Nieuwe ophef rond het Nederlands Opvangcentrum Papagaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een medewerker van het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) mogelijk betrokken is bij de illegale invoer van exotische vogels uit Suriname en daarbij vogels zou hebben mishandeld?1
De illegale invoer van beschermde exotische vogels uit Suriname is strafbaar. Voor dit specifieke geval verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Is het waar dat bij huiszoekingen bij de medewerker vogels, wapens en geld in beslag zijn genomen? Zo ja, hoeveel vogels van welke soort zijn in beslag genomen en waar zijn deze vogels vervolgens ondergebracht?
Op 1 februari 2012 heeft het Interregionaal Milieuteam Zuid West, met bijstand van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, in opdracht van het openbaar ministerie twee verdachten uit Rotterdam respectievelijk Spijkenisse aangehouden. Diezelfde dag zijn doorzoekingen verricht in woningen in Rotterdam en Spijkenisse. Ook werd een doorzoeking verricht in het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) in Veldhoven, waar één van de verdachten als vrijwilliger werkzaam was. Bij de doorzoekingen zijn naast een aantal vogels (zeven twa twa’s en één kolibrie) geldbedragen en een vuurwapen in beslag genomen. In het belang van het strafrechtelijk onderzoek kunnen op dit moment geen verdere mededelingen worden gedaan.
Is u bekend of het N.O.P. een rol heeft gespeeld bij de illegale handel in exotische dieren? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan in termen van strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over het N.O.P. in het licht van het eerdere oordeel van uw ambtsvoorganger dat nader onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van het N.O.P. bij de illegale handel in dieren niet nodig was? Deelt u de mening dat dat oordeel moet worden herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u alsnog bereid een nader (strafrechtelijk) onderzoek in te stellen naar de praktijken van het N.O.P.? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een trend ontstaan nu de berichten over misstanden bij het N.O.P. zich opstapelen en er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de naleving van de wet- en regelgeving (welzijn en de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)) bij het N.O.P.? Zo ja, kunt u nauwkeurig aangeven waarom het toezicht op het N.O.P. heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de vrijwilliger in dienst van de N.O.P is op dit moment nog niet afgerond. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn zal ik, wanneer hier aanleiding toe is, de overeenkomsten met de N.O.P. opnieuw bekijken.
Is het N.O.P. nog steeds een contractpartner van u, wat betekent dat in beslag genomen dieren tegen betaling door u door hen worden opgevangen? Zo ja, vindt u het acceptabel dat u een contract heeft met een opvangcentrum waar eerder ophef is ontstaan over mogelijke betrokkenheid bij de illegale handel in dieren en laatst nog over de slechte verzorging van duizenden in beslag genomen knaagdieren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke afspraken is het contract tussen Dienst Regelingen en N.O.P. precies gebaseerd en welke afspraken zijn er gemaakt voor de opzegging van het contract? Hoe wordt de naleving van de afspraken uit het contract gecontroleerd en welke sancties staan er op schending van de afspraken?
Vanwege de behoefte aan opslagcapaciteit is deze overheidsopdracht aanbesteed.
Jaarlijks wordt de N.O.P. gecontroleerd door zowel de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit als door Dienst Regelingen (DR). Indien blijkt dat de N.O.P. niet aan de eisen in de overeenkomst voldoet, zal een termijn worden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. Door middel van een controlebezoek kan worden vastgesteld of de opvanglocatie weer aan de eisen voldoet. Indien blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan de overeenkomst eenzijdig worden ontbonden.
Kunt u uiteenzetten welke vergoeding het N.O.P. van Dienst Regelingen ontvangt voor de opvang van in beslag genomen dieren en dit specificeren naar diersoort? Hoeveel heeft het N.O.P. de afgelopen vijf jaar op deze manier ontvangen van uw ministerie?
In de overeenkomst met de N.O.P. staan de bedragen die per dier per dag zijn afgesproken. Vanwege het feit dat bij aanbesteding steeds een aantal organisaties concurrerende aanbiedingen doen, zijn de overeengekomen bedragen aan te merken als commercieel gevoelige informatie. Gezien het voorgaande kan ik deze informatie niet openbaar maken.
Deelt u de mening dat het N.O.P. nauwelijks een betrouwbare partner genoemd kan worden voor de opvang van in beslag genomen dieren voor Dienst Regelingen? Zo nee, waarop baseert u de mening dat het N.O.P. het toonbeeld van betrouwbaarheid zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de samenwerking tussen Dienst Regelingen en het N.O.P. inmiddels tot nader order opgeschort? Zo nee, bent u bereid het contract met het N.O.P. zo spoedig mogelijk te verbreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten met welke opvangcentra u contracten heeft voor de opvang van in beslag genomen dieren en welke voorwaarden in die contracten zijn gesteld? Vindt u dat er voldoende betrouwbare opvangcentra beschikbaar zijn voor het opvangen van in beslag genomen dieren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit en/of de kwaliteit van opvangcentra vergroten?
De DR heeft overeenkomsten met zeven opvangadressen voor gezelschapsdieren. Deze adressen bestaan uit zowel asielen als dierenpensions. Daarnaast heeft DR met drie opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor landbouwhuisdieren en paarden. Het gaat hierbij om particulieren en bedrijven. Er zijn met acht opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor in- en uitheemse (beschermde) diersoorten. Het gaat hierbij om dierentuinen, vogelopvangcentra, reptielenopvangcentra en opvangcentra voor inheemse fauna.
In het bestek voor de aanbesteding voor de opvang zijn eisen neergelegd. Tijdens het aanbestedingstraject moet de schrijver zijn financiële en economische draagkracht aantonen en zijn technische bekwaamheid. Daarnaast worden specifieke eisen gesteld ten aanzien van dierenwelzijn, zoals het respecteren van de vijf vrijheden van Brambell, diervriendelijke omgang, kwaliteitseisen met betrekking tot verzorging en huisvesting van de dieren, veterinaire zorg en ziektepreventie.
De geselecteerde opvangadressen voldoen aan de gestelde eisen in de overeenkomst.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen. Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Dat de helft van de artsen en vepleegkundigen niet in de ouderenzorg willen werken |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hoe verklaart u het artikel «Ouderenzorg niet in trek»?1
Vanuit mijn achtergrond zult u begrijpen dat ik dit artikel heb opgemerkt. Er is niets nieuws onder de zon. Het werken met ouderen vraagt om speciale toewijding en specifieke kennis en vaardigheden. Juist omdat het werk erg interessant en uitdagend is, o.a. door de multiproblematiek waarvan het artikel ook melding maakt.
Het is overigens niet meer dan begrijpelijk dat (leerling-)verpleegkundigen en artsen verschillende interesses hebben. Ik vind dat juist goed. We hebben ze namelijk niet alleen in de ouderenzorg nodig maar ook in o.a. de ziekenhuiszorg, gehandicaptenzorg, GGZ en de eerstelijnszorg. Op dit moment werkt circa 20% van de verpleegkundigen in de VVT-sector. Het aandeel van de VVT onder de recent afgestudeerden ligt daar nog boven. Dit wijst er dus geenszins op dat de belangstelling van leerling-verpleegkundigen voor de ouderenzorg te laag is.
Ik wil erop wijzen dat het aantal ouderen in de huisartsenzorg en in alle ziekenhuisspecialismen toeneemt en dat daardoor de hele sector met meer ouderen zal werken. Daarom ben ik het eens met de onderzoekers dat meer kennis over en aandacht voor het werk in de ouderenzorg belangrijk is. Gelukkig is er veel beweging gaande. Zowel de beroepsgroepen als de opleidingen initiëren diverse acties om verbeteringen op dit vlak door te voeren. Binnen de verpleegkunde besteedt o.a. ActiZ en het Platform Ouderenzorg veel aandacht aan de ouderenzorg. Onderzoek van laatstgenoemde meldt dat studenten hbo-verpleegkunde Gerontologie en Geriatrie enthousiast zijn over hun studie. Dit enthousiasme kan anderen stimuleren om deze richting te kiezen. Verenso heeft in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afspraken gemaakt over noodzakelijke wijzigingen in de initiële opleiding geneeskunde en de vervolgopleidingen tot specialist, waardoor het werken met ouderen de juiste aandacht krijgt. Tevens is het werken met rolmodellen besproken, bijvoorbeeld in de vorm van het aanstellen van een hoogleraar ouderengeneeskunde aan alle medische faculteiten.
Hoe oordeelt u over de ontstane situatie dat gebrek aan kennis over en kunde van ouderenzorg de reden is dat er weinig motivatie bij zowel verpleegkundigen als artsen is om in de zorg voor oudere mensen te gaan werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de bewering van de deskundigen dat door onvoldoende kennis, kunde en motivatie ouderen een hogere kans hebben op sterfte en geen optimale zorg krijgen? Vindt u dit een plausibele bewering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik zeggen dat de kwaliteit van de zorg minder zal zijn als de zorgverlener onvoldoende kennis, kunde en motivatie heeft. Of dit het geval is in de ouderenzorg kan naar aanleiding van de gegeven onderzoeken niet gesteld worden. Signalen hierover zijn mij niet bekend. Het is dus te kort door de bocht.
Hoe oordeelt u over onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen aan verpleegkundigen of artsen in opleiding? Hoeveel instellingen bieden die wel aan? Neemt dit aantal toe of af?
Onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen passen niet in de huidige en toekomstige situatie waarin ouderenzorg steeds belangrijker wordt. Uit het genoemde onderzoek van prof. dr. Marieke J. Schuurmans komt naar voren dat de MBO en HBO instellingen vrijwel alle onderwerpen die met ouderenzorg te maken hebben binnen de opleiding geven als verplichte vakken. Tevens heeft een toenemend aantal medische faculteiten het thema ouderenzorg geïntegreerd in alle jaren van de initiële opleiding geneeskunde en heeft men hierin ook gereguleerde coschappen. Daarnaast hebben de huisartsen hebben een kaderopleiding ouderen.
Op het gebied van aandacht aan ouderenzorg in de opleiding zijn veel bewegingen gaande. Zo stellen Slaets en Levi (2011) kwetsbaarheid en aandacht van ouderen aan de orde, vraagt het KNMG (2010) aandacht voor sterke zorg voor kwetsbare ouderen, zal het Kwaliteitsinstituut aandacht besteden aan ouderenzorg en geeft het College van Geneeskundig Specialisten aan dat ouderenzorg een belangrijk speerpunt voor hen is. Ze dragen uit dat «ouderenzorg in ieders handelen moet zitten, want het is in elk vak relevant.» Aldus lijkt het me overbodig om te onderzoeken waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven. Wel zal ik in overleg treden met de HBO-raad, Actiz en V&VN over de opleiding verpleegkunde en de ouderenzorg inclusief de «dementie»-competenties.
Wat is de reden waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven? Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist in een vergrijzende samenleving ouderenzorg en ouderengeneeskunde een integraal onderdeel moeten zijn van de zorgopleiding van welk niveau dan ook? Zo ja, wat gaat u doen om het zorgonderwijs te veranderen, zodat zorg voor ouderen een wezenlijk en substantieel onderdeel van de basisopleiding gaat vormen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat ouderenzorg niet aantrekkelijk is als er in stageperiodes geen goede begeleiding plaatsvindt van de stagiairs, van welk niveau dan ook? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat stagiairs niet meer volledig ingeroosterd mogen worden, maar altijd onder supervisie moeten werken, ook aan het einde van de stageperiode?
Ik deel uw mening niet. Affiniteit met ouderen heb je van binnen uit. Een stagebegeleider kan dat hoogstens begeleiden maar niet maken of breken. Er is mijn inziens geen goed verband. Maar goede begeleiding is wel essentieel bij een stage, van welk niveau dan ook. Dat ik hieraan belang hecht blijkt ook uit de € 99 miljoen die ik structureel investeer in het stagefonds. Met de bijdrage uit het stagefonds is de kwaliteit van de stages flink verbeterd. Uit de evaluatie blijkt dat zorginstellingen hun stagefondsmiddelen goed inzetten voor de begeleiding van o.a. verpleegkundige stagiaires. Daarnaast heb ik vorig jaar mei een brief naar alle zorginstellingen gestuurd dat stagiaires geen handelingen mogen verrichten waar ze niet voor zijn opgeleid en dat ze goed begeleid moeten worden. Tevens heeft Regioplan in opdracht van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsbeleid Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (A+O VVT) voorbeelden beschreven van kwalitatief hoogwaardige stages voor studenten geneeskunde. De beschrijvingen per stageplaats biedt organisaties in de ouderenzorg handvatten om een stage zo in te richten dat studenten geneeskunde gemotiveerd raken voor het werken met ouderen en specifiek voor de vervolgopleiding tot Specialist Ouderengeneeskunde.
Ook heeft Verenso in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afgesproken dat de verpleeghuisstage zoals dat van oudsher in de initiële opleiding geneeskunde aan bod komt, dusdanig wordt gewijzigd dat er meer aandacht komt voor de rol van Specialist Ouderengeneeskunde. Universiteiten werken inmiddels met praktijkopdrachten waardoor de stage gerichter wordt. Overigens is het bieden van de juiste begeleiding tijdens de stage onderdeel van het kwaliteitssysteem en specifiek van het erkenningsysteem voor stageplaatsen.
Bent u bereid te onderzoeken of de arbeidsomstandigheden voor een slecht imago van de ouderenzorg zorgen? Bent u van mening dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden, scholing, doorgroeimogelijkheden, fulltimebanen en voldoende bezetting? Zo neen, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
De arbeidsinspectie besteedt aandacht aan de arbeidsomstandigheden in de ouderenzorg. Ik zie naar aanleiding van dit onderzoek geen reden om nog een onderzoek hiernaar te starten. Overigens is mijn hele beleid erop gericht om de zorg voor kwetsbare mensen waaronder ouderen te verbeteren. Hierbij zet ik onder andere in op 6 projecten om werken in de ouderenzorg aantrekkelijker te maken voor verpleegkundigen zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer heb gemeld.
Kindontvoering |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van de Koninklijke Marechaussee?1
Ja.
Erkent u dat er jaarlijks zo’n 150 minderjarige kinderen, door onttrekking aan het ouderlijk gezag naar het buitenland verdwijnen?
Bij de Centrale autoriteit zijn in 2011 83 verzoeken om tussenkomst binnengekomen met betrekking tot internationale kinderontvoering naar het buitenland. Het betrof 72 gevallen van ongeoorloofde meename door een ouder naar een land dat is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. In 11 gevallen was sprake van ongeoorloofde meename door een ouder naar een niet-verdragsland.
Is het waar dat de Nederlandse wetgeving geen bescherming biedt aan kinderen in geval van een concrete dreiging van ontvoering? Zo nee, waarom niet?
De relevante strafbepaling als het gaat om het optreden van politie of de Koninklijke Marechaussee is artikel 279 Sr. Deze bepaling wordt zodanig uitgelegd dat zowel het onttrekken als onttrokken houden van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar is. In artikel 279 Sr zijn poging tot en voorbereiding van kinderontvoering niet expliciet strafbaar gesteld. Dat is niet nodig, omdat de artikelen 45 en 46 Sr poging tot en voorbereiding van misdrijven in het algemeen strafbaar stellen (vgl. ook Kamerstukken II, 2004/05, 30 072, nr. 7, p. 7; Kamerstukken II, 2005/06, 30 491, nr. 3, p. 6). Los daarvan, wanneer een ouder in strijd met het wettelijke gezagsrecht met zijn kind naar bijvoorbeeld Schiphol reist met het doel om met het kind per vliegtuig naar het buitenland te reizen, is al snel sprake van onttrekking aan het wettelijk gezag. Aangekomen op Schiphol kan de Koninklijke Marechaussee de desbetreffende ouder aanhouden, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt, zoals uit de berichtgeving bedoeld in vraag 1 blijkt.
Naar mijn oordeel beschikken politie en de Koninklijke Marechaussee over voldoende juridische handvatten om bij een voorgenomen internationale kinderontvoering op te treden tegen de ontvoerende ouder.
Is het waar dat geen van de Arabische landen, met uitzondering van Egypte, het Haags kinderontvoeringsverdrag erkent?
Uit de lijst van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag die staat op de website van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (www.hcch.net), blijkt dat de Arabische landen daar niet op staan met uitzondering van Marokko. Egypte is niet aangesloten bij het verdrag.
Erkent u dat de praktijk aantoont dat verdragslanden te vaak dankbaar misbruik lijken te maken van de diverse betwistbare regeltjes, waardoor er alsnog geen sprake kan zijn van een teruggeleiding volgens het Haags kinderontvoeringsverdrag?
Nee. De ervaring van de Centrale autoriteit bij internationale kinderontvoering naar verdragslanden is dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over het algemeen goed wordt nageleefd.
Is het waar dat, ondanks de verhoogde strafmaat ingevolge 279 tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) waarbij een aanhouding bij een poging van onttrekking kan plaatsvinden, de directe poging tot ontvoering niet strafbaar blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in feite pas kan worden opgetreden als desbetreffend misdrijf voltrokken is en het onderhavig kind zich al in het buitenland bevindt (waardoor men dus achter de feiten aanloopt)?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederlandse ingezetenen (met of zonder dubbel paspoort) nog altijd hun kind op de ambassade van herkomst van desbetreffende ouder, zonder enige moeite in het niet-NL paspoort kunnen bijschrijven (en waarbij dus géén toestemming van de andere ouder vereist is)?
Het komt voor dat ouders met een buitenlands paspoort naar de ambassade of het consulaat van hun land van herkomst gaan om een paspoort van dat land voor hun kind te krijgen of bij te laten schrijven in het eigen, niet-Nederlandse, paspoort. Dit is mogelijk als het recht van het land van herkomst dat toestaat. Ik heb daar geen invloed op.
Beschikken politie en Openbaar Ministerie (OM) over een checklist met elementen die wijzen op een mogelijk komende kindontvoering, waardoor zij aan de hand van het stapelen van verkregen informatie eventuele voorbereidende handelingen aantoonbaar kunnen maken?
Ja. Reeds in 2006 is in overleg met het OM, het KLPD en het Centrum Internationale Kinderontvoering een zogeheten Baliekaart opgesteld voor politie, OM en Koninklijke Marechaussee. Hierin wordt onder meer aangegeven wat te doen in geval van een melding dat een kind mogelijk (acuut) naar het buitenland zal verdwijnen (dreiging van internationale kinderontvoering). Deze Baliekaart wordt momenteel geactualiseerd.
In het najaar van 2011 heeft het Centrum Internationale Kinderontvoering voorlichting gegeven aan de Koninklijke Marechaussee. Het Centrum Internationale Kinderontvoering en de Koninklijke Marechaussee hebben daarna gezamenlijk een «Beschrijving proces melden verdachte situatie» opgesteld. Hierin wordt onder meer aangegeven op welke wijze de medewerker van de Koninklijke Marechaussee kan handelen bij een controle bij de grensovergang van een minderjarige.
Bent u van mening dat door het direct toepassen van de artikelen 45 t/m 47 Sr. op de artikelen 279 en verder, met een daarbij duidelijk gestelde strafmaat, de opsporingsinstanties over meer concrete handvatten beschikken om bij iedere poging tot internationale kindontvoering tot aanhouding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van de uitspraak1 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011 – waarin de Raad onder andere stelde dat het besluit ten aanzien van de begrenzing van het gebied ter hoogte van het Rammekensschor «niet berust op een deugdelijke motivering» – geconcludeerd moet worden dat bij het inrichten van het Rammekensschor als zanddepot vorig jaar minstens 30 hectare estuariene natuur van hoge kwaliteit in de Westerschelde, in strijd met de verplichtingen onder Europees recht, verloren gegaan is?
Uit de passende beoordeling die voor de vergunning voor het zanddepot is gemaakt, blijkt welke habitattypen en vogels in dit gebied voorkwamen. Door de aanleg van het zanddepot is een deel van die waarden verloren gegaan. Omdat de locatie buiten de begrenzing viel, was er echter geen sprake van een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, zodat de vergunning voor het zanddepot kon worden verleend. De afd. Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de grens van het Natura 2000-gebied niet zonder een adequate ecologische onderbouwing gebaseerd had mogen worden op eerder getrokken grenzen (bestemmingsplan, EHS, Vogelrichtlijngebied). De gegevens uit onder andere de passende beoordeling geven aanleiding om te concluderen dat een ecologisch gemotiveerde grens ook de oostelijke helft van het Rammekensschor had moeten omvatten.
Is het mogelijk om de natuurwaarden die aanwezig waren op het betreffende deel van het Rammekensschor op die locatie te herstellen? Zo ja, hoe en wanneer bent u van plan dat te doen?
Een deel van het Rammekensschor-oost is onaangetast gebleven. Het gedeelte dat nu onder het tijdelijke zanddepot ligt, kan weer worden hersteld als het zanddepot wordt opgeheven (de door de provincie Zeeland verleende vergunning voor het zanddepot is geldig tot 31 december 2015). Momenteel wordt zorgvuldig onderzocht hoe de grens van het Natura 2000-gebied precies moet komen te liggen. Pas daarna kan worden bepaald welke rechtsgevolgen dat moet hebben en wat dat concreet betekent voor de inrichting van deze locatie (inclusief de verantwoordelijksverdeling).
Kunt u kwantificeren hoeveel hectare van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe aanwezige estuariene habitats sinds 2006 is verdwenen of significant in kwaliteit is achteruit gegaan onder invloed van de autonome neergaande trend en door ruimtelijke ingrepen buitendijks – zoals de dijkverbeteringen die door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen sindsdien zijn uitgevoerd en de aanleg van het zanddepot Rammekensschor?
Kwantificering is nu nog niet goed mogelijk, maar zal in het kader van het beheerplan wel moeten gebeuren.
De aanleg van het zanddepot heeft geen invloed gehad op oppervlak of kwaliteit van habitats in het Natura 2000-gebied, met name omdat het buiten het gebied ligt.
Kunt u per habitattype aangeven hoe, waar en wanneer u of de provincie Zeeland het hierbij verloren gegane natuurareaal en de verminderde kwaliteit van de beïnvloedde natuur in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe zowel kwalitatief als kwantitatief gaat compenseren?
Nee, dat kan ik nog niet, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek dat is genoemd in antwoord 2.
Houdt u in uw beleid nu al rekening met projecten, zoals de ontwikkeling van de World Class Terminal (WCT), die de komende jaren zouden kunnen leiden tot een verdere achteruitgang van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe beschermde natuurwaarden?
Met de ontwikkeling van de Westerschelde Container Terminal hoeft op dit moment nog niet specifiek rekening te worden gehouden. Als er plannen zijn die zouden kunnen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, dan zullen die in een vergunningprocedure moeten worden beoordeeld. De maatregelen die nu worden genomen en voorbereid in het gebied zijn gericht op de instandhoudingsdoelstellingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de derde termijn van het algemeen overleg Natura 2000/Programmatische aanpak stikstof?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Mensenrechtenhulp |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Minister wilde staatsprijs mensenrechten beïnvloeden»?1
Ja.
Heeft u getracht rechtstreeks dan wel via uw ambtenaren de onafhankelijke jury te beinvloeden met als doel een andere dan de door de jury voorgedragen Chinese laureaat tot winnaar van de mensenrechtentulp te laten uitroepen? Zo ja, waarom deed u dit?
Nee. Voor de keuze van de winnaar van de Mensenrechtenhulp is een onafhankelijke jury in het leven geroepen. Zij koos uit de inzendingen degene die de Mensenrechtenhulp 2011 toegekend krijgt en heeft mij de uitslag meegedeeld. De keuze van de jury heb ik gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het hele idee van een onafhankelijke jury juist is gegrondvest op de wens de toekenning van de prijs niet politiek te laten sturen? Zo ja, deelt u dat uitgangspunt? Zo ja, waarom heeft u dan in strijd met dat uitgangspunt gehandeld?
Ja, dat uitgangspunt deel ik en daar heb ik naar gehandeld.
Heeft u contact opgenomen met de Chinese ambassade of andere Chinese autoriteiten om met hen te spreken over de prijs en de laureaat? Zo ja, wat was het doel van deze contacten? Wat was het resultaat van deze contacten?
Zoals geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 27 januari 2012, 2012Z01378, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1329) is onmiddellijk na de aanhouding van mevrouw Dong Xuan, de dochter van de laureaat, bij de Chinese Ambassadeur in Den Haag en de autoriteiten in Peking om tekst en uitleg gevraagd over het verhinderen van de reis naar Nederland van de dochter die namens haar moeder de prijs in ontvangst wilde nemen. Zoals bekend heeft dit pleidooi helaas niet het gewenste resultaat opgeleverd.
Waarom heeft u de uitreiking van de prijs verplaatst? Had u concrete aanwijzingen dat de verplaatsing nodig was voor de veiligheid van laureaat Ni Yulan? Zo ja, waaruit bestonden die aanwijzingen?
Zoals ook geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 12 dec. 2011, 2011Z25900 zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 989) hebben de familie en de advocaat van Ni Yulan in eerste instantie verzocht om te wachten met bekendmaking van haar naam en uitreiking van de prijs uit te stellen. Aan dat verzoek heb ik gehoor gegeven. Na het in de pers verschijnen van haar naam gaf haar omgeving aan dat tot bekendmaking en uitreiking kon worden overgegaan.
Welke stappen heeft u nog meer ondernomen om u bij de Chinezen te verontschuldigen voor de toekenning van de prijs of om te proberen eventuele negatieve gevolgen te mitigeren? Welke resultaten heeft u hiermee bereikt?
Ik heb mij bij de Chinese autoriteiten nimmer verontschuldigd voor het toekennen van de prijs aan Ni Yulan.
Is dit nu de zogenaamde «receptorbenadering» die door uw partijgenoot Zwart zo vurig wordt bepleit? Is het ultieme doel van uw mensenrechtenbeleid mensenrechtenschenders als China niet voor het hoofd te stoten? Zo ja, is de «receptorbenadering» dan niet gewoon een excuus om maar niet meer over een voor schenders pijnlijk onderwerp als mensenrechten te hoeven beginnen?
Nee. Ik beschouw de receptorbenadering als een extra instrument van buitenlands beleid dat er juist op is gericht implementatie van mensenrechten te bevorderen, ook in een land als China. Zo is een onderdeel van de pilot receptorbenadering die binnenkort van start gaat een dialoog met Chinese wetenschappers.
Heeft u uw benadering besproken in de ministerraad en dan met name met de minister-president en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de bedenker van de mensenrechtentulp en voorstander van een onafhankelijke jury? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Over beraadslagingen in de ministerraad doe ik geen uitspraken.
Het bericht 'Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het bericht «Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de voormalig directeur van woningcorporatie Vestia voor zichzelf een kolossale miljoenenvilla op Bonaire laat bouwen?
Mij is bekend dat de voormalig bestuurder van woningcorporatie Vestia op dit moment op Bonaire inderdaad een woning voor zichzelf laat bouwen. Van de omvang en de kosten die met deze bouw zijn gemoeid ben ik echter niet op de hoogte.
Is het waar dat deze oud-beheerder van sociale huurwoningen jarenlang bijna een half miljoen euro aan salaris opstreek?
Aan de hand van de gegevens die uw Kamer jaarlijks worden toegezonden is bekend, dat de voormalig bestuurder van Vestia in 2006 een totale bezoldiging ontving van € 447 000, waarvan € 356 000 aan beloning en € 91 000 als bijdrage aan diens pensioen.
In 2007 betrof het een totale bezoldiging van € 463 000, waarvan € 335 000 aan beloning en € 99 000 voor pensioen. Dat jaar was ook sprake van een bonusbetaling van € 29 000.
In 2008 was de totale bezoldiging € 487 000 met respectievelijk € 372 000 en € 115 000 voor beloning en pensioen.
Over 2009 bedroeg het totaal € 497 000 aan bezoldiging, waarvan € 379 000 als beloning en € 118 000 als pensioenbijdrage.
Tot slot bedroeg het volgens de jaarverslaglegging over 2010 (over 2011 zijn nog geen gegevens bekend) een totale bezoldiging van € 500 000, waarvan € 355 000 als beloning, € 117 000 voor pensioen, alsmede een bonusbetaling van € 28 000.
Kunt u ingaan op de financiële regelingen rond zijn vertrek? Krijgt de voormalig directeur een gouden handdruk, pensioenbetalingen of andere bonussen mee bij zijn vertrek? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij Vestia. Vestia heeft mij het volgende gemeld: «De bestaande afspraken tussen de Raad van Commissarissen van Vestia en de bestuurder omtrent zijn dienstverband zijn vertrouwelijk. Wel ben ik door de raad van commissarissen geïnformeerd dat er geen vertrekregeling is overeengekomen. Door de wijze van vertrek kan de bestuurder geen aanspraak maken op een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen vertrekregeling. Conform bestaande afspraken is bij het einde van zijn dienstverband een eerder in depot gereserveerd bedrag van EUR 3 528 000 vrijgevallen dat ziet op de afkoop van diverse eerdere aanspraken en ter dekking van het oorspronkelijke recht van de bestuurder op een eindloonregeling in het kader van zijn pensioen.»
Ik vind de hoogte van de beloning van de voormalig bestuurder zoals die blijkt uit het bij vraag 3 geschetste beeld, alsmede de omvang van de overige afspraken die uit bovenstaande informatie van Vestia blijkt, ongepast voor een woningcorporatie, ook gelet op de timing. Eerder was de hoge bezoldiging aanleiding voor een van mijn ambtsvoorgangers de Raad van Commissarissen daarover om verantwoording te vragen. Dit heeft destijds niet geleid tot een neerwaartse bijstelling van de bezoldiging, maar wel tot de toezegging van de Raad dat de rechtsopvolger van de voormalig bestuurder zal worden beloond volgens de beloningscode van de sector, dan wel volgens de dan geldende wettelijke normering. Ik zal de Raad aan deze toezegging houden. Vestia heeft mij toegezegd de (totstandkoming van de) hiervoor gememoreerde (pensioen)afspraken mee te zullen nemen bij het forensisch onderzoekwaartoe zij heeft besloten.
Deelt u mening dat de voormalig directeur van Vestia bij gebleken nalatigheid ook aansprakelijk moet worden gesteld voor de schade?
Zoals ik in mijn antwoord van 20 januari jl. op vragen van de heer Lucassen met betrekking tot onder meer de aansprakelijkheid bij woningcorporaties (kenmerk 2011Z27559 2 ook al opmerkte, is het mijn inzet dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk wordt verhaald op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Dat zal in het onderhavige geval – indien verwijtbaarheid is vastgesteld – niet anders zijn. Ik ben daarbij geen partij. Betrokken corporaties, in dit geval Vestia, moeten zelf (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. Een dergelijk traject kan eventueel gepaard gaan met het beslag leggen op eigendommen.
Bent u bereid te onderzoeken of er in dergelijk geval ook beslag kan worden gelegd op zijn kapitale Caribische villa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving dat een omstreden wetsvoorstel, waarin de doodstraf voor homoseksuelen wordt bepleit, deze week opnieuw is voorgelegd aan het parlement van Oeganda?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de fundamentele rechten van de mens?
Ja. Een dergelijke wet is in strijd met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein.
Gezien uw eerdere antwoorden op vragen waarin u aangaf herhaaldelijk op politiek niveau uw zorgen te hebben geuit over deze wetgeving, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van uw recente inspanningen?2
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Op welke wijze gaat u de druk opvoeren om de Oegandese regering duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van de onderdrukking tegen homo's?
Zie antwoord vraag 3.
De rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire en de toegankelijkheid van verschillende archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw stelling «Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.»1 zich tot berichten dat in de praktijk toch een uitzonderingspositie blijkt te bestaan?2
De verhouding is zodanig dat deze geen betekenis heeft voor het antwoord van 23 januari jl. op de eerder gestelde vragen.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingsmogelijkheden worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3 Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De beperkingen berusten op de drie gronden die zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet. Hieraan liggen overwegingen ten grondslag met betrekking tot vertrouwelijk verkregen informatie, de persoonlijke levenssfeer van personen en het intern beraad van de commissie. Deze overwegingen sluiten aan bij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het «verslag Meuser» (inventaris-nummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in Artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2 050 vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de in artikel 15, lid 1, sub a Archiefwet genoemde beperking op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vervalt bij overlijden, zoals bijvoorbeeld vastgesteld in het zogenaamde «King-Kong-arrest»?4
Nee, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank Dordrecht van 4 december 2007.
Is het waar dat inventarissen staatsgeheim zijn tot ze beschikbaar komen in het Nationaal Archief?5 Zo ja, deelt u de mening dat dit merkwaardig is omdat – vanuit het perspectief van geheimhouding – een wezenlijk verschil bestaat tussen de inhoud van documenten en een lijst waarop deze slechts worden aangeduid? Is het mogelijk de inventarislijsten (deels) dusdanig aan te passen, dat deze openbaar kunnen worden gemaakt zonder dat het belang van de staat zou worden geschaad? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De inventaris met betrekking tot het archief van de commissie van drie is gederubriceerd.
Derubricering is mogelijk indien de inventaris geen informatie bevat die noopt tot handhaving van de rubricering.
Wat is – naar aanleiding van de conclusies van de heer Aalders4 – de conclusie van het húidige kabinet met betrekking tot de vraag of de Tweede Kamer in 1976 beschikte over volledige informatie m.b.t. de handel en wandel van Prins Bernhard?
De Tweede Kamer beschikte in 1976 over het rapport van de commissie van drie en de kabinetsreactie daarop. Er is, gelet op de grondigheid waarmee de commissie haar werkzaamheden heeft verricht en op de zorgvuldig voorbereiding van de kabinetsreactie, geen reden aan te nemen dat de Tweede Kamer over andere stukken diende te beschikken.
Acht het huidige kabinet het mogelijk dat zich in het Nationaal Archief en/of het Koninklijk Huis Archief stukken bevinden, waarover de Tweede Kamer in 1976, gelet op de vragen die toen aan de orde waren, had moeten beschikken? Zo ja, ligt het dan in de rede dat met het openbaar maken van deze stukken niet wordt gewacht tot zij voor openbaarmaking ingevolge de Archiefwet «aan de beurt zijn», maar dat zij alsnog, zo spoedig mogelijk, met toepassing van artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verschaft?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete afspraken bestaan er tussen directeuren van het Koninklijk Huis Archief, het Nationaal Archief en het Kabinet van de Koningin? Hoe wordt deze ingevuld? Welke afspraken hebben de directeuren in het bijzonder gemaakt over stukken die zich in het Koninklijk Huis Archief bevinden, maar het belang van de staat raken, en derhalve eigenlijk thuis horen in het Nationaal Archief?
De afspraken tussen de directeuren zijn nader omschreven in de beantwoording van vragen van de commissie door de minister-president in 2005 (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nr. 29), met name onder de punten 3, 4 en 7.
Is het waar dat stukken in het Koninklijk Huis Archief zonder toestemming van een van de leden van het kabinet vernietigd kunnen worden? Kunt u een overzicht verschaffen van personen wier toestemming voldoende is om stukken uit dit archief te vernietigen?
Ja. Het Koninklijk Huisarchief bevat een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is.
Is het waar dat het Koninklijk Huis Archief rechtstreeks valt onder de privaatrechtelijke rechtspersoon Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje?
Nee. De archieven in het Koninklijk Huisarchief zijn sinds 1968 ondergebracht in de stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau.
Is het waar dat kosten van het Koninklijk Huisarchief – direct of indirect – ten laste komen van de Rijksbegroting?
De kosten komen ten laste van de Koningin en de functionele uitgaven op Hoofdstuk I van de rijksbegroting.
Is het waar dat de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje conform haar statutaire bepaling in artikel 2, lid 1, een algemeen doel dient, te weten «het verkrijgen en beheren van roerende en onroerende zaken met betrekking tot of verband houdende met het Huis van Oranje-Nassau [...] teneinde die zaken [...] te doen dienen ten algemene nutte»? Is het waar dat in de statuten van de Stichting is geregeld dat het bestuur bepaalt wie toegang krijgt tot het archief middels een daartoe opgesteld reglement? Bent u het eens met de conclusie dat het bestuur aldus een bevoegdheid uitoefent die verbonden is met een openbaar belang: het historisch inzicht in het functioneren van de Koning als Nederlandse staatsinstelling? Zo nee, waarom niet?
De genoemde statuten kunnen volgens wettelijk voorschrift door een ieder worden geraadpleegd bij de Kamer van Koophandel. Deze bevatten het genoemde algemene doel maar geen bepalingen over een rol van het bestuur bij de toegang tot de archieven en evenmin een toelichting op de betekenis en de wijze van totstandkoming van afzonderlijke bepalingen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Waarom is, terwijl het Koninklijk Huisarchief door u als een particulier archief is aangeduid, in de statuten van de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een substantiële en beslissende stem toegekend in de besluitvorming van de Stichting met betrekking tot, onder andere, de benoeming van bestuursleden (twee van de drie bestuursfuncties)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de Stichting met een dergelijke rechtstreekse ministeriële invloed, mede gelet op de mate waarin de kosten van het Koninklijk Huisarchief ten laste van de Rijksbegroting komen alsmede het feit dat de Stichting een openbaar gezag uitoefent, aangemerkt dient te worden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de archiefbescheiden onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 13 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006.
Deelt u de mening dat deze casus aanleiding is voor een herijking van het beleid voor het Koninklijk Huis Archief waarbij het publieke karakter daarvan nadrukkelijker – zoals reeds uitgesproken in o.a. de motie-Kalsbeek6 – in beschouwing wordt genomen? Bent u bereid een aanzet te doen voor deze herijking middels een schriftelijk voorstel aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De regeling in de Archiefwet 1995 biedt geen grond voor een herijking van beleid.
Het bericht dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte heeft geopend |
|
Marcial Hernandez (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte in Nederland op de Bernardkazerne in Amersfoort heeft geopend?1
Ja.
Hoeveel kosten heeft Defensie gemaakt met het creëren van deze islamitische gebedsruimte die het interieur heeft van een moskee en compleet is uitgerust met preekgestoelte en de juiste gebedsrichting?
Defensie heeft voor een bedrag van € 18 247,57 – uit de begroting van de Diensten Geestelijke Verzorging – een bestaande ruimte ingericht voor islamitische gebedsdiensten. De ruimte kan ook worden gebruikt voor lessen, bijvoorbeeld aan militairen die op uitzending gaan naar landen met een islamitische bevolking.
Kunt u aangeven waarom geïnvesteerd wordt in islamitische gebedsruimtes, terwijl er door de grootschalige bezuinigingen 12 000 banen worden geschrapt bij Defensie?
Op defensielocaties zijn in totaal 25 kapel-, gebeds- en stilteruimtes beschikbaar. Voor islamitische gebedsdiensten bestond een dergelijke ruimte nog niet. In mijn brief van 11 mei 2011 (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 2475) heb ik uiteengezet dat de Islam met hetzelfde respect wordt bejegend en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies. De inrichting van een eigen gebedsruimte maakt daarvan deel uit.
Deelt u de mening dat Defensie na de stelselmatige pro-islam wervingsadvertenties in de media, het organiseren van symposia over islam en krijgsmacht, het aanstellen van een radicale legerimam die vindt dat er geen broederschap kan zijn tussen christenen en moslims, regelingen voor de Ramadan, halalmaaltijden en nu het openen van de eerste islamitische gebedsruimte in Amersfoort in een rap tempo aan het islamiseren is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij of maatschappelijke organisaties volgens islamitische principes worden georganiseerd. Hiervan is bij de krijgsmacht geen sprake. Voorts spreek ik mijn vertrouwen uit in de geestelijk verzorger als bedoeld in vraag 4. Zijn functioneren is op geen enkele wijze te duiden als radicaal en ik neem dan ook afstand van de kwalificaties die in vraag 4 zijn gebruikt.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
De storingen bij ING |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de storingen bij de bank ING (en de reactie van ING op de vele storingen van afgelopen tijd), waardoor internetbankieren bij ING veelvuldig onmogelijk was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ING te allen tijde bereikbaar moet zijn voor klanten die willen internetbankieren en dat een continue toegankelijkheid goed is voor de omloopsnelheid van geld en daarmee voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Met de leden Van Bemmel en Van Dijck ben ik eens dat een goed functionerend betalingsverkeer essentieel is. In Nederland verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat in het algemeen ons betalingsverkeer goed functioneert en efficiënt is ingericht, waardoor ook de kosten van betalingstransacties relatief laag zijn. Van ING heb ik begrepen dat zij, omdat zij er belang aan hechten dat hun klanten vertrouwen hebben en houden in het betalingsverkeer van ING, met regelmaat hun systeem evalueren. ING heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de storingen en dit ook besproken met de Nederlandsche Bank. De recente storingen waren het gevolg van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden met betrekking tot menselijk falen en techniek. ING heeft een aantal verbeterpunten in techniek, processen en communicatie onderkend en is direct begonnen om deze maatregelen te implementeren.
In reactie op de vragen van de leden Van Bemmel en Van Dijck, merk ik op dat ik van ING heb begrepen dat ING reeds jaren een volledige achtervang van het internetbankieren- en betaalsysteem bezit. Dit betreft een uitwijkomgeving waarin permanent schaduwdraaiende systemen zijn geïnstalleerd. Systemen die dus een 100% kopie zijn van de primaire productiesystemen en die in noodsituaties ingezet kunnen worden. Overschakelen naar dit reservesysteem kost enige uren. Als er een incident is, heeft inzetten van het reservesysteem daarom pas zin als het probleem niet binnen enige uren verholpen kan zijn.
Het belang dat ING heeft bij het behoud van het vertrouwen van klanten is in mijn ogen verder dusdanig, dat dit op zichzelf al voldoende stimuleert tot het optimaliseren van de internetbankier-omgeving. Gelet op vorenstaande zie ik geen redenen om hier met de directie van ING verder nog over van gedachten te wisselen.
Bent u bereid een gesprek aan te gaan met de directie van ING, om duidelijk te maken dat er een back-upsysteem voor internetbankieren gerealiseerd moet worden binnen afzienbare tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat kindermishandeling langdurige schade kan veroorzaken |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat kinderen, die fysiek worden gestraft, zich minder goed ontwikkelen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat overheden niet handelen naar de uitkomsten van de onderzoeken? Bent u van plan naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek aanvullend beleid in te zetten? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen?
Ik vind het ontzettend belangrijk dat kinderen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen mee kunnen doen in onze samenleving. Daarbij is de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties een van mijn topprioriteiten. Ik heb daarom veel acties in gang gezet om geweld tegen kinderen zo effectief mogelijk te bestrijden. De preventie en de aanpak van fysieke mishandeling en seksueel geweld zijn speerpunten in het Actieplan Aanpak Kindermishandeling «Kinderen Veilig 2012–2016».
Ik ben het eens met de stelling dat professionals de kennis en vaardigheden in huis moeten hebben om fysiek geweld te signaleren en bespreekbaar te maken. Ook vind ik het van groot belang dat bij Centra voor Jeugd en Gezin informatie en kennis voorhanden is over de gevolgen van fysiek straffen, ook voor ouders die het moeilijk vinden om geen corrigerende tik uit te delen. De wijze van informatie- en kennisoverdracht moet daarbij goed afgestemd worden op de ouders.
Zoals ik in het algemeen overleg kindermishandeling met uw Kamer van 15 december jl. heb aangegeven, moeten we de schuchterheid en handelingsverlegenheid van professionals om geweld te bespreekbaar te maken aanpakken. In het Actieplan heb ik daar een aantal acties voor aangekondigd zoals het verspreiden van stevige interventiemethodes onder Centra voor Jeugd en Gezin en het versterken van de regierol van gemeenten. Daarnaast heb ik 28 oktober 2011 het wetsvoorstel verplichte meldcode ingediend bij de Tweede Kamer. Ik ben er van overtuigd dat professionals, waaronder professionals die werkzaam zijn in het CJG, beter zullen signaleren wanneer zij beschikken over een meldcode, ook als het gaat om fysiek straffen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet zet ik een stevig implementatietraject in. Onderdelen van dit implementatietraject zijn een training Werken met een meldcode en e-learning modules over het werken met een meldcode. Wanneer professionals (een van) de training(en) volgen, leren zij huiselijk geweld en kindermishandeling – waaronder fysiek straffen – beter signaleren en beter te handelen naar aanleiding van de signalen. Ook is er een e-college beschikbaar dat (zorg)professionals traint in het bespreekbaar maken van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Daarnaast wil ik erop wijzen dat Nederland een van de landen in de wereld is waar lijfstraffen voor kinderen zijn verboden. Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden.
Welke maatregelen worden op dit moment ingezet om de corrigerende tik en andere fysieke straffen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij Centra voor Jeugd en Gezin informatie en kennis voorhanden moet zijn over de gevolgen van fysiek straffen, en dat daar ook informatie en kennis bij hoort voor ouders die het moeilijk vinden om geen corrigerende tik uit te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij zorgprofessionals, zoals bij de Centra voor Jeugd en Gezin, voldoende kennis en vaardigheden aanwezig zijn om gezinssituaties waarin een verhoogde kans op fysiek straffen te signaleren en dit bespreekbaar te maken? Zo nee, bent u voornemens maatregelen te nemen om hen daar beter voor toe te rusten?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving dat er wederom problemen zijn met de vaargeul tussen Holwerd en Nes op Ameland |
|
Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u de problematiek ten aanzien van de breedte en diepte van de vaargeul van en naar Ameland zoals beschreven in de Leeuwarder Courant van 2 februari j.l.? Zo ja, heeft u stappen ondernomen om deze problematiek te verhelpen?
Ik herken de problematiek. Een deel van de vaargeul voldoet niet aan de vereiste breedte en diepte. Bij specifieke omstandigheden, in het bijzonder de combinatie laagwater en oostenwind, kunnen de gevolgen hiervan voor de veerdienst merkbaar zijn. Rijkswaterstaat zet zich maximaal in voor een goede verbinding van en naar Ameland en heeft maatregelen getroffen om dit probleem te verhelpen. Direct na het bekend worden van de problematiek is de opdrachtnemer een contractuele korting opgelegd die nog steeds voortduurt. In overleg met de opdrachtnemer, de rederij Wagenborg Passagiersdiensten en gemeente Ameland is voorts een proef uitgevoerd met een andere baggermethode om tot een verbetering te komen van de vaargeulsituatie. Deze baggermethode heeft helaas niet tot het gewenste resultaat geleid. De opdrachtnemer is begin februari gesommeerd om op zo kort mogelijke termijn alsnog aan de vereiste maatvoering te voldoen met de reguliere baggermethode.
Bijkomende omstandigheid was dat het vaarwegonderhoud op deze vaarroute tussen 31 januari en 20 februari opgeschort moest worden door de forse ijsgang op de Waddenzee. Zowel de veerboten als het in te zetten materieel ten behoeve van het vaarwegonderhoud ondervonden hiervan hinder. De vaarroute naar Ameland is met ijsbrekers open gehouden. Direct na beëindiging van de overmachtsituatie zijn de werkzaamheden hervat en heeft de opdrachtnemer meer materieel op dit knelpunt ingezet.
Ik ben duidelijk niet tevreden met de ontstane situatie. Ik heb dan ook begrip voor het standpunt dat de reder en gebruikers innemen voor wat betreft de toestand van de betreffende vaargeul.
Heeft u de nodige maatregelen getroffen om verbetering te bewerkstelligen? Kunt u toelichten waaruit deze maatregelen hebben bestaan? Zou u kunnen toelichten of u tot nu toe tevreden bent over eventuele vorderingen in de aanpak van de vaargeulproblematiek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in welke mate welke argumenten leidend zijn in de prioritering van de aanpak van deze problematiek?
Het is de taak van Rijkswaterstaat om zorg te dragen voor een goede verbinding van en naar Ameland. Daarbij staan de doelen «vlot» en «veilig» steeds centraal. De weersomstandigheden en morfologische ontwikkelingen spelen echter ook een grote rol in wat wel en niet kan en wettelijke kaders zoals de Derde Nota Planologische Kernbeslissing Waddenzee en de Natuurbeschermingswet zijn, gezien het gebied, strikt leidend. Voor de aanpak van het knelpunt zijn afdoende financiële middelen beschikbaar.
Kunt u aangeven op welke termijn de vaargeulproblematiek is verholpen? Kunt u deze termijn ook daadwerkelijk toezeggen?
Op basis van de planning van de opdrachtnemer is de verwachting dat de vaargeul binnen enkele weken weer aan de vereiste maatvoering voldoet. Een harde toezegging hierover kan ik echter niet geven.
Kunt u aangeven of u de genoemde oplossing in het artikel, het herstellen van de oude vaargeul, wilt gaan uitvoeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De optie waar u op doelt betreft het geforceerd doorbaggeren van een nabijgelegen zandplaat. De opsteller van het plan verwacht dat hiermee het oorspronkelijk stromingspatroon kan worden hersteld waardoor de aanslibbingsproblematiek zal afnemen. De Natuurbeschermingswet evenals de Derde Nota Planologische Kernbeslissing Waddenzee staan een dergelijke ingreep niet toe. Rijkswaterstaat is gehouden om de morfologische ontwikkelingen te volgen. Een onnatuurlijke ingreep is niet toegestaan en kan onvoorspelbare effecten hebben voor omliggende geulen. Ik ben dan ook niet voornemens deze optie uit te voeren.
Vindt u dat er voldoende communicatie is met belanghebbenden als de gemeente Ameland, bewoners en de rederij over de – al dan niet in gang gezette-aanpak van de vaargeulproblematiek? Kunt u aangeven in welke vorm en met welke frequentie de communicatie tot nu toe is verlopen?
Zowel met Wagenborg Passagiersdiensten als het College van B&W van Ameland is frequent contact. Bij bijzondere omstandigheden wordt direct contact gezocht om de rederij en het college te informeren over de actuele situatie van de vaargeul en de stappen die Rijkswaterstaat zet. Regulier overleg met de gemeente en rederij vindt tevens plaats tijdens het zogenaamde COBA – Commissie Overleg Boten Ameland. Hierin komt eventuele problematiek uitvoerig aan de orde. Dit overleg vindt iedere twee maanden plaats.
De berichten dat de Saxion Hogeschool de niet-geaccrediteerde opleiding tot CAM-therapeut blijft aanbieden |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving rondom de opleiding tot CAM (Complementary and Alternative Medicine) therapeut, aangeboden door de Hogeschool Saxion Next?1
Ja.
Is het waar dat Saxion nog steeds een niet-geaccrediteerde hbo-opleiding aanbiedt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat er straks afgestudeerden zijn met een hbo-diploma dat niet rechtsgeldig blijkt te zijn? Zo nee, hoe worden studenten die zich per januari voor de opleiding hebben ingeschreven gecompenseerd voor de gemaakte kosten?2
De opleiding wordt verzorgd door de onbekostigde ho-instelling Saxion Next. Op 12 juli 2011 heeft de NVAO beslist dat deze hbo-bacheloropleiding CAM niet langer is geaccrediteerd. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat studenten die op die datum de opleiding volgden de gelegenheid moet worden geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. Voor de studenten waarvoor dat niet mogelijk is, wordt de opleiding gedurende een redelijke afbouwperiode aan de instelling voortgezet. Van Saxion Next heb ik vernomen dat zittende studenten niet aan een andere instelling de opleiding kunnen voltooien en dat de opleiding CAM voor deze studenten daarom nog door Saxion Next wordt verzorgd. Het diploma dat deze studenten ontvangen na te zijn afgestudeerd is een wettelijk erkend en dus rechtsgeldig diploma.
Saxion Next heeft aangegeven dat sinds 12 juli 2011 geen nieuwe studenten meer zijn ingeschreven voor de hbo-bacheloropleiding CAM. Van gemaakte kosten door een nieuwe groep studenten die zich per januari hebben ingeschreven is daarom geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor studenten die reeds in het bezit zijn van het hbo-diploma Complementary and Alternative Medicine?
Degenen die vóór 12 juli 2011, toen de opleiding nog was geaccrediteerd, aan de opleiding CAM zijn afgestudeerd en degenen die op die datum bij de opleiding waren ingeschreven (zie vraag 2) en inmiddels zijn afgestudeerd hebben een wettelijk erkend hbo-diploma uitgereikt gekregen.
Deelt u de mening dat de informatie over de opleiding op de site van Saxion onduidelijk en misleidend is en niet goed aangeeft dat het hier wellicht een niet erkende hbo-opleiding betreft?3
Saxion Next verzorgt de hbo-opleiding CAM alleen nog voor zittende studenten. Nieuwe inschrijvingen zijn alleen mogelijk voor (bijscholings)cursussen. In de meegezonden informatie van haar website gebruikt Saxion Next de woorden «opleiding» en «deeltijd op Hbo-niveau». Hoewel daarbij ook «niet geaccrediteerd» wordt vermeld, vond ik dat Saxion Next niet voldoende transparant vermeldt dat de cursussen waarvoor inschrijving mogelijk is, geen hbo-opleidingen betreffen die leiden tot een wettelijk erkend diploma. Saxion Next heeft dit onderkend en heeft de tekst op de website inmiddels aangepast.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat studenten worden beschermd tegen verkeerde en misleidende voorlichting van instellingen, ook wanneer het niet-bekostigde onderwijsinstellingen betreft?
Niet bekostigde ho-instellingen moeten zich wat betreft geaccrediteerde opleidingen houden aan artikel 7.15 van de WHW waarin staat dat informatie over onderwijs wordt verstrekt die personen in staat stelt zich een goed oordeel te kunnen vormen over de inhoud en de inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs en de examens. Ook door raadpleging van de website van Studiekeuze 123 kunnen studenten de juiste informatie verkrijgen over dit soort opleidingen en over het opleidingenaanbod van bekostigde ho-instellingen. Deze kennisbron wordt onder studenten bekendgemaakt. Uiteraard geldt daarnaast de bepaling uit het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan alle aanbieders van opleidingen en cursussen zich dienen te onthouden van misleidende reclame.
De lobby van de sigarettenindustrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten over de succesvolle lobby van de sigarettenindustrie in Nederland?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland zich in alle opzichten houdt aan de richtlijnen van de World Health Organization (WHO) ten aanzien van de beïnvloeding van het tabaksbeleid door de tabakslobby?2 Zo nee, in welke opzichten niet, en waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De guideline in het kader van artikel 5.3 FCTC vraagt aan verdragspartijen terughoudendheid en transparantie te betrachten in de interactie met de tabaksindustrie. Nederland is destijds akkoord gegaan met deze guideline, onder het voorbehoud dat contacten tussen rijksoverheid en de tabaksindustrie in principe mogelijk moesten blijven. Dat uitgangspunt hanteer ik en mijn ambtenaren in mijn tabaksontmoedigingsbeleid. Het gevraagde overzicht van contacten tussen mijn ministerie en de tabaksindustrie heb ik eerder verstrekt in Kamervragen van 1 december 2011 en 31 januari 2012.
Op wie hebben deze «guidelines»van de WHO volgens u betrekking? Bent u van mening dat in Nederland alle door de WHO bedoelde instanties en functionarissen zich aan de richtlijnen van de WHO houden? Kent u geen voorbeelden van door de WHO bedoelde instanties en functionarissen die wel contact hebben gehad met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre houdt Nederland zich aan de aanbeveling van de WHO, onder 17 (Recommendations: «Establish measures to limit interactions with the tobacco industry and ensure the transparency of those interactions that occur»?) Kunt u in dit verband, zoals u reeds eerder heeft toegezegd, nu een compleet overzicht geven van de contacten met de tabaksfabrikanten en tabakslobby in de afgelopen drie jaar? Welke contacten hebben plaatsgevonden, waar en met wie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal volgens u de opvatting van de tabaksindustrie zijn over het beleid in Nederland, waaronder het verruimen van het rookverbod en het beëindigen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s via het basispakket? Is er contact geweest met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby voordat het besluit tot deze maatregelen is genomen? Zo ja, wanneer, en met wie?
Over het besluit om een uitzondering te maken op het rookverbod in de horeca en de vergoeding van stoppen-met-roken programma’s te beëindigen, is vooraf geen contact geweest met de tabaksindustrie. Ik ben dan ook niet op de hoogte van hun opvattingen over deze maatregelen.
Onderdeel van het beleid in Nederland is ook dat de boetes op overtreding van het rookverbod in de horeca zijn verdubbelt. Ook hierover is geen overleg geweest en ik ben dus ook niet op de hoogte van hun opvatting over deze maatregel.
Deelt u de mening dat roken een verslaving vormt en er derhalve geen sprake is van een vrije keuze om al dan niet te roken? Welke rol heeft de overheid ten aanzien van preventie van ernstige aandoeningen tengevolge van roken?
Roken is schadelijk en verslavend. Stoppen met roken is daarom niet gemakkelijk, maar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de roker zelf. Daarnaast probeer ik te bevorderen dat jongeren geheel niet beginnen met roken. In de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 25 mei 2011, heb ik aangegeven welke taken en verantwoordelijkheden op het terrein van preventie bij de rijksoverheid liggen. Het gaat daarbij vooral om taken op het terrein van gezondheidsbescherming, het tijdig onderkennen van gezondheidsrisico’s, het toegankelijk maken van betrouwbare kennis en informatie, en samen met andere partijen meer mogelijkheden creëren voor mensen om gezonder te kunnen leven. Dit geldt ook ten aanzien van aandoeningen die het gevolg zijn van roken.
Welke bijdrage levert de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie? Vindt u het behoud van deze bijdrage belangrijker dan de gezondheidswinst die op termijn is te behalen door een beleid dat is gericht op het drastisch verminderen van het aantal rokers in Nederland?
Mijn beleid op het terrein van tabaksontmoediging wordt op geen enkele manier beïnvloed door de overwegingen die te maken hebben met de bijdrage van de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie.
Besluit uitvoering Crisis en herstelwet |
|
Paulus Jansen , Jan van Bochove (SGP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis en herstelwet, vierde tranche)?
Ja.
In dit besluit is onder letter D opgenomen dat in paragraaf 3 na art. 6d een art. 6e opgenomen; is dit op Almere gerichte artikel alleen bedoeld voor nieuwbouw en particulier opdrachtgeverschap?
Ja.
Wat is in dit geval de situatie voor vergelijkbare initiatieven in de bestaande bouw?
Een bestaande woning gebouwd binnen particulier opdrachtgeverschap moet net als alle andere woningen voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw. De in het besluit opgenomen regeling heeft slechts betrekking op de daar genoemde nieuwbouwvoorschriften. De voorschriften voor bestaande bouw worden niet genoemd en blijven dus ook in Almere gelden.
Worden de artikelen zoals die zijn opgesomd onder art. 6e voor de bestaande bouw nu wel of niet uitgesloten?
De artikelen waarin de voorschriften voor bestaande bouw zijn opgenomen worden niet genoemd in het besluit en zijn derhalve uitgesloten van het experiment.
Hoe gaat dit functioneren onder de handhaving? Is er sprake van het voortdurend administratief moeten scheiden van type woningen die wel of niet vallen onder art. 6e?
Nieuw te bouwen woningen moeten gebouwd worden volgens de verleende vergunning. Handhaving met betrekking tot de nieuwbouw vindt plaats op basis van die vergunning. Voor nieuwbouw kan er dus geen discussie zijn aan welke voorschriften moet worden voldaan.
Bestaande woningen gebouwd onder het experiment in Almere moeten voldoen aan dezelfde voorschriften als alle andere bestaande woningen in Nederland. Voor de bestaande bouw is deze vraag derhalve niet aan de orde.
Wat is de situatie als de woning gebouwd onder art. 6e wordt verkocht? Wat is dan de status: art. 6e of juist niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is de situatie bij verbouw; in het bijzonder ten aanzien van het rechtens verkregen niveau, met als minimum bestaande bouw?
Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woning gelden vanaf 1 april 2012 de voorschriften voor verbouw zoals gegeven in het Bouwbesluit 2012. De voorschriften voor verbouw verwijzen in veel gevallen naar het rechtens verkregen niveau. In geval verbouw plaatsvindt aan een woning die onder het regime van het experiment in Almere gebouwd is dan geldt ook hier het rechtens verkregen niveau. Indien de bouwer van de betreffende woning bij de bouw gekozen heeft om uit te gaan van een lager niveau dan nieuwbouw – wat is toegestaan voor zover het één van de specifiek genoemde artikelen betreft – dan zal ook het rechtens verkregen niveau overeenkomstig lager zijn. In alle gevallen zal de woning bij verbouw moeten voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw.
Een antihomoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Leers |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u ingaat op de positie van Nederland ten aanzien van een mogelijke antihomoseksualiteitswet in Oeganda, ook in relatie tot homoseksuele Oegandese asielzoekers in Nederland en homoseksuele asielaanvragers?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat in Oeganda opnieuw (een versie van) het wetsvoorstel aan het parlement is voorgelegd waarin de doodstraf wordt bepleit voor homoseksuelen?4
Ik acht het voorliggende initiatiefwetsvoorstel niet acceptabel.
Is de positie van het kabinet sinds deze antwoorden in mei 2011 op bepaalde punten gewijzigd? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten en waarom?
Neen.
Hoe zult u uw ernstige zorgen overbrengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland, en aan de Oegandese autoriteiten?
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Is er een EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij de ernstige zorgen van de EU omtrent deze wetgeving zijn geuit? Zo nee, gaat u hier op aandringen?
Ja.
Wat is uw inschatting van de haalbaarheid van dit voorstel in het Oegandese parlement en de mogelijke reactie daarop van de Oegandese regering?
Mocht deze wet door het parlement worden aangenomen, dan moet de president vervolgens hieraan zijn goedkeuring verlenen. In het geval dat hij zijn instemming onthoudt, kan volgens de Oegandese grondwet het Parlement op basis van een tweederde meerderheid alsnog de wet aannemen.
Welke concrete stappen kunt u verder nemen en zult u verder nemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het is te vroeg hierop vooruit te lopen.
Bent u, gezien de urgentie van de problematiek en het deze week ter tafel komen van het wetsvoorstel, bereid deze vragen binnen 72 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord. Vanwege de noodzakelijke afstemming tussen de verschillende departementen was beantwoording binnen de door u gevraagde termijn helaas niet mogelijk.
Een aanhouding voor ontucht op een kinderdagverblijf in Vlissingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man aangehouden voor ontucht op kinderdagverblijf in Vlissingen»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht verschaffen in de omstandigheden die geleid hebben tot de aanhouding in verband met ontucht op het kinderdagverblijf in Vlissingen?
Naar aanleiding van een aangifte van seksueel misbruik van een 3-jarig meisje, is een medewerker van een kinderdagverblijf als verdachte aangemerkt en door de politie aangehouden. In het belang van het onderzoek is het niet mogelijk om hierover nadere informatie te geven.
Welke initiatieven zijn er ondernomen om ouders van kinderen op het kinderdagverblijf te informeren over de ontstane situatie? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze initiatieven?
De driehoek van de gemeente Vlissingen (burgemeester, officier van justitie en teamchef politie) heeft in de loop van 7 februari 2012 in overleg met de Stichting Kinderopvang Walcheren (KOW) en de GGD besloten die avond een informatiebijeenkomst te organiseren voor de ouders of verzorgers van kinderen die op kinderdagverblijf De Tuimelaar hebben verbleven sinds de betreffende medewerker daar werkzaam was. Tijdens de bijeenkomst is informatie verstrekt door de KOW, de burgemeester van Vlissingen, de politie en de GGD. Voorts waren er medewerkers van slachtofferhulp aanwezig en hulpverleners van Emergis, de Zeeuwse instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Tijdens de bijeenkomst – en later die avond ook via een persbericht van de politie en via de site van KOW – is bekend gemaakt dat vanaf woensdag 8 februari 2012 een telefonische informatielijn van de GGD werd geopend.
Op 8 februari 2012 is een tweede informatiebijeenkomst in Vlissingen gehouden voor ouders en verzorgers, die op 7 februari 2012 verhinderd waren. In de gemeenten Middelburg en Veere zijn op 9 februari 2012 kleinschaliger informatiebijeenkomsten gehouden, omdat de verdachte in het verleden kortstondig op kinderdagverblijven in die gemeenten heeft gewerkt. In totaal hebben enkele honderden ouders en verzorgers de informatiebijeenkomsten bezocht. Ruim honderd mensen hebben de eerste dagen naar het informatienummer van de GGD gebeld. De KOW heeft verder aan de ouders van alle bij de KOW ingeschreven kinderen, dus ook van kinderen van andere kinderdagverblijven, een informatiebrief gestuurd. Het kabinet is het eens met de gekozen aanpak.
Welke vervolg stappen overwegen de politie en het Openbaar Ministerie in deze? Op welke wijze zal het onderzoek worden voortgezet? Houdt u toezicht op een voortvarende voortgang van het onderzoek?
Direct na de aanhouding van de man en de daarop volgende dagen heeft de politie onder leiding van de officier van justitie een groot aantal onderzoekshandelingen verricht. Dat onderzoek heeft niet geleid tot een verdere onderbouwing van de verdenking. Ook zijn bij de politie geen nieuwe aangiftes binnengekomen. Omdat er onvoldoende reden was de verdachte nog langer vast te houden, heeft de officier van justitie op 10 februari 2012 besloten hem die dag in vrijheid te stellen. Het is in het belang van het onderzoek niet mogelijk om over de inhoud van het onderzoek dat sindsdien is voortgezet, mededelingen te doen.
Op welke wijze zullen de ouders op de hoogte gehouden worden van nieuwe ontwikkelingen in deze zaak? Houdt u toezicht op een adequate informatievoorziening?
Tijdens de informatiebijeenkomsten in Vlissingen is de ouders en verzorgers van kinderen op het kinderdagverblijf toegezegd, dat zij op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen in deze zaak. Zo zijn de ouders op 10 februari 2012 door middel van een brief van de burgemeester van Vlissingen op de hoogte gebracht van de invrijheidstelling van de verdachte. Daarna heeft het Openbaar Ministerie een persbericht uitgebracht. Zoals vermeld in antwoord 3, is het kabinet van mening dat de informatievoorziening adequaat is.
Maakt u haast met het implementeren van de aanbevelingen van de Commissie Gunning met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang?
Ja. Een dezer dagen zal ik u informeren over de kwaliteitsagenda in de kinderopvang. Deze kwaliteitsagenda is in overleg met de kinderopvangsector (ondernemers en ouderorganisatie) opgesteld en heeft als doel om met alle betrokken partijen de kwaliteit van de kinderopvang naar een hoger plan te tillen.
Wat is de stand van zaken wat betreft de kwaliteitsagenda waarover u sprak tijdens het algemeen overleg voor kinderopvang van 23 november 2011? Is de branche al gekomen met voorstellen zoals afgesproken? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
In mijn brief over de kwaliteitsagenda wordt aangekondigd dat het «vierogenprincipe» op basis van een advies van de Brancheorganisatie Kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK wettelijk zal worden verankerd. Doel van deze maatregel is de veiligheid in de kinderopvang te vergroten en de kans op misbruik te verkleinen. De oudercommissies zullen over de invulling van het «vierogenprincipe» adviesrecht krijgen. Kinderdagverblijven met maximaal zes kinderen zullen een uitzonderingspositie krijgen: zij moeten hun oudercommissie wel om advies over de omgang met het principe vragen, maar er hoeft niet altijd iemand extra in het dagverblijf aanwezig te zijn.
In hoeverre acht u de optie, waarover u sprak tijdens het genoemde algemeen overleg, waarschijnlijk dat de overheid uiteindelijk het initiatief zal moeten nemen om te komen tot verbetering omdat de branche zelf op onderdelen tekort schiet? In hoeverre is het waarschijnlijk dat u uiteindelijk komt met regelgeving?
In de brief met de kwaliteitsagenda staat aangegeven dat het «vierogenprincipe» wettelijk zal worden verankerd. Deze wettelijke verankering is in overleg met de kinderopvangsector tot stand gekomen. Ik zal het advies van de Brancheorganisatie kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK over het «vierogenprincipe» nader uitwerken in wet- en regelgeving.
Financiële problemen bij een groot schoolbestuur |
|
Jasper van Dijk (SP), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Amarantis komt miljoenen tekort» over een Amsterdams schoolbestuur met meer dan 30 000 leerlingen?1
De berichten over de situatie bij Amarantis baren mij zorgen. Om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen, wordt de situatie nu grondig onderzocht.
Is het waar dat voor een verlies van tientallen miljoenen euro's wordt gevreesd en dat de situatie om die reden zeer ernstig is? Hoe werden deze tekorten veroorzaakt?
Het is aan het College van Bestuur van Amarantis om de situatie scherp te krijgen. Het CvB heeft een traject in gang gezet, waarbij de situatie, inclusief mogelijke oplossingsrichtingen, in kaart wordt gebracht. De directie Rekenschap van de Inspectie van het Onderwijs houdt namens mij hierbij de vinger aan de pols. Voor een zorgvuldig oordeel is het nog te vroeg.
Is het waar dat voor bijna tweehonderd banen wordt gevreesd?
Op dit moment is te weinig bekend om nu al conclusies te kunnen trekken. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangegeven heb wordt de situatie van Amarantis in beeld gebracht, inclusief mogelijke oplossingsrichtingen voor de toekomst. Hierbij wordt uiteraard ook aandacht besteed aan de personele gevolgen.
Is het waar dat Amarantis niet alleen met financiële problemen kampt, maar ook met slecht onderwijs en hoge schooluitval? Kunt u deze problemen (eventueel met cijfers) toelichten?
De Inspectie spreekt niet van «slecht onderwijs», maar van zwakke of zeer zwakke scholen/opleidingen. Op dit moment lopen er verschillende trajecten, zowel bij de vo-scholen van Amarantis als bij de bve-opleidingen. In totaal kent de vo-tak 47 afdelingen en verzorgt de bve-tak 362 opleidingen. Er zijn vier zwakke afdelingen bij in totaal drie vo-scholen onder verscherpt toezicht geplaatst. In de bve-sector is op dit moment sprake van vijf zeer zwakke opleidingen en vier opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit. Er lopen meerdere onderzoeken waarvan de definitieve uitkomst in maart bekend is. Op 1 februari 2012 waren bij alle bve-instellingen 19 zeer zwakke opleidingen en 83 opleidingen waarvan de examinering onder de maat is. Bij Amarantis zijn in verhouding meer opleidingen zeer zwak dan bij andere onderwijsinstellingen.
De vo-scholen van Amarantis hebben de schooluitval de afgelopen jaren fors teruggedrongen, maar het uitvalspercentage ligt nog boven het landelijk gemiddelde. Het uitvalpercentage van de vo-scholen van Amarantis is gedaald van 2,9% in schooljaar 2005–2006 naar 1,6% in schooljaar 2010–2011 (betreft voorlopige cijfers). Voor de gehele vo-sector was het uitvalpercentage in 2005–2006 1,7% en in in schooljaar 2010–2011 1,0%.
Het uitvalpercentage over schooljaar 2010–2011 bij ROC Amarantis was 9,6% en ligt hiermee ruim boven het gemiddelde uitvalpercentage van ruim 8% van alle mbo-instellingen. Sinds schooljaar 2005–2006 is de uitval met 22,5% gedaald. ROC Amarantis heeft de afgelopen jaren de uitval dus aanzienlijk teruggedrongen, maar het uitvalpercentage ligt nog steeds hoog.
Hoe verklaart u de bestuurlijke chaos, waardoor nog slechts één bestuurder op zijn plaats zit?
Het moge duidelijk zijn dat in het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van Amarantis problemen zijn ontstaan. Een verklaring hiervoor kan ik op dit moment niet geven. Op 13 februari jl. heeft de Raad van Toezicht Marcel Wintels benoemd tot interim-collegevoorzitter om orde op zaken te stellen.
Deelt u de mening dat een groot schoolbestuur met meer dan 30 000 leerlingen een risico vormt voor de onderwijskwaliteit in de regio? Zo nee, in hoeverre komt u tegemoet aan de wens van een divers aanbod van scholen binnen een regio?
Nee, een groot schoolbestuur met meer dan 30 000 leerlingen vormt in beginsel geen risico voor de onderwijskwaliteit in de regio.
Uit onderzoek is niet gebleken dat er een directe relatie is tussen de omvang van een schoolbestuur en de onderwijskwaliteit op de daaronder ressorterende scholen. Dat geldt ook voor de zogenaamde menselijke maat die ook in grotere verbanden adequaat vorm kan krijgen. De diversiteit van het aanbod van scholen binnen een regio in de zin van verschillende schoolsoorten en vakken kan door een schoolbestuur van enige omvang – en daarmee met de nodige financiële spankracht – beter in stand worden gehouden dan door een klein schoolbestuur. De Wet fusietoets in het onderwijs ziet op het zoveel mogelijk in stand houden van een divers aanbod van scholen in een regio in de zin van het behoud van keuzemogelijkheden wat betreft de denominatieve richting en pedagogisch-didactische inrichting van het onderwijs, alsook wat betreft bestuurlijke keuze.
Deelt u de mening dat scholen en schoolbesturen kleinschaliger dienen te zijn, opdat wordt voorkomen dat in één keer 30 000 leerlingen gevaar lopen wanneer sprake is van financiële problemen?
Uw mening deel ik niet. De belangrijkste voorwaarde waaraan de oplossing van de problematiek moet voldoen is de waarborging van continuïteit van kwalitatief goed onderwijs voor de leerlingen. Dit belang staat bij mij voorop.
In algemene zin zouden in geval van grote instellingen met de daaraan verbonden spankracht, financiële risico’s goed moeten kunnen worden gespreid. Aan een grote omvang kunnen in bepaalde gevallen echter ook nadelen zijn verbonden. Nadelen die wellicht in de casus van Amarantis aan de orde zijn. Zoals hiervoor al opgemerkt is het nu eerst zaak de feiten ten aanzien van Amarantis goed op een rij te krijgen.
Wat gaat u ondernemen om deze situatie onder controle te krijgen?
Het bestuur van Amarantis is verantwoordelijk voor en is bezig met het maken van verbeterplannen voor de toekomst. Deze plannen wacht ik af. Wat betreft de financiële situatie van Amarantis houdt de directie Rekenschap van de Inspectie van het Onderwijs namens mij toezicht. Op eventueel te nemen maatregelen wil ik dan ook niet vooruitlopen.
Het rapport 'Belofte maakt schuld? Scheiden ook' |
|
Joël Voordewind (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het deze week «Marriage week» is, en in dit verband het rapport «Belofte maakt schuld? Scheiden ook» (Eindrapportage opinieonderzoek over het belang van investeren in duurzame relaties) is gepresenteerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op één van de conclusies uit het rapport dat: «draagvlak voor overheidsinvestering in preventieve sfeer groeit naarmate besef van maatschappelijke gevolgen toeneemt»?
Ik herken deze conclusie. In algemene zin constateer ik dat er een breed maatschappelijk draagvlak is voor het investeren in preventieve ondersteuning, zeker als het gaat om jeugdigen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland?
Het is belangrijk dat de gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie tussen hun ouders zoveel mogelijk beperkt worden. In mijn beleid is een van de drie speerpunten de volgende: we gunnen ieder kind dat als het volwassen is, het een relatie kan hebben en onderhouden. Dat leert het als kind en kijkt het af van de omgeving en dus vaak in het gezin van zijn ouders. Maar anderzijds maken relaties en relatievorming deel uit van het privédomein van individuele burgers. De overheid moet zich hierbij terughoudend opstellen.
Mijn waarneming is dat er een groeiend besef is dat spanningen tussen ouders en eventuele echtscheiding belangrijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Ik agendeer dit onderwerp binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd. Een toenemend aantal Centra voor Jeugd en Gezin besteedt aandacht hieraan. Ik heb niet de indruk dat een landelijk onderzoek naar de totale maatschappelijk kosten van echtscheiding in Nederland een toegevoegde waarde heeft als het gaat om het ondersteunen van de verantwoordelijkheid van gemeenten in deze.
In een handreiking voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin die ik rond de zomer van 2012 publiceer wordt aandacht besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop Centra voor Jeugd en Gezin op dit terrein een rol kunnen spelen.
Het programma Family Factory is één van de initiatieven waarover in in deze handreiking informatie is opgenomen.
Family Factory/de tijd van je leven wordt uitgevoerd in 51 gemeenten. Het programma wordt in het kader van het ZonMW-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin verder ontwikkeld en onderzocht. In het najaar van 2012 zal de evaluatie van het door ZonMw uitgevoerde programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin beschikbaar komen. Ik zal uw kamer tegen die tijd deze evaluatie doen toekomen.
Welke mogelijkheden ziet u om meer bekendheid te geven aan de maatschappelijke kosten van echtscheidingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen worden er door het kabinet genomen om ouders te ondersteunen die een scheiding willen voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit jaar met een vervolg op de nota gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008 van het voormalige programmaministerie Jeugd en Gezin te komen en naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer kunnen wij deze nota verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens om met een vervolg op de nota gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008 te komen. De impuls die deze nota gegeven heeft wordt op verscheidende betrokken ministeries uitgevoerd. Op onderdelen van het gezinsbeleid wordt de Kamer door de daarvoor verantwoordelijke bewindspersoon geïnformeerd.
De verantwoordelijkheid voor de kinderopvang, het kindgebonden budget, de kinderbijslag en de tegemoetkoming ouders thuiswonende gehandicapte kinderen is belegd bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op 8 februari 2012 heeft u een brief ontvangen van de minister van SZW over de herziening van de kindregelingen. Ter zake van de combinatie arbeid en zorg ligt momenteel een wetsvoorstel ter behandeling in de Tweede Kamer met voorstellen voor flexibeler toepassingsmogelijkheden van de regelingen uit de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur (wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden).
Bent u ervan op de hoogte dat in de Gezinsnota is aangeven dat bestaande buitenlandse programma’s of cursussen op het gebied van voorlichting aan brede groepen (jonge) ouders, specifiek gericht op het bevorderen van conflicthantering en onderlinge communicatie ook in de Nederlandse context bruikbaar zijn? Hoeveel procent van alle Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)»s biedt een programma of cursus op dit gebied aan? Deelt u de mening dat CJG’s tot taak hebben actief te verwijzen naar bestaande relatiecursussen? Hoeveel procent van de CJG’s verwijst actief naar bestaande cursussen?
Zoals in de Gezinsnota staat aangegeven dat wordt bezien of bestaande buitenlandse programma’s of cursussen gericht op het bevorderen van conflicthantering en onderlinge communicatie ook in Nederlandse context bruikbaar zijn. De uitkomsten hiervan zullen beschikbaar komen voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin in de handreiking die ik hiervoor in mijn beantwoording heb genoemd.
CJG’s hebben tot taak ouders en jeugdigen te ondersteunen op het terrein van opvoeden en opgroeien. Het verwijzen naar een relatiecursus kan daartoe behoren.
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels deelgenomen aan het programma van Family Factory/ de tijd van je leven?2 Is hiervan al een evaluatie bekend? Zo ja, is het mogelijk de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke (fiscale) maatregelen zijn er mogelijk om de drempels weg te nemen voor deelname aan relatiecursussen?
Er bestaan geen fiscale mogelijkheden om drempels voor deelname aan relatieondersteunende cursussen weg te nemen. Gezien het financieel-economische klimaat zie ik geen mogelijkheden om hiervoor alsnog in te kunnen voorzien.