Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Seksueel misbruik in orthodox-protestantse kring |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen over seksueel misbruik in orthodox-protestantse kring»?1
Ja.
Is het waar dat hulpverleners in de zogenaamde bijbelgordel veel signalen ontvangen over jongeren in orthodox-protestantse gezinnen die mogelijk seksueel misbruikt zijn of worden misbruikt? Zo ja, betreft dit signalen met betrekking tot strafbare feiten die nog niet verjaard zijn? Zo ja, ziet u een rol voor het Openbaar Ministerie om dit nader te laten onderzoeken? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Movisie heeft in de periode van augustus tot en met november 2011 een verkennend onderzoek verricht naar huiselijk geweld in de orthodox-protestantse kring. Zij hebben daarvoor 19 respondenten gesproken waaronder hulpverleners. Een aantal van deze hulpverleners gaf aan signalen te krijgen van jongeren over seksueel misbruik binnen het gezin. Aangezien dit niet het onderwerp van het onderzoek was, heeft Movisie niet nader onderzocht of dit signalen betreft met betrekking tot strafbare feiten die nog niet zijn verjaard noch of daarvan door de jongeren aangifte is gedaan. Indien aangifte wordt gedaan, zal het OM onderzoeken of er sprake is van strafbare feiten en of vervolging mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van een jongerenwerker: «Ik dacht dat het één op de vier was die seksueel misbruik meemaakt, maar ik heb nu de indruk dat één op de vier geen incest meemaakt.»?
Ik constateer dat deze individuele uitspraak niet nader is onderzocht door Movisie, waardoor het niet mogelijk is hieraan conclusies te verbinden.
Deelt u de mening van Movisie dat er onderzoek gedaan moet worden naar seksueel misbruik binnen orthodox-protestantse gezinnen omdat exacte cijfers omtrent eventueel seksueel misbruik ontbreken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
We moeten constateren dat seksueel misbruik een ernstige vorm van geweld is die helaas in verschillende kringen voorkomt en bestreden moet worden. Daarom heb ik uw Kamer in de brief van 16 januari (Kamerstukken II, 2011/12, 33 000-VI, nr. 76) een multidisciplinair onderzoek toegezegd naar onderliggende oorzaken van seksueel misbruik en andere vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit biedt inzichten om deze problematiek in diverse situaties, zoals die in orthodox-protestantse gezinnen, te bestrijden en te voorkomen.
De veroordeling van twee directeuren van Eternit in Italie |
|
Paulus Jansen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend me de veroordeling van twee directeuren van Eternit door de strafrechter in Italië voor het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor de dood van 3000 Italianen als gevolg van blootstelling aan Asbest?1
Ja.
Van hoeveel mensen is bekend dat zij sinds 1960 zijn overleden als gevolg van blootstelling aan asbest?
Ik beschik niet over gegevens om deze vraag te beantwoorden. Ik verwijs in algemene zin naar de brief die mede namens mij door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 25 834, nr. 58, p. 2). Daarin wordt ingegaan op sterfgevallen door blootstelling aan asbest. Ook verwijs ik naar het jaarverslag 2010 van het Instituut Asbestslachtoffers (www.asbestslachtoffers.nl, p.14). Daarin vermeldt het instituut cijfers van verschillende bronnen vanaf 1990 en andere relevante gegevens over het aantal mensen met mesothelioom (longvlies- en buikvlieskanker) in Nederland.
Bent u in navolging van Italië, bereid een strafrechtelijk onderzoek in te laten stellen naar het gebruik van asbest en de rol van de directie van Eternit en andere vergelijkbare bedrijven voor de dood van Nederlanders als gevolg van blootstelling aan asbest? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie bepaalt in welke gevallen er aanleiding is een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft mij gemeld dat geen zaak bekend is tegen Eternit. Of tegen de leidinggevenden van het bedrijf in Nederland, of vergelijkbare bedrijven, strafrechtelijk zal worden opgetreden vanwege het eventueel veroorzaakt hebben van dodelijke slachtoffers, hangt onder meer af van de vragen of er aangifte is of wordt gedaan, of het vermoeden bestaat dat strafbare feiten zijn gepleegd in Nederland, of die feiten verjaard zijn en wie verantwoordelijk waren of zijn voor die feiten.
Voor een nadere toelichting op de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de asbestwetgeving verwijs ik naar de in antwoord op vraag 2 genoemde brief.
De geheimhouding van de agenda's van de ministerraad |
|
Mariko Peters (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht1 waar dat u zich voorneemt om onderwerpen van de agenda van de ministerraad te schrappen indien zij voortijdig naar buiten komen om te voorkomen dat bewindslieden die dag «pronken» met hun nieuws?
In reactie op vragen vanuit de media over de juistheid van dit bericht heb ik op 10 februari jl., zonder in te gaan op aanpak of overwegingen, opgemerkt dat het mogelijk is dat onderwerpen van de agenda worden afgevoerd.
Deelt u de mening dat overheidsinformatie in beginsel openbaar hoort te zijn? Zo ja, waarom neemt u daar blijkens uw voornemen afstand van?
De toegang tot overheidsinformatie is geregeld in art. 110 van de Grondwet en verder uitgewerkt in de Wet openbaarheid van bestuur en bepalingen inzake openbaarheid en geheimhouding in andere wetten en regels.
Is het u bekend dat vrijwel alle bestuurscolleges, van lokaal niveau tot aan de Europese Raden, voorafgaand aan hun vergaderingen een agenda openbaar maken? Zo ja, waarom neemt u daar geen voorbeeld aan?
De Gemeentewet, de Provinciewet en de EU-verdragen bevatten geen voorschriften die bestuurscolleges verplichten tot openbaarmaking van agenda’s.
Herinnert u zich de uitspraak van de Raad van State inzake de openbaarmaking van de notulen en agenda’s van de ministerraad inzake de aanloop naar de oorlog in Irak?2 Zo ja, hoe verhoudt zich uw voornemen tot het oordeel van de Raad van State dat niet staande kan worden gehouden dat openbaarmaking van louter procedurele afspraken het besluitvormingsproces zou kunnen frustreren of forceren?
De uitspraak van de Raad van State had geen betrekking op de agenda’s van de ministerraad.
Deelt u de mening dat hieruit voortvloeit dat agenda’s van de (Rijks)ministerraad in beginsel vooraf openbaar gemaakt moeten worden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn maatregelen te treffen om de agenda’s van de (Rijks)ministerraad voortaan voorafgaande aan de vergadering te publiceren?
Nee. De functie van de agenda van de ministerraad is het faciliteren van het intern beraad van de ministerraad. Openbaarmaking van de geagendeerde onderwerpen belemmert de open en ongedwongen beraadslaging tussen de leden van de raad die de besluitvorming ten goede komt.
De inzet van BOA’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat u bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) meer politietaken uit wilt laten voeren?1
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Daarvoor kunnen zij boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden.
In deze winkelgebieden zijn veelal al boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Deze «winkelboa’s» krijgen de bevoegdheid om bepaalde handelingen te verrichten ten aanzien van winkeldiefstal. De boa’s worden alleen ingezet bij een winkeldiefstal waar geen geweld bij is gebruikt. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld. De boa kan onder meer worden ingezet bij het opnemen van de aangifte, het opmaken van een proces verbaal van bevindingen en het vervoeren van de winkeldief naar het politiebureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
Welke taken moeten zij precies gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u ervoor om BOA’s meer politietaken uit te laten voeren? Welke problemen bij de politieorganisatie worden hiermee opgelost?
Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er moet dus intelligent en efficiënt worden omgesprongen met alle beschikbare capaciteit van de politie en van andere handhavingsdiensten. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven. De boa die optreedt in winkelgebieden en aldaar overlastfeiten en andere «kleine ergernissen» in de buitenruimte (APV-feiten) aanpakt, heeft bevoegdheden in het kader van domein 1 van de buitengewone opsporingsambtenaar. Dit (bestaande) bevoegdhedenpakket wordt uitgebreid met de mogelijkheid om in de betreffende winkelgebieden ook op te treden bij eenvoudige winkeldiefstal zonder geweld. Bepaalde handelingen kunnen daarbij dan van de politie worden overgenomen. Daarmee wordt de veiligheid in het winkelgebied verder verhoogd omdat een grotere handhavingsdichtheid ontstaat. Het is aan de driehoek om deze totale handhavingscapaciteit op een effectieve manier in te zetten.
Speelt een tekort aan agenten een rol in uw besluit? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om het aantal agenten te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke eisen moeten BOA’s voldoen die politietaken uit gaan voeren? Krijgen zij hiervoor extra opleiding en/of training?
Alle boa’s moeten een specifiek boa-examen doen. Deze exameneisen worden dit jaar aangevuld met vaardigheden op het terrein van conflictbeheersing en gesprekstechnieken. Daarnaast wordt in 2012 een traject voor permanente educatie met aanvullende bekwaamheidseisen ingevoerd voor boa’s werkzaam in het domein Openbare Ruimte. De boa’s die gaan deelnemen aan de proef met de boa in winkelgebieden moeten een aanvullende module doorlopen gericht op de aanpak van winkeldiefstal.
Deelt u de vrees dat uw plan ten koste gaat van de kwaliteit van het politiewerk, aangezien politieagenten veel beter opgeleid zijn voor dergelijke taken dan BOA’s? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor de inzet van BOA’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze vrees niet. De inzet van boa’s in winkelgebieden dient als aanvulling op de inzet van de politie en komt niet in de plaats van de politie. De winkelboa’s krijgen ook een aanvullende module gericht op winkeldiefstal, naast hun algemene boa opleiding. De overige eisen ten aanzien van bekwaamheid, uitoefening van bevoegdheden en wetskennis, zoals vastgelegd in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, gelden onverkort.
Wat is uw reactie op de kritiek van de politiebonden dat uw plan leidt tot versnippering van de veiligheidsstructuur en meer bureaucratie?
Ik ben van mening dat door de inzet van boa’s bij winkeldiefstallen de totaal beschikbare handhavingscapaciteit (politie en boa’s) op een effectieve en efficiënte wijze wordt ingezet.
Het bericht dat "de controle op medicijngebruik van ouderen faalt" |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Controle medicijngebruik ouderen faalt»?1
Zoals het artikel al aangeeft, is het van belang dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen gebruiken voldoende gemonitord worden door arts en apotheker in hun geneesmiddelengebruik. Ik onderschrijf het belang hiervan. De reden dat slechts één derde van de apothekers hier kennelijk oog voor heeft, is mij niet bekend.
Wat is de reden dat maar eenderde van de apothekers oog heeft voor een jaarlijkse controle van de samenstelling en noodzakelijkheid van medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverzekeraars kopen momenteel medicatiechecks in bij apothekers, en hoeveel zorgverzekeraars doen dit niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke prestaties precies zijn gecontracteerd, tegen welke condities en door welke zorgverzekeraar, is mij nog niet bekend. Dit geldt dus ook voor de prestatie medicatiebeoordeling. Ik merk wel op dat het hier deels om concurrentiegevoelige informatie gaat die ik niet zonder meer naar buiten zou kunnen brengen als ik er wel over beschikte. Bekend is dat de grote zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden de vergoeding van medicatiechecks hebben opgenomen. De Nederlandse Zorgautoriteit zal in april dit jaar een quickscan uitvoeren die meer informatie zal geven over de exacte contracteergraad en over welke prestaties zijn gecontracteerd. Eind 2012 verwacht ik een marktscan van de NZa die meer gegevens bevat en die uitsluitsel zal bieden: extra onderzoek is daarom niet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het AO Zorgverzekeringswet van 18 januari jl. waarbij is ingegaan op de eerste resultaten van de contractering na de introductie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen voor apotheekhoudenden.
Deelt u de mening dat een controle van de medicijnen een grote bijdrage levert aan de gezondheid van mensen, zo een controle eveneens kostenbesparend werkt en dat dit een logische taak is van de apotheker? Zo ja, bent u bereid bij mensen boven de 65 jaar en bij een gebruik van 5 of meer medicijnen, een jaarlijkse controle van de medicatiesamenstelling te vergoeden? Zo ja, wanneer gaat u deze instellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke controle een grote bijdrage kan leveren aan medicatieveiligheid. Een dergelijke controle zou per saldo kostenbesparend kunnen werken, tegelijkertijd kan het ook mogelijk zijn dat door controle er juist nieuwe geneesmiddelen worden toegevoegd. Het primaire doel in de medicatiecheck is gelegen in het beter monitoren van de patiënt, waardoor de medicatieveiligheid verbetert en mogelijk ziekenhuisopnames worden voorkomen.
Met het oog hierop heb ik reeds met ingang van 2011 de aanspraak op farmaceutische zorg losgekoppeld van de levering van een concreet geneesmiddel. Daardoor kan ook deze zorginhoudelijke inbreng vanuit de apotheker – in samen-spraak met de arts – apart worden geleverd en vergoed aan deze doelgroep. Met deze randvoorwaarde heb ik de apothekers en zorgverzekeraars in staat gesteld hierover nadere afspraken te maken.
Bent u ermee bekend dat zorgverzekeraars medicatie door postorderbedrijven laten bezorgen, waardoor er geen zicht meer is op de samenstelling voorgeschreven medicijnen? Bent u bereid uit te zoeken hoevaak dit gebeurt, en of het mogelijk is dat postorderbedrijven óók aan nazorg gaan doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren?
Het is mij bekend dat sommige patiënten kiezen voor het afleveren van geneesmiddelen door landelijk werkende apotheken en dat sommige zorgverzekeraars contracten met hen zijn aangegaan. Dit zijn apotheken die aan alle vereisten van de Geneesmiddelenwet voldoen. Zij leveren de receptgeneesmiddelen aan de patiënten thuis af. De landelijk werkende apotheken zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de reguliere apotheekhoudenden. Dit fenomeen is niet nieuw en de Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de uitoefening.
Vindt u het verantwoord dat ruim 60% van de (huis)artsen en 80% van de apothekers géén navraag doen naar medicatie die ouderen zélf kopen? Waarom wordt hier niet op gecontroleerd?
Ik ben van opvatting dat er bij het voorschrijven en afleveren van medicatie een goed beeld moet zijn van het actuele medicatiegebruik van de patiënt zodat een goede afweging gemaakt kan worden. Ook het gebruik van zelfzorgmedicatie hoort daarbij. De beroepsgroepen zelf onderschrijven het belang daarvan zelf ook. Zij hebben in 2010 de richtlijn Medicatieoverdracht in de keten vastgesteld waarin deze lijn is vastgelegd. Deze richtlijn is zorgbreed door 16 partijen onderschreven en wordt nu geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de navraag naar zelfgekochte medicatie van groot belang is, doordat de combinatie van verschillende soorten medicatie zonder toezicht gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van ouderen?
Ja.
Het gebrek aan de tijd bij de politie om winkeldieven aan te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Politie heeft te weinig tijd voor winkeldiefstal» en «Ambtenaren gaan winkeldieven vangen»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch over de inzet van gemeentebrigadiers?2
Ja.
Is het waar dat de politie te weinig tijd heeft voor winkeldiefstal? Zo ja, waar blijkt dat precies uit? Kan dat gezien worden als een teken dat de politie deze vorm van criminaliteit niet serieus neemt? Zo nee, wat is dan niet waar aan dat bericht? Hoe moet de passage uit uw Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven, dat de politie gelet op de overige veiligheidsprioriteiten niet altijd onmiddellijk aan de vraag om op te treden tegen winkelcriminaliteit kan voldoen, dan wel worden gelezen?
De vraag naar politiecapaciteit is groter dan de capaciteit zelf. Net als bij andere vormen van criminaliteit moeten er daarom door het gezag keuzes worden gemaakt waar de politie-capaciteit voor wordt ingezet. Daarbij is van het grootste belang dat ook andere partijen dan de politie zich inspannen om onveiligheid te voorkomen dan wel te bestrijden. Dat is ook bij winkeldiefstal het geval: winkeliers spannen zich in om diefstal zo veel mogelijk door eigen preventieve maatregelen te voorkomen.
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Gemeenten kunnen daarvoor boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven.
Deelt u de mening dat, mede gezien uw eigen constatering dat winkeldiefstallen vaak door rondtrekkende dadergroepen worden gepleegd, het hier om een ernstige vorm van criminaliteit gaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze vorm van criminaliteit aangepakt moet worden door rechercheurs en andere politieambtenaren en niet door bijzondere opsporingsambtenaar (BOA)’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstallen, gepleegd door rondtrekkende dadergroepen, een ernstige vorm van criminaliteit zijn. Daar waar de rondtrekkende dadergroepen overvallen en inbraken plegen, is de aanpak daarvan onderdeel van de landelijke prioriteit van de politie om delicten met een hoge impact op het slachtoffer (high impact delicten) aan te pakken.
Een deel van de winkeldiefstallen wordt door rondtrekkende dadergroepen gepleegd, maar het merendeel niet. Dit geldt met name voor de eenvoudige winkeldiefstallen.
In de praktijk is de politie niet altijd in het winkelgebied zelf aanwezig op het moment dat een winkeldiefstal wordt gepleegd. In deze winkelgebieden zijn veelal wel boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Om de afhandeling van winkeldiefstal te versnellen wordt er nu een proef uitgevoerd met winkelboa’s in een vijftal gemeenten. Nadrukkelijk treedt de boa alleen op bij vormen van winkeldiefstal waar geen sprake is geweest van geweld, dus bij de eenvoudige vormen van winkeldiefstal. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld.
Daarnaast kan de winkelboa handhaven op andere zaken binnen het domein «Openbare ruimte». Daarmee wordt bijgedragen aan het vergroten van de leefbaarheid en de veiligheid in het winkelgebied. De totaal beschikbare handhavingscapaciteit wordt op deze wijze zo effectief mogelijk ingezet. Ten slotte zijn er extra ogen en oren in het gebied aanwezig waar een preventieve werking vanuit kan gaan.
Deelt u de mening dat verhoging van de pakkans van rondtrekkende bendes belangrijker is in de strijd tegen winkeldiefstal dan het door BOA’s laten afhandelen van een winkeldiefstal? Zo ja, hoeveel recherchecapaciteit gaat u hiervoor extra inzetten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening sluit het één het ander niet uit. Rondtrekkende, internationaal opererende, bendes zijn voor de politie lastig op te sporen. Deze bendes stelen jaarlijks in Nederland voor 250 miljoen euro aan goederen. Dat is een derde van de totale schade als gevolg van winkelcriminaliteit. Daarom ben ik verheugd te kunnen melden dat ik op 27 februari jl. een convenant heb getekend waarbij een publiek-private samenwerking tussen politie en winkelketens is opgenomen voor het uitwisselen van camerabeelden waarop veelplegers zijn vastgelegd. Er komt een centraal informatiepunt waar de informatie over bendeactiviteiten wordt geanalyseerd ten behoeve van de opsporing. In de vorm van trendsignalering wordt deze analyse teruggekoppeld naar de deelnemende bedrijven. Met de politie en het OM zijn afspraken gemaakt over de aanpak van diverse vormen van criminaliteit, zoals ik dat aangaf in de MvT bij mijn begroting (TK, 2011–2012, 33 000 VI, nr. 2). Het gaat daarbij onder andere om overvallen, straatroof en woninginbraken. Nu zijn er al (tien) regionale high impact crime-teams gericht op het bestrijden van dergelijke fenomenen.
Gaan BOA’s bij het aangekondigde experiment in Zaltbommel zich inderdaad bezighouden met het aanhouden van winkeldieven, het bekijken van camerabeelden, het horen van getuigen, het opnemen van aangifte en het opmaken van een proces-verbaal»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in het Actieplan aangekondigde experiment, waaruit ook opgemaakt kan worden dat de BOA zich slechts bezig zou gaan houden met de meer administratieve afhandeling van winkeldiefstallen? Zo nee, wat gaan de BOA’s in dat experiment dan wel concreet doen?
In het Actieplan Criminaliteit tegen bedrijven is opgenomen dat de mogelijkheden worden verkend om gemeentelijke boa’s in het domein van de openbare ruimte de bevoegdheid te geven om bij winkeldiefstal op te treden. Met de proef in Zaltbommel – en in de andere vier pilotgemeenten – wordt hier invulling aan gegeven. Ik kan personen die opsporingsambtenaar zijn op basis van ex artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, de boa-politiebevoegdheden toekennen. Alle handelingen die de winkelboa’s kunnen gaan verrichten vallen binnen deze bevoegdheden. Het is de bedoeling dat de winkelboa’s rechtstreeks opgeroepen kunnen worden wanneer een winkelier of een winkelbeveiliger een winkeldief op heterdaad heeft aangehouden. Vervolgens zullen zij de winkelier kunnen helpen met het doen van de aangifte en zullen zij een proces verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarbij kunnen zij eventuele getuigen horen en/of camerabeelden uitkijken. Tot slot mogen zij de winkeldief, indien nodig, fouilleren en vervolgens vervoeren naar het bureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
De proeven in de betreffende pilotgemeenten zullen een aanvang nemen nadat met de betrokken (driehoeks)partners overeenstemming is bereikt over benodigde randvoorwaarden.
Er is geen sprake van aanpassing van wetgeving. Wel zal in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar de bevoegdheid ook bij winkeldiefstal te mogen optreden worden toegevoegd binnen domein I Openbare ruimte. De volgens de Circulaire geldende eisen qua toetsing van bekwaamheid, wetskennis en uitoefening van bevoegdheden blijven ook voor de winkelboa onverkort van toepassing. In het kader van de pilot wordt bekeken aan welke aanvullende bekwaamheidseisen boa’s die winkeldiefstal tot hun bevoegdheid mogen rekenen, moeten voldoen.
Deelt u de mening dat BOA’s beter ingezet kunnen worden ter verlichting van de taken van de politie bij de bestrijding van minder ernstige vormen van overlast in plaats van BOA’s te gebruiken voor criminaliteitsbestrijding waar de politie wel voor is bedoeld? Zo ja, hoe wordt hier in het genoemde experiment rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa?1
Ik beschik niet over de exacte berekeningen achter de cijfers uit het bewuste bericht.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de staatskas te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van de verkeersboetes is primair bedoeld om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Overtreders worden door zwaardere sanctionering immers geconfronteerd met hoge boetes, terwijl ze die kunnen vermijden door zich aan de regels te houden. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen.
In de toelichtingen op de tariefsverhogingen van 2011 en 2012 is daarnaast opgenomen dat de verwachte opbrengsten van de maatregel van belang zijn voor het op orde houden van de begroting van Veiligheid en Justitie en ervoor zorgen dat er in deze tijden niet hoeft te worden gesneden in de rechtshandhaving (Stb. 2010, 785 en 2011, 630).
Heeft de verhoging van de boetes enig verband met het afschaffen van de bonnenquota, aangezien daardoor minder geld binnen werd gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de verkeersveiligheid te doen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vullen van de staatskas niet het doel moet zijn van het uitschrijven van boetes, maar het bevorderen van de (verkeers)veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt dat het verhogen van de boetes de (verkeers)veiligheid bevordert?
Uit recent gepubliceerd onderzoek2 van het WODC blijkt onder andere dat de pakkans in combinatie met boetes van een bepaalde hoogte van invloed is op een betere naleving van de verkeersregels. Zo is de daling van het aantal boetes bij trajectcontroles verhoudingsgewijs voor 35% toe te schrijven aan gedragseffecten voornamelijk veroorzaakt door een sterker bewustzijn van automobilisten van de pak- en sanctiekans bij trajectcontroles en in geringere mate door boeteverhogingen.
Verder blijkt uit een berekening door het WODC van de prijselasticiteit dat een toename met 1% van het boetetarief leidt tot een afname met circa 0,23% van het aantal snelheidsovertredingen. Uit het onderzoek volgt dat vooral recidivisten gevoelig zijn voor boeteverhogingen, in het bijzonder jonge recidivisten en meerplegers.
In een eerder onderzoek dat in opdracht van het Openbaar Ministerie is verricht3, stellen de onderzoekers dat elke bekeuring een gering en relatief kortdurend effect heeft op de verkeersveiligheid. Door de hoge handhavingsdruk van bijna 10 miljoen bekeuringen, is het cumulatief effect op de verkeersveiligheid in Nederland echter zeer groot. Uit dit overtrederonderzoek, dat is uitgevoerd onder een steekproef van ruim 100 000 personen, blijkt bovendien dat overtreders vooral hogere boetes noemen als meest effectieve sanctie voor te snel rijden. Deze resultaten geven aan dat van de boeteverhoging een positieve impuls is uitgegaan naar de verkeersveiligheid en vormen voor mij geen aanleiding om de tarieven te verlagen naar het niveau van 2011.
Zijn hier onderzoeken naar gedaan? Zo ja, wilt u de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer er geen onderzoek is waaruit blijkt dat torenhoge boetes leiden tot meer (verkeers)veiligheid, bent u dan bereid om de boetes weer te verlagen naar het niveau van 2011? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer leveren de verhoogde boetes naar schatting op voor de staatskas in verhouding tot vorig jaar? Hoeveel extra geld verwacht u hierdoor in 2012 binnen te halen?
De opbrengst van de incidentele verhoging van de boetes per 1 januari 2012 met gemiddeld 20% zorgt naar verwachting voor een extra ontvangst van € 70 mln. De opbrengst in 2012 is begroot op € 55 mln.
Is onderzocht in hoeverre agenten, gezien de enorme verhoging van de boetes, meer gebruik maken van hun discretionaire bevoegdheid? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
In het eerder aangehaalde WODC-onderzoek is nagegaan in hoeverre hogere boetes effect hebben op het aantal boetes uit staandehoudingen door agenten. Uit een analyse blijkt dat, na correctie voor enkele andere factoren, politieagenten na de boeteverhoging van 1 april 2008 niet minder overtreders hebben beboet dan voorheen. Na de boeteverhoging per 1 januari 2010 blijkt er wel enig effect op te treden: een toename van 1% van de boetetarieven leidt tot een daling van 0,09% van het aantal boetes uit staandehoudingen. De onderzoekers konden daarvan niet met zekerheid vaststellen of dit een gedragseffect van burgers of van politieagenten is.
Groot tekort bij Amarantis |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Groot tekort Amarantis»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang was van het tekort bij Amarantis in 2009 toen het onder verscherpt toezicht van de Inspectie van het onderwijs werd geplaatst?
Amarantis Onderwijsgroep heeft over 2009 een positief resultaat van € 666 000,– behaald. Er was in 2009 dus geen sprake van een tekort.
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 5 oktober 2009 Amarantis onder geïntensiveerd financieel toezicht geplaatst omdat de solvabiliteit (het vermogen om op langere termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) al enkele jaren daalde en zich eind 2008 nog maar net boven de signaleringswaarde bevond. Hetzelfde gold voor de liquiditeit (het vermogen om op korte termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) die zich eind 2007 al eens onder de signaleringswaarde bevond. De financiële positie van Amarantis was daardoor kwetsbaar. De Inspectie heeft de financiële ontwikkelingen van Amarantis gevolgd door het opvragen van tussentijdse financiële informatie en het beoordelen van de jaarrekening 2009. Uit die jaarrekening bleek dat de liquiditeit iets verbeterd was, maar dat de solvabiliteit tot vlak onder de signaleringswaarde was gedaald. Op 6 augustus 2010 is het geïntensiveerd financieel toezicht daarom verlengd.
Is het tekort van Amarantis groter geworden in de periode dat de instelling onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, wat is de oorzaak hiervan?
Het resultaat is over 2010 toegenomen tot € 1 700 000. Dit resultaat is het gevolg van het financieel beleid van de Amarantis Scholengroep.
Uit de tussentijdse cijfers over 2010 en ook uit de jaarrekening 2010 bleek dat de financiële positie van Amarantis nog kwetsbaar was. Amarantis had wel beter zicht op de problemen en had het voornemen om vanaf medio 2011 een financiële sanering uit te voeren. Daarvoor was ook een interim-voorzitter voor het College van Bestuur aangetrokken. In december 2011 ontving de Inspectie echter tussentijdse informatie waaruit een sterk verslechterde financiële situatie bleek, onder meer door problemen met kredietverstrekkers. Om die reden heeft de Inspectie op 9 januari 2012 het financieel toezicht verzwaard tot intensief toezicht.
Indien het tekort is toegenomen tijdens de periode van verscherpt toezicht, kunt u dan aangeven wat de afspraken waren tussen de Inspectie en Amarantis om het tekort terug te dringen? Kunt u tevens aangeven waarom het niet gelukt is het tekort terug te dringen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is over 2009 en 2010 een positief resultaat behaald. Er was toen geen sprake van tekorten. De financiële situatie is echter in de jaren 2009 en 2010 niet voldoende verbeterd en in 2011 zelfs sterk verslechterd. De Inspectie heeft bij het College van Bestuur van Amarantis aangedrongen op adequate maatregelen. Eind 2011 bleek echter dat het CvB daaraan volstrekt onvoldoende uitvoering aan heeft gegeven en daarom is in januari 2012 het financieel toezicht verzwaard.
Kunt u tenslotte uiteenzetten welke instrumenten de Inspectie heeft om in te grijpen in dergelijke situaties?
In situaties waarin de continuïteit van een onderwijsinstelling als gevolg van een zwakke financiële positie of slechte vooruitzichten in gevaar is of dreigt te komen intensiveert de Inspectie het toezicht door frequenter informatie op te vragen, zich een beeld te vormen van de situatie en dit beeld te bespreken met het bestuur van de instelling. Tegelijkertijd informeert de Inspectie de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de instelling. Ingeval de Inspectie constateert dat sprake is geweest van «wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders» kan de minister wat het voortgezet onderwijs betreft op grond van artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aan Amarantis een aanwijzing geven. Een dergelijke aanwijzing omvat een of meer maatregelen. In genoemd artikel is beschreven wat moet worden verstaan onder wanbeheer.
Verder heeft de Inspectie de – gemandateerde – bevoegdheid de bekostiging van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WVO (artikel 104 WVO). Indien sprake is van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs of de kwaliteit van het bestuur ernstig of langdurig tekortschiet, kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 104a WVO).
Wat de BVE-sector betreft: de minister kan aan Amarantis rechten ten aanzien van bestaand onderwijsaanbod tijdelijk ontnemen. Dat is geregeld in artikel 6.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Zou sprake zijn van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs tekortschiet, dan kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 6.1.5a WEB). Verder heeft de minister de mogelijkheid om de rijksbijdrage van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WEB (artikel 11.1 WEB).
Voorts is het de bedoeling dat ook in de BVE-sector vanaf 1 januari 2013 de mogelijkheid bestaat tot het geven van een aanwijzing wegens wanbeheer. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Henk Jan Ormel (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VU moet extremistische shariageleerde weren»?1
Ja.
Klopt het dat sjeik Haitham al-Haddad bekend staat om antisemitische uitspraken als «joden zijn een van de legers van de duivel», dat joden «de vijanden van God, en de afstammelingen van apen en varkens» zijn, dat het «noodzakelijk is om joden en christenen te haten», dat hij gepleit heeft voor steniging en handen afhakken en dat hij van mening is dat het getuigenis van een vrouw slechts de helft waard is als een getuigenis van een man?
Mij is bekend dat sjeik Haitham al-Haddad dergelijke uitspraken heeft gedaan. Deze uitspraken zijn alle verwerpelijk.
Bent u bereid om sjeik Haitham al-Haddad de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op zijn verwerpelijke uitlatingen hebben de Minister voor Immigratie Integratie en Asiel en ik de mogelijkheid onderzocht om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen. Wij hebben moeten vaststellen dat de uitspraken van de heer al-Haddad onvoldoende grond vormen om hem op voorhand de toegang tot Nederland te ontzeggen. Dit sluit aan bij de jurisprudentie op dit terrein.
De heer al-Haddad is in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan EU-onderdanen de toegang tot Nederland slechts worden ontzegd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid danwel volksgezondheid. Wat betreft het aspect van gevaar voor openbare orde en openbare veiligheid gelden strenge eisen. Een EU-burger kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De verwerpelijke uitspraken zijn echter onvoldoende aanwijzing dat een dergelijk gevaar aan de orde is. Uiteraard kunt u er van uitgaan dat zal worden ingegrepen indien een dergelijk gevaar zich alsnog zou voordoen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, daar sjeik al-Haddad aanstaande vrijdag te gast is op een islamitisch symposium op de Vrije Universiteit in Amsterdam?
Ja.
Het bericht dat door de lage rente werknemers te maken kunnen krijgen met grote kortingen van hun pensioen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenkorting van 30 procent»?1
Ja.
Klopt het bericht dat werknemers met een beschikbare premieregeling door de lage rente rekening moeten houden met een aanzienlijk lager pensioen wat kan oplopen tot kortingen van ca. 35 procent Kunt u daarnaast aangeven hoeveel werknemers een dergelijke regeling hebben?
Bij dergelijke regelingen is de uitkering inderdaad afhankelijk van de rentestand op het moment van inkoop. Of percentages zoals vermeld zich voordoen, hangt af van individuele situaties. Bij premieovereenkomsten waarbij de premie tot pensioendatum wordt belegd en bij premieovereenkomsten waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op kapitaal, staat de uitkering niet vast. Deelnemers ontvangen in uniforme pensioenoverzichten (upo’s) een indicatie daarvan. Deze is gebaseerd op de rente van 4%. Op pensioendatum wordt de uitkering vastgesteld. Deelnemers die pensioneren, ontvangen een offerte voor hun pensioenuitkering die is gebaseerd op de marktrente, thans ongeveer 2,5%. Als zij de actuele offerte vergelijken met hun upo van 2008, vóór de crisis, dan is een 35% lagere uitkering dan in 2008 geïndiceerd, niet uit te sluiten. Oorzaken van dat verschil zijn dan niet alleen de lage rente, maar ook de lage beurskoersen en de gestegen levensverwachting. Er is geen sprake van korting van de uitkering, omdat in deze premieovereenkomsten geen uitkering wordt toegezegd. Die uitkering is afhankelijk van de rente- en beurskoersen en inkooptarieven op pensioendatum.
Het renterisico op pensioendatum doet zich voor bij de hierboven vermelde premieovereenkomsten en bij kapitaalovereenkomsten. Op basis van de meest recente cijfers hebben ongeveer 626 000 deelnemers dergelijke overeenkomsten2. Een fractie hiervan kan te maken hebben met een daadwerkelijk lager pensioen, namelijk degenen die thans met pensioen gaan. Het gaat om naar schatting enkele tienduizenden per jaar. Bovendien zijn er ook premieovereenkomsten waarbij periodiek wel een gegarandeerde pensioenuitkering wordt ingekocht. Deze beperken en spreiden het risico op lage uitkeringen. Er zijn geen cijfers bekend over de verdeling van het aantal deelnemers of pensioengerechtigden over de verschillende varianten van premieovereenkomsten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat werknemers door de lage rente gedwongen worden om in een keer hun pensioen aan te kopen, terwijl deze aanspraken later (bij een hogere rente) meer waard blijken te zijn?
Uitgangspunt van de Pensioenwet is dat de pensioenuitkering op moment van pensionering vaststaat. Het is inherent aan de boven vermelde overeenkomsten dat deelnemers de uitkering op pensioendatum in een keer aankopen. Dat maakt deze regelingen gevoelig voor de rente op het moment van inkoop van de uitkering. Deze inkoop is tegen de geldende marktrente, die thans laag is. Dat leidt ongelukkigerwijs tot lage uitkeringen. De keuze voor het type pensioenovereenkomst is aan sociale partners. Zij kunnen desgewenst kiezen voor premieovereenkomsten waarbij periodiek een gegarandeerde uitkering wordt ingekocht, of voor uitkeringsovereenkomsten.
Deelt u de mening dat de «pensioenknip» (Stcrt. 2009, 10855) een oplossing kan bieden voor deze problematiek?
De pensioenknip voorkomt dat deelnemers op pensioendatum in een keer hun pensioen moeten aankopen. Deze tijdelijke faciliteit is in 2009 gecreëerd voor degenen die kort na de inwerkingtreding van de Pensioenwet (PW) met pensioen gaan. De pensioenknip maakt het mogelijk om ervan te kunnen profiteren als de rente- en beurskoersen stijgen.
Of de knip leidt tot een hogere pensioenuitkering, is afhankelijk van de rente- en beursontwikkelingen en van de ontwikkeling van de levensverwachting. Bij gebruik van de pensioenknip kunnen uitkeringen ook lager uitvallen. Mijn ambtsvoorganger heeft deze kanttekening reeds gemaakt bij de introductie van de pensioenknip. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald.
Deelt u eveneens de mening dat de nieuwe pensioenwet wel voorziet om tijdens de opbouwfase alvast een kapitaal of uitkering te kunnen inkopen, maar dat dit voor oude polissen die nu expireren geen oplossing biedt?
Ja.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de financiële consequenties zijn van een veranderende rente op de aan te kopen uitkering?
Een 1%-punt lagere rekenrente op de pensioendatum, leidt volgens schatting gemiddeld tot een ongeveer 10% lagere uitkering. Dit betekent dat het grootste deel van de daling van de in te kopen uitkering (zie antwoord 2) wordt veroorzaakt door de lage beurskoersen en gewijzigde levensverwachting.
Het daadwerkelijke effect van de lagere rekenrente op de uitkering hangt sterk af van individuele situaties, bijvoorbeeld het wel of niet aankopen van een partnerpensioen. Daarnaast kan laatst vermeld percentage per pensioenuitvoerder naar boven of beneden afwijken, omdat inkooptarieven tussen pensioenuitvoerders kunnen verschillen.
Bent u bereid om de mogelijkheden te bekijken om de tijdelijke regeling van de pensioenknip te verlengen? Bent u verder bereid om het mogelijk te maken om het pensioen meerdere keren te knippen?
Op dit moment zie ik geen noodzaak tot verlenging van de tijdelijke regeling. Van de knip kan gebruik worden gemaakt door degenen die uiterlijk op 31 december 2013 hun pensioen moeten inkopen. Ook in 2012 en 2013 kunnen deelnemers bij pensionering kiezen voor de pensioenknip. Daarnaast is het zo dat degenen die de inkoop van hun pensioen hebben geknipt, 5 jaar de tijd hebben om de uitgestelde uitkering in te kopen. Degenen die op het vroegst mogelijke moment voor de pensioenknip hebben gekozen, 1 januari 2009, hebben tot 31 december 2013 de tijd om de uitgestelde uitkering in te kopen; voor degenen die op de laatst mogelijke datum kiezen voor de pensioenknip – 31 december 2013 – is dat 31 december 2018. Voor de uitgestelde inkoop is de pensioenknip dus nog tot 31 december 2018 van toepassing.
Het gebruik van de pensioenknip is thans zeer beperkt, zo heeft het Verbond van Verzekeraars indicatief laten weten. Ook daarom vind ik verlenging van de pensioenknip nu niet nodig.
Ik ben bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Ik zal de Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen.
Het bericht 'Toezicht op pensioenen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website van De Nederlandsche Bank (DNB) «Toezicht op pensioenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze vragen en antwoorden ook gelden als richtsnoer voor het beleid, in het bijzonder voor wat betreft een door pensioenverzekeraar uitgevoerde pensioenregeling en de overdracht door een liquiderend pensioenfonds aan een pensioenverzekeraar?
Ja. De vragen en antwoorden van DNB hebben betrekking op pensioenuitvoerders. In de Pensioenwet is de pensioenuitvoerder omschreven als een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland.
Onder verwijzing naar wat u bij de behandeling van de Pensioenwet heeft geantwoord, namelijk dat de uivoerder niet verantwoordelijk is2 en naar wat de website van DNB stelt, namelijk dat dat wel het geval is, legt de DNB de wet verkeerd uit?
DNB legt de wet niet verkeerd uit. Ik onderschrijf dan ook de visie van DNB op dit punt.
De gedachte van de Pensioenwet is dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets mis gaat. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat een individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.3
Pensioenuitvoerders zijn onder de Pensioenwet derhalve niet gevrijwaard van aansprakelijkheid voor het geval de werkgever verzuimd heeft gegevens te verstrekken. Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in alle gevallen aansprakelijk zijn.
Voor vermindering en verval is bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.4
De in artikel 4, tweede lid, Regelen Verzekeringsovereenkomsten PSW opgenomen vrijwaring van alle aansprakelijkheid van de verzekeraar voor een verzuim van de werkgever, is voor pensioenfondsen vanaf 1 januari 2006 en voor verzekeraars vanaf inwerkingtreding van de Pensioenwet (1 januari 2007) komen te vervallen.
In uw vraag verwijst nu naar kamerstuk 30 413, nr. 63. Ik kan in dit kamerstuk geen aanknopingspunt vinden voor een andere visie op dit vraagstuk.
Wat is – tegen deze achtergrond – uw mening over de uitspraak op de website van DNB dat de werknemer, ook als hij niet is aangemeld door de werkgever, toch een beroep kan doen op zijn pensioenrechten en aanspraken?
Ik onderschrijf zoals onder vraag 3 is aangegeven de visie van DNB. Ook als de werknemer niet is aangemeld door de werkgever kan hij een beroep doen op zijn pensioenrechten en aanspraken.
Wat is uw mening over het artikel van prof. dr. E Lutjens getiteld «Aansprakelijkheid pensioenuitvoerder bij het niet aanmelden»3 waarin wordt gesteld dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende deelnemers?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van prof. dr. E. Lutjens. De heer Lutjens is de overtuiging toegedaan dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende (wegens niet aanmelding) deelnemers. In de bovenstaande antwoorden heb ik reeds uiteengezet dat ik deze visie niet deel.
Op welke wijze kan de werknemer nu zijn recht halen, indien de pensioenuitvoerder meedeelt aan de werknemer dat hij niet was verzekerd, zeker wanneer de werkgever beweert dat er wel een aanmelding heeft plaatsgevonden en het niet helder is bij wie het probleem ligt? Overweegt u om tegen deze achtergrond het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hier boven reeds heb uiteengezet, kan de werknemer in een dergelijk geval toch bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is.
In het kader van de uitvoeringsovereenkomst maken partijen afspraken over de gegevensaanlevering.
De deelnemer is via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst en kan derhalve nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Ik ben niet voornemens om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen.
WW-uitkering aan ex-SHB werknemers en hun pensioen |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat voormalige werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB geen keuze hebben voor wat betreft de ingangsdatum van hun pensioen, omdat de werkgever omstreeks het faillissement heeft nagelaten de pensioenleeftijd te verhogen naar 65 jaar?1
Ja.
Acht u het terecht dat voor 60 jarigen nu de WW-uitkering gekort dreigt worden met de pensioenuitkering? Zo ja waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat pensioen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Deze regel is ook van toepassing op de situatie van de voormalig werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB. Er is geen reden om hiervan af te wijken.
Acht u het te verdedigen dat bedrijven die destijds gebruik maakten van de regeling voor deeltijd-WW geen terugstortingen hoefden te doen toen ze weer winst gingen maken en werkloze havenwerkers van hun pensioen wel «terugstortingen» moeten doen? Zo ja, waarom?
Ja. De vergelijking tussen bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de regeling voor deeltijd WW en «terugstortingen» van het pensioen van de werkloze havenwerkers gaat niet op. De regeling voor deeltijd-WW was een tijdelijke regeling met het doel de werkgevers en werknemers de mogelijkheid te bieden om een periode van onverwachte en scherpe vraaguitval te overbruggen door de werktijd van werknemers tijdelijk te verkorten. Uitgangspunt hierbij was dat het dienstverband werd voortgezet. Dit betreft een hele andere situatie dan de werkloze havenwerkers.
Wilt u in overleg treden met FNV-Bondgenoten sector Havens en de uitvoerder van de pensioenregeling om tot een oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De betreffende regeling heeft een arbeidsvoorwaardelijk karakter. Het is aan werkgevers en werknemers om daar afspraken over te maken. Als minister heb ik daarbij geen enkele rol.
Het bericht 'Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opgelegde straf in geen enkele verhouding staat tot het zeer ernstige feit dat de dader heeft gepleegd, namelijk dat hij een jonge vrouw heeft doodgereden, haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en gezwegen heeft over hetgeen hij heeft gedaan?
Het past mij niet een oordeel uit te spreken over de hoogte van een door de rechter opgelegde straf. Uit het vonnis (LJN: BT2353) valt op te maken dat de rechtbank in haar oordeel heeft laten meewegen dat de verdachte zich door roekeloos en onverantwoord rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan de dood van een jonge vrouw. Na de aanrijding heeft de verdachte het slachtoffer zwaargewond op het wegdek zien liggen, waarna hij de keuze heeft gemaakt om door te rijden. De rechtbank heeft het verlaten van de plaats van het ongeval onder die omstandigheden gekwalificeerd als onmenselijk en laaghartig. Ook rekende de rechtbank het de verdachte zwaar aan, dat hij in de eerste periode na het ongeval en zijn aanhouding iedere betrokkenheid heeft ontkend. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. De rechtbank stelt daar ondere andere tegenover dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, en dat verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, berouwvol heeft getoond, mede naar de familie van het slachtoffer. Uit het vonnis blijkt nergens dat de rechtbank de «islamitische schaamtecultuur» van de verdachte als relevante omstandigheid heeft meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Klopt het dat de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening heeft gehouden met de (islamitische) schaamtecultuur van de dader? Dit valt toch niet onder de omstandigheden waaronder het feit is begaan of de persoon van de dader?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) niet in beroep gegaan tegen deze veel te lage straf, zeker gezien het feit dat het OM een gevangenisstraf van 4 jaar heeft geëist?
Het Openbaar Ministerie heeft zijn eis van 4 jaar gevangenisstraf gebaseerd op het verwijt van doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank was echter van oordeel dat de verdachte weliswaar roekeloos heeft gereden, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op een aanrijding heeft aanvaard. Om die reden is de verdachte vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling, de dood tengevolge hebbend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor een ander is gedood (art. 6 Wegenverkeerswet 1994) en voor het verlaten van de plaats van het ongeval.
Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van het instellen van appel, omdat de kans dat in hoger beroep alsnog een veroordeling ter zake van doodslag zou volgen, zeer gering werd geacht. De overwegingen om geen hoger beroep in te stellen zijn uitgelegd in een gesprek met de advocaat van de familie.
Deelt u de mening dat de nabestaanden levenslang hebben en dat het onvoorstelbaar en onterecht is dat het OM met een zakelijk bericht hen op de hoogte heeft gesteld van het vervroegd vrijkomen van deze crimineel?
Het lot van slachtoffers en nabestaanden trek ik mij zeer aan. Door de vele contacten met nabestaanden besef ik heel goed hoe groot hun verdriet is en dat nabestaanden dit levenslang met zich meedragen. Het Openbaar Ministerie is er alles aan gelegen om slachtoffers en nabestaanden recht te doen en hen op een juiste en eenduidige wijze te informeren over de strafrechtelijke procedure. De Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal benadrukt het belang van een persoonlijke benadering van slachtoffers of nabestaanden van ernstige delicten. In die zaken wordt een zaakscoördinator ingezet om alle taken richting slachtoffers en nabestaanden, die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het OM, te verzorgen. Op deze wijze kan extra en persoonlijke aandacht worden gegeven aan de slachtoffers en nabestaanden.
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat ook in de zaak over Floor van der Wal een zaakscoördinator is aangewezen bij het arrondissementsparket in Amsterdam. De ouders van Floor van der Wal zijn op diverse momenten op de hoogte gehouden over de gang van zaken. In het kader van het executietraject is aanvankelijk aan de ouders meegedeeld dat de veroordeelde in maart 2012 vrij zou komen. Toen later besloten werd dat de veroordeelde in februari 2012 deel zou gaan nemen aan een penitentiair programma buiten de inrichting is ook dat aan de ouders gemeld. Ik betreur het dat dit laatste bericht door middel van een standaardbrief van het Informatiepunt Detentieverloop Openbaar Ministerie aan hen is gemeld. Inmiddels hebben zowel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de officier van justitie te Amsterdam gesproken met de vader van het slachtoffer en uitleg gegeven over de gang van zaken.
Door het OM en andere ketenpartners is onlangs afgesproken dat het hele proces van het informeren van slachtoffers heringericht wordt vanuit het perspectief van het slachtoffer. Ik zal uw kamer daarover informeren middels een beleidsbrief die komende zomer wordt verstuurd.
Waarom krijgt deze crimineel de kans om aan een reïntegratieproject deel te nemen nu de straf die hij daadwerkelijk heeft ondergaan zo laag is en hij daardoor ook nog vervroegd vrijkomt?
Op basis van de wet- en regelgeving en het daarop gebaseerde beleid is in deze casus deelname aan een penitentiair programma toegekend. Het doel van een dergelijk programma is te voorkomen dat een ex-gedetineerde na zijn straf opnieuw in de fout gaat. Door gedetineerden na hun straf zo goed mogelijk te laten re-integreren, wordt recidive voorkomen en de maatschappelijke veiligheid bevorderd. Een deelnemer aan een penitentiair programma is verplicht om minimaal 26 uur per week deel te nemen aan vastgestelde activiteiten, zoals onderwijs of arbeidstoeleiding.
De beslissing of iemand voor re-integratiedoeleinden eerder naar buiten mag, wordt genomen door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen op basis van een aantal adviezen. Eén van deze adviezen is van het OM. In deze casus is, ondanks een negatief advies van het OM, gekozen voor deelname aan het penitentiair programma op basis van positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Hoewel deze beslissing mede genomen is op basis van deze positieve adviezen, vind ik het belangrijk een negatief advies van het OM zorgvuldig te wegen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daarom besloten dat bij tegenstrijdige adviezen de selectiefunctionaris dit voortaan ook op moet nemen met de directie van het gevangeniswezen. Zo wordt er nog zorgvuldiger omgegaan met alle belangen, waarbij die van slachtoffers en nabestaanden voor de staatssecretaris en mij zwaar wegen.
Over het deelnemen aan reintegratieprogramma’s wil ik in algemene zin nog het volgende opmerken. De detentiefasering – waar het penitentiair programma deel van uitmaakt – wordt vaak gezien als een recht van de gedetineerde. Wettelijk gezien is hier echter geen sprake van. Om een en ander weer in het juiste perspectief te plaatsen zullen in de detentiefasering een aantal wijzigingen worden doorgevoerd. Op 8 november 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 270, nr. 61) Deze voorstellen zullen ervoor zorgen dat de toegekende vrijheden meer in verhouding komen te staan met de opgelegde straf. Ook dient bij het toekennen van eventuele vrijheden meer rekening te worden gehouden met de veiligheid van de samenleving én met de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden.
De afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Ewout Irrgang (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Washington schrapt omstreden heffingen»1, waarin de afspraak tussen de Amerikaanse regering en de Europese Unie over het stoppen van de omstreden methode om invoerheffingen op staal en andere producten te berekenen wordt belicht? Wat zijn de concrete gevolgen van deze afspraak voor het Nederlandse bedrijfsleven?
De Nederlandse regering is verheugd dat dit langlopende handelsconflict tussen de EU en de VS eindelijk is opgelost. Door het toepassen van «zeroing» betaalden Nederlandse bedrijven te hoge antidumpingheffingen in de VS. Zonder «zeroing» zullen die heffingen een stuk lager zijn en in sommige gevallen zelfs helemaal verdwijnen. Daarmee wordt de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op de Amerikaanse markt verbeterd.
Indien de EU en de VS niet tot een akkoord waren gekomen had de EU alleen nog kunnen overgaan tot retaliatie (strafheffingen op de invoer van geselecteerde producten uit de VS). De ervaring leert dat dit soort maatregelen niet alleen Amerikaanse bedrijven treft; Europese importeurs moeten de heffingen betalen en Europese consumenten betalen meer voor Amerikaanse producten in de winkel, terwijl ze part noch deel hebben aan het geschil. De door «zeroing» getroffen Europese bedrijven zouden bovendien niets hebben aan retaliatie.
Op welke manier heeft de uitspraak van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dat de in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen voor exporterende Europese bedrijven door de Amerikaanse autoriteiten terugbetaald dienen te worden, een rol gespeeld bij de onderhandelingen over deze afspraken? Waarom zijn tijdens deze onderhandelingen tussen de EU en de Amerikaanse regering geen afspraken gemaakt over de terugbetaling van deze onterecht betaalde heffingen?
Het WTO Beroepslichaam dat de zaak behandelde heeft geen uitspraak gedaan over het terugbetalen van in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen. Dat was ook geen onderdeel van het mandaat. Het Beroepslichaam heeft alleen geconcludeerd dat de VS in gebreke is gebleven door niet binnen een redelijke termijn haar «zeroing» praktijk te beëindigen. De uitspraak geldt voor de toekomst en heeft geen terugwerkende kracht.
De uitspraak van het Beroepslichaam heeft geen rechtstreekse werking (individuele bedrijven kunnen er geen rechten aan ontlenen). De VS zijn gehouden de uitspraak te implementeren. Bedrijven die van oordeel zijn dat er onverschuldigd betaald is, hebben via het Amerikaanse rechtssysteem de mogelijkheid (gehad) hun gelijk te halen.
De Europese Commissie heeft bij de onderhandelingen over een akkoord wel geprobeerd afspraken te maken over terugbetaling van teveel betaalde heffingen. Dit gebeurde mede op uitdrukkelijk verzoek van Nederland. Dit bleek in de onderhandelingen echter niet haalbaar. De EU had daarmee de keus tussen een akkoord voor de toekomst of geen akkoord. Elke dag dat een akkoord uitbleef, bracht dit voor Europese bedrijven, waaronder Nederlandse, kosten met zich mee. Daarom was het belangrijk dat de EU de door de Amerikanen geboden opening aangreep en is het goed dat het akkoord er gekomen is.
Welke mogelijkheden op Europees niveau ziet u om dit forse financiële verlies van exporterende bedrijven te compenseren? Bent u bereid de exporterende bedrijven te steunen door op Europees niveau hard in te zetten en financiële compensatie van de geleden schade van de Amerikanen te eisen?
Nederland heeft de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. De kans van slagen acht ik echter gering. De Europese Unie heeft immers geen juridische mogelijkheden om de VS hiertoe te dwingen. Zoals hiervoor opgemerkt kunnen bedrijven zelf via het Amerikaanse rechtssysteem trachten hun gelijk te halen.
Schokkende beelden van dierenmishandeling op een Brits veebedrijf |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «New shocking undercover investigation inside the british pig industry exposes Harling Farm»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de zware mishandeling van dieren die op de beelden te zien is?
Ja.
Kunt u uitsluiten dat vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering in de Nederlandse winkels verkocht wordt? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Wie dieren houdt dient zich aan de daartoe geldende (Europese) regels te houden. Maatregelen treffen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering kan niet. Alle lidstaten moeten zelf goed toezien op de implementatie van de EU-dierenwelzijnsregels. Op grond van dierenwelzijn mag de intracommunautaire grens niet gesloten worden.
De Europese Commissie kan via haar FVO inspecties en controlebezoeken in de lidstaten bezien of de lidstaten de wetgeving goed geïmplementeerd hebben en er zelf goed op toezien. Mijn inzet in Brussel is wel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt.
Deelt u de mening dat grove dierenmishandeling in veebedrijven reden zou kunnen vormen de Nederlandse grenzen te sluiten voor Brits vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid actie te ondernemen?
Nee, zie hiervoor vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederlandse consumenten gevrijwaard zouden moeten worden van dierlijke producten die afkomstig zijn van bedrijven waar sprake is van zware dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u de Nederlandse consument een dergelijke garantie te kunnen bieden?
Zware mishandeling van dieren is niet toegestaan en niet acceptabel. Zoals ook uiteengezet in vraag 3 dienen lidstaten toe te zien op de naleving van de dierenwelzijnsregels en indien nodig moeten overtreders aangepakt worden. Iedere lidstaat heeft hier zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ik kan niet garanderen dat vlees van dieren die mishandeld zijn niet op de markt komen.
Bent u bereid de Engelse ambassadeur om opheldering te vragen voor wat betreft toezicht en handhaving in relatie tot onderhavige beelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De Britse dierenbescherming heeft inmiddels een onderzoek naar de misstanden ingesteld en inspecteurs van de dienst hebben onmiddellijk na uitzending van de beelden het desbetreffende veebedrijf bezocht. De dierenbescherming heeft verklaard dat, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, mogelijk gerechtelijke stappen worden genomen. Ik acht het niet nodig om in aanvulling hierop de Britse ambassadeur om opheldering te vragen.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse opsporing en handhaving zodanige waarborgen biedt dat dergelijke situaties in de Nederlandse vee-industrie niet kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid?
In Nederland ziet de NVWA toe op de naleving van de regels voor dierenwelzijn. De NVWA doet daartoe ad random en risicogebaseerde controles op bedrijven. Indien de NVWA het vermoeden heeft dat er op een bedrijf sprake is van verminderde dierzorg wordt het bedrijf bezocht. Dat vermoeden kan voortkomen uit bijvoorbeeld meldingen door particulieren, de Landelijke Inspectiedienst of de dierenpolitie of op basis van eigen bevindingen, bijvoorbeeld in het slachthuis. De prioriteit is daarbij om zo snel mogelijk de overtreding op te heffen door het inzetten van bestuursrecht en of strafrecht.
Indien noodzakelijk kan dat betekenen dat de dieren afgevoerd worden en elders in bewaring genomen zodat het dierenwelzijn gewaarborgd is. De NVWA voert hier zo veel mogelijk een pro-actief en risk-based beleid. Ik kan echter geen garantie gegeven dat alle situaties van verminderde dierzorg direct door de NVWA opgepakt worden omdat er ook een afhankelijkheid van meldingen is. De NVWA probeert de erfbetreders meer bij dit proces van melding te betrekken.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen om te voorkomen dat situaties zoals getoond nog langer binnen de Europese Unie kunnen voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij vraag bij 3 is mijn inzet in Brussel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt. Dat kan bijvoorbeeld door aan te dringen op voldoende FVO missies en een goede follow-up ervan. De Europese Commissie heeft in haar nieuwe Europese dierenwelzijnsstrategie 2012–2015 aangegeven instrumenten te willen ontwikkelen, waar nodig met uitvoeringsplannen, om de naleving door de lidstaten te verbeteren. Ook de Britse overheid ondersteunt dit.
Het ambtsbericht van de Nederlandse ambassade in Kabul |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kunduz kleeft voor altijd aan GroenLinks»?1
Ja.
Is het waar dat tijdens een gesprek met de top van de NAVO-trainingsmissie in Afghanistan generaal Stuart Beare waarschuwde dat «indien Nederland alleen zou opleiden voor Kunduz het waarschijnlijk om zeer lage aantallen» zou gaan? Indien neen, wat is er dan gezegd door de generaal?
Dit is juist.
Waarom werd deze uitlating van de NAVO-generaal door u niet gedeeld met de Kamer tijdens het algemeen overleg op 26 april vorig jaar?2 Deelt u de opvatting dat dit zeer essentiële informatie is die met de Kamer gedeeld had moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Er zijn in de voorbereiding van de missie verschillende gesprekken gevoerd met onder meer NTM-A, de Afghaanse autoriteiten, EUPOL en Duitsland. Het desbetreffende bericht van de ambassade bevat een weergave van een van de gesprekken die plaatsvond.
De regering informeert op gezette tijden de Kamer over gemaakte afspraken en de voortdurende ontwikkelingen in Afghanistan, omdat deze kunnen leiden tot bijstellingen van de Nederlandse missie. De Kamer is op de hoogte gehouden over de sterkte van de politie in Kunduz, de trainingsmogelijkheden voor Nederland en de relevante ontwikkelingen in Afghanistan. In de artikel 100-brief, de daaropvolgende brieven en tijdens debatten heeft de regering de Kamer tijdig geïnformeerd over de situatie zoals die op dat moment was. Zo is in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425) gemeld dat de personeelssterkte voor de civiele politie (tashkil) in Kunduz voorlopig was vastgesteld met een verwachte verdere groei. Tijdens het algemeen overleg van 26 april 2011 (verslag Kamerstuk 27 925, nr. 427) is mede op basis van deze schatting gemeld dat er vanwege deze politiesterkte een overcapaciteit van KMar-opleiders was ontstaan. In de brief van 5 oktober 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 437) is gemeld dat na hertelling duidelijk werd dat de vulling van de reeds actieve civiele politie in Kunduz groter was dan gedacht, er een tekort was aan opgeleide junior kaderleden en dat de verwachte groei van de politie niet doorging. Nederland heeft de opleidingsinspanningen aangepast en besloten tijdelijk tien KMar-opleiders minder uit te zenden.
Leidt het gebrek aan rekruten in Kunduz ertoe dat Nederland minder dan de door u eerder genoemde ongeveer drie duizend agenten zal opleiden tijdens de missie? Indien ja, wat is dan de nieuwe schatting over het aantal agenten dat Nederland op zal leiden?
Het blijft moeilijk het aantal politiemensen van de civiele politie dat Nederland kan opleiden precies weer te geven. Dit aantal staat niet vast en hangt af van de opleidingsbehoefte van de civiele politie in Kunduz, de mate waarin reeds actieve agenten kunnen worden vrijgemaakt door de politiecommandant voor opleidingen, de capaciteit op het trainingscentrum en de snelheid waarmee Afghaanse trainers de trainingen gaan overnemen.
Daarnaast speelt de komende maanden de discussie over de omvang van de Afghan National Security Forces (ANSF) op langere termijn. Deze lange termijn omvang zal waarschijnlijk kleiner zijn dan aanvankelijk gedacht. Schattingen over het aantal op te leiden agenten zijn daarom veranderlijk en onzeker.
In de brief over de stand van zaken van de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan (Kamerstuk 27 925, nr. 453) die tegelijk met deze antwoorden aan de Kamer is gestuurd, wordt een actueel beeld van het aantal op te leiden politiemensen gegeven.
Bent u bereid, desnoods vertrouwelijk, inzage te geven in het ambtsbericht uit Kabul waarin genoemde passage is opgenomen? Indien neen, waarom niet?
Het bericht is als bijlage bij deze brief gevoegd3. Het betreft een gederubriceerd BZ-bericht van Ambassade Kaboel aan het ministerie van 4 april 2011. Bij dit bericht hoort ook een bijlage. Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur worden het ambtelijke commentaar aan het slot van dit bericht en de bijlage niet openbaar gemaakt. De redenen hiervoor zijn dat hierin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen en daarnaast openbaarmaking de belangen van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties kan schaden. Daarnaast zijn de in het bericht opgenomen namen van ambtenaren ter bescherming van hun privacy niet openbaar gemaakt.
De terugval in aanmeldingen voor deeltijdstudies |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder deeltijders»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat er heel snel, nog voor het begin van de zomer, een antwoord moet komen op de door uzelf gestelde vragen over deeltijdopleidingen omdat, als zulks langer op zich laat wachten, de deeltijdopleidingen vanzelf in de gevarenzone komen door het geringe aantal aanmeldingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de Kamer op korte termijn te informeren naar aanleiding van de door mij aangekondigde brede verkenning deeltijd. De brede verkenning deeltijd is gericht op de toekomstbestendigheid van de kaders voor deeltijdonderwijs. In het kader van die verkenning is een analyse gemaakt van de huidige wet- en regelgeving, mede in relatie tot signalen van instellingen hoger onderwijs over belemmeringen die zij ervaren.
Ik heb eerder aangegeven de planning van de brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd af te stemmen op het verschijnen van het SER-advies postinitiële scholing, zodat ik in mijn brief op dat advies kan aansluiten. De SER heeft onlangs laten weten dat de bespreking ter vaststelling van het advies is uitgesteld naar 20 april a.s. Ik wil mijn brief echter niet verder uitstellen en zal deze, na vaststelling in de Ministerraad, zo spoedig mogelijk versturen.
Is het mogelijk dat de beantwoording van de vragen zoals genoemd in dit bericht ook een manier is om het repareren van de fouten in de langstudeerdersregeling meer te laten lijken op technisch onderhoud en minder op een politieke draai?
Ik zal in mijn brief naar aanleiding van de brede verkenning deeltijd onder meer ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdstudenten. Zie beantwoording vraag 2.
Wat vindt u van de opvattingen over de onaantrekkelijkheid van het deeltijdonderwijs als sluiproute, zoals in dit bericht door deskundigen weergegeven?
In het bericht wordt aangegeven dat in deeltijd studeren helemaal niet leuk en erg zwaar is. Ik kan me voorstellen dat de combinatie van studie, werk en privéleven zwaar is. Dat neemt echter niet weg dat er een sluiproute zou ontstaan voor langstuderende voltijdstudenten, indien de langstudeerdersmaatregel niet van toepassing zou zijn voor ingeschrevenen van deeltijdopleidingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3 zal ik in mijn brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd nader ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdonderwijs en studenten deeltijd.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur van waterschappen om kwijtschelding van belastingen te verlenen, weliswaar is aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer, maar nog niet door gemeenten kan worden toegepast, omdat de «nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» nog niet zijn aangepast?1 2
Dat is gedeeltelijk correct. De «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» zijn nog niet aangepast, echter wel is per 1 april 2011 een voorziening getroffen in de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 (Stcrt. 2011, 5774), waarbij decentrale overheden de mogelijkheid wordt geboden aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privébelastingen. Voorheen kwamen zij door genoemde Uitvoeringsregeling vrijwel nooit in aanmerking voor kwijtschelding.
Is het waar dat uit ambtelijk overleg is gebleken dat de verruiming van de vermogensgrenzen beperkter wordt dan voorgesteld in het wetsvoorstel? Zo ja, wat zijn hiervan de redenen en waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Is het juridisch en wettelijk gezien mogelijk om een wettelijk vastgelegde verruiming van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding via nadere regels ongedaan te maken?3
Het wetsvoorstel 32 315 «Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen» heeft een grondslag geschapen voor decentrale overheden in de genoemde wetten om op het punt van de normen welke gelden voor het in aanmerking te nemen vermogen af te wijken van de rijkskwijtscheldingsregeling zoals deze is opgenomen in de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990. De daadwerkelijke normen worden nader uitgewerkt in de genoemde «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen».
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is toegezegd om bij het uitwerken van de bedoelde nadere regels rekening te houden met de armoedeval, zoals de Tweede Kamer dat wenste. De effecten van de verruiming van de vermogensnormen in de kwijtscheldingsregeling op de armoedeval zijn nadien nader beschouwd. De uitkomst daarvan vindt u terug in de brief die zeer recent aan uw Kamer gezonden is met als onderwerp «Gevolgen voor de armoedeval van wijziging van de vermogensnorm in de decentrale kwijtscheldingsregeling». De wetswijziging betreft dus niet de verruiming zelf, maar schept de grondslag voor de minister om dit in lagere regelgeving te regelen. In eerder genoemde brief is aangegeven dat de verruiming momenteel niet wordt geëffectueerd voor mensen met een uitkering.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen wordt beperkt, waardoor ouderen die voor hun begrafenis sparen geen kwijtschelding ontvangen of mensen die op het peilmoment bijzondere bijstand of een teruggave van de Belasting op de rekening gestort hebben gekregen, geen kwijtschelding meer ontvangen, terwijl ze hier wel voor in aanmerking zouden moeten komen? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
In de brief die ik noem onder antwoord 2 wordt uitgelegd waarom de vermogensgrenzen voor de kwijtschelding van decentrale belastingen nu niet worden verruimd voor particulieren. Het betreft hier geen inperking van de bestaande mogelijkheden, doch slechts het niet uitbreiden daarvan. Ten aanzien van mensen met uitsluitend een AOW-uitkering zijn de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» recent gewijzigd (Stcrt. 2012, 2041. Die wijziging strekt ertoe om gemeenten, provincies, en waterschappen de mogelijkheid te geven het huidige niveau van kwijtschelding van lokale belastingen in stand te houden voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die uitsluitend van AOW leven, ook als dat AOW-inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnormen.
Het ontduiken van de afspraken in het Convenant Overgewicht |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de regels van het Convenant Overwicht ten aanzien van reclame voor snoep worden overtreden? Wat is uw mening?
Nee. Het Convenant Overgewicht is niet meer actueel; eind 2009 is dit beëindigd. Op basis van draagvlak van betrokken partijen en met steun van de Kamer is ingezet op een nieuw convenant:
het Convenant Gezond Gewicht (TK 31 899, nr. 15).
Het thema voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen maakt hier geen onderdeel van uit.
Het Convenant Overgewicht heeft zich destijds wel ingespannen voor een verbod op voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen. Met inspanning van partijen uit het Convenant Overgewicht is een verbod voor voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen jonger dan 7 jaar tot stand gekomen in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RvV). Daarnaast heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) haar leden opgeroepen tot terughoudendheid in de reclame gericht op kinderen van 7 tot 12 jaar. Op 9 maart 2010 bent u op de hoogte gebracht van deze stappen die op basis van zelfregulering zijn genomen (TK 31 899, nr. 17). Het verbod en de oproep van de FNLI zijn nog steeds van kracht. Van overtredingen van het verbod ben ik niet op de hoogte.
Vindt u dat het sponsoren door Haribo van het populaire programma TheVoice Kids past binnen de afspraken van het Convenant?
De afspraken van het Convenant Gezond Gewicht richten zich op het maatschappelijk agenderen van overgewicht en obesitas en de maatregelen die door middel van samenwerking van partijen genomen kunnen worden om een trendbreuk in de cijfers van overgewicht en obesitas te bewerkstelligen. Het thema reclame ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen maakt geen onderdeel van uit het huidige Convenant Gezond Gewicht.
De afspraken waar u vermoedelijk op doelt zijn opgenomen in de RvV, waarin een verbod op voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen tot 7 jaar is opgenomen. Volgens de gegevens uit het bereikonderzoek blijkt dat «The Voice Kids» zich niet richt op kinderen onder de 7 jaar. Het kijkerspubliek van het «The Voice Kids» bestaat voor 85% uit kijkers ouder dan 12 jaar (bron: RTL 4).
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven heeft de FNLI, naast het verbod in de RvV, haar leden opgeroepen om terughoudend te zijn in het richten van reclame op kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar. Bedrijven die wel reclame maken richting deze doelgroep wordt gevraagd hun beleid te publiceren op de website zorgvuldigereclame.nl. Haribo licht haar beleid toe op deze website. Daarmee schaart Haribo zich tussen een aantal bedrijven dat aangeeft dat reclame gericht op kinderen tussen de 7 en 12 jaar onderdeel kan zijn van het beleid en dit toelicht op de website, zoals verzocht door de FNLI.
Vindt u dat de sponsoring door Haribo overeenkomt met de afspraak in het Convenant om terughoudendheid te betrachten ten aanzien van reclame gericht op kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de actie van Haribo, waarbij een gouden Haribobeer op een school een prijs uitreikt en dit filmpje vervolgens op internet is geplaatst, past binnen de afspraken van het Convenant Overgewicht?
In de RvV wordt nader ingegaan op reclame op scholen. Hierin staat dat op scholen uit het voortgezet onderwijs geen promotionele acties mogen plaatsvinden die uitsluitend tot doel hebben de leerlingen aan te zetten tot overmatig gebruik van het aangeprezen voedingsmiddel. Strikt genomen past de actie van Haribo binnen de regels van de RvV; er is geen sprake van het aanzetten tot overmatig gebruik. Vanuit mijn visie op gezondheid en mijn inzet om juist de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken, wil ik scholen en bedrijven wel oproepen om doordachte keuzes te maken die dit beleid kunnen ondersteunen.
Zoals bij antwoord 1 gemeld, is het Convenant Overgewicht niet meer actueel. Het is niet een specifiek doel of activiteit van het Convenant Gezond Gewicht of van mij om kinderen en leerlingen te vrijwaren van reclame. Dit kabinet zet in op een integrale aanpak op het gebied van gezond gewicht, zoals vermeld in de Landelijke nota Gezondheidsbeleid, waarbij de jeugd wordt ondersteund door programma’s zoals Mediawijsheid bij het ontwikkelen van weerbaarheid tegen de prikkels en verleidingen die nu eenmaal onderdeel uitmaken van onze leefwereld. Reclame is daar onderdeel van.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk een lijst sturen van fabrikanten en reclameuitingen voor snoep in het afgelopen jaar, en hier ook een lijst aan toevoegen van snoep in de vorm van populaire figuurtjes voor kinderen, of waarbij deze figuurtjes op de verpakking staan afgebeeld?
Nee, in het kader van zelfregulering zie ik het niet als mijn taak dit soort lijsten samen te stellen en te verspreiden. Daarnaast heb ik u naar aanleiding van een toezegging op 28 oktober 2011 het rapport monitoring voedingsreclame doen toekomen (TK 31 899, nr. 19). Dit rapport komt voort uit onderzoek van de Consumentenbond en is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevoerd. In het rapport wordt uitgebreid ingegaan op diverse vormen van reclame-uitingen voor voedingsmiddelen die niet goed passen in een gezond voedingspatroon. In dit rapport vindt u een overzicht van bedrijven en producten waarvan voedingsmiddelenreclames gericht op kinderen zijn aangetroffen.
De FNLI heeft aangegeven dat zij in 2012 zelf een monitor naar voedingsreclame gericht op kinderen zal laten uitvoeren. Dit past bij de rol en verantwoordelijkheid van zelfregulering zoals ik die voor ogen heb.
Wat is uw mening over de uitspraak van Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie (VBZ)-directeur Baas dat reclame voor programma's die op een later tijdstip worden uitgezonden maar wel populair zijn bij kinderen niet onder de Convenantsafspraken vallen omdat kinderen dan «in bed horen te liggen»?
Deze uitspraak komt niet overeen met de gehanteerde criteria. In artikel 8 van de RvV wordt aangegeven wanneer een programma gericht is op kinderen. Dit wordt niet beoordeeld op basis van tijdstip, zoals wordt gesuggereerd, maar op basis van bereikcijfers. De FNLI hanteert een vergelijkbaar criterium voor de oproep om terughoudend te zijn met reclame gericht op kinderen tussen de 7 en 12 jaar.
Wat is uw mening over de uitspraak van VBZ-directeur Baas dat er voortdurend gekeken wordt of de randen van de regelgeving scherper getrokken moeten worden? Bent u het eens met de uitspraak dat de Haribo-actie «een twijfelgeval» is?
Voor de randen van de regelgeving verwijs ik u naar artikel 8 lid 1 van de RvV waarin de criteria worden uitgelegd. Zoals in antwoord op vraag 6 reeds is aangegeven, hanteert de FNLI deze criteria ook in haar oproep om terughoudend te zijn. Ik verwacht van de FNLI dat zij haar leden aanspreekt op de verantwoordelijkheid die partijen hebben en hoe zij deze invullen. Daarnaast zal de FNLI, zoals bij antwoord 5 is aangegeven, in 2012 zelf een monitor naar voedingsreclame gericht op kinderen uit laten voeren.
Voor wat betreft de Haribo-actie blijkt uit het bereikonderzoek dat 15% van het kijkerspubliek van «The Voice Kids» jonger dan 13 jaar is, en zich daarmee volgens de regels niet richt op kinderen.
Is het de bedoeling dat fabrikanten van snoep en ongezonde voedingsmiddelen de Convenantsafspraken vrij kunnen interpreteren of is het de bedoeling dat door de Convenantsafspraken het aantal kinderen met overgewicht wordt teruggedrongen?
Het is de bedoeling dat binnen het Convenant Gezond Gewicht de 27 partijen zich gezamenlijk inzetten om de stijgende trend van overgewicht en obesitas om te buigen in een daling.
Wat is uw mening over de uitspraak van VBZ-directeur Baas dat Nederland over het algemeen verstandig snoept, maar overgewicht vooral een probleem is van de lagere sociale klassen en allochtonen? Bent u het met deze uitspraak eens?
Het Voedingscentrum gaat bij het eetpatroon uit van een onderverdeling tussen basisvoedingsmiddelen en niet-basisvoedingsmiddelen. Om aan de gemiddelde energiebehoefte te voldoen met de gezonde basisvoedingsmiddelen blijft er weinig ruimte over voor niet-basisvoedingsmiddelen, waaronder snoep (voor kinderen ongeveer 100 kilocalorieën per dag, voor volwassenen tot 400 kilocalorieën).
Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van de consument om de ruimte voor snoep binnen het eetpatroon zelf op een verstandige wijze in te vullen.
Voor wat betreft het gedeelte van de uitspraak over overgewicht blijkt uit onderzoek dat onder mensen met een lage opleiding meer overgewicht voorkomt dan onder hoogopgeleiden (54% vs. 33%).1 (Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, 2010). De prevalentie van overgewicht blijkt onder allochtone groepen hoger dan onder autochtonen(Vijfde Landelijke Groeistudie, TNO, 2010).
Deelt u de mening dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen worden vergroot, wanneer overgewicht, met name in lagere sociaal-economische groepen, niet gericht wordt bestreden? Vindt u dat het huidige beleid voldoende garanties biedt om ervoor te zorgen dat overgewicht op korte termijn drastisch wordt teruggedrongen?
De Landelijke Nota Gezondheidsbeleid heet niet voor niets «Gezondheid dichtbij». Hierin past onze gerichte aanpak die gemeenten en andere (lokaal) betrokken partijen ondersteunt, stimuleert én de ruimte te geeft om op lokaal of zelfs wijkniveau de vertaalslag te maken naar de voor hun relevante thema’s en doelgroepen. Pas wanneer behoeften en wensen van mensen het uitgangspunt zijn, kan effectief en doelgericht worden gewerkt aan gezondheidsverbetering.
Dit geldt dus ook zeker voor overgewicht.
En naast mijn inzet op een gezonde omgeving, vanuit de gedachte de gezonde keuze, de makkelijke keuze maken, lever ik een extra inspanning om alle jongeren te beschermen en hen een gezonde basis te geven. Voor mijn gezond gewicht beleid maak ik zo veel mogelijk gebruik van effectieve interventies en aanpakken. De Gezonde Schoolkantine en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht) zijn hier mooie voorbeelden van. Deze formules zijn bedoeld voor lokale implementatie en kunnen aangepast worden op de lokale vraag en context. Doordat ik kennis over goede voorbeelden en effectieve aanpak verspreid, verbindingen leg met sport en bewegen in de buurt, open sta voor initiatieven en de dialoog met private partijen aan ga, geloof ik dat we een stevige positieve bijdrage leveren aan het probleem van overgewicht. Echter, overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet door de overheid alleen terug te dringen is. Ik heb daarbij de inzet van mensen zelf nodig en die van andere betrokken partijen, zoals zorgverleners, scholen, private partners en (sport)verenigingen.
Kunt u zich voorstellen dat de Convenantsafspraken worden overtreden omdat er geen sancties op staan? Bent u bereid zo spoedig mogelijk sancties op overtredingen van de afspraken in het Convenant Overgewicht in te voeren? Zo nee, waarom niet? Welke garantie heeft u in dat geval dat de afspraken worden nagekomen?
In de beantwoording van vraag 2, 3 en 8 ben ik reeds ingegaan op het doel en de aard van het huidige Convenant Gezond Gewicht. Er is geen sprake van overtreding.
Wat er wel gebeurt is dat op basis van samenwerking partijen, vanuit de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en mogelijkheden, actief inzetten op een integrale aanpak voor gezond gewicht voor jongeren en volwassenen. De aanpak binnen het Convenant zorgt met al haar partners voor meer bundeling van interventies en gecoördineerde landelijke en lokale activiteiten. De afspraken binnen het Convenant worden tussen partijen gemaakt en de partijen spreken elkaar daar onderling op aan. Dit is de kracht van dit convenant. Het opleggen van sancties zie ik niet als een versterking van deze gezamenlijke aanpak en past niet in de constructie van het Convenant en onze rol daarin.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg Gezondheidsbeleid op 5 maart a.s.?
Bij dezen.