevoelige gegevens van huurders aan derden volgens u gerechtvaardigd, aangezien in juni 2011 het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft gewezen op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat een beperking van de persoonlijke levenssfeer moet worden gerechtvaardigd door een «pressing social need» en in overeenstemming moet zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit? Wat is de «pressing social need» en op welke wijze wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?
In het antwoord op vraag 1 is toegelicht waarom de Belastingdienst nu al op verzoek inkomensverklaringen verstrekt aan verhuurders. De voorgestelde wetswijziging is gericht op het bevorderen van doorstroming van huurders met een hoger inkomen. Het is logischerwijs niet mogelijk de doorstroming van huurders met een hoger inkomen te bevorderen zonder informatie over het huishoudinkomen van de huurder. Gezien het publieke belang van het bevorderen van doorstroming in de woningmarkt en het beperken van de administratieve lasten voor verhuurders en huurders wordt de verstrekking van een verklaring door de Belastingdienst gerechtvaardigd geacht. De «pressing social need» is de bevordering van de doorstroming op de woningmarkt.
Doordat de verklaring van de Belastingdienst uitsluitend aangeeft of het huishoudinkomen meer dan € 43 000 bedraagt of niet, wordt de privacy van huurders zo min mogelijk aangetast. Bovendien biedt de eis dat de verhuurder de door de Belastingdienst verstrekte verklaring bij het huurverhogingsvoorstel voegt huurders bescherming tegen onredelijke huurverhogingsvoorstellen van hun verhuurder.
Bent u bereid om deze serviceverlening van de Belastingdienst voor verhuurders (woningcorporaties, institutionele beleggers en particuliere verhuurders) met onmiddellijke ingang stop te zetten en zorgvuldige wetgeving mogelijk te maken? Zo nee, wat rechtvaardigt uw handelen dit niet te doen?
Nee. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Monasch en Groot (2012Z02999) is de serviceverlening van de Belastingdienst – vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging – gebaseerd op huidige wetgeving, namelijk de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Een inval van Syrische troepen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de inval van Syrische troepen bij het Syrian Centre for Media and Freedom of Expression, waarbij 12 mensenrechtenverdedigers zouden zijn opgepakt, waaronder directeur Mazen Darwish, zijn vrouw, en blogster Razan Ghazzawi?
Ik heb hier met grote zorgen kennis van genomen. Dit illustreert wederom het niets ontziende repressieve karakter van het Syrische regime.
Op welke manier zult u uw zorgen uitspreken richting de Syrische autoriteiten? Bent u bereid de Syrische ambassadeur aan te spreken op het incident?
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft daags na de inval een verklaring afgegeven waarin zij haar zorgen uit en oproept tot onmiddellijke invrijheidsstelling. Het uiten van onze zorgen via de EU is in dit geval het meest effectief.
Bent u bereid dit incident te agenderen op de Raad Buitenlandse Zaken van 27 februari aanstaande, en u in te zetten voor een gezamenlijke verklaring van de Europese Unie?
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 27 februari uitvoerig gesproken over de zorgelijke ontwikkelingen in Syrië. Ik verwijs naar de Raadsconclusies hierover.
Bent u bereid, gezien de urgentie van de problematiek, deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Marteling en mishandeling in Israëlische detentiecentra |
|
Henk van Gerven , Harry van Bommel |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Doctoring the evidence, abandoning the victim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat sinds 2007 meer dan honderd Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra zijn gemarteld dan wel mishandeld en dat Israëlische artsen hier actief dan wel passief bij betrokken waren?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de conclusie van het rapport correct is. Dit oordeel is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat verwondingen die tijdens verhoor werden toegebracht aan gevangenen niet in de medische dossiers van de gevangenen terug te vinden zijn? Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat aangebrachte verwondingen adequaat worden beschreven in medische dossiers zodat eventuele juridische actie nadien mogelijk is? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie in het rapport dat het optreden van artsen in Israëlische detentiecentra totale straffeloosheid mogelijk maakt voor hen die de foltering toepassen? Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat medische dossiers adequaat worden bijgehouden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over de informatie die het mogelijk maakt een oordeel te vellen over de inhoud van het rapport. Het is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten om een reactie op de inhoud van het rapport te geven. Het Israëlische ministerie van Gezondheid heeft een onderzoekscommissie ingesteld naar aanleiding van het rapport.
Onderschrijft u de in het Istanbul protocol3 en de Tokyo Declaration4 vastgelegde richtlijnen voor het gedrag van medisch personeel ten aanzien van marteling en mishandeling bij gedetineerden? Bent u van mening dat artsen in overtreding met de ethische principes van hun beroep (eed van Hippocrates) handelen wanneer zij tijdens ondervraging toegebrachte verwondingen bij gevangenen behandelen zodat zij daarna verder verhoord kunnen worden? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie uit het rapport «Doctoring the evidence» dat het na behandeling van verwondingen door marteling of mishandeling door artsen terugsturen van gedetineerden naar hun ondervrager voor verder verhoor neerkomt op het actief bijdragen aan marteling of mishandeling?5 Deelt u verder de conclusie in het rapport dat deze praktijk in feite neerkomt op een «stempel van goedkeuring» voor de marteling en mishandeling van de ondervragers?
Nederland onderschrijft het niet-juridisch bindende Istanbul-protocol, dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de lidstaten is aanbevolen. Tevens erkent Nederland het belang van de Tokyo Verklaring, die is opgesteld door de World Medical Association, waarbij de KNMG is aangesloten. Het oordeel of het beschrevene in strijd is met de medische beroepseed, met dwingende voorschriften en met het verbod op martelen, zoals dat ook in de Israëlische wetgeving is vastgelegd, is in eerste instantie aan de Israëlische rechter en het medische tuchtcollege in Israël.
Hoeveel ondervragers zijn sinds 2007 veroordeeld voor marteling dan wel mishandeling van Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra?
Op navraag bij de Israëlische autoriteiten door de Nederlandse ambassade werd geen reactie ontvangen.
Is er sinds 2007 medisch personeel gestraft voor medeplichtigheid aan marteling dan wel mishandeling door ondervragers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar de marteling en mishandeling zoals beschreven in het rapport en de betrokkenheid van medisch personeel hierbij? Indien neen, waarom niet?
Israël is als ondertekenaar van het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (1984) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen en hierover regelmatig rapport uit te brengen aan het VN-Comité tegen Foltering. Nederland meent dat de discussie met Israël waartoe dit rapport aanleiding kan geven, in eerste instantie via dit Comité moet plaatsvinden.
Het rapport van milieudefensie over Biokerosine |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het rapport «Biokerosine: take-off in the wrong direction» dat op 16 februari jongstleden werd gepubliceerd door de Vereniging Milieudefensie en haar Indonesische partnerorganisatie WALHI/Friends of the Earth Indonesia?
De discussie over duurzaamheid van uiteenlopende soorten biobrandstoffen is complex en er zijn over dit onderwerp al tal van rapporten verschenen met een grote variëteit aan uitgangspunten en conclusies. De grote meerwaarde van dit rapport is dat het aantoont dat de duurzaamheid van biobrandstoffen zich elke keer opnieuw moet bewijzen en het is dan ook zonder meer goed biobrandstoffen, en in dit geval biokerosine, op duurzaamheid te blijven controleren. Een aspect waar het rapport echter nauwelijks op ingaat is het feit dat er in de EU enkel duurzaam geproduceerde biobrandstoffen mogen meetellen bij het behalen van de doelstellingen. De in de luchtvaart ingezette biokerosine moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria die de EU heeft vastgesteld. Ik deel dan ook niet de conclusie dat de inzet van biokerosine principieel een stap in de verkeerde richting is.
Deelt u de zorg dat verdere opschaling van de productie van biobrandstoffen afkomstig van jatropha ten behoeve van de luchtvaart of andere sectoren kan leiden tot ongewenste effecten op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden?
Bij de onderhandelingen over de Richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen1 heeft Nederland zich er voor ingezet om ook harde criteria voor voedselzekerheid in de regelgeving te verankeren. Bij de internationale handel tellen ook de handelsafspraken van de WTO zwaar mee. Harde criteria kunnen in dat verband als handelsbarrière worden gezien. In de huidige richtlijn komt het aspect van voedselveiligheid derhalve niet als hard criterium terug maar wel als rapportageverplichting.
Wel streeft de EU, en Nederland in het bijzonder, er naar om in de toekomst steeds meer geavanceerde biobrandstoffen in te zetten. Dat zijn biobrandstoffen die niet in concurrentie staan met voedselgewassen. De luchtvaartbranche experimenteert momenteel bijvoorbeeld met biobrandstof gemaakt van algen, een grondstof die niet in concurrentie met voedselgewassen staat.
Op dit moment zijn er binnen Nederland en binnen de Europese Unie geen sociale duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen; deelt u de mening dat dit wel zou moeten? Zo ja, wat doet u in Europees verband om er voor te zorgen dat in EU verband dergelijke criteria op worden gesteld en geïmplementeerd?
De richtlijn kent op dat punt inderdaad geen harde criteria. Dit komt onder meer doordat het invoeren van verdergaande criteria in strijd kan zijn met wereldwijd geldende WTO handelsafspraken. In 2014 vindt er een evaluatie van de Richtlijn plaats en dan zal blijken of er additionele maatregelen moeten en kunnen worden genomen. Overigens is er in Nederland wel wetgeving die verplicht om aan te geven welk duurzaamheidssysteem gebruikt wordt. Daaruit valt af te leiden of men wel of niet dit soort criteria in acht neemt.
Bent u op de hoogte van de gevaren van «indirect landuse change» ten gevolge van de productie van biobrandstoffen? Wat doet u om dit in Europa aan de orde te stellen?
Ja, ik ben me ten zeerste bewust van de indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC: indirect landuse change) die kunnen optreden door de productie van biobrandstoffen. Hiermee wordt tot dusver geen rekening gehouden in de richtlijn. Het kabinetsstandpunt hierover is bekend; Nederland is een sterke voorstander van het verdisconteren van het effect van indirecte veranderingen in landgebruik in de Europese duurzaamheidscriteria. Nederland heeft, samen met andere lidstaten, meermaals bij de Europese Commissie erop aangedrongen ILUC op Europese schaal mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling. Binnenkort is een voorstel van de Europese Commissie over ILUC te verwachten. Ook hier biedt de evaluatie van 2014 een mogelijkheid om dit in de richtlijn te verankeren.
Milieudefensie c.s. stelt in het rapport dat biobrandstoffen voor de luchtvaart in het Emissions Trading System (ETS) van de EU ten onrechte worden beschouwd als «klimaatneutraal» («zero-emission»); bent u het met deze stelling eens? Zo nee, waarom niet?
Aan directe emissies van de verbranding van biomassa wordt in het ETS een emissiefactor nul toegekend, overeenkomstig de Kyoto-benadering.
Wel geldt dat in de keten van teelt tot gebruik van biomassa broeikasgasemissies veroorzaakt kunnen worden. Deze emissies worden toegerekend aan het land waar ze zijn veroorzaakt.
Onderneemt u activiteiten ter ondersteuning van de verbouw, raffinage of verwerking en promotie van biobrandstoffen voor de luchtvaart en andere sectoren? Zo ja, welke bedragen zijn hier mee gemoeid en kunt u bij deze bedragen aangeven welke bedragen onder Official development Assistance (ODA) vallen en welke niet?
Voor het subsidieprogramma Duurzame Biomassa Import, dat valt onder het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is € 7,5 mln. beschikbaar gesteld. Dit programma is niet specifiek gericht op de toepassing in een bepaalde sector en is ook niet uitsluitend gericht op biobrandstoffen. Derhalve is niet te achterhalen welk deel van het bedrag terecht komt bij de luchtvaart.
Op nationaal en Europees niveau vinden er activiteiten plaats ter ondersteuning van de ontwikkeling van de biobrandstofketen. Nationaal wordt ingezet om Schiphol te ontwikkelen tot biokerosinehub in verband met de bestaande infrastructuur en kennis in Nederland. Door het ministerie van IenM wordt deze ontwikkeling gestimuleerd door middel van het project Well to Wing – onderzoek naar tweede generatie biobrandstoffen voor de luchtvaart van feedstock tot logistiek (EUR 1 250 000,- subsidie in 2010) en de in 2011 gesloten Green Deal tussen KLM en de Rijksoverheid (IenM en EL&I) waarin de verduurzaming van de luchtvaart op het gebied van biokerosine centraal staat. Tevens is IenM voornemens een project te honoreren voor de Rio+20 Top in juni 2012 ten behoeve van de ontwikkeling van biokerosine. Op Europees niveau is er sprake van de ontwikkeling van biobrandstoffen voor de luchtvaart mede in het kader van het Europese energiebeleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze keten vindt er samenwerking plaats tussen lidstaten, sectorpartijen en kennisinstellingen. Het ministerie van IenM is hier eveneens bij betrokken. In 2010 is op Europees niveau het European Advanced Biofuels Flightpath 2020 gelanceerd. Deze roadmap is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie, luchtvaartmaatschappijen, Airbus en biobrandstofproducenten met als doel om in 2020 2 Megaton duurzaam geproduceerde biobrandstoffen in de luchtvaart te gebruiken.
Met EUR30 miljoen aan ODA-middelen wordt direct of indirect een bijdrage geleverd aan het verduurzamen van de productie van biomassa mede met het oog op het verkrijgen van toegang tot internationale markten. Het draagt bij aan de economische zelfredzaamheid en groei van ontwikkelingslanden. Biomassa, zoals palmolie, kan ook aangewend worden voor energiedoeleinden doch over het aandeel daarvan zijn geen gegevens bekend.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief op het terrein van de verbouw van gewassen voor biobrandstof, middels eigen actie of middels investeringen? Zo ja, bent u met deze bedrijven in gesprek over concrete maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbouw van de gewassen niet voor verdringing van voedselgewassen zorgt, dat de rechten van de lokale boeren worden gewaarborgd en dat er geen grootschalige ontbossing plaatsvindt? Zo ja, kunt u aangeven wat de inhoud van deze gesprekken zijn? Zo nee, waarom niet?
Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 813, nr. 10) Kortheidshalve verwijs ik naar de in deze brief genoemde activiteiten die erop gericht zijn te komen tot een verdere verduurzaming van biobrandstoffen. Los daarvan kan ik melden dat er meerdere internationale initiatieven zijn waar de duurzaamheid van biobrandstoffen centraal staan, bijvoorbeeld palmolie en die van soja. Nederland is hierbij betrokken. In ieder geval bij palmolie zijn concrete resultaten bereikt als gevolg van de dialoog tussen grote en kleine producenten en investeerders, consumenten, afnemers en transporteurs. Dat resulteert bijvoorbeeld in het goedkeuren van duurzaamheidsschema’s door de Europese Commissie.
Het bericht 'Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF' |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de omvang van het omzetverlies bij Dutch Aero van bijna € 1 miljard?
De raming die door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg circa € 750 miljoen.
Dit is onder andere vermeld in het antwoord van 24 januari 2012 op de Kamervragen 3, 4 en 5 (Aanhangsel bij de handelingen 2011–2012, nr. 1262) en in de Jaarrapportage over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58).
Deze raming bevatte geen bedrag voor mogelijke omzet in de instandhoudingsfase van het vliegtuig en de motor. De raming was onder meer gebaseerd op informatie van de motorproducent FET en ging uit van een behoudend scenario van 4500 te produceren F-35 vliegtuigen in plaats van de 6000 zoals aangehouden door Lockheed Martin en de motorfabrikanten. Dit is vermeld in het antwoord van 1 april 2011 op Kamervragen 1, 2 en 3 (Aanhangsel bij de Handelingen 2010–2011, nr. 2057).
Ik doe geen uitspraak over ramingen van individuele Nederlandse bedrijven. Dit geldt ook met betrekking tot door die bedrijven gehanteerde aannames voor motoraantallen en andere elementen die zij al dan niet in hun ramingen hebben betrokken.
Wat is uw reactie op de investering die Dutch Aero heeft gedaan van rond de € 7 miljoen voor zijn aandeel voor het JSF-project?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om investeringsbeslissingen te nemen. Zij doen dit op basis van hun eigen strategische en bedrijfseconomische overwegingen. Daar treed ik niet in.
In bijlage 5 bij de Jaarrapportage vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is aangegeven dat DutchAero B.V., Atkins Nedtech B.V.en Eurocast B.V. bij de ontwikkeling van de F136-motor zijn betrokken.
Over de door ieder van de individuele bedrijven gepleegde investeringen doe ik geen mededelingen.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat de raming van de omzetverwachting voor de gehele Nederlandse industrie is bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen; de omzetverwachting voor Dutch Aero was bijna € 1 miljoen, hoe verklaart u het verschil?2
Zie antwoord vraag 2.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa heeftgeïnvesteerd; is Dutch Aero het enige bedrijf geweest dat geïnvesteerd heeft in de ontwikkeling van de tweede motor of zijn er nog meer bedrijven bij betrokken? Zo ja, welke bedrijven zijn dit dan en voor welk bedrag hebben zij geïnvesteerd in de ontwikkeling van de tweede motor?
Zie antwoord vraag 3.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor zouden er volgens de betrokken bedrijven gevolgen zijn voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten; Bij Dutch Aero zijn reeds elf banen geschrapt; Geldt nog altijd het aantal van 15 werknemers volgens de betrokken bedrijven?
Het aantal van 15 arbeidsplaatsen is de meest actuele informatie waar ik over beschik.
Zijn er nog altijd concrete opdrachten in beeld volgend uit het contact dat u heeft gehad met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling? Zo ja, in hoeverre betreffen deze Dutch Aero? Zo nee, waarom niet?
Concrete opdrachten voor de Nederlandse industrie voor de F135-motor zijn nog altijd in beeld.
Over mogelijke opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven doe ik vanwege nationale en internationale concurrentieaspecten geen uitspraak.
Over behaalde opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven, zonder daarbij het bijbehorende bedrag per opdracht te vermelden, wordt de Kamer geïnformeerd in een bijlage bij de Jaarrapportage vervanging F-16. Dit zal ook gebeuren in de eerstvolgende Jaarrapportage over 2011.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de omzetverwachting voor de overige in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
De omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie zijn gebaseerd op de IP-plannen van de Amerikaanse hoofdaannemers. De totale raming die wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg zoals gezegd circa $ 750 miljoen. De totale omzetverwachting voor het F35 programma wordt jaarlijks opgenomen in de Jaarrapportage vervanging F-16. De uitsplitsing naar individuele bedrijven van die totale omzetverwachting en specifiek ten aanzien van de F136-motor maak ik vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid niet bekend.
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van de bijgestelde omzetverwachting van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van de stopzetting van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De uitspraak van een kantonrechter dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wet wijkt voor God»?1
Ja.
Deelt u mening dat iedereen in Nederland zich moet houden aan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt die visie zich tot de uitspraak dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet?
Iedereen die zich in Nederland bevindt moet zich houden aan de Nederlandse wet. Van een categorische uitzondering voor aanhangers van een bepaalde religie kan geen sprake zijn. Uitzonderingen zijn slechts mogelijk als de wet daarin voorziet met het oog op de vrijheid van godsdienst. Indien er discussie ontstaat over de vraag hoe de wet in een concreet geval uitgelegd moet worden dan is het oordeel daarover aan de rechter. De omstandigheden van de casus zijn dermate specifiek dat hier aan geen algemene conclusies over de relatie tussen religieuze plichten en de Nederlandse wet verbonden kunnen worden. Het OM heeft beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter ingesteld. Het oordeel van de rechter over deze casus is daardoor nog niet definitief. Ik onthoud mij daarom van een oordeel over wat dit vonnis betekent voor de relatie tot religieuze plichten en de wet.
In hoeverre bent u, deelt u de mening dat deze bizarre uitspraak het fundament van de Nederlandse rechtsstaat aantast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze uitspraak tot zeer gevaarlijke situaties kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat iedereen zich blijft houden aan de Nederlandse wet?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzetting van een Georgisch gezin |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het 17-jarige meisje Nia na tien jaar wordt teruggestuurd naar Georgië?1
Is het waar dat de moeder van Nia een ernstig ongeluk heeft gehad en daardoor blijvend invalide is? Bent u van mening dat de noodzakelijke medische zorg in Georgië aanwezig en voor haar daadwerkelijk toegankelijk is?
Is het waar dat er twee asielprocedures zijn gevoerd en één procedure op medische gronden? Hoe lang heeft elke procedure geduurd en hoe komt het dat dit gezin pas na tien jaar plotseling toch feitelijk wordt uitgezet?
Is het waar dat in de eerste asielprocedure zes jaar na de uitspraak in beroep pas uitspraak is gedaan in hoger beroep? Zo ja, wat was daar de reden van? Deelt u de mening dat het belang van het kind in deze zaak niet gediend is met een dergelijke vertraging?
Is het waar dat de vader getuige is geweest van een politieke moord gepleegd door de machthebbers die op dit moment aan de macht zijn in Georgië?2 Waarom denkt u dat deze man geen gevaren en veiligheidsrisico’s loopt bij terugkeer?
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het kind is dat deze wordt teruggestuurd naar een land waarvan het de taal niet machtig is en het daardoor een achterstand zal oplopen in de ontwikkeling en dat dit in dit specifieke geval nog een grotere impact zal hebben wegens de dyslexie van Nia?2 Zo ja, waarom acht u haar terugkeer toch aanvaardbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel waarde hecht u aan een perfect geïntegreerde minderjarige vreemdeling die met zijn of haar opleiding een goede kans heeft op de Nederlandse arbeidsmarkt en een waardevolle toevoeging zal zijn aan de Nederlandse kenniseconomie?
Bent u bereid om de familie niet uit te zetten, zolang deze vragen nog niet zijn beantwoord?
Bent u tevens bereid, mocht u deze vragen vanwege een mogelijk vertrouwelijk karakter niet in het openbaar kunnen beantwoorden, uw antwoorden in een vertrouwelijke brief naar de Kamer te sturen?
De uitkomst van de Energieraad van 14 februari 2012 |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Energy ministers defend national infrastructure planning»?1
Ja.
Klopt het dat er verzet is van ministers (met name uit kleine lidstaten) tegen de voorstellen voor een Connecting Europe Facility op het gebied van energie, bijvoorbeeld tegen het onderdeel dat gaat over Projects of Common Interest? Om welke landen gaat het hier en om hoeveel landen gaat het? Wat zijn hun bezwaren? Wat is het krachtenveld op dit onderwerp?
De Commissie presenteert in haar verordening een nieuwe methode voor het identificeren van concrete projecten van Europees belang binnen de Europese prioriteitsgebieden. De lijst met projecten wordt aan de Commissie voorgesteld door groepen van lidstaten met gedeelde belangen in bepaalde Europese regio's. Na evaluatie van de voorgestelde projecten, middels onder andere een systeembrede kosten-batenanalyse, besluit de Commissie uiteindelijk welke projecten inderdaad de status van «project of common interest» zullen krijgen.
In het aan uw Kamer toegestuurde verslag van de Raad is aangegeven dat het belang van het gebruiken van regionale groepen breed door de lidstaten wordt ondersteund. Gedurende de Energieraad benadrukte een aantal lidstaten dat de regionale groepen gebaseerd moeten worden op bestaande regionale groepen. Een aantal kleinere lidstaten pleitte voor het belang van bestaande regionale projecten versus de grootte van een project en het belang ervan op Europees niveau.
Het overgrote deel van de lidstaten, zowel groot en klein, wil met Nederland een grotere rol voor de lidstaten bij het vaststellen van de projecten van gemeenschappelijk belang en de weg die daar naartoe leidt.
Wat was de precieze inzet van Nederland op dit onderwerp? Hoe is hierop gereageerd door de andere lidstaten? Zijn er medestanders voor deze inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse inzet door de gebeurtenissen in de Energieraad van 14 februari 2012 veranderd? Zo ja, wat is de Nederlandse inzet nu?
Nederland wil, evenals het overgrote deel van de lidstaten, een grotere rol voor de lidstaten bij het vaststellen van de projecten van gemeenschappelijk belang en de weg die daar naartoe leidt. De Nederlandse inzet is door de gebeurtenissen in de Energieraad van 14 februari jl. niet veranderd.
Kunt u aangeven wanneer er in de Raad, of op een ander niveau zoals Coreper, verder gesproken of onderhandeld wordt over dit onderwerp en deze vragen voor die tijd beantwoorden?
Tijdens de Energieraad van 15 juni a.s. ligt een voortgangsrapport voor. U zult hierover worden geïnformeerd via de geannoteerde agenda.
Bouwfraude bij Rotterdamse scholen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Bouwfraude bij scholen Rotterdam veel groter»?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen. Ik wacht de conclusies van het nog lopende onderzoek door het Openbaar Ministerie af.
Vindt u het aanvaardbaar dat het bestuur van de stichting BOOR (Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam) onderzoek doet naar fraude en gesjoemel rond verbouwingen, terwijl het bestuur er mogelijk zelf bij betrokken was?
Naast het onderzoek bij het Openbaar Ministerie, heeft stichting BOOR extern onderzoek in gang gezet naar de bedrijfsvoering en naar personen en relaties binnen het bestuur. Om belangenverstrengeling te vermijden, wordt dit onderzoek aangestuurd door een onafhankelijk advocaten- en notariskantoor.
Wie is bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid van het Bestuur van BOOR? Is er een Raad van Toezicht die dit kan doen? Kan de gemeente ingrijpen of bent u daarvoor de aangewezen persoon, conform de wet «goed bestuur»?2 Kunt u de verschillende mogelijkheden toelichten?
Zoals gezegd, loopt het onderzoek door het Openbaar Ministerie nog. De conclusies van dit onderzoek wil ik afwachten voordat ik mij uitspreek over eventueel wanbeleid.
De stichting BOOR heeft een algemeen bestuur en een college van bestuur. Het algemeen bestuur fungeert als raad van toezicht van de stichting. Aangezien het hier om openbare scholen gaat, benoemt de gemeenteraad de bestuursleden. Ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid van die leden, wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen. Gezien zijn toezichthoudende taak, is het algemeen bestuur bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid. In die situatie kan ook de gemeenteraad ingrijpen. In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet is de raad namelijk bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden. Als minister ten slotte ben ik bevoegd om bij wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven. In ernstige gevallen kan ik een schoolbestuur opdracht geven één of meer bestuurders of toezichthouders te vervangen
Deelt u de mening dat het beter is om dit schoolbestuur – gedurende de verschillende onderzoeken – op non-actief te zetten, vanwege de ernstige verdenkingen? Zo ja, gaat u dit doen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de omvang van het gezagsbereik van dit schoolbestuur, met 140 vestigingen, 30 000 leerlingen en 4 500 medewerkers? In hoeverre is er nog binding tussen de afzonderlijke scholen en het bestuur?
Over de menselijke maat in relatie tot de omvang van de besturen en vestigingen kan geen algemene uitspraak worden gedaan. De mate waarin de menselijke maat op scholen geborgd is, hangt niet direct samen met de omvang van het bestuur. In de praktijk blijkt dat het ook voor grootschalige (bestuurlijke) verbanden goed mogelijk is het onderwijs relatief kleinschalig te organiseren.
Gaat u zelf ook onderzoek doen naar de fraude en het gesjoemel? Hoe oordeelt u bijvoorbeeld «over de vele dienstreisjes van het bestuur»? Welke regels hanteert u omtrent de besteding van onderwijsgeld, opdat wordt voorkomen dat het wordt verspild?3
Zie mijn antwoord op vraag 3. Verder is het mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging (het geld van de belastingbetaler) wordt ingezet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. Ondoelmatig en/of onrechtmatig bestede middelen zullen worden teruggevorderd.
Hoe gaat u dit soort wantoestanden in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat schaalverkleining hierbij een rol moet spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Het artikel 'Emissie op Sint Maarten succesvol' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Emissie op Sint Maarten succesvol»?1
Ja.
Is het waar dat Sint Maarten een obligatielening van 150 miljoen dollar heeft afgesloten? Zo ja, heeft Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht hierbij een rol gespeeld en deze obligaties opgekocht? Kunt u deze rol toelichten?
De haven van Sint Maarten heeft een obligatielening afgesloten, niet de overheid van Sint Maarten. De haven is een privaatrechtelijke onderneming en valt hierdoor niet onder de bepalingen van de Rijkswet financieel toezicht. Nederland heeft daarom geen rol gespeeld en ook geen obligaties opgekocht.
Heeft het College Financieel Toezicht (CFT) een rol gespeeld bij bovenstaande emissie? Zo ja, kunt u aangeven welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw mening, gezien de krimpende economie op Sint Maarten en de onduidelijke lange termijn houdbaarheid van de begroting van Sint Maarten, verantwoord voor hen om een dergelijke lening aan te gaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Heeft het CFT u hierover geadviseerd?
De lening is aangegaan door een privaatrechtelijke onderneming. De afweging tot het verwerven en verstrekken van het kapitaal vindt plaats in de NV en bij de beleggers die zich ingeschreven hebben op deze lening. De overheid en ook het Cft staan hier buiten. Wel geeft het Cft in zijn meest recente halfjaarrapportage aan de vermogens van de overheidsNV’s nauwlettend te volgen aangezien hier dreigingen vanuit kunnen gaan voor de begroting van Sint Maarten. Op Sint Maarten zien de vermogens van de NV’s tot en met 2009 er echter redelijk goed uit. De vraag die het Cft in de halfjaarrapportage stelt is dan ook waarom deze NV’s geen dividend betalen.
Is het waar dat Curaçao van plan is een obligatielening van 250 miljoen gulden aan te gaan? Zo ja, is Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht verplicht deze obligaties op te kopen?
Ik heb vernomen dat het wegenfonds voornemens is een lening aan te gaan, de exacte vormgeving en de hoogte van het bedrag zijn naar mijn weten nog niet bekend. Het wegenfonds is geen begrotingsfonds, daarom is het niet mogelijk gebruik te maken van de staande inschrijving bij de Nederlandse overheid.
Deelt u de mening dat Nederland alleen geld aan Curaçao kan uitlenen wanneer het CFT Nederland garandeert dat de begroting van Curaçao op zowel korte als lange termijn op orde is? Zo nee, waarom niet?
De Rijkswet financieel toezicht geeft in artikel 16 precies aan waar aan voldaan moet worden om bij Nederland te kunnen lenen en welke rol het Cft hierin speelt.
De handelsmissie naar Japan en de mogelijkheid om daar de situatie van de in Japsn gevangengenomen Erwin Vermeulen te bespreken |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de dreigende sluiting van Nedcar voor de Nederlandse regering reden was om direct een bezoek te plannen aan Japan?1
Mijn bezoek aan Japan stond in het teken van het belang van Japanse investeringen voor de Nederlandse economie, wederzijdse markttoegang en mogelijkheden om de samenwerking op het vlak van hoogwaardige technologie, ook vanuit de optiek van de topsectoren, verder te versterken. De ontwikkelingen bij NedCar vormden mede aanleiding voor mijn bezoek aan Japan. Dienaangaande heb ik ook een gesprek gehad met de heer Masuko, CEO van Mitsubishi Motor Corporation.
Kunt u bevestigen dat u dit werkbezoek nu ook gaat gebruiken om de mogelijkheden voor verbetering van de toegang tot de markt en de mogelijkheid van investeringen te bespreken met de Japanse regering en het bedrijfsleven2, om vooral ook de export van Nederlandse agrarische producten naar Japan te bevorderen?
Een belangrijk onderwerp van gesprek tijdens mijn bezoek aan Japan was de verbetering van wederzijdse markttoegang. Ook bevordering van wederzijdse investeringen is een belangrijk gespreksonderwerp. Ik heb in gesprekken met onder meer de minister van Economie, Handel en Industrie (METI) en de minister van Landbouw (MAFF) gesproken over verschillende voor het Nederlandse bedrijfsleven belangrijk geachte markttoegangdossiers, waaronder de Nederlandse agrofoodsector. Japan is zich zeer wel bewust van de zogenaamde non-tarifaire belemmeringen (NTB’s) waar het Nederlandse bedrijfsleven tegenaan loopt, en van het feit dat de aanpak van NTB’s ook in het belang van Japan is. Dit heb ik in de gesprekken benadrukt. In een ontmoeting met Nederlandse bedrijfsleven in Tokio is ook gesproken over de grote kansen die liggen in Japan, ook voor Nederlands mkb. Specifieke nichemarkten zijn vanwege de grootte van de markt financieel interessant en intellectueel eigendom is goed beschermd.
Is het waar dat u geen enkele intentie heeft om de situatie van de Nederlandse vrijwilliger van Sea Shepherd, Erwin Vermeulen, die momenteel al 61 dagen gevangen zit voor een vermeende duw, te bespreken tijdens uw werkbezoek aan Japan3? Zo ja, waarom bent u niet voornemens om dit te doen, aangezien u als Nederlandse vicepremier daar zeer goed toe in staat bent? Zo nee, kunt u aangeven waarop het kennelijke misverstand dan berust, aangezien in de internationale media berichten zijn verschenen dat u niet bereid bent de situatie van Erwin Vermeulen aan te kaarten tijdens uw bezoek aan Japan?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang van Japan. We hebben de uitspraak van de onafhankelijke rechter afgewacht en terughoudendheid betracht in het oordelen over en treden in de zaak zolang die onder de rechter is. Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken.
Zou het niet vreemd zijn als u in Japan wel de belangen van ons bedrijfsleven zou behartigen maar met geen woord zou reppen over de dubieuze arrestatie van een Nederlands staatsburger, die nu al twee maanden gevangen zit in een onverwarmde cel zonder de mogelijkheid om zelfs maar één keer een telefoontje te plegen naar zijn familie? Zo nee, waarom ziet u hier geen probleem in?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of u, voordat u in de media bekend maakte dat u als vicepremier van de Nederlandse regering naar Japan zou gaan, contact heeft opgenomen met de familie van Erwin Vermeulen om hen hierover in te lichten? Of heeft de familie uit de media moeten vernemen dat het kabinet de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven gaat behartigen in een land waar hun zoon al twee maanden om dubieuze redenen gevangen zit terwijl de regering zich afzijdig houdt?
Ik heb geen contact gehad met de familie van Erwin Vermeulen over mijn voornemen om Japan te bezoeken.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie van Erwin Vermeulen bijzonder pijnlijk moet zijn om erachter te komen dat de Nederlandse regering wel naar Japan kan afreizen als het om economische belangen gaat, terwijl de regering daar niet toe bereid is voor de verdediging van de rechten van hun zoon en broer? Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie nog veel pijnlijker wordt als de Nederlandse regering, tijdens haar bezoek aan Japan, niet eens van de gelegenheid gebruik wil maken om de arrestatie, langdurige detentie en behandeling van hun zoon en broer aan te kaarten bij de Japanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid wel een gesprek aan te gaan met de Japanse regering over de zaak tegen Erwin Vermeulen?
Gedurende de periode dat Erwin Vermeulen in voorarrest zat, heeft hij consulaire bijstand gekregen van het Nederlandse consulaat-generaal in Osaka. De familie van Erwin Vermeulen in Nederland is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voortdurend op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in de zaak.
Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken en er is geen aanleiding om deze rechterlijke uitspraak verder aan de orde te stellen bij de Japanse regering.
Bent u bereid om 22 februari 2012 aanwezig te zijn in Wakayama bij de laatste zitting van de rechtszaak tegen Erwin Vermeulen, om hem bij te staan bij de afronding van de rechtszaak, aangezien de datum van de uitspraak van de rechter in de zaak tegen de heer Vermeulen precies samenvalt met uw geplande werkbezoek? Zo nee, waarom niet?
Namens de Nederlandse Staat was een medewerker van het consulaat-generaal in Osaka aanwezig bij alle rechtszittingen, zo ook op 22 februari. Nogmaals wil ik het Nederlandse vertrouwen in de Japanse rechtstaat uitspreken en u wijzen op de vrijspraak van de heer Vermeulen.
Bent u bereid om tijdens uw werkbezoek de kustplaats Taiji aan te doen en u uit te spreken tegen de brute Japanse dolfijnenjacht die daar gehouden wordt, waarbij de «beste» dolfijnen naar dolfinaria worden verscheept, waarna de rest van de dolfijnen, 23 000 per jaar, worden afgeslacht? Zo nee, deelt u de mening dat u hiermee handelsbelangen boven ethische waarden stelt en boven de maatschappelijke wens om de brute dolfijnenslachtingen een halt toe te roepen?
Nederland wijst de rituele slacht van dolfijnen af. De Nederlandse regering zet zich steeds in voor het verbieden van de jacht op onder andere dolfijnen in de daarvoor beschikbare internationale fora. Jacht op zeezoogdieren en het Nederlandse standpunt in deze heb ik besproken met de Japanse minister van Landbouw.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse regering nog steeds van mening is dat Nederland zich tot het uiterste moet inspannen voor het stoppen van de walvisjacht en voor het concreet laten naleven van het moratorium4? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u zich tijdens uw werkbezoek zal inzetten om ervoor te zorgen dat Japan zich houdt aan het moratorium op de walvisjacht? Heeft u hierover al een gesprek met de Japanse minister van visserij geagendeerd, en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom is dit niet meer de mening van de Nederlandse regering?
Nederland is principieel tegen de walvisjacht. Het tijdelijke verbod ingesteld op commerciële walvisjacht is in 1986 ook vastgelegd in het moratorium van de IWC5.
Japan stelt dat de jacht op walvissen louter wetenschappelijke doeleinden dient, waarmee de jacht in Japanse ogen niet onder het moratorium valt.
Nederland is tegen walvisjacht, ook als het voor «wetenschappelijke doeleinden» is. Ik heb dit bij mijn ambtgenoot, de minister van Landbouw van Japan, opgebracht.
Kunt u aangeven waar de geplande besprekingen over vrijhandel zich precies op richten? Welk doel heeft u met deze gesprekken voor ogen? Welke voorwaarden worden er aan vrijhandel met Japan gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn en milieu?
Japan heeft het afgelopen jaar een aantal stappen gezet om bestaande handelsbelemmeringen op te ruimen. Japan dient verder te gaan op deze weg. Nederland kan het streven steunen om tijdens de EU-Japan Top medio 2012 te besluiten tot opening van inhoudelijke onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord. Een diepgaand en ambitieus vrijhandelsakkoord houdt onder meer in importtarieven verwijderen of sterk reduceren om de onderlinge handel en de wederzijdse markttoegang te bevorderen voor goederen en diensten, en verder regelgevende zaken af te spreken, onder meer op het gebied van investeringen, mededinging, sanitaire en fytosanitaire regelingen, et cetera. Ook is een belangrijk onderdeel van een dergelijk akkoord het hoofdstuk duurzame ontwikkeling. Hierin worden samenwerkingsafspraken vastgelegd over onderwerpen als dierenwelzijn en arbeids- en milieunormen.
In mei 2011 besloot de EU-Japan Top tot een scoping exercise met het doel na te gaan of wederzijdse inzet en verwachtingen uitzicht bieden op succesvolle onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord. Deze exercitie is volop gaande en er wordt vooruitgang geboekt. De uitkomsten worden voor de zomer gepresenteerd.
Japan ziet de ratio niet in van koppeling van handelsafspraken aan nakoming van verplichtingen uit andere verdragen (mensenrechten, non-proliferatie, arbeidsnormen e.d.). Bij de eventuele start van de onderhandelingen zal het leggen van dit verband besproken worden. Het leggen van een verband tussen vrijhandelsakkoord en partnerschapsovereenkomst zal maatwerk vereisen.
Kunt u aangeven voor welke agrarische producten u toegang wilt krijgen tot de Japanse markt? Kunt u aangeven hoe deze producten vervoerd (zullen) worden naar Japan, en welke CO2-uitstoot daarmee gepaard zal gaan?
Het gaat hier met name om de afronding van de markttoegangdossiers van kalfsvlees, pluimveevlees, consumptie-eieren en eendagskuikens. Tevens over de spoedige afronding van de toelatingsprocedure van een diervoederadditief.
Hoe dit in de toekomst vervoerd zal worden en wat de bijkomende CO2-uitstoot is, kan ik nog niet zeggen. Beperking van CO2-uitstoot heeft de aandacht van de Nederlandse overheid. Dit gebeurt via andere mechanismen dan deze missie.
Vindt u het in het licht van de grote moeite die de internationale gemeenschap toch al heeft om klimaat- en duurzaamheidsdoelen te halen verstandig nog meer agrarische producten over de hele wereld heen te slepen?
Juist door middel van nieuwe, innovatieve agrarische producten is het mogelijk om efficiënter en effectiever te werken. Zo wordt er tevens tegemoet gekomen aan klimaat- en duurzaamheidsdoelen. CO2-reductie heeft de aandacht van de Nederlandse overheid – zie vraag het antwoord op vraag 11.
Kunt u aangeven hoeveel Nederland jaarlijks naar Japan exporteert en welke economische waarde dit vertegenwoordigt?
Landen
Perioden
uitvoerwaarde van goederen
X * 1 000 euro
Japan
2007
2 487 514
2008
2 930 998
2009
2 369 281
2010
3 184 910
Bron: CBS.
Zie de gegevens uit figuur 1; de export van Nederland naar Japan.
Nederland voert jaarlijks voor ongeveer € 3 mrd uit naar Japan, dat is 0,7% van de totale Nederlandse export, hetgeen vrij laag is in verhouding tot de omvang van de Japanse economie. In de afgelopen jaren zijn geen bijzondere ontwikkelingen te vermelden.
In 2009 was er sprake van een lichte daling, met een herstel in 2010.
Welke ontwikkelingen zijn er in deze export geweest in de afgelopen jaren en waar zijn deze ontwikkelingen door te verklaren?
Kunt u aangeven welk deel van de export naar Japan wordt gevormd door agrarische producten en om welke producten dit gaat?
Ongeveer 20–25% van de export naar Japan bestaat uit goederen uit de agrarische sector. Afhankelijk van wat er onder de noemer «agrarische producten» wordt geschaard; het gaat hier om een enorme verscheidenheid aan producten. Als u een duidelijk overzicht wil krijgen van de sectoren waar het u hoofdzakelijk om gaat, kan ik u doorverwijzen naar het CBS, die dit nauwkeurig bijhoudt.
Kunt u aangeven hoeveel Nederland jaarlijks vanuit Japan importeert en welke ontwikkelingen er in deze import zijn geweest in de afgelopen jaren? Kunt u aangeven om welke producten dit gaat?
Landen
Perioden
Invoerwaarde van goederen
X * 1 000 euro
Japan
2007
7 126 502
2008
9 440 544
2009
7 096 598
2010
9 106 085
Bron: CBS.
Zie figuur 2; de import van Nederland uit Japan.
Evenals de export is de import vanuit Japan over de afgelopen jaren weinig veranderd.
Binnen de EU is Nederland de tweede exportbestemming (na Duitsland) voor Japanse producten; vooral dankzij de positie van Rotterdam als doorvoerhaven. De import vanuit Japan beslaat 2,1% van de totale Nederlandse invoer.
Nederland is de grootste EU-investeerder in Japan en Japan is de 2e niet-EU-investeerder in Nederland.
Kunt u aangeven wat de doorvoer is door de Nederlandse lucht- en zeehavens van de jaarlijkse im- en export tussen Europa en Japan? Welke waarde vertegenwoordigt deze doorvoer? Hoeveel van de naar Japan geëxporteerde producten is daadwerkelijk in Nederland geproduceerd en om welke producten gaat dit?
Dergelijke gegevens zijn slechts na uitvoering nader onderzoek beschikbaar.
Kent u het wetsvoorstel van Sint Petersburg dat onder meer het recht op vrije meningsuiting van mensen uit de LGBT gemeenschap (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) sterk zal inperken?
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel indruist tegen de mensenrechten in het algemeen en het recht op vrije meningsuiting en vergadering, het recht op vrijwaring van discriminatie, en gelijkheid voor de wet in het bijzonder?
Ik ben van mening dat, indien aangenomen, deze wetgeving de rechten van LGBT-individuen beperkt.
Zo ja, ziet u dit ook als een schending van verplichtingen die Rusland onder meer in de Raad van Europa is aangegaan? Zo ja, bent u bereid rechtstreeks en via de EU en de Raad van Europa Rusland hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Deze regionale wetgeving is in strijd met Russische nationale wetgeving en met de internationale verplichtingen van Rusland, in het bijzonder het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Jurisprudentie van het EVRM en uitspraken van het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties maken duidelijk dat openbare orde of publieke moraal niet als argument mogen worden gebruikt om (seksuele) minderheden het zwijgen op te leggen.
De vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Sint Petersburg hebben in november jl., bij de eerste behandeling van het wetsvoorstel, hun zorgen over de ontwerp-wetgeving aan vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten overgebracht. Naar aanleiding van de tweede behandeling hebben de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Sint Petersburg een tweede brief aan de lokale autoriteiten gestuurd en ook mondeling hun zorgen overgebracht. De EU-delegatie in Moskou heeft namens de EU in een demarche bij viceminister van Buitenlandse Zaken Gatilov op 9 februari jl. de ernstige zorgen over genoemde ontwerp-wetgeving geuit. Zelf heb ik op 15 februari jl. bij zijn bezoek aan Nederland tegen minister van Buitenlandse Zaken Lavrov mijn bezorgdheid uitgesproken.
De Russische autoriteiten lieten weten dat de ontwerp-wetgeving in Sint Petersburg niet in strijd is met de Russische grondwet, noch met internationale verplichtingen die Rusland is aangegaan. Het gaat in Russische ogen om wetgeving die erop gericht is minderjarigen te beschermen.
De Magnitsky-zaak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Welke vragen heeft u gesteld aan uw Russische ambtgenoot Lavrov over de Magnitsky-zaak en welke antwoorden gaf hij tijdens uw gesprek op 15 februari jl.?
Ik heb aangedrongen op een spoedige afronding van een objectief en alomvattend onderzoek naar de dood van Sergei Magnitsky. Minister Lavrov heeft bevestigd dat het door president Medvedev nauwlettend gevolgde onderzoek naar de dood van Magnitsky snel en grondig moet worden uitgevoerd.
Heeft u het ook het heropenen van de zaak tegen Magnitsky – die overleden is – aan de orde gesteld en hem gevraagd wat de laatste keer is dat er in Rusland een rechtszaak gevoerd wordt tegen iemand die al is overleden na 358 dagen in voorarrest?
Ik heb vraagtekens gezet bij het postume onderzoek tegen Magnitsky. Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Poolse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Bulgaarse minister van Buitenlandse Zaken gezegd hebben te streven naar een gezamenlijk standpunt om Rusland te dwingen goed onderzoek te doen in de Magnitsky zaak?1
Ja. Het sluit goed aan bij mijn streven bilateraal en in EU-verband druk te blijven uitvoeren op Rusland zodat de verantwoordelijken voor de dood van Sergei Magnitsky aansprakelijk worden gesteld.
Onder verwijzing naar wat u op 12 september 2011 schreef: «Het rapport van 5 juli jl. van de Presidentiële mensenrechtencommissie stelt dat de arrestatie van Sergei Magnitsky onwettig was en dat hij in de gevangenis is geslagen, mogelijk gemarteld en dat medische zorg hem is onthouden. Dit zijn ernstige beschuldigingen die de Russische justitiële autoriteiten moeten onderzoeken»,2 hebben de Russische autoriteiten dit inmiddels onderzocht en kunt u berichten over de resultaten van het onderzoek?
Het onderzoek loopt nog en zal volgens de Russische autoriteiten op 24 april 2012 worden afgerond.
Bent u van plan op korte termijn de Amerikanen en Britten te volgen en een visum verbod in te stellen voor de 60 meest betrokken functionarissen in deze zaak, zoals gevraagd in de kamerbreed gesteunde motie- Cörüz?3
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 8 november 2011 hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken van zowel de Verenigde Staten als van het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat er geen visumban is ingesteld. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk werken met algemene (mondiaal geldende) signaleringslijsten waarbij specifieke visumaanvragen extra aandachtig bekeken worden.
Bent u van plan bij de volgende Europese top voor te stellen om gezamenlijk over te gaan tot een visumverbod voor de 60 meest betrokken functionarissen in deze zaak?
Ik heb de Magnitsky-zaak herhaaldelijk in de EU aan de orde gesteld, laatstelijk toen ik bij mevrouw Ashton heb aangedrongen de zaak aan de orde te stellen bij de EU-RF Top van 15 december 2011. Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt en de rechtsgang in Rusland dient gevolgd te worden. Mocht in dit licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-verband aan de orde gesteld.
Op welke andere wijze denkt u de Russische autoriteiten te kunnen overtuigen om goed onderzoek te doen naar de dood van Magnitsky en ervoor te zorgen dat de schuldigen zich eindelijk voor de rechter moeten verantwoorden?
De regering blijft de zaak onder de aandacht van de Russische autoriteiten brengen, bilateraal en via internationale fora.
De mogelijke arrestatie van honderden Tibetanen door de Chinese autoriteiten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Human Rights Watch waarin melding wordt gemaakt van de mogelijke arrestatie van honderden Tibetanen die onderweg waren naar India voor een (religieuze) opleiding?
Ja. Het bericht meldt arrestatie van honderden Tibetanen die uit India kwamen.
Kunt u dit bericht bevestigen of anders verder (laten) uitzoeken door de mensenrechtenambassadeur of de diensten van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, mevrouw Ashton? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment niet mogelijk na te gaan wat er precies is gebeurd. Toegang tot de provincie Tibet is lastig te realiseren. Ik heb tijdens het Algemeen Overleg 16 november toegezegd dat de mensenrechtenambassadeur bij zijn eerst volgende bezoek aan China zal proberen Tibet te bezoeken. De EU delegatie in Peking probeert al enige tijd contact te leggen met het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot Tibet.
Worden deze mensen vastgehouden in speciale gevangenkampen met het oog op politieke heropvoeding?
Zie antwoord op vraag 2.
Zo ja, deelt u de mening dat zowel tegen de arrestaties als tegen de detentie en heropvoeding een krachtig Nederlands en Europees protest moet klinken?
Het is niet duidelijk of en waarom de Tibetanen zijn gearresteerd en onder welke omstandigheden betrokkenen worden vastgehouden. De EU heeft meermaals, met actieve steun van Nederland, de Chinese autoriteiten opgeroepen EU vertegenwoordigers toegang te geven tot de Tibetaanse gebieden in China. Daarnaast stelt de EU de situatie in Tibet regelmatig aan de orde bij Chinese autoriteiten, laatstelijk in januari en december jl.
Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Politieprioriteiten in Twente |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «CDA en VVD in Twente laten animal cops veel liever zedenzaken oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat er op lokaal niveau (in dit geval Dinkelland) nagedacht wordt over voor welke prioriteiten de politie moet worden ingezet? Zo ja, over welke instrumenten beschikken individuele gemeenten om (mede) invulling te geven aan de prioriteiten van de politie en acht u die instrumenten afdoende? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik juich het toe dat in de gemeenten wordt nagedacht over de invulling van politieprioriteiten. Zowel de Politiewet 1993 als het wetsvoorstel Politiewet 200x zijn daar ook op ingericht: de Politiewet 1993 bepaalt bijvoorbeeld dat regionale colleges advies uitbrengen over de (regionale doorvertaling van) landelijke prioriteiten, terwijl het wetsvoorstel voor de Politiewet 200x bijvoorbeeld bepaalt dat regioburgemeesters, alvorens zij in overleg treden met de minister over de landelijke doelstellingen en die voor de regionale eenheden, eerst de burgemeesters van de gemeenten in het gebied van de regionale eenheid horen over de lokale prioriteiten van hun gemeenten. Het wetsvoorstel Politiewet 200x koppelt voorts de afspraken die door de gezagsdragers in de driehoek worden gemaakt over de inzet van de politie aan de doelen die de gemeenteraad vaststelt voor de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie. Dit borgt dat de lokale prioriteiten de basis zijn voor de lokale inzet van de politie.
Deelt u de mening dat op lokaal niveau ten minste voor een deel invulling moet kunnen worden gegeven aan de prioriteiten voor de politie? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wijze waarop de nationale politie wordt ingericht en aangestuurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de in het nieuwsbericht gememoreerde motie waarin staat dat animal cops zich ook bezig zouden moeten gaan houden met andere prioriteiten? Zo ja, wat is uw mening daarover en welke mogelijkheden bestaan binnen uw kabinetsplannen om animal cops voor andere prioriteiten in te laten zetten dan het bestrijden van dierenleed?
Op 24 oktober 2011 informeerde ik uw Kamer over de uitgangspunten die voor de introductie van de dierenpolitie worden gehanteerd. Een van deze uitgangspunten is dat de dierenpolitie bestaat uit 100% vrijgestelde functionarissen, waarbij ik opmerkte dat de dierenpolitie werkzaam is binnen de algemene politietaak van artikel 2 Politiewet 1993 en beschikt over reguliere (politie)bevoegdheden. Als de dierenpolitie tijdens de vervulling van zijn werkzaamheden een ernstig strafbaar feit constateert, waartegen optreden geen uitstel kan dulden, dan kan uiteraard worden opgetreden.
Deelt u de verbazing dan wel ontstemming van sommigen over het feit dat de lokale CDA en VVD een motie hebben ingediend dan wel ondersteund waarin aangedrongen wordt op een bredere inzet van animal cops dan alleen voor dierenleed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik respecteer vanzelfsprekend de eigen verantwoordelijkheid van ieder vertegenwoordigend orgaan.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde rechercheur dat uit het feit dat er twee rechercheurs kinderporno bestrijden en er veertien animal cops in Twente zijn, blijkt dat dieren belangrijker worden gevonden dan kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om de prioriteiten de andere kant op te doen verleggen? Zo nee, waarom niet?
Zowel de intensivering van het werk van de politie op het terrein van dierenhandhaving en dierenhulpverlening als het offensief tegen kinderporno zijn landelijke prioriteiten voor de politie. Kortheidshalve verwijs ik naar de brieven van 18 februari en 10 mei 2011 waarin ik uw Kamer over deze landelijke prioriteiten informeerde.
Het bericht 'Facebook geen vriend meer van de fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Facebook geen vriend meer van de fiscus»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat bedrijven proberen via fiscale constructies belasting te ontwijken?
Het bericht maakt niet duidelijk over welke constructies het gaat, noch welke geldstromen er (gaan) vloeien.
De termen «double Irish» en «Dutch sandwich» zijn geen nauwkeurig omschreven termen en er bestaat geen juridische definitie van. Ik heb al eerder2 beschreven op welke structuren in het algemeen wordt gedoeld.
Bedrijven zijn vrij in de keuze van hun (internationale) juridische bedrijfsstructuur. In die zin zijn alle structuren legaal. Voor een onderzoek naar het gebruik van dit soort structuren zie ik geen aanleiding.
Aan de gekozen structuur en de overige feiten en omstandigheden zijn op grond van nationale regelgeving en verdragen fiscale gevolgen verbonden. Indien die fiscale gevolgen in strijd komen met doel en strekking van de wet of het verdrag, zijn deze onder omstandigheden te bestrijden. Of er sprake is van strijd met doel en strekking van wet en verdragen is in laatste instantie te beoordelen door de rechter.
De vraag maakt niet duidelijk wat met de verhuur van een «virtuele werkplek» wordt bedoeld. Ik kan er daarom ook geen oordeel over geven. Voor zover er mee gedoeld wordt op een gebrek aan substance van Nederlandse vennootschappen die een beroep doen op verdragsvoordelen, zal ik hier voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen3.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer bedrijven gebruikmaken van de «double Irish» en «Dutch Sandwich»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de constructies, zoals beschreven in het bericht, legaal? Zo ja, op basis van welke regels voldoen deze constructies? Bent u bereid deze constructies aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er speciale verhuurders bestaan van virtuele werkplekken om dit soort constructies mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen en bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Nederland als doorsluisland/financiële draaischijf wordt gebruikt door veel internationale bedrijven? Loopt Nederland hierdoor risico's? Wat zijn de voordelen voor Nederland?
Zoals ik uw Kamer in het kader van de behandeling van het Belastingplan4 heb geschreven, zoekt het kabinet bij het maken van fiscaal beleid op dit punt naar een balans tussen enerzijds de wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago.
Ons uitgebreide verdragennetwerk en de voordelen die dat voor bedrijven oplevert, doordat daarmee dubbele belasting kan worden voorkomen, draagt bij aan dat aantrekkelijke vestigingsklimaat. Dat creëert bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland.
Uiteraard moet bij de toepassing van verdragen het belang van onze verdragspartners in het oog gehouden worden. Nederland zorgt daar in eerste instantie voor door maximaal mee te werken bij de uitwisseling van inlichtingen. Nederland voldoet daarin volledig aan de internationale normen. Zoals ik u heb geschreven5 wordt dit bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek van de zogenoemde «peer review» door het Global Forum on Transparency and Exchange of Information.
Daarnaast stelt de Nederlandse wet- en regelgeving daartoe in een aantal specifieke situaties aanvullende eisen aan belastingplichtigen. Hierover heb ik al het een en ander geschreven in mijn brief van 19 november 2011 aan de voorzitter van de Eerste Kamer6 en ook hier zal ik voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen7.
Hoeveel zou het Nederland opleveren als er in dit soort gevallen wel belasting zou worden geheven over rente, royalty of dividendbetalingen, conform de tarieven in ons omringende landen?
Onder de Nederlandse vennootschapsbelasting zijn de netto baten van rente en royalty’s nu ook al belast. Op uitgaande rente en royalty’s heft Nederland geen bronbelasting.
Inkomende dividenden vallen in het algemeen onder de deelnemingsvrijstelling. Uitgaande dividenden vallen in beginsel onder de dividendbelasting, maar in concernstructuren zal in het algemeen een vrijstelling gelden.
De redenen om dit systeem te hanteren heb ik uitgelegd in mijn Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.
Hoeveel een ander heffingsysteem zou opleveren is slechts te berekenen indien voldoende duidelijk is op welke gevallen het van toepassing is en welke tarieven dan gelden. Een verwijzing naar de ons omringende landen maakt dat onvoldoende duidelijk omdat de systemen en tarieven daar niet uniform zijn.
Wat vindt u ervan dat er in het voorbeeld van Facebook Netherlands nul werknemers in dienst zijn? Geldt in andere landen wel als voorwaarde dat er werknemers in dienst moeten zijn, wil een bedrijf gebruik kunnen maken van de belastingverdragen van dat land?
Er geldt in Nederland voor vennootschappen geen verplichting om werknemers in dienst te nemen.
Landen kunnen in het algemeen niet eenzijdig eisen dat een vennootschap werknemers in dienst heeft om gebruik te kunnen maken van belastingverdragen die dat land heeft afgesloten.
Overigens zijn de vraag van het al dan niet in dienst hebben van werknemers en de regelgeving in andere landen ook weer aspecten die in het aangekondigde substance onderzoek 8 aan de orde zullen komen.