Energieleveranciers die schuldhulpverleningsinstanties niet inseinen wanneer klanten met een betalingsachterstand ’s winters worden afgesloten van gas en elektra |
|
Hans Spekman (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat niet alle energieleveranciers voldoen aan de meldingsafspraken en schuldhulpverleningsinstanties niet op de hoogte brengen wanneer in de wintermaanden een huishouden op het punt staat te worden afgesloten van gas en elektra?1
Ja.
Is het waar dat niet alle energieleveranciers de meldingsafspraken nakomen zoals die zijn afgesproken op grond van artikel 9 van de ministeriële regeling over afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas? Zo ja, is het u bekend om welke energieleveranciers het gaat?
In de ministeriële regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas is vastgelegd dat een energiebedrijf de kleinverbruiker met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de kleinverbruiker, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie. Indien de kleinverbruiker aangeeft geen gebruik te willen maken van schuldhulpverlening, mogen deze gegevens niet doorgegeven worden. Er zijn echter omstandigheden die het wenselijk maken dat indien de kleinverbruiker niet heeft gereageerd op het aanbod om schuldhulpverlening in te schakelen, het energiebedrijf toch persoonsgegevens van de kleinverbruiker door geeft aan een schuldhulpverleningsinstantie ten behoeve van het starten van een schuldhulpverleningstraject. Dat is aan de orde in de winterperiode, van 1 oktober tot 1 april, omdat elektriciteit en gas zeker in de winterperiode eerste levensbehoeften zijn. Daarom is in artikel 9 van de regeling vastgelegd dat energiebedrijven in de winterperiode gegevens van kleinverbruikers met betalingsachterstanden moeten doorgeven aan schuldhulpverlenende instanties.
Uit de evaluatie van de regeling in 2010 en uit onderzoek van de Energiekamer NMa in 2009/2010 is gebleken dat het proces van de aanvraag van schuldhulpverlening en de samenwerking tussen energiebedrijven en gemeenten in dit proces niet optimaal verliep. Processen rondom het doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens waren nog onvoldoende ingeregeld en afgestemd op elkaar en doorlooptijden van schuldaanvragen duurden te lang. Energiebedrijven en schuldhulpverleners (verenigd in Energie-Nederland en de NVVK) hebben gezamenlijk deze handschoen opgepakt en zijn de afgelopen tijd bezig geweest om een landelijk convenant op te stellen dat de samenwerking tussen beide partijen moet verbeteren. Dit moet leiden tot een set uniforme (werk)afspraken omtrent doorlooptijden en communicatie met betrekking tot schuldhulpverleningstrajecten. Een doel van het convenant is om zo snel mogelijk stabilisering van de schulden te realiseren zodat de voorschotten weer betaald gaan worden. Tevens wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat klanten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Het is de verwachting dat het landelijk convenant in het eerste kwartaal van 2012 gereed is en in werking zal treden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er, in geval van betalingsachterstanden voor gas en elektra, in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden van betalingsregelingen en schuldhulpverlening met de klant worden besproken?
Ja, die mening deel ik. Dat is ook de reden dat de regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas een sterke relatie heeft met schuldhulpverlening en de klant al in een vroeg stadium, namelijk bij de schriftelijke herinnering, door het energiebedrijf wordt gewezen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Tevens is de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners, die wordt vastgelegd in het convenant, erop gericht om bij problematische schulden van afnemers in een zo vroeg mogelijk stadium samen te werken teneinde het aantal afnemers met betalingsproblemen terug te dringen en het verder oplopen van schulden te voorkomen.
Deelt u vervolgens de mening dat het goed is dat wanneer een cliënt niet reageert op het aanbod van betalingsregelingen en schuldhulpverlening, de schuldhulpverleningsinstantie wordt ingelicht om zelf contact te leggen met de cliënt om zo alsnog zo snel mogelijk tot een oplossing te komen zodat mensen ’s winters niet in de kou komen te zitten?
Ja, dat is de reden voor hetgeen in artikel 9 van de ministeriële regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas is vastgelegd. Dit doet overigens niets af aan het feit dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf is om tijdig aan de aangegane financiële verplichtingen te voldoen om zo te voorkomen dat afsluiting van elektriciteit en gas plaatsvindt.
Op welke manier worden energieleveranciers gehouden aan het naleven van de ministeriële regeling? Zijn er sancties aan verbonden? Welke stappen bent u bereid zelf te zetten om ervoor te zorgen dat alle energieleveranciers zich houden aan de ministeriële regeling?
De Energiekamer NMa houdt toezicht op de naleving van de Elektriciteits- en Gaswet en daarmee ook op de naleving van de ministeriële regeling afsluitbeleid. In de periode 2009–2010 heeft de Energiekamer NMa een onderzoek verricht naar de opzet en werking van het afsluitbeleid van energieleveranciers en netbeheerders, waarbij getoetst is aan de voormalige ««Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas»«. Onderdeel van het onderzoek betrof de verplichting om afnemers te wijzen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en het voorkomen van afsluiting. Bij dit onderzoek is de correspondentie over afsluiten van alle energiebedrijven opgevraagd en gecontroleerd op alle onderdelen van de ministeriële regeling. Vervolgens heeft de NMa per energiebedrijf een verbeteradvies opgesteld en laten bevestigen dat de gewenste verbeteringen correct, dus conform (toenmalige) ministeriële regeling, zijn doorgevoerd.
Daarnaast vindt signaalgedreven toezicht plaats. Signaalgedreven toezicht houdt in dat de Energiekamer NMa – mede op basis van signalen via ConsuWijzer – monitort of er op de energiemarkt zich een structureel probleem voordoet. Op dit moment zijn er bij ConsuWijzer en bij de Energiekamer NMa geen signalen over afsluitbeleid die aanleiding vormen voor extra toezicht. De Energiekamer NMa beschikt over diverse sanctiemogelijkheden indien dat nodig is.
Mede naar aanleiding van de eerder genoemde evaluatie van de regeling in 2010 en de resultaten van het onderzoek van de Energiekamer NMa naar het afsluitbeleid, is de ministeriële regeling afsluitbeleid aangepast. Deze nieuwe verbeterde regeling is per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn te verschijnen convenant over de samenwerking tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners, ben ik van mening dat we een robuust bouwwerk hebben dat leveranciers, en schuldhulpverleningsinstanties in staat stelt om op zorgvuldige wijze invulling te geven aan het afsluitbeleid.
Zijn deze afsluitingen te rijmen met de door de sector zélf op vrijwillige basis gemaakte afspraken waarin is afgesproken dat bij (strenge) vorst niet wordt afgesloten? Zo ja, wanneer is het dan wel koud genoeg om te stoppen met afsluiten? Zo nee, Deelt u de mening dat deze afspraken moeten worden vastgelegd in de ministeriële regeling?
Sinds 1 oktober 2009 gelden de vrijwillige afspraken van de sector over afsluiting ten tijde van vorst. De vorstregeling is van toepassing op kleinverbruikers, die op grond van de MR zouden mogen worden afgesloten in de periode 1 oktober–1 april. In de vorstafspraken is geregeld dat een kleinverbruiker niet wordt afgesloten indien sprake is van strenge vorst. Er is sprake van strenge vorst wanneer het KNMI in De Bilt twee dagen achtereen een gemiddelde etmaaltemperatuur onder nul graden Celsius heeft gemeten. Indien dit op de dag van de voorgenomen afsluiting het geval is, wordt er niet afgesloten. Zodra de etmaaltemperatuur weer boven nul graden Celsius komt, en de financiële situatie niet is veranderd, zal alsnog worden afgesloten. Het gaat bij de vorstregeling om uitstel van een geplande afsluiting, niet om het tijdelijk heraansluiten van consumenten die al afgesloten waren. Er is bovendien geen sprake van een algemeen afsluitverbod tijdens de winter. In de ministeriële regeling zijn extra eisen vastgelegd waaraan energiebedrijven zich moeten houden in de winterperiode en is de consument extra beschermd. Er wordt echter ook een inspanning van de kant van de kleinverbruiker verwacht, die een oplossing moet zoeken voor zijn/ haar schulden.
De vorstregeling betreft zelfregulering. Met andere woorden, de bedrijven zien zelf toe op de naleving hiervan. In 2010 is met de evaluatie van het afsluitbeleid ook specifiek gekeken naar de werking van de vorstafspraken. De vorstafspraken blijken zelfstandig goed en eenvoudig te werken. Om die reden ben ik van mening dat ze niet in de ministeriële regeling hoeven te worden opgenomen.
Scholen die vooruitlopen op mogelijke wetgeving rondom het zogenaamde “passend onderwijs” |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen speciaal onderwijs schrappen nu al banen»?1
Het artikel van de AOb geeft een reactie vanuit de AOb op een aantal onderdelen uit de rapportage personele gevolgen en trekt daar enkele conclusies uit. Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe is het schrappen van banen te rijmen met uw uitgangspunt dat er geen onomkeerbare besluiten worden genomen totdat de Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met de wetswijzigingen rondom het zogenaamde «passend onderwijs»?
Een eerste deel van de bezuiniging gaat in per schooljaar 2013–2014 en een tweede deel per schooljaar 2014–2015. Dat betekent dat er dit schooljaar en volgend schooljaar geen bezuiniging plaatsvindt. Wel is het een voorgenomen maatregel dat vanaf schooljaar 2012–2013 de groeiregelingen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs worden afgeschaft.
Sommige onderdelen van de bezuinigingen vergen aanpassing van de wetgeving en andere onderdelen vergen aanpassingen van AMvB’s, ministeriële regelingen of het stopzetten van subsidies. Voor ieder van deze onderdelen geldt dat de gebruikelijke procedures worden doorlopen voordat de voorgenomen bezuinigingen in werking treden.
Ik heb de schoolbesturen met scholen voor (v)so per brief d.d. 23 september 2011 geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen en hen gevraagd om hier tijdig op te anticiperen. Schoolbesturen kunnen op basis van deze brief het personeel in het risicodragend deel van de formatie (rddf) plaatsen per schooljaar 2012–2013 opdat zij, nadat de parlementaire besluitvorming is afgerond, per schooljaar 2013–2014 in formatie kunnen krimpen.
Er is op dit moment echter geen financiële noodzaak om als gevolg van de voorgenomen maatregelen nu al banen te schrappen. Hiermee is natuurlijk niet uitgesloten dat schoolbesturen om andere redenen hun formatie moeten aanpassen. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen organisatie; welke keuzes zij daarin maken is aan hen. Op de kwaliteit van het onderwijs aan deze leerlingen ziet de overheid wel toe via de Inspectie.
Deelt u de mening dat scholen hiermee onnodig vooruit lopen op maatregelen die mogelijk niet worden goedgekeurd en die eerder dan gepland een negatieve invloed hebben op de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is uw oordeel over het bericht dat er nu al binnen besturen van scholen voor speciaal onderwijs afspraken zijn om de klassen met 10% te vergroten om al medio 2012 uw bezuinigingsdoelstelling voor 2014 te halen?2 Deelt u de mening dat hierdoor onnodig vooruit wordt gelopen op maatregelen die mogelijk niet worden goedgekeurd en dat de druk op leraren en leerlingen onnodig groot wordt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de kwaliteit van het onderwijs niet te lijden heeft wanneer er op een cluster 4 school schoolklassen moeten worden gevormd van 15 leerlingen of meer?
De bekostiging van cluster 4 scholen vanuit het ministerie van OCW biedt nu, maar ook na de bezuiniging, de mogelijkheid om klassen te vormen van minder dan 15 leerlingen. De huidige bekostiging van leerkrachten voor cluster 4 scholen is voor het speciaal onderwijs gebaseerd op een leerling/leerkracht ratio van circa 1 op 8,5. Na de bezuiniging is dit 1 op 9,4. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is de huidige leerling/leerkracht ratio 1 op 5,8 en na bezuiniging 1 op 6,4.
Hoewel de bezuiniging voor scholen voor (v)so een moeilijke maatregel is, is de regering van mening dat het ook na de bezuinigingen nog steeds mogelijk is om kwalitatief goed onderwijs te geven in het (v)so.
Wat is uw oordeel over het bericht dat bij deze scholen voor speciaal onderwijs desnoods alleen nieuwe mensen worden aangenomen via een payroll-constructie, waardoor leraren het moeten doen met een tweederangs contract?
Ik kan mij voorstellen dat werkgevers voorzichtig zijn met het aangaan van structurele verplichtingen die op termijn kunnen leiden tot extra personele lasten.
De vorm waarin tijdelijke contracten worden aangegaan is een zaak van werkgevers- en werknemersorganisaties. Deze organisaties kunnen hierover afspraken maken in hun cao.
Wat is uw oordeel over het bericht dat het bestuur van deze scholen verlangt dat al met ingang van het komende schooljaar de personele bezetting wordt ingevuld op basis van de inkomsten op 1 augustus 2014? Deelt u de mening dat hiermee onnodig vooruit wordt gelopen op maatregelen die mogelijk niet worden goedgekeurd en die eerder dan gepland een negatieve invloed hebben op de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u dat scholen al veel eerder dan volgens uw planning noodzakelijk is, in de problemen komen nu zij vooruitlopen op de aangekondigde bezuinigingen? Bent u bereid om naar aanleiding hiervan eerst beter te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het aangekondigde beleid, alvorens u het invoert?
Zoals gezegd is er voor schoolbesturen voor (v)so geen financiële noodzaak om nu al banen te schrappen als gevolg van de voorgenomen bezuiniging. Daarnaast is in het onderhandelaarsakkoord over de personele gevolgen van de bezuiniging afgesproken de gevolgen van de bezuiniging te monitoren (Kamerstukken 2011–2012, 31 497, nr. 85). Tevens monitort de ECPO de invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs. Ik zie dan ook geen aanleiding een separaat onderzoek te starten.
Bent u bereid de maatregelen rondom uw bezuinigings- en afbraakoperatie «passend onderwijs» uit te stellen, zodat scholen pas maatregelen hoeven te treffen zodra de Eerste en Tweede Kamer uw plannen hebben goedgekeurd? Zo neen, hoe kunt u dit verenigen met uw visie op de parlementaire democratie?
Nee, ik ben niet bereid de voorgenomen maatregelen uit te stellen en ik neem afstand van de kwalificatie «afbraakoperatie».
Er is voor schoolbesturen voor (v)so op dit moment geen financiële noodzaak om nu al banen te schrappen als gevolg van de voorgenomen bezuiniging. Daarbij worden voor alle onderdelen van de voorgenomen bezuiniging de gebruikelijke procedures doorlopen alvorens deze in werking treden. Er is dan ook geen sprake van een spanning met de besluitvormingsprocessen in de parlementaire democratie.
Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
De evaluatie van uitstapprogramma’s voor prostituees |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief over de overdracht van uitstapprogramma’s aan gemeenten»1 en de evaluatie van de Regeling Uitstapprogramma’s Prostituees (RUPS)?2
Ja.
Vindt u dat deze brief recht doet aan de inhoud van de evaluatie van de RUPS? Zo ja, op welke wijze?
Mijn brief zet uiteen welke acties ik heb ondernomen om een «warme» overdracht van de uitstapprogramma’s aan de betreffende gemeenten te realiseren. Deze acties zijn een logisch gevolg op het aflopen en de evaluatie van de RUPS. In die zin doet mijn brief recht aan de evaluatie, alsmede aan de toezeggingen die ik in de gedachtewisselingen met uw Kamer hierover heb gedaan. In aanvulling op mijn brief kan ik uw Kamer melden dat ook de gemeenten Amsterdam en Deventer inmiddels hebben besloten door te gaan met het uitstapprogramma.
Deelt u de mening dat de RUPS veelomvattender was dan de programma’s die nu door gemeenten worden uitgevoerd? Ziet u een overdracht in afgeslankte vorm als een warme overdracht? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Doel van de RUPS was om op basis van subsidieverlening gemeenten (en instellingen) te stimuleren een uitstapprogramma op te zetten voor de begeleiding van prostituees. Bij mijn beoordeling of in de betrokken gemeenten vanaf 2012 de uitstapprogramma’s worden voortgezet en in het reguliere beleid zijn ingebed stond niet de omvang van de voortgezette programma’s centraal, maar de vraag in hoeverre er sprake is van een effectieve voortzetting van deze programma’s.
Deelt u de mening dat er geen duidelijke afspraken vooraf zijn gemaakt over de invulling van de RUPS-subsidie, de registratie van de deelnemers en de voorwaarden tot deelname? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit een goede manier van werken?
Nee. Zoals gemeld in mijn eerdergenoemde brief is uit de evaluatie van de RUPS gebleken dat de aanvragers tevreden waren over de regeling en de communicatie daarover.
Vindt u dat mondelinge afspraken met de samenwerkende hulpverlenende instanties volstaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het kader van een subsidierelatie dienen de belangrijkste en formele afspraken schriftelijk te worden vastgesteld, zoals in het kader van de uitstapprogramma’s is gebeurd. Mondelinge afspraken volstaan dus niet.
Op basis van de subsidieregeling van het ministerie van Veiligheid en Justitie dient de subsidie-ontvanger verder een zodanig ingerichte administratie te voeren, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.
Deelt u de mening dat een schatting van instroom, doorstroom en uitstroom geen deugdelijke administratie genoemd kan worden? Zo nee, waarom niet? Waarom stelt u in uw brief dat u het beeld van een ondeugdelijke administratie niet herkent, terwijl het in de evaluatie niet mogelijk bleek exacte aantallen deelnemers en uitstappers weer te geven en het uiteindelijk op wat natte-vinger-werk is uitgedraaid?
Deelname aan het programma is een continu proces van verschillende fases. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om in het evaluatierapport exacte gegevens te presenteren, waardoor gekozen is voor een schatting. Desalniettemin zijn de resultaten ten aanzien van de instroom, doorstroom en uitstroom overzichtelijk gepresenteerd in het evaluatierapport van de RUPS en geven zij een betrouwbaar beeld van de aantallen deelnemers en uitstappers.
Deelt u de mening dat subsidies alleen verstrekt dienen te worden wanneer er duidelijke, schriftelijke afspraken liggen waarop een organisatie kan worden afgerekend, zodat dit in de toekomst tot goede resultaten zal leiden? Zo ja, hoe gaat u deze werkwijze realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
De fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Emergis en de Parnassia Bavo Groep willen fuseren?1
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders. Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling. Ik ben overigens niet van mening dat alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies, die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusie, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt. Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik publiekelijk, en in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal partijen daartoe oproepen.
Erkent u dat grootschalige zorginstellingen tot op vandaag geen voordeel hebben laten zien als het gaat om kostenbeheersing en goed bestuur; in die zin dat het contact tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding goed verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er geen eenduidig verband bestaat tussen grootschaligheid van zorginstellingen aan de ene kant en kostenbeheersing of goed bestuur aan de andere kant. Ook grote zorginstellingen kunnen zeer wel doelmatig en klantgericht zorg aanbieden. Cruciaal daarbij is de wijze waarop de instellingen de randvoorwaarden voor goede en doelmatige zorg creëren en hoe zij vervolgens het zorgproces zelf vorm geven. Daarbij kan een grote instelling de zorgverlening zeer wel kleinschalig organiseren en de verantwoordelijkheidsverdeling voor de zorgverlening zodanig vorm geven dat er korte lijnen bestaan tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit.
Welk risico wordt gelopen door de grootte van de nieuwe zorginstelling vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg in het geval van een faillissement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel grote als kleine zorgaanbieders kunnen failliet gaan, de risico’s daarvoor worden vooral bepaald door enerzijds omgevingsfactoren en anderzijds de wijze waarop bestuurders de instelling besturen.
In het geval zich onverhoopt problemen voordoen met betrekking tot de continuïteit van de zorgaanbieder, dan ligt de verantwoordelijkheid voor het garanderen van voldoende kwalitatief goede zorg bij het zorgkantoor of de zorgverzekeraars. Zij hebben immers een zorgplicht. Let wel: die verantwoordelijkheid heeft betrekking op het garanderen van continuïteit van zorg, niet op het in stand houden van zorgaanbieders. In dergelijke gevallen zijn overnames van bestaande zorgaanbieders een mogelijkheid. Bij een dergelijke overname na faillissement is niet zozeer de omvang van de instelling alswel de omvang van de financiële en organisatorische problemen bepalend. Die verschillen van geval tot geval. Een grote instelling kan na faillissement ook in delen worden overgenomen waarmee ook de continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden.
Uiteraard zal de zorgverzekeraar meer problemen hebben met het garanderen van continuïteit van zorg als er één aanbieder is in een regio dan als er mee zijn. Grootschalige fusies, wanneer er slechts één aanbieder of heel weinig verschillende aanbieders overblijven, is kwetsbaar in het licht van de continuïteit van zorg en in het licht van keuzevrijheid.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een advies voor de fusie gevraagd? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo neen, waarom niet?
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 bij de NMa gemeld. De zaak is op dit moment nog in behandeling bij de NMa. Zoals bij iedere fusiemelding in de zorg stelt de NMa de NZa in de gelegenheid een zienswijze ten aanzien van de fusie af te geven. Indien de NZa zo’n zienswijze afgeeft zal de NMa deze betrekken bij haar beoordeling van de fusie in het kader van de Mededingingswet.
De fusie is niet gemeld bij de NZa, instellingen zijn daartoe ook nog niet verplicht. Het wetsvoorstel waarmee de zorgspecifieke fusietoetsing wordt aangescherpt ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de NZa nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Is aan de cliëntenraad en de ondernemingsraad advies gevraagd over de fusie? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo nee, waarom niet?
Zowel de cliëntenraad als de ondernemingsraad van Emergis en Parnassia is om advies gevraagd over de fusie. Deze adviezen zijn, voor zover ons bekend, op dit moment nog niet uitgebracht.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van de aangenomen motie- Leijten, die de regering verzoekt een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld? Zo ja, hoe gaat u deze fusie tegenhouden, en hoe gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, op welke manier gaat u dan uitvoering geven aan de aangenomen motie?2
In mijn brief van 7 november 2011 en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heb ik gereageerd op de door uw Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten3, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Ik heb aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij heb ik aangegeven dat het ook niet waarschijnlijk is dat nieuw te ontwikkelen wet- en regelgeving op dit punt sneller in werking zal kunnen treden dan de reeds in gang gezette trajecten ter verbetering van de positie van cliënten en medewerkers waar de motie op doelt. Om op dit moment al zoveel als mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in mijn overleggen met de (koepels van) zorgaanbieders de bestaande zorgen ten aanzien van fusies in de zorgsector nogmaals onder de aandacht brengen en partijen op het hart drukken zorgvuldig om te gaan met fusies en nu al te handelen naar wat de aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets straks formeel gaat voorschrijven.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van het in de Ministerraad aangenomen voorstel om te komen tot scherpere regels voor fusies in de zorg, dat nog door de Kamer behandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke manier gaat u de Kamer informeren? Zo neen, erkent u dat het bizar is dat twee dagen na de aankondiging van strengere fusieeisten deze megafusie wordt aangekondigd?3 Vermoedt u een verband?
Het wetsvoorstel waar in de vraag op wordt gedoeld geeft de NZa de bevoegdheid om in een voorkomend geval een fusie tegen te houden indien de fusie grote risico’s voor de kwaliteit of de bereikbaarheid van zorg met zich meebrengt. Totdat dit wetsvoorstel tot wet is verheven heeft de NZa die bevoegdheid echter niet. Alleen de NMa kan een fusie tegenhouden indien aannemelijk is dat de fusie de mededinging belemmert.
Wat ik zal doen is, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op soortgelijke vragen, partijen oproepen nu al te handelen conform de aanscherping van de regels met betrekking tot fusietoetsing. Echter, totdat het wetsvoorstel in werking is getreden kunnen partijen daartoe niet worden gedwongen.
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een verband is tussen de aankondiging van de aangescherpte fusietoetsing en de voorgenomen fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep, zeker omdat de aankondiging van de aanscherping van de fusietoets op dezelfde dag plaatsvond als de melding van het fusievoornemen bij de NMa.
Hoe gaat u er voor zorgen dat – mocht de fusie doorgaan – de bestuurders van de nieuwe organisatie keurig onder de Wet normering topinkomens (semi) publieke sector (WNT) komen te vallen? Zo nee, waarom niet?4
De WNT is zodanig geformuleerd dat er geen aanvullende acties nodig zijn om een gefuseerde instelling onder de WNT te laten vallen. De WNT is nog niet van kracht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel medio december 2011 aangenomen. Het is nu aan de Eerste Kamer om zich over het wetsvoorstel uit te spreken.
Welke personele consequenties zijn er als Emergis en de Parnassia Bavo Groep gaan fuseren? Staan er dan nog steeds 460 banen van medewerkers bij Parnassia op de tocht, zoals eerder aangekondigd?5
Op de website van de Parnassia Bavo Groep wordt met betrekking tot de personele gevolgen van de fusie medegedeeld dat de fusie geen directe personele gevolgen heeft.
Het scharen van pre-masters onder de masterfase |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met gevallen waarin universiteiten (bijvoorbeeld de Vrije Universiteit te Amsterdam) pre-masterprogramma’s onder de masterfase onderbrachten, omdat op dat moment nog niet duidelijk was hoe de regels voor de langstudeerdersboete zouden uitpakken?
Ja.
Hoeveel studenten namen of nemen deel aan de betreffende pre-masters?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het onredelijk is dat studenten in deze programma’s eerder te maken kunnen krijgen met de langstudeerdersboete dan het geval was geweest als de verder identieke pre-masters als bachelor waren aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
In «Het Hoogste Goed, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onder-zoek- en wetenschapsbeleid» van 23 november 2007 (Tweede Kamer, vergader-jaar 2007–2008, 31 288, nr. 1) is vermeld dat met VSNU is afgesproken dat deficiëntieprogramma’s gericht op de doorstroom van de hbo-bachelor naar wo-masteropleidingen als hoofdregel binnen een bacheloropleiding worden vorm gegeven. Ik besef dat het voor de studenten vervelend is, dat zij vanwege het feit dat de instelling is afgeweken van de in 2007 gemaakte afspraken een verhoogde kans hebben om langstudeerder te worden. Ik verwacht echter dat deze groep een beperkte omvang zal hebben, omdat de meesten – als ze nominaal studeren – inmiddels afgestudeerd zullen zijn, dit jaar hun nominale fase van de masteropleiding afronden of dit studiejaar als uitloopjaar gebruiken om te kunnen afstuderen tegen het lage wettelijk collegegeld, omdat het verhoogd wettelijk collegegeld € 0 bedraagt. Pas vanaf volgend studiejaar moeten zij eventueel het verhoogde tarief betalen. Ik heb de betreffende universiteiten desgevraagd opgeroepen de omvang van de betrokken groep studenten in kaart te brengen en samen met hen te bekijken hoe zij op een verantwoorde wijze kunnen afstuderen.
Bent u bereid om voor de getroffen studenten een eenmalige uitzondering te maken op de langstudeerdersboete? Zo nee, waarom niet?
Neen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
De aangekondigde fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Emergis en Parnassio Bavo gaan fuseren»?1
Ja.
Kunt u, in relatie tot het feit dat het kabinet onlangs akkoord is gegaan met het aanscherpen van de fusieregels in de zorg, een inhoudelijke reactie geven op deze fusie?
Op 5 oktober 2011 hebben de staatssecretaris en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat zijn die voornemens vertaald in een wetsvoorstel waarmee het kabinet onlangs akkoord is gegaan. Na het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) echter nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders.
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling.
Wel ben ik wel van mening dat zorgaanbieders die willen fuseren ook nu al de belangen van de patiënten centraal moeten stellen bij hun afwegingen ten aanzien van de fusievoornemens. Dit om te voorkomen dat door de fusie de kwaliteit, de veiligheid en de bereikbaarheid van zorg in gevaar komen. Ik zal partijen oproepen om te handelen in de geest van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u voorkomen dat diverse zorginstellingen nog gauw even gaan fuseren, voordat de verscherpte wetgeving van kracht is?
In het verlengde van de onlangs aan uw Kamer toegestuurde antwoorden op soortgelijke vragen over andere concrete fusievoornemens in de sector, verwijs ik ook hier naar de brief die ik op 7 november 2011 aan uw Kamer heb gezonden en naar mijn reactie tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer op de «motie Leijten»2. Ik heb daarbij aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij ben ik van mening dat niet alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies en fusies die minder zijn gewenst. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (brancheverenigingen van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal hierop ook de betreffende GGZ-instellingen aanspreken.
Deelt u de mening dat Emergis en Parnassio Bavo een fusie-effectrapportage moeten opstellen en dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een fusietoets moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg wordt de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage wettelijk verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen. In het verlengde daarvan zal ook de zorgspecifieke fusietoets, door de NZa, wettelijk worden verankerd.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Zolang de wetgeving niet van kracht is, kan ik partijen echter niet verplichten tot het opstellen van een fusie-effectrapportage en heeft de NZa geen bevoegdheid om de fusie te beoordelen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik er bij de betrokken partijen wel op aandringen al vast zoveel mogelijk te handelen in de geest van de nieuwe regelgeving.
Hoe gaat u deze en andere op handen zijnde fusies tegenhouden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld?
Hier verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt?
Ja.
Is het waar dat de rechter een volksvertegenwoordiger op twee manieren uit zijn ambt kan ontzetten, namelijk via de weg van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de mogelijkheid bestaat iemand direct uit zijn ambt te zetten (zie art. 28 eerste lid, onder 1?), en via de indirecte weg door een volksvertegenwoordiger zijn kiesrecht te ontnemen (zie art. 28 eerste lid, onder 3?)? Zo ja, hoe verhouden beide bepalingen zich tot elkaar in het geval het het ambt van volksvertegenwoordiger betreft? Zo nee, waarom niet?
Een volksvertegenwoordiger kan zijn ambt slechts onvrijwillig verliezen als hij niet meer voldoet aan de vereisten die aan het lidmaatschap worden gesteld of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult. De vereisten voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraad zijn limitatief opgesomd in artikel 56 jo. 129 en 130 van de Grondwet. Eén van de vereisten is dat een lid niet is uitgesloten van het kiesrecht. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet is een wettelijke regeling getroffen in artikel 28, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht waarin de mogelijkheid is neergelegd dat iemand die veroordeeld is voor bepaalde feiten wordt ontzet uit het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt onder 1 ook de mogelijkheid dat de veroordeelde wordt ontzet uit het recht tot het bekleden van bepaalde ambten. De wet bepaalt niet wat zij onder het begrip «ambt» verstaat. In artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht worden volksvertegenwoordigers weliswaar als ambtenaren beschouwd, maar gelet op de Grondwet en het gemaakte onderscheid in artikel 28, eerste lid, onder 1 en 3 heeft artikel 28, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking op «het ambt» van volksvertegenwoordiger.
Het uit »het ambt» ontzetten van een volksvertegenwoordiger kan derhalve alleen geschieden op basis van artikel 28, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Zijn het Openbaar Ministerie (OM) of rechters in het geval dat iemand terecht staat die (tevens) volksvertegenwoordiger is, altijd op de hoogte van het feit dat iemand volksvertegenwoordiger is? Zo ja, hoe dan, en hoe vaak wordt met dit feit rekening gehouden bij de strafeis? Zo nee, hoe kan het OM of de rechter dan ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht eisen of opleggen?
Wanneer een volksvertegenwoordiger zich voor de rechter moet verantwoorden zal de functie van deze persoon doorgaans zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Het OM tracht immers een zo volledig mogelijk beeld van verdachten te krijgen. Uit de registratiesystemen van het OM kan niet worden afgeleid hoe vaak bij het bepalen van de strafeis rekening is gehouden met het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat, mede omdat het vertegenwoordigend orgaan, waarvan een verdachte deel uitmaakt, niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van een strafproces, een achteraf gebleken veroordeling aanleiding zou moeten kunnen zijn voor dat vertegenwoordigend orgaan om de veroordeelde volksvertegenwoordiger alsnog bij een rechter voor te kunnen dragen voor ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bestel is bij ontzetting uit het kiesrecht een belangrijke rol weggelegd voor de rechter, die – binnen de door de (grond)wetgever aangegeven kaders – afweegt of een ontzetting in het concrete geval gerechtvaardigd is. Gelet op dit systeem zou de gevraagde mogelijkheid erop neerkomen dat een vertegenwoordigend orgaan bevoegd wordt om, op het punt van een eventuele bijkomende straf van ontzetting uit het kiesrecht, hoger beroep in te stellen tegen een door de strafrechter uitgesproken vonnis. Deze rol voor een volksvertegenwoordiging past niet in ons strafrechtelijk systeem waarin het Openbaar Ministerie een vervolgingsmonopolie heeft en waarin hoger beroep alleen openstaat voor de verdachte en het Openbaar Ministerie.
Welke ervaringen zijn er, in door u in de vorige antwoorden (vorige vraag 6) genoemde landen, opgedaan met regelingen waar een volksvertegenwoordiger van rechtswege zijn ambt verliest na een veroordeling of waarbij het vertegenwoordigend orgaan in geval van een veroordeling zelf kan besluiten tot beëindiging van het mandaat?
Er zijn, voor zover ons bekend, weinig tot geen ervaringen met regelingen waar een volksvertegenwoordiger gedurende de zittingsperiode zijn ambt onvrijwillig verliest.
Deelt u de mening dat het «in een open samenleving als in Nederland» (antwoord op vorige vraag 7) niet alleen aan «actieve journalisten» of aan politieke partijen overgelaten zou moeten worden om aspecten ten aanzien van de integriteit van een kandidaat-vertegenwoordiger openbaar te maken, maar dat daarover ook in de Kieswet bepalingen zouden moeten worden opgenomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit in brede zin kan worden meegewogen door politieke partijen bij de recrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. De wetgever dient zich, vanwege het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, zeer terughoudend op te stellen bij iedere inperking van dit recht. Vanuit het perspectief van de wetgever spelen er voor de verkiesbaarheid van volksvertegenwoordigers geen andere strafrechtelijke antecedenten of integriteitsaspecten een rol, dan de vraag of ontzetting uit het kiesrecht is uitgesproken. Elke andere integriteitseis zou een ongrondwettelijke beperking vormen van het passieve kiesrecht. In het verlengde daarvan ligt het ook niet op de weg van de wetgever om te voorzien in voorlichting op dit punt aan de kiezers.
Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
Repatriëring en boetes aan werkgevers |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Illegale werksters uitgezet»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgaat met het repatriëren van deze mensen? Klopt het dat de Arbeidsinspectie is gestopt met het opleggen van boetes aan de werkgevers?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zal het vertrek van deze mensen inderdaad ter hand nemen, voor zover zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven.
De Inspectie SZW heeft boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie. Naderhand heeft de Raad van State geoordeeld dat de staandehouding onrechtmatig was. Uit deze uitspraak volgt dat de Inspectie SZW haar toezichthoudende bevoegdheden op basis van de informatie van de politie niet had mogen aanwenden. De Inspectie SZW heeft daarom besloten in alle gevallen geen boete op te leggen.
Is er sprake van eenduidig beleid? Is de logische keuze niet: ofwel doorgaan met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers, ofwel stoppen met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer & Vertrek zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van de Vreemdelingenwet. De Inspectie SZW is ondermeer verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen. De eerstgenoemde diensten richten zich daarom op de vreemdeling en diens rechten en plichten. De Inspectie SZW richt zich op de rechten en plichten van werkgevers. Hierdoor kunnen de feitelijke handelingen van deze overheidsdiensten verschillen, zonder dat sprake is van een onvoldoende eenduidig beleid of uitvoering.
Bent u van plan om verdere actie te ondernemen?
Nee.
Het bericht dat de rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter was dan gedacht verwacht |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rol prins Bernhard Lockheed-affaire groter dan verwacht»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kalsbeek/Dittrich over het Koninklijk Huisarchief en de bij de indiening gedane uitlatingen van de toenmalige minister-president?2 Hoe beoordeelt u thans de uitzonderingspositie die archiefstukken met betrekking tot Koninklijk Huis hebben?
Ja. Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.
Wat is uw reactie op de conclusie van de historicus Aalders dat de betrokkenheid van prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter is dan tot dusverre werd gedacht en dat de commissie-Donner, die destijds de rol van de prins in de affaire onderzocht, heeft geprobeerd zo weinig mogelijk strafbare feiten te vinden dan wel te presenteren?
De conclusies van de heer Aalders komen voor zijn rekening. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Op grond van welke wetsartikelen worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3
Op grond van welke wetsartikelen wordt het «verslag Meuser» (inventarisnummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050?4
Op grond van welke wetsartikelen wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025?4
Op grond van welke wetsartikelen worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven?4
Op grond van welke wetsartikelen worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2050 vrijgegeven?5
Kunt u aangeven of er nog meer niet-openbare stukken bestaan die betrekking hebben op deze zaak, waar deze zich bevinden en op welke termijn deze worden vrijgegeven? Op basis van welke wetsartikelen zijn deze stukken nog niet vrijgegeven?
Voor de toegang tot departementale archieven geldt de Wet openbaarheid van bestuur of een specifieke wettelijke regeling zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zolang deze archieven berusten bij het ministerie en niet zijn overgedragen aan het Nationaal Archief. Na de overdracht aan het Nationaal Archief is de Archiefwet van toepassing.
Klopt de in de uitzending gedane bewering dat vorig jaar van overheidswege gesuggereerd is dat alle relevante documenten waren vrijgegeven, maar dat dit niet het geval is? Wat is uw reactie hierop?
Ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011 heeft de minister-president op 6 juni 2011 een beslissing genomen tot openbaarmaking van delen van het archief van de commissie van drie voor zover dat nog niet openbaar was. Deze beslissing is, evenals de rechterlijke uitspraak, gedetailleerd en gespecificeerd. In de beslissing, die de uitspraak volgt, is per inventarisnummer bepaald welke stukken openbaar zijn gemaakt en welke niet alsmede de wettelijke bepalingen waarop dit berust. De uitspraak en de beslissing laten geen ruimte voor suggesties of beweringen over hun reikwijdte.
Deelt u de mening dat voornoemd onderzoek van de historicus Aalders rechtvaardigt dat stukken betreffende dit onderwerp eerder dan beoogd worden vrijgegeven? Zo ja, wanneer wordt dit archief in dat geval openbaar? Zo nee, waarom niet?
De publicatie noopt niet tot heroverweging van de op 6 juni 2011 genomen beslissing tot openbaarmaking.
Deelt u de mening dat documenten die betrekking hebben op deze zaak het privé-karakter van het Koninklijk Huisarchief overstijgen en het openbaar belang raken, en derhalve ter beschikking gesteld moeten worden aan het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u de motie-Kalsbeek/Dittrich uitvoeren voor documenten die betrekking hebben op deze affaire?
Nee. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief. De Archiefwet is niet van toepassing op particuliere archieven. Ten aanzien van stukken die mogelijk kunnen worden aangemerkt als archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet bestaan goede afspraken tussen de directeuren van het Koninklijk Huisarchief, het Kabinet der Koningin en het Nationaal Archief, met name ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Archiefwet. Ik verwijs naar de antwoorden van de minister-president aan de voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 januari 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 III, nr. 16).
Deelt u de mening van de vorige minister-president dat het Koninklijk Huisarchief volledig en enkel een particulier archief is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beziet u dit archief?
Ja. Ik verwijs naar de brief van de minister-president aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 19 april 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 29 800 III, nr. 23) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006 die heeft bevestigd dat het Koninklijk Huisarchief evenmin als andere particuliere archieven onder de Archiefwet valt.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat een strafrechtelijk onderzoek toentertijd onterecht is afgewenteld doordat de commissie-Donner een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Hoe beoordeelt u het beeld van de historische gang van zaken dat nu bestaat op basis van het rapport-Donner en het toen gevoerde Kamerdebat, in het licht van de (thans) beschikbare bronnen?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 heeft geen betekenis voor een op feiten gebaseerd beeld dat berust op het rapport van de commissie van drie, het kabinetsstandpunt terzake en het daarover gevoerde Kamerdebat.
Deelt u de mening dat het openbaar belang gediend is bij een juiste en feitelijke weergave van de historische gang van zaken, gebaseerd op alle beschikbare, ook nog niet geopenbaarde, bronnen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 is genomen ter uitvoering van uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van alle stukken en na een afweging per inventarisnummer geoordeeld en gemotiveerd welke delen van het archief al dan niet voor openbaarmaking in aanmerking komen.
Bent u bereid, in het belang van de openbaarheid en een juiste historische weergave van de gang van zaken omtrent deze affaire, een kleine onderzoekscommissie van historici in te stellen die opnieuw onderzoek doet naar de rol van prins Bernhard in de Lockheed-affaire? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over deze beoogde commissie?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
De aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben?1 Deelt u de mening dat een sectorraad te allen tijde democratisch tot stand gekomen wetten moet eerbiedigen en die loyaal moet uitvoeren?
Ja, ik heb ervan kennis genomen dat een op een Algemene Ledenvergadering van de VO-raad ingediende resolutie met die strekking door de leden van de VO-raad is aangenomen.
Uiteraard moet ook een Sectorraad als de VO-raad democratisch tot stand gekomen wetten eerbiedigen. Ik ga ervan uit dat de VO-raad dat ook zal doen als de Wet Onderwijstijd VO door de Eerste Kamer is aanvaard. De VO-raad is zelf geen uitvoeringsorganisatie: de feitelijke uitvoering van de wet berust bij de scholen (die merendeels leden zijn van de VO-raad). Dat laat onverlet dat ik met de PVV-fractie eveneens van mening ben dat de VO-raad de uitvoering van democratisch tot stand gekomen wetten niet mag belemmeren noch ertoe mag oproepen die wetten niet uit te voeren.
Deelt u de mening dat een sectorraad die aankondigt een democratisch tot stand gekomen wet niet uit te voeren, geen gesprekspartner meer kan zijn van regering en parlement en dat die daarom onmiddellijk opgeheven en vervangen moet worden op het moment dat daadwerkelijk de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd wordt?2
Ik ga ervan uit dat de VO-raad, wanneer de Wet Onderwijstijd VO ook door de Eerste Kamer is aangenomen, de uitvoering hiervan niet zal belemmeren noch ertoe zal oproepen deze niet uit te voeren, en dus dat de VO-raad de regering geen aanleiding zal geven haar status als gesprekspartner van de regering te heroverwegen.
Het bericht “Vreemde daklozen in opvang” |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vreemde daklozen in opvang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Utrecht een reeds in 2007 gemaakte afspraak aan haar laars lapt door opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers?
Het bieden van structurele noodopvang door gemeenten is onwenselijk en onnodig. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen. Ik noem in dit verband de plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan terugkeer, en de overheid gedwongen vertrek niet kan realiseren, blijft uiteindelijk geen andere optie over dan het onderdak te beëindigen. Het is onwenselijk indien gemeenten in dergelijke gevallen noodopvang verlenen, omdat daarmee een verkeerd signaal wordt afgegeven.
Deelt u de mening dat dit het terugkeerproces ernstig in de wielen rijdt daar de plicht om terug te keren naar het land van herkomst met het bieden van opvang ondermijnd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schenden van genoemde afspraak onacceptabel is, temeer nu dit de belastingbetaler ruim 8 ton kost? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het opereren van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht gezien de forse oververtegenwoordiging van illegalen in die stad2 in relatie met het (willen) faciliteren van deze groep die gewoonweg niet in Nederland mag zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere gemeenten houden zich niet aan de afspraak om per 2009 te stoppen met het opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ik heb geen volledig overzicht van de gemeenten die nog een vorm van noodopvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Wel heb ik een globaal beeld van hoe gemeenten op dit moment omgaan met noodopvang. Voor een aantal gemeenten geldt dat expliciet in het collegeprogramma is opgenomen dat noodopvang van afgewezen asielzoekers wordt gecontinueerd. Het komt daarnaast met enige regelmaat voor dat gemeenten, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde, tijdelijk onderdak bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op straat terecht zijn gekomen.
Bent u bereid om gemeenten, die vasthouden aan het bieden van opvang voor uitgeprocedeerden, stevig te korten op het Gemeentefonds in het kader van «wie niet horen wil moet maar voelen»? Zo neen, waarom niet?
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
De onjuiste berekening van de politiesterkte |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 28 november 2011 tijdens het wetgevingsoverleg over de nieuwe politiewet Kamerstuk (30 880) heeft gezegd dat aspiranten voor 100% worden meegeteld in de politiesterkte, waarbij verwees naar voorzetting van beleid van uw voorganger en daarmee onduidelijkheid heeft gecreëerd over de berekening van de politiesterkte?
Ja, met dien verstande, dat ik geen onduidelijkheid heb gecreëerd over de berekening van de operationele politiesterkte. Hierover ben ik altijd glashelder en consistent.
Bij welke brief en met welke bewoordingen in die brief heeft uw ambtsvoorganger aangegeven dat aspiranten voor 100% meetellen in de sterkte en als volledig inzetbaar worden beschouwd?
In de brieven aan uw Kamer van november 2009 (TK 29 628, nr. 160, 164) heeft mijn ambtsvoorganger de definitie van operationele sterkte vermeld. Daarbij heeft zij aangegeven dat de aspiranten meetellen in de operationele sterkte en dat zij als aparte categorie in het overzicht van de sterkte worden vermeld. Ook ben ik in mijn sterktebrief van 15 juni 2011 nogmaals specifiek op dit thema in gegaan1. Mijn voorgangers en ik hebben het aandeel aspiranten binnen de operationele sterkte steeds voor u inzichtelijk gemaakt.2 Mijn ambtsvoorganger en ik hebben daarom geen enkele onduidelijkheid laten ontstaan dat aspiranten 100% meetellen in de operationele sterkte en voor 40% inzetbaar zijn.
Hoe definieert u operationele politiesterkte?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 10 november 2009 (TK 29 628, nr. 160).
Welke maatstaf dan wel rekenmethode wordt door u gehanteerd om binnen de operationele sterkte het aantal fte van medewerkers in opleiding te bepalen?
Het aantal aspiranten binnen de operationele sterkte bepaal ik met de gegevens uit het Politie Bedrijfsvoeringsinformatiesysteem (POLBIS), waarin korpsen iedere medewerker in dienst van de politie en zijn of haar personele gegevens tot op individueel niveau dienen op te geven.
Erkent u dat aspiranten bij de politie slechts voor 40% operationeel inzetbaar zijn? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze u in de absolute telling van de politiesterkte concreet rekening houdt met de gedeeltelijke inzetbaarheid van aspiranten? Zo nee, op grond van welke aanname gaat u er vanuit dat aspiranten tijdens hun opleiding volledig inzetbaar zijn?
Ja. In 2002 heeft mijn ambtsvoorganger een duaal (leren en werken) onderwijsstelsel geïntroduceerd. Sinds die tijd leren aspiranten een deel van hun tijd op school en een deel van hun tijd (40%) door werkzaam te zijn in een korps.
Er is maar één telling van de politiesterkte en dat is die volgens de definitie van de operationele sterkte, waarin het aantal aspiranten wordt aangegeven. Dat moge blijken uit de sterkterapportages die ik en mijn voorgangers in de afgelopen jaren aan uw Kamer hebben gezonden, alsmede uit de uitspraken die ik hierover heb gedaan tijdens onder andere de Algemeen Overleggen over de politie met uw Kamer op 7 april 2011 en op 21 december 2011 en tijdens het Wetgevingsoverleg op 28 november 2011.
Wat zou, uitgaande van de genoemde 40% inzetbaarheid van aspiranten, de feitelijke politiesterkte zijn, uitgedrukt in inzetbare fte en met als meetdatum 1 januari 2012?
Ik wil geen aparte definitie hanteren over inzetbare sterkte, omdat dat leidt tot een veel te gedetailleerde en betwistbare manier van tellen, met een veelheid aan nieuw definitievraagstukken. De feitelijke inzetbaarheid is namelijk afhankelijk van een veelheid aan factoren. Ik noem: levensloopverlof, zwangerschapsverlof, ziekteverzuim, tijd besteed aan opleiding en cursussen, administratieve lasten, de grootte van de overhead en de mate van weerbaarheid, etc.
Ik houd daarom vast aan de in 2009 met uw Kamer afgesproken definitie van operationele sterkte.
Dit laat onverlet dat al mijn inspanningen erop gericht zijn om de inzetbaarheid van de politie te vergroten.
Erkent u dat met aspiranten het voor 100% meetellen in de politiesterkte en tegelijkertijd erkenning van 40% inzetbaarheid, de operationele sterkte niet langer een weergave is van de feitelijke inzetbaarheid van de politie? Zo ja, vindt u de rekenmethode van 100% meetelling van aspiranten in de operationele sterkte houdbaar als weergave van de totale bezetting bij de Nederlandse politie? Zo nee, op welke wijze weerspiegelt de politiesterkte de feitelijke inzetbaarheid van de politie?
Zie antwoord vraag 6.
Criminele jeugd die in Utecht vrij spel heeft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « «The untouchables» in Terwijde heersen in hun wijk»1 en herinnert u zich de Kamervragen van het lid Marcouch over de aanpak van jeugdbendes»?2
Ja.
Is het waar dat er in de Utrechtse wijk Terwijde een criminele jeugdgroep actief is die de buurt intimideert, angst zaait, mensen wegpest en misdrijven pleegt? Zo ja, hoe lang is dit u bekend en hoe komt het dat hier niets aan kan worden gedaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In de Utrechtse wijk Terwijde is een overlastgevende jeugdgroep actief. Bekend is dat leden van de groep individueel ook misdrijven plegen. In een deel van de wijk Terwijde gedragen leden van deze groep zich agressief en intimiderend naar bewoners toe.
Het Kabinet heeft de aanpak van problematische jeugdgroepen hoog op de agenda staan en ik onderhoud hierbij intensief contact met gemeenten, politie en OM. Het aanpakken van deze groep in Utrecht heeft bij zowel de burgemeester, de politie, als bij het OM hoge prioriteit3. De aanpak bestaat uit intensieve surveillance, postacties en de inzet van camera’s. Daarnaast zijn er gebiedsverboden opgelegd, twee woningen ontruimd, aanhoudingen verricht en verdachten veroordeeld. In Utrecht zijn meer rechercheurs vrij gemaakt om de jeugdgroepen hard aan te pakken. De gemeente, OM, politie, de woningbouwvereniging, het Veiligheidshuis en jongerenwerk werken samen om deze aanpak vorm te geven. Zij doen dit door een combinatie van extra toezicht, inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, hulpverlening en de inzet op een positieve vrijetijdsbesteding. Inmiddels zitten vijf van de zeven kopstukken uit de jeugdgroep in Terwijde vast.
Hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie er alles aan gedaan om deze criminele jeugdgroep in Terwijde te ontmantelen? Zo ja, hoe kan het dan dat die nog steeds bestaat? Zo nee, wat hadden zij nog meer kunnen en moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort de genoemde criminele jeugdgroep tot de 89 criminele jeugdgroepen die u heeft beloofd van de straat te halen? Zo ja, waarom heeft u ze nog niet van de straat gehaald en wanneer gaat u dat dan wel doen? Wat kunt u meer doen dan de burgemeester van Utrecht, het OM en de politie aldaar? Zo nee, als deze groep al niet tot de lijst van 89 behoort, welke groepen dan wel? Waarom behoort deze groep niet tot de 89? Wilde u dan beweren dat deze groep slechts hinderlijk of overlastgevend is?
Mijn belofte is geenszins een papieren belofte: in mijn brief van 18 mei 2011 heb ik aangegeven dat er verschillende categorieën jeugdgroepen zijn geïdentificeerd. Eind 2010 waren er 1527 problematische jeugdgroepen, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Deze 89 criminele jeugdgroepen worden binnen twee jaar aangepakt. Daarnaast wordt de aanpak van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen geïntensiveerd. De bedoelde groep in Utrecht is getypeerd als overlastgevend. Dit laat onverlet dat een deel van de groep ook als individu misdrijven pleegt. Zoals ik in de brief heb aangegeven pakken we de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen streng aan. De gemeenten nemen de regierol op zich om de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen te intensiveren. Ook de gemeente Utrecht zet hier belangrijke stappen in. Politie en OM hebben stevig ingegrepen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u concreet ten aanzien van bovengenoemde groep uw belofte om grensoverschrijdend gedrag van jongeren (zie antwoord op de bovengenoemde Kamervragen) terug te dringen in de praktijk waar maken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan de mening dat uw belofte vooral een papieren belofte is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de vraag van Utrechtse autoriteiten, waaronder de politiechef, om leden van de jeugdgroepen gedwongen op te nemen en te behandelen? Welke mogelijkheden bestaan daartoe?
Utrecht pleit voor aanpassing van het ISD-programma voor jongvolwassenen in detentie, zodat dit beter is toegesneden op de doelgroep van overlastgevende en criminele jongeren. Om jongvolwassenen beter en effectiever aan te kunnen pakken is het adolescentenstrafrecht in ontwikkeling. Overeenkomstig hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 25 juni 2011 aan uw kamer uiteen heeft gezet, wil ik de toepassing van de ISD-maatregel bij jongvolwassenen bevorderen. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan, zo nodig zal het ISD-programma worden aangepast.
Het omzeilen van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie door zorgverzekeraars |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen onderzoek te doen naar de vraag of Promovendum, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op hoger opgeleiden en die beweert dat ze het laagste tarief van Nederland kan bieden omdat hoger opgeleiden een beter claimgedrag vertonen, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben verzekeraars twee (gelimiteerde) mogelijkheden gekregen om een uitzondering te maken op het verbod op premiedifferentiatie: er mag een collectiviteitskorting worden gegeven van maximaal 10% van de premiegrondslag en er mag een premiekorting worden gegeven als men gebruik maakt van het vrijwillig eigen risico (tot maximaal € 500). Bij polissen als Promovendum en Besured is – in tegenstelling tot datgene wat in vraag 1 en 3 kan worden gelezen – sprake van een collectiviteit.
Voor collectiviteiten mag een premiekorting worden gegeven tot maximaal 10%. Collectiviteiten richten zich op een specifieke doelgroep, zoals Promovendum en Besured doen.
Naast de collectieve korting kunnen verzekerden kiezen voor een lagere premie door te kiezen voor een hoger eigen risico. Wanneer zij dan toch zorg nodig hebben zullen ze ook meer zorgkosten zelf moeten betalen.
Het staat collectiviteiten vrij toelatingscriteria aan hun deelnemers te stellen, zoals bijvoorbeeld het eisen van een lidmaatschap van een patiëntvereniging of een vakbond.
Als het om de acceptatieplicht gaat is het Achmea/Avéro (de zorgverzekeraar die het verzekeringsrisico voor de collectieve verzekering Promovendum en Besured draagt) die hieraan moet voldoen. Ik heb geen reden aan te nemen dat Achmea/Avéro zich niet aan de acceptatieplicht houdt. De betreffende zorgverzekeringen zijn namelijk voor iedereen toegankelijk tegen dezelfde premiegrondslag.
Los daarvan ben ik van mening dat de vraag voorbij gaat aan het feit dat er vele collectieve zorgverzekeringen met premiekortingen zijn, waartoe ook niet hoog opgeleiden toegang hebben. Hierboven zijn al de voorbeelden van patiëntenverenigingen en vakbonden genoemd.
Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. De NZa houdt toezicht op de transparantie van de zorgverzekeringen en hanteert hiervoor het richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten», waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal aan verzekerden dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden (bijvoorbeeld door een verzekeraar te verplichten de website aan te passen). De NZa rapporteert jaarlijks via het samenvattend rapport Zorgverzekeringswet over de transparantie van zorgverzekeraars in hun polissen en websites.
Ondanks bovenstaande vind ik het van belang om te weten of een grootscheeps gebruik van doelgroepcollectiviteiten afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de zorgverzekering. Om die reden zal ik de NZa vragen in het kader van zijn reguliere toezichtstaak op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zvw (in het bijzonder de naleving van de zorgplicht, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie) hieraan expliciet aandacht te besteden.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of de kortingen die Promovendum biedt, te weten een collectiviteitskorting en een extra Promovendumkorting die samen een korting opleveren van meer dan 10%, in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of Besured, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op studenten en die beweert dat studenten en young professionals minder ziektekosten declareren en daarom recht hebben op een lagere premie, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen te onderzoeken of de betrokkenheid van Achmea Avéro bij de zorgverzekeringen van Besured en Promovendum in strijd is met de zorgverzekeringwet of met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre het in de geest van de Zorgverzekeringswet is dat er een zorgverzekering bestaat, te weten Blue, die een relatief beperkt aantal zorgaanbieders heeft gecontracteerd, en adverteert met de mededeling dat de zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, met het risico dat iemand als hij of zij gezond is deze verzekering kiest, maar zodra hij of zij een aandoening krijgt, overstapt naar een zorgverzekering die wel veel zorgaanbieders vergoedt en die een acceptatieplicht heeft, waardoor Blue wel de verzekeringspremie opstrijkt maar de kosten van behandelingen afwentelt op andere verzekeraars?
De Blue Polis is tussentijds opzegbaar, maar is daarin niet uniek, ook de Zekur Polis is tussentijds opzegbaar. Toen de Zekur polis werd geïntroduceerd in 2008 heeft de NZa, naar aanleiding van een toezegging van voormalig minister Klink aan de TK, (onder andere) de mogelijkheid van het tussentijds opzeggen onderzocht.
De NZa beoordeelde destijds dat de opzeggingsgrond in de Zekur Polis voldeed aan de eisen die in het Burgerlijk Wetboek worden gesteld. Artikel 7 Zvw bepaalt in welke gevallen de verzekerde in ieder geval de mogelijkheid heeft om de zorgverzekering op te zeggen, het BW biedt echter ruimere mogelijkheden. De NZa zag wel een mogelijk risico dat de tussentijdse opzegbaarheid zou kunnen leiden tot afwenteling van kosten als deze zich daadwerkelijk voordoen en de verzekerde (kort) hiervoor van verzekering of verzekeraar verandert. De NZa heeft de Zekur polis daarom gemonitord en geconstateerd dat verzekerden niet of nauwelijks van de tussentijdse opzegmogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Ook heeft de NZa geen signalen van andere zorgverzekeraars ontvangen dat sprake is van een afwentelingseffect. De verwachting is dat dit bij de Blue polis niet anders zal zijn.
Als blijkt dat in bovengestelde gevallen de wet wordt overtreden, neemt u dan maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Als blijkt dat in bovengestelde vragen weliswaar de wet niet wordt overtreden maar er wel in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld, bent u dan bereid de Zorgverzekeringswet aan te passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
De wijze waarop Nederland zich aan internationale afspraken houdt inzake preventie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Margaret Chan, hoofd van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), in New York de noodklok luidde tijdens de VN-Topbijeenkomst over chronische ziekten, en dat zij wereldleiders opriep zich «keihard te verzetten» tegen de tabaksindustrie en hun burgers te stimuleren tot een gezonde levensstijl?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de landen die de politieke verklaring hebben getekend zich gecommitteerd hebben aan het verminderen van de risicofactoren en het creëren van een omgeving die de gezondheid bevordert?
Ja, daarbij teken ik aan dat de verklaring het accent legt op ruimte voor nationaal beleid.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Hartstichting, KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Diabetes Federatie en het Astma Fonds dat u willens en wetens de ogen sluit voor de wereldwijde epidemie van chronische ziekten als kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en longziekten als astma en COPD? Bent u er, in tegenstelling tot deze fondsen, van overtuigd dat het aantal mensen dat sterft of lijdt aan chronische ziekten niet explosief zal toenemen in Nederland? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren?
Ik heb uiteraard oog voor de verwachte toename van chronische ziekten. In diverse rapporten van het RIVM, waaronder de VTV, is deze verwachte toename gesignaleerd. In de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» heb ik de toename van chronische ziekten expliciet genoemd als één van de vier gezondheidsvraagstukken waarvoor het kabinet aandacht vraagt. Mijn gezondheidsbeleid is erop gericht om deze toename af te remmen.
Diabetes en depressie en de determinanten roken, overmatig alcoholgebruik en overgewicht blijven speerpunten van het gezondheidsbeleid. Het kabinet legt de nadruk op bewegen om een omslag in leefstijl te bewerkstelligen.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederland zich actief zal inzetten op de in de politieke verklaring genoemde punten, en daarbij aangeven voor welke punten in de politieke verklaring geldt dat deze weliswaar genoemd worden, maar dat de vrijblijvende formulering voor Nederland aanleiding vormt zich niét actief op deze punten in te zetten?
De meeste in de politieke verklaring genoemde punten komen over het algemeen ook terug in het Nederlandse beleid. Een klein aantal heeft meer betrekking op de gezondheidssituatie in ontwikkelingslanden en is minder relevant voor de Nederlandse situatie. In de landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» vraagt het kabinet specifiek aandacht voor het gezondheidsvraagstuk van de toename van chronische ziekten. Het kabinet zet de al langer bestaande prioriteiten rond diabetes, depressie, roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht voort. Wel wil het kabinet meer focus aanbrengen door ons te richten op bewegen om de leefstijl van mensen positief te beïnvloeden. Het kabinet trekt voor deze acties gezamenlijk meer geld uit dan vorige kabinetten. Met dit beleid sluit het kabinet nauw aan bij de belangrijkste oproep van de verklaring, namelijk het reduceren van de risicofactoren en het creëren van randvoorwaarden voor een gezonde omgeving. Verder verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede kamer van 28 oktober 2011 onder nummer 32 793 nr 8, waarin de Nederlandse inzet is aangegeven.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich keihard verzet tegen de tabakslobby? Kunt u aangeven hoe vaak u in de afgelopen drie jaar contact heeft gehad met de tabaksindustrie? Bent u van mening dat uw beleid ten aanzien van het terugdringen van roken niet in strijd is met het FCTC-verdrag? Waarom niet? Zijn er instanties of deskundigen die daar anders over denken?2
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die de WHO doet. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau vervolgens eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Ik ben van mening dat ik een weloverwogen rookbeleid voer waarin bescherming van de volksgezondheid en tabaksontmoediging goed in balans zijn met het belang van individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid. Ik ben mij er van bewust dat er organisaties zijn die daar anders over denken maar dat is voor mij geen reden tot andere conclusies te komen.
Sinds het aantreden van dit kabinet heeft op ministerieel niveau nog geen gesprek met de tabaksindustrie plaatsgevonden. Over de regelmaat van contacten op ambtelijk niveau heb ik een uitgebreide toelichting gegeven in antwoord op Kamervragen van 1 december 2011.
Kunt u tevens aangeven op welke wijze Nederland de EU Raadsconclusies dat de lidstaten worden opgeroepen om een gezonde levensstijl te promoten en daarbinnen vooral aandacht te besteden aan gezondheidsdeterminanten zoals onvoldoende bewegen, ongezond eten, schadelijk alcohol gebruik en roken zal uitvoeren, anders dan te wijzen op eigen verantwoordelijkheid, het toepassen van voedsellogo’s en het aanleggen van speelveldjes en het handhaven van de leeftijdsgrenzen voor alcohol?
Nederland kan grosso modo instemmen met deze Raadsconclusies. De nadruk in de conclusies ligt, wat Nederland betreft, echter iets te veel op de rol van nationale overheden in publieksvoorlichting over ongezond leefstijlgedrag. Nederland legt zelf de focus op de gezonde keuze makkelijker te maken. Dat doen wij in samenwerking met zo veel mogelijk partijen, dicht bij mensen in de wijken en de dorpen. Mijn aanpak op dat terrein is beschreven in de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» en bevat naast de door u genoemde voorbeelden nog vele andere onderdelen. Dit kabinet investeert daar ook meer in dan vorige kabinetten, ondanks de moeilijke economische situatie.
De EU heeft wat Nederland betreft een beperkte rol op het terrein van gezondheidsbevordering en ook overheidscommunicatie is een nationale aangelegenheid. Nederland is wel van mening dat er een relevante Europese rol is op het gebied van kennisuitwisseling en gezamenlijke onderzoeksprogrammering.
Bent u van mening dat, zonder nu nadrukkelijk te investeren in preventie, de kosten voor gezondheidszorg over een aantal jaren nog steeds gedragen kunnen worden zonder dat veel hogere premies, een kleiner basispakket en meer eigen betalingen noodzakelijk zijn? Zo ja, waarop is deze overtuiging gebaseerd? Welke deskundigen en wetenschappers zijn een andere mening toegedaan en bepleiten meer investering in preventie, niet alleen om de individuele kwaliteit van leven van veel mensen te verhogen maar ook om de kosten van de zorg in de toekomst te kunnen beheersen? Kunt u aangeven welke deskundigen en wetenschappers u steunen in de overtuiging dat het voorgestelde beleid in de landelijke notagezondheidsbeleid ten aanzien van preventie voldoende is?
Effectieve vormen van preventie kunnen de zorgvraag verminderen. Het kabinet investeert daarin, bijvoorbeeld de invoering van bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Alles bij elkaar investeert dit kabinet nadrukkelijker in preventie dan eerdere kabinetten.
De effecten van preventie op de totale zorgkosten moeten echter niet worden overschat. De kosten voor gezondheidszorg worden door diverse factoren bepaald zoals de (dubbele) vergrijzing, medisch-technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele veranderingen en het gegeven dat veel kosten op latere leeftijd worden gemaakt. Onderzoek laat zien dat preventie, in de zin van gezonde leefstijl, vooral leidt tot meer arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit en dus verminderde kosten voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De belangrijkste motivatie voor preventie is dat de kwaliteit van leven toeneemt als mensen gezonder leven.
Ik kan niet in algemene zin aangeven welke deskundigen en wetenschappers de landelijke nota gezondheidsbeleid ondersteunen. Mijn nota bevat vele onderdelen waarover door verschillende partijen uiteenlopend wordt gedacht. Gezondheid is complex en wordt door een groot aantal factoren beïnvloed. Op een aantal aspecten kan overheidsbeleid invloed hebben op andere niet of nauwelijks. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat er nog maar een gering aantal bewezen effectieve interventies voor handen zijn. Methodieken werken niet of onvoldoende omdat ze niet aansluiten bij de leefwereld van de mensen. Ik wil dat veranderen: gezondheid is iets van mensen zelf en niet van de overheid of professional die bepalen wat goed voor ons is. Het beleid van dit kabinet sluit derhalve zo veel mogelijk aan bij de belevingswereld van mensen. Op een positieve manier, om gezond gedrag te stimuleren en om gezond gedrag makkelijker te maken in plaats van ertoe op te roepen.
Over berechting van burgers door militaire rechtbanken in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de Koptische cyberactivist Maikel Nabil die door een militaire rechtbank is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor bekritisering van het leger?1
Ja.
Klopt het dat Maikel Nabil niet in hoger beroep kan gaan omdat hij is veroordeeld door een militaire rechtbank?
Maikel Nabil werd op 10 april 2011 door een militaire rechtbank veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Medio december 2011 werd dit teruggebracht tot een gevangenisstraf van twee jaar en een boete van 200 Egyptische ponden. Omdat Maikel Nabil door een militaire rechtbank was veroordeeld was beroep uitgesloten.
De militaire rechtbank heeft Maikel Nabil in oktober 2011 aan een psychiatrisch onderzoek laten onderwerpen. Daaruit zou zijn gebleken dat Nabil psychisch gezond was en derhalve kon worden berecht. De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het bestaan van psychiatrische kampen. Voor zover bekend kan een militaire rechtbank militairen dwangarbeid opleggen. Onafhankelijke bronnen kunnen niet bevestigen of militaire rechtbanken ook burgers dwangarbeid opleggen.
Op 22 januari jl. kondigde de Hoge Militaire Raad aan dat Maikel Nabil en 1958 andere door militaire rechtbanken veroordeelde Egyptenaren amnestie zouden krijgen. Nabil werd op 25 januari jl. vrijgelaten.
Waaruit bestaat zijn gevangenisstraf? Klopt het dat de militaire rechtbanken burgers gevangenisstraffen opleggen in combinatie met zware dwangarbeid of dat ze hen veroordelen tot gevangenisstraffen in psychiatrisch kampen?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het een zeer kwalijke zaak is dat burgers sinds de Egyptische revolte door militaire rechtbanken kunnen worden berecht? Deelt u mijn mening dat dit gebeurt om kritische burgers te intimideren en monddood te maken?3 Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie en de rechtszekerheid op dit moment in Egypte?
Ik deel de mening dat het onwenselijk is dat burgers door militaire rechtbanken worden berecht. De Nederlandse zorg over berechting van burgers door militaire rechtbanken is zowel in bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten als in multilateraal kader door Nederland geuit. Ik heb de berechting van burgers door militaire rechtbanken ter sprake gebracht tijdens mijn gesprek met mijn Egyptische collega Kamel Amr op 2 november jl. Hij meldde dat de Hoge Militaire Raad had besloten burgers niet langer door militaire rechtbanken te laten berechten. In de praktijk blijkt dat dit nog niet altijd het geval is. Zaken van burgers worden wel steeds vaker door de civiele openbaar aanklagers behandeld.
De mensenrechtensituatie in Egypte, de voortdurende noodtoestand, de positie van religieuze minderheden, het geweld tegen vreedzame demonstranten en de positie van vrouwen in het bijzonder, blijven punten van zorg. HV Ashton heeft op 18 december jl. een verklaring uitgegeven waarin zij haar zorg over het geweld uit en Egyptische autoriteiten oproept een onafhankelijk onderzoek naar het geweld in te stellen.
Bent u van plan om uw ongenoegen kenbaar te maken aan de regering van Egypte over het fenomeen dat burgers, waaronder cyberactivisten, voor militaire rechtbanken worden gedaagd? Of blijft het bij een facebook-oproep?4
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u hierin aanleiding om over te gaan tot maatregelen die de Egyptische regering nu eindelijk daadwerkelijk zullen raken, in het kader van more for more, less for less? Zo neen, waarom niet?
Al geruime tijd geleden is besloten de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Egypte af te bouwen. Het overgrote deel van de nu nog resterende fondsen zijn bestaande verplichtingen op het gebied van water en komen met name ten goede aan de Egyptische bevolking. De steun die Nederland Egypte thans biedt ter bevordering van het Egyptische transitieproces loopt via NGO’s. Bevriezing van gemeende fondsen zou dus slechts de bevolking raken.
Het nieuwsbericht dat huilbaby’s worden blootgesteld aan levensgevaarlijke alternatieve therapieën van alternatieve therapeuten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Therapieën huilbaby’s soms levensgevaarlijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alternatieve therapieën geen bewezen wetenschappelijke basis hebben, en daarom niet mogen worden toegepast op kinderen, zeker als blijkt dat deze levensgevaarlijk zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is met de invoering in 1997 van de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) er bewust voor gekozen de uitoefening van de geneeskunst vrij te laten. Het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, waaronder complementaire of alternatieve behandelwijzen, is sinds de inwerkingtreding van de Wet BIG in beginsel aan eenieder toegestaan, behoudens bepaalde voorbehouden handelingen.
Dit zijn handelingen (injecteren, weefsel verstorende ingrepen als snijden, uitvoeren van endoscopieën, etc.) die, indien uitgevoerd door ondeskundigen, evident gevaarlijk zijn voor de gezondheid van diegenen die dat ondergaan. Deze handelingen mogen enkel op eigen gezag worden verricht door de wet aangewezen deskundigen (artsen, tandartsen en verloskundigen).
Beoefenaren van beroepen in de zorg die niet via de Wet BIG zijn geregeld, mogen in beginsel patiënten behandelen waar het gaat om niet voorbehouden handelingen. Echter, ook in dat geval dienen deze beroepsbeoefenaren zich als een goed hulpverlener (op grond van Boek 7, Titel 5, van het Burgerlijk Wetboek) gedragen. Daarnaast dienen alle beroepsbeoefenaren in de zorg zich te onthouden van handelingen die buiten noodzaak (kans) op schade veroorzaken. Mocht blijken dat een beroepsbeoefenaar de patiëntveiligheid in gevaar brengt, dan is diegene op grond van de Wet BIG nu al strafrechtelijk te vervolgen.
Ten aanzien van zorgverleners die in het BIG-register ingeschreven staan, staat ook de weg van het publieke tuchtrecht open.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel baby’s er tot nu behandeld worden met deze alternatieve therapieën? Zo nee, bent u bereid deze cijfers te verzamelen?
Het is niet bekend hoeveel baby’s exact met deze alternatieve therapieën behandeld worden. Ook is niet bekend of er in de afgelopen jaren sterfgevallen van kinderen zijn, die toe te wijzen zijn aan deze alternatieve therapieën. In 2008 heeft de inspectie een melding ontvangen van een soortgelijk geval. Er is een baby overleden na een cranio-sacraal behandeling door een fysiotherapeut. De inspectie is destijds door het OM benaderd, er was bij de inspectie zelf geen melding gedaan. De pathaloog-anatoom die het overlijden heeft onderzocht, heeft geen relatie tussen de behandeling en het overlijden van een baby aangetoond. Ik zal de IGZ vragen hiernaar onderzoek te doen en te bezien of hier gevaarlijke, gezondheidsbedreigende handelingen worden verricht.
Zijn er in de afgelopen jaren sterfgevallen van kinderen toe te wijzen aan deze alternatieve therapie? Zo ja, wat is hier tot nu toe mee gedaan?
Zie antwoord vraag 3.