Het recordaantal dakloze jongeren |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een recordaantal jongeren in opvangcentra zitten?1
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet, maar ik vind het wel erg. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden is hiervoor dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat is er de oorzaak van dat het aantal daklozen jongeren tussen de 18 en 22 jaar in twee jaar tijd is gestegen met 16%, namelijk van 6275 naar 7196 jongeren?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeente, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal minderjarige daklozen kinderen en jongeren, gezien het feit dat in 2010 bijna 1600 minderjarigen tussen de 12 en 17 jaar zich hebben aangemeld voor een plaats in een opvangcentrum?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om die explosieve groei van aanmeldingen van kinderen en jongeren bij de maatschappelijke opvang tegen te gaan en zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik vind het aantal kinderen en jongeren in de maatschappelijke opvang zorgwekkend en leg me daar dan ook niet bij neer. Het is mijn inzet de positie van zwerfjongeren de komende jaren te verbeteren.
Gemeenten hebben daarbij de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de komst van de Wet werken naar vermogen wordt die regierol versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend. Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen. Zo heb ik gemeenten recent de brochure «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» en de «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» aangeboden3.
Inmiddels is ook het door mij geïnitieerde ondersteuningsprogramma, de «Tour zwerfjongeren», van start gegaan. Inzet daarvan is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Vindt u het aanvaardbaar dat kinderen op zo’n jonge leeftijd al gebruik moeten maken van maatschappelijke opvang? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de eerder genoemde handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat jongeren schulden krijgen, aangezien juist deze groep dakloze jongeren te kampen heeft met financiële problemen en schulden?
Het voorkomen van problematische schulden speciaal bij jongeren is van groot belang. De toenemende schulden bij jongeren zijn verontrustend.
Er gebeurt echter veel om schulden bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten die plaatsvinden in het kader van het platform Wijzer in Geldzaken, zoals de «week van het geld», de activiteiten van het Nibud, zoals het ontwikkelen van lespakketten en tal van initiatieven door gemeenten, zoals activiteiten op roc’s om problematische schulden bij jongeren te voorkomen en of op te lossen.
Op de website SchuldPreventiewijzer (www.schuldpreventiewijzer.nl), die gemeenten ondersteunt bij de lokale invulling van schuldpreventie, staat een aantal voorbeelden van activiteiten die gemeenten op dit terrein ontwikkelen.
Vanwege het belang van preventie is in het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening, dat recent door de Eerste Kamer is aanvaard, opgenomen dat de gemeenteraad een plan moet vaststellen dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen. De inhoud van de wet zal er naar verwachting toe leiden dat de aandacht van gemeenten voor het voorkomen van schulden zal toenemen.
Naast de hiervoor beschreven activiteiten zijn in andere wet- en regelgeving ook bepalingen opgenomen om financiële problemen bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn maatregelen gericht op het tegengaan van overkreditering en de aanscherping van de regels voor kredietreclame.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat daklozen jongeren de kansen en mogelijkheden krijgen om sneller een opleiding en/of baan te krijgen, zodat zij weer kunnen meedoen in de maatschappij?
Dit kabinet neemt diverse maatregelen om jongeren te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het vinden van werk en/of een opleiding. Dit begint bij een goede zorg in en om de school. Docenten en mentoren signaleren als eerste problemen van leerlingen en kunnen daarbij de juiste hulp inschakelen. Als er problemen zijn die leerling en docent niet samen kunnen oplossen wordt het zorg- en adviesteam (ZAT) ingeschakeld. Hier zitten, naast onderwijs en de gemeente (leerplicht/RMC), verschillende hulpverlenende instanties aan tafel. Daarnaast zijn er plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Dit zijn jongeren die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar door een opeenstapeling van problemen (onder andere huisvestingsproblematiek) niet meer aan regulier onderwijs toekomen en daardoor het onderwijs dreigen te verlaten. Door een gecombineerd aanbod van regulier onderwijs, zorg en hulpverlening kunnen deze leerlingen zich weer richten op het onderwijs waardoor uitval wordt voorkomen. Overigens is de zorg voor deze groep jongeren daarmee niet de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen. Gemeenten vervullen een regierol.
Met de aanstaande decentralisaties van de jeugdzorg en AWBZ begeleiding en de Wet Werken naar Vermogen komt er meer regie bij gemeenten, waardoor gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te bieden en ondersteuning te bieden om ook dakloze jongeren te helpen weer een normaal bestaan te krijgen met kansen op werk, betere scholing en andere maatschappelijke activiteiten. Daarvoor is nodig dat lokaal en in de regio onderwijs, hulpverlening, werkgevers en gemeente, ieder op basis van hun eigen verantwoordelijkheid, samenwerken om een integrale benadering van de problematiek mogelijk te maken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren financieel rond kunnen komen, gezien het feit dat dit nu niet lukt met een bedrag van 228 euro per maand?
Indien met het genoemde bedrag wordt gedoeld op de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar (inmiddels € 230,91 per maand), kan ik het volgende opmerken. Naar de mening van het kabinet voldoet de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. Jongeren tot 21 jaar kunnen een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Gezien het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd hiermee rekening te houden bij de verlening van bijstand. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de norm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders (als de ouders onvoldoende middelen hebben of als de relatie verstoord is), kan de jongere om bijzondere bijstand vragen.
Wat gaat u doen aan het probleem dat jongeren die in de bijstand komen vanaf 1 januari 2012 ook nog eens vier weken wachten voordat zij een uitkering mogen aanvragen, maar dat dit voor jongeren die uit de jeugdzorg of (jeugd)gevangenis komen en geen ouders hebben om op terug te vallen, een onoverbrugbaar en groot probleem is?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. De periode van vier weken is nadrukkelijk géén wachttijd, maar een zoektijd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
Alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zijn verplicht om eerst zelf gedurende vier weken te zoeken naar werk en scholing. Dit betekent dat als de jongere zich nadat hij een jeugdzorginstelling of penitentiaire inrichting heeft verlaten, meldt bij het UWV, het UWV hem op zijn verplichtingen tijdens de vier weken zoektijd wijst, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het zoeken naar scholing en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Na de zoektijd van vier weken kan de jongere, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. Het college beoordeelt of de jongere voldoende inspanningen heeft verricht in verband met zijn verplichtingen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Als een jongere in de instelling of inrichting waar hij verblijft de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor het verlaten van de instelling of inrichting bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens dat verblijf kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan genoemde verplichtingen.
Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor tijdens zijn verblijf in de instelling of inrichting heeft.
Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op jeugd, de eigen bijdragen en de versobering van voorzieningen hebben op de groei van dakloosheid in Nederland? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Door de gemeentelijke regierol te versterken beoogt het kabinet de hulp en ondersteuning aan burgers effectiever en efficiënter te organiseren. Veel overige kabinetsmaatregelen staan daarnaast in het teken van het aanspreken van eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen en het stimuleren om te participeren op de arbeidsmarkt. De precieze effecten van het kabinetsbeleid op het aantal daklozen in Nederland zijn nog niet bekend. Het kabinet houdt deze ontwikkeling echter nauwlettend in de gaten, onder meer via de jaarlijkse monitors «Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk/G4» en «Stedelijke Kompas».
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg (jeugd)gevangenissen en de maatschappelijke opvang in het belang van deze dakloze jongeren verbetert?
Zoals eerder opgemerkt hebben gemeenten de regie en is de rol van het Rijk faciliterend. De eerder genoemde «Tour Zwerfjongeren» zal goede voorbeelden opleveren van samenwerking en ook signalen genereren van knelpunten die de samenwerking eventueel in de weg staan. Knelpunten die op landelijk niveau liggen zullen door de betrokken bewindspersonen in samenhang worden bezien.
Bent u voornemens gesprekken aan te gaan met gemeenten en de Federatie Opvang en te komen met een actieplan met structurele oplossing voor jongeren om dak- en thuisloosheid te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen plannen tegemoet worden gezien?
Het kabinet heeft de VNG, Federatie Opvang en Stichting Zwerfjongeren Nederland laten weten open te staan voor bestuurlijk overleg, waarin eventuele knelpunten die op landelijk niveau moeten worden opgelost aan de orde kunnen komen. Daarnaast wil ik het gesprek met zwerfjongeren zelf aangaan, zodat niet alleen over hen maar ook met hen wordt gesproken.
Het kabinet heeft geen voornemens om een nieuw actieplan op te stellen. De verantwoordelijkheid voor het beleid rondom zwerfjongeren ligt bij de centrumgemeenten. Zij zijn nu aan zet om verbeteringen te bereiken. Het kabinet faciliteert dat met bijvoorbeeld het eerder genoemde ondersteuningsprogramma en handreikingen.
Het bericht 'Grootschalige fraude met uitkeringsgeld jonggehandicapten |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de site van RTL nieuws «Grootschalige fraude met uitkeringsgeld jonggehandicapten»?1
Ja.
Wat is er van waar dat in ieder geval voor tonnen is gefraudeerd zoals het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) heeft bevestigd tegenover RTL Nieuws? Om hoeveel bedrijven gaat het hier? En om hoeveel zaken? Voor welk bedrag zou er gefraudeerd zijn door de onderzochte jobcoach-bedrijven?
UWV heeft in het bedoelde onderzoek mogelijke fraude opgespoord van ten minste 200 000 euro. Het betreft hier de jobcoachdeclaraties van één bedrijf. Tot op heden zijn 51 dossiers van het betrokken bedrijf onderzocht, in ruim de helft van de gevallen zijn tot nu toe onregelmatigheden geconstateerd. In totaal zijn ruim 200 Wajongers verbonden aan de betrokken organisatie. De totale omvang van de fraude is nog onbekend.
Klopt het bericht dat het UWV niet heeft ingegrepen? Kunt u aangeven of het inderdaad waar is dat er al in 2006 interne signalen zijn afgegeven dat er werd gefraudeerd? Zo ja, waarom werd er toen niet ingegrepen door het UWV?
De Raad van Bestuur van UWV heeft in augustus 2011 een melding ontvangen over mogelijke fraude bij het gebruik van de jobcoachvoorziening door een jobcoachorganisatie uit Rotterdam. Dit signaal was eerder dit jaar lokaal aangeleverd en geregistreerd, maar leidde niet onmiddellijk tot een onderzoek. Na ontvangst van bovengenoemde brief heeft het UWV de validiteit van het signaal onderkend en is het gestart met het onderzoek.
UWV heeft mij gemeld dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn van eerdere meldingen in 2006 van fraude bij jobcoachorganisaties waar niet op is gereageerd. UWV heeft, om uit te sluiten dat er nog oude signalen van fraude zijn die niet tot de gewenste actie hebben geleid, zowel intern als extern opgeroepen om fraudesignalen te melden. Mochten er nog signalen binnenkomen worden deze meegenomen in vervolgonderzoek.
Hoe verloopt de controle op de gedeclareerde uren van de jobcoach-bedrijven? Aan welke voorwaarden moeten de jobcoach-bedrijven voldoen?
Een jobcoach wordt ingezet om jonggehandicapten ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van regulier werk. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. De jobcoach heeft ook een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan.
Om de kwaliteit van de jobcoachorganisaties te borgen stelt UWV eisen aan de organisaties die de jobcoachregeling uitvoeren. Alleen bedrijven die door UWV erkend zijn worden ingezet. Bedrijven worden pas erkend wanneer ze aan een aantal opleidingscriteria voldoen, een keurmerk hebben en een goede beschrijving geven van hun jobcoachaanpak.
Hoe bent u van plan om te voorkomen dat in de toekomst jobcaoch-bedrijven kunnen frauderen met gedeclareerde uren ten koste van de kwetsbaren in onze samenleving? Hoe wordt de controle aangescherpt? Welke stappen worden ondernomen tegen de bedrijven die hebben gefraudeerd? Deelt u de mening dat elke gefraudeerde euro teruggevorderd dient te worden?
Voorop staat dat fraude niet mag lonen en dat dit hard wordt aangepakt. Daarom zal het UWV alles in het werk stellen om al het geld waarmee gefraudeerd is terug te halen. Dit geldt uiteraard ook voor mogelijk toekomstige gevallen.
Voor de acties die zijn genomen jegens het betrokken bedrijf en de vervolgacties die genomen zijn en worden ter bestrijding en voorkoming van soortgelijke fraude verwijs ik u naar de brief die ik uw Kamer over deze kwestie heb doen toekomen.
De forse toename van jongeren in de daklozenopvang |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fors meer dakloze jongeren in opvang»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar voor het eerst meer dan 7000 jongeren tussen de 18 en 22 jaar zich gemeld hebben voor de daklozenopvang, een toename van 16 procent? Kunt u dit toelichten?
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden hiervoor is dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat vindt u ervan dat daarnaast in 2010 bijna 1600 jongens en meisjes tussen de 12 en 17 jaar hun toevlucht tot de opvang hebben gezocht? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dit zorgwekkend. Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld2.
Weet u wat de aard is van de problemen waar jongeren mee kampen die zich bij de opvang melden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Dé zwerfjongere bestaat niet. Er is meestal naast het ontbreken van een stabiele woonplek sprake van een combinatie van problemen. Veel jongeren hebben een verleden met gezinsproblemen, zoals ernstige opgroei- en opvoedproblemen3. In een casusonderzoek onder zwerfjongeren vond men bij tweederde van de onderzochte jongeren een (recente, substantiële) achtergrond in de jeugdzorg. In een kwart van de gevallen is sprake van een licht verstandelijke handicap. Een derde heeft ernstige of langdurige psychiatrische problemen (ADHD, borderline en psychose). Bij veel jongeren is daarnaast sprake van problematisch gebruik van alcohol en/of softdrugs. Bijna 40% heeft frequent contact met politie en justitie. Er is veelal sprake van (grote) schulden en een onverantwoord uitgavenpatroon.
Weinig jongeren hebben een opleiding afgerond. Uit het branchebeeld 2010 blijkt bijvoorbeeld dat niet meer dan 36% van de door de leden van de Federatie Opvang opgevangen jongeren van 18–22 jaar een startkwalificatie heeft.
Ik heb voor gemeenten een «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» laten opstellen die in december 2011 is gepubliceerd4. Daarmee faciliteer ik gemeenten bij het doen van profielonderzoek. Deze profielen van zwerfjongeren kunnen worden gebruikt als basis voor lokaal beleid.
Wat is de oorzaak van de forse stijging van het aantal jongeren dat zich bij de daklozenopvang meldt? Kunt u dit toelichten?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeenteniveau, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Jongeren die een strafbaar feit plegen vallen onder de aanpak voor stelselmatige daders, voor jongeren die geen misdrijf hebben gepleegd maar zwervend zijn is geen hulp; vindt u dat daar wel iets voor moet komen? Zo ja, wat? Zo nee, bent u van mening dat jongeren eerst een strafbaar feit moeten plegen voor ze geholpen worden bij het oplossen van hun problemen? Kunt u dit toelichten?
De suggestie dat er voor zwervende jongeren geen hulp is, onderschrijf ik niet. (Centrum-) gemeenten zijn verantwoordelijk voor de hulp aan deze jongeren. De aanpak dient te worden beschreven in de regionale beleidsplannen voor maatschappelijke opvang, de Stedelijke Kompassen. Daarmee zijn zwerfjongeren onderdeel van de aanpak die bij volwassen daklozen succesvol is gebleken. Ik constateer dat gemeenten steeds meer aandacht krijgen voor zwerfjongeren. Niettemin is er nog veel verbetering mogelijk en nodig. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat zijn de beperkingen waar deze jongeren tegen aan lopen die er voor zorgen dat ze onder de armoedegrens leven en nauwelijks zicht hebben op een woning, opleiding, werk en toekomst? Kunt u dit toelichten? Op welke manier worden deze jongeren op dit moment geholpen om deze beperkingen te overwinnen? Is die hulp op dit moment toereikend en waar blijkt dat uit?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Zwerfjongeren hebben net als ieder ander recht op zorg, onderwijs en ondersteuning. Daarnaast subsidieer ik initiatieven die speciaal gericht zijn op zwerfjongeren. Een voorbeeld daarvan is Take Off, een concept van kleinschalige projecten van woonruimte in combinatie met begeleiding en een leerbaan. Hulp en ondersteuning aan zwerfjongeren vindt nu echter soms nog gefragmenteerd plaats. Door de gemeentelijke regierol te versterken (zie antwoord op vraag 10) wordt een meer samenhangende aanpak mogelijk.
Deelt u de mening dat deze jongeren niet alleen zelf problemen hebben waarvoor ze geholpen moeten worden, maar dat hun dakloosheid ook problemen voor de maatschappij oplevert? Kunt u dit toelichten?
Ja. In de eerste plaats hebben deze jongeren hulp nodig en verdienen zij een steun in de rug. Het is echter eveneens in het belang van de samenleving dat deze jongeren een goede start hebben. Daarmee kunnen veel problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van overlast, criminaliteit of werkloosheid, worden voorkomen. Door er vroegtijdig bij te zijn met adequate hulp kan bovendien worden voorkomen dat deze jongeren een zwerfcarrière krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze jongeren op het terrein van preventie wat betreft gezondheid, welzijn, veiligheid, overlast en criminaliteit? Kunt u dit toelichten?
Een goede start is essentieel. Daarom zet het kabinet erop in om het jeugdbeleid te versterken door het in één hand te leggen bij gemeenten. Centra voor Jeugd- en Gezin spelen daarbij een belangrijke rol. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd en hebben er ook belang bij om opvoed- en opgroeiproblemen te voorkomen. Meer dan nu het geval is krijgen gemeenten ook een financieel belang om vroegtijdig te investeren in kinderen en jongeren, zodat niet op latere leeftijd allerlei vermijdbare kosten optreden. Een goede, preventieve aanpak kan tevens overlast en criminaliteit voorkomen.
Wie moet volgens u de regie nemen om te zorgen dat deze jongeren hun leven op de rit krijgen?
Gemeenten hebben de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de nieuwe Wet werken naar vermogen wordt die regierol verder versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend.
Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen en met een ondersteuningsprogramma voor alle centrumgemeenten («Tour zwerfjongeren»). Inzet van deze «tour» is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Het bericht 'Olietanks slecht beveiligd' |
|
Richard de Mos (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olietanks slecht beveiligd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat niet-bevoegde mensen zo dicht bij olietanks kunnen komen, met alle rampzalige gevolgen voor mens, milieu en economie van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het onaanvaardbaar is, dat niet-bevoegde mensen dicht bij olieopslagtanks kunnen komen.
Hoe staat het met de beveiliging van andere olieopslagplaatsen in Nederland, zoals de Rotterdamse haven?
Grote olieterminals in Nederland vallen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO) en dienen op grond hiervan zowel over een omgevingsvergunning als een goedgekeurd Veiligheidsrapport (VR) te beschikken. Op grond hiervan worden in eerste instantie eisen gesteld aan het veilig functioneren van de installaties. Echter in een omgevingsvergunning kunnen tevens voorschriften worden opgenomen ten aanzien van onder meer het houden van toezicht, bekwaamheidseisen van personeel en de afsluiting van terreinen door middel van hekwerken.
In Nederland is tussen de Rijksoverheid en het bedrijfsleven een convenant afgesloten met betrekking tot bedrijven uit de olie- en petrochemische sector.
De focus ligt hierbij op security (met name op de terroristische dreiging). Het bedrijfsleven implementeert momenteel een securitymanagementsysteem met als doel het weerstandsvermogen tegen een kwaadwillende actie te verhogen om zodoende de kans op ongewenste gevolgen sterk te verminderen. Het onbevoegd betreden van een terrein van een bedrijf past binnen de vastgestelde standaard dreigingscenario’s die zijn meegenomen in een securitymanagementsysteem van een bedrijf dat is aangesloten bij het convenant met de olie- en petrochemische sector. Het convenant voorziet in het onderhouden en verbeteren van het securitymanagementsysteem.
Voorts zijn in Nederland de EU-verordening 725/2004 en de Havenbeveiligingswet van toepassing in verband met de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (weerstandsverhoging tegen bijvoorbeeld een terroristische aanslag). Deze wet bepaalt dat alle zeehaventerreinen in Nederland, inclusief die met olietanks, waar vrachtschepen boven 500 ton in het internationale verkeer laden en lossen, moeten beschikken over een door de Burgemeester van de betreffende havengemeente goedgekeurd beveiligingsplan. Het rechtstreekse toezicht hierop berust eveneens bij de Burgemeester van een betreffende havengemeente. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) verzorgt het tweedelijns toezicht. De ILT heeft geen aanwijzingen dat gemeenten deze taak niet naar behoren vervullen.
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat de wet- en regelgeving ten aanzien van dit soort bedrijven voldoende is om de kans op een terroristische aanslag of een actie van een anderszins kwaadwillende, zoveel als mogelijk te verkleinen c.q. te verhinderen. Garantie dat een voorval zoals in het artikel aangehaald nooit meer zal optreden, kan niet worden gegeven.
Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning en een veiligheidsrapport. Verder heeft het betreffende bedrijf op basis van de EU-verordening een «Port Facility Security Plan» gemaakt. Hiervoor is op 6 juli 2011 het «Havenbeveiligingscertificaat» afgegeven door de Directie Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam. Voorts isde gemeente Amsterdam in gesprek met het bedrijf over het voorval.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort taferelen nooit en te nimmer meer kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Misbruik van pgb's via internetaanvragen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Op grond van welke informatie hebt u de indruk dat mensen hun beperking via internet construeerden om daarmee vervolgens via een Persoons Gebonden Budget (PGB) 2000 euro te, verkrijgen? Over welke diagnoses of beperkingen heeft u het precies?1
Ik wijs op de aanzuigende werking van de huidige pgb-regeling. Uit onderzoek blijkt dat met de huidige pgb-regeling een nieuwe groep zorgvragers zich tot de AWBZ heeft gewend die dit anders (nog) niet zou hebben gedaan.
Ik heb in het artikel aangegeven af te willen van deze aanzuigende werking. Deze aanzuigende werking is in een aantal rapporten beschreven. Deze rapporten heb ik bij de brief van 1 juni jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Kent u indicatiestellingen waarvoor geen indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) nodig is? Of misschien indicatiestellingen die achteraf niet door het CIZ zijn getoetst? Schuift u met deze uitspraak de rol van een neutrale en onafhankelijke indicatiestelling door het CIZ aan de kant? Suggereert u met uw uitspraak over de internet-aandoening, dat een derde van de mensen met een pgb dit hebben verkregen zonder een neutrale indicatiestelling, zonder een goede diagnose en zonder onderliggende problematiek?
Om een pgb aan te kunnen vragen, is in alle gevallen een objectieve indicatie van het CIZ of BJZ vereist. Zonder een dergelijke indicatie wordt door het zorgkantoor geen pgb verstrekt. Een neutrale onafhankelijke indicatie is en blijft daarmee van cruciaal belang.
Er is geen vraag onder 3 opgenomen in de vraagstelling.
Kan de Kamer het onderzoek, waaruit blijkt dat er kennelijk geen sprake is geweest van onafhankelijke en geobjectiveerde indicatiestelling op grond waarvan u deze uitspraken doet, nog voor het Kerstreces ontvangen?
Deelt u de mening dat door dit type populistische uitspraken de mensen met een pgb opnieuw door u in een vals daglicht worden gesteld?
Zie mijn antwoord op de vraag 1.
Het bericht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat eenzame opsluiting in een isoleercel wel magals er een camera hangt |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terugdringen separeren in GGZ stagneert»?1 Wat vindt u er van dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) schrijft dat zij wil dat de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-sector per 2012 geen gebruik meer maakt van separeren in de vorm van eenzame opsluiting, maar dat met cameratoezicht er blijkbaar geen sprake is van eenzame opsluiting?
Ja, ik ben bekend met de conclusie van de IGZ in haar rapport naar het separeren in Nederland over de jaren 2008–2011. Ik onderschrijf de bevindingen die de IGZ in dit rapport doet en ondersteun haar in haar voornemens voor 2012. De IGZ pleit per 2012 voor separeervrije zorg, tenzij dit op individueel niveau (dus: een specifieke patiënt betreffende, met redenen voor deze situatie omkleed) aantoonbaar niet mogelijk is gebleken ondanks alle mogelijke inspanningen. Enerzijds moet er een volledig sluitende registratie van separaties zijn op basis van Argus. Anderzijds moet er sprake zijn geweest van in- en externe consultatie, op vier verschillende momenten in de tijd, in die gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kon worden. En tenslotte verlangt de inspectie in geval van noodzakelijke separatie dat instellingen het motto «een zieke patiënt laat je niet alleen» in de praktijk brengen. Niet alleen door zo min mogelijk te separeren, maar ook door ervoor te zorgen dat een noodzakelijke separatie geen eenzame opsluiting inhoudt. GGZ Nederland onderschrijft dit uitgangspunt.
Het uitgangspunt is dat geen eenzame insluiting voorkomt en dat er sprake is van patiëntveilige zorg. Er moet persoonlijk contact met de patiënt zijn. Een camera vervangt het persoonlijk contact met de patiënt niet. Een camera dient te worden ingezet naast verplegend personeel, als een hulpmiddel bij toezicht door verplegend personeel. Een camera draagt bij aan de veiligheid van de patiënt en dient niet ter vervanging van de behandeling van een patiënt. Voor sommige psychiatrische patiënten kan er een contra-indicatie zijn voor het gebruik van een camera. Denk hier aan sommige patiënten met wanen. Het besluit tot gebruik van de camera als hulpmiddel moet uiteraard op maat worden genomen. Daarom is het aan de instelling zelf om te bepalen of het inzetten van een camera bij een patiënt bijdraagt aan de veiligheid van deze patiënt. Mocht besloten worden tot het inzetten van een camera, dan dient het veld hier goede afspraken over te maken.
GGZ Nederland heeft recentelijk al het initiatief genomen en een nieuwe ambitie geformuleerd2. Deze ambitie heeft als voornaamste speerpunten geen eenzame opsluiting, kennisontwikkeling en consultatie en meetbaar maken van resultaten. Meer specifiek stelt GGZN dat daar waar dwang wordt toegepast de cliënt tijdens de dwangtoepassing te allen tijde niet alleen gelaten zal worden en dat hij/zij altijd in de positie moet verkeren waar direct face tot face contact met een hulpverlener kan zijn.
Vindt u de stelling dat de IGZ wil dat geen gebruik meer wordt gemaakt van eenzame opsluiting misleidend, aangezien separatie in de vorm van eenzame opsluiting mét cameratoezicht volgens de IGZ nog wel mag? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre draagt een camera bij aan menswaardige zorg en herstel van eigen regie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een camera een patiënt kan behandelen? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gezelligheid biedt een camera aan een patiënt in eenzame opsluiting? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke behandeling biedt een camera? Wilt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan iemand uit een psychose of ernstige verwarring worden gehaald door middel van een camera? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u dat iemand met een achtervolgingswaan reageert op een camera? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de mening dat een camera een vorm van beheersen op afstand is en geen menswaardige behandeling die eenzame opsluiting voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met instellingen die het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting fors hebben teruggebracht tot (bijna) nul? Zo ja, bent u bekend met hun ervaringen dat het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting alleen kan worden teruggebracht door een cultuuromslag die bestaat uit a) het vertrouwen dàt het aantal naar nul kan en b) goed opgeleid personeel? Zo ja, op welke manier zet u zich in dat deze cultuuromslag overal in het veld wordt doorgevoerd? Zo nee, bent u bereid om u hierin te verdiepen en het veld in die verdieping mee te nemen?
Het is mij bekend dat er instellingen zijn waar het separeren bijna niet meer voorkomt en het aantal separaties tot (bijna) nul hebben weten te terug te brengen. Dit hebben zij op basis van beleid op het gebied van dwang en drang weten te bereiken door enerzijds een cultuuromslag in gang te zetten («een zieke patiënt laat je niet alleen»), en anderzijds door het zoeken naar alternatieven voor het toepassen van dwang en drang. Deze alternatieven worden nu geïnventariseerd binnen het project «goede voorbeelden». Uiterlijk in januari 2012 zal ik u het eindrapport doen toekomen en daarbij aangeven wat er vanuit partijen wordt gedaan om deze kennis te verspreiden.
Bent u bekend met de toezeggingen uit het Kamerdebat van 2 oktober 2008 over Alex en over de situatie van vier jaar geleden waarin een GGZ-patiënt in de isoleercel overleed? Deelt u deze toezeggingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Mijn beleid is er nog steeds op gericht om samen met de veldpartijen deze toezeggingen tot concrete resultaten te laten leiden. Want als Minister van VWS kan ik nu eenmaal niet alleen een cultuuromslag in de GGZ bereiken. Daar moeten alle partijen aan meewerken en dat wil men ook.
Waarom komt de IGZ nu met de aankondiging dat eenzame opsluiting niet mag, tenzij er bijvoorbeeld een camera hangt? Wat heeft de IGZ dan al die jaren gedaan, aangezien drie jaar geleden immers al is toegezegd dat dit de regel is en strenger zou worden toegezien op het terugdringen van drang en dwang, zoals gebruik van een isoleercel?
Eenzame opsluiting is nooit een wenselijke situatie geweest en is nu ook als regel (norm) door de IGZ vastgesteld. Het beschrijven van regels (normen) is één kant van de kwaliteitsverbetering. Er is ook tijd nodig om deze regels te implementeren, daarvoor zijn de afgelopen jaren nodig geweest. Op basis van het zojuist uitgebrachte IGZ-rapport heeft de IGZ gemeend, dit als een concrete norm neer te zetten binnen haar handhavingskader. Ik vind dit een goede ontwikkeling. Instellingen hebben immers de tijd gehad om deze regel rondom eenzame opsluiting in hun beleidsplan rondom dwang en drang op te nemen.
Bent u ook zo teleurgesteld dat uit cijfers blijkt dat de GGZ haar eigen (lage) streefcijfers voor terugdringen van drang en dwang bij verre niet haalt? Kunt u dit toelichten?
Ik betreur het feit dat de afname van het aantal separaties stagneert en dat daarmee de ambitie van het veld nog niet is gehaald. Ik zie wel dat er verschillen zijn in de afname van het aantal separaties bij de GGZ-instellingen. Daarom ga ik samen met GGZ Nederland verkennen wat de mogelijkheden zijn om ook bij die instellingen een afname van het aantal separaties te bewerkstelligen.
Bent u ook teleurgesteld dat GGZ Nederland pas na een maand eenzame opsluiting expertise van buitenaf wil inroepen? Vind u dat ook veel te laat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Eerder in dit jaar heeft GGZ Nederland nadere afspraken met het Centrum voor Consultatie en Expertise gemaakt over het inzetten van hun expertise in de GGZ. GGZ Nederland erkent daarmee het belang van externe consultatie. Externe consultatie dient zo effectief mogelijk te worden ingezet. Evenals de IGZ ben ik van mening dat in gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kan worden, er een in- en externe consultatie dient plaats te vinden. Voor het lerend effect is het goed om dit trapsgewijs plaats te laten vinden. Daarom is het van belang in een eerste fase van de separatie eerst intern goed naar de zorg van een patiënt te kijken. Na vier weken separatie is echter externe consultatie verplicht.
Ik roep GGZ Nederland op de wijze waarop in- en/of externe consultatie qua inhoud en tijd wordt toegepast, medio 2013 te evalueren.
De toegankelijkheid van overheidsdata en buienradar |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weergegevens Buienradar mogen niet meer gratis in apps»?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe eigenaar van Buienradar heeft besloten dat ontwikkelaars weerdata van buienradar niet mogen gebruiken voor applicaties?
Buienradar geeft aan dat ontwikkelaars weerdata wel mogen blijven gebruiken, zij het dat daarvoor nu toestemming van Buienradar nodig is. Buienradar meldt daartoe te hebben besloten om te voorkomen dat data verkeerd worden toegepast of onjuist worden weergegeven.
Klopt het dat buienradar, dat gebruik maakt van door de KNMI beschikbare gegevens, data altijd gratis en vrijelijk beschikbaar heeft gesteld voor ontwikkelaars?
Buienradar heeft dit bevestigd. Wel is het zo dat Buienradar een compensatie vraagt als een ontwikkelaar een commercieel verdienmodel heeft gekoppeld aan de gratis weerdata.
Hoe beoordeelt u bedrijven die gebruik maken van overheidsdata en die de toegankelijkheid van die data beperken?
Een beperking van de toegankelijkheid van overheidsdata is niet aan de orde want ze blijven beschikbaar bij de overheid. Zo hoeven ontwikkelaars van weer-apps voor overheidsdata niet bij Buienradar terecht, maar kunnen die bij het KNMI verkrijgen. Iets anders is als bedrijven met overheidsdata toepassingen ontwikkelen of overheidsdata zodanig bewerken deze voor specifieke doeleinden bruikbaar worden. Het vormt geen probleem als bedrijven de toegankelijkheid tot deze toepassingen beperken, zolang overheden de data waarop toepassingen van bedrijven zijn gebaseerd aan iedereen beschikbaar stellen.
Deelt u de mening dat in het kader van het opendatabeleid van de overheid, ontwikkelaars van applicaties data moeten kunnen afnemen tegen dezelfde daarvoor geldende verstrekkingskosten bij desbetreffende (semi-)overheidsinstanties?
Het hoofdstuk hergebruik van overheidsinformatie in de Wob is van toepassing op overheidsorganen als gedefinieerd in de Wob. Het is de bedoeling om openbare overheidsinformatie van de overheidsorganen zonder voorwaarden, tegen een geringe vergoeding, aan iedereen beschikbaar te stellen. De feitelijke hoogte van vergoeding hangt af van de verstrekking (bijvoorbeeld, 1 kopie of 100 kopieën).
Deelt u de mening dat overheidsdata simpel, snel en gratis of tegen geringe kosten beschikbaar zouden moeten zijn en dat het van groot belang is dat die data toegankelijk zijn?
Ja. De beleidsuitgangspunten zijn op 30 mei 2011 in een brief over hergebruik en open data aan de Tweede Kamer gecommuniceerd2. Afhankelijk van het service niveau kan wel sprake zijn van een te betalen vergoeding, maar het uitgangspunt moet zijn dat overheidsdata zonder drempels of tegen geringe of geen kosten via algemeen gangbare methoden van beschikbaarstelling beschikbaar voor hergebruik zijn.
Het artikel 'Vier ton voor Angels' |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vier ton voor Angels»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente eigenaar is van de grond? Zo ja, is er sprake van een huurovereenkomst? Zo ja, hoeveel bedroeg deze huur?
Uit van de gemeente Amsterdam verkregen informatie blijkt dat de gemeente eigenaar is van de grond, maar dat de Stichting Hells Angels het recht van opstal heeft. Er is dus geen sprake van een opzegbare huurovereenkomst.
De grond met opstal is in 1974 in gebruik gegeven aan de jongerengroep Kreidler Groep Oost. Deze groep heeft zich in 1984 aangesloten bij de Hells Angels. In een kort geding had de rechter in 1997 geoordeeld dat het clubhuis onroerend goed betrof en er dus sprake was van opstalrecht. Een opstalrecht is een zakelijk, van eigendom afgeleid, recht. De enige manier om dit recht van gemeentewege onvrijwillig te doen beëindigen is een onteigeningsprocedure. Daartoe heeft de gemeente Amsterdam de procedures in gang gezet.
Kunt u aangeven waarom van een persoon die in zijn woning een wietplantage heeft verbouwd, of bijvoorbeeld vanuit een horecagelegenheid zich schuldig heeft gemaakt aan wapen- of drugshandel, wel de huurovereenkomst kan worden opgezegd, maar kennelijk de gemeente Amsterdam dit nooit heeft gedaan bij deze criminele brommerbende?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam deze deal heeft gesloten met deze criminelen, omdat zij escalatie verwacht bij een mogelijke ontruiming? Bent u van mening dat hiermee het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college) zwicht voor crimineel gedrag?
Om van gemeentewege een opstalrecht te kunnen beëindigen is, indien de rechthebbende hier niet vrijwillig afstand van doet, een onteigeningsprocedure noodzakelijk. De Onteigeningswet bepaalt dat een ieder die onteigend wordt, recht heeft op volledige schadeloosstelling. Voorts bepaalt artikel 17 van de Onteigeningswet dat de gemeente verplicht is te trachten tot minnelijke overeenstemming te komen. De gemeente heeft een bod van € 400 000 uitgebracht gebaseerd op een taxatie van een onafhankelijk taxateur. Nu de Stichting Hells Angels dit bod accepteerde was er sprake van een minnelijke overeenstemming. De gemeente heeft hiermee de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd.
Staat de houding van het college in deze zaak niet haaks op de uitstraling van dit kabinet om in dit soort situaties door te pakken? Bent u bereid contact op te nemen met het college teneinde deze laffe regeling te beëindigen en juridische en operationele stappen te ondernemen om dit groepje criminele pubers van dit terrein te jagen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat gemeenten opvang bieden aan illegalen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage van het EO-programma «Dit is de dag» van 6 december 2011 waarin gemeld wordt dat 13 gemeenten in Nederland ruim drie miljoen uitgeven aan de opvang van illegalen?1
Ja.
Was u al op de hoogte van het feit dat een aantal gemeenten tegen de afspraken in illegalen blijft opvangen, kloppen bovenstaande bevindingen, en zijn er eventueel nog meer gemeenten bekend die de afspraken schenden?
Ik ben ermee bekend dat enkele gemeenten expliciet in hun collegeprogramma hebben opgenomen dat de noodopvang wordt gecontinueerd. Ik voer periodiek Bestuurlijk Overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarbij ook het onderwerp noodopvang regelmatig op de agenda staat. Ook onderhoudt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) intensief contact met individuele gemeenten.
Ik blijf van mening dat het bieden van structurele noodopvang door gemeenten of maatschappelijke organisaties onwenselijk en onnodig is. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen, waaronder plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen.
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten desondanks geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief.
Op welke wijze wordt het nakomen van de afspraak die de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Justitie op 25 mei 2007 hebben gemaakt, dat gemeenten de noodopvang voor illegalen per 1 januari 2010 moesten beëindigen, gemonitord en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid/maatschappelijke organisaties geen opvang dienen te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegalen die niet meewerken aan hun vertrek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het toch onderdak bieden aan illegalen het terugkeerbeleid wordt gefrustreerd en betrokkenen valse hoop wordt geboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen hebt u ondernomen en/of gaat u ondernemen tegen genoemde gemeenten uit de steekproef van de EO?
Zie antwoord vraag 2.
Een Israëlisch wetsvoorstel ten aanzien van inkomsten van organisaties die donaties ontvangen van buitenlandse statelijke entiteiten |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlandse regering opheldering heeft gevraagd aan en haar zorgen heeft geuit bij de Israëlische regering over twee wetsvoorstellen die de buitenlandse subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties aan beperkingen zou onderwerpen?1 Zo ja, wat was de precieze aard en inzet van deze interventie? Hoe heeft de Israëlische regering erop gereageerd?
De regering heeft zorg geuit over bedoelde wetsvoorstellen. Daarbij is zowel gewezen op de potentiële beperking van democratische grondrechten als op mogelijke imagoschade voor Israël. Van Israëlische zijde werd hiervan goede nota genomen en de Israëlische procedure inzake initiatiefwetgeving uiteengezet.
Klopt het dat internationale pressie ertoe heeft geleid dat de Israëlische premier Netanyahu de betreffende wetsvoorstellen heeft bevroren, nadat het Ministeriële Comité voor Wetgeving de voorstellen eerder had geaccordeerd?2
Voorgenomen wetgevingsprocessen zijn inderdaad bevroren. Ik treed niet in de overwegingen van de Israëlische premier die daartoe geleid hebben.
Is het waar dat de EU-Ambassadeur in Israël, Standley, pressie heeft uitgeoefend om de Israëlische regering ertoe te bewegen de wetsvoorstellen te schrappen? Zo ja, verwelkomde en steunde u deze pressie?
De EU-ambassadeurs dragen het standpunt uit zoals besproken in EU-verband.
Heeft u vernomen dat de Israëlische procureur-generaal Weinstein de wetsvoorstellen «disproportioneel en onconstitutioneel» heeft genoemd en erop gericht de meningsuiting te onderdrukken?3 Wat is uw reactie daarop?
De regering volgt het Israëlische debat aandachtig, maar onthoudt zich van commentaar op individuele uitspraken die in dat kader in Israël worden gedaan.
Klopt het dat Nederland in EU-verband een leidende rol vervult bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers en in dat kader proactief en coördinerend optreedt bij het monitoren en tegengaan van wetsvoorstellen en wetgeving in Israël die een bedreiging vormen voor de positie en vrijheden van mensenrechten- en vredesactivisten en hun organisaties? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse ambassade heeft in het kader van de taakverdeling tussen EU-delegatie en lidstaten de rol op zich genomen van «focal point human rights defenders». In het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers organiseert de post onder andere een jaarlijks evenement ten behoeve van mensenrechtenverdedigers.
Is het waar dat de indieners van de eerder genoemde wetsvoorstellen op verzoek van premier Netanyahu deze voorstellen in een nieuw wetsvoorstel hebben geïntegreerd?4
Er is een nieuw voorstel voor initiatiefwetgeving dat de kern van de twee eerder genoemde voorstellen combineert.
Zo ja, klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een totaalverbod op buitenlandse subsidiëringen van bepaalde maatschappelijke organisaties? Welke handelingen of uitlatingen van organisaties resulteren in dit verbod?
Nee, dit wetsvoorstel voorziet niet in een totaalverbod. Wel wordt een bepaalde mate van regulering beoogd van organisaties die als politieke NGO’s worden gedefinieerd.
Het wetgevingsproces in Israël wat betreft initiatiefwetten is zodanig complex en veranderlijk, dat het op dit moment niet zinvol is op de details van de verschillende initiatiefwetsvoorstellen in te gaan.
Klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een belasting van 45 procent op buitenlandse overheidssteun aan maatschappelijke organisaties die geen financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen? Zo ja, is het waar dat een dergelijke belasting tot gevolg zou hebben dat belangrijke internationale donoren, waaronder de EU en haar lidstaten, hun subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties zouden moeten staken, omdat zij op basis van regelgeving en richtlijnen geen subsidies mogen verstrekken die fiscaal belast worden?
Er zijn inderdaad een of meer voorstellen voor initiatiefwetgeving die voorzien in een dergelijke belastingheffing. Een dergelijke belastingheffing zou gevolgen kunnen hebben voor de buitenlandse financiering van Israëlische NGO’s.
Klopt het dat dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat de Israëlische minister van Financiën en de parlementaire commissie voor Financiën ontheffing kunnen verlenen voor deze belasting, waardoor zij feitelijk justitieel gezag zouden verwerven over maatschappelijke organisaties die juist tot taak hebben om de uitvoerende en wetgevende macht te controleren? Wat is uw reactie daarop?
Het is inderdaad initiatiefwetgeving die voorziet in een dergelijke discretionaire bevoegdheid. Gezien de onzekere uitkomsten van het wetgevingsproces acht ik commentaar op de diverse voorliggende wetsvoorstellen op dit moment niet zinvol.
Klopt het dat Israëlische nederzettingenorganisaties die private buitenlandse donaties en/of financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen, buiten het bereik van dit wetsvoorstel vallen? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het initiatiefwetsvoorstel voorziet in een dergelijk onderscheid. Ook hier geldt dat het oordeel van de regering afhankelijk is van de uitkomst van het wetgevingsproces.
Wat is uw reactie op berichten dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton en de Amerikaanse ambassadeur in Israël Shapiro met ontzetting hebben gereageerd op deze ontwikkelingen?5
Daar neem ik kennis van.
Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, heeft de Nederlandse regering dan nog de mogelijkheid om alle Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties te blijven financieren die op dit moment Nederlandse subsidie ontvangen? Zo nee, welke mensenrechten- of vredesorganisaties zouden niet langer in aanmerking komen voor subsidiëring door Nederland?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uiteindelijke wetgeving. Pas wanneer de inhoud daarvan bekend is, kan men vaststellen of deze gevolgen heeft voor de subsidierelaties die Nederland onderhoudt.
Kloppen berichten dat het Ministeriële Comité voor Wetgeving of de Israëlische regering zich op zeer korte termijn over het aangepaste wetsvoorstel zullen buigen? Zo ja, bent u bereid om nog voordat dit gebeurt via de bilaterale relatie en via de EU druk uit te oefenen op de Israëlische regering om de onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties te waarborgen?
Het is niet bekend wanneer de voorstellen voor initiatiefwetgeving voor definitieve stemming aan de Knesset voorliggen. Dat laat onverlet dat de EU-delegatie en de ambassades van diverse lidstaten in hun reguliere contacten met Israël het eerder genoemde standpunt zullen blijven uitdragen.
Zou u willen streven naar beantwoording van deze vragen voordat het Ministeriële Comité voor Wetgeving, c.q. de Israëlische regering, zich over het aangepaste wetsvoorstel buigen?
Ja.
Onnodige bureaucratie omtrent het in- en uitschrijven van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verplichting van gastouders om zich uit te schrijven uit het Landelijk Register Kinderopvang indien zij tijdelijk geen kinderen opvangen en dat er door gemeenten boetes worden opgelegd indien gastouders zich hier niet aan houden?
Ja.
Deelt u de mening dat deze verplichting voor de gastouder onnodige en onevenredige administratieve lasten en kosten met zich mee brengt?
Een gastouder dient zich onmiddellijk uit te schrijven uit het LRK indien de kinderopvangactiviteiten definitief worden beëindigd. Hiermee blijft de actualiteit van het LRK en daarmee de rechtmatige toekenning van kinderopvangtoeslag gewaarborgd. Gaat het echter om een tijdelijke onderbreking van de opvangactiviteiten, dan zou het handhaven van de inschrijving een lastenverlichting en een kostenbesparing voor de gastouder kunnen betekenen. De gastouder hoeft dan immers geen nieuwe aanvraag in te dienen om de opvang te kunnen hervatten.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk in en uitschrijven door gastouders op een eenvoudigere manier moet kunnen worden geregeld, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren om bij tijdelijke inactiviteit als «slaper» geregistreerd te worden?
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk in het nieuwe jaar te regelen? Kunt u gelet op het korte tijdsbestek binnen één week op bovenstaande vragen reageren?
In het nieuwe Besluit registers Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dat per 1 januari 2012 in werking treedt, wordt geregeld dat de inschrijving van de gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang gehandhaafd kan blijven in geval van een tijdelijke onderbreking van de daadwerkelijke opvang, bijvoorbeeld in geval van zwangerschap of ziekte. De gastouder hoeft dan geen nieuwe aanvraag in te dienen als hij of zij de kinderopvangwerkzaamheden weer wil hervatten.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Jasper van Dijk |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het gezamenlijk persbericht van 4 december 2001 afkomstig van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor voor het Joint Strike Fighter (JSF) programma?1
Ja.
Wat is uw reactie op het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor voor het JSF programma?
De Nederlandse regering is altijd voorstander geweest van de ontwikkeling van een tweede motor voor de F-35, de F136-motor van het Fighter Engine Team (FET) dat bestaat uit General Electric en Rolls-Royce. Dit zowel met het oog op de inschakeling van Nederlandse bedrijven als uit concurrentieoverwegingen. Daarom betreur ik de stap van de fabrikanten. De ontwikkeling van de F136-motor werd echter volledig gefinancierd door de Verenigde Staten. Nederland is bij de besluitvorming over de ontwikkeling van die motor niet betrokken geweest.
Kunt u aangeven welke financiële verplichtingen en investeringen de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers zijn aangegaan cq hebben gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van de F136 motor vanaf 2002? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven heeft men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa geïnvesteerd.
Het bedrag aan mogelijke omzet voor de Nederlandse industrie dat in 2002, een vroege fase van de ontwikkeling, werd genoemd, was een eerste schatting op basis van de beperkte informatie van General Electric waar dat bedrijf toen over beschikte. In de loop van het ontwikkelingsproces kwam nauwkeuriger informatie over de te verwachten aantallen F136-motoren en de capaciteiten van de Nederlandse industrie beschikbaar. Op grond daarvan is de raming bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen, zoals genoemd op bladzijde 20 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58). De Nederlandse bedrijven hebben deze verwachtingen betrokken bij hun investeringsbesluiten. De intentie van het FET met betrekking tot de inschakeling van de Nederlandse industrie is vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen het FET en de Nederlandse overheid, dat is getekend op 9 november 2006 en aan uw Kamer ter vertrouwelijke kennisname is gezonden met de brief van 16 oktober 2007 (Kamerstuk 26 488, nr. 63). Op basis daarvan ontving het Ministerie van Economische Zaken: EZ (later het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: EL&I) periodiek een bijgesteld Industrial Participation Plan (IP-plan), waarin de mogelijkheden voor de industrie nader werden uitgewerkt. De raming van $ 750 miljoen is ook genoemd in het antwoord op de vragen 1 tot en met 3 van 1 april 2011 (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 2057).
Door het besluit tot beëindiging van de ontwikkeling zal dit geraamde bedrag niet kunnen worden gerealiseerd. In het antwoord op de vragen 13, 14 en 15 wordt ingegaan op de mogelijk grotere rol van de Nederlandse industrie bij de productie van de overgebleven motor, de F135 van Pratt & Whitney.
Tegen welke omzetverwachting hebben de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers geïnvesteerd dan wel deelgenomen in de ontwikkeling van de F136 motor?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u nu over het gesuggereerde bedrag van één miljard dollar aan orders voor het Nederlandse bedrijfsleven voor de F136 motor zoals gedaan tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding System Design and Development (MOU-SDD) in 2002?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contracten en overeenkomsten zijn er door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor?
Voor een overzicht van de tot ultimo 2010 gesloten ontwikkelingsopdrachten van de Nederlandse industrie met het FET verwijs ik u naar bijlage 5 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258).
De totale waarde van die opdrachten bedroeg bijna $ 18 miljoen.
Voor zover het om nog lopende contracten ging, zijn deze verbroken door middel van een stop work order van het FET in vervolg op het stopzetten begin 2011 van de ontwikkelingsfinanciering van de Amerikaanse overheid.
Welke van de door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten overeenkomsten en contracten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor worden er verbroken met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Welke overige contractuele verplichtingen worden met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor doorbroken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de directe en indirecte werkgelegenheid voor de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers van het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce?
De ramingen van de Nederlandse werkgelegenheid in verband met het F-35 programma zijn uitgevoerd door PwC – met een appreciatie daarvan door het Centraal Plan Bureau (CPB) – en vervolgens aan de Kamer gezonden (Kamerstukken 26 488, nr. 98 en nr. 145). De ramingen hebben betrekking op het totale programma gedurende de gehele looptijd en zijn een mesobenadering (PwC) respectievelijk een macrobenadering (CPB). Zij berusten niet op een sommering van cijfers van individuele bedrijven.
Verwacht werd dat bij de productiewerkzaamheden voor de F136-motor enige honderden arbeidsplaatsen betrokken hadden kunnen zijn. Dit was vanzelfsprekend onder de aanname dat de betrokken Nederlandse bedrijven op basis van best value metterdaad betrokken zouden worden bij de productie van de beoogde motorcomponenten.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136-motor had volgens de betrokken bedrijven een gevolg voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten.
Bent u vooraf geïnformeerd over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De Amerikaanse overheid heeft in 2010 besloten in de conceptbegroting voor 2011 voor het vijfde achtereenvolgende jaar geen geld te reserveren voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor. Zoals bekend heeft het Amerikaanse Congres tot dat jaar steeds besloten toch geld voor deze ontwikkeling beschikbaar te stellen. Nadat de begroting voor 2011 formeel is vastgesteld en daarin geen geld beschikbaar werd gesteld, heeft het Amerikaanse ministerie van Defensie het contract voor de ontwikkeling van de F-136 motor formeel beëindigd. Het FET heeft daarna besloten de ontwikkeling in eigen beheer, voor eigen kosten en op beperkte schaal voort te zetten, in de hoop dat er in de Amerikaanse defensiebegroting voor 2012 alsnog geld beschikbaar zou komen. Nadat bleek dat in de begroting voor 2012 wederom geen fondsen voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor waren opgenomen, heeft het FET eenzijdig besloten ook deze werkzaamheden te beëindigen. Omdat voor het F-35 Joint Program Office (JPO) de F136-motor geen program of record (een programma waarvan het budget is geaccordeerd in het Future Year Defense Program volgens de Amerikaanse begrotingssystematiek) is gelet op het standpunt van het Pentagon, is door het FET noch met het F-35 JPO, noch met de internationale partners rechtstreeks gecommuniceerd.
Is het u bekend of en zo ja, op welke wijze de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers vooraf zijn geïnformeerd over het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 6 en 7 uiteengezet hebben de betrokken Nederlandse bedrijven begin 2011 een stop work order van het FET ontvangen.
Op die wijze is aan de Nederlandse bedrijven medegedeeld dat de ontwikkelingswerkzaamheden door hen dienden te worden beëindigd.
Indien u niet vooraf geïnformeerd bent over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce de ontwikkeling van de F136 motor te beëindigen, op welke wijze en wanneer bent u wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is het (voorgenomen) besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor besproken binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het u bekend of er inmiddels contact is geweest met de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers over de inschakeling ten behoeve van de F135 motor ter compensatie van de misgelopen orders door het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo ja, door wie is het contact geïnitieerd? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord van 1 april 2011 op de vragen 1 tot en met 3, waarnaar wordt verwezen in vraag 14, is uiteengezet dat het Ministerie van EL&I samen met de betrokken industrie de gevolgen voor de opdrachten en de omzetverwachting in kaart brengt.
Nu de F136-motor niet doorgaat, kan voor de overblijvende F135-motor van Pratt & Whitney rekening worden gehouden met ongeveer 5 000 motoren in plaats van ongeveer 2 500 motoren. De waarde van de Nederlandse opdrachten voor de F135-motor kan navenant toenemen mits de betrokken Nederlandse bedrijven voldoen aan het best value principe. Dit hoeft overigens niet alleen te leiden tot meer opdrachten voor de huidige toeleveranciers van de F135. Ook de Nederlandse bedrijven die opdrachten hadden ontvangen in het kader van de ontwikkeling van de F136-motor, kunnen in aanmerking komen voor productiewerk voor de F135-motor.
In overleg met de Nederlandse industrie is door medewerkers van het Ministerie van EL&I al in een vroeg stadium in 2011 contact gezocht met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling. Ook tijdens de periodieke contacten met Pratt & Whitney van een vertegenwoordiger van het sinds 2004 functionerende JSF Industrial Support Team (JIST) dat de Nederlandse industriële inschakeling ondersteunt, is voortdurend aangedrongen op verdere inschakeling van de Nederlandse industrie en zijn ook concrete mogelijkheden onder de loep genomen.
Verder overleggen Nederlandse bedrijven zelf, ook die in het verleden betrokken waren bij het F136-programma, met Pratt & Whitney over mogelijke opdrachten bijvoorbeeld als second source leverancier. Daarbij zijn diverse concrete opdrachten in beeld.
Welke stappen gaat u zelf ondernemen om deelname van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers aan de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney te bevorderen?2
Zie antwoord vraag 13.
Hoe reëel acht u zelf de mogelijkheid -met inachtneming van alle omstandigheden rondom de ontwikkeling van de JSF- dat de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers betrokken zullen worden bij de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney?
Zie antwoord vraag 13.
Is het u bekend hoe er op het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor is gereageerd door het Amerikaanse congres?
Het Amerikaanse Congres heeft, zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 9, 11 en 12, besloten verder geen geld voor de ontwikkeling van de F136-motor ter beschikking te stellen. Dit betekent dat het besluit tot stopzetting in overeenstemming is met de wens van het Congres.
De instroom van nieuwe aspiranten bij de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het dat de instroom van politieagenten op de Politieacademie op gang begint te komen, waardoor er vanaf begin volgend jaar veel nieuwe aspiranten zullen gaan starten op de locaties Apeldoorn, Drachten en Eindhoven?
Ja.
Hoe staat het op dit moment precies met deze instroom? Gaat het doel van 1 850 aspiranten gehaald worden? Hoeveel aspiranten zijn er tot nu toe in 2011 begonnen? In hoeveel gevallen gaat het daarbij om zogenaamde zij-instromers?
In 2011 zijn volgens opgave van de korpsen 1890 aspiranten aangesteld, waaronder 100 recherchekundige zij-instromers. In deze 1890 aspiranten zijn niet meegerekend 22 aspiranten die in 2011 wel waren aangesteld, maar in datzelfde jaar voortijdig de opleiding hebben verlaten. Ook niet meegerekend zijn 17 aspiranten die onder voorbehoud zijn aangesteld en op een later moment met de opleiding zullen starten. Hiermee is ruimschoots voldaan aan het benodigde aantal van 1 850 aspiranten, dat nodig was om de operationele sterkte op peil te houden. Zoals gezegd hebben 22 aspiranten voortijdig de opleiding verlaten. Uitval tijdens het onderwijs is een bekend, maar onvermijdelijk fenomeen. Door adequate maatregelen, zoals goede voorlichting, goed onderwijs en een goede begeleiding wordt getracht het uitvalspercentage te beperken, dan wel zoveel mogelijk in het begin van de opleiding te laten plaatsvinden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2011 gemeld om te beginnen aan de opleiding? Hoeveel hiervan zijn ook daadwerkelijk begonnen aan de opleiding? Hoeveel zijn hiervan afgehaakt? Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de toegenomen instroom voor de werkdruk van de docenten op de genoemde locaties?
De instroom van eind 2011 en ook die van begin 2012 zal zo evenwichtig mogelijk over de zes opleidingslocaties van de Politieacademie worden verdeeld. De formatie van de Politieacademie is berekend op een gemiddelde jaarlijkse instroom van 2000 aspiranten. Dat neemt niet weg dat er in 2012 op momenten onvermijdelijk een piek zal zijn in het aantal aspiranten dat aan de Politieacademie verblijft. Dit is noodzakelijk en onvermijdelijk om de in de eerste helft van 2011 opgelopen achterstand in de instroom in te kunnen halen.
Op 30 januari 2012 start de Politieacademie met een nieuw curriculum in het initieel onderwijs. In dit nieuwe curriculum zijn de laatste ontwikkelingen in het politievak verwerkt. De belangrijkste organisatorische wijziging ten opzichte van het huidige curriculum is een andere ritmiek tussen het school- en het praktijkdeel van de opleiding. In het begin van de nieuwe opleiding verblijven de aspiranten langer aan de Politieacademie dan nu het geval is, te weten acht maanden in plaats van drie maanden in de huidige opleiding. Daarna worden de afwisselende praktijk- en schooldelen van de opleiding steeds vier maanden in plaats van de huidige drie maanden. Deze aanpassingen in de ritmiek zijn gedaan naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties.
De invoering van het nieuwe curriculum leidt samen met de instroom van december 2011 tot een cumulatie van activiteiten in 2012 aan de Politieacademie. Het College van Bestuur van de Politieacademie heeft aangegeven daarvoor in maand januari 2012 extra ondersteuning te hebben georganiseerd. Een ander zwaartepunt in de werkbelasting voor docenten ligt in de maanden mei en juni 2012, vanwege het tweede instroommoment van dat jaar. In overleg tussen de korpsen en de Politieacademie is afgesproken dat tijdig in de benodigde docenten zal worden voorzien. Ik zal de uitvoering van deze afspraken nauwlettend volgen.
Op deze wijze kan de kwaliteit van het onderwijs worden gegarandeerd, kunnen docenten zich op het onderwijs voorbereiden en blijft de werkdruk acceptabel. De plaatsing van de aspiranten kan daarbij op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Het nieuwe curriculum vereist dat de begeleiding van de aspiranten tijdens de praktijkdelen aangepast wordt. Omdat deze aangepaste begeleidingsperiodes starten in het najaar van 2012 en dan de nationale politie is ingevoerd, worden in het kader van het inrichtingsplan van de nationale politie nadere voorstellen ontwikkeld door de kwartiermakersorganisatie. Hierbij worden de bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over een gewenste standaardisatie van de praktijkbegeleiding meegenomen1 en dient het «referentiekader werkend leren» als leidraad. Op deze wijze wordt de begeleiding van aspiranten in de praktijk tijdig aangepast en tevens gestandaardiseerd voor de gehele nationale politie.
Naast het verzorgen van onderwijs staat er door deze cumulatie van werkzaamheden en het invoeren van een nieuwe systematiek van examineren druk op het aantal benodigde examinatoren.
Klopt het dat door de start van veel nieuwe groepen, deze moeilijk te bemensen zijn met de capaciteit die nu aanwezig is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vanaf begin volgend jaar ook gewerkt gaat worden met een nieuw curriculum? Zo ja, wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten op deze locaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het politieonderwijs niet lijdt onder bovenstaande ontwikkelingen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze plotselinge toename voor het praktijkgedeelte van de opleiding ofwel de korpsen die deze aspiranten een plek en begeleiding moeten geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen alle aspiranten op een verantwoorde manier geplaatst worden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat toezichthouders in de zorg de bezoldigingsnorm overschrijden |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders overschrijden bezoldigingsnorm»?1
Ik heb het bericht gelezen, evenals de kanttekeningen erbij van de heer Gerards, de oud-directeur van de NVTZ. Ook heb ik het bericht op Skipr van diezelfde dag gelezen «Meeste toezichthouders onder norm» van de heer Buiting, de huidige directeur van de NVTZ.
Klopt het dat een kwart van de interne toezichthouders bij grote zorginstellingen meer verdient dan de eigen bezoldigingsnorm toestaat? Wat is daarop uw reactie? Deelt u de mening dat dit niet te verantwoorden is, gezien de stijgende zorgkosten en de bezuinigingen die daardoor nodig zijn?
Ik vind, met de heren Gerards en Buiting, dat het bericht een vertekend beeld geeft. Wanneer er blijkbaar 151 toezichthouders een beloning krijgen die boven de NVTZ-norm ligt op de ruim 6000 die in totaliteit in de zorg bezig zijn, dan zit niet een kwart maar ongeveer 2,5% boven de NVTZ-norm.
Klopt het dat het bedrag voor bezoldiging van toezichthouders van de 100 grootste zorginstellingen in twee jaar tijd is verdubbeld? Wat is daarop uw reactie? Deelt u de mening dat dit niet te verantwoorden is, gezien de stijgende zorgkosten en de bezuinigingen die daardoor nodig zijn?
Ik kan niet verifiëren of de beloning van toezichthouders in een mij onbekende, maar selecte steekproef in twee jaar is verdubbeld. Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt in ieder geval dat in slechts ongeveer 2,5% een «overschrijding» van de NVTZ-norm is geconstateerd.
Wat zegt dit bericht over de bezoldigingsrichtlijn van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Zorg (NVTZ)? Deelt u de mening dat deze richtlijn onvoldoende wordt nageleefd?
Uitgaande van de constatering (in antwoord 2) dat 2,5% van de toezichthouders boven de NVTZ-norm zit en dat er geen enkele analyse is over het hoe en waarom, kan van dit bericht nog weinig worden afgeleid.
Hoe verhoudt de bezoldigingsrichtlijn van de NVTZ zich tot het amendement Heijnen2 dat op dinsdag 6 december 2011 werd aangenomen, en dat voorschrijft dat leden van de raden van toezicht maximaal 5, en voorzitters maximaal 7,5 procent van het salaris van de bestuurders mogen verdienen? Hoe verhouden de salarissen van de leden en voorzitters van de raden van toezicht in de zorg zich tot dit amendement? Zijn deze bezoldigingen straks tegen de wet?
De consequenties van het aannemen van diverse amendementen bij de uiteindelijke stemming in de Tweede Kamer over de WNT worden dit jaar met de diverse koepels geïnventariseerd en besproken.
Welke stappen bent u bereid te nemen om zorginstellingen en hun raden van toezicht aan te spreken op het overschrijden van de eigen normen? Deelt u de mening dat u, gezien het feit dat de Kamer zich heeft uitgesproken voor strengere bezoldigingsnormen voor toezichthouders, hier inderdaad een verantwoordelijkheid heeft?
Mijn beleid is er nu op gericht dat de beloning van de toezichthouders aan de WNT kan voldoen op het moment dat die wet in werking treedt.
Welke instrumenten heeft u tot uw beschikking wanneer het wetsvoorstel inzake de normering van topinkomens (WNT) in de publieke en semipublieke sector wordt aangenomen door de Eerste Kamer?
De WNT is er op gericht om de beloning van de topfunctionarissen binnen de normen te brengen en te houden. Daartoe is in artikel 5 WNT geregeld dat eventuele overschrijdingen door de accountant moeten worden gemeld, waarna ik actie kan ondernemen om de overschrijding te corrigeren. Daartoe kan ik, indien nodig gebruik, maken van het opleggen van een last onder dwangsom of een dwangbevel.
Bent u bereid – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WNT – met de NVTZ te overleggen teneinde de bezoldiging van toezichthouders in overeenstemming te brengen met deze wet? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn bovenstaande antwoorden blijkt dat ik uit ga van het beeld van ongeveer 2,5% van de toezichthouders die, om nog onbekende redenen, boven de NVTZ-norm verdienen. Dit punt zal ik ook aan de orde stellen in het overleg dat ik in het antwoord op vraag 5 heb aangekondigd.
Ontwikkelingshulp aan de Islamitische Republiek Afghanistan |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verslag over de begrotingscontrole op de financiële bijstand van de EU aan Afghanistanvan het Europees Parlement?1 Hoe beoordeelt u dit verslag? Hoe beoordeelt u de vaststelling dat volgens de organisatie Integrity Watch in Afghanistan in 2009 voor meer dan een miljard dollar aan smeergeld is betaald?
Ja, ik ben bekend met het verslag van het Europees Parlement. Corruptie is in Afghanistan een serieus probleem dat veel aandacht vergt. Voor de Nederlandse regering vormt het bevorderen van effectieve corruptiebestrijding een belangrijk onderdeel van de inzet in Afghanistan. Nederland dringt al langere tijd aan op een steviger anti-corruptiebeleid en ziet zich hierin gesteund door het verslag van het Europees Parlement.
Effectieve corruptiebestrijding maakt onderdeel uit van de maatregelen die de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap onder andere tijdens de internationale Afghanistanconferentie in Kabul op 20 juli 2010 en in Bonn op 5 december jl. zijn overeengekomen. Afghanistan neemt ook zelf maatregelen ter bestrijding van corruptie, onder meer door herziening van de bankwetgeving, handhaving en een anti-witwas raamwerk, alsook effectievere vervolging van betrokkenen van economische delicten. Eveneens wordt voortgang geboekt met public finance management, onder meer door het opstellen van een audit law. In november is door het bestuur van het IMF ingestemd met een nieuw driejarig krediet programma voor Afghanistan. Zie voorts de antwoorden van minister Hillen (Defensie) op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van het openbaar jaarverslag 2010 van de MIVD van 2 september 2011 (kamerstuk 29 924, nr. 68).
Bent u ermee bekend dat Afghanistan één der corruptste staten ter wereld is, beloond met plaats 180 op de corruptie index van Transparency International? Deelt u de mening dat Afghanistan getypeerd kan worden als door en door corrupt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zij die op 5 december jl. tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn overeenkwamen ook na 2014 hulpgelden in Afghanistan te blijven pompen gekwalificeerd kunnen worden als naïeve Hulpsinterklazen?
De Nederlandse regering heeft de overtuiging dat stabiliteit in Afghanistan nodig is om vreedzame ontwikkeling te stimuleren. Daarmee wordt ook het Nederlands belang gediend. Het Nederlandse Rechtsstaatprogramma in het kader van de Geïntegreerde Politietrainingsmissie in Kunduz zet in op stabiliteit en ontwikkeling. De focus ligt hierbij op:
De Nederlandse inzet richt zich dus niet uitsluitend op de overheid, maar probeert daarnaast ook de bevolking weerbaarder te maken en instrumenten te verschaffen die het mogelijk maken om overheden ter verantwoording te roepen.
Het bevorderen van stabiliteit in een door conflict getroffen land als Afghanistan vereist lange termijn betrokkenheid. Nederland heeft tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn op 5 december jl. aangekondigd ook na 2014 betrokken te willen blijven bij Afghanistan. Nederlandse steun is echter niet onvoorwaardelijk. De Nederlandse regering verwacht volledige toewijding van de Afghaanse overheid om ontwikkeling te stimuleren, hervormingen door te voeren en stabiliteit te realiseren. Conform de oproep van het Europees Parlement blijft Nederland bij het verlenen van hulp bijzondere aandacht schenken aan de bestrijding van corruptie.
Bent u bereid, behoudens bilaterale noodhulp, alle Nederlandse hulp – zowel de bilaterale als de multilaterale – bestemd voor de Islamitische Republiek Afghanistan per direct te beëindigen?
Zie antwoord vraag 3.
Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
Het feit dat het ABP betrokken is bij landroof in Mozambique |
|
Roos Vermeij (PvdA), Kathleen Ferrier (CDA), Sjoera Dikkers (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ethisch project ABP loopt uit op landroof»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de rapporten van landbouworganisaties, ngo’s en de Mozambikaanse overheid waaruit blijkt dat ABP’s investering van 47 miljoen euro het tegendeel heeft bereikt van de ethische ambities die het pensioenfonds in 2007 grootst heeft aangekondigd?
Het is spijtig dat de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF), die is ontworpen met ethische- en duurzaamheidsambities in gedachte, deze doelstellingen niet heeft kunnen realiseren. Het is belangrijk dat in overleg met lokale partners wordt bezien hoe deze doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd. Om deze verandering teweeg te brengen is, mede naar aanleiding van interventie van het ABP, enkele maanden geleden door het GSFF nieuw management benoemd.
Bent u bereid het ABP, aan wie de rijksoverheid de grootste premiebetaler is, als meerderheidsbelanghebbende in de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF) in Mozambique, aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden en zorgplicht omtrent eerlijke consultatie en compensatie van en de negatieve gevolgen voor lokale boeren? Indien nee, waarom niet?
ABP is een geprivatiseerd fonds en staat daarmee net als andere pensioenfondsen in Nederland op afstand van het kabinet. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft als sectorwerkgever Rijk, naast andere overheids- en onderwijswerkgevers, wel een zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP. In deze organen wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan deze concrete investering van GSFF in Mozambique agenderen.
Bent u bereid het ABP actief aan te sporen om zich te houden aan de herziene OESO-richtlijn voor Multinationale Ondernemingen? Indien ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Verantwoorde landbouw en bosbouw zijn van groot belang voor de ontwikkeling van het land en met name voor de provincie Niassa. Om deze ontwikkeling te realiseren zijn investeerders nodig. Het is daarbij essentieel dat investeerders en lokale gemeenschappen goed communiceren en overeenkomsten sluiten die duurzaamheid garanderen en voor beide partijen gunstig zijn. Voorts dient de nationale en lokale overheid er op te kunnen toezien dat de wet- en regelgeving wordt uitgevoerd. De Nederlandse overheid draagt in Mozambique bij aan deze zaken.
Hoe beoordeelt u de petitie van de lokale boerenorganisatie União Provincial de Camponeses de Niassa, die een dringend beroep doet op westerse investeerders om te stoppen met financieren van plantages in Mozambique? Bent u bereid een dergelijk initiatief te ondersteunen? Zo ja, hoe nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Nederlandse ambassade in Mozambique reeds op de hoogte was van de investering van GSFF in Mozambique en de gevolgen hiervan?
De ambassade was niet op de hoogte van deze specifieke investeringen van GSFF in de provincie Niassa. De ambassade was wel op de hoogte van een programma in Niassa, gefinancierd door de Zweedse overheid, ter ondersteuning van de private sector, onder meer in de bosbouw. De ambassade was ook op de hoogte van de conflicten die zich in Niassa hebben voorgedaan tussen investeerders en lokale gemeenschappen.
Op welke wijze draagt de Nederlandse ambassade in Mozambique bij aan het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land? Hoe wordt in Mozambique het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en / of vrouwen- en boerenorganisaties ondersteund om «landgrabbing» te voorkomen?
De Nederlandse ambassade, de FAO, de Mozambikaanse regering en het Centre for Legal and Judicial Training werken sinds eind jaren 90 aan verbetering van de uitvoering van de Mozambikaanse wetgeving op het gebied van landrechten. Het betreft bewustwording en training van juridische medewerkers (paralegals), lokale overheidsvertegenwoordigers en boerenorganisaties (mannen en vrouwen). Daarnaast ondersteunen de ambassade en FAO een initiatief van de overheid om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen. Belangrijk is dat de afspraken acceptabel zijn voor de gemeenschappen en dat deze beantwoorden aan hun rechten op landgebruik.
Deelt u de mening dat het verbazingwekkend is dat zelfs de deelnemers in het ABP niet op de hoogte (kunnen) zijn van de investeringen van hun pensioenfonds, terwijl dit wel hun grootste spaarpot is?
Het is van belang dat deelnemers hun fonds kunnen aanspreken op het beleggingsbeleid. Daarvoor is nodig dat de deelnemer inzicht heeft in het beleggingsbeleid. Bij het ABP kunnen deelnemers dit inzicht eenvoudig verkrijgen. In het via internet beschikbare «verslag verantwoord beleggen» laat het ABP zien wat zijn keuzes zijn met betrekking tot beleggingen.
Bent u bereid om bij het verdere overleg over het pensioenakkoord aan de sociale partners te vragen om met een voorstel te komen waarbij de beleggingen van pensioenfondsen transparant worden, bijvoorbeeld door een keer per kwartaal een lijst te publiceren, zodat deelnemers een mening kunnen vormen over de wijze waarop hun geld belegd wordt?
Het kabinet is voornemens in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen op te nemen dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag vermeldt op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Dat stelt partijen in staat eenvoudiger te achterhalen wat het beleggingsbeleid is van fondsen, en hen mogelijkerwijs daar op aan te spreken. Uw Kamer ontvangt dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na ommekomst van het advies van de Raad van State.
Het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik?1
De Politieacademie laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de situatie waarover het programma Nieuwsuur heeft bericht. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, dat naar verwachting uiterlijk 1 maart 2012 zal zijn afgerond, alsmede over naar aanleiding daarvan eventueel te treffen maatregelen. Het onderzoek staat onder leiding van dhr Marijnen, oud-burgemeester van Bergen op Zoom.
Klopt het dat het LECD zelf ook niet lukt om voldoende allochtone werknemers aan te nemen, gezien het feit dat er maar één allochtoon in dienst is bij het LECD? Heeft het LECD naar uw mening voldoende kennis en expertise in huis om te doen waarvoor het is opgericht? Zo nee, wat gaat u doen om hiervoor te zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er momenteel mis bij het LECD dat tien medewerkers zich blijkbaar genoodzaakt voelden hun beklag te doen bij de vertrouwenspersoon over de huidige baas van het LECD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is er sprake van machtsmisbruik en manipulatie bij het LECD?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek en de uitkomsten daarvan verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de geconstateerde problemen oplossen en orde op zaken stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele»?1
Ja.
Kunt u opnieuw bevestigen dat er geen rijksgeld in een eventuele nieuwe kerncentrale gestoken wordt? Ook niet als CDA-Gedeputeerde Van Beveren daarvoor gaat lobbyen?
Zoals ik inmiddels veelvuldig heb aangegeven, zal ik geen publiek geld inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Ik zie geen enkele aanleiding dit standpunt te herzien.
Geldt de belofte die u op 7 december 2010 aan de belastingbetaler deed en die u op 5 december 2011 tijdens het Wetgevingsoverleg Energie herhaalde, nog steeds?2
Ja.
Bent u bereid nu al aan CDA-Gedeputeerde Van Beveren te laten weten dat er geen sprake kan zijn van staatssteun, zodat de Zeeuwse Statenleden dit mee kunnen wegen als ze in de Statenvergadering op 16 december 2011 beslissen over het al dan niet starten van de voorbereidingsprocedure voor een vergunningaanvraag?
Ik heb geen verzoek ontvangen van de provincie Zeeland noch van een andere partij met betrekking tot een financiële bijdrage van het Rijk voor een nieuwe kerncentrale. De provincie en andere partijen zijn op de hoogte van het kabinetsbeleid ten aanzien van kernenergie. In een recent bestuurlijk overleg is nog eens onderstreept dat de financiering van een kerncentrale de verantwoordelijkheid is van de initiatiefnemers. Ik zie dan ook geen reden om dit nog een keer te laten weten.
Wat is de huidige stand van zaken rond de splitsing van energiebedrijf Delta en waterbedrijf Evides?
Op dit moment zijn Delta en Evides nog niet gesplitst. De aandelen van Evides zijn in handen van Delta. Delta is in handen van provincies en gemeenten. De aandeelhouders hebben in juni 2010 besloten tot een verhanging van de Evides-aandelen uiterlijk per 31 december 2013. Daarmee komt Evides rechtstreeks in handen van provincies en gemeenten. Uitgangspunt hierbij is voor de aandeelhouders dat Delta geen onevenredige financiële schade mag oplopen door de verhanging van de aandelen. Hiertoe willen de aandeelhouders uiterlijk eind 2012 een evaluatie doen plaatsvinden.
Bent u net als het kabinet Balkenende 4 van mening dat een waterbedrijf met een monopoliepositie niet in private handen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering doen om te zorgen dat de splitsing er daadwerkelijk komt en op welke termijn gaat de regering dat doen?
Het beleid onder vorige kabinetten was dat de focus van de drinkwaterbedrijven primair gericht dient te zijn op een drinkwatervoorziening van hoge kwaliteit. Met de wijziging van de Waterleidingwet in 2004 is verzekerd dat de drinkwaterbedrijven, middellijk of onmiddellijk, in handen blijven van overheden. Bij Evides doet zich de situatie van middellijk overheidseigendom via Delta voor. Bij de publieke aandeelhouders van Delta bestaat de wens van direct aandeelhouderschap van Evides. Gestreefd wordt dit eind 2013 te realiseren. Bij de besluitvorming over het exacte tijdstip spelen ook de belangen van Delta een rol.
Deelt u de mening dat zolang de splitsing nog geen feit is, opbrengsten uit Evides-activiteiten niet in een eventuele tweede kerncentrale gestoken mogen worden aangezien dan geld uit monopolieactiviteiten gebruikt zou worden voor private activiteiten? Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat opbrengsten uit Evides niet voor een eventuele nieuwe kerncentrale gebruikt worden? Zo nee, met welke argumenten motiveert de regering een dergelijk marktverstorend handelen?
Het is aan Delta en haar aandeelhouders om te bepalen hoe de geldstromen binnen de eigen organisatie worden ingezet. Daarbij staat uiteraard voorop dat men aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen, onder andere voor wat betreft de mededinging en de drinkwaterwetgeving. Ik constateer overigens dat de aandeelhouders van Delta met het bedrijf hebben afgesproken dat het dividend van Evides voor 100% wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Financiering van een eventuele kerncentrale of andere private activiteiten uit Evides-opbrengsten is daarmee dus niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen voor de vergadering van Provinciale Staten op 16 december 2011 te beantwoorden, zodat de Statenleden de antwoorden mee kunnen wegen in hun besluitvorming?
Ja.
Een lading Amerikaans traangas in de Suezhaven |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat een lading van 7,5 ton traangas uit de VS in de Suezhaven vlakbij Cairo is aangekomen? Klopt het dat een lading van 14 ton nog verwacht wordt?
Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat twee leveringen, waarvoor in juli van dit jaar vergunningen zijn afgegeven, op 25 november 2011 Egypte zijn binnengekomen met het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken als eindgebruiker. De VS geeft aan dat sinds dat moment geen aanvullende leveringen zijn aangevraagd of onderweg zijn.
Klopt het dat de vaten traangas uit de VS bestemd waren voor het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is de lading uiteindelijk Egypte binnengekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u de traangaszending van de VS aan Egypte terwijl tegelijkertijd de VS het verzet tegen het militaire regime steunen? Hebben de Amerikaanse autoriteiten een verklaring afgelegd waarom deze zending aan Egypte is goedgekeurd? Zo ja hoe luidt deze? Zo nee, bent u bereid hierover contact te zoeken met de Amerikaanse autoriteiten?
Naar aanleiding van een bericht van Amnesty International over de traangaszending gaf het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan te zullen onderzoeken of er misbruik is geweest van traangas. Indien misbruik wordt vastgesteld zal de Amerikaanse regering dergelijke transacties tegenhouden. Vooralsnog is er volgens de VS geen directe aanleiding om de uitvoer van deze goederen naar Egypte tegen te houden.
Bent u bereid zowel rechtstreeks als met de EU gezamenlijk deze Amerikaanse traangaszending aan Egypte scherp te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de correcte manier waarop de VS uitvoering geeft aan zijn wapenexportbeleid.
Welke landen leveren op dit moment «anti riot en crowd control materieel (zoals non-military firearms, including riot guns, crowd control vehicles, shotgun ammunition and «tear gas») aan Egypte? Hoe beoordeelt u deze exporten, die buitenproportioneel en gewelddadig ingezet worden tegen de betogers? Bent u voornemens de landen die «anti riot en crowd control» materieel leveren aan Egypte hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het is de regering niet bekend of, en zo ja welke, landen genoemde producten exporteren naar Egypte. Binnen de EU worden vergunningaanvragen getoetst aan onder meer criteria 2 en 3 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (mensenrechten en interne situatie). Met andere EU lidstaten wordt in de desbetreffende Brusselse Raadswerkgroep gesproken over het wapenexportbeleid naar de regio, met inbegrip van de wijze waarop te exporteren wapens aangewend worden.
Kunt u uitsluiten dat «anti riot» en crowd control» materieel via Nederland wordt doorgevoerd naar Egypte?
Indien militaire goederen zoals «anti riot en crowd control» materieel in Egypte mogelijk zouden worden ingezet voor mensenrechtenschendingen, zal Nederland geen vergunning geven voor de doorvoer van dergelijk materieel. Indien geen vergunningplicht voor doorvoer geldt, omdat de zending voorzien is van een uitvoervergunning van een bondgenoot, zal Nederland zonodig in contact treden met de betrokken bondgenoot om de doorvoer via Nederland te ontmoedigen.