Het bericht dat bestuurders van woningcorporaties 30 miljoen in eigen zak staken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «30 miljoen in zak bestuurders corporaties»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar bijna 30 miljoen euro is verduisterd door bestuurders van woningcorporaties?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat uit een inventarisatie van schadeclaims en rechtszaken blijkt dat bestuurders van woningcorporaties de afgelopen zes jaar bijna 30 miljoen euro in eigen zak hebben gestoken. Onder andere gezien het feit dat de rechter nog niet in alle in het artikel aangehaalde zaken uitspraak heeft gedaan, is het niet juist te stellen dat door bestuurders van corporaties dit bedrag in genoemde periode onrechtmatig is aangewend.
Wel zijn aanzienlijke sommen geld die waren bestemd voor de volkshuisvesting, door onrechtmatig handelen van bestuurders hieraan onttrokken. De diverse incidenten van de afgelopen jaren zijn aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet), dat bij uw Kamer ligt, het integriteitstoezicht te verankeren en bepalingen op te nemen ter verbetering van het interne en externe toezicht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar meer dan 300 miljoen euro is verdampt door onverantwoord gedrag van directies en falend toezicht?
Gelet op de rechterlijke uitspraken die al zijn gedaan en nog volgen, niet gesteld worden dat de schade die door onverantwoord gedrag van directies is geleden, oploopt tot meer dan 300 miljoen euro. Een deel van die «schade» bestaat uit waardevermindering van grond en vastgoed als gevolg van onder andere de financiële crisis.
Weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom zijn maatregelen opgenomen in de Herzieningswet ter verbetering van het interne toezicht. Onder meer is opgenomen dat de interne toezichthouder (de raad van commissarissen of de raad van toezicht) voorafgaand instemming moet verlenen ten aanzien van investerings- of desinvesteringsbeslissingen boven een bepaald bedrag.
Op welke manier gaat u het interne en externe toezicht op woningcorporaties verbeteren zodat huurders niet langer gedupeerd worden door het wangedrag van bestuurders en toezichthouders?
Diverse incidenten in de sector hebben duidelijk gemaakt dat de primair verantwoordelijken voor het toezicht op corporaties, de interne toezichthouders, onvoldoende in staat zijn gebleken de ontwikkeling van de professionalisering van corporaties te volgen en zo nodig bij te sturen. Daarom zijn in de Herzieningswet bepalingen opgenomen ter versterking van het interne toezicht.
Onder meer zijn maatregelen opgenomen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht. Dit gecombineerd met de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid ingeval van onbehoorlijke taakvervulling door toezichthouders (zie ook antwoord 5 en 6), zal tot versterking van het interne toezicht leiden en bevorderen dat de vrijblijvendheid van dit toezicht verdwijnt.
Deelt u de mening dat de schade tot de laatste cent moet worden terugbetaald door de verantwoordelijken?
Mijn inzet is dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk verhaald dient te worden op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Corporaties moeten (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. In diverse gevallen is om die reden aan externe toezichthouders die door mijn ambtsvoorganger zijn aangesteld, de opdracht gegeven om er op toe te zien dat de corporatie het aansprakelijkheidsaspect onderzoekt en nagaat of de geleden schade is te verhalen.
Het is niet aan het ministerie om nieuwe toezichthouders te benoemen, maar ik verwacht dat de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid voor toezichthouders bij onbehoorlijke taakvervulling (artikel 31 van de Herzieningswet) niet alleen zal leiden tot versterking van het interne toezicht, maar ook zal leiden tot een groter besef bij interne toezichthouders van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiertoe behoort ook het selecteren en benoemen van geschikte nieuwe toezichthouders.
Deelt u de mening dat falende toezichthouders altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor de veroorzaakte schade en dat deze toezichthouders daarna voorgoed uit de corporatiesector moeten worden geweerd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vervolging van de rooms-katholieke kerk vanwege seksueel misbruik en eventuele personele consequenties daarvan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «Bisdom slechts kan hopen»? over aangifte tegen de rooms-katholieke kerk als organisatie?1
Ja.
Kan het Openbaar Ministerie gegevens van de commissie-Deetman vorderen ten behoeve van een strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre geldt de wettelijke plicht om misdrijven als verkrachting ter kennis te brengen van het Openbaar Ministerie? Geldt deze verplichting ook voor de commissie-Deetman zelf? Zo ja, in hoeverre kunnen de slachtoffers zelf een aangifte door de commissie bevorderen of juist tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan bij een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, waaronder ook gevallen van misbruik van kinderen vallen, gegevens vorderen.
Artikel 160 Sv bevat een algemene en voor iedereen geldende aangifteplicht voor in dat artikel omschreven misdrijven, waaronder verkrachting. Het moet gaan om kennis dragen van een misdrijf. Een vermoeden is onvoldoende voor de aangifteplicht. De commissie Deetman heeft in dat licht in totaal elf geanonimiseerde meldingen onder de aandacht van het OM gebracht. De commissie heeft daarin onafhankelijk een eigen afweging gemaakt. Naar één van die meldingen, te weten de zaak Heel, is een feitenonderzoek ingesteld. De overige meldingen bevatten te weinig informatie om een goed beeld te krijgen van hetgeen zich zou hebben afgespeeld. Bovendien waren deze meldingen – voor zover vast te stellen – verjaard. Het OM heeft de commissie Deetman geadviseerd om enkele melders in overweging te geven een gesprek aan te vragen met een zedenrechercheur. Daarvan heeft één persoon gebruik gemaakt. Dat gesprek heeft niet geleid tot een aangifte, omdat zowel de mogelijke verdachte als het slachtoffer al waren overleden.
Geven de in totaal elf geanonimiseerde meldingen die de commissie- Deetman onder de aandacht van het Openbaar Ministerie heeft gebracht, u aanleiding om te veronderstellen dat het archief van deze commissie mogelijk meer informatie bevat die kan leiden tot strafvervolgingen of informatie bevat die relevant kan zijn bij opsporing en vervolging van daders van seksueel misbruik?
Nee. De commissie heeft met het OM afspraken gemaakt over de verstrekking van informatie die voor het OM van belang zou kunnen zijn. De commissie Deetman heeft het Openbaar Ministerie geïnformeerd over elf meldingen met betrekking tot misbruik in de Rooms-katholieke kerk. Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de commissie Deetman over nog meer informatie zou beschikken, die van belang zou kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven die zijn gepleegd door priesters of andere geestelijken.
Welke mogelijkheden zijn er om een kerkgenootschap inclusieve hun de onderdelen en lichamen die daar deel van uitmaken strafrechtelijk te vervolgen dan wel civielrechtelijk aansprakelijk te stellen? Verschilt hierin een kerkgenootschap van een andere rechtspersoon? Bent u bereid te doen onderzoeken welke strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke maatregelen genomen kunnen worden tegen de rooms-katholieke Kerk als rechtspersoon? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheid om een rechtspersoon strafrechtelijk te vervolgen, indien door die rechtspersoon een strafbaar feit is begaan en dit strafbare feit ook aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Ook civielrechtelijk kan een kerkgenootschap aansprakelijk worden gesteld, nu artikel 2 lid 1 boek 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid bezitten. Een kerkgenootschap verschilt hierin niet van een andere rechtspersoon.
Het Openbaar Ministerie ziet geen aanleiding om ambtshalve te onderzoeken welke strafrechtelijke maatregelen kunnen worden genomen tegen de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon. Er is onvoldoende juridische grond dat het individuele misbruik in strafrechtelijk zin of andere strafbare feiten aan de kerk kunnen worden toegerekend. Bovendien zijn de in het rapport van de commissie Deetman gemelde strafbare feiten verjaard. Uiteraard worden nieuwe aangiftes en meldingen die (mede) betrekking hebben op de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon zorgvuldig beoordeeld.
Waar het betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de kerk is het aan de slachtoffers om eventueel te komen tot een civielrechtelijke (schadevergoedings)actie.
Wat zijn de voorwaarden waaraan moet worden voldaan eer er sprake is van een criminele organisatie die het plegen van seksueel misbruik als oogmerk had?
In artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om als criminele organisatie te kunnen worden aangemerkt zal dus het oogmerk van de organisatie op het plegen van de misdrijven moeten zijn gericht. Het enkele feit dat binnen een reguliere organisatie misdrijven worden gepleegd is nog niet voldoende om zo’n oogmerk van de organisatie aan te nemen. Het artikel ziet op de deelname van personen aan een criminele organisatie en niet op de strafbaarstelling van de organisatie zelf.
Wordt naar aanleiding van aangifte(n) of ambtshalve door het Openbaar Ministerie onderzocht of er reden bestaat om de rooms-katholieke kerk of rechtspersonen gelieerd aan de rooms-katholieke kerk te vervolgen voor strafbare feiten? Zo ja, kunt u dan de Kamer op de hoogte stellen als er duidelijkheid is over de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over het in bescherming nemen van een veroordeelde pedofiele priester (antwoord ontvangen 24 maart 2011)?2
Ja.
Kan gezien uw antwoord vraag 7 dat, «indien de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven», u «de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw» zou bezien, aangenomen worden dat u op dit punt nu wel van mening bent dat er voor de beroepsgroep van priesters met pastorale taken of vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies, een verklaring omtrent gedrag verplicht zou moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zijn de uitkomsten van het onderzoek niet ernstig genoeg om deze verplichting in te voeren?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de kerk te voorkomen dat priesters en andere geestelijken zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik van kwetsbare personen zoals kinderen. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies. De betreffende beroepsgroep kan ook nu, zonder wettelijke verplichting, door aanstaande medewerkers een verklaring omtrent het gedrag (VOG) laten aanvragen. Ik onderstreep het belang dat kerkelijke instellingen zelf een integriteitsbeleid voeren, waarvan een VOG deel kan uitmaken.
Voor vrijwilligersorganisaties die met kinderen werken is in samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) / MOVISIE met financiële steun van de overheid voor het voeren van integriteitsbeleid een stappenplan en de toolkit «In Veilige Handen» ontwikkeld.
Met behulp van een quickscan heeft MOVISIE geïnventariseerd op welke manier de kerkelijke instellingen in Nederland ondersteund kunnen worden bij het nemen van maatregelen ter preventie van misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik zal de ontwikkeling van integriteitsinstrumenten voor kerkelijke instellingen door MOVISIE steunen.
Op dit moment geldt slechts voor een beperkt aantal beroepsgroepen een wettelijke verplichting van een verklaring omtrent het gedrag, zoals op het gebied van de jeugdzorg, de kinderopvang of het onderwijs. Daar gaat het om sectoren waarin de overheid een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de zorg of de opvang. Die verantwoordelijkheid van overheid ontbreekt in de relatie tot het personeelsbeleid van de kerken. Ik zie onvoldoende aanleiding om een VOG wettelijk verplicht te stellen voor de betreffende beroepsgroepen. De kerken zijn hierin zelf aan zet en ook het best geëquipeerd om voor de diverse beroepsmatige en vrijwillige functies een integriteitsbeleid op maat te formuleren.
Acht u het naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman nu wel noodzakelijk om aanvullend beleid in te voeren ten aanzien van ontzetting uit beroep of ambt? (antwoord op vraag 8 van 24 maart 2011)? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt» van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en rechtshandhaving heeft het Openbaar Ministerie onderzoek verricht (zie de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 augustus 2010, TK 2009–2010, 32 123 VI, nr. 122). Naar verwachting zal in april 2012 een nieuwe Aanwijzing ontzetting uit beroep of ambt van het College van procureurs-generaal in werking treden, waarin instructies worden gegeven voor onder meer het vorderen van de ontzetting uit een ambt of beroep (art, 28 Wetboek van Strafrecht), het vorderen van een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde (art. 14c lid 2 onder 5 Wetboek van Strafrecht) en het handhaven in geval van niet-naleving van de ontzetting (art. 195 Wetboek van Strafrecht). In de aanwijzing zal worden aangegeven dat ook kerkelijke en geestelijke ambten het karakter van beroep kunnen dragen. Het is van belang dat officieren van justitie in het algemeen op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het beroepsverbod. In de aanwijzing wordt in het algemeen aangegeven welke doelen een beroepsverbod kunnen rechtvaardigen. Of een beroepsverbod in een specifieke casus ook een adequate sanctie is, staat ter beoordeling aan het OM en uiteindelijk de rechter.
Herinnert u zich uw de vragen van het lid Arib over seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk. (antwoorden ontvangen op ontvangen 17 augustus 2009)? Blijkt uit de u thans beschikbare gegevens nog steeds dat het tot nu toe één keer is voorgekomen dat iemand bij veroordeling voor een zedenmisdrijf door de rechter uit zijn geestelijk ambt werd ontzet (antwoord 7 van 17 augustus 2009)? Zo nee, hoeveel keer is dat inmiddels dan wel aan de orde geweest?
Ja. Ik beschik niet over aanvullende gegevens dat het vaker is voorgekomen dat een veroordeelde bij rechterlijk vonnis uit zijn geestelijk ambt is ontzet.
Wilt u de Kamer op de hoogte stellen indien het Openbaar Ministerie in het kader van het misbruik binnen de katholieke kerk als bijkomende straf ontzetting uit beroep of ambt eist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie zijn niet ingericht op het doen van dergelijke meldingen.
Deelt u de mening dat bij vervolging van seksuele misdrijven door personen die vanwege hun beroep daartoe in de gelegenheid werden gesteld of die vanwege hun beroep overwicht konden uitoefenen op hun slachtoffers, dan wel degenen die aan dergelijke verboden gedragingen feitelijk leiding hebben gegeven, een bijkomende straf van ontzetting uit hun beroep of ambt aan de orde kan zijn? Zo ja, wilt u dit dan in een OM-aanwijzing verwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij de minister heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u zich al gebogen over de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Klopt mijn beeld dat de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg de laatste school voor havo- en vwo-onderwijs in Kerkrade heeft gesloten vanwege een te gering leerlingenaantal? Kunt u bevestigen dat dit niet zozeer te maken heeft met krimpproblematiek, als wel met een tekortschietende onderwijskwaliteit, met als gevolg dat veel ouders voor hun kinderen een school in omliggende gemeenten opzoeken?
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVO|PL) heeft besloten om een van de nevenvestigingen van het Charlemagne college waar onderbouw havo en vwo wordt aangeboden in Kerkrade (locatie Holz), per 1 augustus 2012 te sluiten. Een besluit om een vestiging te sluiten ligt primair bij het schoolbestuur. De motivering voor een dergelijke beslissing dus ook. Binnenkort vindt er op mijn verzoek een gesprek met SVO|PL plaats waarin zij onder meer de motieven voor hun beslissing komen toelichten.
Ik heb geen signalen dat de onderwijskwaliteit van de genoemde vestiging in Kerkrade tekortschiet. De regio Parkstad Limburg, waar gemeente Kerkrade toe behoort, is wel aangemerkt als een van de krimpregio’s.
Bent u bereid om het burgerinitiatief voor de stichting van Nova Rolduc een kans te geven?
Het stichten van een nieuwe school is een aangelegenheid die aan wet- en regelgeving is gebonden. Het is niet mogelijk om een burgerinitiatief een kans te geven als de aanvraag niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen voor stichting van een nieuwe school.
Ziet u mogelijkheden om in de toekomst schoolkeuzemotieven, die te maken hebben met een tekortschietende onderwijskwaliteit, op enigerlei wijze te verdisconteren bij de beoordeling van aanvragen voor de stichting van een nieuwe school? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarvoor dan voorstellen tegemoet zien? Zo neen, waarom niet?
Er bestaan wettelijk al mogelijkheden om scholen met een tekortschietende onderwijskwaliteit aan te pakken. In het uiterste geval kan de bekostiging van een school met zeer slechte prestaties worden gestopt.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
Een mogelijk onafwendbaar vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de coördinator van de Taskforce Opsporing Vuurwerk Bommenmaker dat een vuurwerkverbod onafwendbaar is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer professioneel vuurwerk van het zwaarste soort, als lawinepijlen, nitraatklappers, vlinderbommen en cobra’s, illegaal vanuit Oost-Europa Nederland binnen worden gesmokkeld?
Natuurlijk ben ik van mening dat het onjuist en zorgelijk is dat illegaal zwaar knalvuurwerk, dat niet voor de consument bestemd is, op de illegale Nederlandse markt wordt gebracht. Dat vuurwerk hoort absoluut niet in handen van een consument te komen. Het feit dat veel van dit vuurwerk massa explosief reageert, maakt dit nog ernstiger. Daarom zijn door het Kabinet ook al diverse maatregelen genomen:
Wat vindt u ervan dat klasse 1.1 vuurwerk met 48,5 gram aan explosieve lading – meer dan in een kleine handgranaat – gewoon via Nederlandse sites online worden aangeboden, onder vermelding dat het verboden is en dat de waarschuwingen van de politie voor het gevaar van dit soort vuurwerk niet serieus moet worden genomen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de oogartsen dat vuurwerk vergelijkbaar is met munitie en niet in de handen van burgers thuishoort, omdat de oogschade als gevolg van vuurwerk gelijk is aan die van munitie?3
Vuurwerk is in staat om letsel te veroorzaken, zeker bij verkeerd gebruik. De aard van het letsel is afhankelijk van het type vuurwerk, de hoeveelheid kruit in het vuurwerk en de plaats waar de effecten het lichaam raakt. Vergelijken met andere letselveroorzakende artikelen is niet zinvol. Indien vuurwerk wordt gebruikt volgens de gebruiksaanwijzing door mensen die zich bewust zijn van de mogelijke gevaren en daarnaar handelen, is de kans op letsel gering.
Kunt u uiteenzetten wat jaarlijks wordt uitgegeven aan de (spoed)behandeling van de honderden gewonden door vuurwerk?4 Heeft u zicht op het aantal mensen dat (tijdelijk) arbeidsongeschikt is geraakt door vuurwerk, al dan niet gedeeltelijk?
De Stichting Consument en Veiligheid heeft, in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, een rekenmodel (Letsellastmodel) ontwikkeld dat bestaat uit een zorgmodel en een verzuimmodel. Met behulp van dit model en de specifieke gegevens van de letselgevallen over de jaarwisselingen 2006 t/m 2010, zijn de gemiddelde zorgkosten en de gemiddelde verzuimkosten als gevolg van een jaarwisseling berekend.
De totale medische kosten voor de behandeling van slachtoffers bedragen gemiddeld 1,1 miljoen euro per jaarwisseling. Ongeveer een kwart van deze slachtoffers heeft een betaalde baan. De kosten voor hun arbeidsverzuim door de vuurwerkongevallen belopen jaarlijks eveneens 1,1 miljoen. Letsels door vuurwerkongevallen kosten de maatschappij dus gemiddeld 2,2 miljoen euro per jaarwisseling.
Deelt u de mening dat een verbod op consumentenvuurwerk ook in het licht van de (zorg)kosten een welkome bezuiniging zou zijn op de overheidsuitgaven? Zo neen, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat letsel zo veel mogelijk voorkomen moet worden en dat uitgaven daaraan, hoewel op dat moment wel besteed, dus eigenlijk altijd te hoog zijn. Ik zie dit los van eventuele bezuinigingen. Van belang blijft mijns inziens om ongeregeldheden rond de jaarwisseling en onjuist omgaan met (illegaal) vuurwerk zo veel mogelijk te voorkomen. Zeker illegaal vuurwerk hoort niet in handen van de consument. Daar blijf ik dan ook vol op inzetten.
Aan een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk zijn natuurlijk ook extra kosten verbonden in de sfeer van bijvoorbeeld de handhaving, het organiseren van professionele vuurwerkshows en omzetderving van de vuurwerkbranche (indien het verbod onmiddellijk in moet gaan). Wanneer elk van de 400 gemeenten ten minste 1 vuurwerkshow organiseert, bij een kostprijs van 1 show van 10 000 Euro, zijn de investeringen hierin al meer dan de bezuinigingen op de letselkosten.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende ellende en zeer ernstige ongevallen met het afsteken van vuurwerk, waaronder zeer veel (oog)schade voor mens, dier en milieu, een verbod op het consumentenvuurwerk onafwendbaar is? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo neen, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat de jaarwisseling een feest moet zijn waar mensen ook door het afsteken van vuurwerk (mits dit legaal gebeurt) veel plezier aan beleven. Op dit moment overweeg ik daarom niet een totaal verbod op consumentenvuurwerk in te stellen.
Daar is mijns inziens nu ook geen draagvlak voor. Ik baseer me daarbij op een gedetailleerd onderzoek naar de beleving van vuurwerk uit 2008. Gelet op de oplaaiende discussie ben ik voornemens om dit onderzoek te actualiseren.
Overigens blijft een belangrijk aandachtspunt bij een eventueel verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk de verwachting dat een deel van de consumenten naar buitenlands vuurwerk zullen uitwijken, waarop, gezien het illegale karakter ervan, nog minder controle kan worden uitgeoefend.
Het artikel 'BNN-presentatoren plegen kannibalisme' |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BNN-presentatoren plegen kannibalisme»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in de uitzending waarnaar wordt verwezen, inderdaad sprake van is geweest dat BNN-presentatoren Dennis Storm en Valerio Zeno vlees uit hun lichaam hebben laten snijden en dit vervolgens hebben opgegeten?
Volgens BNN hebben de handelingen, zoals die in de uitzending te zien waren, daadwerkelijk plaatsgevonden.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, kwalificeert u dit gedrag als kannibalisme? Hoe oordeelt u verder over de medewerking die een arts heeft verleend aan het verwijderen van onderdelen van het lichaam voor dit doel?
Kannibalisme is geen strafrechtelijke term. In het dagelijks verkeer wordt onder kannibalisme verstaan het eten van soortgenoten. Wat de onderhavige casus bijzonder maakt is dat die soortgenoten gewoon bij leven zijn en toestemming hebben gegeven voor het afnemen en consumeren van een klein deel van hun lichaam. Over de vraag of er in die omstandigheden nog steeds gesproken kan worden van kannibalisme heb ik geen oordeel.
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen of handelen in strijd is met de beroepsnorm. De beroepsorganisatie van artsen, de KNMG, heeft laten weten artsen af te raden aan dit soort ingrepen mee te werken, omdat het indruist tegen de professionele ethiek om een zinloze en nutteloze ingreep uit te voeren.
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, bent u dan van mening dat het moreel verwerpelijk is om kannibalisme op een dergelijke wijze op de publieke tv te brengen?
De omroep is verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt. Hij houdt zich hierbij aan zijn eigen mediacode die is opgesteld binnen de kaders die de NPO hiervoor heeft gesteld. Hoewel over smaak valt te twisten treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de betreffende omroep. Het is aan BNN om te beoordelen of een dergelijk programma moet worden uitgezonden.
Deelt u de opvatting van de heer Spong dat kannibalisme strafbaar is?
Kannibalisme is als zodanig niet strafbaar. Wel zou er bij het verkrijgen van mensenvlees onder omstandigheden sprake kunnen zijn van andere strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie ziet in de uitzending geen aanleiding om tot vervolging over te gaan.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens om het Openbaar Ministerie te verzoeken over te gaan tot vervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens contact op te nemen met de NPO en Commissariaat van de Media om via hen BNN aan te spreken op het feit dat er in een met belastinggeld gefinancierde programma bewust de wet is overtreden en met NPO en Commissariaat van de Media passende maatregelen te treffen tegen BNN en betrokken presentatoren?
Vooralsnog is niet gebleken dat in dit verband de wet is overtreden. Los hiervan is het Commissariaat voor de Media belast met de handhaving van de Mediawet en niet van de strafwetgeving. Handelingen zoals verricht in het bedoelde programma onttrekken zich daarom aan het beoordelingskader van het Commissariaat. De NPO heeft ook geen bevoegdheden om op grond van de esthetische inhoud van een programma maatregelen tegen BNN en de betrokken presentatoren te treffen.
Draagt u er zorg voor dat, indien het komt tot een veroordeling van betrokken presentatoren, zij persoonlijk de boete betalen en dat deze niet ten laste komt van de belastingbetaler?
Zoals uit het voorgaande blijkt is er op dit moment geen sprake van of zicht op een veroordeling of boete wegens de bewuste uitzending. In antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb ik uw Kamer op 6 december 2011 in algemene zin bericht over het betalen van boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep. Kort samengevat komt het er op neer dat voor een overtreding van de Mediawet 2008 altijd de omroepinstelling aansprakelijk is, omdat deze verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (art. 2.88 Mediawet 2008). Bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie worden aangesproken. Of de omroep dit kan verhalen op zijn medewerkers wordt bepaald door het arbeidsrecht.
Tijdens het Mediabegrotingsdebat van 12 december heb ik u toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken dat dergelijke boetes niet uit gemeenschapsgeld maar uit verenigingsmiddelen moeten worden betaald. Momenteel ligt er een adviesaanvraag bij het Commissariaat over dit onderwerp. Ik kom hier later dan ook schriftelijk op terug.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 16 januari?
Dat is helaas niet gelukt.
Beelden van inbrekers gemaakt door RTV Oost |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat RTV Oost beelden heeft uitgezonden van drie inbrekers die hebben ingebroken in het pand van RTV Oost?1
Ja.
Deelt u de mening dat beveiligingscamera’s kunnen dienen ter voorkoming en opsporing van inbraak?
Ja.
Bent u van mening dat inbrekers zelf risico nemen gefilmd te worden bij het plegen van een strafbaar feit en zeker in het geval van inbraak bij een beveiligd bedrijfspand (waar in dit geval ook nog eens een tv-zender huist) waar beveiligingscamera’s aanwezig zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het belang van privacy van personen, die weten dat ze gefilmd kunnen worden bij het plegen van een strafbaar feit en zelf iemands privacy schenden, minder zwaar weegt dan het oplossen van dit feit?
Bepaalde inbreuken op de privacy van personen die verdacht worden van een strafbaar feit zijn in het belang van de opsporing geoorloofd. Het is echter niet zo dat inbrekers door hun daad ieder recht op privacy verspelen. Het naleven van de rechten op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens staat overigens niet in de weg aan een effectieve opsporing en vervolging.
Bent u van mening dat RTV Oost de beelden had mogen uitzenden? Zo nee, onder welke voorwaarden had het wel gemogen?
Het oordeel over de vraag of RTV Oost de beelden had mogen uitzenden, is primair aan de rechter of de Raad voor de Journalistiek. In het algemeen geldt hierover het volgende. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is slechts gedeeltelijk van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden (de zogenaamde journalistieke exceptie). Het verwerken van strafrechtelijke gegevens voor journalistieke doeleinden, waaronder het tonen van beelden die min of meer gegronde verdenkingen onderbouwen, is in beginsel geoorloofd.
Klopt het dat de beelden mogen worden uitgezonden indien zij via de politie waren aangeleverd bij de zender? Zo ja, was de privacyschending van de inbrekers dan geen probleem geweest, terwijl wel dezelfde beelden zouden zijn uitgezonden?
Beelden van bijvoorbeeld een inbraak mogen worden uitgezonden indien ze door de politie worden aangeleverd bij een zender. De politie maakt daarbij een belangenafweging op basis van de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving. Net als bij de inzet van andere opsporingsmiddelen gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het gebruik door politie en justitie van beelden gemaakt door particulieren of bedrijven wordt primair beheerst door het Wetboek van Strafvordering, de Wet politiegegevens en/of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dat is een ander wettelijk kader dan het kader van de Wbp.
Is het burgers toegestaan om beelden, waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn, openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube zoals vaak gebeurt?
Dit is afhankelijk van de concrete situatie. In zijn algemeenheid geldt dat men er op de openbare weg niet vanuit mag gaan dat men geheel onbespied zijn gang kan gaan. In besloten ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn, geldt dat camerabewaking duidelijk kenbaar moet worden gemaakt. Die beelden worden in de regel slechts voor korte termijn bewaard en niet gepubliceerd. Het bewust publiceren van beelden van herkenbare personen op internet is een verdergaande inbreuk op de privacy van betrokkenen, en zal minder snel aanvaardbaar zijn. In beginsel is de toestemming nodig van betrokkenen. Het publiceren van beelden op internet kan overigens ook uit anderen hoofde dan privacybescherming onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld omdat het in strijd is met de Auteurswet.
Is het burgers toegestaan om beelden waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn en een strafbaar feit plegen openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube? Zo nee, wat doen de burgers die geen strafbaar feit plegen verkeerd, waardoor hun privacy minder gerespecteerd wordt dan de burgers die wel een strafbaar feit plegen?
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven van slachtoffers van criminaliteit om politie en justitie te ondersteunen in hun werk om daders op te sporen. Dergelijke initiatieven dienen uiteraard in overeenstemming met het toepasselijk wettelijk kader uitgevoerd te worden. Burgers en bedrijven die beelden van herkenbare natuurlijke personen die een strafbaar feit plegen willen publiceren doen er verstandig aan om dergelijke beelden altijd eerst aan politie en Openbaar Ministerie ter beschikking te stellen. Politie en Openbaar Ministerie kunnen de juiste afweging maken of het publiceren van beelden in een concreet geval nuttig is, of juist moet worden afgeraden, bijvoorbeeld om het onderzoek te beschermen of omdat de identiteit van de inbreker(s) ook op andere wijze vast te stellen is. Uiteindelijk hangt de rechtmatigheid af van de omstandigheden van het individuele geval. Het CBP is verantwoordelijk voor het toezicht op de Wbp.
Bent u bereid te kijken naar het huidig wettelijk kader omtrent de bescherming van persoonsgegevens, aangezien er nu onduidelijk heerst over wat er wel en niet is toegestaan?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in december 2011 een wetsvoorstel ter wijziging van de Wbp ter consultatie gepubliceerd. Dit wetsvoorstel bevat onder andere een nadere regeling voor het gebruik van beelden van bewakingscamera's die door particulieren zijn vervaardigd. In het wetsvoorstel wordt de grondslag gelegd voor enkele nadere regelingen waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijke beelden door burgers en bedrijven zelf op internet kunnen worden geplaatst om zodoende de opsporing en vervolging te ondersteunen.
De fiscale behandeling van transformatie van kantoorpanden |
|
Wouter Koolmees (D66), Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en acht Nederlandse gemeenten en de in dat rapport gesignaleerde fiscale knelpunten bij de transformatie van kantoren naar (huur)woningen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek dat bij transformatie van kantoren in huurwoningen in feite twee keer btw wordt betaald, hetgeen de kosten voor de te realiseren huurwoningen kan doen oplopen met 100 euro per vierkante meter? Is het, gegeven dat afschaffing van de zogenoemde btw-integratieheffing geen begaanbare weg is, dan in ieder geval mogelijk om een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Ziet u mogelijkheden langs deze weg de vastgoed- en bouwsector tegemoet te komen en tevens een bijdrage te leveren aan vermindering van het overaanbod van kantoren enerzijds en de schaarste aan woningen in stedelijke gebieden anderzijds?
Nee, met deze stelling ben ik het in algemene zin niet eens. In het geval een kantoorpand eerder voor belaste prestaties is gebruikt drukt er geen btw meer op het pand. Er heeft dan immers aftrek van btw plaatsgevonden. In het geval een pand voor vrijgestelde prestaties is gebruikt, drukt er nog wel btw op het pand. Vaak wordt hiermee dan in de verhuurprijs echter al rekening gehouden en is de verhuurder aldus gecompenseerd voor de btw die hij niet kon aftrekken.
Bovendien wordt eventuele niet afgetrokken btw alsnog – tijdsevenredig- teruggegeven als zich binnen 10 jaar na eerdere aanschaf een integratieheffing voordoet.
Die integratieheffing doet zich voor als delen van een bestaand pand worden gebruikt voor de vervaardiging van een nieuw pand. De integratieheffing zorgt voor een vergelijkbare btw-druk, ongeacht of het om een getransformeerd pand gaat dan wel om een pand dat geheel nieuw voor de koop- of huurmarkt is gebouwd. Dit vanuit het oogpunt van btw-neutraliteit.
Overigens ben ik wat betreft de toepassing van de integratieheffing op dit moment nog in afwachting van het oordeel van het Europese Hof van Justitie of alle ter beschikking gestelde stoffen, zoals grond, wel in de maatstaf van heffing voor de integratieheffing dienen te worden opgenomen. Een negatieve beslissing zou de markt in die zin tegemoet komen.
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is om een bijdrage te leveren aan de onderhavige problematiek door een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen, merk ik het volgende op.
De vaststelling of door transformatie een nieuw goed ontstaat hangt af van de feiten van het specifieke geval. Deze feiten zijn wat ze zijn, bij transformatie van kantoorpanden net zo goed als bij andere transformaties, en kunnen niet anders worden geduid. Het kan overigens goed zijn dat een transformatie – zelfs een zeer begrotelijke – toch geen nieuw vervaardigd goed oplevert. Louter de functiewijziging zal doorgaans – gelet op de huidige stand van de jurisprudentie – onvoldoende zijn om van een nieuw vervaardigd goed te kunnen spreken. Er zal dan ook niet in alle gevallen sprake zijn van een nieuw vervaardigd goed en de integratieheffing zal veelal achterwege blijven. Of er sprake is van een vervaardigd goed is in laatste instantie ter beoordeling van de rechter en kan niet in een algemene regel worden vastgelegd, juist omdat het om de waardering van de feiten gaat.
Bent u bereid om de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij doorverkoop van commercieel vastgoed te verlengen van zes maanden naar twaalf maanden, zoals nu ook al geldt bij de doorverkoop van woningen, zodat projectplannen voor transformatie van vastgoed meer kans krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Binnen de overdrachtsbelasting geldt een regel dat bij een verkrijging binnen zes maanden na de vorige verkrijging alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de meerwaarde. Dit is de waarde minus het bedrag waarover bij de eerdere verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was, (of btw die niet in aftrek kon worden gebracht). De tijdelijke verlenging van de termijn van zes maanden naar twaalf maanden geldt alleen voor woningen waarbij de eerste verkrijging heeft plaatsgevonden in 2011. De suggestie ziet op verlenging van de termijn van zes maanden ook voor niet-woningen vanuit de gedachte dat projectontwikkelaars dan eerder zullen overgaan tot aankoop van leegstaande kantoren omdat een kleiner risico bestaat twee keer overdrachtsbelasting te moeten betalen.
Allereerst merk ik op dat als bij de transformatie van een kantoorpand sprake is van een vervaardigd nieuw goed in de zin van de omzetbelasting, er geen overdrachtsbelasting verschuldigd is maar omzetbelasting. Voor die gevallen heeft een verlenging van de termijn van zes maanden dus geen effect. Er zijn ook andere redenen waarom het effect van een dergelijke maatregel als twijfelachtig moet worden beoordeeld. Bij beslissingen over herontwikkeling van kantoorpanden spelen tal van factoren een rol die veel belangrijker zijn dan fiscale overwegingen. Denk hierbij aan de rol van de gemeente (op welke wijze gaat de gemeente om met het verkopen van grond om nieuwbouw mogelijk te maken), de interesse van projectontwikkelaar (is er een markt voor) of de vraag (vaak liggen de panden op incourante locaties). Daarnaast merk ik op dat de zesmaanden regeling een generieke regeling is waarbij niet van belang is wie de verkrijger is en in welk kader de verkrijging plaatsvindt. Een specifieke regeling, waarin een langere termijn geldt voor verkrijging van onroerende zaken die bestemd zijn om herontwikkeld te worden, leidt tot verschillende problemen waardoor zo’n specifieke regeling af te raden is. Vanwege het selectieve element binnen een generieke regeling bestaat het risico van ongeoorloofde staatssteun. Een afwijkende termijn voor een specifieke groep leidt bovendien tot afbakeningsproblemen en een verhoging van de uitvoeringskosten voor de belastingdienst (extra afstemming met notarissen, extra toezicht en aanpassing van systemen). Deze problemen kunnen voor een deel vermeden worden door de termijn van zes maanden te verlengen voor alle niet-woningen. Dit heeft echter grotere budgettaire consequenties. Gezien het twijfelachtige effect van de maatregel op het tegengaan van kantoorleegstand zal het voordeel van een dergelijke maatregel voor een groot deel dan niet toekomen aan de groep en het doel waarvoor de maatregel bedoeld is.
Volgens het kabinet1 vormt de WOZ-waarde geen belemmering om commercieel vastgoed onroerende zaken af te waarderen tot een lagere marktwaarde, omdat dan het afwaarderingsverlies fiscaal aftrekbaar blijft; hoe kunt u dan verklaren waarom in bovengenoemd rapport de veelal hogere WOZ-waarde wel degelijk als een knelpunt wordt ervaren in de markt?
In het rapport «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» gaat het over het jaarlijks afschrijven op vastgoed. In de door u aangehaalde brief van de minister van Financiën van 4 oktober 2011 gaat het over het afwaarderen op lagere marktwaarde. Het rapport zegt dat beleggers beperkt worden in de mate waarin ze afschrijvingen fiscaal ten laste van de winst kunnen brengen. Het klopt dat vastgoedbeleggers verhuurde onroerende zaken voor de belastingheffing kunnen afschrijven tot de WOZ-waarde. Daarnaast kan een incidentele afwaardering naar lagere marktwaarde aan de orde zijn als de marktwaarde lager is dan de WOZ-waarde, bijvoorbeeld in geval van (langdurige) leegstand. Dit afwaarderingsverlies, dat dus niet wordt beperkt door de WOZ-waarde, is fiscaal aftrekbaar. Als de leegstaande kantoorruimte vervolgens weer wordt verhuurd, moet het eerder in aanmerking genomen afwaarderingsverlies worden teruggenomen.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen langs fiscale weg te stimuleren?
In een brief die de minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 28 april 2011 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd2, is uitvoerig ingegaan op tal van suggesties die zijn gedaan om met fiscale maatregelen kantorenleegstand aan te pakken. In deze brief is onder meer verwezen naar de uitgangspunten in de fiscale agenda die ik namens het kabinet in het voorjaar van 2011 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Op grond van die uitgangspunten, eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid, is aangegeven dat het kabinet terughoudend is waar het gaat om het introduceren van nieuwe fiscale instrumenten. Daarnaast is ook gewezen op beperkingen uit hoofde van Europese regelgeving en niet te vergeten budgettaire overwegingen, want – dat lijkt soms wel eens te worden vergeten – ook belastinguitgaven belasten het overheidstekort.
Daarnaast is in de brief van 28 april ook gewezen op wat fiscaal wel mogelijk is. Zo kan op verhuurde kantoorpanden zonder meer worden afgeschreven tot de WOZ-waarde, kunnen kosten (zoals hypotheekrente) gewoon in aftrek worden gebracht ongeacht of het pand leeg staat en, zoals ook in antwoord op vraag 4 is verwoord, kan in geval van langdurige leegstand afwaardering plaatsvinden tot onder de WOZ-waarde. Dit nog afgezien van mogelijkheden die gemeenten hebben, bijvoorbeeld in de sfeer van de OZB.
Op grond van de hiervoor kort geschetste overwegingen acht ik het niet mogelijk en ook niet wenselijk om langs fiscale weg de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen (extra) fiscaal te stimuleren.
Het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat op dit moment de status is van het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire?
WEB en het moederbedrijf Bonaire Holding Maatschappij (BHM) zijn in gesprek met Ecopower en de Rabobank (financier van Ecopower) om tot een structurele, duurzame oplossing te komen van het conflict, waarbij een overname van Ecopower door WEB tot de mogelijkheden behoort.
Klopt het dat de partijen nog steeds met elkaar in conflict zijn over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower? Kunt u aangeven of er inmiddels uitzicht is op een oplossing?
Ja, partijen zijn nog steeds met elkaar in conflict over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower en in bredere zin over de interpretatie van de Power Purchasing Agreement (PPA).Indien de partijen in onderling overleg niet tot een oplossing komen zal een bindende arbitrageprocedure worden opgestart, zo hebben beide partijen samen afgesproken.
Klopt het dat er nog steeds geen bindende arbitrage is afgerond? Kunt u verklaren waarom dat niet het geval is, zeker in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat, wanneer de twee partijen er gezamenlijk niet uit zouden komen, er een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 had moeten zijn afgerond?
Ja, het klopt dat er nog geen bindende arbitrage is afgerond. De partijen zijn overeengekomen dat indien geen akkoord zou kunnen worden bereikt, een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 zou moeten zijn afgerond. Partijen zijn echter ook onderling overeengekomen dat met beider instemming van het voorgenomen tijdsschema zou kunnen worden afgeweken indien onderhandelingen om te komen tot een oplossing dat zou noodzaken. Dat laatste is het geval, omdat partijen nog met elkaar in gesprek zijn.
Kunt u aangeven of een van de partijen een oplossing of arbitrage systematisch tegenwerkt?
Nee, bij mijn weten werkt geen van de partijen een oplossing van het conflict of de arbitrage tegen.
De arrestatie van vrijwilligers van Sea Shepherd en over de bedreigingen die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het nu is met Erwin Vermeulen, de vrijwilliger van Sea Shepherd die in Taji beelden wilde maken van de handel in uit het wild gevangen dolfijnen voor dolfinaria, en de dolfijnenslachtingen die daar op volgen, en nu wordt vastgehouden door de Japanse politie?
De heer Vermeulen is in voorarrest in afwachting van de rechtszaak.
Kunt u aangeven wat nu het verloop van zijn proces zal zijn?
De rechtszaak dient op 26 en 27 januari 2012.
Is de aanklacht tegen de heer Vermeulen nu eindelijk duidelijker geformuleerd? Kunt u aangeven op welke informatie deze aanklacht is gebaseerd?
De heer Vermeulen wordt verdacht van geweldpleging. De aanklacht is gebaseerd op onderzoek van het Japanse OM.
Kunt u bevestigen dat hij, zonder aanwezigheid van een tolk en een advocaat, is verhoord door de Japanse politie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat aan een eventueel afgegeven verklaring door Vermeulen op deze wijze geen waarde kan worden gehecht?
De Japanse politie heeft laten weten dat bij alle verhoren een tolk Engels-Japans aanwezig is geweest. De heer Vermeulen heeft een advocaat in de arm genomen.
Op welke wijze is uw ministerie op dit moment betrokken bij de heer Vermeulen? Wat doet u om hem weer in vrijheid te krijgen en een eerlijke rechtsgang te garanderen?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan en spreekt zich niet uit over de schuldvraag of strafmaat.
Kunt u preciseren wat u bedoelde toen u in uw antwoord op mondelinge vragen dat de heer Vermeulen een medewerker van het hotel «gewelddadig benaderd heeft toen hij bepaalde werkzaamheden wilde verrichten»?1 Van wie heeft u deze informatie gekregen? Hoe verhoudt dit zich tot het verhoor? Kunt u zeggen of er getuigen waren van het vermeende incident?
De informatie is gebaseerd op de politie-informatie die het consulaat-generaal in Osaka van de Japanse politie ontving. Ik ga verder niet in op zaken die onder de rechter zijn.
Kunt u bevestigen dat er naast de heer Vermeulen ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd?2 Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en om welke reden zijn zij opgepakt? Kunt u ook voor deze mensen het verdere verloop van het proces schetsen en aangeven op welke wijze uw ministerie bij deze mensen betrokken is?
Ik beschik niet over informatie dat ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd.
Is het waar dat de Japanse politie een inval heeft gedaan in het hotel waar mensen van de organisatie Sea Shepherd verbleven? Zo ja, wat was de aanleiding voor deze inval volgens u?
De Japanse autoriteiten bevestigen dat zij een inval hebben gedaan. Over de aanleiding doen de autoriteiten geen uitspraak.
Kunt u bevestigen dat tijdens deze inval ook de bagage van de heer Vermeulen is meegenomen? Waarom zou dit het geval zijn? Kunt u aangeven of de heer Vermeulen deze bagage direct zelf heeft ontvangen in zijn politiecel?
Ik kan niet op details ingaan van individuele zaken die nog onder de rechter zijn.
Kunt u de garantie geven dat u alles in het werk stelt om te voorkomen dat een Nederlands staatsburger en oneerlijke rechtsgang tegemoet gaat en op oneerlijke gronden wordt vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan.
Heeft u contact met de Japanse autoriteiten opgenomen naar aanleiding van de bedreiging die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan?3 Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog uw zorgen te uiten over deze extreemrechtse militie die op internet doodsbedreigingen tegen de vrijwilligers van Sea Shepherd, die zijn uitgevaren om de illegale Japanse walvisjacht te stoppen? Zo ja, welke reactie heeft u van de Japanse autoriteiten ontvangen?
De Nederlandse ambassade in Tokio heeft de Japanse autoriteiten geïnformeerd over de dreigende boodschap aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) die de «Nikkyoku-kai Private Army» op YouTube heeft geplaatst en haar zorgen hierover uitgesproken. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat de groep die deze bedreiging heeft geuit, zou moeten worden opgespoord en opgepakt? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw oproep aan zowel Japan als Sea Shepherd om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat mensenlevens in gevaar komen en uw uitspraak dat wie de veiligheid in gevaar brengt kan worden aangeklaagd? Zo ja, bent u bereid Japan op te roepen alles in het werk te stellen om deze groep op te sporen en aan te klagen?
Of de betreffende groep in dit geval zou moeten worden opgespoord dan wel opgepakt is een aangelegenheid voor de Japanse autoriteiten.
Mijn oproep aan zowel de SSCS als aan de Japanse walvisvloot heeft betrekking op het handhaven van de veiligheid op volle zee.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat wie de veiligheid in gevaar brengt ook daadwerkelijk zal worden aangeklaagd? Kunt u bevestigen dat Sea Shepherd steeds heeft meegewerkt aan onderzoek naar vermeende incidenten en Japan niet? Wat betekent dit voor eventuele vervolging van walvisjagers?
Indien het Openbaar Ministerie daartoe voldoende aanleiding ziet, zal het strafrechtelijke vervolging instellen. Daarbij is het opportuniteitsbeginsel leidend.
Zowel SSCS als Japan hebben in het verleden informatie aangeleverd over voorgedane incidenten. Deze informatie vormde onvoldoende aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u zeggen welke verantwoordelijkheid u voelt en neemt voor de veiligheid van de (Nederlandse) medewerkers en vrijwilligers van Sea Shepherd, die deels onder Nederlandse vlag vaart, nu de Japanse walvisvloot zich bewapend heeft en een aantal leden van de Japanse kustwacht aan boord politionele bevoegdheden heeft?
Het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij desgevraagd nogmaals verzekerd dat de Japanse walvisvloot niet bewapend is. Ten aanzien van de aanwezigheid van leden van de kustwacht aan boord van de walvisvloot benadrukte het ministerie dat dit geen militairen zijn. Het betreft burgerpersoneel met rechtshandhavingsbevoegdheden, die tot taak hebben te waken over de veiligheid van de walvisvloot en hun opvarenden, met gebruik van «het minimum niveau van geweld nodig om zichzelf, andere opvarenden en eigendommen te beschermen tegen obstructief gedrag van de actievoerders».
De Nederlandse regering heeft zowel de SSCS als de Japanse walvisvloot opgeroepen zich te houden aan de (inter)nationale regels inzake de veiligheid op zee en wederom gewaarschuwd voor de risico’s die acties in de afgelegen omgeving van de Zuidelijke Oceaan met zich meebrengen. Uit eerdere gesprekken met Nederlandse vertegenwoordigers van de SSCS bleek dat zij zich bewust zijn van de hoge risico’s: zij hebben daartoe zelf vrijwillig een SSCS-waiver of liability ondertekend.
Is Nederland bereid het voortouw te nemen in het handhaven van het internationale verbod op de commerciële walvisjacht, bijvoorbeeld door middelen ter beschikking te stellen om ter plaatse te kunnen patrouilleren?
Over de versterking van het toezicht op de naleving en van andere elementen van het Verdrag tot regeling van de walvisvangst vindt overleg plaats in de Internationale Walvisvaart Commissie. Nederland maakt zich sterk voor strikte naleving ervan. Het past echter niet binnen de verdragssystematiek om unilaterale maatregelen te nemen om het moratorium op de commerciële walvisjacht te handhaven.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van de zaak?
Ja.
De Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade voor stichting van het College Nova Rolduc te Kerkrade |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in feitelijke belangstelling (in dit geval meer dan 250 leerlingen, zonder dat er veel aandacht voor het oprichten van de school is geweest) en de aantallen op basis van de formele meetmethode (amper enkele tientallen leerlingen)?
Getoonde «belangstelling» is geen wetenschappelijk beproefde methode om het leerlingenpotentieel voor een nieuwe school vast te stellen. Aanmeldingen of steunbetuigingen zijn niet wettelijk bindend, geven geen garantie voor de toekomst en houden geen rekening met de doelmatigheid.
De in wet- en regelgeving vastgelegde methode om leerlingenpotentieel te berekenen houdt rekening met bestaande scholen in de nabije omgeving (doelmatigheid), gaat uit van de werkelijke aantallen kinderen (basisgeneraties) en vereist een toekomstprognose op de middellange en lange termijn (respectievelijk 6 en 10 jaar). Deze methode is maximaal objectief en zuiver.
Mocht het stichten van een nieuwe school op basis van de voorliggende meetmethode niet mogelijk zijn, bestaat dan een mogelijkheid om een school van kleur te doen verschieten en van de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkland Limburg over te laten gaan naar Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade?
De mogelijkheid bestaat wettelijk, maar het initiatief hiervoor kan alleen worden genomen door het schoolbestuur van de vestiging in Kerkrade: SVO|PL. De tweede wettelijke voorwaarde is dat de school (het brinnummer) waartoe de nevenvestiging behoort een aantal leerlingen heeft dat minstens tweemaal de stichtingsnorm bedraagt en dit ook in de toekomst (6 en 10 jr) zal behouden. De nevenvestiging moet immers eerst worden verzelfstandigd waardoor er een nieuwe school (brinnummer) ontstaat (splitsing). Vervolgens zou de zelfstandige school kunnen worden overgedragen aan een nieuw bestuur (bestuursoverdracht).
De erfbelasting over een niet verkochte woning |
|
Bas Jan van Bochove (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen uit de praktijk dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd van koopwoningen is opgelopen tot 23 maanden?1
Naar aanleiding van uw vraag of mij uit de praktijk signalen bekend zijn dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd is opgelopen tot 23 maanden, kan ik u op grond van informatie van de Belastingdienst meedelen dat bedoelde problemen hoegenaamd niet bestaan.
Verzoeken om uitstel van betaling voor aanslagen erfbelasting worden sinds januari 2011 centraal behandeld in Utrecht. Beleid is dat voor aanslagen onder € 50 000 waarbij niet betaald kan worden in verband met de tijdelijke onverkoopbaarheid van de woning zonder meer uitstel van betaling wordt verleend gedurende een jaar. Is het aanslagbedrag hoger of de termijn waarvoor uitstel wordt gevraagd langer, wordt zekerheid gevraagd in de vorm van een hypotheek op de betreffende woning. In de regel is hier weinig tot geen discussie over.
Aanslagen opgelegd voor 2011 worden nog behandeld door de Belastingregio's afzonderlijk. Ook uit informatie van deze regio's blijkt niet van problemen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat erfgenamen een nalatenschap met een positieve waarde zouden moeten verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen?
In december 2008 hebben de leden Jansen en Bashir vragen gesteld over min of meer dezelfde situatie die u thans hebt voorgelegd. In zijn schriftelijke antwoord aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (brief van 13 januari 2009, nr. DGB/2008/6442) heeft de toenmalige staatssecretaris het volgende geantwoord, welk antwoord nog steeds opgeld doet.
«Voor aanslagen in het recht van successie geldt een wettelijke betalingstermijn van twee maanden; in het algemeen worden deze aanslagen overigens eerst geruime tijd na het overlijden van de erflater opgelegd. Na het opleggen van de aanslag kan de Belastingdienst zo nodig uitstel van betaling verlenen voor een periode van twaalf maanden. In de praktijk hebben belastingschuldigen die voor laatstbedoeld uitstel van betaling in aanmerking komen, gerekend vanaf het tijdstip van verkrijging, een periode van twee jaren om de verkregen goederen geheel of gedeeltelijk te gelde te maken (hetzij door middel van verkoop hetzij door middel van belening) teneinde uit de opbrengst het verschuldigde recht te betalen. Deze periode is meestal voldoende; indien sprake is van bijzondere omstandigheden, voorziet het uitstelbeleid van de Belastingdienst in een nog langere termijn (dan de genoemde twaalf maanden).»
Erfgenamen hoeven derhalve hun nalatenschap met een positieve waarde niet te verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen, gelet op het feit dat uit het vorenstaande blijkt dat de Belastingdienst zich coulant opstelt bij het innen van erfbelasting.
Deelt u de mening dat, als de erfgenamen er alles aan gedaan hebben om de geërfde woning zo snel mogelijk te kunnen verkopen, maar dit vanwege de economische tijden op de woningmarkt nog niet gelukt is, de Belastingdienst zich soepel op zou moeten stellen bij het verlenen van uitstel van betaling of van een betalingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van een woning2 tijdelijk uit te breiden tot nalatenschappen die voor een groot deel bestaan uit een nog niet verkochte woning, al dan niet met hypotheek bezwaard, als de belastingplichtige over onvoldoende andere middelen beschikt om de erfbelasting te kunnen betalen?
Uit de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 blijkt van een soepele opstelling van de Belastingdienst in het geval de verschuldigde erfbelasting niet kan worden betaald en de nalatenschap uit een woning bestaat die niet snel genoeg verkocht kan worden. Derhalve vind ik een uitbreiding van de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van de woning ex artikel 25, lid 20, Invorderingswet 1990 niet in de rede liggen.
Het bericht dat 30.000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 30 000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten?1
Ja.
Is het waar dat voor de implantaten van het Franse merk Poly Implant Prothese (PIP) andere siliconengel is gebruikt dan de siliconengel waarvoor toelating is verleend voor gebruik op de Nederlandse markt waardoor deze PIP-implantaten vaak scheuren?
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben PIP-implantaten? Bent u bekend met gevallen van vrouwen met de betreffende implantaten die kanker hebben gekregen, en als gevolg daarvan zijn overleden?
Het exacte aantal PIP implantaten dat bij Nederlandse vrouwen is geïmplanteerd is onbekend. De informatie die de Franse toezichthouder Afssaps bij fabrikant PIP heeft gevonden, is daarvoor ontoereikend. Bovendien heeft een onbekend aantal Nederlandse vrouwen de implantatie in het buitenland laten uitvoeren.
PIP is ook door het Nederlandse bedrijven Rofil Medical International N.V. (RMI-NV) en Rofil Medical Nederland B.V. (RMN) onder de merknaam M-Implant in Nederland in de handel gebracht.
Op basis van de bekende gegevens zouden tussen de 1000 en 1400 vrouwen deze implantaten in de loop der jaren hebben ontvangen. In dezelfde periode hebben echter ook explantaties plaatsgevonden, waardoor er een schatting kan worden gemaakt dat er eind 2010 nog ongeveer 1000 vrouwen waren met genoemde implantaten.
Bij de IGZ zijn geen gevallen van kanker of overlijden als gevolg van problemen met deze implantaten gemeld. Er is tot op heden ook geen verhoogd risico aangetoond op kanker bij vrouwen met borstimplantaten van het merk PIP (of M-implants). Er zijn echter wel andere risico's verbonden aan deze implantaten, met name het scheuren hiervan. Door het lekken van siliconengel uit gescheurde implantaten kan irritatie ontstaan, die kan leiden tot overgevoeligheidsreacties. Ook is bij het scheuren van de implantaten het verwijderen van de gel moeilijker.
Hoeveel vragen zijn binnengekomen bij het gratis telefoonnummer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Wordt er nog steeds gebeld met vragen over de PIP-implantaten?
Vanaf de opening van het speciale telefoonnummer vanaf eind september 2010 zijn bij de inspectie 40 vragen geregistreerd.
Sinds 21 december 2011 zijn nog eens 40 telefoongesprekken geregistreerd die via het Meldpunt IGZ zijn binnengekomen bij de IGZ.
Hoeveel vrouwen zijn opgeroepen sinds de waarschuwing van de IGZ in april 2010, en opnieuw in september 2010? Hebben alle ziekenhuizen en klinieken alle door hen behandelde vrouwen opgeroepen? Hoeveel vrouwen hebben aan de oproep gehoor gegeven? Welke gevolgen zijn bij deze vrouwen gezien?
Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Bent u er zeker van dat alle vrouwen die PIP-implantaten hebben zijn bereikt met de waarschuwing van de IGZ?
Nee, een aantal klinieken is failliet gegaan, waarbij gegevens verloren zijn geraakt. Daarnaast kunnen ziekenhuizen en klinieken niet alle vrouwen bereiken vanwege o.a. verhuizingen zonder adreswijziging. De IGZ heeft de waarschuwingen op haar website gepubliceerd en via persberichten openbaar gemaakt. Veel media en internet-fora hebben aandacht besteed aan deze zaak, waardoor vrouwen ook via deze route hierop geattendeerd zijn.
Wordt op dit moment geregistreerd hoeveel vrouwen klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van PIP-implantaten? Zo nee waarom niet?
IGZ registreert die klachten die bij haar binnenkomen als melding of signaal. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ staat in voortdurend contact met de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) inzake PIP-implantaten. De fabrikant en de twee betrokken Nederlandse bedrijven die wettelijk verplicht zijn vigilantie-gegevens te verzamelen en bij de IGZ te melden, zijn failliet en niet meer op deze verplichting aan te spreken.
Bent u er zeker van dat vanaf april 2010 geen borstimplantaten van het Franse merk PIP meer zijn toegepast in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weet u dat zeker?
In februari 2009 is het bedrijf Rofil failliet geraakt. De kans wordt klein geacht dat op 31 maart 2010 nog voorraden van deze middelen in Nederland in klinieken aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat er op dat moment nog PIP implantaten op voorraad waren. Op 15 april 2010 heeft de IGZ een verbod uit laten gaan op de handel en toepassing van deze implantaten.
Denkt u dat het noodzakelijk is opnieuw een oproepactie te starten, zodat alle vrouwen met deze implantaten gecontroleerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 zijn al twee waarschuwingen uitgegaan. In de periode 21 t/m 23 december 2011 heeft de IGZ drie berichten over de problematiek op haar website geplaatst waaronder een advies. Op 11 januari jl. is een nieuwsbericht uitgegaan met het gezamenlijk advies van IGZ en NVPC.
Wordt het verwijderen van de implantaten en het terugplaatsen van nieuwe protheses vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo nee, op welke wijze kunnen gedupeerden schadeloosgesteld worden voor de ingebrachte PIP-implantaten?
In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt uit de basisverzekering vergoed:
Ad. 1
Dit betekent dat bij vrouwen bij wie na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie een PIP-borstimplantaat is geplaatst, de verwijdering van het PIP-implantaat en vervanging door een ander borstimplantaat door de zorgverzekeraar wordt vergoed.
Ad. 2
Vrouwen bij wie een PIP-implantaat is geplaatst zonder dat er sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, krijgen alleen de operatieve verwijdering van het PIP-implantaat vergoed uit de basisverzekering. Het advies van IGZ en NVPC om PIP-implantaten te laten verwijderen, vormt voor zorgverzekeraars naar verwachting voldoende grond om een medische noodzaak voor verwijdering van de PIP-implantaten aanwezig te achten en daarmee voor vergoeding uit de zorgverzekering. Een nieuw, vervangend borstimplantaat wordt in deze situatie niet vergoed.
Aan te raden is om over specifieke situaties contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
Wat is de rol geweest van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dan wel het European Medicines Agency bij de toelating van de PIP-implantaten op de markt in Nederland of de Europese Unie? Is er een (handels)vergunning afgegeven aan het bedrijf Poly Implant Prothese of de firma Rofil voor de handel in deze implantaten? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse autoriteiten?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft geen rol bij de beoordeling en toelating van medische hulpmiddelen. Borstimplantaten worden gerekend tot de medische hulpmiddelen en vallen daarmee onder het Besluit medische hulpmiddelen en niet onder de Geneesmiddelenwet. De medische hulpmiddelenregelgeving kent ook geen systeem van (handels)vergunningen.
Borstimplantaten vallen in de hoogste risicoklasse en doorlopen daarom het strengste toelatingsregime dat het Besluit medische hulpmiddelen kent. Voor de producten die onder de hogere risicoklassen vallen, bestaat een systeem van toezicht op toezicht. Een zogenaamde aangemelde instantie (notified body) voert de conformiteitsbeoordelingsprocedure uit.
Indien het resultaat hiervan voldoende is, geeft de aangemelde instantie een verklaring van overeenstemming af, waarna de fabrikant de CE-markering op het product mag aanbrengen en het hulpmiddel in de handel gebracht mag worden. In het geval van PIP en M-Implants was de betrokken aangemelde instantie het Duitse TÜV Rheinland. Deze aangemelde instantie valt onder toezicht van de Duitse overheid.
Het door Turkije opschorten van de militaire samenwerking met Frankrijk |
|
Geert Wilders (PVV), Marcial Hernandez (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het opnieuw vanwege een «erekwestie» unilateraal opschorten van de militaire banden met een bondgenoot (Turkije deed dat eerder dit jaar al met Israel) andermaal aantoont dat het Turkse regime fundamenteel onbetrouwbaar is en dat het Turkse NAVO-lidmaatschap en de plaatsing van onderdelen van het NAVO-raketschild in Turkije derhalve voor onze eigen veiligheid heroverwogen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Turkije is en blijft een belangrijke NAVO-bondgenoot, onder andere bij de gemeenschappelijke verdediging van het NAVO-grondgebied via het raketverdedigingssysteem.
Is Turkije naar uw mening met deze houding nog geloofwaardig en houdbaar als lid van de NAVO?
Nederland betreurt dat de relatie tussen twee belangrijke bondgenoten Frankrijk en Turkije zijn verstoord. Nederland hoopt dat de relatie spoedig wordt hersteld.
Deelt u de mening dat het onbetrouwbare islamitische Turkije nooit en te nimmer lid mag worden van de EU en bent u bereid die boodschap eindelijk eens aan de Turkse radicaal Erdogan over te brengen?
Nee. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. De beleidslijn van de regering blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005.
De regering neemt afstand van de kwalificaties over Turkije en minister-president Erdogan, respectievelijk «onbetrouwbaar» en «radicaal».
Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De aanscherping van de gedoogcriteria |
|
Boris van der Ham (D66), Tofik Dibi (GL) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuurt van 8 november 2011?
Ja.
Hoeveel gemeenteraden hebben zich inmiddels uitgesproken tegen de invoering van de wietpas? Deelt u de mening dat eerst alle vragen en onduidelijkheden bij gemeentebesturen over de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van de wietpas moeten zijn weggenomen voordat van invoering van de wietpas sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat enkele gemeenteraden bedenkingen hebben bij de invoering van de clubpas. In de afgelopen periode is constructief overlegd en samengewerkt met gemeenten in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland over de invoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid. De handhaving van het aangescherpte beleid zal gefaseerd van kracht worden, juist om gemeenten en coffeeshopexploitanten in staat te stellen zich voor te bereiden. In mijn brief aan uw Kamer van 15 december 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 267) ben ik hierop ingegaan. Ook alle andere gemeenten in Nederland worden per brief adequaat geïnformeerd over het aangescherpte coffeeshopbeleid.
Ligt het niet eerder voor de hand om eerst het fundamentele plenaire drugsdebat in de Kamer, bijvoorbeeld over de verenigbaarheid van de controleerbare ledenlijst met de erkende belangen van privacybescherming, af te wachten alvorens tot de voorgenomen aanscherping van de gedoogcriteria over te gaan?
De voorgenomen aanscherpingen in het drugsbeleid zijn reeds sinds het aantreden van dit kabinet bekend. Het kabinetsbeleid is duidelijk en het beleid gaat door. Ik zou liever eerder het debat met uw Kamer hebben gevoerd. Het is echter niet aan mij om uw vergaderagenda te bepalen.
Zoals gemeld in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 wordt de beleidswijzigingen vormgegeven door een aanpassingen van de Aanwijzing Opiumwet per 1 januari 2012. Er is geen sprake van onomkeerbaarheid.
Welke mogelijkheden staan coffeeshopondernemers open om zich in rechte te verweren tegen de voorgestelde aanscherpingen? Welke gevolgen zal het niet naleven van de aangescherpte gedoogcriteria hebben in de periode van 1 januari tot 1 mei 2012 als formeel de aanscherping van kracht is, maar nog niet tot handhaving wordt overgegaan? Acht u de kans niet heel erg waarschijnlijk dat de bestuursrechter in dergelijke gevallen coffeeshopondernemers uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaart omdat de ondernemer niet in zijn belang geschaad wordt door de aanscherping, omdat handhaving vooralsnog uitblijft?
Bent u, al met al, alsnog bereid om af te zien van onomkeerbare maatregelen totdat het geplande debat over het Nederlandse drugsbeleid heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester en het Openbaar Ministerie handhaven het coffeeshopbeleid beide vanuit hun eigen, bestaande verantwoordelijkheid met de bijbehorende bestuursrechtelijke respectievelijk strafrechtelijke rechtsbescherming voor coffeeshopexploitanten. Zoals beschreven in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 zal de handhaving van het aangescherpte beleid gefaseerd van kracht worden. Per 1 mei 2012 zullen in de gemeenten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland het Besloten-club- en het Ingezetenencriterium worden ingevoerd, met uitzondering van het vereiste van het maximum aantal leden van 2000. Tot die datum zullen op basis van deze criteria de burgemeesters in deze drie provincies niet tot bestuursrechtelijke handhaving overgaan en het OM niet tot strafrechtelijke handhaving, en zal er geen aanleiding zijn voor coffeeshopexploitanten om zich in rechte te verweren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 1 januari 2012?
Zie antwoord vraag 3.
Verzachting van de sancties tegen Birma |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de Verenigde Staten overwegen de sancties tegen Birma te verzachten?1
Ja. De Verenigde Staten zijn positief gestemd over de ingezette hervormingen in Birma en willen dit proces zoveel mogelijk ondersteunen. In dat licht moet het recente bezoek van Minister Clinton aan Birma worden gezien. Nadat de Birmese overheid en de Karen National Union na 60 jaar een staakt-het-vuren overeen zijn gekomen op 12 januari jl. en een groot aantal prominente politieke gevangenen op 13 januari jl. heeft vrijgelaten, heeft Minister Clinton aangekondigd dat de VS bereid is «to meet action with action». Minister Clinton heeft in dat kader op 13 januari jl. besloten tot herstel van de in 1990 verbroken diplomatieke betrekkingen en de benoeming van een VS ambassadeur voor Birma op korte termijn. De VS blijft tegelijkertijd aandringen op verdere hervormingen, vrijlating van alle politieke gevangenen en beëindiging van het gebruik van geweld en de mensenrechtenschendingen in de gebieden waar minderheden wonen. Daarnaast zijn de VS bezorgd over de militaire samenwerking tussen Noord Korea en Birma. Verdere versoepeling van de Amerikaanse sancties is afhankelijk van voortgang op deze punten.
Deelt u onze opvatting dat de veranderingen in Birma moeten worden opgevat als een stap in de goede richting en dat onderzocht moet worden of de sancties van de EU, met uitzondering van het wapenembargo en de reisbeperking van Juntaleden, kunnen worden verzacht?
Ja. Ik ben van mening dat het ingezette hervormingsproces in Birma een positieve stap is en ondersteund dient te worden.
Indien ja, bent u bereid dit in EU-verband te bepleiten? Indien neen, waarom niet?
In EU-verband is november jl. afgesproken het hervormingsproces zoveel mogelijk te ondersteunen zonder onmiddellijk de sancties aan te passen. Daarin passen bijvoorbeeld de recente aankondiging van de EU om een vertegenwoordiging in Birma te openen en diverse ministeriële bezoeken vanuit de EU-lidstaten aan dat land. Op 23 januari hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in Brussel steun uitgesproken voor het hervormingsproces en de visabeperkingen tegen de president, de vicepresidenten, leden van het kabinet en de voorzitters van de twee kamers van het parlement opgeschort. Dit als eerste stap in het herzieningsproces van de EU-sancties. Nederland blijft in EU verband alert op de voorwaarden voor het volledig normaliseren van de relaties met Birma. Deze vereisten zijn de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, eerlijke en vrije verkiezingen en vooruitgang op gebied van verzoening met de etnische minderheden. In april 2012 zullen de Europese ministers van Buitenlandse Zaken beoordelen of dan voldoende voortgang is gemaakt om een verdere verzachting van de sancties te rechtvaardigen.
Bent u tevens bereid te bepleiten dat Birma weer toe mag treden tot het Generalised System of Preference, zodat de leefomstandigheden van gewone burgers van Birma kunnen verbeteren? Indien neen, waarom niet?
In 1997 werden de handelspreferenties onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) voor Birma opgeschort omdat Birma zich schuldig maakte aan het op systematische wijze toepassen van dwangarbeid zoals omschreven in de ILO conventies 29 en 105 inzake dwangarbeid (forced labour). Birma zal substantiële verbeteringen op het gebied van dwangarbeid moeten kunnen aantonen om weer in aanmerking te komen voor het APS. Het is aan de Europese Commissie om – als de situatie daartoe aanleiding geeft – een voorstel te doen aan de Raad om de preferenties van het APS weer op Birma toe te passen. Nederland is bereid met een positieve grondhouding naar een eventueel voorstel te kijken. De algemene politieke situatie zal hierbij meegewogen worden.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Pauline Smeets (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
De komst van wederom een pedofilie promotende imam |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Arabische conferentie met omstreden imam in Al Fourkaan-moskee Eindhoven»?1
Ja.
Deelt u de visie dat, als gevolg van de ingezette lijn van de minister, alle pedofilie promotende imams, dus ook Al Arifi, uit ons land geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die zich in Nederland bevindt, inclusief derdelanders, dient zich te houden aan de wetten en regels van Nederland. Ieder besluit tot weigering van toegang tot Nederland zal aan de hand van de bekende feiten en omstandigheden worden beoordeeld. Dat was zo en dat blijft zo.
Klopt het dat pedo-imam Al Arifi, die tevens oproept tot geweld tegen vrouwen, ook zal spreken in de omstreden Haagse As Soennah moskee?
Volgens de mij beschikbare informatie is de heer Al Arifi waarschijnlijk in de As Soennah moskee in Den Haag geweest.
Bent u bereid alle moskeeën die oproepen tot geweld en pedofilie te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het recht op godsdienstvrijheid is een grondrecht dat is vastgelegd in de Nederlandse Grondwet. Dat biedt voorgangers en gelovigen veel ruimte. Daarbij is een ieder gehouden aan de wet. Een imam of andere geestelijke die oproept tot geweld is als persoon strafbaar volgens het wetboek van Strafrecht. Het is aan het OM om strafbare uitingen te vervolgen en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen.
Een moskee sluiten kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Het oprichten en in stand houden van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid. Moskeeën worden veelal in stand gehouden door stichtingen of verenigingen. Hun inrichtingsvrijheid is daarmee beperkt door het recht dat van toepassing is op stichtingen en verenigingen. Volgens artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek kunnen rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde door de rechtbank worden ontbonden. Sluiting van moskeeën wegens strijd met de openbare orde is – gelet op de godsdienstvrijheid – slechts in uiterste gevallen aan de orde. De beslissing over het al dan niet verbieden van een rechtspersoon op grond van artikel 2:20 BW is aan de rechter.
Voorschriften die de veiligheid en gezondheid raken, of betrekking hebben op geluidsoverlast, zoals bouwvoorschriften en brandveiligheidseisen, gelden ook voor gebouwen met religieuze doeleinden en godsdienstige activiteiten. Eventuele beperkingen mogen echter niet zover gaan dat zij die activiteiten feitelijk onmogelijk maken. Voor ingrijpen van de overheid is in alle gevallen een nauwkeurig door de wet begrensde bevoegdheid vereist.
Bommen op baggerschepen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de afgelopen weken twee op scherp staande Engelse duizendponders uit de Tweede Wereldoorlog zijn aangetroffen op baggerschepen afkomstig uit Weesp?
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van de gemeente Buren die zei «Nederland is aan een ramp ontsnapt»?1 Zo ja, hoe groot was het risico op een ramp? Zo nee, waarom niet?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100% uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt door deskundigen als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Kunt u bevestigen dat vanuit Weesp nog zo’n 4500 baggertransporten zullen vertrekken? Zo nee, hoeveel transporten zijn dan wel voorzien?
Het baggerwerk in Weesp maakt deel uit van het baggerproject Schoonmaken van de Vecht. In totaal gaat het om 2 500 000 m3 baggerslib. Hiervan wordt 400 000 m3 in circa 800 scheepsladingen afgevoerd naar de Ingensche Waarden. Van deze 800 scheepsladingen zijn er 400 al getransporteerd. Vanuit Weesp worden mogelijk nog circa 10 scheepsladingen getransporteerd naar de Ingensche Waarden en vanuit het overige gebied nog ongeveer 340.
De overige transporten (ruim 4000) gaan naar Rijksstortplaatsen zoals IJsseloog.
Vindt controle plaats op de mogelijke aanwezigheid van bommen in gebaggerd slib voordat het de schepen ingaat? Zo ja, waaruit bestaat deze controle? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt is door een gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. In het vooronderzoek worden gebieden aangewezen die verdacht worden van de aanwezigheid van vliegtuigbommen. In de verdachte gebieden wordt voor het baggeren nader onderzoek gedaan met detectoren (magnetometrisch onderzoek) en worden gecertificeerde duikers ingezet om uit te maken of het bommen of andere metalen voorwerpen betreft. Vervolgens worden de bommen of andere voorwerpen opgeruimd. In gebieden die verdacht zijn op kleinere munitie wordt beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, containers ter afscherming van de omgeving e.d.).
Het baggerslib dat de vliegtuigbommen bevatte was afkomstig uit niet-verdacht gebied.
Deelt u de mening dat de kans dat Tweede Wereldoorlogbommen worden opgegraven in Nederland nog steeds aanzienlijk is? Zo ja, kunt u toelichtenin hoeverre uhet veiligheidsrisico als beheersbaar beschouwt en hoe de veiligheid van baggeraars, vervoerders en bevolking wordt gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat nog altijd een risico dat bij werkzaamheden blindgangers uit de Tweede wereldoorlog worden aangetroffen. Er is echter geen antwoord te geven op de exacte omvang van dit risico c.q. hoeveel bommen nog in de Nederlandse bodem zitten.
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.10 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren en indien nodig een opsporingsonderzoek.
Gemeenten zijn, vanuit hun verantwoordelijkheden voor de openbare orde en veiligheid, tevens verantwoordelijk met betrekking tot ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Zij geven invulling aan deze verantwoordelijkheden door projecten en veiligheidsplannen op dit gebied te beoordelen en indien nodig voorwaarden te verbinden aan de uitvoering.
Ik acht het veiligheidsrisico in Nederland beheersbaar gezien de duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling zoals hierboven vermeld, de certificeringsverplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit waardoor kennis en ervaring bij de opsporingsbedrijven wordt geborgd en de bij de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD) aanwezige expertise.
Deelt u de mening dat het onopgemerkte vervoer van mogelijk op scherp staande bommen op baggerschepenen door zeer dichtbevolkte gebieden onverantwoord is? Zo ja, welkeveiligheidsmaatregelen verbindt u aan deze mening? Zo nee, waarom niet?
Vervoer van mogelijk op scherp staande bommen door dichtbevolkte gebieden dient vermeden te worden. Daarom is de aanpak in Nederland gericht op vooronderzoek en opsporingsonderzoek en op het door de EODD onschadelijk maken van bommen op de vindplaats. Daarna kan op veilige wijze transport naar een springplaats plaatsvinden.
In dit geval was de aanpak van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Weesp eveneens gericht op het voorkomen van transport of andere ongewenste handelingen met vliegtuigbommen. De bommen zijn daarbij echter niet ontdekt.
Na de ontdekking van de bommen is het verdacht gebied uitgebreid, van 150 m tot 300 m vanaf de spoorbrug aan de oostzijde van Weesp. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas verder gebaggerd worden – op beveiligde wijze – na opsporingsonderzoek. De gemeente Weesp acht deze door het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht genomen veiligheidsmaatregelen toereikend.
Bent u bereid om controle op de mogelijke aanwezigheid van bommen te laten plaatsvinden voordat het gebaggerde slib de schepen ingaat voor transport dan wel bent u bereid deze controle vooraf aan te scherpen? Zo ja, op welke wijze zal hierin worden voorzien? Zo nee, op grond van welke overwegingen vindt u het treffen van dit soort (nadere) maatregelen niet nodig?
De veiligheid op de plaats van de baggerwerkzaamheden is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en uitvoerder van de werkzaamheden (arbeidsveiligheid) en de gemeente (openbare veiligheid).
Zij hebben extra veiligheidsmaatregelen genomen door het gebied waar pas gebaggerd wordt na opsporingsonderzoek te vergroten. Door aanvullend historisch onderzoek zijn nieuwe gegevens naar boven gekomen waardoor met meer zekerheid de begrenzing van het verdachte gebied is vastgesteld. Deze gegevens komen van luchtfoto’s uit begin 1945, analyserapporten van de RAF inzake bombardementen van de geallieerden en er zijn 5 nieuwe «getuigen» gehoord die zich naar aanleiding van de eerdere publiciteit bij het Waterschap hadden gemeld.
Het uitgebreide opsporingsgebied wordt zorgvuldig onderzocht op metalen voorwerpen door het af te varen en in kaart te brengen met een magnetometer. Vervolgens zullen gecertificeerde duikers alle «hits» benaderen om te bepalen of het vliegtuigbommen betreft.
Gezien deze lokaal getroffen maatregelen acht ik het niet nodig het gemeentebestuur te verzoeken aanvullende maatregelen te treffen.