Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
De aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben?1 Deelt u de mening dat een sectorraad te allen tijde democratisch tot stand gekomen wetten moet eerbiedigen en die loyaal moet uitvoeren?
Ja, ik heb ervan kennis genomen dat een op een Algemene Ledenvergadering van de VO-raad ingediende resolutie met die strekking door de leden van de VO-raad is aangenomen.
Uiteraard moet ook een Sectorraad als de VO-raad democratisch tot stand gekomen wetten eerbiedigen. Ik ga ervan uit dat de VO-raad dat ook zal doen als de Wet Onderwijstijd VO door de Eerste Kamer is aanvaard. De VO-raad is zelf geen uitvoeringsorganisatie: de feitelijke uitvoering van de wet berust bij de scholen (die merendeels leden zijn van de VO-raad). Dat laat onverlet dat ik met de PVV-fractie eveneens van mening ben dat de VO-raad de uitvoering van democratisch tot stand gekomen wetten niet mag belemmeren noch ertoe mag oproepen die wetten niet uit te voeren.
Deelt u de mening dat een sectorraad die aankondigt een democratisch tot stand gekomen wet niet uit te voeren, geen gesprekspartner meer kan zijn van regering en parlement en dat die daarom onmiddellijk opgeheven en vervangen moet worden op het moment dat daadwerkelijk de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd wordt?2
Ik ga ervan uit dat de VO-raad, wanneer de Wet Onderwijstijd VO ook door de Eerste Kamer is aangenomen, de uitvoering hiervan niet zal belemmeren noch ertoe zal oproepen deze niet uit te voeren, en dus dat de VO-raad de regering geen aanleiding zal geven haar status als gesprekspartner van de regering te heroverwegen.
Het bericht dat de rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter was dan gedacht verwacht |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rol prins Bernhard Lockheed-affaire groter dan verwacht»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kalsbeek/Dittrich over het Koninklijk Huisarchief en de bij de indiening gedane uitlatingen van de toenmalige minister-president?2 Hoe beoordeelt u thans de uitzonderingspositie die archiefstukken met betrekking tot Koninklijk Huis hebben?
Ja. Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.
Wat is uw reactie op de conclusie van de historicus Aalders dat de betrokkenheid van prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter is dan tot dusverre werd gedacht en dat de commissie-Donner, die destijds de rol van de prins in de affaire onderzocht, heeft geprobeerd zo weinig mogelijk strafbare feiten te vinden dan wel te presenteren?
De conclusies van de heer Aalders komen voor zijn rekening. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Op grond van welke wetsartikelen worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3
Op grond van welke wetsartikelen wordt het «verslag Meuser» (inventarisnummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050?4
Op grond van welke wetsartikelen wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025?4
Op grond van welke wetsartikelen worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven?4
Op grond van welke wetsartikelen worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2050 vrijgegeven?5
Kunt u aangeven of er nog meer niet-openbare stukken bestaan die betrekking hebben op deze zaak, waar deze zich bevinden en op welke termijn deze worden vrijgegeven? Op basis van welke wetsartikelen zijn deze stukken nog niet vrijgegeven?
Voor de toegang tot departementale archieven geldt de Wet openbaarheid van bestuur of een specifieke wettelijke regeling zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zolang deze archieven berusten bij het ministerie en niet zijn overgedragen aan het Nationaal Archief. Na de overdracht aan het Nationaal Archief is de Archiefwet van toepassing.
Klopt de in de uitzending gedane bewering dat vorig jaar van overheidswege gesuggereerd is dat alle relevante documenten waren vrijgegeven, maar dat dit niet het geval is? Wat is uw reactie hierop?
Ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011 heeft de minister-president op 6 juni 2011 een beslissing genomen tot openbaarmaking van delen van het archief van de commissie van drie voor zover dat nog niet openbaar was. Deze beslissing is, evenals de rechterlijke uitspraak, gedetailleerd en gespecificeerd. In de beslissing, die de uitspraak volgt, is per inventarisnummer bepaald welke stukken openbaar zijn gemaakt en welke niet alsmede de wettelijke bepalingen waarop dit berust. De uitspraak en de beslissing laten geen ruimte voor suggesties of beweringen over hun reikwijdte.
Deelt u de mening dat voornoemd onderzoek van de historicus Aalders rechtvaardigt dat stukken betreffende dit onderwerp eerder dan beoogd worden vrijgegeven? Zo ja, wanneer wordt dit archief in dat geval openbaar? Zo nee, waarom niet?
De publicatie noopt niet tot heroverweging van de op 6 juni 2011 genomen beslissing tot openbaarmaking.
Deelt u de mening dat documenten die betrekking hebben op deze zaak het privé-karakter van het Koninklijk Huisarchief overstijgen en het openbaar belang raken, en derhalve ter beschikking gesteld moeten worden aan het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u de motie-Kalsbeek/Dittrich uitvoeren voor documenten die betrekking hebben op deze affaire?
Nee. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief. De Archiefwet is niet van toepassing op particuliere archieven. Ten aanzien van stukken die mogelijk kunnen worden aangemerkt als archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet bestaan goede afspraken tussen de directeuren van het Koninklijk Huisarchief, het Kabinet der Koningin en het Nationaal Archief, met name ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Archiefwet. Ik verwijs naar de antwoorden van de minister-president aan de voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 januari 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 III, nr. 16).
Deelt u de mening van de vorige minister-president dat het Koninklijk Huisarchief volledig en enkel een particulier archief is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beziet u dit archief?
Ja. Ik verwijs naar de brief van de minister-president aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 19 april 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 29 800 III, nr. 23) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006 die heeft bevestigd dat het Koninklijk Huisarchief evenmin als andere particuliere archieven onder de Archiefwet valt.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat een strafrechtelijk onderzoek toentertijd onterecht is afgewenteld doordat de commissie-Donner een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Hoe beoordeelt u het beeld van de historische gang van zaken dat nu bestaat op basis van het rapport-Donner en het toen gevoerde Kamerdebat, in het licht van de (thans) beschikbare bronnen?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 heeft geen betekenis voor een op feiten gebaseerd beeld dat berust op het rapport van de commissie van drie, het kabinetsstandpunt terzake en het daarover gevoerde Kamerdebat.
Deelt u de mening dat het openbaar belang gediend is bij een juiste en feitelijke weergave van de historische gang van zaken, gebaseerd op alle beschikbare, ook nog niet geopenbaarde, bronnen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 is genomen ter uitvoering van uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van alle stukken en na een afweging per inventarisnummer geoordeeld en gemotiveerd welke delen van het archief al dan niet voor openbaarmaking in aanmerking komen.
Bent u bereid, in het belang van de openbaarheid en een juiste historische weergave van de gang van zaken omtrent deze affaire, een kleine onderzoekscommissie van historici in te stellen die opnieuw onderzoek doet naar de rol van prins Bernhard in de Lockheed-affaire? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over deze beoogde commissie?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Het bericht “Vreemde daklozen in opvang” |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vreemde daklozen in opvang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Utrecht een reeds in 2007 gemaakte afspraak aan haar laars lapt door opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers?
Het bieden van structurele noodopvang door gemeenten is onwenselijk en onnodig. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen. Ik noem in dit verband de plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan terugkeer, en de overheid gedwongen vertrek niet kan realiseren, blijft uiteindelijk geen andere optie over dan het onderdak te beëindigen. Het is onwenselijk indien gemeenten in dergelijke gevallen noodopvang verlenen, omdat daarmee een verkeerd signaal wordt afgegeven.
Deelt u de mening dat dit het terugkeerproces ernstig in de wielen rijdt daar de plicht om terug te keren naar het land van herkomst met het bieden van opvang ondermijnd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schenden van genoemde afspraak onacceptabel is, temeer nu dit de belastingbetaler ruim 8 ton kost? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het opereren van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht gezien de forse oververtegenwoordiging van illegalen in die stad2 in relatie met het (willen) faciliteren van deze groep die gewoonweg niet in Nederland mag zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere gemeenten houden zich niet aan de afspraak om per 2009 te stoppen met het opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ik heb geen volledig overzicht van de gemeenten die nog een vorm van noodopvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Wel heb ik een globaal beeld van hoe gemeenten op dit moment omgaan met noodopvang. Voor een aantal gemeenten geldt dat expliciet in het collegeprogramma is opgenomen dat noodopvang van afgewezen asielzoekers wordt gecontinueerd. Het komt daarnaast met enige regelmaat voor dat gemeenten, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde, tijdelijk onderdak bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op straat terecht zijn gekomen.
Bent u bereid om gemeenten, die vasthouden aan het bieden van opvang voor uitgeprocedeerden, stevig te korten op het Gemeentefonds in het kader van «wie niet horen wil moet maar voelen»? Zo neen, waarom niet?
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het omzeilen van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie door zorgverzekeraars |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen onderzoek te doen naar de vraag of Promovendum, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op hoger opgeleiden en die beweert dat ze het laagste tarief van Nederland kan bieden omdat hoger opgeleiden een beter claimgedrag vertonen, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben verzekeraars twee (gelimiteerde) mogelijkheden gekregen om een uitzondering te maken op het verbod op premiedifferentiatie: er mag een collectiviteitskorting worden gegeven van maximaal 10% van de premiegrondslag en er mag een premiekorting worden gegeven als men gebruik maakt van het vrijwillig eigen risico (tot maximaal € 500). Bij polissen als Promovendum en Besured is – in tegenstelling tot datgene wat in vraag 1 en 3 kan worden gelezen – sprake van een collectiviteit.
Voor collectiviteiten mag een premiekorting worden gegeven tot maximaal 10%. Collectiviteiten richten zich op een specifieke doelgroep, zoals Promovendum en Besured doen.
Naast de collectieve korting kunnen verzekerden kiezen voor een lagere premie door te kiezen voor een hoger eigen risico. Wanneer zij dan toch zorg nodig hebben zullen ze ook meer zorgkosten zelf moeten betalen.
Het staat collectiviteiten vrij toelatingscriteria aan hun deelnemers te stellen, zoals bijvoorbeeld het eisen van een lidmaatschap van een patiëntvereniging of een vakbond.
Als het om de acceptatieplicht gaat is het Achmea/Avéro (de zorgverzekeraar die het verzekeringsrisico voor de collectieve verzekering Promovendum en Besured draagt) die hieraan moet voldoen. Ik heb geen reden aan te nemen dat Achmea/Avéro zich niet aan de acceptatieplicht houdt. De betreffende zorgverzekeringen zijn namelijk voor iedereen toegankelijk tegen dezelfde premiegrondslag.
Los daarvan ben ik van mening dat de vraag voorbij gaat aan het feit dat er vele collectieve zorgverzekeringen met premiekortingen zijn, waartoe ook niet hoog opgeleiden toegang hebben. Hierboven zijn al de voorbeelden van patiëntenverenigingen en vakbonden genoemd.
Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. De NZa houdt toezicht op de transparantie van de zorgverzekeringen en hanteert hiervoor het richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten», waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal aan verzekerden dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden (bijvoorbeeld door een verzekeraar te verplichten de website aan te passen). De NZa rapporteert jaarlijks via het samenvattend rapport Zorgverzekeringswet over de transparantie van zorgverzekeraars in hun polissen en websites.
Ondanks bovenstaande vind ik het van belang om te weten of een grootscheeps gebruik van doelgroepcollectiviteiten afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de zorgverzekering. Om die reden zal ik de NZa vragen in het kader van zijn reguliere toezichtstaak op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zvw (in het bijzonder de naleving van de zorgplicht, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie) hieraan expliciet aandacht te besteden.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of de kortingen die Promovendum biedt, te weten een collectiviteitskorting en een extra Promovendumkorting die samen een korting opleveren van meer dan 10%, in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of Besured, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op studenten en die beweert dat studenten en young professionals minder ziektekosten declareren en daarom recht hebben op een lagere premie, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen te onderzoeken of de betrokkenheid van Achmea Avéro bij de zorgverzekeringen van Besured en Promovendum in strijd is met de zorgverzekeringwet of met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre het in de geest van de Zorgverzekeringswet is dat er een zorgverzekering bestaat, te weten Blue, die een relatief beperkt aantal zorgaanbieders heeft gecontracteerd, en adverteert met de mededeling dat de zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, met het risico dat iemand als hij of zij gezond is deze verzekering kiest, maar zodra hij of zij een aandoening krijgt, overstapt naar een zorgverzekering die wel veel zorgaanbieders vergoedt en die een acceptatieplicht heeft, waardoor Blue wel de verzekeringspremie opstrijkt maar de kosten van behandelingen afwentelt op andere verzekeraars?
De Blue Polis is tussentijds opzegbaar, maar is daarin niet uniek, ook de Zekur Polis is tussentijds opzegbaar. Toen de Zekur polis werd geïntroduceerd in 2008 heeft de NZa, naar aanleiding van een toezegging van voormalig minister Klink aan de TK, (onder andere) de mogelijkheid van het tussentijds opzeggen onderzocht.
De NZa beoordeelde destijds dat de opzeggingsgrond in de Zekur Polis voldeed aan de eisen die in het Burgerlijk Wetboek worden gesteld. Artikel 7 Zvw bepaalt in welke gevallen de verzekerde in ieder geval de mogelijkheid heeft om de zorgverzekering op te zeggen, het BW biedt echter ruimere mogelijkheden. De NZa zag wel een mogelijk risico dat de tussentijdse opzegbaarheid zou kunnen leiden tot afwenteling van kosten als deze zich daadwerkelijk voordoen en de verzekerde (kort) hiervoor van verzekering of verzekeraar verandert. De NZa heeft de Zekur polis daarom gemonitord en geconstateerd dat verzekerden niet of nauwelijks van de tussentijdse opzegmogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Ook heeft de NZa geen signalen van andere zorgverzekeraars ontvangen dat sprake is van een afwentelingseffect. De verwachting is dat dit bij de Blue polis niet anders zal zijn.
Als blijkt dat in bovengestelde gevallen de wet wordt overtreden, neemt u dan maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Als blijkt dat in bovengestelde vragen weliswaar de wet niet wordt overtreden maar er wel in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld, bent u dan bereid de Zorgverzekeringswet aan te passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Criminele jeugd die in Utecht vrij spel heeft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « «The untouchables» in Terwijde heersen in hun wijk»1 en herinnert u zich de Kamervragen van het lid Marcouch over de aanpak van jeugdbendes»?2
Ja.
Is het waar dat er in de Utrechtse wijk Terwijde een criminele jeugdgroep actief is die de buurt intimideert, angst zaait, mensen wegpest en misdrijven pleegt? Zo ja, hoe lang is dit u bekend en hoe komt het dat hier niets aan kan worden gedaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In de Utrechtse wijk Terwijde is een overlastgevende jeugdgroep actief. Bekend is dat leden van de groep individueel ook misdrijven plegen. In een deel van de wijk Terwijde gedragen leden van deze groep zich agressief en intimiderend naar bewoners toe.
Het Kabinet heeft de aanpak van problematische jeugdgroepen hoog op de agenda staan en ik onderhoud hierbij intensief contact met gemeenten, politie en OM. Het aanpakken van deze groep in Utrecht heeft bij zowel de burgemeester, de politie, als bij het OM hoge prioriteit3. De aanpak bestaat uit intensieve surveillance, postacties en de inzet van camera’s. Daarnaast zijn er gebiedsverboden opgelegd, twee woningen ontruimd, aanhoudingen verricht en verdachten veroordeeld. In Utrecht zijn meer rechercheurs vrij gemaakt om de jeugdgroepen hard aan te pakken. De gemeente, OM, politie, de woningbouwvereniging, het Veiligheidshuis en jongerenwerk werken samen om deze aanpak vorm te geven. Zij doen dit door een combinatie van extra toezicht, inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, hulpverlening en de inzet op een positieve vrijetijdsbesteding. Inmiddels zitten vijf van de zeven kopstukken uit de jeugdgroep in Terwijde vast.
Hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie er alles aan gedaan om deze criminele jeugdgroep in Terwijde te ontmantelen? Zo ja, hoe kan het dan dat die nog steeds bestaat? Zo nee, wat hadden zij nog meer kunnen en moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort de genoemde criminele jeugdgroep tot de 89 criminele jeugdgroepen die u heeft beloofd van de straat te halen? Zo ja, waarom heeft u ze nog niet van de straat gehaald en wanneer gaat u dat dan wel doen? Wat kunt u meer doen dan de burgemeester van Utrecht, het OM en de politie aldaar? Zo nee, als deze groep al niet tot de lijst van 89 behoort, welke groepen dan wel? Waarom behoort deze groep niet tot de 89? Wilde u dan beweren dat deze groep slechts hinderlijk of overlastgevend is?
Mijn belofte is geenszins een papieren belofte: in mijn brief van 18 mei 2011 heb ik aangegeven dat er verschillende categorieën jeugdgroepen zijn geïdentificeerd. Eind 2010 waren er 1527 problematische jeugdgroepen, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Deze 89 criminele jeugdgroepen worden binnen twee jaar aangepakt. Daarnaast wordt de aanpak van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen geïntensiveerd. De bedoelde groep in Utrecht is getypeerd als overlastgevend. Dit laat onverlet dat een deel van de groep ook als individu misdrijven pleegt. Zoals ik in de brief heb aangegeven pakken we de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen streng aan. De gemeenten nemen de regierol op zich om de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen te intensiveren. Ook de gemeente Utrecht zet hier belangrijke stappen in. Politie en OM hebben stevig ingegrepen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u concreet ten aanzien van bovengenoemde groep uw belofte om grensoverschrijdend gedrag van jongeren (zie antwoord op de bovengenoemde Kamervragen) terug te dringen in de praktijk waar maken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan de mening dat uw belofte vooral een papieren belofte is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de vraag van Utrechtse autoriteiten, waaronder de politiechef, om leden van de jeugdgroepen gedwongen op te nemen en te behandelen? Welke mogelijkheden bestaan daartoe?
Utrecht pleit voor aanpassing van het ISD-programma voor jongvolwassenen in detentie, zodat dit beter is toegesneden op de doelgroep van overlastgevende en criminele jongeren. Om jongvolwassenen beter en effectiever aan te kunnen pakken is het adolescentenstrafrecht in ontwikkeling. Overeenkomstig hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 25 juni 2011 aan uw kamer uiteen heeft gezet, wil ik de toepassing van de ISD-maatregel bij jongvolwassenen bevorderen. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan, zo nodig zal het ISD-programma worden aangepast.
Repatriëring en boetes aan werkgevers |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Illegale werksters uitgezet»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgaat met het repatriëren van deze mensen? Klopt het dat de Arbeidsinspectie is gestopt met het opleggen van boetes aan de werkgevers?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zal het vertrek van deze mensen inderdaad ter hand nemen, voor zover zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven.
De Inspectie SZW heeft boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie. Naderhand heeft de Raad van State geoordeeld dat de staandehouding onrechtmatig was. Uit deze uitspraak volgt dat de Inspectie SZW haar toezichthoudende bevoegdheden op basis van de informatie van de politie niet had mogen aanwenden. De Inspectie SZW heeft daarom besloten in alle gevallen geen boete op te leggen.
Is er sprake van eenduidig beleid? Is de logische keuze niet: ofwel doorgaan met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers, ofwel stoppen met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer & Vertrek zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van de Vreemdelingenwet. De Inspectie SZW is ondermeer verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen. De eerstgenoemde diensten richten zich daarom op de vreemdeling en diens rechten en plichten. De Inspectie SZW richt zich op de rechten en plichten van werkgevers. Hierdoor kunnen de feitelijke handelingen van deze overheidsdiensten verschillen, zonder dat sprake is van een onvoldoende eenduidig beleid of uitvoering.
Bent u van plan om verdere actie te ondernemen?
Nee.
De mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt?
Ja.
Is het waar dat de rechter een volksvertegenwoordiger op twee manieren uit zijn ambt kan ontzetten, namelijk via de weg van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de mogelijkheid bestaat iemand direct uit zijn ambt te zetten (zie art. 28 eerste lid, onder 1?), en via de indirecte weg door een volksvertegenwoordiger zijn kiesrecht te ontnemen (zie art. 28 eerste lid, onder 3?)? Zo ja, hoe verhouden beide bepalingen zich tot elkaar in het geval het het ambt van volksvertegenwoordiger betreft? Zo nee, waarom niet?
Een volksvertegenwoordiger kan zijn ambt slechts onvrijwillig verliezen als hij niet meer voldoet aan de vereisten die aan het lidmaatschap worden gesteld of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult. De vereisten voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraad zijn limitatief opgesomd in artikel 56 jo. 129 en 130 van de Grondwet. Eén van de vereisten is dat een lid niet is uitgesloten van het kiesrecht. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet is een wettelijke regeling getroffen in artikel 28, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht waarin de mogelijkheid is neergelegd dat iemand die veroordeeld is voor bepaalde feiten wordt ontzet uit het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt onder 1 ook de mogelijkheid dat de veroordeelde wordt ontzet uit het recht tot het bekleden van bepaalde ambten. De wet bepaalt niet wat zij onder het begrip «ambt» verstaat. In artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht worden volksvertegenwoordigers weliswaar als ambtenaren beschouwd, maar gelet op de Grondwet en het gemaakte onderscheid in artikel 28, eerste lid, onder 1 en 3 heeft artikel 28, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking op «het ambt» van volksvertegenwoordiger.
Het uit »het ambt» ontzetten van een volksvertegenwoordiger kan derhalve alleen geschieden op basis van artikel 28, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Zijn het Openbaar Ministerie (OM) of rechters in het geval dat iemand terecht staat die (tevens) volksvertegenwoordiger is, altijd op de hoogte van het feit dat iemand volksvertegenwoordiger is? Zo ja, hoe dan, en hoe vaak wordt met dit feit rekening gehouden bij de strafeis? Zo nee, hoe kan het OM of de rechter dan ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht eisen of opleggen?
Wanneer een volksvertegenwoordiger zich voor de rechter moet verantwoorden zal de functie van deze persoon doorgaans zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Het OM tracht immers een zo volledig mogelijk beeld van verdachten te krijgen. Uit de registratiesystemen van het OM kan niet worden afgeleid hoe vaak bij het bepalen van de strafeis rekening is gehouden met het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat, mede omdat het vertegenwoordigend orgaan, waarvan een verdachte deel uitmaakt, niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van een strafproces, een achteraf gebleken veroordeling aanleiding zou moeten kunnen zijn voor dat vertegenwoordigend orgaan om de veroordeelde volksvertegenwoordiger alsnog bij een rechter voor te kunnen dragen voor ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bestel is bij ontzetting uit het kiesrecht een belangrijke rol weggelegd voor de rechter, die – binnen de door de (grond)wetgever aangegeven kaders – afweegt of een ontzetting in het concrete geval gerechtvaardigd is. Gelet op dit systeem zou de gevraagde mogelijkheid erop neerkomen dat een vertegenwoordigend orgaan bevoegd wordt om, op het punt van een eventuele bijkomende straf van ontzetting uit het kiesrecht, hoger beroep in te stellen tegen een door de strafrechter uitgesproken vonnis. Deze rol voor een volksvertegenwoordiging past niet in ons strafrechtelijk systeem waarin het Openbaar Ministerie een vervolgingsmonopolie heeft en waarin hoger beroep alleen openstaat voor de verdachte en het Openbaar Ministerie.
Welke ervaringen zijn er, in door u in de vorige antwoorden (vorige vraag 6) genoemde landen, opgedaan met regelingen waar een volksvertegenwoordiger van rechtswege zijn ambt verliest na een veroordeling of waarbij het vertegenwoordigend orgaan in geval van een veroordeling zelf kan besluiten tot beëindiging van het mandaat?
Er zijn, voor zover ons bekend, weinig tot geen ervaringen met regelingen waar een volksvertegenwoordiger gedurende de zittingsperiode zijn ambt onvrijwillig verliest.
Deelt u de mening dat het «in een open samenleving als in Nederland» (antwoord op vorige vraag 7) niet alleen aan «actieve journalisten» of aan politieke partijen overgelaten zou moeten worden om aspecten ten aanzien van de integriteit van een kandidaat-vertegenwoordiger openbaar te maken, maar dat daarover ook in de Kieswet bepalingen zouden moeten worden opgenomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit in brede zin kan worden meegewogen door politieke partijen bij de recrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. De wetgever dient zich, vanwege het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, zeer terughoudend op te stellen bij iedere inperking van dit recht. Vanuit het perspectief van de wetgever spelen er voor de verkiesbaarheid van volksvertegenwoordigers geen andere strafrechtelijke antecedenten of integriteitsaspecten een rol, dan de vraag of ontzetting uit het kiesrecht is uitgesproken. Elke andere integriteitseis zou een ongrondwettelijke beperking vormen van het passieve kiesrecht. In het verlengde daarvan ligt het ook niet op de weg van de wetgever om te voorzien in voorlichting op dit punt aan de kiezers.
De onjuiste berekening van de politiesterkte |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 28 november 2011 tijdens het wetgevingsoverleg over de nieuwe politiewet Kamerstuk (30 880) heeft gezegd dat aspiranten voor 100% worden meegeteld in de politiesterkte, waarbij verwees naar voorzetting van beleid van uw voorganger en daarmee onduidelijkheid heeft gecreëerd over de berekening van de politiesterkte?
Ja, met dien verstande, dat ik geen onduidelijkheid heb gecreëerd over de berekening van de operationele politiesterkte. Hierover ben ik altijd glashelder en consistent.
Bij welke brief en met welke bewoordingen in die brief heeft uw ambtsvoorganger aangegeven dat aspiranten voor 100% meetellen in de sterkte en als volledig inzetbaar worden beschouwd?
In de brieven aan uw Kamer van november 2009 (TK 29 628, nr. 160, 164) heeft mijn ambtsvoorganger de definitie van operationele sterkte vermeld. Daarbij heeft zij aangegeven dat de aspiranten meetellen in de operationele sterkte en dat zij als aparte categorie in het overzicht van de sterkte worden vermeld. Ook ben ik in mijn sterktebrief van 15 juni 2011 nogmaals specifiek op dit thema in gegaan1. Mijn voorgangers en ik hebben het aandeel aspiranten binnen de operationele sterkte steeds voor u inzichtelijk gemaakt.2 Mijn ambtsvoorganger en ik hebben daarom geen enkele onduidelijkheid laten ontstaan dat aspiranten 100% meetellen in de operationele sterkte en voor 40% inzetbaar zijn.
Hoe definieert u operationele politiesterkte?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 10 november 2009 (TK 29 628, nr. 160).
Welke maatstaf dan wel rekenmethode wordt door u gehanteerd om binnen de operationele sterkte het aantal fte van medewerkers in opleiding te bepalen?
Het aantal aspiranten binnen de operationele sterkte bepaal ik met de gegevens uit het Politie Bedrijfsvoeringsinformatiesysteem (POLBIS), waarin korpsen iedere medewerker in dienst van de politie en zijn of haar personele gegevens tot op individueel niveau dienen op te geven.
Erkent u dat aspiranten bij de politie slechts voor 40% operationeel inzetbaar zijn? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze u in de absolute telling van de politiesterkte concreet rekening houdt met de gedeeltelijke inzetbaarheid van aspiranten? Zo nee, op grond van welke aanname gaat u er vanuit dat aspiranten tijdens hun opleiding volledig inzetbaar zijn?
Ja. In 2002 heeft mijn ambtsvoorganger een duaal (leren en werken) onderwijsstelsel geïntroduceerd. Sinds die tijd leren aspiranten een deel van hun tijd op school en een deel van hun tijd (40%) door werkzaam te zijn in een korps.
Er is maar één telling van de politiesterkte en dat is die volgens de definitie van de operationele sterkte, waarin het aantal aspiranten wordt aangegeven. Dat moge blijken uit de sterkterapportages die ik en mijn voorgangers in de afgelopen jaren aan uw Kamer hebben gezonden, alsmede uit de uitspraken die ik hierover heb gedaan tijdens onder andere de Algemeen Overleggen over de politie met uw Kamer op 7 april 2011 en op 21 december 2011 en tijdens het Wetgevingsoverleg op 28 november 2011.
Wat zou, uitgaande van de genoemde 40% inzetbaarheid van aspiranten, de feitelijke politiesterkte zijn, uitgedrukt in inzetbare fte en met als meetdatum 1 januari 2012?
Ik wil geen aparte definitie hanteren over inzetbare sterkte, omdat dat leidt tot een veel te gedetailleerde en betwistbare manier van tellen, met een veelheid aan nieuw definitievraagstukken. De feitelijke inzetbaarheid is namelijk afhankelijk van een veelheid aan factoren. Ik noem: levensloopverlof, zwangerschapsverlof, ziekteverzuim, tijd besteed aan opleiding en cursussen, administratieve lasten, de grootte van de overhead en de mate van weerbaarheid, etc.
Ik houd daarom vast aan de in 2009 met uw Kamer afgesproken definitie van operationele sterkte.
Dit laat onverlet dat al mijn inspanningen erop gericht zijn om de inzetbaarheid van de politie te vergroten.
Erkent u dat met aspiranten het voor 100% meetellen in de politiesterkte en tegelijkertijd erkenning van 40% inzetbaarheid, de operationele sterkte niet langer een weergave is van de feitelijke inzetbaarheid van de politie? Zo ja, vindt u de rekenmethode van 100% meetelling van aspiranten in de operationele sterkte houdbaar als weergave van de totale bezetting bij de Nederlandse politie? Zo nee, op welke wijze weerspiegelt de politiesterkte de feitelijke inzetbaarheid van de politie?
Zie antwoord vraag 6.
De aangekondigde fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Emergis en Parnassio Bavo gaan fuseren»?1
Ja.
Kunt u, in relatie tot het feit dat het kabinet onlangs akkoord is gegaan met het aanscherpen van de fusieregels in de zorg, een inhoudelijke reactie geven op deze fusie?
Op 5 oktober 2011 hebben de staatssecretaris en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat zijn die voornemens vertaald in een wetsvoorstel waarmee het kabinet onlangs akkoord is gegaan. Na het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) echter nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders.
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling.
Wel ben ik wel van mening dat zorgaanbieders die willen fuseren ook nu al de belangen van de patiënten centraal moeten stellen bij hun afwegingen ten aanzien van de fusievoornemens. Dit om te voorkomen dat door de fusie de kwaliteit, de veiligheid en de bereikbaarheid van zorg in gevaar komen. Ik zal partijen oproepen om te handelen in de geest van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u voorkomen dat diverse zorginstellingen nog gauw even gaan fuseren, voordat de verscherpte wetgeving van kracht is?
In het verlengde van de onlangs aan uw Kamer toegestuurde antwoorden op soortgelijke vragen over andere concrete fusievoornemens in de sector, verwijs ik ook hier naar de brief die ik op 7 november 2011 aan uw Kamer heb gezonden en naar mijn reactie tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer op de «motie Leijten»2. Ik heb daarbij aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij ben ik van mening dat niet alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies en fusies die minder zijn gewenst. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (brancheverenigingen van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal hierop ook de betreffende GGZ-instellingen aanspreken.
Deelt u de mening dat Emergis en Parnassio Bavo een fusie-effectrapportage moeten opstellen en dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een fusietoets moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg wordt de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage wettelijk verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen. In het verlengde daarvan zal ook de zorgspecifieke fusietoets, door de NZa, wettelijk worden verankerd.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Zolang de wetgeving niet van kracht is, kan ik partijen echter niet verplichten tot het opstellen van een fusie-effectrapportage en heeft de NZa geen bevoegdheid om de fusie te beoordelen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik er bij de betrokken partijen wel op aandringen al vast zoveel mogelijk te handelen in de geest van de nieuwe regelgeving.
Hoe gaat u deze en andere op handen zijnde fusies tegenhouden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld?
Hier verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
De overwegbotsing bij Maarsbergen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trein botst op vrachtwagen vol kerstkalkoenen»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 107 van de feitelijke vragen over het MIRT-projectenboek 20122 waarin u stelt dat u begin 2012 overeenstemming verwacht te bereiken met de regio over de spoorwegovergang in Maarsbergen en dat deze planstudie relatief veel tijd gevergd heeft vanwege het gezamenlijk met de regionaal betrokken partijen zoeken naar een optimale inrichting en inpassing van het project?
Ja.
Kunt u aangeven hoe dit antwoord zich verhoudt tot de mededeling in de memorie van toelichting van de begroting voor het jaar 2008 dat de planstudie al grotendeels was afgerond en de start van de uitvoering van het project plaats zou vinden in 2007/2008?3
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is de reden dat het project nog steeds niet gestart is terwijl volgens de memorie van toelichting bij het jaarverslag en de slotwet voor het Infrastructuurfonds 2010 de realisatiebeschikking in 2010 is afgegeven?4
De uitvoering van het project is gestart met het verlenen van de realisatiebeschikking in december 2010. Een realisatiebeschikking wordt in principe pas verleend als er met de regio overeenstemming is over het plan. Er was overeenstemming met de betrokken wethouder, Provincie en RWS (relatie met ontwerp aansluitend wegennet op de A 12).
In dit geval ontstond er daarna weerstand bij omwonenden en vervolgens bij de gemeenteraad over de verkeersafwikkeling op het naastgelegen kruispunt. Na overleg is een oplossing gevonden die nu begin 2012 wordt afgerond.
Het aansluitend wegennetontwerp wordt naar verwachting begin 2012 geleverd, waarmee het totale ontwerp kan worden afgerond.
Hoe is het mogelijk dat er een realisatiebeschikking is afgegeven, maar dat u weer tot overeenstemming moet komen met de regio? Waarover is exact dan nog geen overeenstemming en welke besluiten zijn nog nodig voordat de schop in de grond kan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
In goed overleg met de betrokken decentrale overheden zijn alle besluiten nu genomen en wordt het ontwerp afgerond. Daarna kunnen de procedures starten, waaronder de wijziging van het bestemmingsplan en een onteigeningsprocedure ten behoeve van grondverwerving. De fysieke werkzaamheden (schop in de grond) zullen begin 2014 starten. Indienststelling wordt nu medio 2015 (een jaar later) verwacht.
Zijn de voorgenomen maatregelen bij de genoemde spoorwegovergang nog steeds voorbereid op viersporigheid?
Ja, de spoorkruising dient een toekomstige uitbreiding naar viersporigheid niet onmogelijk te maken. Dit is zo opgenomen in de Overeenkomst ter uitwerking van MIT-afspraken 2005 over Traject-Oost (bijlage 4, eis 2.2.10).
Overigens is naar aanleiding van het ongeval een tijdelijke voorziening getroffen met het inzetten van verkeersregelaars.
Tekortkomingen in de werkwijze en aansturing van de wijkagent |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Welke lessen trekt u uit het onderzoek van de Politieacademie naar de manier waarop wijkagenten hun werk en hun positie in de politieorganisatie waarderen?1
De resultaten van het onderzoek ondersteunen de wettelijke verankering van de wijkagent en de norm van gemiddeld 1 wijkagent op 5000 inwoners in de Politiewet 201X die nu voorligt in de Eerste Kamer.
Bent u ook geschrokken van het beeld dat uit het rapport naar voren komt van wijkagenten die te veel geïsoleerd zijn van de rest van de organisatie, terwijl u de wijkagent juist de spil van de politieorganisatie wilt maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de wijkagent zijn spilfunctie kan waarmaken?
Ik herken de beelden, maar wil benadrukken dat er de laatste jaren al veel verbeteringen zijn aangebracht in de positionering en rolafbakening van de wijkagent, mede door de inzet van het programma Ontwikkeling Gebiedsgebonden Politie (GGP) en een team van accountmanagers GGP in de korpsen. Denk hierbij aan de ontwikkeling van een nieuwe en landelijke opleiding voor wijkagenten, 500 extra wijkagenten en de landelijke toepassing van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast waarbij de wijkagent een belangrijke rol heeft. De vorming van de Nationale Politie zal verder bijdragen aan een goede positionering van de wijkagent. De wijkagent wordt ingebed in zogenoemde robuuste basisteams waar alle hoofdprocessen van politiewerk geïntegreerd zullen plaatsvinden. Een van de verwachte resultaten hiervan is een betere afstemming tussen de wijkagent, de overige teamleden en ondersteunende specialismen.
Herkent u de opmerking in het rapport dat het opheffen van wijk- en dorpsbureau’s de effectiviteit van de wijkagent aantast doordat er meer gereisd moet worden en de wijkagent minder bereikbaar is? Hoe wilt u ervoor zorgen dat wijkagenten in eigen dorp en buurt kunnen werken in plaats van een voortgaande sluiting van wijkbureaus?
De sluiting van wijk- en dorpsbureaus hoeft de effectiviteit en het werken in de wijk van de wijkagent niet in de weg te staan. De wijkagent wordt gestimuleerd in zijn wijk of dorp in samenwerking met partners een spreekuurlocatie te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld in een buurthuis. Daarnaast wordt in de toekomst – en ook nu al – de politiemedewerker op straat steeds meer mobiel ondersteund met gerichte informatie en worden administratieve lasten zo veel mogelijk verminderd.
Komen de antwoorden in het onderzoek over tijdsbesteding overeen met gegevens die u uzelf heeft, namelijk dat de norm van 80% tijdsbesteding in de eigen wijk bij lange na niet gehaald wordt? Zo nee, wilt u nader onderzoek doen naar de tijdsbesteding van wijkagenten om het verschil te verklaren? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat een wijkagent daadwerkelijk 80% van zijn tijd aan de wijk besteedt in plaats van aan administratie en het bijspringen bij incidenten elders?
De meest recente gegevens die ik heb over de tijdsbesteding van wijkagenten komen uit een collegiale toets Gebiedsgebonden Politie die de politie in de zomer van 2011 heeft uitgevoerd. Het beeld dat hierin geschetst wordt van de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk komt overeen met de antwoorden in het onderzoek van de Politieacademie (eerste kwartaal 2011 uitgevoerd).
Ik wil benadrukken dat ik de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk zeer belangrijk vind. Door de administratieve lasten bij politie te verlagen zorg ik ervoor dat meer tijd over is voor de wijkagent om daadwerkelijk op straat en voor de wijk te werken (zie ook het antwoord op vraag2. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt om in het kader van de nieuwe Politiewet verder invulling te geven aan het streven om de wijkagent vooral beschikbaar te laten zijn in of voor de wijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent een duidelijke smoel krijgt, waardoor zowel binnen als buiten de politie duidelijker wordt wat er van de wijkagent verwacht mag worden en de wijkagenten zelf ook meer duidelijkheid hebben over hun taak?
Zie antwoord vraag 2.
Gelooft u ook dat het voor de geloofwaardigheid van de wijkagent belangrijk is dat hij stevig op kan treden als de situatie daar om vraagt? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de wijkagent de nodige ruimte en ondersteuning krijgt om stevig op te treden bij criminaliteit, waardoor hij geloofwaardig en gezaghebbend wordt voor de inwoners van zijn wijk?
De wijkagent is de politieman in de wijk. Van hem wordt verwacht dat hij zich zowel bezighoudt met openbare orde, handhaving, noodhulptaken als opsporing. De wijkagent kent de veiligheidsproblemen in de wijk en brengt deze met behulp van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast in kaart. De toepassing van deze Gebiedsscan is onderdeel van de landelijke prioriteit Veiligheid in de buurt. Ik ga uit van de professionaliteit en het vakmanschap van de wijkagent en politiemedewerkers in het algemeen. Dit is een van de leidende principes bij de vorming van de Nationale Politie.
Het recente onderzoek van de Politieacademie geeft aan dat de wijkagent zich soms onvoldoende gehoord en ondersteund voelt door de recherche. Door de vorming van de Nationale Politie wordt de (lichte) recherchetaak onderdeel van de robuuste basisteams. Dit biedt kansen voor een goede verbinding tussen de wijkagent en de opsporing. De politie zal er ook op sturen dat wijkagenten zich meer inzetten op opsporing en dat zij daarbij beter worden ondersteund. Opgemerkt dient te worden dat de uiteindelijke weging over de inzet van capaciteit in de gezagsdriehoek plaatsvindt. Een goede terugkoppeling hierover naar alle politiemedewerkers is van groot belang.
Schrikt u ook van het aantal wijkagenten dat vindt dat criminelen in hun wijk harder aangepakt moeten worden en dat teleurgesteld is dat hun rechercheafdelingen aangedragen informatie niet gebruiken? Bent u ook bang dat dit wijkagenten demoraliseert, waardoor zij niet alle informatie vastleggen en kostbare kennis verloren gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent kan bepalen aan welke zaken er in zijn wijk opsporingsprioriteit gegeven wordt, zodat die zaken aangepakt worden die voor de wijk belangrijk zijn en de informatie van de wijkagent gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 6.
De klopjacht op de negroïde werkster |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt (SP) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat de politie Kennemerland dertig schoonmakers heeft staande gehouden op grond van hun «negroïde uiterlijk» en twaalf van hen inmiddels zijn uitgezet door de Immigratie en Naturalisatiedienst?1 Zijn u vergelijkbare zaken bekend? Zo ja, welke?
De met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren in deze zaak hebben in het kader van hun controlebevoegdheid de grenzen opgezocht van de juridische mogelijkheden en zijn daar, volgens de Raad van State, bij de controles overheen gegaan. Mij zijn geen vergelijkbare zaken bekend. Ik ben in gesprek met de politie hoe op rechtmatige wijze het vreemdelingentoezicht kan worden geïntensiveerd.
In die gevallen waarin de staandehouding onrechtmatig is geoordeeld en de daaropvolgende detentie ook onrechtmatig is, kan de rechter een schadevergoeding toewijzen. Een eventuele onrechtmatige staandehouding doet echter niet af aan de verplichting van illegale vreemdelingen om Nederland te verlaten.
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft naar aanleiding van gerichte acties in de regio Kennemerland, zeven personen uitgezet. Daarnaast zijn er twee personen onder toezicht vertrokken. Drie personen hebben zelfstandig Nederland verlaten, al dan niet met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Deelt u de mening van de Raad van State dat de politie niet op grond van uiterlijke kenmerken, reizen met de bus en het betreden van een woning in een villawijk de schoonmakers staande had mogen houden en in hechtenis nemen omdat er naar objectieve maatstaven gemeten geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen jegens de verantwoordelijken voor dit politieonderzoek bij de politie Kennemerland en de controleurs van Connexxion? Wat is er gebeurd met de dertig schoonmakers die door dit onrechtmatig handelen zijn opgepakt, vastgepakt en voor een deel uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het politieonderzoek was gericht op voorkomen van illegale arbeid en uitbuiting? Zo ja, hoe kan het dat toch niet is onderzocht of sprake was van uitbuiting maar wel al twaalf mensen zijn uitgezet? Zo nee, wat was dan wel het doel van het onderzoek en hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de chef Vreemdelingenpolitie Kennemerland die illegale arbeid en uitbuiting noemt als reden van het politieonderzoek?
Het onderzoek is een bestuursrechtelijk onderzoek geweest dat voortvloeit uit de bestuurlijke taak van de Vreemdelingenpolitie. De doelstelling van het onderzoek was tweeërlei: het tegengaan van illegaal verblijf in Nederland en het doen ophouden van het faciliteren van dit verblijf door de werkgevers van deze personen, al dan niet met behulp van een optreden op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
De Vreemdelingenpolitie heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van de (controle)bevoegdheden die haar toekomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een bestuursrechtelijk onderzoek aanwijzingen oplevert dat mogelijk sprake is van uitbuiting, kan (tevens) een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Aan het Openbaar Ministerie zijn geen zaken, waarin een vermoeden van arbeidsuitbuiting bestaat, voorgelegd, die zijn te relateren aan de onderhavige zaak.
Wel laat dit zien hoe belangrijk het is dat particulieren die huishoudelijke hulp inhuren, zich vergewissen van de verblijfsstatus en het recht op arbeid van hun personeel.
Zie voor de vraag met betrekking tot de uitzetting van de twaalf personen, het antwoord op vraag 1 en 2.
Welke middelen zijn geoorloofd bij opsporing van illegale arbeid en welke niet? Kunt u dit uiteenzetten voor de politie, de Arbeidsinspectie, controleurs van een busmaatschappij en andere betrokken organisaties?
De Vreemdelingenpolitie komt in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek diverse (controle)bevoegdheden toe op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de Vreemdelingenpolitie een strafrechtelijk onderzoek verricht, komen haar de opsporingsbevoegdheden van het Wetboek van Strafvordering toe.
De Inspectie SZW, voorheen de Arbeidsinspectie, kan gebruik maken van bevoegdheden die geregeld zijn in de Wet arbeid vreemdelingen, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafvordering. In het kader van herhaalde recidive kan een onderzoek op basis van de Wet arbeid vreemdelingen ook plaatsvinden als een opsporingsonderzoek. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van bevoegdheden uit de Wet op de economische delicten. De belangrijkste bevoegdheden zijn het betreden van iedere plaats (artikel 5:15 Awb), het vorderen van inlichtingen (artikel 5:16 Awb), het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb). De Arbeidsinspectie heeft ook de bevoegdheid om een woning tegen de wil van de bewoner binnen te treden (artikel 17 Wav), echter daarbij dient wel de Algemene wet op het binnentreden in acht te worden genomen. Anders is de handeling van de Inspectie SZW alsnog onrechtmatig.
Controleurs van een busmaatschappij controleren in hun hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar op basis van bevoegdheden uit onder meer de Wet personenvervoer. Opsporing van illegale arbeid behoort hier niet toe.
Hoe kan het dat op basis van een onrechtmatig onderzoek wel twaalf schoonmakers zijn uitgezet maar de rechtszaak tegen hun opdrachtgevers is geseponeerd door het Openbaar Ministerie? Deelt u de mening dat dit riekt naar klassenjustitie, deze zaken alsnog moeten worden onderzocht en het recht moet spreken? Zo nee, wat is het volgens u dan wel?
Het Openbaar Ministerie heeft geen zaken geseponeerd. Zoals in het antwoord op vraag 3 vermeld, heeft het Openbaar Ministerie geen zaken voorgelegd gekregen, die te relateren zijn aan de onderhavige zaak. Er is derhalve geen sprake van een strafzaak.
Waarom zijn op basis van het door de Raad van State onrechtmatig verklaarde politieonderzoek wel de door de Arbeidsinspectie aan particuliere opdrachtgevers opgelegde boetes ingetrokken maar is geen werk gemaakt van het onderzoek naar uitbuiting en bescherming van mogelijke slachtoffers van deze uitbuiting, zijnde de schoonmakers? Bent u bereid dit onderzoek alsnog te verrichten?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW de opgelegde boetes heeft ingetrokken. Zij heeft weliswaar een drietal boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie Kennemerland, maar gezien alle feiten en omstandigheden geconcludeerd dat boeteoplegging in deze drie zaken niet aan de orde kon zijn vanwege het oordeel van de Raad van State over het onderzoek van de Vreemdelingenpolitie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 kan de rechter een schadevergoeding voor een onrechtmatige detentie opleggen. Dat doet echter niet af aan de onrechtmatigheid van het verblijf. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is klopjachten te houden op domestic workers? Wat gaat u doen om mensenhandel, uitbuiting, racisme en discriminatie van deze veelal kwetsbare groep vrouwen te voorkomen?
Ik distantieer mij van de term «klopjachten». De aanpak van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet, omdat het een zeer ernstig misdrijf betreft dat een grote inbreuk maakt op de mensenrechten en leidt tot mensonterende omstandigheden. Er is dan ook een groot aantal maatregelen getroffen om mensenhandel tegen te gaan. Mede onder aanvoering van de Task Force aanpak mensenhandel zal fors worden ingezet op de aanpak van verschillende vormen van mensenhandel, waaronder arbeidsuitbuiting. Zo zal, bijvoorbeeld, aan het eind van deze kabinetsperiode het aantal criminele organisaties, waaronder organisaties die zich met mensenhandel bezighouden, dat wordt aangepakt zijn verdubbeld. Ook zult u op korte termijn een wetsvoorstel ontvangen over de verhoging van de strafmaxima voor mensenhandel.
Voor de bestrijding van discriminatie bestaat generiek beleid. Op 7 juli 2011 is door de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetschap, alsmede door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met aangescherpte maatregelen tegen discriminatie, die ook gelden voor de door u genoemde groep.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
De voortdurende christenvervolging in het islamitische koninkrijk Saoedi-Arabië |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het door de organisatie International Christian Concernverspreide nieuwsbericht «42 Ethiopian Christians Arrested in Saudi Arabia», waarin wordt gemeld dat 42 Ethiopische christenen bij een gewelddadige inval van de Saoedische religieuze politie zijn gearresteerd terwijl zij in de beslotenheid van de woning van een van hen een godsdienstoefening hielden?1
Navraag bij de Ethiopische ambassade in Riyadh levert op dat de Saoedische politie 35 Ethiopiërs heeft gearresteerd. De Nederlandse ambassade in Riyadh staat in contact met de Ethiopische ambassade over de precieze toedracht van de zaak en over de omstandigheden waarin de gevangenen verkeren. De Ethiopische ambassade heeft contact met haar gearresteerde landgenoten.
Hoe ziet u dit incident in het licht van uw antwoorden van 1 november 2010 op Schriftelijke vragen?2 Bent u bereid de Kamer een gedetailleerd overzicht te verstrekken van alle gelegenheden, sinds 1 november 2010, waarbij Saoedische overheidsfunctionarissen in bilateraal verband door u, de Nederlandse ambassadeur in Riyad, of andere ambtenaren zijn aangesproken over de vervolging van christenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dan bij dat overzicht ook de Saoedische reacties vermelden? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband besproken. In een gesprek van de Nederlandse ambassadeur in Saoedi-Arabië met de Saoedische Vice-Minister van Buitenlandse Zaken op 2 april 2011 is specifiek over godsdienstvrijheid van gedachten gewisseld. Verder wordt godsdienstvrijheid regelmatig in EU verband besproken. Nederland zal voor de aankomende VN Universal Periodic Review voor Saoedi-Arabië in 2013, net als in 2009, een bijdrage leveren over de positie van religieuze minderheden. De mensenrechtenambassadeur heeft dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens zijn bezoek in februari j.l. (zie antwoord op vraag 4).
Bent u bereid nog deze week de Saoedische ambassadeur te ontbieden en te eisen dat de 42 gearresteerde Ethiopische christenen onmiddellijk worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Riyadh staat in contact met de Ethiopische ambassade over deze zaak. Het onderwerp is aan de orde gesteld tijdens de reis van de mensenrechtenambassadeur. Het ontbieden van de Saoedische ambassadeur acht ik op dit moment niet effectief.
Onder verwijzing naar het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden van 7 november 20113, waarin u berichtte dat de mensenrechtenambassadeur in 2012 naar Saoedi-Arabië zal gaan: voor wanneer staat dat bezoek precies gepland? Welke opdracht krijgt de ambassadeur precies mee met betrekking tot het vraagstuk van de voortdurende christenvervolging in Saoedi-Arabië? Zullen door de ambassadeur ook christenen worden bezocht? Zo nee, waarom niet?
Het bezoek van de mensenrechtenambassadeur vond plaats op 11-14 februari 2012. Tijdens zijn bezoek stonden ook godsdienstvrijheid en de toestand rond de christenen in Saoedi-Arabië op de agenda. Over het bezoek wordt u separaat geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het vorige bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië, in januari-februari 2010, in concrete termen geen moer heeft opgeleverd, zoals ook al duidelijk werd uit het verslag terzake?4 Zo nee, waarom niet?
Zolang de situatie daar aanleiding toe geeft zal Nederland bij Saoedi-Arabië met beschikbare diplomatieke middelen de mensenrechtensituatie ter sprake brengen.
Wilt u deze vragen vanwege de gewenste duidelijkheid en gezien de grote urgentie ieder afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Beantwoording binnen een week was helaas niet mogelijk.
Dat ’t Hofnarretje voor de derde keer niet voldoet aan de inspectie-eisen van de GGD |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit de Spits?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat ’t Hofnarretje voor de derde keer niet voldoet aan de inspectie-eisen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben onaangenaam verrast door het bericht dat ‘t Hofnarretje voor de derde keer niet zou voldoen aan de inspectie-eisen van de GGD. Het is mijns inziens van groot belang, dat de kinderdagverblijven veilig zijn en de kwaliteit gegarandeerd is. Dit betekent ook dat de ondernemer de door de GGD aangetroffen tekortkomingen in de kinderopvang daadwerkelijk binnen de afgesproken termijn moet oplossen.
Bent u van mening dat kinderen recht hebben op een veilig verblijf op kinderdagverblijven en dat ’t Hofnarretje daar aantoonbaar in faalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om ’t Hofnarretje per direct te kunnen sluiten? Zo neen, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang berust bij de gemeenten. De gemeente kan lokaal een afweging maken, waarbij alle aspecten van een specifieke situatie kunnen worden meegewogen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam om te beoordelen of de situatie het rechtvaardigt dat ’t Hofnarretje per direct gesloten moet worden of dat met andere (minder ingrijpende) maatregelen kan worden volstaan. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente Amsterdam deze taak serieus oppakt.
Bent u bereid zo snel mogelijk onderzoek te doen naar mogelijkheden om andere kinderdagverblijven onmiddellijk te sluiten bij aantoonbaar falen, zoals ’t Hofnarretje laat zien? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek op de kinderopvanglocatie zelf wordt in opdracht van de gemeenten uitgevoerd door de GGD. Bij aantoonbaar falen zal de gemeente moeten beoordelen of de kinderopvanglocatie al dan niet onmiddellijk zal moeten worden gesloten. Bij de publicatie van het jaarlijkse rapport van de Inspectie van het Onderwijs, in het voorjaar van 2012, zal ik u informeren over de resultaten van het onderzoek over de wijze waarop de (individuele) gemeenten in 2010 en 2011 deze wettelijke taken op dit gebied naleven.
Levensgevaarlijke therapieën voor huilbaby's |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wildgroei aan therapeuten die baby’s behandelen door ze dubbel te vouwen of diep te buigen, met mogelijk levensgevaarlijke gevolgen?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Hoeveel therapeuten bieden dergelijke therapie aan in Nederland? Hoeveel reguliere zorgverleners bieden daarnaast dit soort therapieën aan?
Ik heb over het aantal therapeuten geen gegevens en reken het niet tot mijn beleidsverantwoordelijkheid daarover gegevens bij te houden. Ook over het aantal reguliere zorgverleners dat alternatieve behandelingen aanbiedt, heb ik geen gegevens. Zie verder mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u van mening dat een reguliere zorgverlener expliciet aan de patiënt kenbaar moet maken dat hij zich op dat moment niet bezighoud met bv. fysiotherapie of osteopathie? Vindt u dat een reguliere zorgverlener, opgenomen in Wet beroepen in de individuele Gezondheidszorg (BIG), die daarnaast dit soort therapieën uitvoert en nalaat er op te wijzen dat ditgeen onderdeel van de reguliere praktijk is, strafbaar is? Vindt u dat hier actieve controle op moet plaatsvinden vanuit de beroepsverenigingen? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ten aanzien van dit soort therapieën?
Het is een plicht van iedere hulpverlener, ongeacht of deze alternatieve behandelingen naast reguliere aanbieden of niet, om goede informatie aan de patiënt te verstrekken, onder meer over de risico’s van de voorgestelde behandeling. Die informatieplicht telt zwaarder naarmate het gaat om minder conventionele behandelmethoden.
De KNMG heeft gedragsregels vastgesteld voor artsen die naast reguliere behandelwijzen ook niet-reguliere behandelwijzen toepassen. Ook het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) heeft dergelijke gedragsregels opgesteld. In die gedragsregels is opgenomen dat beroepsbeoefenaren de patiënt dienen te informeren over de effectiviteit, aard, duur en (neven)effecten van een behandeling. Als de beroepsbeoefenaar (mede) een niet-reguliere behandelwijze overweegt, dan vereisen deze regels dat de beroepsbeoefenaar naar de patiënt toe een duidelijk onderscheid maakt tussen reguliere en niet-reguliere behandelwijzen. Daarnaast heeft ook de burger een eigen verantwoordelijkheid zich goed te (laten) informeren.
Hoeveel meldingen cq signalen heeft de IGZ ontvangen ten aanzien van dit soort therapieën voor baby’s? Van wie? Sinds wanneer? Welke actie is hierop ondernomen?
In 2008 heeft de inspectie een melding ontvangen van een soortgelijk geval. Er is een baby overleden na een cranio-sacraal behandeling door een fysiotherapeut. De inspectie is destijds door het OM benaderd, er was bij de inspectie zelf geen melding gedaan. De pathaloog-anatoom die het overlijden heeft onderzocht, heeft geen relatie tussen de behandeling en het overlijden van een baby aangetoond. Ik zal de IGZ vragen naar deze praktijken onderzoek te doen.
Kunt u zich voorstellen dat ouders met een huilbaby uiteindelijk zo wanhopig zijn dat ze zich tot therapeuten wenden die zeggen dat een therapie met diep buigen, dubbelvouwen van de baby of het terugbrengen in foetale positie zal helpen?
Ik reken het niet tot mijn beleidsverantwoordelijkheid om op deze vraag in te gaan.
Denkt u dat ouders voldoende op de hoogte zijn van het verschil tussen reguliere en alternatieve therapieën? Zo nee, wat zou er moeten veranderen, en tot wiens verantwoordelijkheid behoort dat?
Ik ben van mening dat de burger een eigen verantwoordelijkheid heeft zich goed te (laten) informeren over zowel de behandelaar tot wie hij/zij zich wil wenden, als over diens deskundigheid, over de betrouwbaarheid en mogelijke werking van behandelingen die hij/zij mogelijk zal ondergaan. Voorts hebben de therapeuten een grote verantwoordelijkheid de patiënt volledig, helder en begrijpelijk te informeren, en expliciet aan te geven als een alternatieve therapie wordt toegepast. Ook moeten zij de patiënt informeren over andere mogelijke behandelingen die in de reguliere zorg worden gegeven.
Vindt u het een taak van de overheid om er voor te zorgen of het in ieder geval mogelijk te maken dat ouders de juiste keuze maken?
Nee, de «juiste keuze» is een subjectief begrip. We kennen in Nederland keuzevrijheid in de zorg. De keuzevrijheid van de patiënt die zelf bepaalde therapieën wil ondergaan is belangrijk. Uiteindelijk moet de patiënt goed worden geïnformeerd. Daarnaast dienen alle beroepsbeoefenaren in de zorg zich te onthouden van handelingen die buiten noodzaak (kans) op schade veroorzaken.
Ten aanzien van zorgverleners die in het BIG-register ingeschreven staan, staat ook de weg van het publieke tuchtrecht open.
Mocht blijken dat een beroepsbeoefenaar die niet in het BIG-register ingeschreven staat, de patiëntveiligheid in gevaar brengt, dan is diegene op grond van de wet BIG nu al strafrechtelijk te vervolgen.
Vindt u het een taak van de overheid om er voor te zorgen dat ouders geen gebruik maken van dit soort therapeuten omdat dit levensgevaarlijke gevolgen kan hebben voor zeer jonge kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze verantwoordelijkheid vormgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
De arrestatie van twee leiders van de op te richten christendemocratische partij in Wit Rusland |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie door de politie in Wit Rusland van twee leiders van de op te richten christendemocratische partij?
Ja.
Staat de arrestatie van deze twee leiders in direct verband met de beoogde oprichting van de christendemocratische partij in Wit Rusland?
Volgens berichten werden Dzmitser Shurkaj en Alaksandr Charkashyn, respectievelijk leider van de Belarusian Christian Democrats (BCD) – afdeling van Brest-stad en van Brest-regio, gearresteerd om hen te beletten deel te nemen aan het vierde constituerende congres van de BCD op 17 december 2011. Naar verluidt zijn zij tot 5 dagen detentie veroordeeld, officiëel wegens «vloeken in het openbaar», waardoor zij niet aan het congres hebben kunnen deelnemen.
Hoe beoordeelt u deze arrestatie?
Deze arrestatie is symptomatisch voor de voortdurende repressie in Belarus, zoals inperking van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, sinds het gewelddadig uiteenslaan van de protestdemonstratie op 19 december 2010. Ik veroordeel de voortdurende repressie scherp.
Wat is de situatie van eerder gearresteerde leiders van deze partij? Zitten zij nog in detentie en zo ja, wat zijn hun vooruitzichten?
De twee genoemde BCD-afgevaardigden zijn op 22 december jl. uit detentie ontslagen. Een andere leider van de BCD, Vital Rymasheuski, één van de drie co-voorzitters van de partij en voormalig presidentskandidaat, is op 19 december jl. voor enige uren door onbekenden aangehouden en gedetineerd in een politiebureau, maar is nu weer op vrije voeten. Een andere co-voorzitter, Pavel Sieviarnets, die eerder tot 3 jaar werkkamp is veroordeeld, zit deze straf momenteel uit.
Wat is momenteel de trend in Wit Rusland als het gaat om partijvorming, deelname aan democratie, bevorderen rechtsstaat etcetera?
Er is een toenemende onderdrukking van onafhankelijke oppositiebewegingen en maatschappelijke organisaties, en vervolging van politieke- en mensenrechtenactivisten, resulterend in politieke gevangenen. De politieke pluriformiteit staat al langere tijd onder druk. In de afgelopen 10 jaar is er geen enkele partij geregistreerd in Belarus.
Op welke wijze zijn u én de internationale gemeenschap op dit moment betrokken bij het zoveel mogelijk bevorderen van democratie en rechtsstaat in Wit Rusland? Welke effecten heeft de inzet van de internationale gemeenschap tot nu toe opgeleverd?
Bilateraal geeft Nederland actieve steun aan Belarussische NGO’s die zich inzetten voor democratisering en mensenrechten in Belarus via het Mensenrechtenfonds en het MATRA-programma (w.o. MATRA politieke partijen programma). Met het amendement van de leden Ormel en Ten Broeke zullen deze activiteiten in het kader van het MATRA-programma in 2012 worden voortgezet. Daarnaast zet Nederland zich in EU-verband in voor democratisering van Belarus en is kritisch gestemd ten aanzien van het Belarussische regime. Door steun van de internationale gemeenschap kunnen maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten actief blijven en blijven onafhankelijke informatiebronnen beschikbaar voor de Belarussische bevolking.
Bent u bereid de arrestatie van deze twee leiders rechtstreeks en in EU-verband ter sprake te brengen, evenals de pogingen van de Wit Russische autoriteiten om de oprichting van de christendemocratische partij te frustreren? Hoe en wanneer?
Ja. Nederland blijft bilateraal en in multilateraal kader het regime oproepen om te stoppen met de voortdurende intimidatie van oppositionele krachten, waaronder de BCD, en de politieke gevangenen direct vrij te laten en te rehabiliteren. Deze oproep heb ik tijdens de Ministeriële Raad van de OVSE op 6-7 december jl. in Vilnius ook gedaan. In de VN Mensenrechtenraad werd in juni jl. mede op Nederlands initiatief Belarus met een resolutie aangesproken op de mensenrechtensituatie in het land. De ontwikkelingen op mensenrechtengebied worden in de EU regelmatig besproken, meest recent op de RBZ van 23 januari jl. Tijdens de RBZ van afgelopen maandag is een uitbreiding van criteria overeengekomen waardoor nu ook mensenrechtenschenders en personen of entiteiten die het regime steunen of ervan profiteren aan de sanctielijsten kunnen worden toegevoegd. Tegelijkertijd is afgesproken dat de samenwerking tussen de EU enerzijds en de democratische oppositie en het maatschappelijk middenveld anderzijds wordt versterkt.
Het escalerende en brute geweld van het Indonesische leger tegen de autochtone bevolking van West-Papoea |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Shootings, village burnings and helicopter attacks continue across Paniai»1 en «Massive Indonesian offensive displaces thousands in Paniai as helicopters attack and raze villages»?2
Uit contacten met Indonesische autoriteiten, mensenrechtenorganisaties en Papoea activisten blijkt, dat op 13 december jl. een activiteit van een Indonesische politie eenheid plaats vond in het district Paniai (Provincie Papoea) tegen gewapende leden van de TPN/OPM. De schaal van deze operatie en het aantal betrokken burgers is volgens deze bronnen aanzienlijk kleiner dan de aangehaalde nieuwsberichten suggeren. Bronnen in mensenrechtenkringen spreken van 14 doden en 6 gewonden onder leden van de OPM. De politie heeft voorafgaande aan de actie de dorpelingen opgeroepen het gebied te verlaten. Enkele honderden bewoners hebben hieraan gevolg gegeven en zijn opgevangen door de lokale overheid in de plaats Enarotali.
Wat heeft u in concrete zin richting de Indonesische autoriteiten en/of in multilateraal verband ondernomen, nadat u op 13 december jl. door indiener dezes was geattendeerd op berichten dat het Indonesische leger een offensief was begonnen tegen separatisten in West-Papoea en dat bij de aanvallen ook 26 Papoea-dorpen zouden zijn aangevallen en verwoest? Wat waren de concrete resultaten van uw interventie(s)?
Ik heb de ambassade Jakarta gevraagd contact op te nemen met de Indonesische overheid, mensenrechtenorganisaties, Papoea-activisten en Westerse ambassades om toereikende informatie te krijgen over de gebeurtenissen in Paniai. Zorgvuldigheid is hierbij op zijn plaats. Het is duidelijk dat er veel geruchten de ronde doen. Andere landen hebben, naar de ambassade is gebleken, geen bijzondere zorg geuit over deze berichten. Een aantal van hen geeft aan dat het hier een operatie in het kader van «law enforcement» betreft.
Hoe heeft u invulling gegeven of hoe gaat u invulling geven aan de op 29 november jl. met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen motie Kortenoeven c.s.?3
Zoals ik aangaf tijdens de begrotingsbehandeling ben ik graag bereid om de punten 1, 2 en 4 van de motie uit te voeren en heb ik contact met de Indonesische autoriteiten over het afzien van geweld tegen vreedzame demonstranten, het vrijlaten van politieke gevangenen in Papoea, hervatting van een dialoog met Papoea’s en uitvoering van de Speciale Autonomiewet.
Ik zie deze punten van de motie als ondersteuning van bestaand beleid. Zowel in Den Haag als in Jakarta is er regelmatig contact met de Indonesische autoriteiten over de mensenrechtensituatie in Papoea. Dat gebeurt ook in de EU-Indonesië mensenrechtendialoog. Tijdens het goedkeuringsdebat voor de Partnerschap Samenwerkingsovereenkomst EU-Indonesië heb ik toegezegd dat een bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Papoea en de Molukken zal worden nagestreefd in het kader van zijn voorgenomen bezoek aan Indonesië volgend jaar.
Op instigatie van de Indonesische president wordt momenteel een aantal initiatieven ontplooid om de situatie in Papoea te verbeteren. Een speciale ontwikkelingseenheid voor Papoea, UP4B, is sinds kort operationeel en zal zich richten op betere uitvoering van de speciale autonomiewet uit 2001. Naast de sociaaleconomische ontwikkeling van de provincie gaat de aandacht daarbij ook uit naar de culturele en politieke aspecten. Ik zie dit als een bemoedigende ontwikkeling.
De Nederlandse ambassadeur heeft in een gesprek met de leider van de speciale ontwikkelingseenheid UP4B, de heer Darmono, de Nederlandse bereidheid tot ondersteuning van de provincie bevestigd.
De situatie in Papoea is complex en het nieuwe Indonesische initiatief zal tijd en geduld vergen. Dit betekent dat ook Nederland zorgvuldig te werk moet gaan en zal zoeken naar de mogelijkheden om bij te dragen om te kunnen bijdragen aan een betere situatie in Papoea. Een kritische, maar constructieve dialoog over de situatie in Papoea is daarbij gepast, maar uitvoering van punt 3 van de motie van het lid Kortenoeven – instelling van beschermingsmechanismen voor de Papoea’s – acht ik in dit licht niet effectief.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid en de grote urgentie, deze vragen ieder afzonderlijk en nog vóór dinsdag 20 december 10.00 uur te beantwoorden?
De vragen werden op 21 december ontvangen. Ik doe u hierbij per omgaande de antwoorden toekomen.