De Rapportage onderzoek uittreksel GBA 2012 |
|
Metin Çelik (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de rapportage onderzoek uittreksel GBA 2012?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat nog steeds 81 000 leerlingen onnodig een uittreksel GBA dreigen te kopen voor de inschrijving bij het voortgezet onderwijs? Zo ja, wat heeft u gedaan om scholen en ouders hieromtrent te informeren? Zo nee, waarom niet?
De uitkomst van het onderzoek geeft aan dat 50% van de gemeenten weigert een uittreksel af te geven voor inschrijving op het voortgezet onderwijs. De conclusie die vervolgens daaruit getrokken wordt, is dat 50% van deze leerlingen onnodig een uittreksel voor dit doel dreigt te zullen kopen of dat gemeenten dit ook zullen verstrekken. Dit lijkt een voorbarige conclusie, mede omdat in hetzelfde onderzoek gemeenten aangeven dat zij de aanvrager informeren dat het uittreksel niet nodig is. Overigens, als de aanvrager het toch wil hebben, dan mag en zal de gemeente dat niet weigeren.
Begin 2011 heeft DUO via hun web-magazine, specifiek gericht aan schooladministrateurs, voorlichting gegeven over de situaties waarin om een uittreksel gevraagd moet worden. Dit betrof uitsluitend één subsidieregeling die voorschrijft dat er zich in de administratie van de school GBA-uittreksels dienen te bevinden voor de leerlingen waarvoor de susidie is aangevraagd. Het ministerie van OCW heeft in het verlengde van de beantwoording van vragen van de leden Heijnen en Çelik (beide PvdA) in maart 2011 deze subsidieregeling voor de eerste opvang van niet-Nederlandse leerlingen die op 1 april nog geen jaar in Nederland verblijven, aangepast. Het GBA-uittreksel is nu geen vereiste meer bij deze regeling.
Naast de DUO voorlichting richting schooladministrateurs, zijn de afdelingen burgerzaken van gemeenten geïnformeerd via een artikel in het magazine Burgerzaken&Recht dat wordt uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB).
Deelt u de mening dat te weinig vooruitgang is geboekt ten opzichte van vorig jaar omdat nog steeds in de helft van de onderzochte gemeenten de identiteit van toekomstige leerlingen voortgezet onderwijs onnodig wordt vastgesteld middels een uittreksel van het GBA? Zo ja, vanwege welke obstakels is het niet gelukt op dit vlak grotere vooruitgang te boeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat ouders door de onterechte eis van een GBA-uittreksel nog steeds onnodig op kosten worden gejaagd? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens uw streven1 naar lage administratieve lasten voor scholen en burgers duidelijk te maken aan scholen en gemeenten?
Het bericht 'In cel gezet na aanrijden dief' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «In cel gezet na aanrijden dief»?1
Ja.
Is het waar dat een vrouw en haar zoon in de cel zijn beland nadat ze een betrapte dieseldief per ongeluk met hun auto het ziekenhuis in hebben gereden?
De politie heeft ter plaatse kennisgenomen van de feiten en omstandigheden en heeft betrokkenen gehoord. Daarbij ontstonden twijfels over de aanleiding en toedracht van het incident. Dit heeft geleid tot verdenking van poging tot doodslag en, daaruit voortvloeiend, aanhouding van de vrouw en haar zoon. Nader onderzoek van de politie en overleg met het OM heeft tot de conclusie geleid dat er geen sprake is van opzettelijk aanrijden. Hierop is eerst de zoon en later ook de vrouw in vrijheid gesteld.
Is de moeder inmiddels vrij?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn alle daders gepakt en worden zij (na verblijf in het ziekenhuis) vervolgd?
Eén dader is opgenomen in het ziekenhuis en aangehouden voor de poging tot diefstal. De vervolgingsbeslissing zal worden genomen na afronding van het onderzoek. De andere dader is ontkomen. Diens identiteit is onbekend.
Klopt het dat in een aanwijzing aan het OM en politie is vastgelegd dat personen die zichzelf in eigen huis of bedrijf verdedigen tegen overvallers of inbrekers niet worden geconfronteerd met een aanhouding, tenzij de rechter-commissaris op vordering van het OM besluit tot inbewaringstelling van de zelfverdediger omdat er duidelijke aanwijzingen zijn van eigenrichting? Zijn er duidelijke aanwijzingen? Zo ja, welke?
De «Aanwijzing handelswijze bij beroep op noodweer» van het OM geeft aanwijzingen omtrent het handelen van politie en justitie ten aanzien van burgers die zich met geweld verdedigen in een situatie dat zij worden geconfronteerd met een aanranding in hun meest persoonlijke omgeving zoals de woning, het bedrijf of het daarbij behorend erf. In dergelijke gevallen kan sprake zijn van een verdachte met een bijzondere positie: betrokkene is buiten zijn wil en ter verdediging van lijf en/of goed in een situatie gebracht waarin hij geweld heeft moeten gebruiken. Wanneer sprake is van een verdachte met een dergelijke positie wordt deze in beginsel niet aangehouden. Wel wordt er een onderzoek gedaan naar het geweldsincident.
In de onderhavige casus heeft het onderzoek feiten en omstandigheden aan het licht gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat er geen sprake was van een verdachte in een bijzondere positie. Zo was de persoon die verdacht wordt van de poging tot dieseldiefstal al op de vlucht geslagen en van het bedrijventerrein af. De aanrijding vond plaats in een achtervolgingssituatie. Nu er geen sprake was van noodweer en van een verdachte in een bijzondere positie, betekent dit dat de gangbare regels van het Wetboek van strafvordering zijn toegepast. De aanhouding van de moeder en de zoon moet in dit kader worden gezien.
Indien er duidelijke aanwijzingen bestaan, moet dat dan niet juist kenbaar worden gemaakt zodat de samenleving begrijpt waarom deze mensen zijn vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Berichten in de media over dit soort zaken verschijnen niet zelden voordat het onderzoek door het OM volledig is afgerond. Dat is ook in de onderhavige casus aan de hand. Een onmiddellijke reactie van het OM is dan vaak niet gewenst. Immers, het OM moet in zijn berichtgeving een afweging maken tussen het belang van publiciteit en het belang van verdachte(n) en slachtoffer(s). Berichtgeving over de toedracht in een strafzaak nog voor het onderzoek volledig is afgerond kan tot gevolg hebben dat in een later stadium moet worden geconcludeerd dat de berichtgeving niet in overeenstemming was met de feiten.
Deelt u de mening dat het achter slot en grendel zetten van slachtoffers, hardwerkende mensen die hun eigendom wilden beschermen, de wereld op zijn kop is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat het OM over het algemeen met de veranderde richtlijn om?
Deze richtlijn wordt gevolgd.
De berichtgeving dat woningcorporaties geen prioriteit geven aan recycling |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het geschetste beeld dat woningcorporaties te weinig aan recycling van lampen en lichtarmaturen doen? Bent u van mening dat hier een kans wordt gemist om tot meer recycling te komen?1
Uit recent onderzoek dat door de United Nations University (UNU-ISP, www.futureflows.eu) is uitgevoerd, blijkt dat in 2010 in Nederland circa de helft van alle lampen die vrijkomen, wordt ingezameld en verwerkt. De andere helft wordt met het restafval afgevoerd, waardoor geen optimale verwerking plaatsvindt. Het beeld dat in het onderzoek van Lightrec geschetst wordt bij woningcorporaties komt zodoende overeen met het totaalplaatje van de inzameling van lampen en armaturen, zodat ik geen reden heb om aan dit beeld te twijfelen. Hier wordt inderdaad een kans gemist. In het antwoord op vraag 2 geef ik aan wat die kans is.
Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet een gewenste situatie vindt?
De gescheiden inzameling van lampen en armaturen moet verbeteren, zodat er meer lampen milieuverantwoord worden verwerkt en materialen worden teruggewonnen. Niet alleen omdat spaarlampen en tl-buizen een kleine hoeveelheid kwik bevatten die niet in het milieu terecht mag komen, maar ook omdat lampen zeldzame aardmetalen bevatten (zoals het fluorescentiepoeder) die hergebruikt kunnen worden. Sluitende grondstoffenrotondes zijn dus van essentieel belang bij lampen.
Overigens is er op dit moment reeds een goed werkend inzamelsysteem, dat is opgezet door de producenten en importeurs van (spaar)lampen en armaturen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wettelijk vastgelegde producentenverantwoordelijkheid voor apparatuur en (spaar)lampen. Het is een gemiste kans dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten die dit systeem biedt voor de ontdoeners.
Ziet u voor uzelf een taak weggelegd om de recyclingresultaten van woningcorporaties in brede zin te verbeteren? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u die ambitie gestalte wilt geven? Zo nee, waarom niet?
Het afvalbeheer behoort tot mijn portefeuille. Zoals in mijn afvalbrief (30 872, nr. 79) is opgenomen, is apparatuur (waaronder lampen) een van de prioritaire stromen die in het kader van de grondstoffenrotonde wordt aangepakt. Dat betekent onder meer dat ik inzet op een verhoging van de inzameling, waarbij ontdoeners en andere schakels van de keten méér lampen gescheiden gaan afdanken. Concreet betekent dit het volgende:
De belastingopbrengsten op de BES-eilanden |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eilanden lopen weg»?1
Ja.
Is het waar dat van de zijde van het ministerie van Financiën is geweigerd de vertegenwoordigers van de BES-eilanden informatie te geven over de vermoedelijke belastinginkomsten op de BES-eilanden? Zo ja, waarom is dat gebeurd?
Nee. De gevraagde informatie over de opbrengst over het jaar 2011 van de rijksbelastingen op Caribisch Nederland is nog niet beschikbaar. Van een weigering om de desbetreffende informatie aan de vertegenwoordigers van de BES-eilanden ter beschikking te stellen is dan ook geen sprake. Op 23 maart jl. heb ik een afschrift van mijn brief aan de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties gestuurd2. In deze brief wordt toegelicht waarom de informatie over te totaalopbrengst nog niet beschikbaar is.
Hoeveel bedroegen de belastinginkomsten op de BES-eilanden in de jaren 2009, 2010 en 2011?
Zoals hiervoor opgemerkt zijn de gegevens omtrent de totaalopbrengst van de rijksbelastingen over 2011 op Caribisch Nederland nog niet beschikbaar. Op basis van voorlopige gegevens bestaat op dit moment de verwachting dat de totale belastingopbrengst over 2011 binnen een bandbreedte van 50 à 65 mln USD zal liggen. Zodra de definitieve gegevens over de totaalopbrengst beschikbaar zijn zal ik de Tweede Kamer en de eilandbesturen van Caribisch Nederland hierover informeren. Vanwege de per 10 oktober 2010 doorgevoerde staatkundige herziening van het Koninkrijk zijn op dit moment ook nog geen definitieve gegevens beschikbaar over de belastingopbrengst op de Caribisch Nederlandse eilanden over 2009 en 2010 omdat deze eilanden tot de hiervoor genoemde datum onderdeel uitmaakten van het land Nederlandse Antillen.
Indien de cijfers over het jaar 2011 nog niet definitief zijn, tussen welke brandbreedtes zullen de opbrengsten vermoedelijk liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de gewenste opbrengst van de belastingen in 2011, waarop de tarieven waren gebaseerd?
Bij het bepalen van de tarieven en de grondslagen van het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland is er van uitgegaan dat het nieuwe stelsel macro ongeveer hetzelfde bedrag zou moeten opleveren als het bedrag dat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel op de drie eilanden van Caribisch Nederland genereerde (USD 52 miljoen op jaarbasis). Deze raming is opgenomen in de brief van 17 augustus 2010 die de minister van Financiën als onderdeel van de parlementaire behandeling van de Belastingwet BES naar de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken II, 2009/10, 32 189, nr. 13, blz. 8). Zoals ik onder meer tijdens het algemeen overleg over het fiscale stelsel van Caribisch Nederland op 14 september 2011 heb opgemerkt, zal bij de vergelijking van de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel over 2011 met de hiervoor bedoelde raming nog wel rekening moeten worden gehouden met de invloed van de inflatie.
Welke kwalitatieve verschillen in belastingheffing doen zich voor tussen de drie eilanden?
Voor de drie eilanden van Caribisch Nederland geldt in beginsel één belastingstelsel dat voor elk van de eilanden zo veel mogelijk gelijk is. Omdat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel voor Sint Eustatius en Saba op onderdelen verschilde van dat voor Bonaire, bestaan er binnen het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland wel enkele verschillen tussen de bovenwindse eilanden en Bonaire.
Het bericht dat fysiotherapie te duur is voor mensen met reuma |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het Meldpunt Fysiotherapie van het Reumafonds dat 82% van de respondenten verwacht dit jaar de eigen kosten voor fysiotherapie niet te kunnen betalen? Hoe rechtvaardigt u deze tweedeling?1
Het bericht van het Meldpunt Fysiotherapie van het Reumafonds maakt geen onderscheid tussen de betaalbaarheid van (vaak langdurige) vormen van fysio- en oefentherapie die niet tot gezondheidswinst leiden, en de betaalbaarheid van wel bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie, die kortdurend zijn. De vraag is of patiënten die vormen van fysio- en oefentherapie bij reuma die bewezen effectief zijn (tot gezondheidswinst leiden) voor eigen rekening kunnen nemen.
Zoals ik in mijn antwoorden op uw Kamervragen van 11 januari 2012 heb aangegeven, is bij deze bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie het aantal behandelingen per behandelepisode niet dusdanig van omvang, dat sprake is van noodzakelijk te verzekeren zorg. Ik ben met het College voor zorgverzekeringen (CVZ) van oordeel dat deze behandelingen voor eigen rekening kunnen komen.2
Het «voor eigen rekening» nemen van deze behandelingen kan op verschillende manieren: door een aanvullende verzekering af te sluiten voor (een deel van) deze aanvullende behandelingen, of door deze zelf te betalen. Daarbij merk ik op dat fysiotherapie tot de ziektekosten behoort die fiscaal aftrekbaar zijn.3
Hoe verhoudt het feit dat 13% van de respondenten zich niet aanvullend kon verzekeren, omdat zij geweigerd werden door zorgverzekeraars, zich met uw opvatting dat «er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor degenen die een aanvullende verzekering willen afsluiten. De gevallen waarin medische selectie wordt toegepast betreffen voornamelijk de tandverzekeringen en de zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen»?
In mijn antwoorden op uw Kamervragen van 11 januari 2012 heb ik gezegd dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn. Dat betekent niet dat iedere aanvullende verzekering naar keuze kan worden afgesloten. Er zijn aanvullende verzekeringen waarvoor medische selectie wordt toegepast, maar er zijn er ook voldoende waarvoor dat niet het geval is. Uit onderzoek van verzekeringssite.nl onder 47 aanvullende verzekeringen blijkt dat 70% van deze verzekeringen geen selectie-eisen heeft.4
Patiënten die de keuze maken een aanvullende verzekering af te sluiten voor de behandelingen die voor eigen rekening komen, kunnen op verschillende vergelijkingssites op internet zien voor welke aanvullende verzekeringen wel/geen medische selectie wordt toegepast in het acceptatieproces. Zij kunnen ook onderzoeken of de mogelijkheid bestaat een collectieve aanvullende verzekering (waarbij nooit medische selectie wordt toegepast in het acceptatieproces) af te sluiten. Zo worden er speciaal voor leden van bepaalde Reumapatiëntenverenigingen collectieve aanvullende verzekeringen aangeboden, waarin ook vergoeding voor fysiotherapie zit.5 Ook bieden verschillende gemeenten collectieve aanvullende verzekeringen aan voor mensen die een laag inkomen hebben.6
Wat is uw reactie op de constatering van de algemeen directeur van het Reumafonds dat u onvoldoende inzicht heeft in de werkwijze van zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat dit een ernstige constatering is, gelet op het grote gewicht dat u zorgverzekeraars toekent in het door u gewenste zorgstelsel? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u het ontstane beeld rechtzetten?
De constatering van het Reumafonds deel ik niet. Ik word onder meer geïnformeerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die de ontwikkelingen op de zorgverzekeringsmarkt volgt en in dat kader onder meer jaarlijks rapportages uitbrengt over het marktgedrag van zorgverzekeraars. Deze rapportages bevatten de conclusies van onderzoeken naar het gedrag van zorgverzekeraars en de gevolgen daarvan voor de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. In het kader van toegankelijkheid wordt ook gekeken naar de aanvullende verzekeringen. Daarnaast benadruk ik dat het CVZ de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van de bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie blijft volgen.7
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgwekkend is dat 95% van de respondenten verwacht problemen te krijgen bij het dagelijks functioneren indien zij geen fysiotherapie meer kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze voorkomt u dat deze mensen verminderd kunnen deelnemen aan de samenleving?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat pakketmaatregelen niet tot gezondheidsverlies bij patiënten leiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is echter slechts van bepaalde vormen van kortdurende fysio- en oefentherapie bij reuma bewezen dat deze effectief zijn. Indien patiënten in staat blijven om deze vormen van fysio- en oefentherapie te volgen, leidt de pakketmaatregel niet tot gezondheidsverlies voor reumapatiënten (en derhalve ook niet tot problemen bij het dagelijks functioneren, toename van medicijngebruik, maatschappelijke uitval, en/of verminderde productiviteit op de arbeidsmarkt). Overigens verwijs ik in dit kader ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op uw Kamervragen van 11 januari 2012. Daarin heb ik aangegeven dat het met name voor reumapatiënten belangrijk is om in beweging te blijven, maar dat fysio- en oefentherapie niet altijd de meest dan wel enig aangewezen manier is. Een alternatief is om zelfstandig in beweging te blijven. In dat kader heb ik verwezen naar de website van de Reumapatiëntenbond, waarop informatie is te vinden over de sportieve activiteiten die mensen met een bepaalde reumatische aandoening kunnen uitvoeren.8
Wat is uw reactie op het feit dat 73% van de respondenten stelt meer medicijnen te moeten gaan gebruiken als de fysiotherapie wegvalt en 58% verwacht zich vaker ziek te moeten melden? Hoe effectief is uw pakketbezuiniging als deze leidt tot maatschappelijke uitval, verminderde productiviteit op de arbeidsmarkt en toename van medicijngebruik? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke reumatologen stellen dat reumapatiënten geen baat hebben bij fysiotherapie, zoals het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) beweert?
Het standpunt van het CVZ over de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij reuma is niet gebaseerd op het oordeel van een aantal reumatologen.
Om vast te stellen of zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» volgt het CVZ de principes van evidence based medicine (EBM).9 EBM combineert de beide elementen die in dit criterium zijn opgenomen, wetenschap en praktijk, tot één geïntegreerde wettelijke maatstaf. Verder is van belang dat EBM naast internationale literatuur rekening houdt met de gepubliceerde expert-opinie. De EBM-methode richt zich op «het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal». Op basis van de beschikbare medisch-wetenschappelijke literatuur neemt het CVZ een standpunt in over de vraag of de zorg wel of niet voldoet aan de norm «stand van de wetenschap en praktijk».
Het rapport «Fysio- en oefentherapie. Beoordeling aandoeningen chronische lijst» dat het CVZ in mei 2011 heeft uitgebracht, is gebaseerd op eerder uitgebrachte standpunten met betrekking tot de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis, osteoporose, artrose en fibromyalgie en van fysio- en oefentherapie in het cardiologisch domein.10 In deze onderliggende rapporten is nader gemotiveerd waarom de zorg niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Het CVZ heeft bijvoorbeeld, ter beoordeling van de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis, onderzoek naar het beschikbare niveau van evidence laten uitvoeren door het Dutch Cochrane Centre (DCC).11 Uit het onderzoeksrapport blijkt dat er geen wetenschappelijke literatuur aanwezig is die als bewijs kan dienen voor de effectiviteit van langdurige continue toepassing van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert het CVZ zich?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe onafhankelijk zijn de adviezen van het CVZ nog als deze zijn ingegeven door een bezuinigingsopdracht van uw kant? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het CVZ heeft als pakketbeheerder tot wettelijke taak om te beoordelen of een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie is. Het CVZ is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft dan ook een zelfstandige taak en verantwoordelijkheid.
Het CVZ baseert zijn standpunten op een aantal criteria, te weten het wettelijk criterium stand van de wetenschap en praktijk en de vier pakketcriteria noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 6 en 7 heb aangegeven, baseert het CVZ zijn oordeel over de effectiviteit van een interventie, zoals fysio- en oefentherapie bij reuma, op de beschikbare wetenschappelijke literatuur. De Tweede Kamer heeft in 2007 ingestemd met deze werkwijze van het CVZ.
In zijn rapporten maakt het CVZ inzichtelijk hoe het de bovenstaande criteria toepast en tot zijn standpunten komt. Deze rapporten zijn beschikbaar op het moment dat voorstellen tot wijziging van het Besluit zorgverzekering strekkende tot aanpassing van het basispakket aan de Tweede Kamer worden gestuurd, en de Tweede Kamer kan deze dan ook bij zijn besluitvorming betrekken. De zorgvuldigheid van de procedure leidend tot besluitvorming over de inhoud van het basispakket is op deze wijze gewaarborgd.
Tot slot merk ik op dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de onderhavige wijziging van het Besluit zorgverzekering met betrekking tot de vergoeding van fysio- en oefentherapie, die ik bij brief van 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 689, nr. 327) heb voorgehangen.
Op grond van welke nieuwe informatie is het CVZ teruggekomen op het eerdere standpunt dat fysiotherapie bij reumapatiënten wel een te verzekeren prestatie is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De «chronische lijst» met aandoeningen waarvoor langdurige behandeling aangewezen is, is tot stand gekomen bij de inwerkingtreding van de Regeling paramedische hulp ziekenfondsverzekering per 1 januari 1996. De chronische lijst is opgesteld in overleg met alle betrokken partijen, waaronder patiënten/consumenten, verzekeraars, aanbieders, verwijzers, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en wetenschappelijke instituten. Uitgangspunt voor de chronische lijst was de basislijst chronische aandoeningen uit het NIVEL-rapport «De omvang van de fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën».
Het CVZ heeft bij de totstandkoming van de chronische lijst niet beoordeeld of fysiotherapie bij reumapatiënten voldeed aan het huidige wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk. Immers dit beoordelingscriterium was in de Ziekenfondswet niet opgenomen. Alleen voor de medisch-specialistische zorg bestond toentertijd een vergelijkbaar beoordelingscriterium, namelijk: «gebruikelijk in de kring der beroepsgenoten». Bij de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat het criterium stand van de wetenschap en praktijk van toepassing is op alle zorgvormen, dus ook op paramedische zorg.
Naar aanleiding van signalen die het CVZ ontving van onder andere oefentherapeuten, fysiotherapeuten en zorgverzekeraars over knelpunten in de toepassing van de chronische lijst, heeft het CVZ recent besloten onderzoek te doen naar de prestatie fysio- en oefentherapie bij reuma. In dit onderzoek is het CVZ nagegaan of aandoeningen aan de chronische lijst zouden moeten worden toegevoegd, en of bepaalde aandoeningen die op de chronische lijst zijn opgenomen voldoen aan het criterium stand van de wetenschap en praktijk. Dit onderzoek heeft geleid tot het rapport «Fysio- en oefentherapie. Beoordeling aandoeningen chronische lijst» uit mei 2011.
Worden de meerkosten – ook op andere beleidsterreinen – veroorzaakt door maatschappelijke uitval, verminderde arbeidsproductiviteit, sociaal isolement en toename van gezondheidsproblemen en medicijngebruik als gevolg van de pakketmaatregel bijgehouden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit wel te gaan bijhouden? Wilt u uw antwoord toelichten?
In uw vraag veronderstelt u dat deze pakketmaatregel de toegankelijkheid tot die vormen van fysio- en oefentherapie die tot gezondheidswinst voor patiënten leiden, beperkt. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven, is dit niet mijn verwachting en blijft het CVZ de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van deze bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie volgen.
Het bericht 'Zorgen over quotum aanhouden illegalen' |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over quotum aanhouden illegalen» en de uitzending van Nieuwsuur die hierover ging?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de groep illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen is, hoeveel van deze vreemdelingen zich schuldig hebben gemaakt aan, dan wel verdacht worden van, het plegen van een misdrijf en hoeveel van deze vreemdelingen de openbare orde verstoren of anderszins overlast veroorzaken, conform de definitie die de minister in de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 daarvoor geeft?
Het WODC heeft in 2011 de resultaten van een onderzoek naar het geschatte aantal illegalen in Nederland in 2009 gepresenteerd. In mijn brief van 8 juli 2011 (TK 2010–2011, 19 637, nr. 1435) heb ik die resultaten met de Tweede Kamer gedeeld. Door het WODC is de omvang van de populatie illegale vreemdelingen in Nederland in 2009 op 97 145 geschat. Er is in dit onderzoek niet gekeken naar het aantal illegalen dat zich schuldig heeft gemaakt, dan wel verdacht wordt van, het plegen van een misdrijf of het veroorzaken van overlast.
In de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 wordt afgesproken dat het aantal overdrachtsdossiers van de Vreemdelingenpolitie aan de Dienst Terugkeer en Vertrek 2012 stijgt met 10% ten opzichte van de realisatie over 2010, welk percentage is dat ten opzichte van 2011? Kunt u aangeven wat de beoogde toename ten opzichte van 2010 en 2011 en de totaal opgave aan te houden vreemdelingen is in absolute aantallen?
In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie in het kader van toezicht overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken. De resultaatafspraak voor 2012 is ongeveer 4800 overdrachtsdossiers, wat ongeveer overeenkomt met een 10% stijging ten opzichte van 2010. Ten opzichte van het aantal overdrachtsdossiers uit 2011 zou de afspraak voor 2012 een stijging van 36% betekenen.
Doordat zich een aantal bijzonderheden hebben voorgedaan is er in 2011 een terugval ontstaan. Dit kwam, zoals ik reeds in mijn brief van 20 maart 2012 aan uw Kamer heb aangegeven, door de verlate implementatie van de Terugkeerrichtlijn en jurisprudentie op het gebied van het Mobiel Toezicht Veiligheid. Zowel op het gebied van het MTV als de terugkeerrichtlijn is in 2011 de regelgeving aangepast. Daarom moet dit resultaat nu weer haalbaar zijn.
Hoe verhoudt het instellen van een quotum met betrekking tot het aantal aan te houden en illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, zich tot het eerder afschaffen van de bonnenquota?
Het doel van de resultaatafspraak, die ik samen met de minister van Veiligheid en Justitie met de voorzitter van de Raad van Korpschefs heb gemaakt, is het borgen van inzet op de politiële vreemdelingentaak door de politie, ook als straks de nationale politie een feit is. Het bestrijden van illegaliteit, en dan met name de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast, is samen met een effectief terugkeerbeleid een prioriteit van het kabinet. Om aan die prioriteit effectief uitvoering te kunnen blijven geven is het noodzakelijk afspraken over de inzet van de politie te maken. Met deze resultaatafspraak is geborgd dat de intensivering van het terugkeerbeleid doorvertaald wordt naar het vreemdelingentoezicht van de politie, Deze resultaatafspraak past bovendien bij de door de minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde landelijke prioriteiten politie, waar de aanpak van (faciliteerders van) illegaliteit en criminele vreemdelingen er een van is.
De politie zal de inspanningen versus het resultaat monitoren. Na een jaar zal een evaluatie van de resultaten plaatsvinden.
Hoe voorkomt u dat, vanwege de intensivering van de opsporing van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, de hulpverlening voor deze mensen in de knel komt, zij medische zorg en onderwijs gaan mijden en daarmee nog verder uit beeld raken?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen hebben recht op medisch noodzakelijke zorg en minderjarige illegale kinderen recht op onderwijs. Hier sta ik voor. Daar brengt deze resultaatafspraak geen verandering in. Er is geen noodzaak voor illegalen zorg en onderwijs te mijden. In het vreemdelingentoezicht blijft de gemaakte prioritering in stand. Dit betekent dat de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen de hoogste prioriteit heeft en daarnaast richt de politie zich ook op andere vreemdelingen die geen verblijfsvergunning (meer) hebben.
De politie bepaalt zelf hoe zij invulling geeft aan haar taak. Daarbij houdt de politie vanzelfsprekend in de taakuitoefening rekening met kwetsbare groepen als minderjarigen, ouderen, zieken en mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Dit is onderdeel van de resultaatafspraak.
Sluit u uit dat, vanwege de verplichting tot meer objectgerichte controles door de politie, gepost zal worden bij plekken waarvan bekend is dat er, bijvoorbeeld in het kader van hulpverlening, advies en voedselverstrekking, veel ongedocumenteerden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat de politie deze procentuele stijging realiseren, nu dit moet gebeuren met de bestaande formatie? Ten koste van welke andere taken zal dit moeten gaan?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven is het aantal door de politie uit het toezicht aan de DT&V.overgedragen zaken de afgelopen jaren gedaald. In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek, in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken.
Met deze afspraken wordt beoogd de dalende trend om te buigen en terug te brengen naar het niveau van tussen 2008 en 2009. Het aantal in de resultaatafspraak afgesproken overdrachtsdossiers is in het verleden reeds behaald binnen de bestaande capaciteit en is zelfs lager dan de in 2008 behaalde resultaten. Daarom moet dit resultaat nu ook weer haalbaar zijn,binnen de bestaande capaciteit.
De Magnitsky zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Aangezien de Russische autoriteiten vele feiten en documenten over het hoofd lijken te zien, bent u bereid aan de Russische autoriteiten te vragen of enig van de documenten op de site «Russian untouchables» onder de noemers vervalst of nagemaakt is of dat ze alle echt zijn?5
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de dood van de heer Magnitsky loopt nog. Navraag doen over genoemde documenten zou neerkomen op interventie van een derde land in een nog lopende strafzaak. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie in het Britse parlement op 7 maart met de titel «Human Rights Abuses and the Death of Sergei Magnitsky», die oproept tot sancties en expliciet gesteund werd door drie voormalige ministers van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Russische autoriteiten zelfs overgaan tot het verbieden van een bijeenkomst/demonstratie over de Magnitsky zaak?6
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak op 12 maart van dhr. Michael McFaul, de ambassadeur van de VS in Rusland: «People that were involved in the wrongful death of Sergei Magnitsky are on a visum ban list»?7
Ja.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS aangegeven heeft dat er geen visum ban is, hen opnieuw de vraag stellen en schriftelijk aangeven of er sprake is van een visum ban voor officials die bij de Magnitsky zaak betrokken zijn of niet en deze schriftelijke verklaring aan de Kamer doen komen?
Er bestaat geen categorische ban op het verstrekken van visa aan personen die op de signaleringslijsten voorkomen. Visumaanvragen van betrokken personen worden nauwkeurig bekeken en geweigerd wanneer daar reden toe is. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen is een mogelijke reden om een visum te weigeren, zoals President Obama in een presidentiële verklaring op 4 augustus 2011 heeft bevestigd (bijgevoegd).8 De Amerikaanse regering is van mening dat een casus-specifieke visumban zoals voorgesteld in de zogenoemde «Magnitsky Act» geen additionele waarborgen zou opleveren ten aanzien van de huidige praktijk. De Amerikaanse autoriteiten doen geen uitspraken over welke personen op de signaleringslijsten zijn opgenomen. Navraag bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat deze praktijk ongewijzigd is. Zie ook mijn brieven van 8 november 2011 en 5 maart 2012.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de moeder van Sergei Magnitsky meer dan 20 officiële verzoeken heeft ingediend om de postume zaak tegen haar zoon te stoppen,8 maar dat de zaak gewoon doorgaat?9
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoord «Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond»?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Russische ambassade in het Verenigd Koninkrijk, dat deze paragraaf bevat: «In accordance with general rules of the Russian penal legislation, a criminal investigation is discontinued in case of death of the accused person. However, the Constitutional Court of the Russian Federation has recently decided that such a criminal investigation may be resumed or continued in case the person’s relatives insist on his posthumous rehabilitation. According to the information available, this is precisely what the mother of Sergey Magnitsky and his advocates insist on»?10
Ja.
Kunt u aangeven wat waar is:
Ik heb kennisgenomen van genoemde verklaringen. Het is de verantwoordelijkheid van de Russische autoriteiten de feiten vast te stellen en hieromtrent recht te doen.
Hoeveel personen staan op de lijst om geweigerd te worden voor een visum in het Schengen gebied?
De informatie met betrekking tot wie al dan niet in het Schengen Informatie Systeem ter weigering staan geregistreerd, is vertrouwelijk.
Wanneer gaat u eindelijk over tot het instellen van de visumban, zoals unaniem gevraagd door de Tweede Kamer middels de motie- Cörüz c.s.?11
Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt nog en de rechtsgang in Rusland moet gevolgd worden. Mocht in het licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-kader aan de orde gesteld. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
Het terugtrekken van een satirisch tv-item |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het terugtrekken van een satirisch item inzake God en Allah voor het satirische programma Neonletters van de Avro?1
Omroepen in Nederland hebben programmatische autonomie. Dat betekent dat zij zelf de vorm en inhoud van hun uitzendingen bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Welke delen van beschikbaar programmamateriaal uiteindelijk worden uitgezonden, en welke sneuvelen in de montage, is aan de programmamakers. De motieven die zij daarbij hanteren, zullen ongetwijfeld niet alleen van artistieke aard zijn, maar ook van maatschappelijke aard, of anderszins. Het is in ieder geval niet aan mij om daarin te treden, of om daarover te oordelen.
Hoe beoordeelt u het argument dat de scène mogelijk voor opschudding zou kunnen zorgen en om die reden is teruggetrokken? Bent u het eens met de stelling dat het voorkomen van «opschudding» niet per se een reden mag zijn om programma's niet uit te zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend of er aanleiding was voor de omroep om deze opschudding te verwachten? Kunt u nagaan of er sprake is van signalen van mensen of organisaties die hier bewijs voor bieden? Op welke wijze wilt u omroepen en programmamakers ondersteunen, opdat het argument «opschudding» niet een doorslaggevend argument is om op voorhand een satirisch item te schrappen?
De Avro heeft mij desgevraagd laten weten dat het al dan niet veroorzaken van opschudding niet de reden is geweest om het item niet uit te zenden.
Een voorwaarde die de ABN/Amro verbindt aan sponsoring |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat de ABN/Amrobank alleen de laatste schooldag van het vmbo van het Stella Maris College in Valkenburg wil sponsoren als ze ook de leerlingen van de havo, het atheneum en het gymnasium in Meerssen mag sponsoren «aangezien deze leerlingen in aanmerking komen voor het studentenpakket (hbo en wo als vervolgopleiding)»?1
Deelt u de interpretatie van het Stella Maris College dat «de ABN/Amrobank vmbo’ers kennelijk beschouwt als tweederangsburgers en dat het heel verkeerd voelt als men zulke redenen aanvoert om geen sponsorbijdrage te leveren»?
Welke effecten verwacht u van deze houding van de sponsor voor het vaak onverdiend negatieve imago van het vmbo?
Wijst de wijze waarop de laatste schooldag op deze school afhankelijk wordt van de voorwaarden die deze sponsor stelt, op een sluipend proces van een groeiende afhankelijkheid van scholen van sponsoring? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Een nieuwe gerechtelijke uitspraak tegen de verplichting voor psychiaters om diagnose-informatie op declaraties te vermelden |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven Bedrijfsleven (CBb) die opnieuw de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opdraagt een einde te maken aan het verplicht door behandelaren in de curatieve geestelijke gezondheidszorg vermelden van diagnosecodes op declaraties? Hoe is het mogelijk dat de NZa de eerdere gelijkluidende uitspraak negeerde? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De NZa heeft getracht tegemoet te komen aan de tekortkomingen in de vorige uitspraak van het CBb en is daar blijkens het oordeel van het CBb niet in geslaagd. Ik betreur dat. Zoals ik eerder heb aangegeven is het oordeel aan de rechter. Ik ga ervan uit dat de NZa op verantwoorde wijze een nieuw besluit neemt naar aanleiding van deze nieuwe uitspraak.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u stelt dat de eerste uitspraak van het CBb inhield dat de NZa een nadere onderbouwing moest leveren van de noodzaak dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt, en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen? Deelt u de mening dat uit de jongste uitspraak van het CBb blijkt dat dit een onjuiste interpretatie van de eerdere uitspraak was, die immers de NZa niet opdroeg haar besluit beter te onderbouwen, maar met een inhoudelijk ander besluit te komen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
In mijn antwoord van 30 mei 2011 op eerdere schriftelijke vragen heb ik geen interpretatie van de eerste uitspraak van het CBb gegeven. Naast enkele citaten uit die uitspraak heb ik aangegeven dat het niet aan mij maar aan het CBb is om een oordeel over de secundaire beslissing op bezwaar van de NZa te geven. Dat is recentelijk gebeurd.
Het CBb heeft geoordeeld dat de NZa onvoldoende de mogelijkheden heeft benut voor het vinden van een passend alternatief voor de verplichting om diagnose-informatie op de declaratie aan verzekeraars te vermelden. Overigens heeft het CBb daarbij ook aangegeven dat deze verplichting als zodanig niet onrechtmatig behoeft te zijn, mits daarbij uitzonderingsmogelijkheden zijn ingebouwd ter respectering van de door appellanten naar voren gebrachte belangen.
Vindt u het aanvaardbaar dat vertrouwelijke medische informatie over burgers als gevolg van de DBC-systematiek onder ogen kan komen van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe garandeert u de medische privacy? Wilt u hierover uw politieke oordeel geven en geen formalistisch antwoord, zoals gegeven op eerdere schriftelijke vragen?2
Ik vind het belangrijk dat de privacyregels worden nageleefd. In haar recente uitspraak heeft het CBb onder 5.32 aangegeven dat het niet noodzakelijk is om het DBC-systeem volledig buiten werking te stellen. Een uitzonderingsmogelijkheid voor het verstrekken van diagnose-informatie op de factuur voor bepaalde groepen patiënten dan wel bepaalde cliënten, al dan niet beperkt tot gevallen waarin cliënten daarom verzoeken, kan volstaan.
Wat weegt voor u zwaarder: de wens van individuele burgers dat hun medische privacy wordt gerespecteerd of een verondersteld algemeen «consumentenbelang» dat noodzaakt dat zorgverzekeraars diagnose-informatie onder ogen krijgen van hun verzekerden? Wilt u uw antwoord toelichten, en hierin ook ingaan op het oordeel van het CBb onder 5.36?1
De zorg van appellanten is niet zozeer gelegen in de inkijk die de medewerkers van zorgverzekeraars, die met de declaratieafhandeling zijn belast, hebben in de diagnose-informatie, maar in het vertrouwen in de veiligheid van een gedigitaliseerd informatiesysteem waarin de diagnosegegevens worden verwerkt. Het CBb onderstreept dit en oordeelt dat niet valt in te zien dat de NZa niet voldoende mogelijkheden zou hebben om een voor alle betrokken partijen hanteerbaar systeem met een uitzondering op de verplichting diagnose-informatie op de declaratie te vermelden in het leven te roepen. Zeker wanneer het gaat om een beperkt aantal gevallen waarin voor deze uitzondering behoefte wordt gevoeld zijn ook andere hanteerbare varianten van declareren denkbaar waarbij, in afwijking van het algemeen geldende DBC-GGZ-systeem, aan de verzekeraar de voor een verantwoorde uitbetaling aan een zorgverlener benodigde informatie kan worden verschaft zonder dat diagnose-informatie op de declaratie wordt vermeld. Het CBb oordeelt dat de zorgverlener op enigerlei wijze de informatie die het in rekening gebrachte tarief rechtvaardigt, moet administreren en bewaren. Dit met het oog op het kunnen uitvoeren van met name de materiële controle door de verzekeraar. Materieel blijven de eisen ten aanzien van de prestaties in relatie tot het in rekening te brengen tarief immers onverkort van kracht.
Onder rechtsoverweging 5.36 overweegt het CBb dat niet valt in te zien dat de wens van de zelfbetalende patiënt verschoond te blijven van diagnose-informatie op de factuur, zou moeten wijken voor het door de NZa genoemde algemeen consumentenbelang. Echter, ook hier oordeelt het CBb, dat niet valt in te zien dat een patiënt die te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op diagnose-informatie op de declaratie deze informatie niet ook op andere wijze zal kunnen verkrijgen. Het CBb geeft aan dat er meerdere wijzen van regulering van de informatieverschaffing over prestatie en tarief door de zorgverlener aan de patiënt zijn waaraan niet de bezwaren kleven als de op dit punt voorgeschreven algemene verplichting.
Op deze wijze worden zowel het individuele belang van de patiënt als het consumentenbelang (recht van patiënt en/of verzekeraar om na te kunnen gaan of de patiënt/verzekeraar het juiste tarief voor de behandeling aan de zorgverlener betaald) betrokken. Ik respecteer dit oordeel van het CBb en ga er van uit dat de NZa voorziet in een besluit dat in een voor alle betrokken partijen hanteerbaar systeem voorziet.
Deelt u de mening dat het van bovenaf bepalen wat in iemand «consumentenbelang» is, beschouwd moet worden als een vorm van betutteling? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die opvatting. Wat betreft de kwestie rond het verschaffen van informatie op de declaratie omtrent de diagnose respecteer ik zoals gezegd de uitzondering die het CBb maakt voor de zelfbetalende patiënt en voor patiënten of (namens hen) zorgverleners die daarom verzoeken. Het individuele belang geeft daarin de doorslag.
Indien de NZa opnieuw de uitspraak van de rechter naast zich zou neerleggen, bent u dan bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet, gelet op uw bevoegdheid om NZa-beschikkingen te vernietigen?3
Het is aan de NZa om gevolg te geven aan de uitspraak van het CBb. Daartoe dient de NZa opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen. Die beslissing kunnen belanghebbenden, indien nodig, opnieuw laten toetsen bij het CBb. Ik heb er vertrouwen in dat de Nza een adequaat besluit zal nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u stelde dat slechts een beperkt aantal gebruikers een bestand krijgt met de DIS-gegevens van een individuele zorgaanbieder, namelijk de NZa, CBS, DBC Onderhoud, CVZ en VWS «en mogelijk ook de brancheorganisaties»? Hoeveel personen betreft het, die toegang tot deze gegevens hebben en hoeveel van deze personen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het medisch tuchtrecht?
DIS-gegevens zijn gepseudonimiseerd, het is daarom niet mogelijk tot personen te herleiden gegevens uit het DIS te herleiden. Het medisch beroepsgeheim en medisch tuchtrecht zijn dan ook niet van toepassing op deze gegevens. Over het exacte aantal mensen dat van de verschillende betrokken partijen toegang heeft tot deze gegevens heb ik geen gegevens.
Huiszoekingen in aanloop naar Koninginnedag 2012 |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de burgemeester van de gemeente Rhenen in aanloop naar Koninginnedag 2012 huiszoekingen wil laten uitvoeren en dat wie niet meewerkt zal worden gearresteerd?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. Het bericht betreft een fragment van het verloop van een voorlichtingsbijeenkomst in de aanloop naar Koninginnedag 2012 en mist daardoor de context waarin de opmerking van de burgemeester is geplaatst. Het binnentreden zonder toestemming van de bewoner en het verrichten van huiszoekingen en arrestaties kunnen uiteraard niet zomaar worden verricht. Dit zijn vergaande bevoegdheden waarmee terughoudend dient te worden omgegaan en die uitsluitend kunnen worden toegepast binnen de grenzen van wet- en regelgeving. De burgemeester geeft daar ook blijk van in het door hem verstrekte ambtsbericht.
Heeft de burgemeester van Rhenen überhaupt wel de juridische bevoegdheid om dergelijke vergaande bevoegdheden te treffen? Zo ja, welke juridische grondslag hebben deze huiszoekingen? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot het grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer? Vindt u dit voornemen van de Rhenense burgemeester voldoen aan de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
In zijn ambtsbericht laat de burgemeester weten dat er geen voornemen tot huiszoeking bestaat en eerst bij een eventueel ernstig dreigende situatie sprake zal kunnen zijn van rechtmatig binnentreden.
Binnentreden zonder toestemming van de bewoner is een inperking van het huisrecht, zoals gegarandeerd in artikel 12 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is daarom slechts geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen, aldus artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. De bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming moet zijn geregeld in een specifiek daarop toegesneden formele wet (of in daarop gebaseerde lagere regelgeving), zoals artikel 8 van de Politiewet, artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering, artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie of artikel 149a van de Gemeentewet. Voorts gelden er verschillende vormvereisten op grond artikel 12, tweede en derde lid, van de Grondwet voor het binnentreden in overeenstemming met artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. Deze zijn uitgewerkt in de Algemene wet op het binnentreden. Daarin is onder andere als vereiste voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner opgenomen dat er, behoudens enkele uitzonderingen, sprake moet zijn van een rechterlijke of bestuurlijke machtiging.
In het onderhavige geval van de gemeente Rhenen is van belang dat ten tijde van Koninginnedag een noodverordening van kracht is (Koninginnedagnoodverordening 2012) die strekt tot handhaving van de openbare orde en het beperken van gevaar voor personen, alsmede een algemene raadsverordening die mede is gebaseerd op artikel 149a van de Gemeentewet. Deze raadsverordening biedt de grondslag voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner, ten behoeve van het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de Koninginnedagnoodverordening 2012. Daadwerkelijk inzet van deze bevoegdheid zal moeten voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De vraag of daarvan sprake is, kan pas kort voorafgaand aan en na de eventuele inzet van de bevoegdheid worden beantwoord. De inzet van bevoegdheden is toetsbaar door de rechter.
Sinds wanneer heeft het weigeren van toestemming tot het binnentreden van een woning tot gevolg dat een onverdachte burger gearresteerd kan worden? Levert dit niet ook strijd op met grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende burgerlijke vrijheden? Is ook dit niet in strijd met de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
Het weigeren toestemming te verlenen tot binnentreden is geen strafbaar feit en levert geen zelfstandige grond op voor aanhouding. Wel kan er grond zijn voor een aanhouding van de bewoner die weigert toestemming te verlenen, indien deze zich bijvoorbeeld tevens verzet tegen rechtmatig binnentreden of niet voldoet aan een in dat kader rechtmatig gegeven vordering of ambtelijk bevel (respectievelijk artikel 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht); de reden voor aanhouding bij het binnentreden is dan gelegen in het verzet of de weigering aan een rechtmatig bevel of vordering te voldoen, niet in de enkele weigering om toestemming te verlenen. In dit licht kan ook de verbodbepaling van artikel 16, derde lid, van de Koninginnedagnoodverordening 2012 van de gemeente Rhenen worden gezien. Daarin wordt de eigenaar of gebruiker van (o.a.) de woning verboden om in verband met de handhaving van het bepaalde in de Koninginnedagnoodverordening de met toezicht en handhaving van die verordening belaste ambtenaren, de toegang te beletten of te belemmeren. Voor overtreding van deze verbodsbepaling wordt (ook) verwezen naar artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht, dat overtreding van bepalingen uit een noodverordening strafbaar stelt. Voorstelbaar zou zijn geweest een verwijzing naar de genoemde artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens is wederrechtelijk binnentreden door een ambtenaar strafbaar op grond van artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat in dit geval nogal achteloos is omgesprongen met de vrijheidsrechten van onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het creëren en gebruikmaken van bevoegdheden dient te gebeuren binnen de daarvoor gegeven wettelijke kaders. Van deze bevoegdheden is vooralsnog geen gebruik gemaakt. Evenmin bestond er – in elk geval ten tijde van de door de burgemeester aan mij verstrekte informatie – een voornemen om daartoe over te gaan. Bovendien blijkt uit de informatie dat de burgemeester zich terdege bewust is van de wettelijke kaders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de burgemeester van Rhenen over zijn voornemens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de burgemeester zijn bevoegdheden niet zorgvuldig en binnen de wet zal toepassen.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare zwangere vrouwen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd». Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is.
De eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ is ingevoerd omdat de uitgaven aan de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De GGZ groeide zo hard dat dit uiteindelijk ten koste zou gaan van de rest van de zorg. Ieder jaar kwamen er zo’n 10% patiënten bij, terwijl het voorkomen van psychiatrische ziekten onder de bevolking gelijk blijft.
Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Wat zijn exact de gevolgen voor moeder en kind, wanneer zwangere vrouwen geen toegang (meer) hebben tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Ik ben het niet met u eens dat zwangere vrouwen geen toegang hebben tot geestelijke gezondheidszorg. De kosten aan zorg stijgen dusdanig dat een ieder die gebruik maakt van zorg daar ook een bijdrage aan moet leveren, dus ook zwangere vrouwen. Voorheen werd er een te groot beroep gedaan op de specialistische GGZ omdat in zowel de eerstelijns psychologische zorg als in de AWBZ al langer sprake is van een eigen bijdrage. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Ik streef ernaar met dit beleid de eerstelijns zorg, dichtbij huis, te stimuleren. Ik ga er dan ook vanuit dat een deel van deze zwangere vrouwen goed terecht kan in de eerstelijns GGZ.
Hoeveel zogeheten POP-poli's (Pychiatrie-, Obstetrie- en Pediatrie-poli’s) zijn er in ons land en hoeveel worden in hun voortbestaan bedreigd of zijn al gesloten door de bezuinigingen in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel zijn er 22 POP-poli’s in Nederland die zich via het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) bekend hebben gemaakt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat deze poli’s in hun voortbestaan bedreigd worden of reeds gesloten zijn door de bezuinigingen die ik heb moeten nemen in de GGZ.
Hoeveel zwangere of pas bevallen vrouwen hebben afgezien van, of zijn gestopt met behandeling in de GGZ, vanwege de eigen bijdrage in de GGZ en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket van de zorgverzekering?
Hier heb ik geen zicht op. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Ik heb een monitor gestart naar de effecten van de eigen bijdrage voor kwetsbare groepen in de samenleving in zijn algemeen. De eerste resultaten van deze monitor ontvang ik in september 2012.
Hoe verhoudt het beleid van de overheid om de perinatale sterfte aan te pakken zich tot het verhogen van de drempel om hulp te zoeken of te krijgen voor zwangere vrouwen met psychische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de drempel die dit mogelijk met zich meebrengt om in zorg te gaan.
Echter, zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, is het in deze tijden zo dat matiging van de overheidsuitgaven noodzakelijk is. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het percentage van 80% niet-westerse vrouwen dat geen kraamzorg krijgt wordt verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij niets bekend over een dergelijk percentage van niet-westerse vrouwen welke mogelijk geen kraamzorg zouden ontvangen.
Deelt u de mening dat de verschillende eigen bijdragen, zoals voor een poliklinische bevalling, kraamzorg en/of de GGZ, het voorkomen van babysterfte belemmeren, gezien het feit dat de kans op babysterfte voor vrouwen uit achterstandswijken of met een lage sociaal- economische achtergrond groter is dan bij andere vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen onderzoek bekent waarin een relatie wordt gelegd tussen de eigen bijdrage voor kraamzorg en poliklinische bevallingen en de hogere babysterfte in achterstandswijken of bij vrouwen met een lage sociaal- economische achtergrond.
Deelt u voorts de mening dat het niet langer verantwoord is om eigen bijdragen te vragen van kwetsbare zwangere vrouwen, en bent u bereid deze te schrappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een monitor gestart waarvan ik in september de eerste resultaten verwacht. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken.
Pensioenproblematiek bij het bedrijf Georgia Pacific |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Werknemers Georgia Pacific vrezen voor pensioen»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat de overnamepartij SCA wel Georgia Pacific wil overnemen, maar niks te maken wil hebben met het Celtona-pensioenfonds?
Bij een overname van een (deel van de) onderneming is de verkrijger op grond van artikel 7:664 van het Burgerlijk Wetboek gehouden de betrokken werknemers eenzelfde aanbod te doen tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Dat betekent niet dat de overnemende partij het pensioenfonds moet overnemen. Het kan ook zijn dat de betrokken werknemers deel gaan nemen aan de pensioenregeling van de overnemende partij. Daarvan is in casu sprake.
Alleen in geval de verkrijger op grond artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, verplicht is deel te nemen in een bedrijfstakpensioenfonds, zal de verkrijger gehouden zijn de betrokken werknemers onder te brengen in het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
Welke negatieve gevolgen kan het niet overnemen van het Celtona-pensioenfonds door SCA hebben voor de gepensioneerde deelnemers die zijn aangesloten bij het Celtona-pensioenfonds, mede rekening houdend met artikel 7:662–666 van het Burgerlijk Wetboek?
Nu SCA het pensioenfonds niet overneemt betekent dit dat de aanspraken die zijn opgebouwd tot de datum van de overname in het Celtona-pensioenfonds achterblijven. Het fonds kan voortbestaan als zogeheten gesloten pensioenfonds.
Een andere mogelijkheid is dat het pensioenfonds geliquideerd wordt en dat opgebouwde aanspraken worden overgedragen aan een verzekeraar. Voor zover ik heb begrepen gaat dat gebeuren bij het Celtona-pensioenfonds. Op dit moment onderhandelen betrokken partijen (vakbond en Georgia Pacific) nog over de precieze voorwaarden waaronder de opgebouwde aanspraken verzekerd zullen worden. Gepensioneerde deelnemers zullen in het vervolg hun uitkering krijgen van die verzekeraar.
Vindt u het acceptabel dat de huidige werknemers van Georgia Pacific zich kunnen aansluiten bij het pensioenfonds van SCA, maar met een achterstand?
Uit informatie die ik heb verkregen van FNV Bondgenoten blijkt dat er geen sprake van is dat de werknemers van Georgia Pacific zich alleen met een achterstand kunnen aansluiten. De werknemers doen onder de gebruikelijke voorwaarden volledig mee aan de pensioenregeling van SCA.
Bent u bereid met SCA te gaan praten over deze situatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zal niet met SCA in gesprek gaan. Onderhandelingen over pensioenen zijn een aangelegenheid van sociale partners.
De zorg voor kwetsbare vrouwen met psychosociale en psychiatrische problematiek, rond zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van het invoeren van de eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket, voor een groep zwangeren in achterstandssituaties?1
Ik ben nog niet op de hoogte van de precieze gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage GGZ. De eigen bijdrage is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Om de effecten van deze invoering voor kwetsbare groepen in de samenleving in het algemeen te bepalen, ben ik een monitor gestart. Begin september verwacht ik de Kamer te kunnen informeren over de eerste resultaten van deze monitor.
Bent u op de hoogte van het feit dat juist bij vrouwen in achterstandssituaties veel psychosociale en psychiatrische aandoeningen voorkomen, en dat een adequate aanpak van deze problematiek intensieve psychosociale begeleiding vergt?
Ik ben bekend met het feit dat zwangere vrouwen van niet-westerse afkomst, uit achterstandswijken of met een laag sociaal economische status een verhoogd risico hebben op complicaties tijdens of na de zwangerschap (een goed begin, 2009).
Uit het onderzoeksrapport NEMESIS 2 (trimbos-instituut) blijkt dat de prevalentie van psychische stoornissen bij vrouwen en mannen ongeveer gelijk is. Vrouwen maken echter wel meer gebruik van zorg vanwege psychische problemen dan mannen. Daarnaast kan ik uit dezelfde studie (NEMESIS 2) niet de algemene conclusie trekken dat niet-westerse mensen significant een hogere prevalentie kennen van psychische aandoeningen. Wel blijkt uit deze studie dat psychische aandoeningen relatief meer voorkomen bij mensen met een laag inkomen.
Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is. Ook ben ik van mening dat veel patiënten worden doorverwezen naar de tweedelijns, specialistische GGZ die ook in de eerstelijn geholpen kunnen worden. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Niet alleen om dat dit zal leiden tot een vermindering van kosten maar ook om de weg naar de eerstelijnszorg te stimuleren. Aangezien er voor zowel de eerstelijn als de langdurige GGZ al een eigen bijdrage bestond, werd teveel beroep gedaan op de tweedelijn waar er nog geen eigen bijdrage gold.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de zogenoemde POP-poli's (psychiatrie, obstetrie en pediatrie), waarin een multidisciplinair team van gynaecoloog, kinderarts, psycholoog, maatschappelijk werker en psychiater werkt? Wat is uw mening over deze poli's en vindt u deze nuttig en nodig?
Ik ben op de hoogte van de POP-poli’s. Ik vind de POP-poli’s een goed initiatief en vind het van belang dat die patiënten die het nodig hebben een multidisciplinaire behandeling kunnen krijgen bij een POP-poli.
Kunt u zich voorstellen dat zwangere vrouwen met onbehandelde psychopathologie zich vaker uit de obstetrische zorg onttrekken, een ongezondere leefstijl hebben (inclusief meer middelengebruik) en meer kans hebben op zwangerschapscomplicaties, waaronder vroeggeboorte en kinderen met een lager geboortegewicht? Zo ja, bent u van mening dat waar mogelijk complicaties rond zwangerschap en geboorte voorkomen moeten worden?
Dit kan ik mij inderdaad voorstellen en dat vind ik een kwalijke zaak. In mijn beleidsbrief «zwangerschap en geboorte» van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr.10), schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de babysterfte in Nederland te verlagen. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart jongstleden, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat de invoering van de eigen bijdrage Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanaf 1 januari 2012 juist voor deze groep zwangeren een onoverkomelijke barrière vormt?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de barrière die dit oproept om mogelijk niet in zorg te gaan.
Echter de huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en dat de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Vindt u het juist dat er financiële barrières zijn voor preventieve «ouder-babyinterventie» die veel GGZ-instellingen postpartum aanbieden? Welke barrières zijn er op dit moment volgens u?
Ik zie geen financiële barrières voor de preventieve ouder-babyinterventie die GGZ-instellingen postpartum aanbieden door invoering van de eigen bijdrage GGZ. De preventieve ouder-babyinterventie valt onder de selectieve preventie en valt daarmee niet onder de Zorgverzekeringswet waarvoor nu een eigen bijdrage is ingevoerd.
Bent u bereid voor kwetsbare zwangeren en kraamvrouwen met psychopathologie, net als voor jongeren onder de 18 jaar en «bemoeizorgbehoeftigen», een uitzonderingspositie te creëren voor de eigen bijdrage?
In de motie Van der Staaij/ Bruins Slot (TK 2010/11, 25 424, nr. 123) aangenomen op 30 juni, is de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien, hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Beide mogelijkheden zijn met de sector verkend om kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken. Uitsluiting op basis van inkomen bleek ook niet vrij van bezwaren te zijn (inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval). Alles overwegend heb ik ervoor gekozen om de eigen bijdrage in het algemeen te verlagen. Ik ben gekomen tot een pakket aan maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder is verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kamerstuk 25 424, nr. 129) naar € 200. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord.
Tevens heb ik een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage voor de behandeling betaald hoeft te worden, te weten: patiënten die in crisis verkeren, patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen in het kader van de «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» (BOPZ), patiënten waarbij de aanleiding tot zorg «bemoeizorg» is en patiënten tot 18 jaar.
Ik heb in mijn brief aan u op 26 juli 2011 (Kamerstuk 25 424, nr. 130) ook aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidsagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld daarover zijn op dit moment gaande.
Op welke wijze gaat u het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat kwetsbare zwangeren zorg op maat moeten krijgen, zowel lichamelijk als psychisch, in praktijk brengen? Kunt u aangeven welke zorg rond zwangerschap en geboorte voor vrouwen met psychische problematiek, zoals in het artikel in Medisch Contact wordt beschreven, drempelloos beschikbaar blijft en welke zorg volgens u niet drempelloos beschikbaar moet zijn?
Ik ken het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. In mijn beleidsbrief van 14 december 2010 schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de verloskundige zorg in Nederland te verbeteren. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
In mijn eerdere antwoorden heb ik mijn dilemma’s toegelicht waarom ik geen gerichte uitzondering kan maken voor deze groep.
Ondernemerspleinen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «De Maffiose Praktijken van de Kamer van Koophandel»1 en «Proeftuin moet bestaansrecht KvK bewijzen»?2
Ja.
Is het waar dat de privé-adresgegevens van Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP)-ers verkocht worden door de Kamer van Koophandel (KvK)?
Neen. Het woonadres van de eigenaar van een onderneming behoort niet tot de gegevens die door de Kamer van Koophandel in de vorm van zogeheten adressenbestanden worden verkocht. Het zakelijk adres van een onderneming wordt uit de aard der zaak wel opgenomen in die adressenbestanden. Wel kan het zijn dat het zakelijk adres van de onderneming samenvalt met het woonadres van de ondernemer. Met het oog op de rechtszekerheid in het economische+ verkeer is het zakelijk adres van de onderneming altijd openbaar.
Waarom bent u van mening dat een dergelijk gebruik van persoonsgegevens valt onder «legitiem doel» zoals genoemd in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP)? Als dit hier niet onder valt, dient er dan niet automatisch gekozen te worden voor een opt-in? Zo nee, waarom niet?
Over de Handelsregisterwet 2007 en de daarop gebaseerde regelgeving is advies gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. De opname en de verwerking van de persoonsgegevens door de Kamer van Koophandel gebeurt met het oog op één of meer van de doelen, genoemd in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Deze doelen zijn:
De in het handelsregister opgenomen gegevens zijn openbaar, behoudens enkele uitzonderingen. Deze openbaarheid is ingegeven met het oog op de genoemde doelen. De verstrekking van de adressen van ondernemingen, die tevens woonadressen kunnen zijn, is in het licht van deze doelen gerechtvaardigd op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bent u gezien deze feiten alsnog bereid te kiezen voor een opt-in voor alle KvK-geregistreerden? Zo niet, kunt u dan in ieder geval de opt-in voor ZZP-ers mogelijk maken, aangezien het hier vrijwel altijd om privégegevens gaat?
Het verstrekken van gegevens van algemene, feitelijke aard over de samenstelling van ondernemingen, hetgeen wil zeggen in de vorm van adressenbestanden, is een van de wettelijke taken van het handelsregister. De belangen van sommige inschrijfplichtigen moeten dus worden afgewogen tegen de belangen van gebruikers van adressenbestanden uit het handelsregister. In mijn brief aan uw Kamer over Ondernemerspleinen (Kamerstuk 32 004, nr. 3) heb ik de uitkomst van die afweging aangegeven. Lang niet alle gebruik van adressenbestanden door afnemers uit de private sector stuit op maatschappelijke weerstand. Met de zogeheten Non Mailing Indicator (NMI) kunnen inschrijfplichtigen sinds enige tijd bij de Kamer van Koophandel aangeven geen prijs te stellen op direct marketing op basis van hun adresgegevens; de NMI wordt nu verbreed en modulair aangeboden, zodat de inschrijfplichtige precies kan aangeven tegen welke gebruiksdoelen hij bezwaar heeft. De (ICT-)voorbereidingen voor die aanpassing zijn in volle gang. Ik zie geen reden zelfstandigen zonder personeel ter zake van de NMI anders te behandelen dan ondernemingen waar naast de eigenaar nog anderen werkzaam zijn.
Bezwaren tegen de inschrijfplicht en de gevolgen daarvan voor de privacy bereiken mij vooral van zogeheten vrije-beroepsbeoefenaren die in de publieke belangstelling staan; tot aan de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 2007 waren vrije-beroepsbeoefenaren niet inschrijfplichtig, aangezien zij niet als onderneming werden gezien. De Kamers van Koophandel zijn – na overleg met mij – ondernemers die in een situatie verkeren die een bijzondere dreiging voor hun veiligheid of hun privacy inhoudt en die daarom om extra bescherming vragen, in hoge mate tegemoet gekomen. Zo kan onder voorwaarden, waarbij voorop staat dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister, een ondernemer een ander zakelijk adres laten inschrijven dan dat waar hij zijn onderneming uitoefent. Voor veel gevallen waarin het zakelijk adres van de onderneming samenvalt met het woonadres is dat een oplossing. Een andere, welbekende, optie die de kans om lastig te worden gevallen aanzienlijk reduceert is om voor de onderneming een «handelsnaam» te kiezen waarin de persoonsnaam niet voorkomt.
Mocht het argument om niet over te gaan tot een van de opties van vraag 4 financieel zijn3 of in de beantwoording van eerdere vragen waar u ook sprak over een «substantieel deel van de bekostiging»4, ziet u dan mogelijkheden om te bezuinigen op het nieuwe Ondernemersplaza dat «middels goede koffie» inspeelt «op de behoefte van ondernemers om elkaar te ontmoeten, te netwerken en inspiratie op te doen» en hiermee onterecht probeert een private taak publiek in te vullen, en zo het eventuele financiële gat van de opt-in op te vullen?
Het nieuwe Ondernemersplaza gaat niet een private taak publiek invullen. Tot dusver is niet gebleken van enige private interesse om bijvoorbeeld netwerkbijeenkomsten tussen startende ondernemingen te organiseren. Het is bovendien daarbij gebruikelijk dat de Kamer van Koophandel een bijdrage vraagt ter dekking van de kosten, waaronder het kopje koffie. Evenals in de vigerende Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1996 het geval is, zal de toekomstige Kamer van Koophandel, als spil in de Ondernemerspleinen, op grond van de wet terug moeten treden wanneer bovenwettelijke activiteiten in concurrentie kunnen komen met marktaanbod.
De olieopslag te Sint Eustatius |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de demonstratie tegen olieopslag te Sint Eustatius?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de plan- en besluitvorming tot nu toe heeft plaatsgevonden? Is er inmiddels door of namens de Nederlandse overheid hulp en steun geboden aan de autoriteiten van Sint Eustatius om het besluitvormingsproces goed te laten verlopen? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze autoriteiten hulp aan te bieden?
Behoudens de Wet Maritiem beheer BES is het eilandbestuur bevoegd gezag voor alle benodigde vergunningen, toestemmingen en goedkeuringen. De plan- en besluitvorming is in die zin vooral een autonome bevoegdheid van het bestuurscollege van Sint Eustatius. Ook de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan ligt bij het bestuurscollege.
Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft aan mij om «volledige projectondersteuning» verzocht. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. Dit houdt momenteel in dat Rijkswaterstaat het bevoegd gezag adviseert over de voorbereiding en coördinatie van alle benodigde beschikkingen, evenals over de bekendmakingen, de verwerking van de bedenkingen, bezwaren, adviezen, voorlichting middels een website, en juridische bijstand verleent aan het eilandbestuur. Vanaf januari vindt dagelijks overleg plaats tussen Rijkswaterstaat
en medewerkers en/of bestuurders van het openbaar lichaam Sint Eustatius.
Met het openbaar lichaam Sint Eustatius heb ik verder ter ondersteuning externe deskundigen ingehuurd, zoals de DCMR Milieudienst Rijnmond voor alle milieuvergunningen, Stadsontwikkeling Rotterdam voor de bouwvergunning en aanlegvergunningen en RBOI/Bureau Vijn voor de wijziging van het bestemmingsplan. Hiermee is een deskundige aanpak door ervaren medewerkers geborgd.
Afgelopen maanden is via deze ondersteuning geholpen bij een adequate, zorgvuldige besluitvorming over de uitbreidingsplannen van NuStar. Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft tijdens de CN-week van maart 2012 aangegeven zeer tevreden te zijn over de geboden ondersteuning van onder meer Rijkswaterstaat.
De behandeling van de Wet Maritiem beheer BES vergunning is door mij aangehouden in afwachting van een besluit op de aanvraag om bouwvergunning.
Aan welke voorwaarden moeten dit soort ingrijpende besluitvormingsprocessen volgens u voldoen? Hoe wordt gegarandeerd dat aan deze voorwaarden voldaan kan worden? Ligt het, gezien de enorme consequenties, niet meer voor de hand dat deze beslissing in nauw overleg tussen de autoriteiten van Sint Eustatius en de betrokken bewindspersonen wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden omtrent de besluitvorming liggen vast in wettelijke kaders. Iedere benodigde beschikking kent een procedure waarbij belanghebbenden in staat worden gesteld hun zienswijze in te brengen. Het is aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam daarover een definitief besluit te nemen. Het ministerie adviseert het bestuurscollege over de inhoudelijke en procedurele rechtmatigheidstoets. Op verzoek en onder verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Sint Eustatius is een speciale website opgesteld met informatie over de lopende besluiten (www.NuStarexpansion.com) en is bijgedragen aan een voorlichtingsavond (Townhall-meeting). Ik ben van mening dat met de gezamenlijke inspanningen van het Rijk en plaatselijk bestuur voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden voor een zorgvuldige besluitvorming.
Hoe verlopen de procedures rond de benodigde vergunningen ten aanzien van het milieu, de Hinderwet en de ruimtelijke ordening? Wordt hierbij de Nederlandse wet- en regelgeving toegepast?
De openbare lichamen zijn sinds 10-10-2010 onderdeel van het Nederland. Het gaat dus sowieso om Nederlandse regelgeving. Daarbij geldt dat in het Caribisch deel van ons land op veel terreinen andere regels gelden dan in het Europese deel met oog op de specifieke omstandigheden. De besluitvorming is gebaseerd op voor Caribisch Nederland geldende wetgeving.
De belangrijkste vergunningenprocedures betreffen:
Alle procedures kennen een verschillende inspraak- en besluitvormingsprocedure. De ter inzage legging van ontwerpbeschikkingen wordt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en zo mogelijk gecombineerd.
Op dit moment is de terinzagelegging termijn van de ontwerpwijzing van het bestemmingsplan voorbij en worden de bezwaarschriften verwerkt. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn 1 304 reacties bij het bestuurscollege binnengekomen. Een meerderheid hiervan betrof handtekeningenacties. Van deze 1 304 reacties waren er 238 bezwaarschriften met vermelding van naam, handtekening en adres. Een definitief besluit wordt binnenkort verwacht.
Kunt u aangeven of er inmiddels vooruitgelopen wordt op de uiteindelijke beslissing van de Eilandraad van Sint Eustatius?
In het kader van genoemde wet- en regelgeving beslist het bestuurscollege, dat hierover verantwoording verschuldigd is aan de eilandsraad. De eilandraad heeft met de vaststelling van het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan St Eustatius in 2011 het bestuurscollege de bevoegdheid gegeven om onder voorwaarden een wijzigingsplan op te stellen ten behoeve van de uitbreiding van NuStar op de beoogde locatie. Van deze bevoegdheid is in februari jl. gebruik gemaakt door een ontwerp wijzigingsplan op te stellen en aan de bewoners voor te leggen. Naar verwachting zal het bestuurscollege binnenkort een definitieve beslissing nemen.
Bent u bereid om in afwachting van definitieve besluitvorming ervoor te zorgen dat er door niemand onomkeerbare stappen zullen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Er is een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de openbare lichamen en de rijksoverheid in Caribisch Nederland. De rijksoverheid mengt zich in principe niet in lokale besluitvormingsprocessen.
Indien door mij of namens mij activiteiten worden vastgesteld die niet zijn toegestaan of onzorgvuldig zijn zolang er geen definitieve besluitvorming door het bestuurscollege heeft plaatsgevonden, zal ik het bestuurscollege hiervan melding maken. Mocht door mij of namens mij overtredingen worden vastgesteld van de Wet Maritiem Beheer BES dan zal ik hiertegen passende maatregelen treffen.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord in samenspraak met het bestuurscollege van Sint Eustatius en de twee andere betrokken ministeries te weten BZK en EL&I. Hierdoor was beantwoording per omgaande niet mogelijk. Mede in dit licht wil ik u verzoeken toekomstige Kamervragen over Caribisch Nederland te richten aan de inhoudelijk verantwoordelijke bewindspersoon. Dat komt een voortvarende beantwoording ten goede.
Het bericht 'Jeugd met taakstraf meteen aan de slag' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugd met taakstraf meteen aan de slag»?1
Ja.
Is het waar dat jongeren die een taakstraf opgelegd krijgen, ook worden ingezet als bejaardenverzorger? Zo ja, deelt u de mening dat het van de zotte is om jongeren die een overtreding hebben begaan in te zetten als verzorgers van een kwetsbare groep?
Nee, het is niet waar dat jongeren met een taakstraf worden ingezet voor de persoonlijke verzorging of verpleging van de ouderen. In de praktijk komen hun werkzaamheden in de ouderenzorg vooral neer op het werken in de keuken, het rondbrengen van koffie of schoonmaakwerk.
Werkstraffen kunnen worden opgelegd aan jongeren die relatief lichte delicten hebben gepleegd en bij wie geen gedragsproblemen spelen. Werkstraffen worden uitgevoerd in de maatschappelijke dienstverlening en kunnen dus ook plaatsvinden in de ouderenzorg. De coördinator taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming ziet toe op een juiste matching tussen de jongere en de werkzaamheden die worden uitgevoerd. Om de uitvoering van de taakstraf verantwoord te laten verlopen, wordt altijd toezicht gehouden door een begeleider of werkmeester en wordt vooraf een risico-inschatting gemaakt.
Deelt u de mening dat ouderen het recht hebben om verzorgd te worden door kundig en gemotiveerd personeel en niet door ongemotiveerde jongeren die een overtreding hebben begaan? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jongeren met een taakstraf niet meer als bejaardenverzorger ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat iedereen die zorg nodig heeft, dit ontvangt van geschoold en gemotiveerd personeel. Verder verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
De langstudeerdersboete voor studerende topsporters |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studerende topsporter boos om «luiheidsboete»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en specifiek de zorgen en onrust die de langstudeerdersboete van dit kabinet veroorzaakt onder Nederlandse topsporters die gelijktijdig ook een studie volgen?
Elke student kan al één jaar uitlopen in de bachelorfase en één jaar in de masterfase voordat het verhoogde wettelijk collegegeld van toepassing is. Met deze extra uitloopjaren en de aangekondigde tijdelijke verruiming van de mogelijkheid om het bedrag van het verhoogde collegegeld te lenen, wordt studenten die bijvoorbeeld bestuurswerk willen doen of die naast de studie topsport bedrijven, hiervoor ook de ruimte geboden.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is een uitzondering gemaakt voor voltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte. Deze mogen nog een jaar langer studeren. In het wetsvoorstel Studeren is investeren dat in uw Kamer voorligt, wordt voorgesteld dit extra uitloopjaar ook toe te kennen aan deeltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte.
Ik ben van mening dat het aantal uitzonderingen op de langstudeerdersmaatregel zeer beperkt moet zijn. Studenten die naast hun studie ambitieus zijn en bijvoorbeeld topsporter of studentbestuurder zijn, hebben geen recht op een extra uitloopjaar.
Studenten kunnen in een bijzondere situatie bij hun instelling een beroep doen op een bijdrage uit het profileringsfonds. In de wet is geregeld in welke bijzondere situaties dit mogelijk is. Daarnaast kan de instelling zelf regels stellen voor een beroep op het profileringsfonds. Sommige universiteiten en hogescholen hebben topsportersregelingen, waarbij bijvoorbeeld excellente sporters een financiële compensatie krijgen voor de opgelopen studievertraging.
Ik wil de keuzevrijheid van de student en de diversiteit van de instellingen bevorderen. Studenten kunnen kiezen voor een instelling met beleid dat voldoende uitdagend is en dat onderwijs biedt dat het beste aansluit bij hun talent. Dit geldt voor topsporters, maar ook voor studenten met andere ambities. Verschillende instellingen moeten verschillend beleid neerzetten, waardoor studenten kunnen kiezen wat hen het beste aanspreekt.
Ook kunnen sporters sponsors zoeken die hen financieel kunnen ondersteunen. In het genoemde artikel krijgen de topsportende studentes ook een uitkering van NOC*NSF.
Hoe verhoudt de langstudeerdersboete zich tot de topsportambities die Nederland internationaal zegt te hebben en die door deze kabinetsmaatregel onder druk komen te staan?
De topsportambities van Nederland komen naar mijn mening niet door deze maatregel onder de druk te staan. Ik kan mij voorstellen (en het regeerakkoord roept daartoe ook op) dat sponsors uit het bedrijfsleven deze studenten extra ondersteunen.
Deelt u de mening dat veel topsporters sneller in de problemen komen met de langstudeerdersmaatregel, omdat zij voor beoefening van hun sport vaak en langdurig in het buitenland moeten verblijven?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de langstudeerdersmaatregel de studieprestaties, ofwel de sportieve prestaties van deze voor Nederland uitkomende topsporters onder druk zet en daarmee een ongewenst effect teweegbrengt en sowieso een bijstelling van de Nederlandse topsportambities veroorzaakt?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit wederom aantoont dat de langstudeerdersboete voor studenten in zijn algemeen, maar zeker ook voor specifieke groepen zoals topsportstudenten, tussentijds onwenselijke en onredelijke gevolgen met zicht meebrengt?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De veroordeling van Papoea's in Indonesië |
|
Han ten Broeke (VVD), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Papoea’s in cel voor hijsen vlag»?1
Ja.
Klopt de constatering dat deze mannen slechts zijn veroordeeld op basis van het leiding geven aan een vreedzame mars? Wat is uw oordeel over dit vonnis?
De vijf mannen zijn veroordeeld vanwege het uitroepen van de onafhankelijkheid van Papua tijdens de afsluiting van het derde Papua Congres op 19 oktober 2011. Uit het vonnis blijkt dat de door hen voorgelezen verklaring wordt beschouwd als een poging tot hoogverraad, omdat deze gericht is op ondermijning van de territoriale integriteit van de republiek Indonesië.
Op maandag 19 maart jl. heeft de verdediging hoger beroep aangetekend omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende zou hebben aangetoond dat het om hoogverraad gaat. Ik wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Indonesische autoriteiten, ondanks herhaaldelijk internationaal protest, nog steeds hoge straffen opleggen aan vreedzame demonstranten? Welke mogelijkheden zult u benutten om deze trend te doorbreken?
Zoals ook in mijn brief aan uw Kamer is gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 735, nr. 45), spreekt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, herhaaldelijk zijn bezorgdheid uit over de hoge straffen die worden opgelegd aan vreedzame demonstranten voor het tonen van de «morgenstervlag».
Bent u bereid u er voor in te spannen dat de veroordeelden hun straf in Papoea mogen uitzitten, zodat familiebezoek mogelijk blijft? Zo nee, waarom niet?
Het hoger beroep is bij de rechtbank in Jayapura ingediend. Voorlopig blijven betrokkenen daarom in elk geval gedetineerd in Jayapura.
Deelt u de mening dat de trage implementatie van de Speciale Autonomiewet een belangrijke oorzaak is voor deze terugkerende protesten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarnaast spelen de sociaal-economische situatie en spanningen binnen de Papua gemeenschap een rol.
Hoe staat het met de versnelde implementatie van de Speciale Autonomiewet, waarvoor de coördinatie-eenheid UP4B werd opgericht? Op welke manier heeft u die proces ondersteund en zult u dit proces ondersteunen, zoals eerder door u toegezegd?2
Begin 2012 zijn kantoren van UP4B geopend in Jayapura en in Manokwari. Met voorlichtings- en coördinatieactiviteiten beoogt de eenheid de komende periode afspraken te maken om ontwikkelingsprocessen te versnellen. De Nederlandse ambassadeur heeft in Papua en West-Papua hierover uitgebreid gesproken met het hoofd van de UP4B-eenheid en andere betrokken partijen. Daarbij is aangegeven dat Nederland zal bekijken of het ondersteuning kan verlenen aan programma’s in Papua, bijvoorbeeld aan community policing.
De dreigende investeringsstop van provincies, gemeenten en waterschappen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Friese projecten aan de ketting» en «Zorg waterschap over stop op investeringen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), die naar verwachting met ingang van 2013 in werking zal treden, de voorgenomen investeringen in infrastructuur zal bemoeilijken?
Met de Wet Hof worden de belangrijkste uitgangspunten van het trendmatig begrotingsbeleid wettelijk verankerd. Ook worden de reeds geldende Europese afspraken t.a.v. saldo, schuld en middellange termijndoelstelling (MTO) wettelijk verankerd. Omdat de Europese afspraken betrekking hebben op de gehele collectieve sector, zijn ook de decentrale overheden gehouden een bijdrage te leveren aan deze afspraken. Het EMU-saldo van de decentrale overheden is in 2011 uitgekomen op een tekort van 0,7 procent bbp. Dit is een overschrijding van de huidige tekortnorm voor decentrale overheden van 0,5 procent bbp. Op middellange termijn moet het tekort van de decentrale overheden, evenals dat van het Rijk, worden teruggebracht om als Nederland als geheel aan de MTO te kunnen voldoen. Dit kan effecten hebben op investeringen, maar een decentrale overheid kan ook kiezen voor andere maatregelen om het tekort te verkleinen, bijvoorbeeld door te bezuinigen op de lopende begroting.
Hebben u inmiddels méér geluiden bereikt dat de voorgenomen Wet Hof bij invoering tot vergelijkbare problemen zal leiden in andere provincies en bij gemeenten en waterschappen?
Het wetsvoorstel Hof is ter consultatie voorgelegd aan de decentrale overheden. De decentrale overheden hebben een voorlopige reactie gegeven. Deze voorlopige reactie is verwerkt in het wetsvoorstel dat momenteel ter advies bij de Raad van State ligt. Tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar staat de Wet Hof geagendeerd. Na dit bestuurlijk overleg zullen de decentrale overheden een definitieve reactie geven op het wetsvoorstel.
Mogen de provincie Friesland en de andere provincies, waterschappen en gemeenten er «fanút gean dat se yn De Haach de eagen iepen» en dat u het voorgenomen wetsvoorstel aanpast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.