De arrestatie van een getraumatiseerde bootvluchteling |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Survivor of migrant boat tragedy arrested in Netherlands»?1 Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De man over wie het bericht gaat is inderdaad een van de overlevenden van het onmiskenbaar tragische bootincident op de Middellandse Zee. De Italiaanse autoriteiten hebben aan deze man een verblijfsvergunning gegeven.
Bent u bekend met het feit dat op de dag dat een onderzoek door de Raad van Europa werd gepresenteerd naar een huiveringwekkende bootdrama op de Middellandse Zee met vele dodelijke slachtoffers een van de overlevenden in Nederland is gearresteerd en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Waren de autoriteiten hiervan op de hoogte tijdens of na de arrestatie? Waarom is ervoor gekozen om de overlevende jongen in vreemdelingendetentie te plaatsen in plaats van te kiezen voor alternatieven die passen bij de schrijnendheid van deze situatie?
Ja, ik ben bekend met het rapport van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. De tragische achtergrond van deze man was ook bekend bij het nemen van het besluit om hem op grond van de Dublin-verordening vanuit Nederland over te dragen aan Italië en op het moment van de inbewaringstelling. Deze inbewaringstelling is naar mijn mening proportioneel. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 1 is deze man door de Italiaanse autoriteiten in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Nadat hem door de IND bij beschikking kenbaar was gemaakt dat hij op grond van de Dublin-verordening terug diende te keren naar Italië, had hij dus de mogelijkheid om zelfstandig terug te gaan. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Na het verstrijken van de vertrektermijn van vier weken verbleef hij nog in Nederland en had hij laten weten niet terug te willen keren naar Italië. Mede om deze redenen werd een inbewaringstelling noodzakelijk geacht. Deze maatregel zou slechts van korte duur geweest zijn. Immers, minder dan een week voor de geplande vlucht.
Bent u bekend met een van de aanbevelingen uit het onderzoek door de Raad van Europa waarin staat «The assembly recommends that, in view of the ordeal of the survivors, member states use their humanitarian discretion to look favourably on any claims for asylum and resettlement coming from these persons»?2 Bent u bereid gevolg te geven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze aanbevelingen. Nu de Italiaanse autoriteiten aan deze man een verblijfsvergunning hebben verstrekt, meen ik dat daarmee recht is gedaan aan deze aanbeveling.
Bent u bereid per onmiddellijke ingang de vreemdelingendetentie op te heffen en op zoek te gaan naar alternatieve opvang waarbij op een passende manier zorg geboden kan worden aan deze kwetsbare en getraumatiseerde jongeman? Zo nee, waarom niet?
De betrokken vreemdeling heeft tegen het besluit om hem op grond van de Dublin-verordening terug te brengen naar Italië hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft nog geen inhoudelijke uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Wel heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 april 2012 aangegeven dat de beoordeling van de in hoger beroep voorgedragen gronden nader onderzoek vergt en dat de betrokken vreemdeling niet mag worden overdragen aan Italië, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Hoewel de Afdeling niet heeft opgedragen de vreemdelingenbewaring op te heffen, volgt uit het treffen van deze voorlopige voorziening wel dat de overdracht aan Italië niet op korte termijn kan plaatsvinden. Omdat de inbewaringstelling hierdoor mogelijk niet meer van korte duur zou zijn, heb ik besloten de bewaring op te heffen en heb ik reden gezien de betrokkene te laten plaatsen in de COA-opvang.
Bent u voorts bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden, bij voorkeur binnen een dag?
Ja.
De detentie van Afghaanse vrouwen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch «I had to Run Away: Women and Girls Imprisoned for «Moral Crimes» in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport, waaruit blijkt dat 10 jaar na de val van de Taliban vrouwen en meisjes nog steeds worden gedetineerd indien zij vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken?
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van het rapport. Het detineren van vrouwen en meisjes die vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken is in strijd met Afghaanse wetgeving en door het land ondertekende internationale verdragen.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen2 waarin u heeft gezegd dat u regelmatig gesprekken voert met de Afghaanse autoriteiten over het belang van naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en waarbij u de bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt? Kunt u aangeven hoe vaak u overleg voert met de Afghaanse autoriteiten over dit onderwerp en welke concrete verbeteringen u waarneemt als het gaat om de positie van vrouwen in Afghanistan?
Ja. Nederland stelt het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving nadrukkelijk, zowel in bilateraal als multilateraal verband, aan de orde in gesprekken met vertegenwoordigers van resp. de ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Vrouwenzaken, alsmede het Hooggerechtshof en met parlementariërs. De Nederlandse Ambassadeur te Kaboel heeft na publicatie van het onderhavige Human Rights Watch (HRW) Rapport bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en in multilaterale bijeenkomsten gepleit voor een robuuste publieke reactie van de Afghaanse overheid en concrete maatregelen om de genoemde misstanden tegen te gaan. Ik heb het grote belang van vrouwenrechten onderstreept tegenover de Afghaanse Minister Rassoul tijdens de NAVO Ministeriële top in Brussel.
Diverse Nederlandse mensenrechtenspecialisten, onder meer geplaatst bij de EU vertegenwoordiging, bij EUPOL en ISAF hoofdkwartier, volgen het onderwerp nauwlettend en zien er op toe dat in de internationale inspanningen hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
De concrete verbeteringen als gevolg hiervan zijn moeilijk te benoemen. De uitkomsten van het laatste UNAMA en OHCHR rapport van november 2011 «A long way to go: implementation of the elimination of violence against women law in Afghanistan» tonen aan, dat de toegang van vrouwen tot rechtsmiddelen en de implementatie van de wet «Uitbanning van geweld tegen vrouwen» sinds 2009 stap voor stap verbeteren. Het rapport schrijft deze verbeteringen toe aan de groeiende kennis over vrouwenrechten, de steun vanuit Family Response Units, de onafhankelijke mensenrechtencommissie AIHRC, het Ministerie van Vrouwenzaken en opvanghuizen. Het rapport laat echter ook zien dat er nog een lange weg te gaan is.
Bent u bereid om de wet Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen, die schadelijke traditionele gebruiken – waaronder eermoord en kindhuwelijken – verbiedt en die nu slecht in 10 provincies van Afghanistan geldt, onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten en een pleidooi te houden om deze wet in alle 34 provincies van Afghanistan te laten invoeren? Bent u eveneens bereid het onderwerp van vrouwendetentie en de onderzoeksresultaten van Human Rights Watch onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten? Indien nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp vrouwenrechten wordt nadrukkelijk aan de orde gesteld. In deze gesprekken wordt expliciet aandacht gevraagd voor de verdere implementatie van de bestaande wet «Uitbanning van Geweld tegen vrouwen» en de inhoud van het HRW rapport, inclusief aanbevelingen.
Bent u bereid om een pleidooi te houden bij de Afghaanse autoriteiten om de nieuwe «Familiewet» – waarbij de rechten van Afghaanse vrouwen aanzienlijk zullen verbeteren en die sinds 2010 ter implementatie op de plank ligt- zo snel mogelijk in te laten voeren? Indien nee, waarom niet?
In de gesprekken over vrouwenrechten zal ook opvolging van de belangrijke elementen van de nieuwe familiewet in wording (o.a. verhoging voogdij- en huwelijksleeftijd) aan de orde worden gesteld.
De effecten van de langstudeerdersboete op leraren die willen doorstuderen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langstudeerboete nekt leraar in spé» op ScienceGuide?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Hoeveel leraren zullen niet (verder) studeren door de drempel die wordt opgeworpen door de langstudeerdersboete?
Ik kan niet zeggen hoeveel leraren niet (verder) zullen studeren vanwege de langstudeerdersmaatregel. Wel kan ik aangeven, dat het vanwege deze maatregel niet nodig is om te besluiten niet verder te studeren. Volgens de langstudeerders-maatregel mag de student die een lerarenmaster (meestal 90 studiepunten) volgt hier in totaal drie jaar over doen voordat het verhoogd collegegeld is verschuldigd. Omdat een opleiding van 90 studiepunten naar boven wordt afgerond, bedraagt de nominale studieduur twee jaar. Volgens de subsidieregeling Lerarenbeurs krijgt de student ook voor drie jaar subsidie. De toegestane studieperiode is het aantal jaren dat men subsidie ontvangt plus een uitloopperiode van drie jaar. De student moet binnen zes jaar kunnen aantonen dat hij 90 studiepunten heeft behaald. Voor iedere 30 studiepunten die behaald zijn, wordt een jaar in mindering gebracht op de totale terugbetalingsverplichting. Indien de student in het derde jaar nog niet is afgestudeerd, gaat inderdaad in het vierde jaar de langstudeerdersmaatregel in. Dit betekent echter niet dat hij moet stoppen met zijn studie. Het is aan de student hierin een afgewogen keuze te maken.
Ik zal het effect van deze maatregel en andere maatregelen, zoals de maatregel tweede studies, monitoren.
Daarnaast ga ik ervan uit dat instellingen maatregelen treffen om de studieduur meer af te stemmen op de nominale studieduur. Uit het onderzoek van ResearchNed (bijlage bij Kamerstuk 32 618, nr L) is gebleken dat veel instellingen werken aan het comprimeren van de geprogrammeerde studieduur van deeltijdopleidingen en lijkt er, met name in het wetenschappelijk onderwijs, ruimte te zijn voor efficiëntere vormgeving van de deeltijdstudies, door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van vormen van tijd- en plaatsonafhankelijk leren. Op basis van deze ontwikkelingen is te verwachten dat het aantal en aandeel langstuderende deeltijdstudenten de komende jaren afnemen.
In mijn brief over deeltijd hoger onderwijs, die op 31 maart naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 618, nr L), ben ik ingegaan op de maatregelen om de studieduur meer af te stemmen op de nominale studieduur. Dit geldt ook voor de lerarenopleidingen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik mij realiseer dat het comprimeren van opleidingen ten koste kan gaan van de gewenste flexibiliteit in het deeltijdonderwijs en het meer gefaseerd, modulair kunnen deelnemen aan dat onderwijs. Waar dat mogelijk is, is het verstandig dat instellingen dergelijke maatregelen nemen. Ik kan mij echter voorstellen dat dit niet in alle gevallen mogelijk en ook niet wenselijk is. Hierover zal ik met de instellingen nader overleg voeren. Voor de betreffende student geldt dat hij in dat geval een beroep kan doen op het profileringsfonds. Ik heb daartoe een nota van wijziging ingediend bij het wetsvoorstel «Studeren is investeren». Nu kunnen namelijk alleen voltijdstudenten een beroep doen op het profileringsfonds. De tegemoetkoming uit het profileringsfonds is alleen bestemd voor die situaties waarin het langstuderen niet verwijtbaar is aan de deeltijdstudent, dat wil zeggen ingeval van bijzondere persoonlijke omstandigheden of wanneer de geprogrammeerde studieduur automatisch tot gevolg heeft dat de deeltijdstudent langstudeerder wordt. Het profileringsfonds wordt hiertoe verhoogd met € 10 miljoen per jaar in de jaren 2012 tot en met 2016.
Is een afname in het aantal docenten met studeerambities volgens u wenselijk gezien het aankomend tekort aan leraren?
Een afname van het aantal docenten met studeerambities is volgens mij niet wenselijk. Ik voer daarom langs twee wegen maatregelen uit die de opscholing van leraren stimuleren. Ten eerste kunnen leraren een beroep doen op de Lerarenbeurs. Ten tweede kunnen studenten die niet eerder een lerarenopleiding hebben gedaan, een tweede opleiding op dit gebied doen tegen het wettelijk collegegeld. En als ze wel een tweede lerarenopleiding doen en het instellingscollegegeld zijn verschuldigd, wordt het hogere instellingscollegegeld via de Lerarenbeurs vergoed.
Houdt u rekening met deze ontwikkeling bij de uitvoering van de (Eerste Kamer-)motie Ganzevoort?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
In bovengenoemde brief over het deeltijd hoger onderwijs ben ik ook ingegaan op de uitvoering van de motie Ganzevoort. In deze brief ben ik nader ingegaan op de gevolgen van de langstudeerdersmaatregel voor deeltijdstudenten. Ik ben van mening dat de langstudeerdersmaatregel op stelselniveau geen disproportionele gevolgen heeft voor deeltijdstudenten en heb daarom besloten de langstudeerdersmaatregel niet te wijzigen voor deeltijders. Wel is er aanleiding om in individuele gevallen tegemoet te komen aan bijzondere omstandigheden die ten grondslag liggen aan het langstuderen. Daarom wil ik in individuele gevallen deeltijdstudenten tegemoet komen via het profileringsfonds. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de regeling van de langstudeerdersboete in te trekken, dan wel zodanig aan te passen dat lerarenopleidingen en hun studenten er geen hinder van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht "Nederlandse scholieren blijven vaker zitten" |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over «de zinloosheid van zittenblijven» van 23 september 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 22% van de 15-jarige scholieren aangeeft ooit «een keer te zijn blijven zitten»?2
Dit cijfer betreft het zittenblijven in het basisonderwijs en is gebaseerd op zelfrapportage door vijftienjarige leerlingen die met toetsen en vragenlijsten hebben deelgenomen aan het PISA-onderzoek. Het is de vraag of dat percentage als betrouwbaar moet worden beschouwd. In het Onderwijsverslag 2010/2011 vermeldt de onderwijsinspectie dat ongeveer 17% van de leerlingen in het basisonderwijs langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland, met 22% zittenblijvers, ruim boven het gemiddelde van de 34 landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zit? Heeft u zicht op de oorzaak? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
In de vergelijking is geen rekening gehouden met een belangrijk systeemverschil tussen het Nederlandse onderwijs en dat in andere landen. Nederland is namelijk het enige land waar kleuteronderwijs en basisonderwijs zijn geïntegreerd in een achtjarige basisschool. Elders gaan kinderen gemiddeld pas op zesjarige leeftijd naar de basisschool. De Inspectie van het Onderwijs constateert relatief veel «zittenblijvers» in de kleuterperiode en veel minder in de periode daarna (groep drie tot en met acht). Als we rekening houden met dit onderscheid komt Nederland een stuk dichter in de buurt van het OECD- en het EU-gemiddelde.
Hoe beoordeelt u het feit dat één op de zes basisschoolleerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Hoe beoordeelt u het feit dat op zwakke en zeer zwakke scholen ongeveer één op de vijf leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Heeft u inzicht in de oorzaak van het zittenblijven? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
Dat het percentage zittenblijvers op zwakke en zeer zwakke scholen hoger ligt dan op andere scholen, hangt vermoedelijk samen met de kwaliteit van het onderwijs op die scholen. De inspectie spreekt scholen hierop aan.
Om meer zicht te krijgen op de oorzaken van zittenblijven, zal ik hier nader onderzoek naar laten doen. In dat onderzoek laat ik ook kijken naar de doelmatigheid en effectiviteit van zittenblijven. Dan kan ik ook beter het feit beoordelen dat een op de zes leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat op enkele scholen meer dan de helft van de leerlingen vertraging oploopt? Heeft u inzicht in de oorzaak hiervan? Is deze bevinding aanleiding voor nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het gaat hier om uitzonderlijke situaties op scholen waar kennelijk het nodige aan de hand is. De inspectie spreekt scholen daarop aan en zal scholen waar zich een dergelijke situatie voordoet, vragen om maatregelen te treffen die tot verbeteringen moeten leiden. De inspectie zier er bij het vervolgtoezicht op toe of (en hoe) de school de gewenste verbeteringen realiseert.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 94 % van de basisscholen leerlingen blijven zitten? Wat zijn de redenen dat dit op 6% van de scholen niet gebeurt?
Dat op 94% van de basisscholen leerlingen blijven zitten, zegt nog niet zoveel. Het kan immers zo zijn dat op elk van deze scholen één leerling blijft zitten. In het Onderwijsverslag 2010/2011 staat echter ook dat op enkele scholen meer dan de helft vertraging oploopt. De inspectie spreekt scholen erop aan die in verhouding veel leerlingen een jaar over laten doen. Waarom op 6% van de basisscholen zittenblijven niet voorkomt is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken bij het eerder genoemde onderzoek.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de inspectie dat vanuit vwo 3 veel leerlingen naar havo 4 teruggaan en dat vanuit havo 3 veel leerlingen terugstromen naar het vmbo? Heeft u inzicht in de oorzaken? Zo ja, wat zijn deze oorzaken en hoe beoordeelt zij deze oorzaken? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de relatie schooladviezen, cito en teruggaan in opleidingsniveau? Zo nee, waarom niet?
Het gedifferentieerde systeem van voortgezet onderwijs maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen opstromen naar hogere – en afstromen naar lagere niveaus. De oorzaken liggen meestal bij het beter of minder presteren dan verwacht van leerlingen in de onderbouwperiode. Voor een deel heeft opstroom en afstroom te maken met de kwaliteit van de school.
De relatie tussen schooladviezen/cito-eindtoetscores en afstroom is al eerder onderzocht. Met de invoering van het onderwijsnummer wordt het in de nabije toekomst mogelijk om voor alle leerlingen na te gaan hoe deze relatie is. Ik ben zeker bereid dit dan periodiek te monitoren en daarover te rapporteren.
Hoe beoordeelt u de stelling van Inspecteur-generaal van het Onderwijs dat zittenblijven een goede optie kan zijn voor een leerling, maar dat het van groter belang is dat scholen nog meer opbrengstgericht gaan werken, zodat leerlingen die dreigen te blijven zitten, met extra aandacht vooruit geholpen worden? Ziet u een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de stelling van de inspecteur-generaal. Opbrengstgericht werken staat dan ook centraal bij de aanpak in de Actieplannen Basis voor presteren, Beter presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Ik verwijs u graag naar de inhoud van deze plannen.
Hoe verhouden de bevindingen van de onderwijsinspectie zich tot eerdere jaren? Zijn de bevindingen van de inspectie voor u een reden tot het ontwikkelen van nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen en termijnen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het percentage zittenblijvers in het basisonderwijs verandert weinig. De inspectie meldt een toename van het percentage zittenblijvers in het voortgezet onderwijs sinds 2008. Daarvoor vertoonde dit percentage in het voortgezet onderwijs jarenlang een daling.
Zoals eerder gesteld, moet opbrengstgericht werken zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs (onder meer) leiden tot minder zittenblijven en minder afstroom. Ik zal naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek bepalen of apart beleid op dit terrein nodig is.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 8.
Toezicht op de pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in een voorkomend geval per definitie wel aansprakelijk zijn; indien de werkgever verzuimt de gegevens van een bepaalde werknemer aan de pensioenuitvoerder te verstrekken ligt het in de rede dat die werknemer de werkgever aansprakelijk stelt voor de schade»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dit betekent overigens geenszins, dat de verzekeraar per definitie aansprakelijk zou zijn indien de werkgever zich niet aan de afspraken houdt»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Juridisch gezien heeft de verzekeraar dit artikellid overigens helemaal niet nodig in het geval het verzuim evident bij de werkgever ligt. Uitsluitend voor gevallen waarin getwijfeld kan worden of het verzuim bij de werkgever ligt – en er dus mogelijk (mede) sprake is van een verzuim van de verzekeraar zelf – hebben verzekeraars baat bij dit artikel»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd; «Indien een werkgever heeft nagelaten een werknemer aan te melden, verzaakt hij de onderbrengingsplicht van artikel 22 van de Pensioenwet en zal de werknemer uitsluitend de werkgever kunnen aanspreken»?3
Ja.
Is het waar dat al deze passages gaan over de situatie waarin een deelnemer buiten de schuld van een pensioenverzekeraar niet is aangemeld door zijn werkgever?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het amendement van het lid Bibi de Vries (VVD) waarin zij voorstelde om onder aanduiding van de tekst als eerste lid aan artikel 23 Pensioenwet (thans artikel 24) een zodanige toevoeging te doen dat de werkgever de inlichtingen verstrekt die de pensioenuitvoerder nodig heeft om de verplichtingen te kunnen nakomen die ingevolge de Pensioenwet op hem rusten? Bent u voorts bekend met het feit dat zij een toevoeging voorstelde van een tweede lid aan dit artikel met de inhoud; «de verzekeraar is jegens de deelnemers of gewezen deelnemers niet aansprakelijk, indien de werkgever zijn verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen niet nakomt, mits de verzekeraar zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de werkgever aan deze verplichtingen te laten voldoen»?4 Bent u bekend met de toelichting op dit amendement waarin het lid Bibi de Vries opmerkt: «Een verzekeraar dient zich voldoende in te spannen teneinde de informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om de pensioenovereenkomst te kunnen uitvoeren. Deze verplichting gaat echter niet zo ver dat een verzekeraar gehouden is dekking te verlenen in situaties waarin de werkgever onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt, bijvoorbeeld door daarvoor in aanmerking komende werknemers niet aan te melden bij de verzekeraar, of doordat meer of andere aanspraken zijn verleend dan bij de verzekeraar bekend is. De uitsluiting van de aansprakelijkheid in deze situaties gaat uitdrukkelijk niet zo ver dat zij ook de gevallen omvat waarin sprake is van betalingsachterstand voor bij de verzekeraar bekende deelnemers en dekkingen, zoals bedoeld in artikel 28 (inmiddels 29). Dit amendement heeft slechts de bedoeling om een verzekeraar niet aansprakelijk te doen zijn voor situaties die hij niet kent of redelijkerwijs had kunnen kennen, waarin hij buiten zijn schuld wordt geconfronteerd met bij hem onbekende deelnemers of dekkingen. De positie van een verzekeraar in dezen is dusdanig anders dan die van een pensioenfonds dat er geen reden is om op dit punt het wettelijke regime gelijk te trekken (zie paragraaf 4.6.1 van de memorie van toelichting). Een verzekeraar is immers voor zijn bestandsgegevens geheel afhankelijk van de gegevens die hij van de werkgevers krijgt en hij kan niet, zoals een pensioenfonds dat wel kan, aanspraken verlagen indien er sprake is van onvoldoende financiering en/of dekking»?4
Ja.
Is het waar dat uw ambtsvoorganger in reactie op het hiervoor genoemde amendement heeft gezegd: «Mevrouw De Vries stelt in het amendement op stuk nr. 7 een geclausuleerde vrijwaring van verzekeraars voor aansprakelijkheid als de werkgever verzuimt om informatie te verstrekken voor. Dat amendement is overbodig, omdat er op grond van het civiele recht alleen aansprakelijkheid is als er ook schuld is. Schadelijk is het amendement niet, maar het is overbodig»?5
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het lid Bibi de Vries naar aanleiding van deze opmerking het amendement heeft ingetrokken?
Ja.
Klopt de conclusie dat uit uw antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen blijkt dat sprake kan zijn van aansprakelijkheid van een pensioenverzekeraar zonder dat sprake is van schuld, namelijk in die gevallen waarop het amendement van mevrouw De Vries betrekking had, waarin buiten de schuld van de pensioenverzekeraar de werkgever heeft verzuimd een deelnemer aan te melden en deze deelnemer ten opzichte van de pensioenverzekeraar een beroep doet op zijn pensioenrechten en aanspraken?6
Ja.
Zo nee, waarom niet?
Nee.
Zo ja, bent u op dit punt van mening veranderd?
In de antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen is tot uitdrukking gebracht dat wanneer de werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, werknemers een beroep kunnen doen op pensioenrechten- en aanspraken bij de pensioenuitvoerder. Dit vloeit voort uit de gedachte van de Pensioenwet dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets misgaat. Er is in dit geval echter geen sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder ten opzichte van de deelnemer.
Zoals ook in de eerdere antwoorden is aangegeven, is voor vermindering en verval bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats, indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.7 In de relatie tussen de werkgever en pensioenuitvoerder is in dat geval wel sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid (en schuld).
Zo nee, waarom niet? Wilt u in dat geval toelichten hoe de in de vragen 1 tot en met 4 genoemde citaten uit de parlementaire historie van de Pensioenwet zich verhouden tot deze kennelijk ongewijzigde mening?
Nee.
Zo ja, klopt de conclusie dat het toenmalig lid Bibi de Vries haar amendement op basis van de door uw ambtsvoorganger verstrekte informatie, naar nu blijkt op onjuiste gronden, heeft ingetrokken?
De lijn dat in de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de werkgever sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid als de werkgever heeft verzuimd om gegevens te verstrekken, is niet veranderd.
Zo nee, waarom niet?
Niet van toepassing.
Onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over «drones» (onbemande vliegtuigen) van KRO Reporter International?1
Ja.
Heeft het Amerikaanse bedrijf General Atomics zich aangemeld bij de regering om mee te dingen naar de order voor vier UAV’s (unmanned aerial vehicle)? Zo ja, is er sprake van afspraken voor het inschakelen van de Nederlandse industrie?
Hebben andere bedrijven zich aangemeld om mee te dingen naar de order? Zo ja, welke en onder welke voorwaarden?
Klopt de bewering dat al een besluit is genomen om de Amerikaanse Reaper van General Atomics aan te schaffen? Zo ja, worden hiermee de Europese aanbestedingsregels genegeerd?
Deelt u de mening dat een ingebouwd preferentie voor de Reaper een open competitie onmogelijk maakt?
Wordt in de Request for Information de mogelijkheid opengehouden om de drones te bewapenen? Wordt overwogen om op den duur bewapende drones in te zetten voor «targeted killing», zoals de Amerikaanse regering doet en waarbij veel burgerdoden vallen? Zo ja, wat zijn de volkenrechtelijke gevolgen van deze inzet?2
Met de brief van 14 december jl. heb ik de Kamer gemeld dat de behoefte van Defensie betrekking heeft op een MALE UAV voor waarneming en inlichtingenvergaring (surveillance and reconnaissance). Bewapening is niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over de in de uitzending geuite bezwaren tegen drones? Erkent u dat een steeds grotere inzet van robots en drones tot nieuwe (morele) bezwaren leidt, vanwege het afstandelijke karakter van deze wapens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van onbemande en geautomatiseerde systemen is onderworpen aan dezelfde regels als de inzet van andere wapens en wapenplatforms. Dit betreft onder andere regels van het humanitair oorlogsrecht, bijvoorbeeld het beginsel dat onderscheid moet worden gemaakt tussen militaire doelen en burgerobjecten en het proportionaliteitsbeginsel.
Mijn opvatting over het project MALE UAV, een intensivering uit de beleidsbrief «Defensie na de kredietcrisis» van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1), is niet veranderd. Defensie verwerft de MALE UAV omwille van de verbetering van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht en de versterking van de inlichtingenketen. Hierbij staan gevalideerde inlichtingen, een effectieve inzet, veiligheid en zelfbescherming centraal. De MALE UAV kan 24 uur per dag overal ter wereld worden ingezet, voor uiteenlopende missies. Hierbij is ook te denken aan humanitaire hulpverlening bij rampen, het in kaart brengen van vluchtelingenstromen, terrorismebestrijding en antipiraterij (brief van 14 december 2011).
Bent u bereid om de Kamer tijdig in te lichten over plannen om de drones te bewapenen?
Zie antwoord vraag 6.
De geconstateerde overtredingen met betrekking tot de productie van filet americain |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Keuringsdienst van Waarde over filet americain?1
Ja.
Is het waar dat filet americain op grote schaal veel meer bacteriën bevat dan wettelijk is toegestaan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Nee, er bestaat namelijk geen wettelijke norm voor het aantal bacteriën in een product als filet americain. Wel is het wettelijk verboden om bedorven eetwaar in de handel te brengen. Bij 100 miljoen bacteriën per gram is een product bedorven. In de onderzochte producten werden deze hoge aantallen niet aangetroffen. Ook is het verboden dat (bepaalde) ziektemakende bacteriën in rauw te consumeren vleesproducten zitten. In de betreffende uitzending is hier geen aandacht aan besteed. Op de site van de Keuringsdienst van Waarde worden deze gegevens echter wel genoemd. Hieruit blijkt dat er geen ziekteverwekkende bacteriën in de onderzochte producten zijn aangetroffen. De door TNO onderzochte producten vormden dus geen risico voor de volksgezondheid.
Is het waar dat er op grote schaal varkensvlees wordt verwerkt in filet americain ondanks een wettelijk verbod daarop? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Er zijn geen aanwijzingen dat er op grote schaal varkensvlees verwerkt wordt in filet americain. Het is bovendien niet verboden om varkensvlees in filet americain te verwerken.
Indien aan filet americain varkensvlees wordt toegevoegd moet de consument daarover worden geïnformeerd. In het geval van verpakte filet americain dient het op de verpakking te worden vermeld. Voor het onverpakte product dient deze informatie bij het product te worden aangegeven. In de Algemene Levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002 is geregeld dat in rauw te consumeren producten geen ziekteverwekkende bacteriën mogen zitten. De producent van de filet americain is verantwoordelijk dat het product veilig is voor de consument. Omdat varkensvlees meer ziekteverwekkende bacteriën kan bevatten zal de producent van filet americain die er varkensvlees in verwerkt vergaande hygiënemaatregelen moeten treffen om een eindproduct te kunnen maken dat veilig is. Naar verwachting vindt toevoeging van varkensvlees aan filet americain bij hoge uitzondering plaats. Het kan ook gebeuren dat er sprake is van onzorgvuldig werken en dat er onbewust varkensvlees in de filet americain terecht komt. Dit valt onder de controle van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA). Daar waar het wordt toegevoegd is extra aandacht van de nVWA voor de beheersing van het gevaar van ziekteverwekkende bacteriën. In het betreffende onderzoek van TNO bleek dat door toevoeging van het varkensvlees aan de filet americain geen risico’s voor de volksgezondheid zijn opgetreden.
Kunt u aangeven wat de oorzaak ervan is dat makers van het televisieprogramma Keuringsdienst van Waarde deze gegevens boven water kregen, waar verwacht zou mogen worden dat de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) adequaat toezicht houdt op kwesties als deze? Zo nee, waarom niet?
De nVWA ziet toe op naleving van wetgeving en dat gebeurt risicogebaseerd. Het toezicht van de nVWA richt zich op de hygiënische productie van voedsel in industriële en ambachtelijke bedrijven en op plaatsen van de verkoop aan de consument. Ter verificatie van het productieproces worden door de nVWA ook monsters genomen, die onderzocht worden op aantallen (ziekteverwekkende) bacteriën. Daarnaast vindt een monitoring plaats van risicovolle producten in het verkoopkanaal op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën.
Het is bekend dat rauw te consumeren vleesbereidingen over het algemeen hoge aantallen bacteriën bevatten. Dit hoeft geen gevaar voor de volksgezondheid te betekenen op voorwaarde dat er geen ziekteverwekkende bacteriën aanwezig zijn. Ik vind de resultaten van dit onderzoek daarom niet verontrustend te meer omdat er door TNO geen ziekteverwekkende bacteriën zijn aangetoond in de onderzochte filet americain. Naar mijn mening is het nVWA-toezicht voldoende adequaat op dit punt en heeft het televisieprogramma geen nieuwe inzichten opgeleverd ten aanzien van de effectiviteit van het toezicht. Ik wil hier wel aangeven dat de consumptie van rauwe vleesproducten over het algemeen minder veilig is dan die van goed verhitte producten.
Kunt u aangeven wanneer de nVWA voor het laatst onderzoek heeft ingesteld naar de kwaliteit van filet americain en wat de resultaten daarvan waren met betrekking tot de geconstateerde bacteriële besmetting en aanwezigheid van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De nVWA heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de microbiologische veiligheid van rauw te consumeren vleesproducten en -bereidingen, waaronder filet americain. In totaal zijn er 544 monsters onderzocht op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. In 5 gevallen werden deze bacteriën aangetroffen en in 2 gevallen werd een boeterapport opgemaakt, dit is minder dan 1%. In alle gevallen werd een vervolgonderzoek gedaan bij de producent om de hygiëne van het bereidingsproces te beoordelen.
Omdat er geen wettelijk verbod is op het gebruik van varkensvlees in filet americain doet de nVWA daar geen specifiek onderzoek naar.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek van de Keuringsdienst van Waarde voor u aanleiding om de nVWA op te dragen verscherpt toezicht in te stellen op de verkoop en bereiding van rauwe vleesproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het toezicht verscherpen?
Omdat de uitkomsten van het TNO onderzoek geen nieuwe inzichten hebben opgeleverd is er voor mij geen aanleiding om de nVWA te vragen om het toezichtbeleid ten aanzien van rauw te consumeren vleesproducten te verscherpen.
Kunt u aangeven welke sancties staan op het bereiden en in de handel brengen van filet americain met een te hoog kiemgetal en/of met toepassing van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zijn deze sancties opgelegd in de laatste 3 jaar?
Er kunnen geen sancties worden opgelegd indien er geen wettelijke normen zijn. Er kunnen, zoals uit de eerdere tekst blijkt, wél sancties worden opgelegd bij:
2009 (n=1065, 2 positief, 1x boeterapport)
2010 (n=1384, 7 positief, 7x boeterapport)
2011 (n=544, 5 positief, 2x boeterapport).
Koperdiefstal |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Opstelten tekent convenant met Tennet over aanpak metaaldiefstal»1 en «Tennet ondersteunt actie koperslag»?2
Ja.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het tekenen van het convenant in juni 2011?
In samenwerking met de convenantpartners zijn de afspraken van juni 2011 in een actieplan uitgewerkt en is gestart met de uitvoering van de maatregelen. Een volledig overzicht van de stand van zaken rond de uitvoering zal ik u in juni sturen.
Hoeveel koperdiefstallen op en rond het spoor waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2011 en hoeveel in de eerste 3 maanden van 2012?
Volgens opgave van ProRail waren er over 2010 357 gevallen van koperdiefstal. In 2011 bedroeg dit aantal 516. In de eerste drie maanden van 2012 werden 115 diefstallen van koper op en rond het spoor gepleegd.
Hoeveel vertragingsminuten waren er op het spoor als gevolg van koperdiefstal in 2011, 2011 en de eerste drie maanden van 2012?
Het aantal vertragingsminuten in 2010 bedroeg volgens opgave van ProRail 9 557. In 2011 bedroeg dit aantal 17 818. In de eerste drie maanden van 2012 ging het om 8 514 vertragingsminuten.
Welk inzicht in risicolocaties en risicotijdstippen heeft het Korps landelijke politiediensten (KLPD) verkregen door het doen van standaardaangifte van koperdiefstal? Hoe verwerkt het KLPD dit inzicht in de aanpak van koperdiefstal?
Actie Koperslag richt zich op koperdiefstal waarvan de maatschappelijke impact als gevolg van gevaarzetting groot kan zijn en de veiligheid van de infrastructuur – in casu het spoor (ProRail) en het elektriciteitshoofdtransportnet (Tennet) – in het geding is. Als er zaken aandienen die zich op deze infrastructuur afspelen, verricht het KLPD – indien nodig in samenwerking met de regiopolitie – het opsporingsonderzoek. Daarnaast verrichten politieregio’s opsporingsonderzoeken naar overige koperdiefstallen in de desbetreffende regio.
Om een beeld te krijgen van onder meer de risicolocaties en -tijdstippen en de mogelijkheden om de opsporingsteams van onder andere het KLPD gericht in te zetten, is de politie in augustus 2011 gestart met het project Waakzaam Koperslag. Hierin werken de Dienst Spoorwegpolitie en de Dienst Operationele Samenwerking van het KLPD samen om de operationele informatiepositie over koperdieven te verbeteren. Ook wordt samengewerkt met de regionale politiekorpsen, waar eventuele opsporingsonderzoeken lopen. Het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie met betrekking tot koperdiefstal met gevaarzetting. Naast contacten met verschillende politieregio's is een intensieve samenwerking met de Rotterdamse Zeehavenpolitie tot stand gekomen.
Het project Waakzaam Koperslag heeft onder meer geresulteerd in het rapport Inzicht in koperdiefstal (december 2011). Op basis van de registratie van koperdiefstallen in de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2011 is in dit rapport een analyse gemaakt van de 1 780 bekende verdachten van koperdiefstal, de netwerken waarin zij zich bewegen, verdachte transacties van opkopers en de geografische spreiding van de koperdiefstallen. Op basis van dit rapport worden interventies voorbereid en uitgevoerd.
Hoe hebben de gerichte inspanningen van het KLPD opsporingsteam sinds juni 2011 geleid tot een vermindering van koperdiefstal? Is de pakkans inderdaad vergroot? Hoeveel verdachten zijn sinds juni 2011 opgepakt en hoe verhoudt dit aantal zich tot de periode ervoor?
In 2011 werden volgens ProRail 516 koperdiefstallen gepleegd, wat neerkomt op een gemiddelde van 43 per maand. In de eerste drie maanden van 2012 ging het om 115 koperdiefstallen, zodat het maandgemiddelde op ruim 38 uitkomt. Het is echter nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
Zoals in het convenant overeengekomen, zijn afspraken gemaakt tussen ProRail en het KLPD over de gerichte inzet van private surveillance en opsporingsteams. Oogmerk is door een meer op elkaar afgestemde inzet de pakkans te vergroten. Daarbij kunnen helikopters in heterdaad-situaties ondersteuning verlenen. In gevallen van heterdaad-situaties wordt via Operations de helikopter ingezet. Er zijn inmiddels al aanhoudingen verricht met ondersteuning van helikopterbeelden. Daarnaast wordt in de voorbereiding van interventies gebruik gemaakt van foto's gemaakt door de helikopters.
In 2011 zijn 23 verdachten van koperdiefstal op en rond het spoor aangehouden. De pakkans bedroeg dat jaar bijna 4,5%. In 2012 zijn tot op heden 10 verdachten aangehouden (peildatum: 21 april 2012). Daarmee is de pakkans gestegen naar ruim 8%. Ook voor deze cijfers geldt dat het nog te vroeg is hieraan harde conclusies te verbinden.
Op welke termijn kan de Kamer de aangepaste wetgeving die is aangekondigd (registratie en identificatieplicht bij contante inkoop van koper op alle locaties waar koper wordt ingekocht) tegemoet zien? Op welke termijn verwacht u dat de aangepaste wet- en regelgeving in werking treedt?
De registratieplicht bij de contante inkoop is al van kracht via artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht. Aanscherping van de registratieplicht door de toevoeging van de legitimatieplicht verloopt via de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit bij artikel 437 Sr. Het aangepaste Uitvoeringsbesluit bevindt zich thans in de fase van consultatie. Eind juli zal naar verwachting het advies bij de Raad van State ingewonnen kunnen worden. Volgens planning is publicatie van het aangepaste Uitvoeringsbesluit voorzien op 15 oktober 2012 en zal de legitimatieplicht op 1 januari 2013 in werking treden.
Op welke termijn denkt u de richtlijn om de aard en omvang van de schade als strafverzwarende factor te laten meewegen bij het formuleren van de strafeis gereed te hebben? Op welke termijn is deze richtlijn naar verwachting van kracht?
Om tot een goede richtlijn te komen is inzicht nodig in aspecten als de aard en impact van de problematiek en de behandeling van dergelijke zaken door de opsporing en vervolging. Pas als daar goed zicht op is en zich min of meer een standaard werkwijze heeft ontwikkeld, kunnen deze worden doorvertaald in een specifieke richtlijn voor deze vormen van diefstal. Richtlijnen worden in principe voor vijf jaar vastgesteld door het College van procureurs-generaal en gepubliceerd in de Staatscourant. Een richtlijn kan door de zorgvuldige wijze waarop deze tot stand komt niet voortdurend worden aangepast. Het is dan ook om die reden dat een richtlijn als sluitstuk in een proces geldt. Het Openbaar Ministerie verwacht dat de onderhavige richtlijn in het najaar van 2012 van kracht kan zijn.
Het nog niet voorhanden zijn van een richtlijn staat overigens het eisen van een passende straf op geen enkele manier in de weg. Het Landelijk Parket Team Verkeer ziet voldoende mogelijkheden om arrondissementsparketten nu al te informeren en te instrueren om te komen tot een passende strafeis. Daartoe wordt onder meer een factsheet opgesteld met informatie over de mogelijke ernst en impact van het delict. Deze factsheet wordt toegevoegd aan alle strafdossiers van verdachten van koperdiefstal, zodat de gevaarzetting en/of maatschappelijke schade meegenomen kunnen worden als strafverzwarende omstandigheid.
Kunt u duiden welke vorderingen u heeft gemaakt bij het in Europees verband samenwerken om rondtrekkende dadergroepen van koperdieven tegen te werken?
Over de samenwerking op Europees niveau bij de aanpak van rondtrekkende dadergroepen is uw Kamer onlangs bij brief van 26 maart 2012 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64). Specifiek over de aanpak van koperdieven wordt op voorstel van de Lidstaten Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië gesproken over een Europees verbod op contante betaling bij de verkoop van bepaalde metalen. Dit is aan de orde geweest tijdens de JBZ-Raad van 13 en 14 december 2011 en krijgt een vervolg onder het Deense voorzitterschap. In Benelux-verband ten slotte is gesproken over intensivering van de samenwerking bij de aanpak van koperdieven en worden voorstellen daartoe uitgewerkt.
De geheimhoudingsplicht van notulen van de onderraad |
|
Jesse Klaver (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de Informatievoorziening Olympische Spelen: «Ik zou u graag de notulen van de onderraad willen sturen, maar dat schijnt niet te mogen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u even later zei: «Het ministerie van Algemene Zaken heeft daarop de volgende verklaring gegeven: De gevraagde informatie, te weten de conclusies van de Raad voor Zorg, Welzijn, en Onderwijs (RZWO) worden niet verstrekt. De redenen hiervoor zijn: 1. Bepalingen omtrent de geheimhoudingsplicht in het Reglement van Orde van de ministerraad, waaronder ook begrepen de onderraden. 2. Zelfs in de Wet op de parlementaire enquête is vastgelegd dat de minister niet verplicht is informatie uit de ministerraad en onderraden te overhandigen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in het Reglement van Orde voor de ministerraad in artikel 26 is geregeld dat de geheimhoudingsplicht niet bestaat «voor zover de raad of de minister-president namens de raad ontheffing van de geheimhouding verleent»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het er niet om gaat of de minister al dan niet verplicht is om de informatie te verstrekken, nu u zelf heeft aangegeven die graag te willen sturen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 26 van het Reglement van Orde voor de ministerraad waarborgt de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de vergaderingen van de ministerraad en zijn onderraden. Deze geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt rust mede op de leden van de raad. Bewaring van deze vertrouwelijkheid is een belang van de staat dat de informatievoorziening aan het parlement begrenst (Kamerstukken II 2001/2, 28 362, nr. 2. Dit geldt ook voor het genoemde onderdeel van de notulen van de onderraad.
Deelt u de mening dat in verband met de controlerende taak van het parlement de informatieplicht van de regering zo ruim mogelijk geïnterpreteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u nog van mening dat u de Kamer graag de notulen van de onderraad wilt sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ontheffing van de geheimhouding te verlenen, voor het gedeelte dat op de Olympische Spelen betrekking heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Criminele vreemdelingen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Buitenlandse crimineel krachtig aanpakken»,1 «Wondere wereld»2 en «Politie: mobiel banditisme uit Oost-Europa»?3
Ja.
Kloppen de feiten, zoals die in de genoemde column worden gegeven? Zo ja, deelt u dan de mening dat hieruit blijkt dat het probleem van criminele vreemdelingen in de hoofdstad zeer groot is? Zo nee, wat is dan niet waar?
Het korps Amsterdam-Amstelland heeft in reactie op de betreffende column aangegeven dat de daarin vermelde gegevens over aantallen verdachten niet accuraat zijn. Het korps herkent wel de trend van een toename van criminaliteit gepleegd door personen afkomstig uit Oost-Europa. De politie heeft onlangs een analyse gemaakt van de problematiek, die nog besproken moet worden in de lokale driehoek.
Wat is het aandeel van vreemdelingen in de tien grootste steden van ons land binnen het totaal aantal verdachten in die steden? Wat is de nationaliteit van die verdachten?
Wij hebben uw Kamer op 26 maart 2012 een brief gestuurd over mobiele bendes uit Midden- en Oost-Europa (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64). Daarmee hebben wij uw Kamer cijfers verschaft die op landelijk niveau zijn verzameld over aantallen veroordeelden en zaken waarbij sprake was van een verdachte of veroordeelde met een Oost-Europese nationaliteit. Wij beschikken niet over gegevens specifiek voor de situatie in de tien grootste steden.
Hoeveel van de van misdrijven verdachte vreemdelingen verblijven illegaal in ons land?
Wij beschikken momenteel niet over betrouwbare gegevens om deze vraag mee te beantwoorden. Door de Task Force VRIS (Vreemdelingen in de Strafrechtsketen) worden momenteel, in samenwerking met de relevante ketenpartners, verbeteringen op het terrein van registratie en dossieroverdracht aangebracht zodat, naar verwachting eind van dit jaar, deze gegevens wel beschikbaar zijn.
Welke mogelijkheden in wet- of regelgeving bestaan er om vreemdelingen, die verdacht worden van een strafbaar feit dan wel daarvoor zijn veroordeeld, uit te wijzen? Voldoen deze mogelijkheden naar uw mening? Zo nee, in hoeverre denkt u dan aan verruiming van deze mogelijkheden?
Van een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft en is veroordeeld voor een misdrijf kan het verblijf worden beëindigd. Dit gebeurt aan de hand van de «glijdende schaal» van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Een voorstel tot aanscherping van de glijdende schaal is op 21 maart jongstleden in het AO over Opvang en Asiel door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel met uw Kamer besproken. De aangescherpte glijdende schaal treedt in juli 2012 in werking.
Vreemdelingen (niet zijnde EU-burgers) krijgen, sinds de wet ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 31 december 2011 inwerking is getreden, een inreisverbod opgelegd als zij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. EU-burgers (en derdelanders die niet in Nederland verblijven) kunnen op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 ongewenst worden verklaard. In beide gevallen betekent dit dat de vreemdeling of EU-burger niet meer in Nederland mag verblijven. Doet hij dat wel, dan is hij strafbaar op grond van artikel 197 Sr.
Verblijfsbeëindiging en het opleggen van een inreisverbod of een ongewenstverklaring zijn adequate bestuursrechtelijke instrumenten om criminaliteit onder vreemdelingen terug te dringen.
Deelt u de mening dat de problemen die criminele vreemdelingen veroorzaken veel groter zijn dan de problemen door illegale vreemdelingen die geen crimineel gedrag vertonen? Zo ja, acht u het dan ook niet beter om kwantitatieve doelstellingen (quota) voor criminele vreemdelingen te stellen in plaats van voor illegale vreemdelingen? Zo nee, waarom geven illegale vreemdelingen meer overlast dan criminele vreemdelingen?
Ja, die mening deel ik. Daarom blijft in het vreemdelingentoezicht de prioriteit voor de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen onverkort van kracht, ook zonder kwantitatieve doelstelling. Deze constatering neemt niet weg dat ook illegaliteit leidt tot belasting van de samenleving in die zin dat veel illegalen bijvoorbeeld slecht gehuisvest zijn en onder slechte arbeidsomstandigheden werken (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Illegaal verblijf in Nederland, 2008). Ook verkeren illegaal verblijvende vreemdelingen vaak in een kwetsbare positie. Daarom is de aanpak van illegaal verblijf in Nederland een van de speerpunten van het kabinetsbeleid en is de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 gemaakt. Een consequente aanpak van illegaal verblijf is essentieel voor het draagvlak voor het immigratie- en asielbeleid.
Deelt u de mening dat het probleem van criminele vreemdelingen, zeker in het geval van rondtrekkende bendes, de lokale problematiek overstijgt? Zo ja, waar houden de mogelijkheden van de lokale autoriteiten op en begint uw eigen verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Naast en in aanvulling op de lokale en regionale aanpak van mobiele bendes uit Midden- en Oost-Europa heeft het kabinet initiatieven genomen op landelijk en internationaal niveau. De maatregelen die op de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus zijn genomen zijn toegelicht in de eerdergenoemde brief van 26 maart 2012.
Deelt de mening dat de aanpak van deze criminelen om specifieke expertise bij de politie vraagt? Zo ja, welke expertise is volgens u nodig en beschikt de politie hierover? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van deze rondtrekkende bendes vergt niet zozeer specifieke expertise als wel een slimme en gerichte inzet van de bestaande capaciteit. Die inzet is toegesneden op de dominante kenmerken van deze criminaliteit en het feit dat de daders vreemdelingen zijn. Ook dit hebben wij uiteengezet in onze brief van 26 maart 2012.
Wij verwijzen verder naar onze antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Recourt, Dibi, Schouw en Gesthuizen van uw Kamer over de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 (Kamerstukken II, 2011–2012, Aanhangsel Handelingen, nr. 2007).
Deelt u de mening dat er meer capaciteit voor opsporing, vervolging en desnoods uitzetting nodig is om deze ernstige problematiek aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u voor meer capaciteit zorgen? Zo nee, hoe denkt het probleem dan wel op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Het betalen van 188.000 euro van VU medisch Centrum aan milonair R.O. van Eyeworks |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat het VUmc na het tv-debacle met Eyeworks, waarbij op flagrante wijze het medisch beroepsgeheim werd geschonden, zich bereid heeft verklaard 188 000 euro te betalen voor de kosten die eigenaar/miljonair R. O. van Eyeworks met een geschat vermogen van 83 miljoen euro heeft gemaakt?1 2
Ik betreur het dat het VUmc eventuele onregelmatigheden, die wellicht in strijd zijn met de geldende richtlijnen, niet heeft voorkomen en dat het VUmc eventuele maatschappelijke onrust over dit programma niet heeft voorzien. Ik betreur dat het VUmc daardoor in de kosten van de productie van het programma moet delen.
Tussen RTL Nederland, Eyeworks en VUmc bestonden er contractuele afspraken die ertoe strekten dit programma te maken en uit te zenden. Nadat de uitzending op verzoek van het VUmc is stopgezet, hebben de drie betrokken partijen in onderling overleg afgesproken de directe productiekosten die tot dan toe gemaakt waren te delen. Zij dragen elk voor 188 000 Euro bij. Lopende het onderzoek van het OM, dat ook betrekking zal hebben op de gemaakte afspraken tussen VUmc en Eyeworks, kunnen verder geen uitspraken gedaan worden over de exacte inhoud van die afspraken.
Hoe denkt u dat de samenleving hierover oordeelt?
Ook vanuit de optiek van de samenleving is het te betreuren dat er wellicht sprake is van schending van het beroepsgeheim en dat het VUmc als gevolg daarvan ook financieel deels de consequenties voelt.
Wat vindt u van het verweer van het VUmc dat de 188 000 euro niet ten koste gaat van de zorg omdat het uit de reserves van het ziekenhuis wordt betaald? Gaat het niet gewoon om zorggeld?
Het VUmc heeft aangekondigd dat de kosten ten laste komen van de algemene reserves. Deze gelden zijn niet statutair gebonden aan de zorg. In die zin gaat het dus niet om zorggeld. Desalniettemin had dat geld besteed kunnen worden aan de zorg of gereserveerd kunnen blijven voor andere onvoorziene situaties.
Is het niet ongehoord dat het VUmc geld dat bedoeld is voor de zorg aan Eyeworks betaalt, terwijl Eyeworks bij het maken van de opnames ernstig in de fout is gegaan?
Ik kan niet in privaatrechtelijke contractuele afspraken tussen een ziekenhuis, een televisiezender en een producent treden. De inhoud van deze contractuele afspraken is bepalend voor de vraag wie aansprakelijk is voor de kosten.
Wilt u u uw gezag aanwenden om ervoor te zorgen dat het VUmc deze kosten niet uitbetaalt aan Eyeworks? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u niet dat – in het geval de kosten toch moeten worden betaald – deze 188 000 euro moet worden verhaald op de beslissers van het VUmc; zijnde de directie en het hoofd van de spoedeisende hulp? Zo neen, waarom niet?
Alleen diegene die schade heeft geleden kan de schade verhalen. Dat betekent dat de betrokken partijen moeten beslissen of zij de schade op één van de andere partijen willen proberen te verhalen. Of één van de partijen aansprakelijk is en de schade moet vergoeden kan uiteindelijk worden uitgemaakt door de rechter.
Het bericht Shell gaat Chinees schaliegas zoeken en produceren |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over dat Shell Chinees schaliegas gaat zoeken en produceren?1
Ja.
Zijn er in de overeenkomst met China National Petroleum Corporation (CNPC) ook afspraken gemaakt over het gebruik van onderandere water en chemicaliën en de arbeidsomstandigheden waaronder het schaliegas kan worden gewonnen? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid met Shell in contact te treden over deze punten en aan te dringen op naleefbare afspraken? Zo niet, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in overeenkomsten die bedrijven met elkaar sluiten, dus ook niet in de afspraken die gemaakt zijn tussen Shell en China National Petroleum Corporation (CNPC). Voor mij als minister is het van belang dat bedrijven op Nederlands grondgebied zich houden aan de wet en regels die hier gelden. Ik heb niet de bevoegdheid om ook buiten onze landsgrenzen eisen te stellen.
Wat ik wel doe, is bedrijven aanspreken om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. In dat kader heeft Shell op 7 maart 2012 bij monde van CEO Peter Voser2 verkondigd de lat bij schaliegaswerkzaamheden hoog te leggen, dat het bedrijf transparantie over de chemicaliën die bij fracwerkzaamheden gebruikt worden stimuleert en dat Shell goede en strenge regulatie en toezicht aanmoedigt. Ook heeft Shell «operating principles» opgesteld voor de ontwikkeling van «tight gas» en nodigt uit tot een dialoog met de samenleving en de industrie om deze principes te verscherpen. Deze «operating principles» worden wereldwijd toegepast.
Als u meer inzicht wilt krijgen in de overeenkomst, die gesloten is tussen Shell en CNPC, zult u contact op moeten nemen met één van deze partijen.
Deelt u de mening dat de winning van schaliegas nog niet zover is ontwikkeld dat het zonder gevaar voor het milieu kan worden gedaan? Zo ja, zou u dan met Shell in gesprek kunnen gaan om de winning van schaliegas tegen te gaan? Zo niet, waar baseert u uw mening dan op dat het geen schade aan het milieu veroorzaakt?
Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik niet de bevoegdheid om buiten Nederland invloed uit te oefenen op een overeenkomst tussen twee bedrijven.
Ten aanzien van mogelijke schaliegas ontwikkelingen in Nederland, heb ik, zoals u weet, een onderzoek toegezegd dat zal kijken naar de mogelijke risico’s en gevolgen van het opsporen en winnen van schalie- en steenkoolgas in Nederland in termen van veiligheid voor mens, natuur en milieu. Aan de reikwijdte van het onderzoek is ook toegevoegd, dat er gekeken wordt op welke wijze de Nederlandse wet- en regelgeving de risico’s en gevolgen adresseert en mitigeert.
Op uw vraag of schaliegas zonder gevaar voor het milieu ontwikkeld kan worden, kan ik geen antwoord geven tot het moment dat de resultaten van het onderzoek bekend worden.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Energie van 12 april 2012?
Ja.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking die geen bijzondere bijstand krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden in sommige situaties vier tot zes maanden geen uitkering krijgen, omdat de aanvraag van de Wajong-uitkering nog in procedure is en gemeenten bijzondere bijstand weigeren, omdat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening zou dienen?1
In de Wajong is geregeld dat het recht op arbeidsondersteuning voor jongeren die in de studieregeling of de werkregeling terecht komen, ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. Jongeren die tot deze groep behoren en kort voor of na hun 18e verjaardag een beroep op de Wajong doen, verkrijgen dus in beginsel niet eerder dan zestien weken na datum aanvraag het recht op Wajong. Deze jongeren hebben echter uitdrukkelijk de mogelijkheid om reeds vier maanden vóór hun 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen. De Wajong uitkering gaat dan – mits er aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan – in op hun 18e verjaardag.
Ten aanzien van het recht op bijzondere bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar geldt er in de WWB een specifieke regeling. Genoemde personen hebben alléén recht op bijzondere bijstand voor zover hun noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke algemene bijstandsnorm (thans € 230,91 per maand) én zij voor deze kosten géén beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders. Zij worden geacht geen beroep op de onderhoudsplicht van de ouders te kunnen doen, indien de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of dat zij redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.
Het is vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of en zo ja in welke mate jongeren van 18, 19 of 20 jaar die géén beroep op de onderhoudsplicht van hun ouders kunnen doen, in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand. Het is ook aan de gemeente om bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand de omstandigheid te betrekken dat de betreffende jongere door vier maanden vóór zijn 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen, vanaf zijn 18e verjaardag redelijkerwijs had kunnen beschikken over deze uitkering.
Is het waar dat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening geldt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden, ook al voldoen zij aan alle criteria om bijzondere bijstand te ontvangen?
Nee, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven geldt er voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar in de WWB een aparte regeling voor de verlening van de bijzondere bijstand. Een Wajong-uitkering geldt daarbij niet als voorliggende voorziening voor het recht op bijzondere bijstand.
Acht u het wenselijk dat deze jongeren met een licht verstandelijke beperking maandenlang geen inkomen ontvangen en hierdoor grote schulden opbouwen, achterstanden in de premiebetaling krijgen en geen traject ontvangen richting werk of school? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk, maar het is ook niet nodig dat zo’n situatie ontstaat. Immers zoals in antwoord 1 is aangegeven kunnen deze jongeren zelf door reeds vier maanden vóór de 18e verjaardag een Wajong-uitkering aan te vragen, dit recht daadwerkelijk vanaf hun 18e verjaardag verzilveren.
Een landelijke beperking van draaideurconstructies voor voormalige ambtenaren |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Prinses Laurentien hielp kennis aan baan»?1
Ja.
Wat is uw mening over de constructie waarbij een ex-ambtenaar door het ministerie op hetzelfde beleidsterrein wordt ingehuurd als consultant tegen een uurtarief dat drie keer hoger ligt dan een ambtenarensalaris? Deelt u de mening dat dergelijke constructies onwenselijk zijn? Welke regels zijn er op dit moment op landelijk niveau om dergelijke constructies te beperken? Is aanscherping van deze regelgeving volgens u op zijn plaats? Zo ja, welke aanscherpingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
De ex-ambtenaar is niet door het ministerie van OCW ingehuurd, maar door een gesubsidieerde organisatie. De regels van de rijksoverheid voor inhuur van ex-ambtenaren zijn in dit geval dan ook niet aan de orde. Overigens heeft het ministerie van OCW in deze concrete casus bij de organisatie wel aangedrongen op een goede overdracht van kennis en expertise om de continuïteit van het programma te borgen.
Bij een zogenoemde draaideurconstructie – waarvan in het hierboven genoemde geval geen sprake is – gaat het om de situatie dat een voormalig ambtenaar na zijn ontslag vervolgens door het ministerie (of een andere overheidsorganisatie), waaraan hij tot dan toe verbonden was, wordt ingehuurd – via bijvoorbeeld een adviesbureau, of als zelfstandige – om werkzaamheden te verrichten.
In zijn algemeenheid is de draaideurconstructie onwenselijk. Het is niet voor niets dit al in 1999 vanwege mogelijke belangenverstrengeling en inbreuken op de integriteit in een circulaire voor de departementen is vastgelegd. Het gaat dan om de circulaire «Verzoek tot het naleven van het beleid ten aanzien van de draaideurconstructie», kenmerk ad1999/u84410 d.d. 13 sept. 1999.
Letterlijk staan in deze circulaire over de draaideurconstructie de volgende passages: «(...) Zowel intern als extern moet echter elke schijn van belangenverstrengeling worden vermeden. Het kabinet acht de draaideurconstructie een gevaar voor een integer functioneren van de rijksoverheid en voor de beeldvorming van de overheid. (...)»
«(...) Het kabinet is van mening dat voorkomen moet worden, dat ministeries een voormalig ambtenaar na zijn ontslag gedurende een bepaald tijdsbestek op enigerlei wijze inhuren. (...) » «(...) Ten aanzien van de termijn gedurende welke een voormalig ambtenaar geen werkzaamheden voor het voormalig ministerie mag verrichten, acht ik een periode van twee jaar redelijk. (...)»
Er is een uitzondering mogelijk: «(...) Het betreft de situatie dat in het kader van een beëindiging van het dienstverband afspraken worden gemaakt met de (voormalige) ambtenaar om na zijn ontslag gedurende een bepaalde aan te geven tijd, werkzaamheden voor het ministerie te verrichten. In zo’n geval bestaat hiertegen geen bezwaar.»
Er is geen aanleiding om de regels vervat in de circulaire aan te scherpen, ze zijn heel duidelijk.
Bent u ervan op de hoogte dat bij menig bestuursorgaan, zoals gemeenten en het ministerie van Defensie, voor voormalige bestuurders en medewerkers een verbod geldt om tot twee jaar na het beoefenen van een functie werkzaamheden te verrichten voor hun voormalige werkgever?
Ja.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kent een handreiking voor een gedragscode voor deze gevallen. Er is overigens geen sprake van een verbod voor twee jaar bij inhuur van ex-medewerkers.
Gemeenten zelf bepalen de inhoud van die gedragscode in overleg met hun gemeenteraden. De richtlijn voor inhuur van ex-personeel verschilt dan ook per gemeente; soms wordt er niets geregeld, soms bestaat er een beperking van één jaar of geldt er een beperking van meerdere jaren.
Bij de defensie wordt de draaideurconstructie voor twee jaar uitgesloten gezien de aanwijzing SG A/872. Hierin wordt het volgende gezegd.
«(...) Inhuren van voormalige werknemers (draaideurconstructie)
Acht u in navolging hiervan een landelijke beperking van draaideurconstructies wenselijk waarbij voormalige ambtenaren gedurende twee jaar geen werkzaamheden mogen verrichten voor hun voormalige werkgever? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beperking bestaat reeds, zie de beantwoording bij vraag 2 en 3.
De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving dat er vals spel wordt gespeeld op de huizenveiling |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Vals spel op de huizenveiling»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de directeur van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) waarin hij stelt en onderbouwt dat zijn organisatie voortaan geen huizen met een NHG-garantie meer laat veilen op huizenveilingen? Onderschrijft u deze uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij leningen met een NHG staat het WEW borg voor de lening van de geldnemer en geldgever. Indien de koper in betalingsproblemen komt en de woning moet worden verkocht, dan staat het WEW onder een aantal voorwaarden borg voor een eventuele restschuld. De overheid staat vervolgens borg voor het WEW. De opbrengst op de veiling ligt doorgaans 37% onder de onderhandse verkoopwaarde; dit leidt tot verlies bij banken, de woonconsument en het WEW. Het is aan het WEW om een verliesdeclaratie van een financier zo veel mogelijk te beperken. In samenspraak met de financiers blijft het WEW zich inzetten om te voorkomen dat woningen op de veiling terecht komen. Er is ook een wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in voorbereiding. Hiermee wordt het proces rondom de executieveilingen verbeterd, zodat de kring van potentiële kopers wordt uitgebreid en de hoogst mogelijke veilingopbrengst wordt bereikt. Dit voorstel wordt naar verwachting in de zomer van dit jaar bij uw Kamer ingediend.
Deelt u de mening dat vastgoedhandelaren die beboet zijn door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) vanwege hun gedrag op een huizenveiling(-en) voor een bepaalde periode de toegang tot de huizenveiling moet worden ontzegd? Kunt u antwoord toelichten?
Volgens de Mededingingswet kan door de NMa bij een geconstateerd kartel maximaal een boete van 450 000 euro of, als dat hoger is, 10 % van de omzet, worden opgelegd. Blijkt er daarnaast sprake van strafbare feiten, dan kan het Openbaar Ministerie zo nodig overgaan tot strafvervolging. Bovendien belemmeren de huidige regels de betrokken veilingen niet om individuen in bepaalde gevallen van deelname aan de veiling uit te sluiten. Met genoemde maatregelen zijn voldoende middelen beschikbaar om vastgoedhandelaren die de regels overtreden, te bestraffen.
Kunt u aangeven hoe volgens u kan worden bevorderd dat huizen die executoriaal verkocht mogen worden, minder snel door de schuldeisers naar de veiling worden gebracht?
Het is in beginsel aan de financier om te bepalen of een woning gedwongen wordt verkocht. De financiers hebben een zorgplicht ten aanzien van hun klanten om de opbrengst zo hoog mogelijk te laten zijn, zodat de restschuld beperkt blijft. Een onderhandse verkoop kan een goed middel zijn om een hogere opbrengst te realiseren. Het WEW dringt er bij de financiers op aan om woningen met een NHG onderhands te verkopen. Het WEW heeft in 2011 in 25% van de verzoeken van de financiers om een woning met NHG executoriaal te veilen, geweigerd. In bijna al deze gevallen is een oplossing gevonden; 60% van betreffende woningen zijn onderhands verkocht en voor zo’n 40% is een regeling getroffen zodat de mensen in de woning konden blijven wonen. Deze aanpak beperkt de verliezen bij de financiers en het beroep op de NHG. Het zoeken naar mogelijkheden voor betalingsregelingen en het bevorderen van onderhandse verkoop kan ook meerwaarde hebben voor woningen zonder NHG, zodat er minder snel executoriaal hoeft te worden geveild.
Het bericht van OV-chipfraude bij GVB Amsterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GVB laat mogelijke fraude onderzoeken»?1 2
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er miljoenen zijn verdwenen? Zo ja, vindt u ook dat dit tot de bodem moet worden uitgezocht?
De Raad van Commissarissen van het GVB heeft in overleg met de algemeen directeur GVB besloten tot een onafhankelijk feitenonderzoek om dit tot op de bodem uit te zoeken. Ook ik acht dit onderzoek noodzakelijk en wacht de resultaten hiervan af.
Wat wordt er precies onderzocht en wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De gemeente Amsterdam heeft mij geïnformeerd dat het onderzoek zich primair zal richten op de vermeende frauduleuze handelingen en onregelmatigheden bij het GVB Amsterdam. De gemeente Amsterdam is enig aandeelhouder van het GVB en zij zal mij nader informeren zodra meer bekend is. Ik heb van de gemeente begrepen dat de planning is dat met circa 4 weken de eerste resultaten bekend zullen zijn.
Wordt in dit onderzoek ook gekeken naar de schade voor de reizigers en de rol van Trans Link Systems (TLS)?
De gemeente heeft mij geïnformeerd dat het onderzoek zich primair zal richten op de vermeende frauduleuze handelingen en onregelmatigheden bij GVB.
Nadat het onderzoek is afgerond kan worden beoordeeld wat de eventuele consequenties zijn voor de reiziger.
Is deze fraude beperkt tot het GVB alleen of zijn er ook andere gemeenten waar dit mogelijk speelt?
Zie het antwoord op vraag 4 over de scope van het onderzoek. Of er sprake is van fraude zal het onderzoek moeten uitwijzen.
Het TNO rapport inzake de oorzaak van het sluisongeluk Eefde op 3 januari 2012 |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van TNO over de oorzaak van het ongeluk met de sluis in Eefde?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van het rapport?
Ja, die onderschrijf ik.
Kunt u aangeven of en wanneer het door TNO aanbevolen vervolgonderzoek uitgevoerd en afgerond kan worden en de definitieve resultaten op tafel kunnen liggen?
Het aanbevolen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Over de aanpak en opleverdatum vindt nog overleg plaats tussen RWS en TNO. De verwachting is dat uiterlijk september dit jaar de resultaten van het vervolgonderzoek bekend zijn. Overigens geeft het onderzoek dat TNO nu heeft afgerond een helder inzicht in de oorzaken van het incident bij de sluis Eefde. Het vervolgonderzoek zal vooral aanvullend technisch inzicht opleveren.
Wat zijn de consequenties van het nog uitblijven van definitieve conclusies over de verantwoordelijkheid voor het ongeluk voor het eventuele verhalen van schade door de getroffen ondernemers?
Het is aan individuele ondernemers zelf om te bepalen of zij een partij aansprakelijk willen stellen op basis van het huidige onderzoeksrapport of het vervolgonderzoek. Voor getroffen ondernemers heb ik de regeling nadeelcompensatie opengesteld. Door het openstellen van deze regeling en het bevorderen van een snelle afhandeling van de verzoeken, wil ik voorkomen dat ondernemers onnodig in financiële problemen komen als gevolg van het incident.
Hoe wordt, tegen de achtergrond van het feit dat deze schade bij een normaal inspectieregime niet bleek te detecteren, in de toekomst voorkomen dat soortgelijke ongelukken zich bij andere sluizen voor zullen doen?
Na het incident met de benedendeur van de sluis bij Eefde heb ik laten onderzoeken of dit ook bij andere sluisdeuren kan optreden. Dit blijkt niet het geval. Het ontwerp voor de ophanging van de sluisdeur, dat een belangrijke achterliggende oorzaak is van het falen, is alleen bij de sluis bij Eefde toegepast.
Dit ontwerp zal niet worden toegepast bij nieuw te bouwen hefdeuren. Voor de sluis bij Eefde heb ik naast de ophanging van de benedendeur ook de ophanging van de bovendeur laten aanpassen. Deze nieuwe ophangconstructie is middels een normaal inspectieregime wel te inspecteren.
Bestuursperikelen bij de Amsterdamse Islamitische Basisschool As-Siddieq |
|
Metin Çelik (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is er bij de Amsterdamse Islamitische Basisschool As-Siddieq sprake van financieel wanbeheer, zouden salarissen eind dit jaar niet meer kunnen worden uitbetaald en speelt er in verband daarmee tevens een kwestie van ontslag op staande voet van de voorzitter van het dagelijks bestuur?1
In verband met de recente signalen heeft de Inspectie van het Onderwijs op13 april 2012 de financiële situatie van de stichting besproken met vertegenwoordigers van het bestuur. De uitkomst van dit gesprek is voor de inspectie aanleiding het (financieel) toezicht aan te passen vanwege een verhoogd risico door een combinatie van bestuurlijke verwikkelingen en structureel hoge personele lasten. Er is niet vastgesteld dat er sprake is van financieel wanbeheer, noch dat eind 2012 de salarissen niet kunnen worden betaald.
De nog actieve bestuursgeleding heeft de inspectie laten weten dat de (via de rechtbank aangevochten) schorsing van de bestuursvoorzitter geen verband houdt met de signalen waar u in uw vraag op doelt. Het ontslag heeft te maken met de opstelling van de bestuursvoorzitter die al geruime tijd geen informatie wenst te delen met de rest van het bestuur. Verder geeft ook de bestuurlijke situatie aanleiding het toezicht op het bestuur aan te scherpen. De problemen zijn namelijk voor een deel ontstaan door de dubbelrol van de voorzitter van het algemeen bestuur die daarnaast ook bezoldigd dagelijks bestuurslid is. Deze bestuurlijke constructie is niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en met de code goed bestuur. De inspectie ziet erop toe dat deze bestuurlijke constructie wordt beëindigd. Bovendien zal de inspectie in het licht van deze bestuurlijke constructie onderzoeken of de bezoldiging van het bestuurlid rechtmatig is en of zich andere onrechtmatigheden hebben voorgedaan.
Is het waar dat door deze problemen docenten thuis zitten en klassen met leerlingen geen les meer krijgen?
Ik ben ervan op de hoogte dat twee leerkrachten van de locatie Zeeburg op dit moment thuiszitten en zijn vervangen door invalleerkrachten. De twee personeelsleden van de medezeggenschapsraad, waarvan bekend is dat zij ziek zijn, zijn geen groepsleraren. Alle groepen zijn voorzien van een leraar. Er is geen sprake van lesuitval.
Hebben de bestuursperikelen te maken met voormalige bestuursleden van andere islamitische schoolbesturen die de organisatie wensen over te nemen?
Er zijn tot dusver geen specifieke aanwijzingen die een dergelijke conclusie rechtvaardigen.
Is het waar dat deze bestuurders betrokken zijn bij nieuwe aanvragen voor het stichten van islamitische scholen? In welke fase verkeren deze aanvragen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is deze bestuurders ruimte te bieden nieuwe scholen te stichten? Hoe gaat u dat voorkomen?
Het klopt dat de geschorste bestuursvoorzitter betrokken is bij de oprichting van een islamitische school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam. De goedkeuring hiervoor is vorig jaar verleend. Vanaf welk moment de school daadwerkelijk zal worden bekostigd, hangt af van het tijdstip waarop de gemeente verklaart over passende huisvesting voor de school te beschikken. Zodra de school van start gaat, zal de inspectie vooraf bepalen of er vanwege mogelijke bestuurlijke of kwalitatieve risico’s direct vanaf de start geïntensiveerd toezicht nodig is.
Voor het antwoord op de vraag welke ruimte ik wenselijk acht voor het stichten van nieuwe scholen, verwijs ik naar mijn antwoorden in het verslag van schriftelijk overleg over een nieuw te stichten islamitische school in Amsterdam. (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 156).
Worden hier kostbare juridische procedures uitgevochten die onderwijsgeld kosten dat eigenlijk besteed had moeten worden aan goed onderwijs en goede docenten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waar halen de bestuurders het geld vandaan om dit soort juridische procedures aan te spannen?
Uiteraard moet een bestuur onnodige uitgaven voorkomen en geen uitgaven doen die het zich niet kan permitteren. Maar uitgaven aan juridische procedures rond ontslag van werknemers zijn niet per definitie onrechtmatig. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op juridische bijstand noodzakelijk is.
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Leiden deze toestanden op dit moment tot onrust onder docenten leerlingen en ouders? Wat betekent dit voor de kwaliteit van het onderwijs?
Aan de leraren is door een van de locatieleidsters verteld dat de financiële positie van het schoolbestuur mogelijk gevolgen heeft voor de uitbetaling van salarissen aan het einde van dit jaar. Hier zijn leraren van geschrokken. Er zijn tot nu toe echter geen signalen dat dit heeft geleid heeft tot aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. De locatieleidsters en leraren waarmee de inspectie heeft gesproken, hebben verteld dat ze ondanks de bestuursperikelen al hun energie aanwenden voor de leerlingen en voor goed onderwijs.
Hoewel er volgens de locatieleidsters sprake is van rust rond de school, ziet de voorzitter van de medezeggenschapsraad dat de onrust onder de ouders toeneemt na de recente berichtgeving over het schoolbestuur in het Parool.
De uitzending van De Vijfde Dag over onthullingen van een tbs'er |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag op 22 maart 2012 «Dossier Van Tamelen: de angst voor een vlucht gevaarlijke tbs’er»?
Ja. Ik heb uw Kamer op 6 april jl. per brief mijn reactie op deze uitzending doen toekomen. Voor nadere informatie over de zaak verwijs ik naar deze brief (Kamerstukken 2011/2012, 29 452, nr. 147).
Hebt u kennisgenomen van de onthulling van de tbs’er dat een behandeld sociotherapeute actief heeft meegeholpen aan zijn ontsnapping en die van een andere tbs’er uit de Van Mesdagkliniek in 1997? Is het waar dat de mogelijke seksuele relatie van de sociotherapeute met een van de ontsnapte tbs’ers is het Rijksrechercheonderzoek niet naar boven is genomen? Is het waar dat de sociotherapeute nog vele jaren voor de kliniek heeft gewerkt? Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Rijksrecherche van destijds? Zijn inmiddels verbetermaatregelen genomen en zo ja, welke?
In opdracht van de toemalige Minister van Justitie is onderzoek gedaan naar de ontvluchting in 1997, zowel door de kliniek als door de Rijksrecherche. De uitkomsten van de onderzoeken zijn aan uw Kamer gemeld in een brief van 18 februari 1998 (Kamerstukken 1997/1998, 25 698, nr. 4) en gaven geen aanleiding tot strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van personeelsleden. De uitlatingen van betrokkene in de uitzending van 22 maart jl. geven mij geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de onderzoeken.
Kunt u specificeren welke verantwoordelijkheden de kliniek, het Adviescollege Verloftoetsing (AVT) respectievelijk de minister hebben met betrekking tot de advisering over verlof voor een tbs’er? Welke aspecten wegen de kliniek en de minister mee? Waarin verschillen zij onderling?
Ten aanzien van de procedure rondom de verloftoetsing van tbs-gestelden wil ik opmerken dat deze met waarborgen is omkleed. Het als uitvloeisel van de commissie-Visser ingestelde onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) toetst alle verlofaanvragen van tbs-gestelden. Het AVT heeft een adviserende bevoegdheid, zij het dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet kan afwijken van een negatief advies. Op grond van het AVT-advies neemt de Minister een besluit. Bij een positief advies kan de verlofaanvraag gemotiveerd worden afgewezen. Zo wordt de kwaliteit van de verlofbeslissingen zoveel mogelijk professioneel geborgd, met behoud van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Hoewel het niet vaak gebeurt, is afwijking van een positief advies van het AVT mogelijk. De redenen daartoe kunnen juridisch, politiek of maatschappelijk van aard zijn. De Minister heeft bij een beslissing over het verlof immers, anders dan het AVT, niet alleen te maken met het resocialisatiebelang van de betrokken tbs-gestelde en het risico voor de samenleving, maar ook met belangen van de slachtoffers en/of nabestaanden, politieke gevoeligheden en juridische (on)mogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het dat in casu de rechter een tbs’er onvoorbereid en zonder verloven vrijlaat, terwijl de minister van Justitie een onbegeleid verlof te risicovol vond? Bieden de voorgestelde maatregelen, die thans in het parlement in behandeling zijn, voldoende soelaas om «koude terugkeer» te voorkomen?
Bij voorkeur doorloopt een tbs-gestelde voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel alle stappen in het resocialisatietraject. Zo vindt de terugkeer van de tbs-gestelde in de maatschappij zo veilig en verantwoord mogelijk plaats. In onderhavige zaak is het resocialisatietraject niet geheel doorlopen als gevolg van de contraire voorwaardelijke beëindiging door de rechter. Deze beëindiging achtte ik onwenselijk, ook al werd betrokkene in elk geval nog voor een periode van een jaar begeleid door de reclassering op het meest intensieve toezichtniveau. Om te zorgen dat de tbs-maatregel nooit zonder enige vorm van voorbereiding op de terugkeer in de samenleving wordt beëindigd heb ik een wetswijziging ingediend, dat momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt1. Een dergelijke abrupte terugkeer in de maatschappij vergroot immers het recidiverisico.
De voorwaardelijke beëindiging van de tbs met dwangverpleging kan op grond van de huidige wetgeving ten hoogste een periode van negen jaar bedragen. In het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht stel ik voor dat deze maximale duur wordt geschrapt, waardoor langdurig en eventueel levenslang toezicht mogelijk wordt. Dit conceptwetsvoorstel ligt ter consultatie bij de adviesinstanties. Dit conceptwetsvoorstel voorziet tevens in een nieuwe toezichtsmaatregel voor voormalige tbs-gestelden die een ernstige gewelds- of zedendelict hebben gepleegd, en wier terbeschikkingstelling is geëindigd en voor ex-gedetineerden die een zedendelict hebben gepleegd.
Is het waar dat het met instemming van de reclassering is dat de tbs’er drugs gebruikt? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat deze tbs’er zeer gefocust lijkt op verdovende middelen?
Drugsgebruik door veroordeelde delinquenten gedurende de tenuitvoerlegging van hun straf keur ik ten zeerste af, zeker wanneer dit gebruik het recidiverisico verhoogt en eerder delicten of ongewenste gedragingen heeft veroorzaakt. Wanneer een veroordeelde onder toezicht terugkeert in de maatschappij, kan de rechter het gebruik van (hard)drugs verbieden door aan de terugkeer de voorwaarde van een drugsverbod te verbinden. Dit was ook in het onderhavige geval één van de voorwaarden bij de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel van betrokkene. In het vonnis staat:«dat (…) betrokkene geen alcohol en/of (hard)drugs gebruikt indien en voor zover de reclassering dit van hem verlangt. Betrokkene accepteert/neemt deel aan alcoholtesten/urinecontroles. De uitslag van de testen kan opgevraagd worden door de reclassering.»Ter zitting werd door alle betrokken partijen de verwachting uitgesproken dat een totaalverbod van softdrugs voor betrokkene niet haalbaar was. Het opnemen van een dergelijk totaalverbod in de voorwaarden zou het slagen van het toezicht en daarmee het slagen van de resocialisatie in de weg staan. Bovendien werd door een onafhankelijke psychiater en een psycholoog aangegeven dat gecontroleerd gebruik van softdrugs bij betrokkene niet recidiveverhogend zou werken en dat dit gebruik niet delictgerelateerd was. Daarom kreeg hij van de reclassering als toezichthouder, in overeenstemming met het vonnis en met instemming van het Openbaar Ministerie, toestemming om gecontroleerd softdrugs te gebruiken. Hij mocht een vooraf vastgestelde, gelimiteerde hoeveelheid per week gebruiken, die ook als zodanig te controleren was door de reclassering, zolang dit geen negatieve invloed zou hebben op andere leefgebieden. Gebruik van alcohol en harddrugs werd niet toegestaan. Betrokkene werd tijdens de loop van het toezicht driemaal per week gecontroleerd door middel van urinecontroles. Gedurende het toezicht werd betrokkene eenmaal positief getest op het gebruik van harddrugs. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft betrokkene hiervoor van de reclassering een officiële waarschuwing gekregen.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag de omstandigheid betrekken dat betrokkene het delict, waarvoor hij is veroordeeld en waarvoor hem tbs is opgelegd, juist heeft gepleegd onder invloed van verdovende middelen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is momenteel de status van de tbs’er? Deelt u de mening dat de tbs’er thans de voorwaarden schendt? Welke consequenties worden daaraan verbonden?
De tbs-maatregel van betrokkene is op 22 februari 2012 door de rechter beëindigd. Deze beslissing was wederom contrair. De rechter wees de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de tbs-maatregel af. Het Openbaar Ministerie is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Gedurende de periode tot aan het hoger beroep blijft de tbs-maatregel, en daarmee het toezicht op betrokkene door de reclassering, van kracht.
Kunt u deze vragen binnen zeven dagen beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de hiervoor gebruikelijke termijn.
Dit ook met het oog op de 5 april jl. aan uw Kamer verzonden brief naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (kenmerk 2012Z06297/2012D14017).