Het bericht ‘Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele»?1
Ja.
Kunt u opnieuw bevestigen dat er geen rijksgeld in een eventuele nieuwe kerncentrale gestoken wordt? Ook niet als CDA-Gedeputeerde Van Beveren daarvoor gaat lobbyen?
Zoals ik inmiddels veelvuldig heb aangegeven, zal ik geen publiek geld inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Ik zie geen enkele aanleiding dit standpunt te herzien.
Geldt de belofte die u op 7 december 2010 aan de belastingbetaler deed en die u op 5 december 2011 tijdens het Wetgevingsoverleg Energie herhaalde, nog steeds?2
Ja.
Bent u bereid nu al aan CDA-Gedeputeerde Van Beveren te laten weten dat er geen sprake kan zijn van staatssteun, zodat de Zeeuwse Statenleden dit mee kunnen wegen als ze in de Statenvergadering op 16 december 2011 beslissen over het al dan niet starten van de voorbereidingsprocedure voor een vergunningaanvraag?
Ik heb geen verzoek ontvangen van de provincie Zeeland noch van een andere partij met betrekking tot een financiële bijdrage van het Rijk voor een nieuwe kerncentrale. De provincie en andere partijen zijn op de hoogte van het kabinetsbeleid ten aanzien van kernenergie. In een recent bestuurlijk overleg is nog eens onderstreept dat de financiering van een kerncentrale de verantwoordelijkheid is van de initiatiefnemers. Ik zie dan ook geen reden om dit nog een keer te laten weten.
Wat is de huidige stand van zaken rond de splitsing van energiebedrijf Delta en waterbedrijf Evides?
Op dit moment zijn Delta en Evides nog niet gesplitst. De aandelen van Evides zijn in handen van Delta. Delta is in handen van provincies en gemeenten. De aandeelhouders hebben in juni 2010 besloten tot een verhanging van de Evides-aandelen uiterlijk per 31 december 2013. Daarmee komt Evides rechtstreeks in handen van provincies en gemeenten. Uitgangspunt hierbij is voor de aandeelhouders dat Delta geen onevenredige financiële schade mag oplopen door de verhanging van de aandelen. Hiertoe willen de aandeelhouders uiterlijk eind 2012 een evaluatie doen plaatsvinden.
Bent u net als het kabinet Balkenende 4 van mening dat een waterbedrijf met een monopoliepositie niet in private handen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering doen om te zorgen dat de splitsing er daadwerkelijk komt en op welke termijn gaat de regering dat doen?
Het beleid onder vorige kabinetten was dat de focus van de drinkwaterbedrijven primair gericht dient te zijn op een drinkwatervoorziening van hoge kwaliteit. Met de wijziging van de Waterleidingwet in 2004 is verzekerd dat de drinkwaterbedrijven, middellijk of onmiddellijk, in handen blijven van overheden. Bij Evides doet zich de situatie van middellijk overheidseigendom via Delta voor. Bij de publieke aandeelhouders van Delta bestaat de wens van direct aandeelhouderschap van Evides. Gestreefd wordt dit eind 2013 te realiseren. Bij de besluitvorming over het exacte tijdstip spelen ook de belangen van Delta een rol.
Deelt u de mening dat zolang de splitsing nog geen feit is, opbrengsten uit Evides-activiteiten niet in een eventuele tweede kerncentrale gestoken mogen worden aangezien dan geld uit monopolieactiviteiten gebruikt zou worden voor private activiteiten? Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat opbrengsten uit Evides niet voor een eventuele nieuwe kerncentrale gebruikt worden? Zo nee, met welke argumenten motiveert de regering een dergelijk marktverstorend handelen?
Het is aan Delta en haar aandeelhouders om te bepalen hoe de geldstromen binnen de eigen organisatie worden ingezet. Daarbij staat uiteraard voorop dat men aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen, onder andere voor wat betreft de mededinging en de drinkwaterwetgeving. Ik constateer overigens dat de aandeelhouders van Delta met het bedrijf hebben afgesproken dat het dividend van Evides voor 100% wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Financiering van een eventuele kerncentrale of andere private activiteiten uit Evides-opbrengsten is daarmee dus niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen voor de vergadering van Provinciale Staten op 16 december 2011 te beantwoorden, zodat de Statenleden de antwoorden mee kunnen wegen in hun besluitvorming?
Ja.
De 28 in beslag genomen pony's in Elkenrade |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de 28 pony’s die op 9 november jl. in Elkenrade in beslag zijn genomen?1 Kunt u uiteenzetten welke rol politie, Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), Algemene Inspectiedienst (AID) en Dienst Regelingen gespeeld hebben en wie nu eigenaar is van deze dieren?
Ja.
Na een melding bij de regiopolitie Limburg-zuid over paarden die onder slechte omstandigheden gehouden werden in Elkenrade, is de regiopolitie op 9 november 2011 daarheen gegaan. Zij trof daar 31 (in plaats van de genoemde 28 pony’s en paarden aan die in zeer slechte omstandigheden werden gehouden. Nadat de situatie ter plaatse was beoordeeld door een dierenarts, werden de 31 dieren, in opdracht van de officier van justitie, in beslag genomen en werd de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) in kennis gesteld. De nVWA is met twee medewerkers, waaronder een dierenarts, aanwezig geweest. De aanwezige personen hebben hierbij informatie geleverd op basis van hun expertise. De LID was daarbij niet aanwezig.
Dienst Regelingen (DR) is de wettelijk aangewezen bewaarder van dieren en planten die strafrechtelijk in beslag worden genomen door het Openbaar Ministerie (OM) of bestuursrechtelijk in bewaring worden genomen door DR. DR brengt dieren onder bij opslaghouders waarmee een contract is afgesloten. DR heeft 31 pony’s en paarden uit Elkenrade, in verband met de inbeslagname, opgevangen en naar een gecontracteerd opvangadres overgebracht. Bij het opvangadres zijn de dieren direct door een dierenarts onderworpen aan een eerste medische inspectie.
De pony’s en paarden worden hier verzorgd totdat het OM een beslissing in de zaak neemt over de uiteindelijke bestemming van de dieren.
De eigenaresse van de paarden heeft – in tegenstelling tot de berichtgeving in de media – geen afstand gedaan van de paarden. Het feit dat de paarden in beslag zijn genomen en de officier van justitie een machtiging tot vervreemden heeft gegeven, heeft nog geen gevolgen voor het eigendomsvraagstuk. De paarden zijn formeel nog steeds eigendom van de oorspronkelijke eigenaresse van de paarden.
Kunt u uiteenzetten welke acties tegen de eigenaresse van de pony’s zijn of worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De 31 paarden zijn in beslag genomen en ter vervreemding overgedragen aan Dienst Regelingen.
Door de regiopolitie Limburg-zuid is een uitgebreid onderzoek ingesteld en men is nu bezig met het completeren van het proces-verbaal. Aangezien het onderzoek nog loopt kan ik daar verder geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat aan eigenaren die hun dieren ernstig verwaarlozen een verbod op het houden van dieren opgelegd moet kunnen worden om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen? Zo nee, kunt u uitleggen hoe u herhaling van zulke ernstige verwaarlozing in de toekomst wel gaat voorkomen?
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling voor maximaal 2 jaar. Het is aan de strafrechter om te beslissen of een dergelijk houdverbod wordt opgelegd. Overigens kan de proeftijd waarvoor het houdverbod kan worden opgelegd met een jaar worden verlengd tot maximaal 3 jaar. Dat vergt een nadere beslissing van de rechter.
Momenteel is in de Eerste Kamer het initiatief wetsvoorstel van de leden Jacobi en Ormel in behandeling (Kamerstukken I, 30 511, A). Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen wordt onder andere de maximale duur van het op te leggen houdverbod verhoogd naar 10 jaar.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja, hoeveel (extra) opvangplaatsen door het kabinet geregeld zijn voor pony’s en andere dieren, mede in het licht van «144 Red een Dier» waardoor naar verwachting vaker dieren in beslag genomen zullen worden?
Er zijn 3 opvangadressen aangewezen voor de opvang van paarden en landbouwhuisdieren. Daarnaast zijn er 7 opvangadressen aangewezen voor de opvang van gezelschapsdieren en 8 opvangadressen voor in- en uitheemse (beschermde) dieren. De opvangadressen zijn aangewezen via een Europese aanbesteding.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen.
Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Kunt u tevens uitleggen hoe met de pony’s wordt omgegaan in het licht van de aangenomen motie Ouwehand2 waarin de regering gevraagd wordt verbetervoorstellen te doen voor de opslag van in beslag genomen dieren? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de stand van zaken van deze verbetervoorstellen?
Zodra de in beslag genomen dieren zijn vrijgegeven en herplaatsing van dieren bij een nieuwe eigenaar mogelijk is, worden de werkzaamheden in gang gezet om de herplaatsing te realiseren. Het is niet altijd eenvoudig om voor de door DR op te vangen dieren een nieuwe plek te vinden, onder andere in verband met hun vaak lastige achtergrond. Voor de herplaatsing van landbouwhuisdieren en paarden worden meestal vaste handelaren ingeschakeld.
In dit specifieke geval gaan enkele pony’s naar voormalige eigenaren, die de pony’s in bezit hadden voordat ze in bezit kwamen van de eigenaresse bij we ze in beslag zijn genomen. De overige pony’s en paarden worden verkocht aan een handelaar waar DR goede ervaringen mee heeft. Door de grote media-aandacht hebben particulieren zich gemeld bij politie en DR om een dier over te nemen. Door middel van de door DR meegeleverde lijst met geïnteresseerde particulieren, worden handelaar en particulier met elkaar in contact gebracht. Om veiligheidsredenen voor de opslaghouders is ervoor gekozen dat opslaghouders niet altijd zelf dieren bemiddelen naar een nieuwe eigenaar.
Voor de stand van zaken met betrekking tot de verbetervoorstellen in het licht van de motie Ouwehand (Kamerstuk 28 973, nr. 72) verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2011 (Kamerstuk 28 286, nr. 540).
Kunt u uiteenzetten in welke omstandigheden de pony’s nu gehouden worden en kunt u garanderen dat de dieren goed verzorgd worden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat bent u voornemens hieraan te doen?
De pony’s worden opgevangen door een opslaghouder van DR. Naast de wettelijke eisen moeten dergelijke opslaghouders ook aan extra dierenwelzijnseisen voldoen.
De pony’s en paarden staan in ruime loopstallen met veel licht en frisse lucht. Er is een mogelijkheid tot uitloop naar buiten. De dieren staan in een dikke laag strooisel en hebben voldoende voedsel en drinkwater tot hun beschikking. Dit heeft DR kunnen constateren door middel van bedrijfsbezoeken.
De dieren worden goed verzorgd. De dieren zijn onderzocht door een dierenarts en waar nodig zijn een tandarts en hoefsmid ingeschakeld.
Bent u bekend met het feit dat de stichting Paard in Nood direct na de inbeslagname geschikte opvangplaatsen geregeld heeft voor de pony’s? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom toch gekozen is voor een andere oplossing?
Ja.
De stichting Paard in Nood heeft zich ter plaatse gemeld bij de politie en heeft aangegeven bereid te zijn om de in beslag genomen paarden en pony’s op te vangen. De stichting bleek op dat moment echter niet te beschikken over voldoende opvangmogelijkheden en voedsel voor de 31 dieren.
Omdat de onmiddellijke opvang van de paarden en pony’s noodzakelijk was, is in overleg met Dienst Regelingen gekozen voor een opvangadres waar voor de dieren wel de noodzakelijke opvang en verzorging voorhanden was.
Kent u de berichtgeving waarin de politie aangeeft dringend op zoek te zijn naar verzorgers voor de pony’s?3 Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit in verhouding staat tot de aanbieding van de stichting Paard in Nood om de zorg voor de pony’s op zich te nemen?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. De uitspraak van de woordvoerder van de regiopolitie moet als ongelukkig worden betiteld. Dienst Regelingen heeft op dit moment voldoende opvangadressen beschikbaar. De paarden zijn in opdracht van de officier van justitie in beslag genomen en ter vervreemding overgedragen aan de Dienst Regelingen, onder de voorwaarde dat voor de paarden een verantwoorde bestemming werd gezocht. De contactpersoon Dierenwelzijn van de regiopolitie Limburg-zuid heeft met de Dienst Regelingen afspraken gemaakt betreffende het herplaatsen van de paarden en heeft geholpen bij het vinden van serieuze kandidaten voor het herplaatsen van de paarden.
Deelt u de mening dat alleen een dierenarts kan en mag bepalen of het noodzakelijk is om een verwaarloosd dier in te laten slapen, en dat in beslag genomen dieren niet om andere dan medische redenen mogen worden afgemaakt? Zo ja, kunt u garanderen dat in beslag genomen dieren, zoals deze pony’s, niet in de slachterij belanden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bewaringsperiode worden dieren alleen maar ingeslapen als hiervoor een medische indicatie bestaat. Hierbij is altijd een dierenarts betrokken.
Wanneer een dier in beslag wordt genomen, doet DR haar best om een goede nieuwe plek te vinden (zie ook mijn antwoord op vraag 5. Desondanks kan het helaas voorkomen dat een dier, na de verkoop, toch wordt verkocht aan een slachthuis. Ik kan daarom niet garanderen dat in beslag genomen dieren niet in een slachthuis belanden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om voor deze dieren een goed onderkomen te vinden en voor een goede afloop te zorgen? Zo ja, hoe gaat u daar vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor de in beslag genomen pony’s wordt door DR, op de manier zoals beschreven onder vraag 5, haar best gedaan om een nieuwe eigenaar te vinden.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce |
|
Jasper van Dijk (SP), Wassila Hachchi (D66), Angelien Eijsink (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het gezamenlijk persbericht van 4 december 2001 afkomstig van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor voor het Joint Strike Fighter (JSF) programma?1
Ja.
Wat is uw reactie op het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor voor het JSF programma?
De Nederlandse regering is altijd voorstander geweest van de ontwikkeling van een tweede motor voor de F-35, de F136-motor van het Fighter Engine Team (FET) dat bestaat uit General Electric en Rolls-Royce. Dit zowel met het oog op de inschakeling van Nederlandse bedrijven als uit concurrentieoverwegingen. Daarom betreur ik de stap van de fabrikanten. De ontwikkeling van de F136-motor werd echter volledig gefinancierd door de Verenigde Staten. Nederland is bij de besluitvorming over de ontwikkeling van die motor niet betrokken geweest.
Kunt u aangeven welke financiële verplichtingen en investeringen de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers zijn aangegaan cq hebben gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van de F136 motor vanaf 2002? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven heeft men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa geïnvesteerd.
Het bedrag aan mogelijke omzet voor de Nederlandse industrie dat in 2002, een vroege fase van de ontwikkeling, werd genoemd, was een eerste schatting op basis van de beperkte informatie van General Electric waar dat bedrijf toen over beschikte. In de loop van het ontwikkelingsproces kwam nauwkeuriger informatie over de te verwachten aantallen F136-motoren en de capaciteiten van de Nederlandse industrie beschikbaar. Op grond daarvan is de raming bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen, zoals genoemd op bladzijde 20 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58). De Nederlandse bedrijven hebben deze verwachtingen betrokken bij hun investeringsbesluiten. De intentie van het FET met betrekking tot de inschakeling van de Nederlandse industrie is vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen het FET en de Nederlandse overheid, dat is getekend op 9 november 2006 en aan uw Kamer ter vertrouwelijke kennisname is gezonden met de brief van 16 oktober 2007 (Kamerstuk 26 488, nr. 63). Op basis daarvan ontving het Ministerie van Economische Zaken: EZ (later het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: EL&I) periodiek een bijgesteld Industrial Participation Plan (IP-plan), waarin de mogelijkheden voor de industrie nader werden uitgewerkt. De raming van $ 750 miljoen is ook genoemd in het antwoord op de vragen 1 tot en met 3 van 1 april 2011 (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 2057).
Door het besluit tot beëindiging van de ontwikkeling zal dit geraamde bedrag niet kunnen worden gerealiseerd. In het antwoord op de vragen 13, 14 en 15 wordt ingegaan op de mogelijk grotere rol van de Nederlandse industrie bij de productie van de overgebleven motor, de F135 van Pratt & Whitney.
Tegen welke omzetverwachting hebben de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers geïnvesteerd dan wel deelgenomen in de ontwikkeling van de F136 motor?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u nu over het gesuggereerde bedrag van één miljard dollar aan orders voor het Nederlandse bedrijfsleven voor de F136 motor zoals gedaan tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding System Design and Development (MOU-SDD) in 2002?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contracten en overeenkomsten zijn er door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor?
Voor een overzicht van de tot ultimo 2010 gesloten ontwikkelingsopdrachten van de Nederlandse industrie met het FET verwijs ik u naar bijlage 5 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258).
De totale waarde van die opdrachten bedroeg bijna $ 18 miljoen.
Voor zover het om nog lopende contracten ging, zijn deze verbroken door middel van een stop work order van het FET in vervolg op het stopzetten begin 2011 van de ontwikkelingsfinanciering van de Amerikaanse overheid.
Welke van de door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten overeenkomsten en contracten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor worden er verbroken met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Welke overige contractuele verplichtingen worden met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor doorbroken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de directe en indirecte werkgelegenheid voor de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers van het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce?
De ramingen van de Nederlandse werkgelegenheid in verband met het F-35 programma zijn uitgevoerd door PwC – met een appreciatie daarvan door het Centraal Plan Bureau (CPB) – en vervolgens aan de Kamer gezonden (Kamerstukken 26 488, nr. 98 en nr. 145). De ramingen hebben betrekking op het totale programma gedurende de gehele looptijd en zijn een mesobenadering (PwC) respectievelijk een macrobenadering (CPB). Zij berusten niet op een sommering van cijfers van individuele bedrijven.
Verwacht werd dat bij de productiewerkzaamheden voor de F136-motor enige honderden arbeidsplaatsen betrokken hadden kunnen zijn. Dit was vanzelfsprekend onder de aanname dat de betrokken Nederlandse bedrijven op basis van best value metterdaad betrokken zouden worden bij de productie van de beoogde motorcomponenten.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136-motor had volgens de betrokken bedrijven een gevolg voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten.
Bent u vooraf geïnformeerd over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De Amerikaanse overheid heeft in 2010 besloten in de conceptbegroting voor 2011 voor het vijfde achtereenvolgende jaar geen geld te reserveren voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor. Zoals bekend heeft het Amerikaanse Congres tot dat jaar steeds besloten toch geld voor deze ontwikkeling beschikbaar te stellen. Nadat de begroting voor 2011 formeel is vastgesteld en daarin geen geld beschikbaar werd gesteld, heeft het Amerikaanse ministerie van Defensie het contract voor de ontwikkeling van de F-136 motor formeel beëindigd. Het FET heeft daarna besloten de ontwikkeling in eigen beheer, voor eigen kosten en op beperkte schaal voort te zetten, in de hoop dat er in de Amerikaanse defensiebegroting voor 2012 alsnog geld beschikbaar zou komen. Nadat bleek dat in de begroting voor 2012 wederom geen fondsen voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor waren opgenomen, heeft het FET eenzijdig besloten ook deze werkzaamheden te beëindigen. Omdat voor het F-35 Joint Program Office (JPO) de F136-motor geen program of record (een programma waarvan het budget is geaccordeerd in het Future Year Defense Program volgens de Amerikaanse begrotingssystematiek) is gelet op het standpunt van het Pentagon, is door het FET noch met het F-35 JPO, noch met de internationale partners rechtstreeks gecommuniceerd.
Is het u bekend of en zo ja, op welke wijze de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers vooraf zijn geïnformeerd over het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 6 en 7 uiteengezet hebben de betrokken Nederlandse bedrijven begin 2011 een stop work order van het FET ontvangen.
Op die wijze is aan de Nederlandse bedrijven medegedeeld dat de ontwikkelingswerkzaamheden door hen dienden te worden beëindigd.
Indien u niet vooraf geïnformeerd bent over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce de ontwikkeling van de F136 motor te beëindigen, op welke wijze en wanneer bent u wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is het (voorgenomen) besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor besproken binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het u bekend of er inmiddels contact is geweest met de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers over de inschakeling ten behoeve van de F135 motor ter compensatie van de misgelopen orders door het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo ja, door wie is het contact geïnitieerd? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord van 1 april 2011 op de vragen 1 tot en met 3, waarnaar wordt verwezen in vraag 14, is uiteengezet dat het Ministerie van EL&I samen met de betrokken industrie de gevolgen voor de opdrachten en de omzetverwachting in kaart brengt.
Nu de F136-motor niet doorgaat, kan voor de overblijvende F135-motor van Pratt & Whitney rekening worden gehouden met ongeveer 5 000 motoren in plaats van ongeveer 2 500 motoren. De waarde van de Nederlandse opdrachten voor de F135-motor kan navenant toenemen mits de betrokken Nederlandse bedrijven voldoen aan het best value principe. Dit hoeft overigens niet alleen te leiden tot meer opdrachten voor de huidige toeleveranciers van de F135. Ook de Nederlandse bedrijven die opdrachten hadden ontvangen in het kader van de ontwikkeling van de F136-motor, kunnen in aanmerking komen voor productiewerk voor de F135-motor.
In overleg met de Nederlandse industrie is door medewerkers van het Ministerie van EL&I al in een vroeg stadium in 2011 contact gezocht met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling. Ook tijdens de periodieke contacten met Pratt & Whitney van een vertegenwoordiger van het sinds 2004 functionerende JSF Industrial Support Team (JIST) dat de Nederlandse industriële inschakeling ondersteunt, is voortdurend aangedrongen op verdere inschakeling van de Nederlandse industrie en zijn ook concrete mogelijkheden onder de loep genomen.
Verder overleggen Nederlandse bedrijven zelf, ook die in het verleden betrokken waren bij het F136-programma, met Pratt & Whitney over mogelijke opdrachten bijvoorbeeld als second source leverancier. Daarbij zijn diverse concrete opdrachten in beeld.
Welke stappen gaat u zelf ondernemen om deelname van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers aan de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney te bevorderen?2
Zie antwoord vraag 13.
Hoe reëel acht u zelf de mogelijkheid -met inachtneming van alle omstandigheden rondom de ontwikkeling van de JSF- dat de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers betrokken zullen worden bij de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney?
Zie antwoord vraag 13.
Is het u bekend hoe er op het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor is gereageerd door het Amerikaanse congres?
Het Amerikaanse Congres heeft, zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 9, 11 en 12, besloten verder geen geld voor de ontwikkeling van de F136-motor ter beschikking te stellen. Dit betekent dat het besluit tot stopzetting in overeenstemming is met de wens van het Congres.
De onbelaste kilometervergoeding |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het interview met de directeur van de ANWB, Guido van Woerkom, waarin hij de vrees uitspreekt voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er ambtelijk scenario’s worden doorgerekend voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?
In de autobrief heb ik aangekondigd dat ik samen met de minister van I&M de mogelijkheden zal verkennen om langs fiscale weg een bijdrage te leveren aan het bestrijden van files. Die verkenning vindt momenteel plaats. Bij eerdere gelegenheden heb ik de Kamer toegezegd de resultaten van die verkenning voor het zomerreces aan de Kamer te zullen zenden. Uitgangspunt bij de verkenning is dat alle opties die een mogelijk effect hebben op het terugbrengen van files en die bijdragen aan mijn streven om te komen tot een robuust, eenvoudig en fraudebestendig belastingsysteem, worden onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar het mobiliteitseffect van een eventuele verlaging van de onbelaste kilometervergoeding.2
Zonder concrete vormgeving van een dergelijke maatregel is geen inschatting te geven van een eventuele inkomensderving voor de gemiddelde werknemer. De vraag is ook hoe een werkgever zal reageren op een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding per kilometer. Hij kan er namelijk zonder meer voor kiezen om zijn huidige kilometervergoeding van (stel) 19 cent per kilometer te blijven betalen. In dat geval zullen de gevolgen voor de werknemer beperkt zijn tot de belasting over de zes cent die de kilometervergoeding dan uitstijgt boven de tot 13 cent verlaagde onbelaste kilometervergoeding.
Ik kan op dit moment niet vooruit lopen op het resultaat van de eerder genoemde verkenning. Dat betekent dat ik in deze fase ook geen antwoord kan geven op de vraag of een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding ook gevolgen zal hebben op de kilometers die worden afgelegd met het openbaar vervoer, met elektrische of hybride auto’s dan wel met de fiets of de brommer.
Een wijziging van een tarief of de verlaging van een tegemoetkoming beschouw ik overigens niet als een toename van instrumentalisme. Er komt immers geen nieuwe regeling bij. Er zou wel sprake zijn van toenemend instrumentalisme als ik uitzonderingen zou vaststellen voor elektrische of hybride auto’s dan wel voor fietsen en brommers. Ten algemene deel ik het standpunt van de geachte afgevaardigde dat fiscaal instrumentalisme tot een minimum moet worden beperkt.
Klopt de vrees van de directeur dat de gemiddelde werknemer, die met zijn privéauto van en naar het werk gaat, er € 400 per jaar op achteruit zou gaan bij een verlaging van 19 cent naar 13 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze verlaging per kilometer ook gaat gelden voor de werknemer die met het openbaar vervoer naar het werk gaat? Of is er hier sprake van zogenoemd groen vervoer?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor elektrische en hybride auto’s?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor mensen die met een fiets of brommer naar het werk komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe valt dit te rijmen met uw voornemen om het instrumentalisme in het belastingrecht te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een inkomen in natura?
Nee. Zoals de term reiskostenvergoeding al aangeeft betreft het geen loon, maar een kostenvergoeding. Deze kosten zijn echter op forfaitaire wijze vastgesteld doordat, onafhankelijk van de werkelijke kosten per kilometer, 19 cent per kilometer belastingvrij mag worden vergoed.
Deelt u de mening dat een dergelijke lastenverzwaring voor werknemers ongewenst zou zijn, zeker gezien de huidige economische situatie en het feit dat miljoenen werknemers geen alternatief hebben voor het gebruik van hun privéauto voor woon-werkverkeer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u mij, en vele hardwerkende Nederlanders, geruststellen door duidelijk te stellen dat u niet gaat morrelen aan de onbelaste kilometervergoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Corruptie in de publieke sector |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de conclusie dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector tekort schieten om corruptie en andere integriteitsschendingen te voorkomen?
De conclusies en de meningen in het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende» komen uit de oratie die prof. E. Kolthoff heeft gehouden op 9 december 2011 aan de Open Universiteit. Deze rede, met daarbij de verdere onderbouwing van de conclusies en stellingen, is nog niet gepubliceerd. Hierdoor kan de aangehaalde conclusie alleen in algemene zin worden beoordeeld.
Die beoordeling houdt in dat ik geen redenen heb om aan te nemen dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector onvoldoende effectief zouden zijn. Ik teken daarbij aan dat er nog zoveel regels kunnen worden gesteld en maatregelen worden genomen, maar dat corruptie en andere integriteitsschendingen nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Vermeldenswaard is dat Nederland in de lijst van 183 landen op de jaarlijkse Corruption Perception Index van Transparency International Nederland als een van de minst corrupte landen op de zevende plaats staat.2.
Wat van belang is, is dat organisaties hierop alert zijn en blijven, maatregelen nemen om risico’s te verminderen en adequaat optreden bij vermoedens van schendingen. De wettelijke verplichtingen voor het voeren van een integriteitsbeleid bieden hiervoor mijns inziens een adequaat kader.
In hoeverre deelt u de mening dat er de afgelopen periode te veel gefocust is op het voldoen aan papieren normen en te weinig aandacht is besteed aan de organisatiecultuur en hoe die inwerkt op het gedrag van individuen? Wat vindt u van de conclusie dat er meer gekeken moet worden naar het totale systeem waarbinnen organisatiegerelateerde misdragingen plaatsvinden?
Het integriteitbeleid van de overheid richt zich niet alleen op het formuleren van wet- en regelgeving, maar ook op het bevorderen van een integere organisatiecultuur. Diverse bureaus, waaronder het door BZK opgerichte Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector, hebben (onder andere door gebruikmaking van instrumenten als dilemmatrainingen en workshops) nadrukkelijk aandacht besteed aan bewustwording en aan het versterken van de organisatiecultuur om zo de weerbaarheid van organisaties te versterken.
Ook is het, in het geval van concrete (vermoedens van) integriteitsschendingen, op basis van bestuursrechtelijke jurisprudentie goed gebruik om in disciplinair onderzoek niet alleen te kijken naar individuele factoren, maar ook naar invloeden vanuit de organisatie.
Wat is uw beoordeling van de stelling dat het lerend vermogen in de publieke sector wat betreft het tegengaan van corruptie en het bevorderen van integriteit niet erg groot is?
Het versterken van het lerend vermogen in de publieke sector is in algemene zin van groot belang, niet alleen op het gebied van integriteit maar op alle vlakken die betrekking hebben op het functioneren van de publieke sector en het openbaar bestuur. Integer handelen past in een professionele beroepsopvatting en vanuit die invalshoek wordt het ook nadrukkelijk in professionaliseringsactiviteiten betrokken.
De verschillende koepelorganisaties en beroepsverenigingen besteden aandacht aan integriteit en organiseren bijeenkomsten waar organisaties kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen. Begin 2011 heeft bijvoorbeeld het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters in haar Lochem-conferenties aandacht besteed aan integriteit.
Voor het lerend vermogen vind ik het daarnaast van groot belang dat organisaties inzicht hebben in de integriteitscultuur van hun organisatie, dat zij een centraal overzicht hebben van schendingen en misstanden, en dat zij risicoanalyses houden. Uit eerdere evaluaties is mij bekend dat nog niet alle overheidorganisaties over dergelijke inzichten beschikken.3
Ziet u aanleiding voor strengere selectie aan de poort bij functies voor topmanagement en bestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?
De verantwoordelijkheid voor de werving en selectie van topmanagers en bestuur is op verschillende wijze belegd. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van hun ambtenaren. Bij het Rijk is de Algemene Bestuursdienst verantwoordelijk voor de werving en selectie van de topmanagementgroep.4
Onderdeel van de werving en selectie van leden van de topmanagementgroep bij het Rijk is een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Eventuele gevoeligheid voor corruptie vormt een belangrijk onderdeel hiervan. Een betrokkene mag pas op een TMG-functie worden benoemd indien een verklaring van geen bezwaar door de AIVD is afgegeven. Gedurende de periode van functievervulling wordt dit AIVD-onderzoek periodiek herhaald. Ook leggen TMG-leden bij de start van hun functie (opnieuw) de eed af waarbij aandacht wordt gevraagd voor integriteit. Daarnaast zijn TMG-leden verplicht hun nevenfuncties te melden. Dit wordt standaard meegenomen bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van TMG-leden. De nevenfuncties worden getoetst op eventuele onverenigbaarheid met de uitoefening van de functie. Indien dit het geval is, is de ambtenaar verplicht de nevenfunctie te beëindigen. Deze toetsing wordt periodiek herhaald, ook tijdens de periode van functievervulling.
Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd in het proces van werving en selectie van leden van de TMG.
Voor bestuurders geldt dat er onlangs al een aantal aanscherpingen op het gebied van integriteit heeft plaats gevonden. Wethouders worden door de gemeenteraad benoemd. Van kandidaat wethouders kan gevraagd worden een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Daartoe wordt voorzien in een spoedprocedure voor de afhandeling van de aanvraag. Bij brief van 21 april 2011 is uw Kamer daarover geïnformeerd.5 In de Gemeentewet en de provinciewet is een aantal vereisten opgenomen waaraan bestuurders van gemeenten respectievelijk provincies moeten voldoen. Het betreft voorschriften over niet te verenigen betrekkingen, het vervullen van nevenfuncties en verboden handelingen. Het staat gemeenten en provincies vrij om in hun gedragscode voorschriften op te nemen waaruit toetsingscriteria voortvloeien die relevant zijn voor de benoeming van nieuwe bestuurders.
Voor burgemeesters geldt dat ze door de Kroon benoemd worden op aanbeveling door de gemeenteraad. In de aanstellingsprocedure wordt de integriteit van kandidaten getoetst door de Commissaris van de Koningin in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan. Sinds geruime tijd zijn in de procedure een AIVD naslag en fiscale toetsing opgenomen.
De Toelatingscode vmbo-t / havo van de VO-Raad |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich van het debat over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011 in november 2010 de gedachtewisseling over het stringente toelatingsbeleid van havo-scholen voor leerlingen die een vmbo-t-diploma1 hebben behaald en die onder meer leidde tot de motie Çelik / Voordewind2 die de Kamer op 16 november 2010 heeft aangenomen?
Ja, dat herinner ik mij.
In hoeverre vindt u dat de «Toelatingscode overstap van vmbo naar havo»3 van de VO-Raad met de maximum instroomeis van een gemiddeld eindexamencijfer van 6,8 en een toelatingsgesprek waarin ook het advies van de vmbo-school en de motivatie van de leerling aan bod komen, de intentie van de motie waarmaakt dat recht wordt gedaan aan de kansen van leerlingen om eigen talenten te ontwikkelen door doorstroom van vmbo-t naar havo te borgen?
De combinatie van een gemiddeld eindexamencijfer en een toelatingsgesprek waarin de motivatie van de leerling en het advies van de vmbo-school worden betrokken, biedt de mogelijkheid tot een afgewogen oordeel te komen over de kansen van een leerling om het havo succesvol af te ronden. Dat havo-scholen bij een afwijkende mening in overleg moeten treden met de vmbo-school biedt een extra waarborg voor een goede afweging.
Betekent de rol van het schooladvies binnen een scholengemeenschap met vmbo, havo en vwo dat deze tegenover de vmbo’ers die willen doorstromen nog altijd absurde toelatingseisen stelselmatig kan verpakken als een negatief advies van de vmbo-school?
Ik zie geen reden waarom scholengemeenschappen toelatingseisen als een negatief advies van de vmbo-school zouden verpakken. Uit het Ecbo onderzoek4 dat is uitgevoerd, blijkt juist dat vmbo’ers uit scholengemeenschappen die vmbo en havo onder één dak hebben vaker doorstromen naar havo dan vmbo’ers uit zelfstandige vmbo- of mavoscholen. Ook blijken deze leerlingen het beter op het havo te doen dan vergelijkbare leerlingen uit een zelfstandig vmbo of mavo. Deze conclusies onderstrepen het belang van regionale samenwerking tussen vmbo- en havoscholen en het gezamenlijk oppakken van de begeleiding van vmbo-leerlingen naar het havo.
Bestaan er formele en/of inhoudelijke redenen die rechtvaardigen dat de afspraken van de code pas ingaan per 1 augustus 2012 en niet per 1 januari 2012, zodat ook de huidige examenkandidaten van het vmbo-t kunnen profiteren van minder opgeklopte instroomeisen naar havo-scholen? Zo ja, wat zijn deze formele en/of inhoudelijke redenen en onderschrijft u deze? Zo neen, wilt u dan bij de VO-Raad erop aandringen dat de code al in werking treedt per 1 januari 2012?
Scholen zullen in het voorjaar al conform de code handelen. Vmbo-leerlingen die dan examen doen, worden komend voorjaar dus al volgens de code toegelaten. Ter ondersteuning hiervan heb ik met de VO-raad afgesproken dat er dan ook een klachtenloket operationeel is, waar ouders en leerlingen het kunnen melden als scholen zich niet aan de code houden. Ook zal ik zelf de uitvoering van de code goed in de gaten houden. De Inspectie van het Onderwijs doet in 2012 onderzoek naar de naleving van de code.
Onderdeel van de code is dat vmbo- en havoscholen een nadere invulling geven aan, en met elkaar afspraken maken over onder meer loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) en de programmatische aansluiting tussen vmbo en havo. Deze afspraken moeten de komende tijd worden gemaakt en per 1 augustus 2012 vastgelegd zijn.
Een scholengemeenschap die het onderwijs meent te verbeteren door voortaan leerlingen met een havo-advies af te wijzen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u hoge toelatingseisen voor scholen als instrument om deze in hun onderwijsaanbod toegevoegde waarde te laten realiseren?
De toelating van leerlingen op een school is, conform artikel 2 van het Inrichtingsbesluit WVO, een beslissing van het bevoegd gezag. Voorwaarde is wel dat de toelatingseisen helder, transparant en voorafgaande aan de toelating worden gecommuniceerd. Het is dus niet aan mij om over toelatingsbeslissingen van scholen te oordelen.
Hoe beoordeelt u de «moeilijke beslissing» van het Amsterdamse St. Nicolaaslyceum om het onderwijs te verbeteren door voortaan leerlingen met een havo-advies af te wijzen?1
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u de keuze om een tweejarige havo/vwo-brugklas aan te bieden en geen havo-brugklas een geldig excuus om enkel nog leerlingen met een havo/vwo-advies toe te laten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van Onderwijs Consumenten Organisatie Amsterdam dat het plan van het St. Nicolaaslyceum strijdig is met de Amsterdamse Kernprocedure inzake de overstap van groep 8 naar de brugklas?2
De Amsterdamse Kernprocedure is een convenant waarin schoolbesturen in Amsterdam op vrijwillige basis afspraken hebben gemaakt over de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het is niet aan mij om te oordelen of het plan van het St. Nicolaaslyceum strijdig is met dit convenant.
Deelt u de mening dat «cherry-picking» van de beste scholieren betekent dat zo’n school het zichzelf in feite te makkelijk maakt? Deelt u de mening dat het met het oog op het onderwijsrendement juist waardering verdient als een havo-school met (individueel) maatwerk en goede begeleiding leerlingen met een havo-advies aan een havo-diploma weet te helpen? Zo ja, hoe zal de vorm van «cherry-picking» die het St.Nicolaaslyceum hanteert dan worden verdisconteerd in de oordelen van de onderwijsinspectie?
De Inspectie van het Onderwijs betrekt in haar oordeel de mate waarin een school de resultaten behaalt die op grond van het basisschooladvies verwacht mogen worden. Ik ben van mening dat dit een evenwichtige maat is om het onderwijsrendement van een school te bepalen.Met de invoering van de eindtoets in het primair onderwijs, wordt het mogelijk om dit onderwijsrendement nog nauwkeuriger te meten. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb gesteld, is het niet aan mij om te oordelen over het toelatingsbeleid van een school.
Wel blijf ik de aansluiting tussen po en vo nadrukkelijk volgen en zeker wanneer de toelatingseisen door de vo-scholen worden aangescherpt. Ik ben van mening dat leerlingen recht hebben op het onderwijs dat bij hen past.
De toename van geweld in de Democratische Republiek in Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van o.a. Human Rights Watch en the International Crisis Group, die te kennen hebben gegeven dat een mogelijke conflictsituatie in de DRC niet valt uit te sluiten na afloop van de verkiezingsuitslag?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat verkiezingsgeweld, onregelmatigheden en vermoedens van fraude over deze verkiezingsuitslag aan orde van de dag zijn in het zeer onrustige Congo?
Uit rapporten van de EU-waarnemersmissie en andere internationale en lokale waarnemers blijkt dat de verkiezingen met een groot aantal onregelmatigheden gepaard zijn gegaan. Gezien de uitgestrektheid van het land en de gebrekkige infrastructuur waren logistieke en organisatorische problemen te verwachten, maar de berichten over fraude en mensenrechtenschendingen zijn zorgelijk en ondermijnen de geloofwaardigheid van het proces.
De EU heeft de afgelopen weken meermaals de Congolese autoriteiten opgeroepen om maximale transparantie te betrachten bij het afwikkelen van het verkiezingsproces en het behandelen van klachten. Ook zijn de autoriteiten en alle presidentskandidaten opgeroepen de kalmte te bewaren en geschillen op vreedzame wijze door middel van dialoog op te lossen.
Bent u bereid deze kwestie op zeer korte termijn actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen om de rust te herstellen in het land? Zo nee, waarom niet?
De verkiezingen in de DRC hebben de volle aandacht van zowel de VN als de EU. Sinds de verkiezingen heeft Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton driemaal een verklaring heeft uitgegeven over dit onderwerp (respectievelijk op 30 november, 2 december en 9 december). De VN Veiligheidsraad heeft op 2 december een verklaring uitgegeven over de kwestie. Binnen de EU wordt op dit moment overleg gevoerd over een passende reactie op de officiële bekrachtiging door de Congolese Hoge Raad van de uitslagen.
Het is nu vooral aan de Congolezen zelf, zowel regering als oppositie, om een vreedzame oplossing te vinden voor de geschillen. De internationale gemeenschap biedt daarbij haar diensten aan en spreekt alle partijen aan op hun verantwoordelijkheden, maar kan een dergelijke oplossing niet afdwingen.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Congolese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. De internationale gemeenschap heeft de afgelopen weken veelvuldig en op alle niveaus contact onderhouden met de Congolese autoriteiten. Daarbij zijn zij steeds op hun verantwoordelijkheid gewezen, zowel waar het de transparantie en geloofwaardigheid van het verkiezingsproces betreft, als de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland zal dit zowel in EU-verband als bilateraal blijven doen.
Deelt u de mening dat het ondertussen wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie in Congo als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s? Indien nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt staat het onderwerp reeds hoog op de politieke agenda van de Hoge Vertegenwoordiger.
Het gebrek aan Nederlandse ambitie ten aanzien van windenergie op zee |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de het artikel «De Nederlandse ambitie verwaait» en bent u bekend met de in het artikel genoemde rapporten van Rabobank en Bloomberg «Offshore wind: Foundations to Growth» en «Reaching Eur 10c/KWh»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het artikel en de rapporten van Bloomberg en Rabobank?2 Kunt u in het bijzonder ingaan op de conclusies in het hoofdstuk «The Dutch dilemma» in het rapport «Reaching Eur 10c/KWh»?3
Het Volkskrantartikel geeft de hoofdconclusies weer van beide rapporten, maar geeft hierop geen eigen commentaar.
Het Bloomberg rapport gaat in op diverse manieren om de kostprijs van windenergie op zee omlaag te brengen. De analyses wijken niet erg sterk af van andere analyses op dit terrein: technische innovatie, schaalvergroting, industrialisatie, stabiel overheidsbeleid en goede financieringsmechanismen vormen de sleutel tot kostprijsverlaging bij offshore windenergie. Dit komt overeen met hetgeen bedrijven in de sector mij vertellen.
Het andere rapport van RABObank volgt een vergelijkbare analyse. In het hoofdstuk «The Dutch dilemma» wordt ingegaan op de kracht van Nederlandse bedrijven met name op de Engelse en Duitse markt. De Franse en Deense markt voor offshore wind zijn volgens de onderzoekers meer gesloten voor partijen, die geen «local content» bieden. De door RABO geïnterviewde personen menen, dat ook de Engelse en Duitse markt meer protectionistische trekken gaan vertonen, waardoor Nederlandse spelers extra gebaat zouden zijn bij een sterke thuismarkt.
Op zich vind ik het niet raar, dat een bank krachtig overheidsbeleid wil op terreinen, waar winsten zijn te behalen. Ik voel evenwel weinig voor een protectionistisch beleid: landen met een sterk protectionistische houding zijn doorgaans niet de sterkste economieën en de Nederlandse markt is simpelweg te klein om te willen afschermen. In het Energierapport 2011 heb ik gepleit voor een meer Europese aanpak, omdat Nederland het meeste baat heeft bij een open Europese economie zonder barrières. Ook in deze sector zal het geld in het buitenland moeten worden verdiend. Ik ben ervan overtuigd dat Nederlandse bedrijven meer profiteren van concurrentiegedreven kwaliteitsverbetering en kostprijsverlaging dan van protectionisme. Daarbij moeten we niet vergeten, dat de belastingbetaler of de energieconsument opdraait voor een grootschalige uitrol, waartoe RABObank oproept.
Hoeveel offshore windprojecten zullen nog gerealiseerd worden voor 2020? Wat is de te verwachte hoeveelheid energie (in MWh) die opgewekt zal worden in 2020 uit offshore wind?
Gebaseerd op planningen en verwachtingen zou in 2020 in Noord-West Europa voor meer dan 50GW aan opgesteld vermogen windenergie op zee gerealiseerd worden.
In Nederland zijn twee windparken op zee in bedrijf (OWEZ en Prinses Amalia). Voor drie windparken is subsidie verstrekt. Ik ga ervan uit dat deze gebouwd zullen worden. Daarmee zal Nederland voor 2020 beschikken over bijna 1 GW aan opgesteld windvermogen op zee. Met 1 GW opgesteld vermogen kan naar verwachting jaarlijks circa 3,8 TWh elektriciteit worden opgewekt. Dit is ongeveer 2,5% van het elektriciteitsverbruik in Nederland.
Ik acht het zeer wel denkbaar, dat er voor 2020 vanuit het innovatiebeleid demonstratieprojecten tot stand zullen komen.
Hoe denkt u het ontstane gat van door de Rabobank verwachte 4 GW te kunnen dichten als de gestelde doelstelling van 5 178 MW (49% van de duurzame energie behoefte in 2020) uit offshore wind niet gehaald gaat worden? Kunt u specificeren hoe precies de 4 GW ingevuld gaan worden? Denkt u de EU doelstelling van 14% duurzame energie te halen in 2020, als de verwachting is dat het overgrote deel van de ingecalculeerde opwekking van energie uit offshore wind niet gerealiseerd wordt?
Dit kabinet committeert zich aan de Europese doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en wil dat met de meest kostenefficiënte technieken bereiken. De doelstelling duurzame energie kan ook op het gebied van groen gas en warmte worden bereikt. Ik heb u naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 21 november jongstleden informatie gestuurd4, waaruit blijkt, hoe dit kabinet denkt de doelstelling in 2020 te bereiken. Windenergie op zee heeft in die aanpak op korte termijn geen prominent belang.
Hoe verhouden de kosten voor het aanvragen van een vergunning voor een offshore windpark en de hoeveelheid verstrekte subsidie in Nederland zich tot de kosten van een vergunning en verstrekte subsidie in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
In onderstaande tabel5 treft u een vergelijking van de kosten van wind op zee tussen verschillende lidstaten aan. De onderste rij biedt een vergelijking met de Nederlandse subsidie. De vergelijking is indicatief, omdat regimes per land verschillen en de afstanden van de windparken tot de kust een belangrijke factor vormen.
Nederland
Duitsland
Engeland
Denemarken
België
MWh prijs
ca € 170,– (15 jr incl kabelkosten)
ca € 150,– (12–15 jr excl kabelkosten)
ca € 80,–
(20 jr incl kabelkosten exclusief opbrengst elektriciteit)
ca € 140,– (eerste 20TWh, exclusief kabelkosten)
ca € 100,–
(20 jr, inclusief kabelkosten, exclusief opbrengst elektriciteit)
% NL subs
100
1051
1052
973
1214
Bijdrage verschilt naar afstand en waterdiepte – windparken liggen vaak ver uit de kust
De € 80,– is gebaseerd op de dubbele ROC-prijs, die is gegarandeerd
Uitkomst tender windpark Anholt (25 km uit de kust)
Opbrengst uit elektriciteit geraamd op € 55,– per MWh
De kosten van vergunningaanvragen zullen niet sterk verschillen per land. Alle landen zullen milieueffectrapportages vragen en hebben te maken met grotendeels Europese regels ten aanzien van de bescherming van ecologische belangen op zee.
Mijn indruk is, dat de stimuleringsniveaus in genoemde landen elkaar niet zo heel veel ontlopen, al vind ik de Belgische subsidie wel aan de hoge kant. De vergelijking met Duitsland geeft mogelijk een vertekend beeld, omdat de hoogte van het feed-in tarief na verloop van tijd neerwaarts kan worden bijgesteld.
Hoeveel werkgelegenheid, investeringen en patentaanvragen zijn er jaarlijks de laatste vijf jaar geweest in de offshore-windindustrie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
Op basis van de uitwerking van innovatievoorstellen rond offshore windenergie, die in het kader van het topsectorenbeleid zijn aangedragen bedraagt de huidige werkgelegenheid in Nederland meer dan 2000 voltijdbanen. Cijfers uit andere landen heb ik niet beschikbaar. De Nederlandse industrie zegt zelf een marktaandeel van ca 25% te hebben op de Europese markt voor offshore wind.
In de periode 2005–2010 heeft Nederland wereldwijd ongeveer 2,2% van alle patenten op het gebied van offshore wind aangevraagd. De VS (25%) Duitsland (19,2%) en Denemarken (15,8%) zijn koploper in internationaal aangevraagde patenten. Andere cijfers: Japan (6,2%), China (4,4%), Spanje (3,3%) en VK (3,2%)10.
Onderschrijft u het belang van het creëren van een nieuwe industrie in Nederland gericht op het bouwen van offshore windparken? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft een topsectorenbeleid ontwikkeld om de verdiencapaciteit van Nederlandse bedrijven goed te houden en mogelijk te verbeteren. Binnen de topsector Energie is een aparte innovatietafel offshore wind ingesteld, die met voorstellen komt. Binnen het topteam Energie worden deze voorstellen en die van andere innovatietafels op het gebied van energie gewogen. Zoals ik u in mijn brief van 16 januari jongstleden over het topgebiedenbeleid heb aangegeven, hoop ik in maart innovatiecontracten te kunnen afsluiten.
Vindt u het een gemiste kans dat de voornoemde industrie haar pioniersrol dreigt te verliezen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Nederlandse offshore industrie is sterk in kennis, fundaties en installatietechnieken en heeft daarmee een fors marktaandeel in de Noord-West Europese markt.
Hoewel Duitse en Deense fabrikanten het belangrijkste marktaandeel hebben in turbinetechnologie en grote bedrijven in China, Korea en Amerika zich op deze markt gaan begeven, heeft Nederland wel degelijk twee bedrijven, die turbines ontwikkelen voor windenergie op zee: Darwind/XEMC en 2BEnergy.
Welke actie(s) zult u ondernemen om te voorkomen dat de voornoemde industrie verder achterop raakt bij vergelijkbare industrieën in de Nederland omringende landen?
Ik heb een Green Deal gesloten met NWEA over onder meer innovatie en kostenreductie; NWEA heeft inmiddels 50 Nederlandse bedrijven in een coalitie bijeen gebracht om hieraan te werken. Begin december heeft het eerste overleg plaatsgevonden tussen EL&I, I&M en NWEA om de uitwerking van deze Green Deal gestalte te geven. Dit sluit uitstekend aan bij het topsectorenbeleid, waarmee kansrijke sectoren in innovatie en versterking verdiencapaciteit worden gesteund door de overheid. Ik ben ervan overtuigd, dat het daarmee vooral de bedrijven zelf zijn, die kansen zien op de Europese markt en daar de beste keuzes in kunnen maken.
De financiële gevolgen voor ondernemers van de sloop van winkelcentrum ’t Loon in Heerlen |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Claims wegzakkende winkeliers nabij»?1
Ja.
Hoeveel winkeliers in ’t Loon worden direct en indirect geconfronteerd met de gevolgen van de sloop?
In totaal zijn 40 ondernemingen direct of indirect getroffen door de gevolgen van de sloop. 10 daarvan zijn hun gehele pand inclusief inventaris kwijt. De 30 overigen zijn tijdelijk gesloten vanwege overlast door de sloop, danwel tijdelijk elders gehuisvest. De gemeente Heerlen heeft voortvarend meegewerkt aan oplossingen voor winkels met seizoensgebonden artikelen.
Is er al een schatting te maken van de totale financiële schade van de gedupeerde winkeliers in ’t Loon, rekening houdend met de voor de detailhandel belangrijke decembermaand?
De echte financiële schade kan pas bepaald worden op het moment dat er duidelijkheid is over de toekomst van het winkelcentrum ’t Loon. Pas dan valt in te schatten hoe groot de omzetderving is vanwege de gedeeltelijke sloop en bijbehorende ontruiming van het winkelcentrum. Nieuwbouw van het gesloopte deel van het winkelcentrum kan eerst plaatsvinden als de oorzaak van de inzakking definitief is vastgesteld. Die termijn is medebepalend voor het totale bedrag aan schade. In alle gevallen spreken we hier over aanzienlijke schadebedragen.
Is de Wet tegemoetkoming schade bij rampen van toepassing op de situatie in Heerlen? Zo ja, waar kunnen de getroffenen aanspraak op maken? Zo nee, waarom niet?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is door de minister van Veiligheid en Justitie beoordeeld als zijnde niet van toepassing op de situatie in Heerlen. Deze wet is alleen direct van toepassing op overstromingen met zoet water en aardbevingen met een kracht van ten minste 4,5 op de schaal van Richter. Deze situaties zijn beide niet aan de orde.
De Wts kan bij koninklijk besluit van toepassing worden verklaard indien zich een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio's voordoet die van tenminste vergelijkbare orde is als een overstroming of een aardbeving.
Een ramp wordt in de Wet veiligheidsregio's als volgt gedefinieerd: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Hoewel het in de situatie in Heerlen gaat om materiële belangen wordt niet voldaan aan de in de definitie genoemde criteria van omvang van en inzet bij een ramp.
Op welke wijze kunt u de provincie Limburg en de gemeente Heerlen ondersteunen om de eerste nood van de getroffen ondernemers te lenigen?
De gemeente Heerlen heeft een vergoedingsregeling ingesteld voor ondernemers in winkelcentrum ’t Loon. Hiermee kunnen redelijke kosten ter beperking van schade en/of redelijke kosten als gevolg van het gebrek aan liquide middelen, veroorzaakt door omzetderving, tot € 50 000 vergoed worden. De gemeente Heerlen heeft hiervoor om financiële steun gevraagd aan de provincie Limburg. Dit verzoek komt in januari ter besluit in de Gedeputeerde Staten. De gemeente heeft daarmee in beginsel voldoende middelen om deze vergoedingsregeling te bekostigen. Het kabinet heeft aangeboden expertise in te zetten ten aanzien van de uitvoering van de vergoedingsregeling.
Zelfstandig ondernemers kunnen daarnaast, indien zij aan de voorwaarden voldoen, bij de gemeente een beroep doen op ondersteuning vanuit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De gemeente heeft hierbij de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot, teneinde directe financiële nood te lenigen.
Deelt u de mening dat werktijdverkorting ruimhartig moet worden toegepast voor de getroffen winkeliers? Wanneer krijgen deze winkeliers uitsluitsel?
De situatie in Heerlen is een calamiteit in de zin van de Beleidsregels Werktijdverkorting 2004. De getroffen winkeliers komen voor werktijdverkorting in aanmerking als ook aan de overige in deze beleidsregels gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Er zijn inmiddels 18 aanvragen voor werktijdverkorting ingediend. Zoals gebruikelijk zijn deze aanvragen uitgezet bij het UWV om informatie te vergaren, mede aan de hand waarvan de aanvragen zullen worden beoordeeld. Het UWV heeft een termijn van twee weken om deze onderzoeken uit te voeren. Zodra die onderzoeksresultaten binnen zijn, worden de aanvragen beoordeeld en zullen de aanvragers door middel van een beschikking worden geïnformeerd over de uitkomst.
Welke overige mogelijkheden heeft u om de gemeente Heerlen en de winkeliers te ondersteunen, zoals bijvoorbeeld bijdragen in het verplaatsen en openen van nieuwe winkels?
Zie antwoord vraag 5.
De geplande uitzetting van een stateloos echtpaar naar de Oekraïne |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatloze asielzoeker kan niet terug naar huis in New York»1
Ja.
Klopt het dat het in het artikel beschreven echtpaar stateloos is en dus door geen enkele staat krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd?
Op basis van een uitspraak van de Oekraïense rechtbank wordt aangenomen dat het echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit heeft, noch is mij een andere nationaliteit van betrokkenen bekend.
Klopt het dat het in het bovengenoemde bericht vermelde echtpaar op zeer korte termijn dreigt te worden uitgezet naar de Oekraïne?
Het gedwongen vertrek van het echtpaar naar de Oekraïne stond gepland voor donderdag 8 december 2011.
Klopt het dat de rechter in de Oekraïne heeft vastgesteld dat dit echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit bezit?
Dat klopt.
Heeft het bedoelde echtpaar in de Oekraïne concreet zicht op rechtmatig verblijf of op het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit? Zijn daar bilaterale afspraken over gemaakt tussen de Oekraïne en Nederland? Zo nee, welk doel is er dan met de uitzetting gediend?
Voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft het echtpaar ruim een jaar (van mei 2007 tot augustus 2008) in de Oekraïne verbleven. Daar is het echtpaar door de Oekraïense autoriteiten in het bezit gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen. Door de Nederlandse overheid zijn hierover geen afspraken gemaakt. Het is aan het echtpaar zelf of zij een verzoek willen indienen bij de Oekraïense autoriteiten.
Het echtpaar verblijft thans onrechtmatig in Nederland en dient Nederland dan ook te verlaten. Zij hebben geen gehoor gegeven aan hun vertrekplicht, waardoor het gedwongen vertrek aan de orde is. Het gedwongen vertrek vindt plaats op basis van de terug- en overnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Oekraïne, welke ook ziet op staatlozen die voorafgaand aan hun komst naar een Europees land in de Oekraïne hebben verbleven.
Hoe verhoudt het uitzetten van dit echtpaar zich tot de inspanningen waartoe Nederland gehouden is op basis van het VN-verdrag betreffende de status van staatlozen en de Conventie voor het verminderen van Stateloosheid?
Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen.
Oekraïne heeft op 19 mei 2006 het Verdrag inzake het voorkomen van staatloosheid met betrekking tot statenopvolging ondertekend.
Bent u bereid, indien het uitzetten naar de Oekraïne niet bijdraagt aan het opheffen van de stateloosheid, af te zien van deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om u, samen met uw collega van Buitenlandse Zaken, maximaal in te spannen voor een oplossing in deze zaak, waarbij het opheffen van de stateloosheid en terugkeer naar de VS het uitgangspunt moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Over deze zaak is meerdere malen contact geweest tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Amerikaanse autoriteiten, zowel hier te lande met de Amerikaanse ambassade en het Amerikaans consulaat generaal, als via de Nederlandse ambassade in Washington met de Immigration and Customs Enforcement (ICE) in de VS.
De Amerikaanse autoriteiten hebben bij verschillende gelegenheden laten weten, dat:
De DT&V heeft betrokkenen verschillende malen ondersteund bij hun verzoek om toelating tot de VS. De DT&V heeft namens betrokkenen contact gelegd met het Amerikaans consulaat generaal in Amsterdam, heeft geassisteerd bij een presentatie van betrokkenen op het consulaat generaal en heeft bemiddeld bij het verkrijgen van de vereiste toestemming voor (weder-)toelating tot de VS. Dat leverde niet het voor betrokkenen gewenste resultaat op.
Ik ben van mening dat de Nederlandse overheid zich voldoende heeft ingespannen om te bezien of terugkeer naar de VS tot de mogelijkheden behoorde en het echtpaar voldoende heeft gefaciliteerd.
Bent u bereid om, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, geen onomkeerbare stappen te nemen in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Tegen de uitzetting is door de betrokkenen bezwaar gemaakt en een verzoek om een Voorlopige Voorziening (VoVo) gedaan dat door de Rechtbank Haarlem is toegewezen. Ik heb hiertegen hoger beroep ingesteld en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tevens verzocht een spoed VoVo te treffen. De Afdeling heeft zicht onbevoegd verklaard in het hoger beroep en het verzoek om de Vovo afgewezen. Het besluit op het bezwaar zal dientengevolge worden afgewacht alvorens vertrek aan de orde kan zijn.
Het artikel “Kopten zetten Marinab in brand en schuiven het in de schoenen van Moslims” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van het artikel: op de voorpagina van de krant «Al-Misrīyūn» gelieerd aan de radicale Gama’at al-Islamiya?
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Wat is uw mening over het feit dat de NOS en haar journalist als enige en gezaghebbende bron worden opgevoerd in dit artikel over het in brand steken van het Koptische gebouw/kerk?
Journalisten zijn verantwoordlijk voor de keuze van hun bronnen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er rapporten en artikelen met een andere strekking liggen waarin de brand in het Koptische gebouw wordt toegeschreven aan een menigte jonge moslims?1
Ik heb kennis genomen van het feit dat er berichtgeving met een andere strekking is. Het resultaat van persvrijheid en vrije nieuwsgaring kan zijn dat in verschillende media verschillende lezingen van dezelfde gebeurtenis ontstaan.
Wat vindt u van het feit dat een bericht van het onafhankelijke Nederlandse journaal nu in Egypte wordt gebruikt door extremisten om hun gelijk te halen?
Nederlandse media stellen in vrijheid hun berichtgeving samen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat de reportage in het NOS journaal van 27 november stelliger is dan op basis van het feitenmateriaal had gekund en dat daardoor nodeloos spanningen in Egypte oplopen?
Het zou aan de NOS zijn om zonodig zulke stappen te zetten.
Kunt u de Kamer de uitslag doen toekomen van onderzoeken die in Egypte gedaan zijn en worden naar de oorzaak van deze brand?
De resultaten van het onderzoek onder leiding van de Egyptische minister van Justitie naar de achtergrond van het Maspero-incident op 9 oktober jl., waaronder de gebeurtenissen rondom de Al Marinab kerk, zijn nog niet bekend.
Deelt u de mening dat het NOS journaal, indien de berichtgeving aantoonbaar onjuist was, tot rectificatie moet overgaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het falen van veiligheidsscanners op Schiphol |
|
Ronald van Raak |
|
Klopt het dat de huidige veiligheidsscanners op luchthaven Schiphol vuurwapenpatronen kleiner dan 2 tot 2,5 centimeter niet detecteren?1
De security scanners die op Schiphol worden gebruikt zijn uitvoerig getest en voldoen aan internationaal vastgestelde detectienormen. Ik acht daarmee het beveiligingsniveau afdoende gewaarborgd.
Waarom overweegt Schiphol de aanschaf van meer van dergelijke scanners, terwijl in Duitsland het gebruik van soortgelijke scanners is gestopt?
Schiphol overweegt de aanschaf van meer scanners omdat dit past binnen haar visie op effectieve en passagiersvriendelijke beveiligingsconcepten. Dergelijke bedrijfseconomische overwegingen kunnen elders anders uitpakken.
Waarom acht u het gebruik van genoemde scanners nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat TNO in Den Haag alternatieve scanapparatuur heeft ontwikkeld die kleine voorwerpen, waaronder vuurwapenpatronen, wel kan detecteren?
TNO heeft mij bericht dat zij als kennisinstituut over technologieën en de nodige technische, operationele en wetenschappelijke inzichten beschikt die in het security domein ingezet kunnen worden. Deze worden door TNO gebruikt voor advisering, technologieoverdracht en certificering & beproeving. TNO heeft echter zelf geen concrete security scan apparaten ontwikkeld noch in veelvoud gebouwd.
Bent u bereid de ontwikkeling van alternatieve scanapparatuur te ondersteunen?
Ik ondersteun de ontwikkeling van nieuwe apparatuur zoveel als mogelijk, voor zover deze een bijdrage aan een betere beveiliging kan leveren dan wel de potentie hiertoe heeft.
Het verstoren van het Sinterklaasfeest door straattuig |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sinterklaas en Zwarte Piet bekogeld door reljeugd»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het openlijk vieren van het Sinterklaasfeest, in wijken waar veel Marokkanen wonen, de laatste jaren onder druk staat als gevolg van geweld, diefstal en het verwijderen van christelijke symboliek? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedere verstoring van het Sinterklaasfeest een verwerpelijke daad is. Een kinderfeest als Sinterklaas moet in een veilige en ontspannen omgeving kunnen plaatsvinden. Uit de periodieke overleggen met gemeenten komt overigens niet het beeld naar voren dat de verstoring van een Sinterklaasfeest meer dan een geïsoleerd incident is, of dat het openlijk vieren van Sinterklaas de laatste jaren onder druk staat.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde te voorkomen dat tuig het openlijk vieren van Sinterklaas onmogelijk maakt?
Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groep. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit van het kabinet. De aanpak van overlast op straat is in eerste instantie een lokale aangelegenheid. Gemeenten hebben daarbij een breed scala aan maatregelen tot hun beschikking.
Bent u zich ervan bewust dat dit het zoveelste voorbeeld is van Marokkaans tuig dat typisch Nederlandse (kinder)feesten verstoort en dat veel Nederlanders dit spuugzat beginnen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de plaatsen waar zich vanaf 2008 tot en met 2011 gewelddadige incidenten hebben voorgedaan bij de viering van zowel het Sinterklaasfeest als Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op 3 ligt de verantwoordelijkheid voor de aanpak van overlast op straat in eerste instantie bij de lokale overheden. Dergelijke incidenten, waaronder incidenten rondom het vieren van Sinterklaas en Sint Maarten, worden niet landelijk geregistreerd.
Een vermeend programma geïnstalleerd op smartphones dat de gebruiksgegevens van telefoongebruiker |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geheime keylogger op 141 miljoen smartphones»1 en het artikel «Nederlandse Android-smartphones bevatten geen «provider-spyware»»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de in de artikelen beschreven software? Is dergelijke software in strijd met Nederlandse (privacy)wetgeving?
Voor de beantwoording van uw vragen 2 en 3 verwijs ik naar mijn antwoorden op de kamervragen van het lid Gesthuizen3 ingezonden op 2 december 2011.
Kunt u uitsluiten dat het programma Carrier IQ op enige mobiele telefoon in Nederland geplaatst is? Zo nee, is dat voor u reden een onderzoek hiernaar op te starten en eventuele aanwezigheid aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
De openbaarmaking van het aantal contacturen bij universitaire opleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Nationale Studenten Enquête afgelopen jaar, in een bijlage, vroeg naar het aantal contacturen dat in een opleiding aangeboden wordt, maar dat deze informatie vervolgens niet beschikbaar is gesteld in publicaties zoals de Keuzegids Universiteiten 2012?
Ja.
Deelt u de mening dat het aantal contacturen en de grootte van de groep of klas een belangrijk gegeven is op basis waarvan aankomende studenten hun studiekeuze maken?
Ik ben van mening dat het aantal contacturen en de groepsgrootte belangrijke informatie kunnen zijn voor aankomende studenten, mits deze informatie betrouwbaar is en in de context geplaatst kan worden van uitgebreidere informatie over vorm en inhoud van (onderdelen van) de opleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat universiteiten gegevens over het aantal contacturen niet wensen te delen met aankomende studenten? Zo nee, waarom niet?
In dit specifieke geval niet. In 2011 zijn bij wijze van pilot op verzoek van de Inspectie van het Onderwijs twee vragen over contacturen opgenomen in het niet-openbare gedeelte van de Nationale Studenten Enquête. Deze gegevens zijn, ook op verzoek van de inspectie, door alle instellingen geanonimiseerd gedeeld met de inspectie om het landelijk beeld over onderwijstijd dat de inspectie uit eerdere onderzoeken heeft verkregen te complementeren. De instellingen is niet gevraagd de gegevens beschikbaar te stellen in het kader van studievoorlichting. Zij stellen ook dat de gegevens zoals deze in de genoemde pilot verzameld zijn, hiervoor niet geschikt zijn, omdat de vraagstelling, die de inspectie niet met hen heeft afgestemd, niet aansloot bij de door de instellingen gehanteerde terminologie (niet alle instellingen kennen bijvoorbeeld hoor- en werkcolleges, maar wel interactie- en responsiecolleges, lessen, ateliers, skills labs en dergelijke), niet duidelijk is of studenten functionarissen die specifiek voor de begeleiding van studenten bij hun stages zijn opgeleid als docenten aanmerkten of niet en uit de grote spreiding in de scores van het aantal uren per week voor onderwijsactiviteiten en activiteiten met of zonder aanwezigheid van een docent blijkt dat de vraagstelling op deze punten niet adequaat is. Ik deel de visie van de instellingen op deze punten.
Bent u bereid er bij de universiteiten op aan te dringen deze gegevens zo snel mogelijk beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal contacturen en de groepsgrootte kan, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, een belangrijke indicator van de kwaliteit van het hoger onderwijs zijn. Daarom heb ik er bij het bestuur van de Stichting Studiekeuze123, waarin de bekostigde en particuliere hogeronderwijsinstellingen, de LSVb en het ISO zijn vertegenwoordigd, op aangedrongen adequate vragen over contacturen en groepsgrootte op te nemen in de vragenlijst voor 2013 en daaropvolgende jaren. Voor 2012 was dit niet meer mogelijk, zie mijn antwoord op vraag 5. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft dit verzoek ingewilligd en inmiddels besloten een werkgroep in te stellen om de gegevens voor 2013 te verzamelen en op betrouwbare wijze te delen met de aankomende studenten. Het blijft immers de primaire taak van de Stichting Studiekeuze123 om aankomende studenten van betrouwbare en onafhankelijke informatie te voorzien. Ik heb dan ook met instemming van het besluit van het bestuur kennis genomen.
Verder is ook relevant dat ik onlangs met de VSNU (en de HBO-raad) een hoofdlijnenakkoord heb gesloten, waarin een minimumnorm voor contacturen in het eerste jaar is opgenomen (12 uur per week).
Voorts ga ik komend voorjaar met de individuele universiteiten prestatie-afspraken maken over het verhogen van het aantal contacturen, ook in de jaren na het eerste bachelor-jaar. De prestaties van de universiteiten, ook op dit punt, worden jaarlijks gemonitord en deze monitor is openbaar. Studenten kunnen dus daaraan informatie ontlenen.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Nationale Studenten Enquête, die gehouden wordt vanaf 30 januari 2012, komend jaar zodanig is samengesteld dat het aantal contacturen deel uitmaakt van de antwoordgegevens die beschikbaar zijn voor publicaties die zich richten op de aankomende student, zoals de Keuzegids? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, heeft de inspectie de vragen over contacturen door de Stichting Studiekeuze123 in het besloten gedeelte van de vragenlijst van 2011 laten opnemen. Over de inhoud van de vragen, de wijze van vraagstelling en over het opnemen in de vragenlijst hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 niet vooraf afgestemd met de universiteiten. De universiteiten hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 laten weten wel toestemming te geven voor beschikbaarstelling van de gegevens aan de inspectie om haar in staat te stellen het landelijk beeld over contacturen te completeren, maar deze gegevens ongeschikt en van onvoldoende kwaliteit te achten voor verdere openbaarmaking. De universiteiten hebben zich wel bereid verklaard hun medewerking te verlenen aan een adequate vraagstelling voor toekomstige enquêtes. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft op grond van het bovenstaande besloten de in mijn antwoord op vraag 4 aangeduide werkgroep in te stellen met de opdracht te komen tot een adequate vragenlijst, waarin ook naar contacturen wordt gevraagd. In afwachting van de resultaten van de werkgroep heeft de Stichting Studiekeuze123 besloten in de vragenlijst voor 2012 geen wijzigingen aan te brengen. De vragenlijst voor 2013 is de eerste vragenlijst waarin vragen over contacturen en eventuele andere wijzigingen, in goed overleg met de hogeronderwijsinstellingen, kunnen worden opgenomen.
Het bericht dat Indonesië kogels inzet tegen protesterende werknemers |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indonesië zet kogels in tegen protesterende werknemers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mate van politiegeweld tegen stakende werknemers en vakbondsleden in West-Papoea en Batam, waarbij 8 doden en veel zwaar gewonden zijn gevallen, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Van het door u genoemde dodenaantal, gerelateerd aan de demonstraties in West-Papoea en Batam, is het niet mogelijk gebleken bevestiging te krijgen.
Op basis van de beschikbare informatie kon worden vastgesteld dat op 10 oktober 2011 bij de Freeportmijnen in Papua één vakbondslid omgekomen bij de protesten. De politie heeft aangegeven dat hiernaar onderzoek zou worden verricht. De ambassade in Jakarta heeft navraag gedaan, maar nog geen informatie ontvangen. Tijdens een demonstratie in Batam voor hogere minimumlonen op 25 november 2011 zijn volgens de betrokken partijen, waaronder een organiserend comité van de staking, geen dodelijke slachtoffers gevallen. Wel raakten er mensen gewond. De demonstratie liep uit de hand toen de demonstranten hun eisen niet direct aan de burgemeester konden voorleggen en vernielingen begonnen aan te richten. Hierop greep de politie in en is met rubber kogels geschoten.
Deelt u de mening dat politieoptreden tegen de vrijheid van demonstratie een schending van de mensenrechten op kan leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in geval van excessief politieoptreden (dit antwoord staat los van antwoord op vraag 2). Het recht op demonstraties en staking is in Indonesië wettelijk toegestaan onder voorwaarde dat sprake is van een vreedzaam en ordelijk verloop.
Bent u bereid deze schending van mensenrechten rechtstreeks of in EU-verband ter sprake te brengen bij uw Indonesische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland vraagt in bilaterale contacten en via de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog aandacht voor de mensenrechtensituatie in Indonesië, waaronder ook het recht op staking en het recht op demonstreren. Zie verder antwoorden 2 en 3.
Deelt u de mening dat wapenleveranties aan landen die de mensenrechten schenden in principe niet plaats moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat een generiek besluit om alle mogelijke leveranties van militaire goederen aan landen waar mensenrechten worden geschonden tegen te houden, voorbij zou gaan aan de essentie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt waarop het Nederlands beleid gebaseerd is. Het Standpunt gaat immers uit van een individuele toetsing op basis van de acht criteria die in het Standpunt worden uiteengezet. Een van de criteria is het mensenrechtencriterium (criterium 2) dat een zorgvuldige toetsing van de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming vereist. Dit criterium schrijft voor dat militaire goederen niet kunnen worden geëxporteerd indien een verband kan worden gelegd tussen de goederen en geconstateerde vormen van repressie of mensenrechtenschendingen.
Bent u bereid onder deze omstandigheden af te zien van de verkoop en levering van militair materiaal, waaronder Leopard gevechtstanks, aan Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Op 15 december jl. is een motie van het kamerlid El Fassed aangenomen, die op deze kwestie ingaat. De regering beraadt zich op uitvoering van de motie.
De ‘big business’ in hoortoestellen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de EU-uitzending over «gehoorapparaten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat meer dan de helft van de verkochte gehoorapparaten de zogenaamde dure «high end» apparaten zijn, terwijl uit onderzoek blijkt dat 75% van de slechthorenden deze apparaten helemaal niet nodig heeft?
Dit is natuurlijk geen goede zaak. Ik vind het vooral van belang dat de gebruiker voor zijn specifieke hoorbehoefte een adequaat hoortoestel ontvangt. Dit zal afhangen van de mate van zijn gehoorverlies, maar net zo belangrijk voor de keus van een hoortoestel zijn de zogenaamde luistertaken en de luisteromgeving van de gebruiker. De zorgvraag van de gebruiker moet dus leidend zijn voor de oplossingsrichting. Vervolgens zou er een zo doelmatig mogelijke oplossing geboden moeten worden.
Hoe verklaart u de grote verschillen tussen inkoop- en verkoopprijzen?
Ik neem aan dat de vragensteller doelt op de ogenschijnlijk ruime marge tussen de inkoopprijs en de consumentenprijs van sommige hoortoestellen. Ik denk dat hier een aantal factoren aan bijdragen. Ten eerste is er sprake van een vrije en concurrerende markt van hoortoestellen, de consumentenprijs is daarmee het resultaat van marktwerking. Audiciens kunnen scherp inkopen wanneer ze grote hoeveelheden bij een fabrikant afnemen. Dit lijkt het geval te zijn bij de grotere audicienketens.
Een tweede factor die mede de consumentenprijs bepaalt, zijn de geleverde diensten voor het aanpassen van, de nazorg bij en de service aan het toestel. Zowel het aanpassen als de nazorg en de service behorende bij het hoortoestel zijn in de consumentenprijs verdisconteerd. Het aanpassen van een hoortoestel is overigens minstens zo belangrijk als het toestel zelf. De begeleiding en interactie met de gebruiker en de interpretatie van de ervaringen van de gebruiker zijn hierbij essentieel.
Of bij hoortoestellen sprake is van een grote marge tussen de inkoopprijs en de consumentenprijs, kan ik niet beoordelen. Onderlinge concurrentie, die inherent is aan marktwerking, zou een prijsverlagend effect moeten bewerkstelligen. Als dit niet gebeurt omdat er bijvoorbeeld ongeoorloofde prijsafspraken worden gemaakt, dan zijn de partijen in overtreding. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) ziet hier op toe.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie in kwaliteit en prijs in deze markt?
Zoals ik in het vorige antwoord al aangaf, is hier sprake van vrije marktwerking. Dit betekent dat het de aanbieder van een hoortoestel vrij staat om zijn prijs te bepalen. Transparantie over de inkoopprijs in geval van een vrije concurrerende markt is niet mogelijk, in die zin dat deze transparantie niet af te dwingen is.
Wat betreft de vraag over transparantie over kwaliteit, hier zie ik een rol weggelegd voor de zorgverzekeraar. Een zorgverzekeraar stelt in zijn reglementen vast wie de zorg mag leveren. Het is aan de zorgverzekeraar om de kwaliteit van het aanmeten van hulpmiddelen te beoordelen. Zorgverzekeraars stellen bovendien bepaalde kwaliteits- of erkenningseisen aan leveranciers van hulpmiddelen. De verzekeraar ziet er op toe dat voldaan wordt aan de gestelde eisen.
Ik merk dat zorgverzekeraars dit ook serieus oppakken. Een van de grotere zorgverzekeraars in Nederland heeft in het afgelopen jaar veel vooruitgang geboekt op het gebied van kwaliteit door, samen met KNO-artsen en andere betrokkenen, specifieke aspecten van de opleiding en de dienstverlening van audiciens (verder) te verbeteren. Daarnaast zijn Zorgverzekeraars Nederland, de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland en de patiëntenorganisaties in een vergevorderd stadium met het ontwikkelen van een protocol hoorzorg. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de relevante partijen binnen de hoorzorg. Dit protocol moet een relevante bijdrage leveren in het waarborgen en het bieden van transparantie over de kwaliteit binnen de hoorzorg.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar mogelijke kartelvorming in deze markt?
In Nederland hebben we een onafhankelijke autoriteit die toezicht houdt op de marktwerking, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Dit is een onafhankelijke instantie. Dit betekent dat de NMa zelf bepaalt of (en wanneer) onderzoek naar een mogelijke kartelvorming gestart wordt. Lopende onderzoeken vinden in vertrouwelijkheid plaats. Ik zal de hoortoestellenmarkt onder de aandacht brengen van de NMa.
Waarom maakt u geen haast met het afschaffen van de vergoedingslimieten zodat de zorgverzekeraars scherp kunnen inkopen?
In mijn brief aan uw Kamer van 28 november 2011 (kenmerk 2011Z24361) heb ik uitgelegd dat ik het komende voorjaar zal beslissen over het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over hoortoestellen2. Het CVZ adviseerde onder meer af te stappen van de vaste vergoedingslimieten en een percentuele eigen bijdrage in te voeren. Dit advies vormde vorig jaar geen onderdeel van het Pakketadvies 2011. Het CVZ-advies over hoortoestellen is mij circa twee maanden later aangeboden. Aangezien de besluitvorming over de te verzekeren zorg voor het jaar 2012 op dat moment zo goed als rond was, heb ik besloten het CVZ- advies over hoortoestellen in een later stadium in beschouwing te nemen en daarmee ook de beslissing over het al dan niet afschaffen van de vergoedingslimieten. Mijn reactie op het CVZ-advies over hoortoestellen zal ik meenemen in mijn reactie op het CVZ Pakketadvies 2012, dat ik in het komende voorjaar verwacht. Ik geef er de voorkeur aan uw Kamer eenmaal per jaar, in het voorjaar, te informeren over pakketmaatregelen. Overigens zou de huidige vaste vergoedingslimiet de zorgverzekeraar niet hoeven te belemmeren om nu al scherp in te kopen.
Inbraak in een kerncentrale |
|
Richard de Mos (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Greenpeace dringt kerncentrale binnen»?1
Ja.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om Nederlandse kerncentrales te beveiligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
De Nederlandse nucleaire installaties zijn adequaat beveiligd, ook tegen binnendringing. Door oefeningen wordt regelmatig getoetst of de beveiligingsmaatregelen nog voldoen of dat aanvulling of verbetering nodig is. Het incident bij de kerncentrale in Frankrijk zal worden geanalyseerd op relevantie voor de situatie in Nederland.
Gaat u onderzoeken of de activiteiten van Greenpeace, waar ter wereld deze dan ook plaatsvinden, aanleiding kunnen zijn om Greenpeace te weren als gesprekspartner totdat zij terreur en misleiding afzweert? Zo ja, vormt deze nieuwe actie aanleiding dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Greenpeace staat bij de Nederlandse overheid niet te boek als een terroristische organisatie en er is daarom geen reden het op die grond als gesprekspartner te weren.
Bent u bereid om alle medewerking aan Frankrijk te verlenen, en hierbij zelfs proactief te handelen door deze medewerking alvast aan te bieden, bij het strafrechtelijk onderzoek indien blijkt dat er ook maar enige betrokkenheid is van Greenpeace Nederland en/of personen gelieerd aan Greenpeace Nederland?
Uiteraard zullen de Nederlandse opsporingsdiensten alle medewerking geven aan de Franse collega’s, indien ons daartoe een verzoek bereikt. De strafrechtelijke samenwerking tussen beide landen is zo goed ontwikkeld dat er geen noodzaak is om dit pro-actief aan de Fransen aan te bieden.
Het feit dat 300.000 gezinnen klem zitten door de inkomensgrens voor sociale huurwoningen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op woningcorporatie Ymere, die na analyse van de effecten van de Europese regels voor middeninkomens concludeert dat zo’n 300 000 huishoudens met kinderen buiten de boot dreigen te vallen op de woningmarkt omdat zij niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet genoeg inkomen hebben om te kopen of te huren in de vrije sector?1
Het hier gepresenteerde aantal van 300 000 huishoudens die buiten de boot zouden dreigen te vallen op de woningmarkt, herken ik niet. Zoals ik in mijn brief van 23 september 2011, waarin ik reageer op het advies «Open deuren, dichte deuren» van de Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur, reeds heb aangegeven zijn veel huishoudens met een middeninkomen goed in staat geliberaliseerde huren te betalen (of een koopwoning te bemachtigen). Alleen voor meerpersoonshuishoudens met een inkomen van net boven € 33 614 worden de woonlasten in de vrije huursector verhoudingsgewijs hoog. Woningcorporaties kunnen hiermee bij de toewijzing op grond van de 10% vrije ruimte rekening houden.
Conform mijn toezegging in het algemeen overleg van 6 oktober, heb ik woningcorporaties bij brief opgeroepen meer inzicht te geven in de werkelijke problematiek (de «schrijnende gevallen») die ontstaat door de toewijzingsgrens van € 33 614 voor 90% van vrijkomende sociale huurwoningen. Daarbij wordt ook nagegaan of corporaties alle mogelijkheden die ze op dit moment hebben (zoals de 10% vrije toewijzingsruimte, de mogelijkheid van liberalisering van huurwoningen, en de mogelijkheid van extra verkopen) volledig en adequaat benutten.
Ik verwacht hierover aan uw Kamer in begin 2012 verslag te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee van woningcorporatie Ymere om net als bij hypotheekverstrekkers en verhuurders in de vrije sector het tweede inkomen in een huishouden voor een derde mee te laten tellen voor de vaststelling van de inkomensgrens voor sociale huurwoningen?
Woningcorporatie Ymere geeft hier een onjuiste voorstelling van zaken. Waar Ymere op doelt is dat het zogeheten financieringslastpercentage (= het deel van het inkomen dat een huishouden geacht wordt aan financieringslasten te kunnen besteden) voor de NHG vanaf 2012 wordt gebaseerd op het hoogste van de twee inkomens plus een derde deel van het tweede inkomen. Tot op heden was dit financieringslastpercentage altijd gebaseerd op enkel het hoogste inkomen. De verandering zal leiden tot een hoger financieringslastpercentage.
Door het financieringslastpercentage te vermenigvuldigen met het toetsinkomen wordt de maximale financieringslast van een huishouden berekend en de maximale met NHG te borgen lening bepaald. Voor het toetsinkomen voor de NHG telt het tweede huishoudinkomen volledig mee. Per saldo is er vanaf 2012 dus juist sprake van een verruiming van de normering voor tweeverdieners.2
In zijn algemeenheid zou ik het overigens geen goed idee zou vinden als normen voor hypotheekverstrekking maatgevend zouden worden voor de toewijzing van sociale huurwoningen. Koop- en huursector zijn daarvoor te verschillend. Zo loopt bijvoorbeeld een koper vermogensrisico’s die een huurder niet kent. Ook kan een koper profiteren van de waardeontwikkeling van de woning. Een koper kent geen ondersteuning bij inkomensterugval terwijl een huurder bij huurwoningen onder de huurtoeslaggrens dan zonodig gebruik kan maken van huurtoeslag.
Bent u het met woningcorporatie Ymere eens dat het op zijn minst merkwaardig is dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (die de Nationale Hypotheekgarantie verstrekt) deze maatstaf hanteren voor de kredietwaardigheid, terwijl voor het bepalen van het inkomen voor een sociale huurwoning strengere criteria worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een dergelijke maatregel zoals voorgesteld door Ymere tijdelijk in te voeren, totdat u de motie Van Raak/Karabulut2 om in Brussel de huurgrens voor sociale huurwoningen te verhogen, heeft uitgevoerd? Zo nee, hoe moeten deze gezinnen in nood volgens u dan wel aan een betaalbare woning komen?
Het beperkt meetellen van het tweede inkomen in een huishouden, zo daar al reden voor zou zijn, zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33 614, maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie. Zoals ik in mijn brief van 24 november 20114 heb aangegeven zou een eventueel nieuw voorstel van Nederland opnieuw moeten worden beoordeeld door de Europese Commissie met een ongewisse uitkomst.
Wat betreft de motie Van Raak/Karabulut heb ik de Kamer al aangegeven deze niet te zullen uitvoeren. Wel zal ik de tijdelijke regeling per 1 januari zodanig aanpassen dat personen met een zwaardere zorgindicatie op grond van de AWBZ niet meer meetellen voor de inkomenstoets bij toewijzing van een sociale huurwoning.
Ten aanzien van de «gezinnen in nood» wil ik, zoals gesteld bij vraag 1, eerst een scherp inzicht krijgen in de werkelijke problematiek (de «schrijnende gevallen») en wat corporaties, gegeven hun mogelijkheden daartoe, gedaan hebben om deze problematiek te voorkomen of op te lossen. Als zou blijken dat corporaties daadwerkelijk onvoldoende mogelijkheden hebben om de «schrijnende gevallen» vanwege de 90%-toewijzingsregeling adequaat op te lossen, wil ik eerst bezien welke oplossingsmogelijkheden er binnen de EC-beschikking zijn voor deze problematiek. Daarbij denk ik met name aan het via de herziene Woningwet mogelijk maken dat een deel van de sociale huurwoningen zonder staatssteun kan worden verhuurd aan huishoudens met een inkomen hoger dan € 33 614. Verder wil ik in overleg met de corporatiesector bezien in hoeverre, binnen de grenzen van de EC-beschikking, een regionale differentiatie van de 90%-toewijzingsnorm mogelijk en gewenst is om eventuele lokale/regionale toewijzingsproblematiek op te lossen.