De inspanningen van de rijksoverheid om rechtstreeks de positie van Wajongers en WSW-ers op de arbeidsmarkt te versterken |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere debatten en moties met betrekking tot aantallen WSW-ers en Wajongers in dienst van het Rijk? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en doelstellingen van het kabinet om de Rijksoverheid als werkgever en opdrachtgever bij te laten dragen aan de arbeidsmarktpositie van WSW-ers en Wajongers?1
B). De maatregelen zijn:
Ministeries zijn geadviseerd medewerkers met WSW, Wajong en WIA-indicatie voor langere tijd aan te stellen (voorkomen cyclisch probleem).
C) De doelstelling is:
Op eerdere schriftelijke antwoorden – onder andere in vergaderjaar 2008–2009, kamerstuk 31 444 VII (2 maart 2009), kamerstuk 31 701 (8 juli 2009) en vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 31 490 (10 juni 2011) – op vragen van het Kamerlid Heijnen, én in de brieven van vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 32 501 (8 april 2011), en vergaderjaar 2011-2012, kamerstuk 32 501 (15 november 2011), heb ik de doelstelling uiteengezet, namelijk dat in het kader van maatschappelijk verantwoord werkgeverschap het Rijk vanaf 1 januari 2011 een structurele algemene quotumregeling invoert. Deze regeling houdt in dat het Rijk structureel het aantal (werkervarings)plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in FTE’s reserveert voor WSW, Wajong en WIA geïndiceerden.
Is het waar dat het kabinet een taakstelling heeft vastgesteld om eind 2012 1000 WSW-ers en Wajongers in dienst te hebben?2 Zo nee, wat is dan wel de taakstelling?
Zie antwoord op vraag 1 onder C).
Heeft het kabinet specifieke doelstellingen voor respectievelijk WSW-ers en Wajongers binnen de genoemde duizend? Zo nee, waarom niet? Betreft de nieuwe doelstelling werkervaringsplaatsen of duurzame banen?
A). Er is geen specifieke doelstelling voor WSW-ers en Wajongers binnen de doelstelling. Het Rijk kent geen specifiek doelgroepenbeleid; het gaat om alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie ook de eerder aangehaalde brieven).
Een dergelijke doelstelling zou de individuele kans juist verkleinen en werkgevers binnen de sector Rijk beperken in de plaatsingsmogelijkheden (functies). Bovendien is binnen de sector Rijk de ene organisatie de andere niet. Sommige organisaties kunnen misschien gemakkelijker WSW-ers plaatsen (die bijvoorbeeld al zijn geschoold voor een bepaald type uitvoerend werk) en andere organisaties juist Wajongers. Nu kan per persoon een match tussen taak, competenties en mogelijkheden (arbeidsduur) worden verricht, onafhankelijk van de doelgroep waartoe deze behoort. Daarnaast varieert de beschikbaarheid van WSW-ers en Wajongers per regio.
Daarenboven kunnen keuzes aangaande het personeelsbestand maar ook het aanbod vanuit WSW bedrijven en het UWV invloed hebben op de verdeling.
B). Er wordt getracht mensen uit de doelgroep duurzaam te plaatsen. Daarop zijn ook de acties in 2012 gericht (zie 1B onder3.
Deze acties zijn wél nieuw, de doelstelling – u meermalen vanaf 2009 bekend gemaakt en geldend vanaf 1 januari 2011 – niet.
Is het waar dat de nieuwe doelstelling een instroom van 300 medewerkers met een Wajong of WSW-indicatie in 2012 zou moeten betekenen? Wat gaat het kabinet doen om deze taakstelling te realiseren?
Er is geen nieuwe doelstelling. Zie antwoord vraag 1 onder C).
Voor wat het kabinet ter realisering gaat doen: zie antwoord vraag 1 onder B).
Wat zijn de ervaringen en resultaten van de verplichte 5%-regeling voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbesteding van diensten en werken? Hoe worden de effecten gemeten? Hoe houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
Vanaf 1 juli 2011 is social return onderdeel van het Rijksinkoopbeleid. Zoals aan uw Kamer toegezegd rapporteer ik jaarlijks over de rijksbrede voortgang van social return via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Deze rapportage ontvangt u jaarlijks in mei. Het beleid wordt in 2013 geëvalueerd. Medio 2013 rapporteren de staatssecretaris van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik over de resultaten van dit evaluatieonderzoek. In dit evaluatieonderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit, alsmede naar de ontwikkeling van de uitvoeringslasten voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Tevens betrek ik daarbij de evaluatie van de grote werken projecten van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst.
Deelt u de mening dat ook bij de aanbesteding van leveringen, zoals bijvoorbeeld de recente contracten met Gispen en de SDU, een 5%-verplichting voor inschakeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een meerwaarde kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit effectueren?
In het kabinetstandpunt social return zijn aanbestedingen in de categorie leveringen geen onderdeel van het rijksbeleid social return. De opdrachtwaarde bij leveringen bestaat namelijk uit een relatief hoge materiële kostencomponent en een lage arbeidskostencomponent. Gezien deze lage arbeidscomponent, als onderdeel van de uitvoering van de opdracht, is het niet proportioneel om social return op te nemen in de marktvraag. Met het oog op proportionele toepassing van social return houd ik me daar aan. Overheidsopdrachten voor werken en diensten bieden, ook met het oog op de gewenste arbeidsmarkteffecten, hierin meer mogelijkheden.
Op welke manier betrekt het kabinet bij de aanbesteding van leveringen sociale parameters, zoals de inschakeling van medewerkers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Ziet u mogelijkheden om deze sociale component van aanbesteden nader uit te werken?
In aanbestedingen van leveringen houdt het kabinet nu reeds rekening met het toepassen van milieucriteria alsmede sociale voorwaarden (gericht op de omstandigheden waarom producten in het buitenland worden geproduceerd). Het betrekken van eisen over de inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt is aanbestedingsrechterlijk alleen toegestaan indien deze eisen direct verband houden met het voorwerp van de opdracht, dan wel met de uitvoering van de overeenkomst. Gezien de lage arbeidskostencomponent in aanbestedingen van leveringen en het feit dat er geen duidelijke eisen aan de manier van vervaardigen kunnen worden gesteld is het meenemen van social return niet wenselijk.
Ook is het juridisch moeilijk in te passen in de manier waarop leveringscontracten worden uitgevoerd. Aanbestedingen voor werken en diensten bieden hierin meer mogelijkheden. Ik zie op dit moment geen taak voor het Rijk weggelegd om inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbestedingen van leveringen uit te werken. Ik zie dit als een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers in bijvoorbeeld CAO/branche overleggen.
Het bericht dat "de controle op medicijngebruik van ouderen faalt" |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Controle medicijngebruik ouderen faalt»?1
Zoals het artikel al aangeeft, is het van belang dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen gebruiken voldoende gemonitord worden door arts en apotheker in hun geneesmiddelengebruik. Ik onderschrijf het belang hiervan. De reden dat slechts één derde van de apothekers hier kennelijk oog voor heeft, is mij niet bekend.
Wat is de reden dat maar eenderde van de apothekers oog heeft voor een jaarlijkse controle van de samenstelling en noodzakelijkheid van medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverzekeraars kopen momenteel medicatiechecks in bij apothekers, en hoeveel zorgverzekeraars doen dit niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke prestaties precies zijn gecontracteerd, tegen welke condities en door welke zorgverzekeraar, is mij nog niet bekend. Dit geldt dus ook voor de prestatie medicatiebeoordeling. Ik merk wel op dat het hier deels om concurrentiegevoelige informatie gaat die ik niet zonder meer naar buiten zou kunnen brengen als ik er wel over beschikte. Bekend is dat de grote zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden de vergoeding van medicatiechecks hebben opgenomen. De Nederlandse Zorgautoriteit zal in april dit jaar een quickscan uitvoeren die meer informatie zal geven over de exacte contracteergraad en over welke prestaties zijn gecontracteerd. Eind 2012 verwacht ik een marktscan van de NZa die meer gegevens bevat en die uitsluitsel zal bieden: extra onderzoek is daarom niet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het AO Zorgverzekeringswet van 18 januari jl. waarbij is ingegaan op de eerste resultaten van de contractering na de introductie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen voor apotheekhoudenden.
Deelt u de mening dat een controle van de medicijnen een grote bijdrage levert aan de gezondheid van mensen, zo een controle eveneens kostenbesparend werkt en dat dit een logische taak is van de apotheker? Zo ja, bent u bereid bij mensen boven de 65 jaar en bij een gebruik van 5 of meer medicijnen, een jaarlijkse controle van de medicatiesamenstelling te vergoeden? Zo ja, wanneer gaat u deze instellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke controle een grote bijdrage kan leveren aan medicatieveiligheid. Een dergelijke controle zou per saldo kostenbesparend kunnen werken, tegelijkertijd kan het ook mogelijk zijn dat door controle er juist nieuwe geneesmiddelen worden toegevoegd. Het primaire doel in de medicatiecheck is gelegen in het beter monitoren van de patiënt, waardoor de medicatieveiligheid verbetert en mogelijk ziekenhuisopnames worden voorkomen.
Met het oog hierop heb ik reeds met ingang van 2011 de aanspraak op farmaceutische zorg losgekoppeld van de levering van een concreet geneesmiddel. Daardoor kan ook deze zorginhoudelijke inbreng vanuit de apotheker – in samen-spraak met de arts – apart worden geleverd en vergoed aan deze doelgroep. Met deze randvoorwaarde heb ik de apothekers en zorgverzekeraars in staat gesteld hierover nadere afspraken te maken.
Bent u ermee bekend dat zorgverzekeraars medicatie door postorderbedrijven laten bezorgen, waardoor er geen zicht meer is op de samenstelling voorgeschreven medicijnen? Bent u bereid uit te zoeken hoevaak dit gebeurt, en of het mogelijk is dat postorderbedrijven óók aan nazorg gaan doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren?
Het is mij bekend dat sommige patiënten kiezen voor het afleveren van geneesmiddelen door landelijk werkende apotheken en dat sommige zorgverzekeraars contracten met hen zijn aangegaan. Dit zijn apotheken die aan alle vereisten van de Geneesmiddelenwet voldoen. Zij leveren de receptgeneesmiddelen aan de patiënten thuis af. De landelijk werkende apotheken zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de reguliere apotheekhoudenden. Dit fenomeen is niet nieuw en de Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de uitoefening.
Vindt u het verantwoord dat ruim 60% van de (huis)artsen en 80% van de apothekers géén navraag doen naar medicatie die ouderen zélf kopen? Waarom wordt hier niet op gecontroleerd?
Ik ben van opvatting dat er bij het voorschrijven en afleveren van medicatie een goed beeld moet zijn van het actuele medicatiegebruik van de patiënt zodat een goede afweging gemaakt kan worden. Ook het gebruik van zelfzorgmedicatie hoort daarbij. De beroepsgroepen zelf onderschrijven het belang daarvan zelf ook. Zij hebben in 2010 de richtlijn Medicatieoverdracht in de keten vastgesteld waarin deze lijn is vastgelegd. Deze richtlijn is zorgbreed door 16 partijen onderschreven en wordt nu geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de navraag naar zelfgekochte medicatie van groot belang is, doordat de combinatie van verschillende soorten medicatie zonder toezicht gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van ouderen?
Ja.
Het Haarlems Dagblad |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kranten voeren actie tegen Telegraaf Groep»?1
Ja.
Is het u bekend of er plannen bestaan waardoor het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander zouden kunnen verdwijnen?
Eind 2011 heeft de Telegraaf Media Groep (TMG) haar plannen gepresenteerd die in het teken staan van een aanscherping van haar ondernemingsstrategie. Over de uitwerking daarvan zijn sindsdien meerdere publicaties geweest in de kranten. Daarbij is er een verband gelegd tussen plannen van de TMG en de vermoedelijke opheffing van een aantal titels van HDC Media. Ik begrijp dat dit tot de nodige zorgen heeft geleid. Een dag na het door uw Kamer aangehaalde artikel hebben de TMG en HDC Media een persbericht uitgebracht waarin zij benadrukken dat er geen plan voorligt om titels van HDC Media op te heffen. Ook is er geen plan om De Telegraaf te regionaliseren in het verspreidingsgebied van HDC Media, aldus het persbericht. Wel doet men onderzoek naar de mogelijkheden van intensievere interne samenwerking.
Deelt u de mening dat het eeuwig zonde zou zijn als de oudste nog verschijnende krant ter wereld, het Haarlems Dagblad (immers voortkomend uit de Opregte Haarlemsche Courant die terug te voeren valt op eerste publicaties in 1656), zou verdwijnen? Kunt u zich voorstellen dat zo’n belangrijk stuk van ons cultureel erfgoed verloren zou gaan door commerciële overwegingen binnen een groot concern als de Telegraaf Groep?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het cultureel erfgoed, maar ook de lokale identiteit, de belangrijke rol van de lokale of regionale krant in de plaatselijke samenleving en het grote belang van een eigen krant voor de lokale democratie op het spel staan? Deelt u de mening dat die waarden van grote betekenis zijn en in een beslissing over het voortbestaan van de kranten zwaar zouden moeten wegen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om het verdwijnen van deze kranten te kunnen voorkomen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Telegraaf Groep om het voortbestaan van het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander alsmede andere lokale kranten met een nadrukkelijke lokale aanwezigheid te bepleiten?
De perssector is op de eerste plaats natuurlijk en nadrukkelijk zelf verantwoordelijk voor het oplossen van problemen die in haar markt ontstaan. Het betreft immers een private sector die gericht is op ondernemen met een winstoogmerk. De overheid voert dan ook een zeer terughoudend beleid ten aanzien van de perssector. Gezien mijn antwoord op de eerdere vragen zie ik daarnaast ook geen aanleiding om bij de TMG het behoud van de door u aangehaalde krantentitels te bepleiten.
Het onderzoek van het Nibud naar de waskosten in zorginstellingen. |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen kunnen was niet meer betalen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe kan het dat bewoners van zorginstellingen minimaal 75 euro per maand moeten betalen voor het laten doen van hun was?
Het is niet zo dat alle bewoners van zorginstellingen minimaal 75 euro moeten betalen voor hun was.
Uit het onderzoek van Nibud blijkt dat bewoners vaak minder betalen dan de berekende richtlijn van het Nibud. Zorgaanbieders vragen voor intern wassen, zo blijkt uit het onderzoek, gemiddeld een bedrag van 10 à 50 euro.
Op basis van welke gegevens heeft de overheid berekend dat een maandelijkse bijdrage voor het wassen van kleding tussen de 20 euro en 35 euro moet liggen?
Deze bedragen zijn gebaseerd op het door Research voor Beleid uitgevoerde «Onderzoek Vrijwillige bewonersbijdrage» uit 2009. Dit onderzoeksrapport is destijds naar de Tweede Kamer gezonden.
Hoe kan het dat het Nibud op een wel vier keer zo hoog bedrag uitkomt dan de overheid?
Het Nibud heeft onderzocht wat de gemiddelde kosten voor wassen van kleding zijn voor cliënten die thuis wonen en voor cliënten die in een instelling verblijven. Daarnaast heeft het Nibud in kaart gebracht welk bedrag instellingen in rekening brengen bij de cliënt. Dit laatste bedrag is veelal lager dan de kosten en ligt meer in lijn met de bedragen uit het onderzoek uit 2009.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen, die maandelijks 290 euro te besteden hebben, een dergelijk gigantisch hoog bedrag moeten betalen voor hun was?
Ouderen, ook met alleen AOW, hebben meer te besteden dan het door u genoemde minimumbedrag van 290 euro, namelijk ruim 420 euro. Ouderen hebben behalve het zak- en kleedgeld recht op de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en een deel van de fiscale ouderenkorting. Daarnaast ontvangen zij de Wtcg-tegemoetkoming en de korting op de eigen bijdrage AWBZ.
Bovendien hoeft slechts een deel van deze groep daadwerkelijk 75 euro te betalen voor de was. Hiervoor heb ik aangegeven dat uit het onderzoek van Nibud blijkt dat de in rekening gebrachte kosten voor intern wassen thans tussen de 10 à 50 euro liggen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat zorginstellingen exorbitante eigen bijdragen voor het doen van de was gaan vragen?
Zorgaanbieder en cliëntenraad moeten samen beslissen hoe ze het wasproces vormgeven en welk bedrag wordt doorberekend aan de bewoners. Het onderzoek van het Nibud laat zien dat de keuzes die gemaakt worden rondom de vormgeving van het wasproces, doorwerken in de prijs voor cliënten. Er zijn mogelijkheden om de waskosten lager te houden en voor andere oplossingen te kiezen. Ik noem er een aantal die de sector al toepast: intern wassen is goedkoper dan uitbesteden, de cliënt kan gestimuleerd worden zelf te wassen, wassen als onderdeel van de dagbesteding, mantelzorgers en vrijwilligers kunnen de was verzorgen.
Het bericht 'JSF duurder door uitstel aankopen VS' |
|
Arjan El Fassed (GL), Jasper van Dijk (SP), Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «JSF duurder door uitstel aankopen VS» van 14 februari 2012?
Ja.
Wanneer en door wie bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 Joint Strike Fighters (JSF)'s in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Op 26 januari jl. heeft de directeur van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) een brief ontvangen van de Amerikaanse onderminister van Defensie Kendall, zijn gesprekspartner in het Pentagon. Hierin is aangekondigd dat de Verenigde Staten in de komende vijf jaar in totaal 179 toestellen minder zullen bestellen dan de eerder voorziene 420 stuks. De totale Amerikaanse bestelhoeveelheid blijft onveranderd 2443 toestellen. In de brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 281) is dit Amerikaanse besluit aan de Kamer gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de informatievoorziening binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) plaatsgevonden over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toekomstige doorontwikkeling van de F-35, de contractsluiting, de lopende productie van de F-35 toestellen en de voorbereiding van de instandhouding. Andere onderdelen van het Pentagon zijn verantwoordelijk voor de behoeftestelling en de verwervingsplannen voor de Amerikaanse strijdkrachten. Het JPO stelt dan ook niet de Amerikaanse bestelreeks vast en bovendien is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening over de bestelreeks. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet op 26 januari jl. de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO geïnformeerd over de inhoud en de achtergronden van de Amerikaanse maatregelen.
Een aanpassing van de bestelreeks is een interne aangelegenheid van elk partnerland. Jaarlijks geven de partnerlanden hun geplande bestelreeksen door aan het JPO dat deze vervolgens verwerkt in de zogenoemde Annex A bij het Memorandum of Understanding over de productie, instandhouding en doorontwikkeling (PSFD). Naast deze reguliere informatievoorziening heeft het Pentagon de partnerlanden bilateraal per brief op de hoogte gesteld van het uitstel van de productie van 179 toestellen. De Annex A wordt jaarlijks als bijlage opgenomen in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Is de verbetering van informatievoorziening in lijn met de afspraken die u heeft gemaakt met Admiraal Venlet bij het recente bezoek aan de VS en waar u naar verwijst uw brief van 2 februari 2012?1 Op welke concrete punten is de verbetering in de informatievoorziening merkbaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 heeft het JPO geen rol in de aanpassing van de Amerikaanse bestelreeks en is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening daarover aan partnerlanden. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet de Amerikaanse maatregelen toegelicht tegenover de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO.
In mijn gesprek met vice-admiraal Venlet tijdens mijn bezoek aan de Verenigde Staten in de week van 9 januari jl. heb ik gewezen op het belang van de tijdige verstrekking van informatie. Ik stel vast dat vervolgens de informatievoorziening door het Pentagon en het JPO over de Amerikaanse voornemens goed is verlopen.
Kunt u aangeven op welke wijze u de belofte aan de Tweede Kamer, gedaan tijdens het algemeen overleg Vervanging F16 op 8 februari jl., om zo transparant mogelijk te zijn over alle ontwikkelingen bent nagekomen?
Ik streef altijd naar een goede informatievoorziening aan de Kamer. Elk jaar ontvangt de Kamer een uitvoerige jaarrapportage. Indien daar aanleiding toe is, informeer ik de Kamer ook tussentijds over de ontwikkelingen in het JSF-programma. De brief van 2 februari jl. over onder andere de Amerikaanse verwervingsplannen is hiervan een voorbeeld. In die brief heb ik uiteengezet dat ik bij het JPO de informatievoorziening aan de partners aan de orde heb gesteld, juist met als doel mij in staat te stellen de Kamer eerder van relevante ontwikkelingen op de hoogte te brengen.
Het in vraag 1 genoemde ANP-bericht gaat in op mogelijke gevolgen van het Amerikaanse besluit om de productie van 179 toestellen enkele jaren uit te stellen. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de prijs van de twee reeds door Nederland bestelde toestellen. Het totale effect voor Nederland, met als uitgangspunt de huidige geplande bestelreeks, waarbij de eerste productietoestellen zouden worden geleverd in 2019, is op dit moment nog niet bekend. Begin april ontvangt Defensie nieuwe financiële informatie over de F-35. Zoals bekend heeft deze informatie een relatie met het Selected Acquistion Report aan het Amerikaanse Congres. Op grond van deze nieuwe informatie zal Defensie de financiële gevolgen inzichtelijk maken. De Kamer wordt hierover uiterlijk 1 juni a.s. geïnformeerd met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Het oprukken van ‘Ndrangheta in de Nederlandse samenleving' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Villa VPRO van dinsdag 14 februari 2012, waarin naar voren werd gebracht hoe ernstig en gevaarlijk de aanwezigheid van de «Ndrangheta in Nederland is?
Ja.
Deelt u deze constatering? Zo nee, waarom niet?
Uit het in de VPRO-uitzending genoemde rapport van het Korps Landelijk Politiediensten volgt dat er aanwijzingen zijn dat op zijn minst enkele leden van de «Ndrangheta ook hier te lande betrokken zijn bij drugshandel, witwassen, daaraan gerelateerde oplichtingspraktijken en wapenhandel.
Deelt u tevens de constatering dat Nederland geen inzicht heeft of onvoldoende inzicht heeft in de activiteiten van «Ndrangheta in Nederland en dat de Nederlandse politie en justitie geen of onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van «Ndrangheta in de diverse lagen van de Nederlandse maatschappij? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de kennis over de «Ndrangheta (en overige maffia) niet versnipperd maar juist geconcentreerd en inzichtelijk moet zijn en dat specifieke onderzoeks- en opsporingscapaciteit nodig is die gericht is op de aanwezigheid van «Ndrangheta? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren (2008–2011) is er flink geïnvesteerd in de samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse politie en justitie op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Deze samenwerking is versterkt door de plaatsing van een Liason Officer in Italië en door afspraken met de anti-maffia-afdeling van het Italiaanse Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot meer inzicht in de verblijfplaatsen en activiteiten van maffialeden en tot de opsporing en aanhouding van een aantal belangrijke voortvluchtige maffialeden. De uitwisseling van informatie heeft ook geleid tot diverse opsporingsonderzoeken in Nederland.
De verschillende verschijningsvormen van internationale, georganiseerde- en zware criminaliteit, waaronder de criminele activiteiten van de «Ndrangheta, dienen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang te worden bestreden. Juist om die reden is de aanpak van de georganiseerde misdaad, alsmede de daarbij behorende onderzoeks- en opsporingscapaciteit, bij de Dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie belegd. Deze organisaties onderhouden een goede informatiepositie op de belangrijkste criminele fenomenen zoals in beeld gebracht in het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) en verrichten opsporingsonderzoeken waar mogelijk. Zo komen ook de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in beeld en worden ze opgespoord en vervolgd.
De ervaring en analyse wijst uit dat de maffia niet alleen en zelfstandig opereert, maar samenwerking zoekt in bijvoorbeeld Nederland met de (leden van de) zogenaamde Hollandse netwerken en met criminele organisaties uit onder meer Zuid-Amerika. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2012 heb aangegeven is er dan ook geen reden om binnen de Nationale Recherche een speciaal opsporingsteam voor de aanpak van de Italiaanse maffia in te stellen, omdat juist dat tot versnippering zal leiden. Wel is van belang dat de desbetreffende problematiek nog eens goed tegen het licht wordt gehouden. Dit zal worden gedaan door een gemengde werkgroep verbonden aan de Nationale recherche, met deelname van o.a. de belastingdienst en de FIOD.
Hoe groot acht u de kans dat «Ndrangheta is geïnfiltreerd of zal infiltreren in de Nederlandse overheid, mede in het licht van hun werkwijze in Italie en elders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland zijn er tot op heden geen aanwijzingen die duiden op infiltratie van de «Ndrangheta binnen de Nederlandse overheid. Politie en justitie blijven wel waakzaam op signalen van infiltratie en ondermijning.
Hoe kan de Nationale Recherche zicht hebben op de Italiaanse maffia, in het bijzonder de «Ndrangheta, als in de politiesystemen geen koppeling gelegd wordt tussen criminele activiteiten en leden van de «Ndrangheta?
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta verrichten de dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket (strafrechtelijk) onderzoek. Door diepgaand onderzoek wordt inzichtelijk welke groeperingen zich met welke vorm van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Daarbij wordt op basis van de politiesystemen uiteraard gekeken naar betrokkenheid van leden van de «Ndrangheta bij criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat in Nederland een helikopterview ontbreekt? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland een duidelijk overzicht heeft van het reilen en zeilen van «Ndrangheta?
Ik deel die mening niet. De helikopterview wordt in Nederland geborgd middels het NDB. Daarin worden de belangrijkste criminele dreigingen en bijbehorende ondermijnende effecten benoemd. Nieuwe criminele fenomenen worden in het NDB beoordeeld op grond van hun dreiging. Ook signalen van criminele activiteiten van de Italiaanse maffia worden daarin opgepikt. Deze worden vervolgens in hun volle omvang beoordeeld, waarna opsporingsonderzoeken of andere interventies worden gestart.
Deelt u de mening dat hetgeen in de uitzending aan de orde is gesteld aanleiding geeft om te veronderstellen dat de praktijken van de «Ndrangheta in Nederland in hoge mate de rechtsorde bedreigen? Zo ja, deelt u dan ook de sense of urgency die daaruit spreekt? Welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de buitenlandse bronnen die melding hebben gemaakt van de aanwezigheid van «Ndrangheta in Nederland?
De criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta bedreigen, net als alle andere vormen van georganiseerde misdaad, de Nederlandse rechtsorde. Politie en justitie zijn zich terdege bewust van de ondermijnende effecten van de internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder de «Ndrangheta, en zijn daar uitermate waakzaam op. De huidige werkwijzen van politie en justitie, waaronder het NDB, ondervangen op adequate wijze de dreiging van nieuwe criminele fenomenen en koppelen daar de prioritering van opsporingsonderzoeken aan.
Bent u bereid om, indien de Kamer dat verzoekt, de opstellers van het rapport toestemming te geven in vertrouwen met de Kamer te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport had voor de Dienst Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie tot doel om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de «Ndrangheta in Nederland. Ik heb u op 13 februari 2012 een publieksversie daarvan toegestuurd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om de Kamer daarnaast nog met de opstellers van het rapport vertrouwelijk in gesprek te laten gaan maar wacht een standpunt van de Kamer terzake af.
Wat gaat u doen met het advies in het rapport om diepgaand onderzoek te doen naar de Ndrangheta?
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit, waaronder de activiteiten van de «Ndrangheta, blijft onverkort prioriteit. Waar mogelijk zullen Italiaanse maffialeden die in Nederland aanwezig zijn tegemoet worden getreden met een gecombineerde politiële, justitiële en fiscale aanpak.
Het bericht 'Toezicht op pensioenen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website van De Nederlandsche Bank (DNB) «Toezicht op pensioenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze vragen en antwoorden ook gelden als richtsnoer voor het beleid, in het bijzonder voor wat betreft een door pensioenverzekeraar uitgevoerde pensioenregeling en de overdracht door een liquiderend pensioenfonds aan een pensioenverzekeraar?
Ja. De vragen en antwoorden van DNB hebben betrekking op pensioenuitvoerders. In de Pensioenwet is de pensioenuitvoerder omschreven als een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland.
Onder verwijzing naar wat u bij de behandeling van de Pensioenwet heeft geantwoord, namelijk dat de uivoerder niet verantwoordelijk is2 en naar wat de website van DNB stelt, namelijk dat dat wel het geval is, legt de DNB de wet verkeerd uit?
DNB legt de wet niet verkeerd uit. Ik onderschrijf dan ook de visie van DNB op dit punt.
De gedachte van de Pensioenwet is dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets mis gaat. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat een individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.3
Pensioenuitvoerders zijn onder de Pensioenwet derhalve niet gevrijwaard van aansprakelijkheid voor het geval de werkgever verzuimd heeft gegevens te verstrekken. Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in alle gevallen aansprakelijk zijn.
Voor vermindering en verval is bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.4
De in artikel 4, tweede lid, Regelen Verzekeringsovereenkomsten PSW opgenomen vrijwaring van alle aansprakelijkheid van de verzekeraar voor een verzuim van de werkgever, is voor pensioenfondsen vanaf 1 januari 2006 en voor verzekeraars vanaf inwerkingtreding van de Pensioenwet (1 januari 2007) komen te vervallen.
In uw vraag verwijst nu naar kamerstuk 30 413, nr. 63. Ik kan in dit kamerstuk geen aanknopingspunt vinden voor een andere visie op dit vraagstuk.
Wat is – tegen deze achtergrond – uw mening over de uitspraak op de website van DNB dat de werknemer, ook als hij niet is aangemeld door de werkgever, toch een beroep kan doen op zijn pensioenrechten en aanspraken?
Ik onderschrijf zoals onder vraag 3 is aangegeven de visie van DNB. Ook als de werknemer niet is aangemeld door de werkgever kan hij een beroep doen op zijn pensioenrechten en aanspraken.
Wat is uw mening over het artikel van prof. dr. E Lutjens getiteld «Aansprakelijkheid pensioenuitvoerder bij het niet aanmelden»3 waarin wordt gesteld dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende deelnemers?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van prof. dr. E. Lutjens. De heer Lutjens is de overtuiging toegedaan dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende (wegens niet aanmelding) deelnemers. In de bovenstaande antwoorden heb ik reeds uiteengezet dat ik deze visie niet deel.
Op welke wijze kan de werknemer nu zijn recht halen, indien de pensioenuitvoerder meedeelt aan de werknemer dat hij niet was verzekerd, zeker wanneer de werkgever beweert dat er wel een aanmelding heeft plaatsgevonden en het niet helder is bij wie het probleem ligt? Overweegt u om tegen deze achtergrond het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hier boven reeds heb uiteengezet, kan de werknemer in een dergelijk geval toch bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is.
In het kader van de uitvoeringsovereenkomst maken partijen afspraken over de gegevensaanlevering.
De deelnemer is via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst en kan derhalve nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Ik ben niet voornemens om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen.
Het gebrek aan de tijd bij de politie om winkeldieven aan te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Politie heeft te weinig tijd voor winkeldiefstal» en «Ambtenaren gaan winkeldieven vangen»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch over de inzet van gemeentebrigadiers?2
Ja.
Is het waar dat de politie te weinig tijd heeft voor winkeldiefstal? Zo ja, waar blijkt dat precies uit? Kan dat gezien worden als een teken dat de politie deze vorm van criminaliteit niet serieus neemt? Zo nee, wat is dan niet waar aan dat bericht? Hoe moet de passage uit uw Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven, dat de politie gelet op de overige veiligheidsprioriteiten niet altijd onmiddellijk aan de vraag om op te treden tegen winkelcriminaliteit kan voldoen, dan wel worden gelezen?
De vraag naar politiecapaciteit is groter dan de capaciteit zelf. Net als bij andere vormen van criminaliteit moeten er daarom door het gezag keuzes worden gemaakt waar de politie-capaciteit voor wordt ingezet. Daarbij is van het grootste belang dat ook andere partijen dan de politie zich inspannen om onveiligheid te voorkomen dan wel te bestrijden. Dat is ook bij winkeldiefstal het geval: winkeliers spannen zich in om diefstal zo veel mogelijk door eigen preventieve maatregelen te voorkomen.
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Gemeenten kunnen daarvoor boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven.
Deelt u de mening dat, mede gezien uw eigen constatering dat winkeldiefstallen vaak door rondtrekkende dadergroepen worden gepleegd, het hier om een ernstige vorm van criminaliteit gaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze vorm van criminaliteit aangepakt moet worden door rechercheurs en andere politieambtenaren en niet door bijzondere opsporingsambtenaar (BOA)’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstallen, gepleegd door rondtrekkende dadergroepen, een ernstige vorm van criminaliteit zijn. Daar waar de rondtrekkende dadergroepen overvallen en inbraken plegen, is de aanpak daarvan onderdeel van de landelijke prioriteit van de politie om delicten met een hoge impact op het slachtoffer (high impact delicten) aan te pakken.
Een deel van de winkeldiefstallen wordt door rondtrekkende dadergroepen gepleegd, maar het merendeel niet. Dit geldt met name voor de eenvoudige winkeldiefstallen.
In de praktijk is de politie niet altijd in het winkelgebied zelf aanwezig op het moment dat een winkeldiefstal wordt gepleegd. In deze winkelgebieden zijn veelal wel boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Om de afhandeling van winkeldiefstal te versnellen wordt er nu een proef uitgevoerd met winkelboa’s in een vijftal gemeenten. Nadrukkelijk treedt de boa alleen op bij vormen van winkeldiefstal waar geen sprake is geweest van geweld, dus bij de eenvoudige vormen van winkeldiefstal. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld.
Daarnaast kan de winkelboa handhaven op andere zaken binnen het domein «Openbare ruimte». Daarmee wordt bijgedragen aan het vergroten van de leefbaarheid en de veiligheid in het winkelgebied. De totaal beschikbare handhavingscapaciteit wordt op deze wijze zo effectief mogelijk ingezet. Ten slotte zijn er extra ogen en oren in het gebied aanwezig waar een preventieve werking vanuit kan gaan.
Deelt u de mening dat verhoging van de pakkans van rondtrekkende bendes belangrijker is in de strijd tegen winkeldiefstal dan het door BOA’s laten afhandelen van een winkeldiefstal? Zo ja, hoeveel recherchecapaciteit gaat u hiervoor extra inzetten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening sluit het één het ander niet uit. Rondtrekkende, internationaal opererende, bendes zijn voor de politie lastig op te sporen. Deze bendes stelen jaarlijks in Nederland voor 250 miljoen euro aan goederen. Dat is een derde van de totale schade als gevolg van winkelcriminaliteit. Daarom ben ik verheugd te kunnen melden dat ik op 27 februari jl. een convenant heb getekend waarbij een publiek-private samenwerking tussen politie en winkelketens is opgenomen voor het uitwisselen van camerabeelden waarop veelplegers zijn vastgelegd. Er komt een centraal informatiepunt waar de informatie over bendeactiviteiten wordt geanalyseerd ten behoeve van de opsporing. In de vorm van trendsignalering wordt deze analyse teruggekoppeld naar de deelnemende bedrijven. Met de politie en het OM zijn afspraken gemaakt over de aanpak van diverse vormen van criminaliteit, zoals ik dat aangaf in de MvT bij mijn begroting (TK, 2011–2012, 33 000 VI, nr. 2). Het gaat daarbij onder andere om overvallen, straatroof en woninginbraken. Nu zijn er al (tien) regionale high impact crime-teams gericht op het bestrijden van dergelijke fenomenen.
Gaan BOA’s bij het aangekondigde experiment in Zaltbommel zich inderdaad bezighouden met het aanhouden van winkeldieven, het bekijken van camerabeelden, het horen van getuigen, het opnemen van aangifte en het opmaken van een proces-verbaal»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in het Actieplan aangekondigde experiment, waaruit ook opgemaakt kan worden dat de BOA zich slechts bezig zou gaan houden met de meer administratieve afhandeling van winkeldiefstallen? Zo nee, wat gaan de BOA’s in dat experiment dan wel concreet doen?
In het Actieplan Criminaliteit tegen bedrijven is opgenomen dat de mogelijkheden worden verkend om gemeentelijke boa’s in het domein van de openbare ruimte de bevoegdheid te geven om bij winkeldiefstal op te treden. Met de proef in Zaltbommel – en in de andere vier pilotgemeenten – wordt hier invulling aan gegeven. Ik kan personen die opsporingsambtenaar zijn op basis van ex artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, de boa-politiebevoegdheden toekennen. Alle handelingen die de winkelboa’s kunnen gaan verrichten vallen binnen deze bevoegdheden. Het is de bedoeling dat de winkelboa’s rechtstreeks opgeroepen kunnen worden wanneer een winkelier of een winkelbeveiliger een winkeldief op heterdaad heeft aangehouden. Vervolgens zullen zij de winkelier kunnen helpen met het doen van de aangifte en zullen zij een proces verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarbij kunnen zij eventuele getuigen horen en/of camerabeelden uitkijken. Tot slot mogen zij de winkeldief, indien nodig, fouilleren en vervolgens vervoeren naar het bureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
De proeven in de betreffende pilotgemeenten zullen een aanvang nemen nadat met de betrokken (driehoeks)partners overeenstemming is bereikt over benodigde randvoorwaarden.
Er is geen sprake van aanpassing van wetgeving. Wel zal in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar de bevoegdheid ook bij winkeldiefstal te mogen optreden worden toegevoegd binnen domein I Openbare ruimte. De volgens de Circulaire geldende eisen qua toetsing van bekwaamheid, wetskennis en uitoefening van bevoegdheden blijven ook voor de winkelboa onverkort van toepassing. In het kader van de pilot wordt bekeken aan welke aanvullende bekwaamheidseisen boa’s die winkeldiefstal tot hun bevoegdheid mogen rekenen, moeten voldoen.
Deelt u de mening dat BOA’s beter ingezet kunnen worden ter verlichting van de taken van de politie bij de bestrijding van minder ernstige vormen van overlast in plaats van BOA’s te gebruiken voor criminaliteitsbestrijding waar de politie wel voor is bedoeld? Zo ja, hoe wordt hier in het genoemde experiment rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Groot tekort bij Amarantis |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Groot tekort Amarantis»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang was van het tekort bij Amarantis in 2009 toen het onder verscherpt toezicht van de Inspectie van het onderwijs werd geplaatst?
Amarantis Onderwijsgroep heeft over 2009 een positief resultaat van € 666 000,– behaald. Er was in 2009 dus geen sprake van een tekort.
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 5 oktober 2009 Amarantis onder geïntensiveerd financieel toezicht geplaatst omdat de solvabiliteit (het vermogen om op langere termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) al enkele jaren daalde en zich eind 2008 nog maar net boven de signaleringswaarde bevond. Hetzelfde gold voor de liquiditeit (het vermogen om op korte termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) die zich eind 2007 al eens onder de signaleringswaarde bevond. De financiële positie van Amarantis was daardoor kwetsbaar. De Inspectie heeft de financiële ontwikkelingen van Amarantis gevolgd door het opvragen van tussentijdse financiële informatie en het beoordelen van de jaarrekening 2009. Uit die jaarrekening bleek dat de liquiditeit iets verbeterd was, maar dat de solvabiliteit tot vlak onder de signaleringswaarde was gedaald. Op 6 augustus 2010 is het geïntensiveerd financieel toezicht daarom verlengd.
Is het tekort van Amarantis groter geworden in de periode dat de instelling onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, wat is de oorzaak hiervan?
Het resultaat is over 2010 toegenomen tot € 1 700 000. Dit resultaat is het gevolg van het financieel beleid van de Amarantis Scholengroep.
Uit de tussentijdse cijfers over 2010 en ook uit de jaarrekening 2010 bleek dat de financiële positie van Amarantis nog kwetsbaar was. Amarantis had wel beter zicht op de problemen en had het voornemen om vanaf medio 2011 een financiële sanering uit te voeren. Daarvoor was ook een interim-voorzitter voor het College van Bestuur aangetrokken. In december 2011 ontving de Inspectie echter tussentijdse informatie waaruit een sterk verslechterde financiële situatie bleek, onder meer door problemen met kredietverstrekkers. Om die reden heeft de Inspectie op 9 januari 2012 het financieel toezicht verzwaard tot intensief toezicht.
Indien het tekort is toegenomen tijdens de periode van verscherpt toezicht, kunt u dan aangeven wat de afspraken waren tussen de Inspectie en Amarantis om het tekort terug te dringen? Kunt u tevens aangeven waarom het niet gelukt is het tekort terug te dringen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is over 2009 en 2010 een positief resultaat behaald. Er was toen geen sprake van tekorten. De financiële situatie is echter in de jaren 2009 en 2010 niet voldoende verbeterd en in 2011 zelfs sterk verslechterd. De Inspectie heeft bij het College van Bestuur van Amarantis aangedrongen op adequate maatregelen. Eind 2011 bleek echter dat het CvB daaraan volstrekt onvoldoende uitvoering aan heeft gegeven en daarom is in januari 2012 het financieel toezicht verzwaard.
Kunt u tenslotte uiteenzetten welke instrumenten de Inspectie heeft om in te grijpen in dergelijke situaties?
In situaties waarin de continuïteit van een onderwijsinstelling als gevolg van een zwakke financiële positie of slechte vooruitzichten in gevaar is of dreigt te komen intensiveert de Inspectie het toezicht door frequenter informatie op te vragen, zich een beeld te vormen van de situatie en dit beeld te bespreken met het bestuur van de instelling. Tegelijkertijd informeert de Inspectie de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de instelling. Ingeval de Inspectie constateert dat sprake is geweest van «wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders» kan de minister wat het voortgezet onderwijs betreft op grond van artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aan Amarantis een aanwijzing geven. Een dergelijke aanwijzing omvat een of meer maatregelen. In genoemd artikel is beschreven wat moet worden verstaan onder wanbeheer.
Verder heeft de Inspectie de – gemandateerde – bevoegdheid de bekostiging van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WVO (artikel 104 WVO). Indien sprake is van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs of de kwaliteit van het bestuur ernstig of langdurig tekortschiet, kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 104a WVO).
Wat de BVE-sector betreft: de minister kan aan Amarantis rechten ten aanzien van bestaand onderwijsaanbod tijdelijk ontnemen. Dat is geregeld in artikel 6.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Zou sprake zijn van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs tekortschiet, dan kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 6.1.5a WEB). Verder heeft de minister de mogelijkheid om de rijksbijdrage van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WEB (artikel 11.1 WEB).
Voorts is het de bedoeling dat ook in de BVE-sector vanaf 1 januari 2013 de mogelijkheid bestaat tot het geven van een aanwijzing wegens wanbeheer. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding.
Het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa?1
Ik beschik niet over de exacte berekeningen achter de cijfers uit het bewuste bericht.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de staatskas te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van de verkeersboetes is primair bedoeld om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Overtreders worden door zwaardere sanctionering immers geconfronteerd met hoge boetes, terwijl ze die kunnen vermijden door zich aan de regels te houden. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen.
In de toelichtingen op de tariefsverhogingen van 2011 en 2012 is daarnaast opgenomen dat de verwachte opbrengsten van de maatregel van belang zijn voor het op orde houden van de begroting van Veiligheid en Justitie en ervoor zorgen dat er in deze tijden niet hoeft te worden gesneden in de rechtshandhaving (Stb. 2010, 785 en 2011, 630).
Heeft de verhoging van de boetes enig verband met het afschaffen van de bonnenquota, aangezien daardoor minder geld binnen werd gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de verkeersveiligheid te doen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vullen van de staatskas niet het doel moet zijn van het uitschrijven van boetes, maar het bevorderen van de (verkeers)veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt dat het verhogen van de boetes de (verkeers)veiligheid bevordert?
Uit recent gepubliceerd onderzoek2 van het WODC blijkt onder andere dat de pakkans in combinatie met boetes van een bepaalde hoogte van invloed is op een betere naleving van de verkeersregels. Zo is de daling van het aantal boetes bij trajectcontroles verhoudingsgewijs voor 35% toe te schrijven aan gedragseffecten voornamelijk veroorzaakt door een sterker bewustzijn van automobilisten van de pak- en sanctiekans bij trajectcontroles en in geringere mate door boeteverhogingen.
Verder blijkt uit een berekening door het WODC van de prijselasticiteit dat een toename met 1% van het boetetarief leidt tot een afname met circa 0,23% van het aantal snelheidsovertredingen. Uit het onderzoek volgt dat vooral recidivisten gevoelig zijn voor boeteverhogingen, in het bijzonder jonge recidivisten en meerplegers.
In een eerder onderzoek dat in opdracht van het Openbaar Ministerie is verricht3, stellen de onderzoekers dat elke bekeuring een gering en relatief kortdurend effect heeft op de verkeersveiligheid. Door de hoge handhavingsdruk van bijna 10 miljoen bekeuringen, is het cumulatief effect op de verkeersveiligheid in Nederland echter zeer groot. Uit dit overtrederonderzoek, dat is uitgevoerd onder een steekproef van ruim 100 000 personen, blijkt bovendien dat overtreders vooral hogere boetes noemen als meest effectieve sanctie voor te snel rijden. Deze resultaten geven aan dat van de boeteverhoging een positieve impuls is uitgegaan naar de verkeersveiligheid en vormen voor mij geen aanleiding om de tarieven te verlagen naar het niveau van 2011.
Zijn hier onderzoeken naar gedaan? Zo ja, wilt u de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer er geen onderzoek is waaruit blijkt dat torenhoge boetes leiden tot meer (verkeers)veiligheid, bent u dan bereid om de boetes weer te verlagen naar het niveau van 2011? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer leveren de verhoogde boetes naar schatting op voor de staatskas in verhouding tot vorig jaar? Hoeveel extra geld verwacht u hierdoor in 2012 binnen te halen?
De opbrengst van de incidentele verhoging van de boetes per 1 januari 2012 met gemiddeld 20% zorgt naar verwachting voor een extra ontvangst van € 70 mln. De opbrengst in 2012 is begroot op € 55 mln.
Is onderzocht in hoeverre agenten, gezien de enorme verhoging van de boetes, meer gebruik maken van hun discretionaire bevoegdheid? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
In het eerder aangehaalde WODC-onderzoek is nagegaan in hoeverre hogere boetes effect hebben op het aantal boetes uit staandehoudingen door agenten. Uit een analyse blijkt dat, na correctie voor enkele andere factoren, politieagenten na de boeteverhoging van 1 april 2008 niet minder overtreders hebben beboet dan voorheen. Na de boeteverhoging per 1 januari 2010 blijkt er wel enig effect op te treden: een toename van 1% van de boetetarieven leidt tot een daling van 0,09% van het aantal boetes uit staandehoudingen. De onderzoekers konden daarvan niet met zekerheid vaststellen of dit een gedragseffect van burgers of van politieagenten is.
WW-uitkering aan ex-SHB werknemers en hun pensioen |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat voormalige werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB geen keuze hebben voor wat betreft de ingangsdatum van hun pensioen, omdat de werkgever omstreeks het faillissement heeft nagelaten de pensioenleeftijd te verhogen naar 65 jaar?1
Ja.
Acht u het terecht dat voor 60 jarigen nu de WW-uitkering gekort dreigt worden met de pensioenuitkering? Zo ja waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat pensioen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Deze regel is ook van toepassing op de situatie van de voormalig werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB. Er is geen reden om hiervan af te wijken.
Acht u het te verdedigen dat bedrijven die destijds gebruik maakten van de regeling voor deeltijd-WW geen terugstortingen hoefden te doen toen ze weer winst gingen maken en werkloze havenwerkers van hun pensioen wel «terugstortingen» moeten doen? Zo ja, waarom?
Ja. De vergelijking tussen bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de regeling voor deeltijd WW en «terugstortingen» van het pensioen van de werkloze havenwerkers gaat niet op. De regeling voor deeltijd-WW was een tijdelijke regeling met het doel de werkgevers en werknemers de mogelijkheid te bieden om een periode van onverwachte en scherpe vraaguitval te overbruggen door de werktijd van werknemers tijdelijk te verkorten. Uitgangspunt hierbij was dat het dienstverband werd voortgezet. Dit betreft een hele andere situatie dan de werkloze havenwerkers.
Wilt u in overleg treden met FNV-Bondgenoten sector Havens en de uitvoerder van de pensioenregeling om tot een oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De betreffende regeling heeft een arbeidsvoorwaardelijk karakter. Het is aan werkgevers en werknemers om daar afspraken over te maken. Als minister heb ik daarbij geen enkele rol.
Het bericht dat door de lage rente werknemers te maken kunnen krijgen met grote kortingen van hun pensioen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenkorting van 30 procent»?1
Ja.
Klopt het bericht dat werknemers met een beschikbare premieregeling door de lage rente rekening moeten houden met een aanzienlijk lager pensioen wat kan oplopen tot kortingen van ca. 35 procent Kunt u daarnaast aangeven hoeveel werknemers een dergelijke regeling hebben?
Bij dergelijke regelingen is de uitkering inderdaad afhankelijk van de rentestand op het moment van inkoop. Of percentages zoals vermeld zich voordoen, hangt af van individuele situaties. Bij premieovereenkomsten waarbij de premie tot pensioendatum wordt belegd en bij premieovereenkomsten waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op kapitaal, staat de uitkering niet vast. Deelnemers ontvangen in uniforme pensioenoverzichten (upo’s) een indicatie daarvan. Deze is gebaseerd op de rente van 4%. Op pensioendatum wordt de uitkering vastgesteld. Deelnemers die pensioneren, ontvangen een offerte voor hun pensioenuitkering die is gebaseerd op de marktrente, thans ongeveer 2,5%. Als zij de actuele offerte vergelijken met hun upo van 2008, vóór de crisis, dan is een 35% lagere uitkering dan in 2008 geïndiceerd, niet uit te sluiten. Oorzaken van dat verschil zijn dan niet alleen de lage rente, maar ook de lage beurskoersen en de gestegen levensverwachting. Er is geen sprake van korting van de uitkering, omdat in deze premieovereenkomsten geen uitkering wordt toegezegd. Die uitkering is afhankelijk van de rente- en beurskoersen en inkooptarieven op pensioendatum.
Het renterisico op pensioendatum doet zich voor bij de hierboven vermelde premieovereenkomsten en bij kapitaalovereenkomsten. Op basis van de meest recente cijfers hebben ongeveer 626 000 deelnemers dergelijke overeenkomsten2. Een fractie hiervan kan te maken hebben met een daadwerkelijk lager pensioen, namelijk degenen die thans met pensioen gaan. Het gaat om naar schatting enkele tienduizenden per jaar. Bovendien zijn er ook premieovereenkomsten waarbij periodiek wel een gegarandeerde pensioenuitkering wordt ingekocht. Deze beperken en spreiden het risico op lage uitkeringen. Er zijn geen cijfers bekend over de verdeling van het aantal deelnemers of pensioengerechtigden over de verschillende varianten van premieovereenkomsten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat werknemers door de lage rente gedwongen worden om in een keer hun pensioen aan te kopen, terwijl deze aanspraken later (bij een hogere rente) meer waard blijken te zijn?
Uitgangspunt van de Pensioenwet is dat de pensioenuitkering op moment van pensionering vaststaat. Het is inherent aan de boven vermelde overeenkomsten dat deelnemers de uitkering op pensioendatum in een keer aankopen. Dat maakt deze regelingen gevoelig voor de rente op het moment van inkoop van de uitkering. Deze inkoop is tegen de geldende marktrente, die thans laag is. Dat leidt ongelukkigerwijs tot lage uitkeringen. De keuze voor het type pensioenovereenkomst is aan sociale partners. Zij kunnen desgewenst kiezen voor premieovereenkomsten waarbij periodiek een gegarandeerde uitkering wordt ingekocht, of voor uitkeringsovereenkomsten.
Deelt u de mening dat de «pensioenknip» (Stcrt. 2009, 10855) een oplossing kan bieden voor deze problematiek?
De pensioenknip voorkomt dat deelnemers op pensioendatum in een keer hun pensioen moeten aankopen. Deze tijdelijke faciliteit is in 2009 gecreëerd voor degenen die kort na de inwerkingtreding van de Pensioenwet (PW) met pensioen gaan. De pensioenknip maakt het mogelijk om ervan te kunnen profiteren als de rente- en beurskoersen stijgen.
Of de knip leidt tot een hogere pensioenuitkering, is afhankelijk van de rente- en beursontwikkelingen en van de ontwikkeling van de levensverwachting. Bij gebruik van de pensioenknip kunnen uitkeringen ook lager uitvallen. Mijn ambtsvoorganger heeft deze kanttekening reeds gemaakt bij de introductie van de pensioenknip. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald.
Deelt u eveneens de mening dat de nieuwe pensioenwet wel voorziet om tijdens de opbouwfase alvast een kapitaal of uitkering te kunnen inkopen, maar dat dit voor oude polissen die nu expireren geen oplossing biedt?
Ja.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de financiële consequenties zijn van een veranderende rente op de aan te kopen uitkering?
Een 1%-punt lagere rekenrente op de pensioendatum, leidt volgens schatting gemiddeld tot een ongeveer 10% lagere uitkering. Dit betekent dat het grootste deel van de daling van de in te kopen uitkering (zie antwoord 2) wordt veroorzaakt door de lage beurskoersen en gewijzigde levensverwachting.
Het daadwerkelijke effect van de lagere rekenrente op de uitkering hangt sterk af van individuele situaties, bijvoorbeeld het wel of niet aankopen van een partnerpensioen. Daarnaast kan laatst vermeld percentage per pensioenuitvoerder naar boven of beneden afwijken, omdat inkooptarieven tussen pensioenuitvoerders kunnen verschillen.
Bent u bereid om de mogelijkheden te bekijken om de tijdelijke regeling van de pensioenknip te verlengen? Bent u verder bereid om het mogelijk te maken om het pensioen meerdere keren te knippen?
Op dit moment zie ik geen noodzaak tot verlenging van de tijdelijke regeling. Van de knip kan gebruik worden gemaakt door degenen die uiterlijk op 31 december 2013 hun pensioen moeten inkopen. Ook in 2012 en 2013 kunnen deelnemers bij pensionering kiezen voor de pensioenknip. Daarnaast is het zo dat degenen die de inkoop van hun pensioen hebben geknipt, 5 jaar de tijd hebben om de uitgestelde uitkering in te kopen. Degenen die op het vroegst mogelijke moment voor de pensioenknip hebben gekozen, 1 januari 2009, hebben tot 31 december 2013 de tijd om de uitgestelde uitkering in te kopen; voor degenen die op de laatst mogelijke datum kiezen voor de pensioenknip – 31 december 2013 – is dat 31 december 2018. Voor de uitgestelde inkoop is de pensioenknip dus nog tot 31 december 2018 van toepassing.
Het gebruik van de pensioenknip is thans zeer beperkt, zo heeft het Verbond van Verzekeraars indicatief laten weten. Ook daarom vind ik verlenging van de pensioenknip nu niet nodig.
Ik ben bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Ik zal de Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Henk Jan Ormel (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VU moet extremistische shariageleerde weren»?1
Ja.
Klopt het dat sjeik Haitham al-Haddad bekend staat om antisemitische uitspraken als «joden zijn een van de legers van de duivel», dat joden «de vijanden van God, en de afstammelingen van apen en varkens» zijn, dat het «noodzakelijk is om joden en christenen te haten», dat hij gepleit heeft voor steniging en handen afhakken en dat hij van mening is dat het getuigenis van een vrouw slechts de helft waard is als een getuigenis van een man?
Mij is bekend dat sjeik Haitham al-Haddad dergelijke uitspraken heeft gedaan. Deze uitspraken zijn alle verwerpelijk.
Bent u bereid om sjeik Haitham al-Haddad de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op zijn verwerpelijke uitlatingen hebben de Minister voor Immigratie Integratie en Asiel en ik de mogelijkheid onderzocht om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen. Wij hebben moeten vaststellen dat de uitspraken van de heer al-Haddad onvoldoende grond vormen om hem op voorhand de toegang tot Nederland te ontzeggen. Dit sluit aan bij de jurisprudentie op dit terrein.
De heer al-Haddad is in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan EU-onderdanen de toegang tot Nederland slechts worden ontzegd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid danwel volksgezondheid. Wat betreft het aspect van gevaar voor openbare orde en openbare veiligheid gelden strenge eisen. Een EU-burger kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De verwerpelijke uitspraken zijn echter onvoldoende aanwijzing dat een dergelijk gevaar aan de orde is. Uiteraard kunt u er van uitgaan dat zal worden ingegrepen indien een dergelijk gevaar zich alsnog zou voordoen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, daar sjeik al-Haddad aanstaande vrijdag te gast is op een islamitisch symposium op de Vrije Universiteit in Amsterdam?
Ja.
Discriminatie op de arbeidsmarkt |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Allochtoon komt lastig aan het werk»?1
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de werkloosheid onder kwetsbare groepen, zoals niet-westerse migranten en laagopgeleiden, meer dan gemiddeld stijgt ten tijde van een verslechterende conjunctuur, maar ook sterker afneemt wanneer de economie weer aantrekt. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de werkloosheid nauwlettend in de gaten en blijft hierover in contact met sociale partners.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlanders van Turkse en Antilliaanse afkomst 7 procent minder kans maken om uitgenodigd te worden voor sollicitatiegesprek? Wat is uw reactie op het feit dat dit voor Marokkaanse Nederlanders op 5 procent ligt en voor Surinaamse Nederlanders zelfs op 8 procent?
Deze gegevens komen uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed». Uit deze publicatie blijkt dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Een reactie op deze SCP-publicatie is samen met de «Monitor Rassendiscriminatie 2009» en de «Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010» op 1 juli 2010 door de minister voor WWI en de minister van SZW, mede namens de ministers van BZK, Justitie en OCW aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2009/10, 30 950, nr. 18.
Uit de SCP-publicatie «Liever Mark dan Mohammed?» blijkt dat de werkgevers bij de uitnodiging voor sollicitatiegesprekken niet veel verschil maken tussen de allochtone groepen Antillianen, Turken en Surinamers. Ten opzichte van deze drie groepen hebben de Marokkaanse Nederlanders de grootste kans om voor een sollicitatiegesprek te worden uitgenodigd. De onderzoekers van deze publicatie geven een aantal mogelijke verklaringen voor dit verschil tussen de Marokkaanse Nederlanders en de andere drie allochtone groepen. Een mogelijke verklaring kan volgens de onderzoekers zijn dat de werkgevers wellicht twee beelden van Marokkanen hanteren: dat van de Marokkaanse «outcast» (ongemotiveerd, problematisch) en dat van de Marokkaanse «elite» (ambitieus, getalenteerd). De fictieve Marokkaanse sollicitanten uit dit onderzoek beschikken over een sollicitatiebrief, een cv waaruit een gemotiveerde werkhouding spreekt en zij beschikken over de juiste kwalificaties. Het is ook mogelijk dat bij toeval de Marokkaanse sollicitanten in de tests van het SCP naar beroepen hebben gesolliciteerd waarvoor het aantrekkelijk is om een Marokkaan in dienst te nemen; bijvoorbeeld als beleidsmedewerker welzijn bij de gemeentelijke overheid, en als groepsbegeleider in de zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen met 23,4 procent vele malen hoger ligt dan onder andere groepen?2 Deelt u de mening dat discriminatie een deel van het probleem is?
De werkloosheid onder niet-westerse migranten is in 2011 licht gestegen (van 12,6% in 2010 tot 13,1% in 2011). De werkloosheid onder autochtonen is daarentegen gedaald van 4,5% in 2010 naar 4,2% in 2011. De werkloosheid onder niet-westerse migranten jongeren is volgens het CBS vrijwel gelijk gebleven.
De hoge werkloosheid van niet-westerse migranten wordt in veel gevallen veroorzaakt door een cumulatie van factoren. Uit de publicatie van het SCP «Liever Mark dan Mohammed» blijkt dat discriminatie daarin een rol kan spelen. Uit andere onderzoeken (o.a. discriminatiemonitoren) blijkt dat niet alleen discriminatie ervoor zorgt dat niet-westerse migranten gemiddeld minder kans maken op de arbeidsmarkt dan autochtonen, maar ook de verschillen in kwalificaties (bijvoorbeeld een minder goed cv, stapelen van opleidingen, jobhoppen), sociaal-normatieve vaardigheden (bijvoorbeeld een te bescheiden houding, zich niet goed weten te presenteren in werksituaties en omgaan met ongeschreven regels) en aspecten die te maken hebben met de etnische of religieuze achtergrond van de werkzoekenden (minder goede beheersing van de Nederlandse taal, dragen van een hoofddoek).
Welke maatregelen neemt u om discriminatie door werkgevers verder terug te dringen?
Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden voorkomen en bestreden. Mensen moeten beoordeeld worden op hun talenten en niet op hun afkomst. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Daarom kiest het kabinet voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat een ieder zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving.
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. De overheid heeft diverse instrumenten ontwikkeld om discriminatie aan te kaarten en te bestrijden. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV) die de verplichting voor gemeenten bevat om ingezetenen van hun gemeenten toegang te verlenen tot een antidiscriminatievoorziening en de extra aandacht voor discriminatie bij politie en Openbaar Ministerie (OM). In een landelijke aanwijzing is vastgelegd dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Verder is in elke politieregio een Regionaal Discriminatieoverleg (RDO) ingesteld, waarin periodiek overleg plaatsvindt tussen politie, OM en ADV’s. De ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben op 7 juli 2011 aan uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstukken II 2010/11, 30 950, nr. 34) over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «Bestrijding van discriminatie».
De aanpak van discriminatie is een maatschappelijke opgave en vraagt om blijvende aandacht van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ligt primair bij werkgevers en werknemers. Ik zie ook een rol voor de migranten om discriminatie tegen te gaan. Zij kunnen in zichzelf investeren om hun positie in de Nederlandse samenleving te versterken. Verder kan men met de instrumenten die de overheid heeft ontwikkeld, discriminatie melden bij meldpunten voor discriminatie, men kan bij de Commissie gelijke behandeling terecht of naar de rechter stappen.
Het ontduiken van de afspraken in het Convenant Overgewicht |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de regels van het Convenant Overwicht ten aanzien van reclame voor snoep worden overtreden? Wat is uw mening?
Nee. Het Convenant Overgewicht is niet meer actueel; eind 2009 is dit beëindigd. Op basis van draagvlak van betrokken partijen en met steun van de Kamer is ingezet op een nieuw convenant:
het Convenant Gezond Gewicht (TK 31 899, nr. 15).
Het thema voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen maakt hier geen onderdeel van uit.
Het Convenant Overgewicht heeft zich destijds wel ingespannen voor een verbod op voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen. Met inspanning van partijen uit het Convenant Overgewicht is een verbod voor voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen jonger dan 7 jaar tot stand gekomen in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RvV). Daarnaast heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) haar leden opgeroepen tot terughoudendheid in de reclame gericht op kinderen van 7 tot 12 jaar. Op 9 maart 2010 bent u op de hoogte gebracht van deze stappen die op basis van zelfregulering zijn genomen (TK 31 899, nr. 17). Het verbod en de oproep van de FNLI zijn nog steeds van kracht. Van overtredingen van het verbod ben ik niet op de hoogte.
Vindt u dat het sponsoren door Haribo van het populaire programma TheVoice Kids past binnen de afspraken van het Convenant?
De afspraken van het Convenant Gezond Gewicht richten zich op het maatschappelijk agenderen van overgewicht en obesitas en de maatregelen die door middel van samenwerking van partijen genomen kunnen worden om een trendbreuk in de cijfers van overgewicht en obesitas te bewerkstelligen. Het thema reclame ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen maakt geen onderdeel van uit het huidige Convenant Gezond Gewicht.
De afspraken waar u vermoedelijk op doelt zijn opgenomen in de RvV, waarin een verbod op voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen tot 7 jaar is opgenomen. Volgens de gegevens uit het bereikonderzoek blijkt dat «The Voice Kids» zich niet richt op kinderen onder de 7 jaar. Het kijkerspubliek van het «The Voice Kids» bestaat voor 85% uit kijkers ouder dan 12 jaar (bron: RTL 4).
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven heeft de FNLI, naast het verbod in de RvV, haar leden opgeroepen om terughoudend te zijn in het richten van reclame op kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar. Bedrijven die wel reclame maken richting deze doelgroep wordt gevraagd hun beleid te publiceren op de website zorgvuldigereclame.nl. Haribo licht haar beleid toe op deze website. Daarmee schaart Haribo zich tussen een aantal bedrijven dat aangeeft dat reclame gericht op kinderen tussen de 7 en 12 jaar onderdeel kan zijn van het beleid en dit toelicht op de website, zoals verzocht door de FNLI.
Vindt u dat de sponsoring door Haribo overeenkomt met de afspraak in het Convenant om terughoudendheid te betrachten ten aanzien van reclame gericht op kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de actie van Haribo, waarbij een gouden Haribobeer op een school een prijs uitreikt en dit filmpje vervolgens op internet is geplaatst, past binnen de afspraken van het Convenant Overgewicht?
In de RvV wordt nader ingegaan op reclame op scholen. Hierin staat dat op scholen uit het voortgezet onderwijs geen promotionele acties mogen plaatsvinden die uitsluitend tot doel hebben de leerlingen aan te zetten tot overmatig gebruik van het aangeprezen voedingsmiddel. Strikt genomen past de actie van Haribo binnen de regels van de RvV; er is geen sprake van het aanzetten tot overmatig gebruik. Vanuit mijn visie op gezondheid en mijn inzet om juist de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken, wil ik scholen en bedrijven wel oproepen om doordachte keuzes te maken die dit beleid kunnen ondersteunen.
Zoals bij antwoord 1 gemeld, is het Convenant Overgewicht niet meer actueel. Het is niet een specifiek doel of activiteit van het Convenant Gezond Gewicht of van mij om kinderen en leerlingen te vrijwaren van reclame. Dit kabinet zet in op een integrale aanpak op het gebied van gezond gewicht, zoals vermeld in de Landelijke nota Gezondheidsbeleid, waarbij de jeugd wordt ondersteund door programma’s zoals Mediawijsheid bij het ontwikkelen van weerbaarheid tegen de prikkels en verleidingen die nu eenmaal onderdeel uitmaken van onze leefwereld. Reclame is daar onderdeel van.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk een lijst sturen van fabrikanten en reclameuitingen voor snoep in het afgelopen jaar, en hier ook een lijst aan toevoegen van snoep in de vorm van populaire figuurtjes voor kinderen, of waarbij deze figuurtjes op de verpakking staan afgebeeld?
Nee, in het kader van zelfregulering zie ik het niet als mijn taak dit soort lijsten samen te stellen en te verspreiden. Daarnaast heb ik u naar aanleiding van een toezegging op 28 oktober 2011 het rapport monitoring voedingsreclame doen toekomen (TK 31 899, nr. 19). Dit rapport komt voort uit onderzoek van de Consumentenbond en is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevoerd. In het rapport wordt uitgebreid ingegaan op diverse vormen van reclame-uitingen voor voedingsmiddelen die niet goed passen in een gezond voedingspatroon. In dit rapport vindt u een overzicht van bedrijven en producten waarvan voedingsmiddelenreclames gericht op kinderen zijn aangetroffen.
De FNLI heeft aangegeven dat zij in 2012 zelf een monitor naar voedingsreclame gericht op kinderen zal laten uitvoeren. Dit past bij de rol en verantwoordelijkheid van zelfregulering zoals ik die voor ogen heb.
Wat is uw mening over de uitspraak van Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie (VBZ)-directeur Baas dat reclame voor programma's die op een later tijdstip worden uitgezonden maar wel populair zijn bij kinderen niet onder de Convenantsafspraken vallen omdat kinderen dan «in bed horen te liggen»?
Deze uitspraak komt niet overeen met de gehanteerde criteria. In artikel 8 van de RvV wordt aangegeven wanneer een programma gericht is op kinderen. Dit wordt niet beoordeeld op basis van tijdstip, zoals wordt gesuggereerd, maar op basis van bereikcijfers. De FNLI hanteert een vergelijkbaar criterium voor de oproep om terughoudend te zijn met reclame gericht op kinderen tussen de 7 en 12 jaar.
Wat is uw mening over de uitspraak van VBZ-directeur Baas dat er voortdurend gekeken wordt of de randen van de regelgeving scherper getrokken moeten worden? Bent u het eens met de uitspraak dat de Haribo-actie «een twijfelgeval» is?
Voor de randen van de regelgeving verwijs ik u naar artikel 8 lid 1 van de RvV waarin de criteria worden uitgelegd. Zoals in antwoord op vraag 6 reeds is aangegeven, hanteert de FNLI deze criteria ook in haar oproep om terughoudend te zijn. Ik verwacht van de FNLI dat zij haar leden aanspreekt op de verantwoordelijkheid die partijen hebben en hoe zij deze invullen. Daarnaast zal de FNLI, zoals bij antwoord 5 is aangegeven, in 2012 zelf een monitor naar voedingsreclame gericht op kinderen uit laten voeren.
Voor wat betreft de Haribo-actie blijkt uit het bereikonderzoek dat 15% van het kijkerspubliek van «The Voice Kids» jonger dan 13 jaar is, en zich daarmee volgens de regels niet richt op kinderen.
Is het de bedoeling dat fabrikanten van snoep en ongezonde voedingsmiddelen de Convenantsafspraken vrij kunnen interpreteren of is het de bedoeling dat door de Convenantsafspraken het aantal kinderen met overgewicht wordt teruggedrongen?
Het is de bedoeling dat binnen het Convenant Gezond Gewicht de 27 partijen zich gezamenlijk inzetten om de stijgende trend van overgewicht en obesitas om te buigen in een daling.
Wat is uw mening over de uitspraak van VBZ-directeur Baas dat Nederland over het algemeen verstandig snoept, maar overgewicht vooral een probleem is van de lagere sociale klassen en allochtonen? Bent u het met deze uitspraak eens?
Het Voedingscentrum gaat bij het eetpatroon uit van een onderverdeling tussen basisvoedingsmiddelen en niet-basisvoedingsmiddelen. Om aan de gemiddelde energiebehoefte te voldoen met de gezonde basisvoedingsmiddelen blijft er weinig ruimte over voor niet-basisvoedingsmiddelen, waaronder snoep (voor kinderen ongeveer 100 kilocalorieën per dag, voor volwassenen tot 400 kilocalorieën).
Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van de consument om de ruimte voor snoep binnen het eetpatroon zelf op een verstandige wijze in te vullen.
Voor wat betreft het gedeelte van de uitspraak over overgewicht blijkt uit onderzoek dat onder mensen met een lage opleiding meer overgewicht voorkomt dan onder hoogopgeleiden (54% vs. 33%).1 (Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, 2010). De prevalentie van overgewicht blijkt onder allochtone groepen hoger dan onder autochtonen(Vijfde Landelijke Groeistudie, TNO, 2010).
Deelt u de mening dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen worden vergroot, wanneer overgewicht, met name in lagere sociaal-economische groepen, niet gericht wordt bestreden? Vindt u dat het huidige beleid voldoende garanties biedt om ervoor te zorgen dat overgewicht op korte termijn drastisch wordt teruggedrongen?
De Landelijke Nota Gezondheidsbeleid heet niet voor niets «Gezondheid dichtbij». Hierin past onze gerichte aanpak die gemeenten en andere (lokaal) betrokken partijen ondersteunt, stimuleert én de ruimte te geeft om op lokaal of zelfs wijkniveau de vertaalslag te maken naar de voor hun relevante thema’s en doelgroepen. Pas wanneer behoeften en wensen van mensen het uitgangspunt zijn, kan effectief en doelgericht worden gewerkt aan gezondheidsverbetering.
Dit geldt dus ook zeker voor overgewicht.
En naast mijn inzet op een gezonde omgeving, vanuit de gedachte de gezonde keuze, de makkelijke keuze maken, lever ik een extra inspanning om alle jongeren te beschermen en hen een gezonde basis te geven. Voor mijn gezond gewicht beleid maak ik zo veel mogelijk gebruik van effectieve interventies en aanpakken. De Gezonde Schoolkantine en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht) zijn hier mooie voorbeelden van. Deze formules zijn bedoeld voor lokale implementatie en kunnen aangepast worden op de lokale vraag en context. Doordat ik kennis over goede voorbeelden en effectieve aanpak verspreid, verbindingen leg met sport en bewegen in de buurt, open sta voor initiatieven en de dialoog met private partijen aan ga, geloof ik dat we een stevige positieve bijdrage leveren aan het probleem van overgewicht. Echter, overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet door de overheid alleen terug te dringen is. Ik heb daarbij de inzet van mensen zelf nodig en die van andere betrokken partijen, zoals zorgverleners, scholen, private partners en (sport)verenigingen.
Kunt u zich voorstellen dat de Convenantsafspraken worden overtreden omdat er geen sancties op staan? Bent u bereid zo spoedig mogelijk sancties op overtredingen van de afspraken in het Convenant Overgewicht in te voeren? Zo nee, waarom niet? Welke garantie heeft u in dat geval dat de afspraken worden nagekomen?
In de beantwoording van vraag 2, 3 en 8 ben ik reeds ingegaan op het doel en de aard van het huidige Convenant Gezond Gewicht. Er is geen sprake van overtreding.
Wat er wel gebeurt is dat op basis van samenwerking partijen, vanuit de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en mogelijkheden, actief inzetten op een integrale aanpak voor gezond gewicht voor jongeren en volwassenen. De aanpak binnen het Convenant zorgt met al haar partners voor meer bundeling van interventies en gecoördineerde landelijke en lokale activiteiten. De afspraken binnen het Convenant worden tussen partijen gemaakt en de partijen spreken elkaar daar onderling op aan. Dit is de kracht van dit convenant. Het opleggen van sancties zie ik niet als een versterking van deze gezamenlijke aanpak en past niet in de constructie van het Convenant en onze rol daarin.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg Gezondheidsbeleid op 5 maart a.s.?
Bij dezen.
Het gebruik van chemische toevoegingen in dierlijke producten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «McDonald's drops use of gooey ammonia-based «pink slime» in hamburger meat»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het gebruik van ammonium hydroxide (E527) in Nederland c.q. de Europese Unie (EU) is toegestaan als hulpstof in vleesproducten? Zo nee, waarom niet en sinds wanneer? Zo ja, bent u van mening dat het gebruik van deze hulpstof wenselijk en veilig is?
In de Warenwetregeling «gebruik van additieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen» is het gebruik van E 527 toegestaan als zuurteregelaar in een groot aantal groepen levensmiddelen waaronder producten op basis van vlees (vleesproducten en vleesbereidingen) met uitzondering van gehakt en voorverpakte vleesbereidingen op basis van gehakt. In verordening (EC) No1129/2011 die op 1 juli 2013 in werking treedt is dat gewijzigd. E 527 is dan bij vlees alleen nog toegestaan in vleesproducten en niet langer in vleesbereidingen.
Er is geen reden aan de veiligheid van dit additief te twijfelen. Overigens worden alle additieven periodiek opnieuw geëvalueerd door de European Food Safety Authority (EFSA).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gebruik van vleeslijm, waarover uw ambsvoorganger van het minister van VWS op 1 juli 2010 in antwoord op vragen2 liet weten dat de Europese Commissie zich beraadde op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing van het enzympreparaat trombine/fibrinogeen als additief door het Europees Parlement?
De Europese Commissie beraadt zich op dit moment intern nog op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing door het Europees Parlement. Daarnaast wordt in een technische werkgroep in Brussel gediscussieerd over criteria voor de categorie indeling van enzymen in de enzymenverordening (EC) No 1332/20008. De plakenzymen worden in deze discussie meegenomen. Nederland wacht deze discussie af.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland maatregelen van de Europese Commissie in haar overwegingen voor nadere besluitvorming over het gebruik van vleeslijm meegenomen heeft of zal meenemen?
Zie antwoord op vraag 3
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het niet verbieden van het gebruik van vleeslijm in ons land, terwijl het in de rest van de EU verboden is, te rijmen valt met uw streven om te komen tot een Europees gelijk speelveld?
Tot nu toe hanteren de lidstaten verschillende interpretaties over de status van plakenzymen. De in vraag 3 genoemde discussie moet leiden tot harmonisatie.
Kunt u aangeven wat de exacte omschrijving op het etiket van verpakt vlees moet zijn waarin vleeslijm is toegepast volgens artikel 4, vijfde lid van het Warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen dat zegt dat bedrijven verplicht zijn hier melding van te maken op het etiket om misleiding van de consument te voorkomen? Acht u de verplichte omschrijving voldoende helder voor consumenten en geldt ze ook voor «vers», niet voorverpakt vlees?
De exacte omschrijving op het etiket moet zijn: «samengesteld uit stukjes vlees». Voor vers niet voorverpakt vlees geldt dat deze omschrijving in de nabijheid van de aanduiding van het vleesproduct moet staan. Ik acht deze verplichte omschrijving voldoende helder voor consumenten
Is het waar dat trombine wordt gewonnen uit runder- of varkensbloed en dat consumenten altijd direct moeten kunnen weten van welk dier de in gekochte producten aanwezige trombine afkomstig is? Hoe wordt dit gewaarborgd bij niet-voorverpakte producten en welke omschrijving is terzake verplicht op voorverpakte producten?
Ja, het is waar dat trombine wordt gewonnen uit runder- en varkensbloed. Bedrijven zijn verplicht op het etiket aan te geven, «rundereiwit» of «varkenseiwit». Voor niet-voorverpakte producten geldt een dergelijke verplichting niet.
Is bij correcte nakoming van de wettelijke etiketteringsplicht uit te sluiten dat consumenten trombine kunnen eten die afkomstig is van voor hen onbekende herkomst, die bijvoorbeeld ook strijdig zou kunnen zijn met hun levensbeschouwelijke opvattingen?
Nee, dat is niet uit te sluiten daar waar de etiketteringswetgeving niet van toepassing is.
Bent u bereid in geval de Europese Commissie nog niet tot adequate maatregelen is gekomen, het gebruik van vleeslijm in Nederland te verbieden op dezelfde wijze en gronden als dat in andere Europese landen het geval is of in elk geval het gebruik en de voorlichting aan consumenten aan strengere regels te binden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, Ik vind dat deze discussie op Europees niveau moet worden beslecht. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Het ambtsbericht van de Nederlandse ambassade in Kabul |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kunduz kleeft voor altijd aan GroenLinks»?1
Ja.
Is het waar dat tijdens een gesprek met de top van de NAVO-trainingsmissie in Afghanistan generaal Stuart Beare waarschuwde dat «indien Nederland alleen zou opleiden voor Kunduz het waarschijnlijk om zeer lage aantallen» zou gaan? Indien neen, wat is er dan gezegd door de generaal?
Dit is juist.
Waarom werd deze uitlating van de NAVO-generaal door u niet gedeeld met de Kamer tijdens het algemeen overleg op 26 april vorig jaar?2 Deelt u de opvatting dat dit zeer essentiële informatie is die met de Kamer gedeeld had moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Er zijn in de voorbereiding van de missie verschillende gesprekken gevoerd met onder meer NTM-A, de Afghaanse autoriteiten, EUPOL en Duitsland. Het desbetreffende bericht van de ambassade bevat een weergave van een van de gesprekken die plaatsvond.
De regering informeert op gezette tijden de Kamer over gemaakte afspraken en de voortdurende ontwikkelingen in Afghanistan, omdat deze kunnen leiden tot bijstellingen van de Nederlandse missie. De Kamer is op de hoogte gehouden over de sterkte van de politie in Kunduz, de trainingsmogelijkheden voor Nederland en de relevante ontwikkelingen in Afghanistan. In de artikel 100-brief, de daaropvolgende brieven en tijdens debatten heeft de regering de Kamer tijdig geïnformeerd over de situatie zoals die op dat moment was. Zo is in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425) gemeld dat de personeelssterkte voor de civiele politie (tashkil) in Kunduz voorlopig was vastgesteld met een verwachte verdere groei. Tijdens het algemeen overleg van 26 april 2011 (verslag Kamerstuk 27 925, nr. 427) is mede op basis van deze schatting gemeld dat er vanwege deze politiesterkte een overcapaciteit van KMar-opleiders was ontstaan. In de brief van 5 oktober 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 437) is gemeld dat na hertelling duidelijk werd dat de vulling van de reeds actieve civiele politie in Kunduz groter was dan gedacht, er een tekort was aan opgeleide junior kaderleden en dat de verwachte groei van de politie niet doorging. Nederland heeft de opleidingsinspanningen aangepast en besloten tijdelijk tien KMar-opleiders minder uit te zenden.
Leidt het gebrek aan rekruten in Kunduz ertoe dat Nederland minder dan de door u eerder genoemde ongeveer drie duizend agenten zal opleiden tijdens de missie? Indien ja, wat is dan de nieuwe schatting over het aantal agenten dat Nederland op zal leiden?
Het blijft moeilijk het aantal politiemensen van de civiele politie dat Nederland kan opleiden precies weer te geven. Dit aantal staat niet vast en hangt af van de opleidingsbehoefte van de civiele politie in Kunduz, de mate waarin reeds actieve agenten kunnen worden vrijgemaakt door de politiecommandant voor opleidingen, de capaciteit op het trainingscentrum en de snelheid waarmee Afghaanse trainers de trainingen gaan overnemen.
Daarnaast speelt de komende maanden de discussie over de omvang van de Afghan National Security Forces (ANSF) op langere termijn. Deze lange termijn omvang zal waarschijnlijk kleiner zijn dan aanvankelijk gedacht. Schattingen over het aantal op te leiden agenten zijn daarom veranderlijk en onzeker.
In de brief over de stand van zaken van de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan (Kamerstuk 27 925, nr. 453) die tegelijk met deze antwoorden aan de Kamer is gestuurd, wordt een actueel beeld van het aantal op te leiden politiemensen gegeven.
Bent u bereid, desnoods vertrouwelijk, inzage te geven in het ambtsbericht uit Kabul waarin genoemde passage is opgenomen? Indien neen, waarom niet?
Het bericht is als bijlage bij deze brief gevoegd3. Het betreft een gederubriceerd BZ-bericht van Ambassade Kaboel aan het ministerie van 4 april 2011. Bij dit bericht hoort ook een bijlage. Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur worden het ambtelijke commentaar aan het slot van dit bericht en de bijlage niet openbaar gemaakt. De redenen hiervoor zijn dat hierin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen en daarnaast openbaarmaking de belangen van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties kan schaden. Daarnaast zijn de in het bericht opgenomen namen van ambtenaren ter bescherming van hun privacy niet openbaar gemaakt.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt door onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van de NL-LOM1 en e-portfolio-standaarden en andere open standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit en de lijst met gangbare open standaarden?2 Kunt u dit toelichten?
De afspraken NL-LOM en e-portfolio staan op de lijst pas-toe-of-leg-uit. Onderwijsinstellingen moeten deze afspraken meenemen bij het inkopen van producten en diensten volgens het pas-toe-of-leg-uit-principe. Onderwijsinstellingen implementeren deze afspraken niet zelf. De softwareleveranciers die de voorzieningen bouwen voor het gebruik van leermaterialen en e-portfolio systemen moeten gebruik maken van deze afspraken. Er is in toenemende mate druk richting leveranciers vanuit de onderwijsinstellingen en brancheverenigingen tot implementatie van deze afspraken en standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit.
Kenmerkend voor de lijst met gangbare open standaarden is dat over die standaarden weinig discussie is en dat die onder de motorkap van de ICT-systemen in de software ondersteund worden.
Het rijksbrede beleid ten aanzien van open standaarden is gebaseerd op een «high trust»-principe. Hier zal voor de onderwijssector geen uitzondering op gemaakt worden. Dit past tevens bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft.
Klopt het dat enige druk op het daadwerkelijk gebruik van open standaarden op beide lijsten wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Ik stimuleer bijvoorbeeld het gebruik van gratis gemeenschappelijke voorzieningen zoals Edurep3 van Kennisnet, waardoor leveranciers gestimuleerd worden om open standaarden te gebruiken. De toepassing van een afspraak of standaard in een project levert op deze wijze ook vaker een positieve business case op doordat bijvoorbeeld de kosten kunnen worden verlaagd.
Daarnaast is het belangrijk om het bestuurlijk draagvlak voor het gebruik van open standaarden in het onderwijs te vergroten. Recent is onder de vlag van EduStandaard een standaardisatieraad opgericht die hieraan gaat bijdragen. EduStandaard is een beheerorganisatie voor afspraken en standaarden in het onderwijsveld die door Surf en Kennisnet wordt gefaciliteerd. Alle afspraken zijn gratis en onder een creative commons-licentie beschikbaar. Tevens zal er binnen EduStandaard worden gewerkt aan een duidelijke adoptiestrategie per standaard.
Welke bestandsformaten worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gebruikt bij de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen? Zijn al deze bestanden in een open documentstandaard? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om in de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen volledig gebruik te maken van open standaarden?
Veel van de gegevensuitwisseling door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met onderwijsinstellingen loopt via haar uitvoeringsorganisatie, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO is al een aantal jaren actief met het toepassen van de Nederlandse Overheids Referentie Architectuur (NORA). Dit past in het streven van OCW en DUO om afspraken te maken met het onderwijsveld over welke standaarden en voorzieningen worden toegepast met het oog op een effectieve en efficiënte samenwerking.
De documentstandaard die door DUO wordt gebruik bij gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in het kader van BRON-PO of Verzuimmeldingen, is gebaseerd op de internationale standaard XML-schema. Met deze standaard wordt de structuur van documenten beschreven. Voor het verzenden van de documenten wordt gebruik gemaakt van de open standaard Digikoppeling-WUS 2.0. Deze inhoudelijke en de protocollaire standaarden zijn leesbaar voor een veelheid aan commerciële én open source software-tools, die alom in de overheid en het onderwijsveld worden gebruikt. DUO spant zich in haar uitvoeringsprojecten in om de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen verder te optimaliseren met behulp van open standaarden.
Hoe beoordeelt u specifiek de inspanningen vanuit de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie afzonderlijk? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van het NOiV (Nederland Open in Verbinding) op dit gebied?
Op stelselniveau vind ik de inspanningen van de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie goed. Bij overheidsinspanningen dient altijd een afweging gemaakt te worden om tot een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare mensen en middelen te komen. Binnen dit gegeven zijn de resultaten positief.
Hieronder volgt een overzicht van de activiteiten van het NOiV in het onderwijsdomein (eind 2009 – april 2011):
Klopt het dat de meeste klachten die zijn binnengekomen bij het programmabureau NOiV betrekking hebben op het gebruik van gesloten standaarden in het onderwijs? Wat is de aard, inhoud en omvang van deze klachten? Welke maatregelen hebben het NOiV, het ministerie en de Inspectie voor het Onderwijs ondernomen naar aanleiding van deze klachten? Kunt u dit toelichten? Waar kunnen onderwijsinstellingen, ouders en leerlingen vanaf 1 januari 2012 terecht met klachten? Kunt u dit toelichten?
Sinds september 2010 ontving het NOiV-meldpunt in totaal 19 klachten, daarvan hadden er 12 betrekking op het onderwijs. Deze gingen met name over Magister4 (8 klachten). Het programmabureau NOiV heeft naar aanleiding van deze klachten met verschillende ICT-coördinatoren en docenten van onderwijsinstellingen gesproken over dit probleem. Zij wezen er op dat contracten vaak voor meerdere jaren worden aangegaan en onderwijsinstellingen vaak verplicht worden mee te gaan in een releaseplanning van de softwareleverancier.
Het programmabureau NOiV heeft in samenwerking met Kennisnet en saMBO~ICT een handleiding geschreven (Hoe? Zo! Open standaarden en open source software in het MBO), die verantwoordelijken voor inkoop binnen onderwijsinstellingen moet helpen dit soort situaties te voorkomen. Het is geschreven voor het MBO, maar de handleiding is ook geschikt om door onderwijsinstellingen in andere onderwijssectoren gebruikt te worden. Daarbij is het advies aan ouders en leerlingen om vooral het gesprek hierover met de onderwijsinstelling aan te gaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, al dan niet aangevuld met de betreffende softwareleverancier.
Zoals bekend heeft het programmabureau NOiV zijn werkzaamheden eind 2011 beëindigd, en daarmee is ook een einde aan het meldpunt gekomen. Er is geen apart meldpunt ingesteld voor klachten over gesloten standaarden, niet in het algemeen en evenmin specifiek voor de sector onderwijs. Het NOiV-beleid blijft overigens van kracht, de ministeries van EL&I en BZK, het Forum en College Standaardisatie en Kennisnet voor de onderwijssector hebben een ondersteunende rol. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van open standaarden ligt bij de overheden en andere publieke organisaties zelf. Voor vragen over de lijsten met open standaarden kunnen organisaties terecht bij het Bureau Forum Standaardisatie.
In aanvulling op deze activiteiten zal ik een rondetafelgesprek organiseren met de betrokken partijen om de problematiek met betrekking tot o.a. Magister nader te bespreken.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen heeft aangegen dat Magister via alle relevante internetbrowsers te benaderen is?2 Klopt het dat gebruikers van Linux, Android, Google Chromebook, iOS en QNX geen toegang hebben tot Magister? Is het waar dat gebruikers van Android en iOS alleen tegen betaling toegang hebben tot hun gegevens in Magister? Deelt u de mening dat hiermee sprake is van een afgedwongen gebruik van een alternatief besturingssysteem? Zo neen, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Volgens Schoolmaster zelf (de producent van Magister), is Magister via diverse besturingssystemen en browsers toegankelijk.5 Linux- en Opera-gebruikers hebben in de meest recente release echter geen toegang tot de gratis webtoepassing van Magister.
Naast Magister biedt Schoolmaster een smartphone-applicatie genaamd Meta aan voor Android of iOS-gebruikers (iPhone). De volledige versie is tegen betaling van € 1,59 te downloaden, de meest relevante informatie – zoals agenda en rooster – is gratis beschikbaar. In geval van Meta is het dus de gebruiker die een afweging maakt tussen een «betaalde» oplossing via een smartphone of de «gratis» oplossing via de webtoepassing.
Daarbij wil ik nogmaals aangeven dat onderwijsinstellingen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inkoop van software. Welke afwegingen daarbij gemaakt worden is aan de onderwijsinstelling zelf, dit komt ook terug in het principe «pas-toe-of-leg-uit».
Is het waar dat onderwijsinstellingen die «third party»-toepassingen willen gebruiken in combinatie met Magister, waaronder alternatieve electronische leeromgevingen, apart moeten betalen voor het gebruik van de database met hun eigen gegevens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend. Daarbij is het aan ondernemingen zelf om prijzen voor hun dienstverlening te vragen en zijn onderwijsinstellingen zoals gezegd zelf verantwoordelijk voor het maken van een afgewogen keuze met betrekking tot de inkoop van software.
Volgens Schoolmaster hebben onderwijsinstellingen via webservices toegang tot alle gegevens uit de Magisterdatabase. Deze faciliteit wordt gratis aangeboden om onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om te koppelen met «third party»-toepassingen. Daarnaast biedt Magister onder andere exportmogelijkheden voor diverse toepassingen via Excel-, CSV- en HTML-documentformaten.
Bent u bekend met het gegeven dat Kennisnet geen ondersteuning of advies meer geeft aan scholen en dat het programmabureau NOiV per eind 2011 is beeindigd? Op welke wijze stimuleert u het gebruik van open standaarden bij het inkoopbeleid van onderwijsinstellingen, dit mede in relatie tot uw antwoord op eerder gestelde vragen waarin verwezen wordt naar de adviserende rol die Kennisnet en het NOiV hierbij vervullen?2 Kunt u dit toelichten?
Nee, Kennisnet ondersteunt wel degelijk onderwijsinstellingen op het terrein van open standaarden. Het programmabureau NOiV is inderdaad per eind 2011 beëindigd. De resultaten van NOiV en de website van NOiV zijn nog steeds beschikbaar6.
Kennisnet betrekt het bestuur en de managementlaag uit de sectoren PO, VO en MBO bij het maken van de afspraken en het beheer rondom open standaarden. Via de website, brochures, presentaties en workshops die Kennisnet aanbiedt wordt het bewustzijn vergroot binnen het onderwijs ten aanzien van open standaarden. Naast de onderwijsinstellingen worden ook de leveranciers betrokken en ondersteund bij het implementeren van afspraken en het aansluiten op gemeenschappelijke voorzieningen.
Kennisnet ondersteunt en stimuleert het gebruik van standaarden door nationale toepassingsprofielen en afspraken te ontwikkelen die het gebruik van internationale standaarden beschrijven. Edustandaard is daarbij de beheerstructuur van SURF, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden. Een van de taken van Edustandaard is het bevorderen van de adoptie van standaarden en het verwerven van een breed draagvlak. Buiten dit proces biedt Kennisnet online veel informatie aan onderwijsinstellingen over het gebruik van open standaarden en de te bereiken voordelen. Kennisnet organiseert verschillende workshops en presentaties tijdens congressen en tijdens advies en ondersteuningstrajecten op maat. Enkele voorbeelden zijn;
Kunt u toelichten op welke wijze bij aanbesteding en inkoop van ICT-middelen door onderwijsinstellingen sinds 1 januari 2008 open standaarden daadwerkelijk zijn meegenomen, met inachtneming van het pas-toe-leg-uit-principe?
Nee. Het pas-toe-leg-uit-principe is gebaseerd op «high trust». Onderwijsinstellingen zijn zelf dus verantwoordelijk voor het toepassen van dit principe bij de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen. Daarbij zijn mij weinig signalen bekend vanuit het onderwijs waarbij het met de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen is misgegaan. Zoals ik bij vraag 5 heb geantwoord, betroffen de klachten die wel zijn binnengekomen bij het NOiV-meldpunt vooral het softwareproduct Magister. Ik heb bij vraag 5 reeds aangegeven wat ik daar aan gedaan heb.
Kunt u bevestigen dat In 2010 digitale toegankelijkheid is opgenomen in het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs?3 Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar de digitale toegankelijkheid van alle onderwijsinstellingen in Nederland, inclusief een toets op het gebruik van open standaarden en platform-onafhankelijke toegang? Zo neen, waarom niet?
In de aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 22 juli 2010 (Staatsblad 293) is bij de beoordelingscriteria voor accreditatie onder andere opgenomen dat gekeken moet worden naar voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen. In deze wettekst is de digitale toegankelijkheid dus niet expliciet opgenomen, maar kan wel als een onderdeel van de toegankelijkheid worden beschouwd in dit verband.
De stichting Accessibility heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de digitale toegankelijkheid van websites, digitale leeromgevingen en studie-informatiesystemen van hogescholen en universiteiten. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Stichting SURF een brochure uitgebracht voor alle hogescholen en universiteiten met aanknopingspunten voor het beleidsmatig aanpakken van de verbetering van digitale toegankelijkheid.8 SURF heeft over de inhoud van de brochure overleg gevoerd met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO kan zich vinden in de tekst van deze brochure.
Aanvullend onderzoek naar digitale toegankelijkheid en open standaarden voor de overige onderwijssectoren acht ik niet zinvol. In de beantwoording van eerdere vragen heb ik al aangegeven wat er gedaan is en wordt aan het voorlichten en adviseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot open standaarden.
Een hek op de grens tussen Griekenland en Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat Griekenland een hek gaat bouwen langs de grens met Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan?1
Ja, de Griekse autoriteiten zijn begin februari 2012 begonnen met de bouw van het hekwerk aan de Grieks-Turkse grens waar deze niet één-op-één loopt met de rivier de Evros.
Is het waar dat vorig jaar ongeveer 55 000 personen (ruim 16% meer dan in 2010) zijn aangehouden, die de grens tussen Griekenland en Turkije illegaal wilden oversteken?
Ja, deze aantallen komen overeen met de cijfers zoals bekendgemaakt door Frontex.
Bent u van mening dat dit hek kan bijdragen aan het tegengaan van komst van illegalen via Turkije en Griekenland naar de Europese Unie (EU)?
Het hek heeft mogelijk een plaatselijk effect waardoor de instroom van illegale migranten, en dan mogelijk tijdelijk, via dat deel van de buitengrens van Griekenland met Turkije zal afnemen. De vraag of het hek ook op de langere termijn de instroom van illegale migranten zal verminderen, is op voorhand moeilijk te beantwoorden. De komst van het hek vermindert niet de noodzaak voor Griekenland om zijn grensmanagement structureel te verbeteren door middel van informatie- en risicogestuurde grensbewaking en efficiënt gecoördineerde interventies.
Wat zijn de kosten van het hek en hoe wordt het gefinancierd?
De totale kosten die met de bouw van het hekwerk gepaard gaan bedragen tussen de 4 en 5 miljoen euro. Griekenland zal dit bedrag geheel zelf betalen. De Europese Commissie heeft aangegeven het hekwerk niet te willen financieren, omdat het een «kortetermijnmaatregel betreft die het probleem niet oplost».
Is het waar dat de Europese Commissie het verzoek van Griekenland om mee te betalen aan het hek heeft afgewezen, omdat de Europese Commissie het project zinloos acht?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de mening van de Europese Commissie dat het project zinloos is?
De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrenzen ligt in eerste instantie bij de lidstaten zelf. Op welke wijze dat wordt uitgevoerd en wordt gefinancierd is een nationale aangelegenheid.
Maakt het hek onderdeel uit van het Griekse «National Action Plan on the reform of the Asylum System and on Migration»?
De bouw van dit hek wordt in dit Griekse actieplan niet genoemd.
Wat is met betrekking tot de ondersteuning van Griekenland de huidige stand van zaken wat betreft de rol van Frontex, het Europese Asielondersteuningsbureau, de (mogelijke inzet van) Europese Asielondersteuningsteams en het maken van afspraken over het uitvoeren van pre-boarding checks?
Momenteel wordt Griekenland door Frontex en het Europees Asielagentschap EASO geholpen om het grensmanagement en de detentie- en asielomstandigheden in het land te verbeteren. Dit wordt o.a. gedaan door capaciteitsopbouw, trainen van Griekse grenswachters en experts en door het uitvoeren van gezamenlijke operaties aan de land- en zeegrenzen. Vanwege de hoge migratiedruk zal de door Frontex gecoördineerde operatie, Poseidon Landen Poseidon Zee, ook in 2012 worden voortgezet. Nederland levert aan beide operaties een substantiële bijdrage. Omdat de meeste illegalen via de landgrens met Turkije binnenkomen, concentreert de Nederlandse bijdrage zich in dit gebied. In 2012 zal Nederland circa 90 grenswachters en andere experts inzetten. Hiernaast levert Nederland ook tolken en voertuigen. Tevens is op 1 april 2011 het operationele plan voor de inzet van de EASO-asielondersteuningsteams in Griekenland ondertekend. Dit plan ondersteunt de tenuitvoerlegging van de uitgangspunten die in het Griekse actieplan zijn geformuleerd en is erop gericht een over de hele linie betere en efficiëntere asielprocedure tot stand te brengen. Voor deze missie worden experts uit verschillende lidstaten ingezet voor de ondersteuning van het Griekse asielsysteem. Ook Nederland heeft enkele experts naar Griekenland gezonden. Inmiddels zijn in Griekenland nieuwe diensten voor opvang en asiel opgericht en is een begin gemaakt met het wegwerken van de achterstanden. Deze positieve ontwikkelingen houden echter niet in dat er geen zorgen meer zijn. Griekenland heeft nog een lange weg te gaan om onder andere de behandelcapaciteit en de opvang- en detentievoorzieningen op niveau te krijgen. Nederland zal daarnaast de mogelijkheid onderzoeken om personeel van Griekse luchtvaartmaatschappijen te trainen in het herkennen van valse en vervalste documenten bij het inchecken en bij het boarden van passagiers.
Wat wordt ondernomen richting Turkije om dit land te bewegen meer te doen aan het tegengaan van illegale grensoverschrijding tussen Turkije en Griekenland, mede gezien de omvangrijke financiële steun die Turkije van de EU ontvangt?
De samenwerking met Turkije is van cruciaal belang bij de strijd tegen illegale migratie. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven vorig jaar 30 000 illegalen te hebben opgepakt. Versterkte samenwerking en medewerking is echter noodzakelijk om de druk van illegale migratie richting Griekenland en de EU te verminderen. De Turkse autoriteiten worden daarom regelmatig in EU-verband, maar ook bilateraal, gewezen op hun verantwoordelijkheid bij het tegengaan van illegale grensoverschrijdingen. Dit geldt tevens voor de terug- en overnameovereenkomst die Turkije nog niet heeft ondertekend. Daarnaast zijn er onderhandelingen tussen Frontex en Turkije gaande over een Memorandum of Understanding (MoU). Bovendien wordt een deel van de financiële steun die Turkije van de EU ontvangt ingezet ten behoeve van de bestrijding van illegale migratie.
Wat is de stand van zaken betreffende het sluiten van een Terug- en overname (T&O) verdrag met Turkije, de onderhandelingen over het afsluiten van een Memorandum of understanding (MoU) met Turkije en het ter verbetering van de grensbewaking verkrijgen van contactpunten door de Griekse politie bij het Turkse leger?
In februari 2011 heeft de Europese Raad ingestemd met de tekst van de terug- en overnameovereenkomst zoals uitonderhandeld tussen de Europese Commissie en Turkije. Hoewel er overeenstemming is over de inhoud van de overeenkomst, weigert Turkije deze te tekenen en te ratificeren zolang de EU geen visumliberalisatie (vrijstelling van de visumplicht) in het vooruitzicht stelt. De Commissie en het Deense voorzitterschap voeren gesprekken met de Turkse autoriteiten en bezien op welke wijze uit deze impasse gekomen kan worden. De onderhandelingen over het MoU tussen Frontex en Turkije zijn nog altijd gaande. Tot slot lijkt de Grieks-Turkse samenwerking enigszins verbeterd doordat autoriteiten van deze landen elkaar in periodieke overleggen ontmoeten om te spreken over grenstoezicht.
De afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Ewout Irrgang (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Washington schrapt omstreden heffingen»1, waarin de afspraak tussen de Amerikaanse regering en de Europese Unie over het stoppen van de omstreden methode om invoerheffingen op staal en andere producten te berekenen wordt belicht? Wat zijn de concrete gevolgen van deze afspraak voor het Nederlandse bedrijfsleven?
De Nederlandse regering is verheugd dat dit langlopende handelsconflict tussen de EU en de VS eindelijk is opgelost. Door het toepassen van «zeroing» betaalden Nederlandse bedrijven te hoge antidumpingheffingen in de VS. Zonder «zeroing» zullen die heffingen een stuk lager zijn en in sommige gevallen zelfs helemaal verdwijnen. Daarmee wordt de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op de Amerikaanse markt verbeterd.
Indien de EU en de VS niet tot een akkoord waren gekomen had de EU alleen nog kunnen overgaan tot retaliatie (strafheffingen op de invoer van geselecteerde producten uit de VS). De ervaring leert dat dit soort maatregelen niet alleen Amerikaanse bedrijven treft; Europese importeurs moeten de heffingen betalen en Europese consumenten betalen meer voor Amerikaanse producten in de winkel, terwijl ze part noch deel hebben aan het geschil. De door «zeroing» getroffen Europese bedrijven zouden bovendien niets hebben aan retaliatie.
Op welke manier heeft de uitspraak van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dat de in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen voor exporterende Europese bedrijven door de Amerikaanse autoriteiten terugbetaald dienen te worden, een rol gespeeld bij de onderhandelingen over deze afspraken? Waarom zijn tijdens deze onderhandelingen tussen de EU en de Amerikaanse regering geen afspraken gemaakt over de terugbetaling van deze onterecht betaalde heffingen?
Het WTO Beroepslichaam dat de zaak behandelde heeft geen uitspraak gedaan over het terugbetalen van in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen. Dat was ook geen onderdeel van het mandaat. Het Beroepslichaam heeft alleen geconcludeerd dat de VS in gebreke is gebleven door niet binnen een redelijke termijn haar «zeroing» praktijk te beëindigen. De uitspraak geldt voor de toekomst en heeft geen terugwerkende kracht.
De uitspraak van het Beroepslichaam heeft geen rechtstreekse werking (individuele bedrijven kunnen er geen rechten aan ontlenen). De VS zijn gehouden de uitspraak te implementeren. Bedrijven die van oordeel zijn dat er onverschuldigd betaald is, hebben via het Amerikaanse rechtssysteem de mogelijkheid (gehad) hun gelijk te halen.
De Europese Commissie heeft bij de onderhandelingen over een akkoord wel geprobeerd afspraken te maken over terugbetaling van teveel betaalde heffingen. Dit gebeurde mede op uitdrukkelijk verzoek van Nederland. Dit bleek in de onderhandelingen echter niet haalbaar. De EU had daarmee de keus tussen een akkoord voor de toekomst of geen akkoord. Elke dag dat een akkoord uitbleef, bracht dit voor Europese bedrijven, waaronder Nederlandse, kosten met zich mee. Daarom was het belangrijk dat de EU de door de Amerikanen geboden opening aangreep en is het goed dat het akkoord er gekomen is.
Welke mogelijkheden op Europees niveau ziet u om dit forse financiële verlies van exporterende bedrijven te compenseren? Bent u bereid de exporterende bedrijven te steunen door op Europees niveau hard in te zetten en financiële compensatie van de geleden schade van de Amerikanen te eisen?
Nederland heeft de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. De kans van slagen acht ik echter gering. De Europese Unie heeft immers geen juridische mogelijkheden om de VS hiertoe te dwingen. Zoals hiervoor opgemerkt kunnen bedrijven zelf via het Amerikaanse rechtssysteem trachten hun gelijk te halen.