Het bericht dat Nederland ingrijpt bij kritische EU- tekst over Israël |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rosenthal grijpt in bij kritische EU-tekst Israel?»1
Ja.
Klopt het dat u heeft ingegrepen en erop heeft aangedrongen om in de EU-verklaring geen verwijzing te laten plaatsen naar een gevoelig rapport van de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israel? Indien ja, kunt u toelichten waarom u hierop heeft aangedrongen?
Nederland en veel andere EU-lidstaten hebben suggesties gedaan voor de redactie van de Raadsconclusies, aangenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken op 23 januari 2012, over het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Het eindresultaat weerspiegelt de consensus van de EU-lidstaten. Zie ook de volgende twee antwoorden.
Kunt u toelichten wat er precies is aangepast in de EU-verklaring?
De besprekingen over Raadsconclusies zijn vertrouwelijk. De Nederlandse inzet daarbij, net als die van andere lidstaten, was er op gericht een gebalanceerde tekst te formuleren die de nadruk legt op ondersteuning van de rechtstreekse besprekingen die tot stand zijn gekomen dankzij de inspanningen van Jordanië.
Deelt u de mening dat het betreurenswaardig is te moeten constateren dat er niet naar een rapport dat door de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israel is gemaakt, verwezen mag worden in een gezamenlijke EU verklaring? Indien nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk naar niet-openbare rapporten te verwijzen in verklaringen van de Raad.
Klopt het dat u de tekst nog voorzichtiger geformuleerd had willen zien worden maar dat dit niet is gelukt? Indien ja, hoe had de EU-verklaring er volgens u uitgezien moeten hebben?
De uiteindelijke verklaring is geheel in lijn met de Nederlandse opvattingen ten aanzien van het MOVP.
Deelt u de mening dat deze werkwijze niet bevorderlijk kan werken om tot een oplossing te komen in het Midden-oosten Vredesproces (MOVP)?
Neen. De regering meent dat een oplossing van het MOVP ligt in rechtstreekse onderhandelingen tussen partijen zelf. De internationale gemeenschap moet zich onthouden van handelingen en uitspraken die de voortzetting van de onderhandelingen in gevaar brengen. De voorliggende raadsconclusies steunen de onderhandelingen.
Hebben uw collega-ministers uit Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk aan u kenbaar gemaakt dat zij zich niet konden vinden in uw opstelling in deze kwestie?
Neen.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich inspant om de gesprekken tussen Israel en de Palestijnen te bevorderen?
De regering steunt het optreden van het Kwartet- en daarbinnen dat van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU – om via rechtstreekse onderhandelingen tussen partijen te komen tot een vredesregeling. De regering roept partijen – ook in bilaterale contacten – zich te onthouden van unilateraal optreden dat daaraan in de weg staat. De regering is bereid verdere steun te geven aan concrete voorstellen van partijen die bijdragen aan het wegnemen van onderling wantrouwen en aan het verbeteren van het onderhandelingsklimaat.
Heling van gestolen koper van ProRail |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ook ontzettend geschrokken van de berichtgeving over hoe gemakkelijk het lijkt te zijn om gestolen koper van bijvoorbeeld ProRail door te verkopen?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen om heling van koper van Prorail keihard aan te pakken?
Koperdiefstal is een groot probleem waar ProRail serieuze schade van ondervindt. Om die reden heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie in juni 2011 het Convenant Actie Koperslag gesloten met ProRail, het Openbaar Ministerie, de Raad van Korpschefs en de Metaal Recycling Federatie om koperdiefstal en heling beter aan te pakken. In het kader van de uitvoering van het convenant is een actiegroep Koperslag opgericht om de tien actiepunten gezamenlijk op te pakken. Tot de maatregelen behoren onder meer: het vergroten van de pakkans van koperdieven en de invoering en handhaving van een registratie- en legitimatieplicht ter voorkoming van heling.
Is het mogelijk om de in de uit de uitzending van PowNews genoemde ijzerhandelaren aan te pakken of op zijn minst uit te laten nodigen voor een gesprek op een politiebureau? Bent u ook bereid om dit te doen?
Er is contact opgenomen met PowNews om te achterhalen welke bedrijven het betreft. PowNews heeft toen aangegeven die gegevens niet te willen verstrekken met een beroep op de bescherming van journalistieke bronnen.
Welke maatregelen zijn er al genomen om de (spoor-)hinder door de koperdiefstal te verminderen? Welke extra maatregelen gaat u nemen om deze hinder te voorkomen?
Door ProRail zijn inmiddels de volgende acties genomen:
Extra maatregelen die door ProRail getroffen zullen worden, zijn de volgende:
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het op dit moment met de ontwikkeling van alternatieven voor het gebruik van koper? In hoeverre is het reëel dat ProRail in de nabije toekomst geen gebruik meer hoeft te maken van koper?
Daar waar mogelijk wordt koper standaard vervangen door andere metalen. Niet overal kunnen we koper vervangen. Ons spoorsysteem blijft afhankelijk van koper.
ProRail onderzoekt op dit moment of er een andere technische oplossing voorhanden is die het gebruik van kabels overbodig maakt.
‘Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen»?1
Ja.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat het aanstellen van een energiemanager 15 procent aan energie kan besparen en dat het uitbesteden van het onderhoud en beheer een besparing van 30 procent oplevert? Zo nee, waarom niet?
Nee, het realiseren van een energiebesparing van 15 procent tot 30 procent vraagt meer dan alleen het aanstellen van een energiemanager of het uitbesteden van onderhoud en beheer. Een energiemanager kan wel een belangrijke rol spelen bij het implementeren van de maatregelen. Wanneer een organisatie zelf onvoldoende kennis en/of capaciteit heeft om het energiebeheer vorm te geven, kan de gebouweigenaar ervoor kiezen om het onderhoud en beheer uit te besteden. Afhankelijk van het type en de toestand van het gebouw is een pakket aan energiebesparende maatregelen nodig om deze energiebesparing te bereiken. Uit ervaring blijkt dat met een pakket aan rendabele maatregelen gemiddeld tussen de 15 tot 20 procent energie kan worden bespaard. Daarnaast wordt op dit moment geëxperimenteerd met innovatieve contractvormen, zoals onderhoud- en energieprestatiecontracten, waarmee in specifieke situaties een verdergaande besparing kan worden gehaald.
Kunt u aangeven wat u zelf als «laaghangend fruit» met betrekking tot energiebesparing identificeert?
In het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit zijn alle inrichtingen verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15 procent. Dit geldt ook voor utiliteitsgebouwen, waaronder kantoorgebouwen, die meer energie verbruiken dan 50 000 kWh en/of 25 000 m3 aardgas. Alle maatregelen die in het kader van het Activiteitenbesluit als rendabel worden aangemerkt, kunnen als «laaghangend fruit» worden geïdentificeerd.
Kunt u aangeven wat er momenteel gedaan wordt aan energiemanagement bij gebouwen van de (Rijks)overheid?
Om energiebesparing in de gebouwde omgeving een impuls te geven, heeft het kabinet in februari 2011 een Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving gepresenteerd dat in maart 2011 tijdens een Algemeen Overleg in uw Kamer is behandeld. In dit Plan van Aanpak is vastgelegd welke inspanning het kabinet zal leveren om energiebesparing in bestaande gebouwen te bevorderen. De belangrijkste speerpunten voor overheidsgebouwen in dit Plan van Aanpak zijn:2 het uitdragen van de voorbeeldrol van de (rijks)overheid en3 het verbeteren van de naleving van de Wet milieubeheer. In het kader van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) worden alle nieuwe overheidsgebouwen vanaf 31 december 2018 energieneutraal gebouwd.
Daarnaast is het kabinet positief over de nieuwe mogelijkheden die energiediensten, ofwel energy service companies (ESCo’s), bieden om het investeren in energie-efficientie uit te besteden en te stimuleren. Overheden doen als «launching customer» ervaringen op bij hun eigen gebouwbeheerder. Koplopende gemeenten en de Rijksgebouwendienst zullen hun ervaringen met (innovatieve) contracten delen met de markt, zodat ook andere gemeenten en gebouweigenaren dit voorbeeld kunnen volgen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om tot een grotere energiebesparing voor overheidsgebouwen te komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het via een website tegen betaling aanbieden van jachtuitjes aan jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat jagers via de website www.jachtinnederland.nl de mogelijkheid wordt geboden om tegen betaling dieren te doden op een locatie naar keuze?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat initiatieven als deze een onwenselijke drempelverlaging bieden voor de plezierjacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke vormen van jachttoerisme?
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap. In mijn brief van 21 december 2011 (Kamerstuk 32 372, nr. 85) heb ik mijn visie over de uitoefening van de jacht gegeven.
De jacht op in het wild levende dieren moet altijd voldoen aan het uitgangspunt van verstandig en duurzaam gebruik, en dat principe moet op het niveau van de streek worden georganiseerd. Dit zorgt voor een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbare uitoefening van de jacht. Daartoe moet een planmatige aanpak de spil worden voor de beoefening van de jacht. Jachthouders moeten zich niet kunnen ontrekken aan de samenwerkingsverbanden in de streek. Dit zal de sociale cohesie bevorderen. Deze maatregelen heb ik – voor zover mogelijk – een plek geven in het wetsvoorstel natuurbescherming, dat naar verwachting vóór het zomerreces ingediend zal worden bij uw Kamer.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging initiatieven als deze onacceptabel vindt en zegt: «… jagers kunnen nu een jacht kopen en gaan een paar uur naar een veld dat ze helemaal niet kennen om even wat te gaan schieten. Dat is niet de bedoeling»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jachttoerisme ingeperkt moet worden en dat dit een overheidstaak is? Zo ja, welk maatregelen gaat u treffen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak «We willen niet dat vanuit Wassenaar 4wheeldrives naar Drenthe rijden om daar de hele dag te gaan knallen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel jachtaktehouders Nederland telt? Deelt u de mening dat het verontrustend is dat 3500 van hen zijn aangesloten bij de genoemde website die jachttoerisme stimuleert? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bij mij bekend waren er in 2010 ongeveer 27 450 jachtaktehouders in Nederland geregistreerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Deelt u de mening dat mensen die bereid zijn te betalen voor het mogen afschieten van een dier, daarmee aangeven dat niet vermeend beheer of schadebestrijding centraal staat in de uitoefening van hun hobby, maar het plezier om bepaalde diersoorten te mogen doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland een overpopulatie aan jagers actief is, gelet op het feit dat het aantal jachtgronden in Nederland kennelijk schaars is, waardoor nieuwe jagers tegen betaling opzoek gaan naar jachtgronden in binnen- en buitenland en deze nieuwe jagers voor schadebestrijding kennelijk niet nodig zijn, daar ze hiervoor niet gevraagd worden? Zo ja, bent u bereid een stop op nieuwe jachtaktes in te stellen gelet op deze overpopulatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, actieve jagers zijn nodig voor een goede ondersteuning van lokaal beheer en schadebestrijding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Kunt u aangeven of en zo ja, voor welk bedrag overheidsmiddelen worden ingezet voor de opleiding van jagers? Bent u bereid deze middelen per direct te bevriezen gelet op het kennelijke overschot aan jagers?
De overheid subsidieert de jagersopleiding niet.
Is bekend hoeveel Nederlandse jagers dieren doden buiten hun eigen jachtveld(en)? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar in te stellen gelet op uw eerdere uitspraken omtrent jachttoerisme?
Er is een WBE-databank die afschot van diverse dierensoorten registreert. Echter het is niet mogelijk om uit deze databank gegevens op te dissen over het afschot buiten de eigen jachtvelden.
Bent u bereid toeristische trips waarbij tegen betaling dieren mogen worden gedood, te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De 'steenkolendialoog' |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld «Herkomst steenkool blijft schimmig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de winning van steenkolen bijdraagt aan mensenrechtenschendingen, slechte arbeidsomstandigheden, en milieuvervuiling?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er ondanks ruim een jaar steenkolendialoog «geen concrete vooruitgang is geboekt», zoals in het artikel staat?
De tweede fase van de steenkooldialoog loopt tot en met augustus. Op dit moment is over de voortgang het volgende te melden:
Ben u bereid om als waarnemer van de steenkolendialoog de Tweede Kamer te informeren omtrent de voortgang en behaalde resultaten van de dialoog? Zo ja, kan dit middels een uitgebreide brief voor eind februari? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de partijen in de steenkooldialoog om samen aan oplossingen te werken en daarover in lijn met de afspraken die onderling zijn gemaakt, informatie publiek te maken. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zal vanuit zijn waarnemerspositie, de betrokken partijen oproepen bij gelegenheid zelf transparant te zijn over het verloop van de dialoog en de bereikte resultaten.
Onderschrijft u als waarnemende partij de doelstellingen van de steenkolendialoog ten aanzien van transparantie van herkomst van steenkolen en het verbeteren van productieomstandigheden en in het bijzonder doelstelling h, «Verbeteren van de transparantie in de steenkoolketen richting Nederlandse eindgebruikers», zoals vastgelegd in het eindrapport van de eerste fase van de dialoog?
De partijen in de steenkooldialoog dienen onderling vast te stellen hoe de genoemde doelstelling dient te worden ingevuld. Op grond van het eindrapport van de eerste fase ga ik er van uit dat partijen streven naar transparantie over indicatoren die op een zorgvuldige wijze iets zeggen over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. Informatie over het beleid van de bedrijven zegt iets over hoe met die risico’s wordt omgegaan. Dit betreft beide elementen van wat in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen wordt gevat onder de verantwoordelijkheid van bedrijven om «due diligence» uit te voeren op hun buitenlandse activiteiten.
Vindt u het wenselijk dat energiebedrijf Nuon het eigen commercieel belang boven het belang van transparantie van herkomst van steenkolen stelt, zoals Nuon zelf aangeeft in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen aan energiebedrijven, is commercieel gevoelig, omdat het concurrenten inzicht kan bieden in het productieproces en het inkoopbeleid. Zij kunnen op basis van deze informatie strategische posities op de steenkoolmarkt innemen.
Transparantie over de exacte herkomst van steenkolen is niet de enige, noch noodzakelijkerwijs de beste mogelijkheid om voor eindgebruikers tot verbetering van transparantie in de steenkoolketen te komen (zie mijn antwoord bij vraag 5). De energiebedrijven presenteren op korte termijn hun voorstel ter verbetering van transparantie in de steenkooldialoog.
Deelt u de mening dat transparantie juist het commercieel belang van energiebedrijven dient in plaats van schaadt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor alle bedrijven is het in de eerste plaats van belang om transparant te zijn. Er is behoefte aan verbetering van transparantie over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. De energiebedrijven presenteren hiertoe op korte termijn een voorstel in de steenkooldialoog.
Bent u van mening dat energiebedrijven de herkomst van steenkolen openbaar moeten maken en niet verhullen, zodat consumenten zelf kunnen kiezen wel of geen stroom uit bloedkolen te gebruiken? Zo nee, waarom niet? Wat zijn dan wel uw verwachtingen van de energiebedrijven?
Zoals aangegeven, is herkomst een onvolkomen indicator voor de omstandigheden waaronder de kolen zijn geproduceerd. Zie verder het antwoord bij 6.
Bent u bereid aan te dringen op de deelnemers van de steenkolendialoog om snel vooruitgang te boeken? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft eind vorig jaar de energiebedrijven uitgenodigd voor een gesprek over de inzet ten behoeve van voortgang van de steenkooldialoog. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 6 februari. Een gesprek met hetzelfde onderwerp zal worden gepland met de betrokken NGO’s en vakbonden.
Welke stappen neemt u concreet, naast uw rol als waarnemer bij de steenkolendialoog, nog meer om transparantie en maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren?
Het kabinet ziet vooralsnog geen aanleiding maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren. De betrokken bedrijven zijn zich, getuige hun participatie in de steenkooldialoog en lidmaatschap van het «Better Coal Initiative», terdege bewust van de verscherpte maatschappelijke verwachtingen zoals die zijn neergelegd in de vernieuwde OESO Richtlijnen en in de UN Principles for Business and Human Rights. De uitdagingen die daaruit voortkomen zijn veel breder dan transparantie over de herkomst van kolen. Ik hoop en verwacht dat beide initiatieven op afzienbare termijn goede resultaten zullen laten zien.
Het doen van aangifte door bedrijven |
|
Erik Ziengs (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat bedrijven die digitaal aangifte doen toch worden verzocht zich voor aangifte bij het politiebureau te melden zodra er sprake is van aanwezigheid van een camera ter plaatse of bij betrapping op heterdaad? Zo ja, waarom kan een verklaring of digitaal beeldmateriaal niet bij een digitale aangifte worden gevoegd?
Het is van belang dat bij een aangifte álle relevante informatie wordt verzameld. Hoe beter de informatie bij de aangifte, hoe beter de opsporingsindicatie. De politie werkt aan de uitbreiding van de mogelijkheden van internetaangifte. Camerabeelden worden hierin betrokken.
De politie heeft een dienstverleningsconcept ontwikkeld om het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken. Voor het doen van aangifte kunnen burgers en bedrijven in de toekomst uit verschillende kanalen kiezen: op het bureau, telefonisch, op locatie, via internet of een 3D-loket. Daarnaast zal er een interactief landelijk aangiftevolgsysteem worden ingevoerd zodat burgers en bedrijven op elk moment via internet kunnen nagaan wat er met hun aangifte gebeurt. De eerste resultaten van deze uitrol zullen naar verwachting eind 2012, begin 2013 zichtbaar zijn.
Is het waar dat bedrijven en organisaties, die gebeld worden door de politie in vervand met een heterdaad, zich vervolgens moeten melden op het bureau voor aangifte aan de balie? Is het waar dat zij dan niet alleen het schadebedrag moeten opgeven maar ook een uitgebreide omschrijving moeten geven bijvoorbeeld in geval van glasschade: wat voor soort glas, afmetingen, welke kleur etc.? Zo ja, is dit noodzakelijk als de politie zelf ter plaatse was?
Voor de bewijsvraag is het noodzakelijk dat de getroffen bedrijven en organisaties een zo specifiek mogelijke beschrijving geven van de geleden schade. Als het om een eenvoudige zaak gaat, zal de aangifte in beginsel ter plekke opgenomen worden. Is er echter sprake van een complexe zaak, dan wordt het bedrijf of de organisatie op het bureau uitgenodigd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet aansluit bij het voornemen om het doen en ook het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken en te vereenvoudigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen in deze?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u ook dat de politie aangiftes van werkgevers weigert op te nemen wanneer een werknemer een zaak van de werkgever gebruikt en heeft beschadigt buiten werktijd, bijvoorbeeld joyriden in een bestelbus van de werkgever en daarbij de bus beschadigt buiten werktijd? Zo ja, op grond van welk artikel?
De wet schrijft voor dat opsporingsambtenaren verplicht zijn een aangifte op te nemen (artikel 163, vijfde lid Sv). Alleen in die gevallen waarin evident geen sprake kan zijn van een strafbaar feit, kan aangifte worden geweigerd.
Een vrijwillig wetenschappelijk moratorium van 60 dagen op onderzoek naar levensgevaarlijk vogelgriepvirus |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het wereldwijde vrijwillige moratorium op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek met hoogpathogene aviaire influenza H5N1 virussen gedurende 60 dagen?1
Ik vind het belangrijk dat de discussie over dit onderzoek zorgvuldig gevoerd wordt. De uitkomsten zullen in de toekomst dienen om ander onderzoek aan te ijken. Doel is in overleg tot een voor alle partijen werkbare oplossing te vinden die de wetenschappelijke vrijheid respecteert en ondersteunt, maar waarborgen schept voor non-proliferatie. Het vrijwillige moratorium laat zien dat ook de wetenschap het dual use dilemma belangrijk vindt. Ik kan dit alleen maar toejuichen.
Wordt er, zoals voorgesteld in Science, gedurende deze 60 dagen een internationaal forum georganiseerd over de voor- en nadelen van onderzoek naar het ontstaan van een humane influenza epidemie? Wie organiseert dit forum?
Nederland heeft, samen met de Verenigde Staten, de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) verzocht een faciliterende rol te spelen in deze discussie en een internationaal overleg te organiseren. De WHO organiseert naar aanleiding hiervan op 16 en 17 februari een eerste overleg. Aan tafel zitten – naast de WHO – onder andere experts uit de VS, Japan, Nederland, Vietnam en Indonesië. Het overleg heeft het karakter van een technische bijeenkomst met een wetenschappelijke insteek vanuit een gezondheidsperspectief. De uitkomst ervan kan dienen als input voor mogelijke vervolgbijeenkomsten, waarbij ook andere landen kunnen aansluiten.
Het huidige dilemma benaderen vanuit het gezondheidsperspectief alleen is echter niet voldoende. Deze discussie moet nadrukkelijk óók gevoerd worden vanuit andere invalshoeken, zoals het veiligheids- en een non-proliferatieperspectief, om tot een gebalanceerd standpunt te komen. Bovendien moet worden gekeken naar de verplichtingen waaraan Nederland en andere landen internationaalrechtelijk gebonden zijn. Ik zie de bijeenkomst van de WHO dan ook nadrukkelijk als een start van een internationaal debat over het delen van de resultaten van dit type onderzoek. In dat debat zullen de gezondheidskundige voordelen moeten worden afgewogen tegen de risico’s.
Neemt de Nederlandse overheid deel aan dit forum?
Ja.
Vindt u dat een moratorium van 60 dagen genoeg is om wereldwijd tot afspraken te kunnen komen over veiligheidsnormen voor onderzoek naar het ontstaan van een humane influenza epidemie?
Of een moratorium van 60 dagen voldoende zal zijn om tot wereldwijde afspraken te komen zal de tijd moeten uitwijzen. Als meer tijd nodig is dan verwacht ik dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Ik constateer in elk geval dat er een zorgvuldig proces in gang is gezet om tot een uitkomst te komen.
Vindt u het wenselijk dat onderzoekgegevens naar het muteren van een influenza H5N1 virus zonder enige terughoudendheid gepubliceerd kunnen worden?
Dit is geen eenvoudige vraag en schetst het dual use dilemma waar we nu mee te maken hebben. Er moet rekening worden gehouden met internationale instrumenten zoals het Biologische en Toxine Wapenverdrag, VN Veiligheidsraadresolutie 1 540 en het Pandemic Influenza Preparedness Framework (PIPF). Enerzijds is er de wetenschappelijke vrijheid en het belang voor de volksgezondheid, anderzijds zijn er de veiligheids en non-proliferatie aspecten. Ik vind het dan ook belangrijk dat er internationaal vanuit meerdere invalshoeken naar dit dilemma gekeken wordt. Ik kan en wil dan ook nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van de internationale discussies die hierover op dit moment gevoerd worden.
Zijn er door de Nederlandse overheid vergunningen verleend voor wetenschappelijk onderzoek naar andere micro-organismen die een potentieel gevaar voor de volksgezondheid en de staatsveiligheid kunnen opleveren? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
De Nederlandse overheid houdt via vergunningen of anderszins toezicht op wetenschappelijk onderzoek met potentieel gevaarlijke, al dan niet genetisch gemodificeerde micro-organismen. Het toezicht van de overheid waarborgt daarbij dat het onderzoek uitgevoerd wordt op een manier die geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid, bijvoorbeeld met behulp van veiligheidsvoorschriften. De overheid heeft vanuit de toezichtstaak overzicht over de verschillende onderzoeksprojecten. Juist in het belang van de staatsveiligheid kan er geen openbaar overzicht van die projecten worden gegeven.
Deelt u de mening dat het risico van bioterrorisme zeker zo groot is als het risico van nucleair terrorisme en dat wetenschappelijke publicaties aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen?
De risico’s van verschillende uitingen van terrorisme laten zich niet eenvoudig vergelijken, vanwege de verschillen in aard van de terroristische daden en de mogelijke gevolgen ervan. Voor zowel het maken van biologische wapens als nucleaire wapens is veel specialistische kennis, kunde en materiaal nodig. Het wordt op dit moment niet waarschijnlijk geacht dat een terroristische groepering op eenvoudige wijze deze wapens kan vervaardigen. Het blijft echter van het grootste belang dat zowel tegen nucleair terrorisme als tegen bio-terrorisme gepaste maatregelen worden genomen. Wat dit betekent voor de wijze waarop omgegaan moet worden met wetenschappelijke publicaties voor het biologische terrein, daarover loopt nu juist de internationale discussie (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoe is de controle op deze risico’s geregeld bij publicaties over nucleair onderzoek?
Het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet bevat bepalingen die de vertrouwelijkheid van gevoelige informatie over nucleaire technologie waarborgen. Hieronder vallen ook onderzoeksresultaten. Daarnaast geldt voor de uitvoer van nucleaire goederen en technologie een vergunning vereist is van de Staatssecretaris van EL&I.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat in de Europese Unie een orgaan wordt opgericht dat, naar analogie van het National Science Advisory Board for Biosecurity in de Verenigde Staten, artikelen beoordeelt op het risico dat mogelijke informatie in handen van terroristen kan komen?
Ik vind het belangrijk dat we een manier vinden om vooraf en/of achteraf een moment van reflectie in te bouwen wanneer we nieuwe onderzoeksvragen bekijken die vergelijkbare gevolgen kunnen hebben als het onderhavige. Ik vind dat een dergelijke risicobeoordeling bij uitstek een overheidstaak is. Er zijn meerdere manieren om dit te organiseren. Een werkwijze als met een met de NSABB vergelijkbare organisatie, die de overheid adviseert over risico’s, is er daar één van. Ik wil in de komende maanden nagaan welke andere mogelijkheden er zijn en welke daarvan wenselijk en mogelijk zijn. Alle keuzen roepen beleidsmatige vragen op waar ik op dit moment nog geen antwoord heb en die ook in internationaal verband moeten worden beantwoord. Ik zal die daar agenderen.
Wanneer kan de Kamer de brief verwachten over het al dan niet publiceren van onderzoekgegevens die een potentieel gevaar voor de volksgezondheid en de staatsveiligheid kunnen opleveren, waarin verzocht in de regeling van werkzaamheden op 21 december 2011, voordat het vrijwillige moratorium afloopt?
Parallel aan deze set Kamervragen.
Vergunningen voor vissen op spiering |
|
Arie Slob (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op basis van visstandbemonsteringen die getoetst zijn aan de vastgestelde drempelwaarde op 17 januari 2012 toestemming heeft verleend voor 2012 voor de visserij op spiering op het IJsselmeer en Markermeer en dat de provincie Friesland hiervoor op 1 juli 2011 een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet (Nb) heeft afgegeven?
Ja, die toestemming heb ik op basis van de Visserijwet gegeven. De spieringvisserij maakte geen onderdeel uit van de vergunning die provincie Friesland op 1 juli 2011 op basis van de Natuurbeschermingwet heeft afgegeven.De door de provincie Friesland verleende vergunning betrof alle beroepsvisserij op het IJsselmeer, met uitzondering van visserij in de voor de visserij gesloten gebieden voor de Friese kust, en met uitzondering van de Spieringvisserij.
Op welke gronden kunnen provincies, nu voldaan is aan de drempelwaarde (2100 spiering/hectare), een Nb-wet vergunning weigeren?
Gedeputeerde Staten zullen op grond van de Nb-wet een vergunning voor de spieringvisserij weigeren indien er verslechtering of significante verstoring plaatsvindt voor de doelsoorten fuut, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw en zwarte stern. De beroepsvisserij moet aantonen dat de voedselreservering voor deze doelsoorten door de spieringvisserij niet in gevaar zal komen.
Klopt het dat Sportvisserij Nederland bij de provincie Friesland bezwaar heeft aangetekend op alle verleende Nb-wet vergunningen voor beroepsmatige visserij op het IJsselmeer?
Ja.
Klopt het dat de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de provincie Friesland op 19 december 2011 inzake de bezwaren van Sportvisserij Nederland heeft geadviseerd het bezwaar voor spiering toe te wijzen? Klopt het dat hierbij onder andere als argument is gebruikt dat de drempelwaarde op specifieke locaties niet gehaald zou worden terwijl het hiervoor vastgestelde protocol uitgaat van een gewogen gemiddelde voor genoemde meren? Wat is uw oordeel over deze verschillende omgang met de drempelwaarde door de landelijke en provinciale overheid?
De onafhankelijke Commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten heeft geadviseerd over het bezwaar tegen de door de provincie Friesland vergunde visserij-activiteiten. De spieringvisserij maakt daar geen onderdeel van uit. Het bezwaarschrift van Sportvisserij Nederland tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 1 juli 2011 is derhalve niet gericht tegen het vergunnen van de spieringvisserij.
De gronden waarop een Natuurbeschermingswet-vergunning geweigerd kan worden door het bevoegde gezag, staan vermeld in antwoord op vraag 2.
De Visserijwet 1963, uitgevoerd door de minister en de staatssecretaris van EL&I, en de Natuurbeschermingswet 1998, in dit geval uitgevoerd door het bevoegde college van gedeputeerde staten, betreffen twee onderscheiden stelsels van regelgeving. Beide stelsels reguleren in dit geval de visserij, maar vanuit een andere achtergrond.
Ten behoeve van het verstrekken van de visserijvergunning op basis van de Visserijwet, hanteert de Rijksoverheid het wetenschappelijk advies van Imares op grond van het «spieringprotocol» dat in 2007 is opgesteld. Dit advies is van toepassing voor het Markermeer/IJmeer en IJsselmeer gezamenlijk, vanuit de premisse dat het één ongedeeld visbestand betreft waarbij sprake is van gemene weide visserij voor alle betreffende beroepsvissers zonder onderscheid naar haven of meer «van herkomst».
De Provinciale bevoegde gezagen beoordelen voor elk van de op hun grondgebied behorende meren afzonderlijk of op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning kan worden afgegeven. Zij bepalen of voldoende is onderbouwd dat er geen schadelijke effecten op de te beschermen natuurwaarden zijn te verwachten.
Bent u ermee bekend dat Sportvisserij Nederland op 9 januari 2012 bij de Raad van State een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend om de Nb-wet vergunningen te schorsen totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan en de Raad van State op 3 februari 2012 uitspraak hierover doet?
Op 3 februari 2012 heeft de zitting bij de voorzieningenrechter van de Raad van State plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal binnenkort uitspraak doen.
Hoe lang duurt het in geval van een eventuele voorlopige voorziening totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan? Kan dit nog voor de start van het visseizoen?
De start van het visseizoen is afhankelijk van paaigedrag van de spiering en dat is weer afhankelijk van de watertemperatuur. Meestal is dit rond de 2e week van maart.
De rechter zal zo spoedig mogelijk uitspraak doen. Het is mogelijk dat uitspraak over de voorlopige voorziening gedaan is vóór de start van het visseizoen.
Kunt u aangeven of voor het Markermeer wel een Nb-wet vergunning is verstrekt?
Op 25 januari 2012 hebben gedeputeerde staten van Flevoland op basis van de Natuurbeschermingswet een vergunning verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer/IJmeer. In de voorschriften is bepaald dat spieringvisserij op grond van deze vergunning alleen mogelijk is wanneer de aantallen spiering in het Markermeer/IJmeer boven het Limit Reference Point (2100 spieringen per hectare) liggen. Uit het najaarssurvey van IMARES blijkt dat het Limit Reference Point niet gehaald is (gemiddeld 1052 spieringen per hectare). Hieruit valt af te leiden dat de spieringvisserij in 2012 binnen de voorwaarden van deze vergunning op het Markermeer/IJmeer niet is toegestaan.
Waarom is er sprake van twee aparte vergunningen door twee overheden (Rijk/provincie)? Ziet u mogelijkheden de vergunningsprocedure aan te passen zodat er sprake is van één integrale vergunning?
Zie antwoord vraag 4. Ik voorzie geen traject om de vergunningsprocedure zodanig aan te passen dat sprake zal zijn van één integrale vergunning.
Wel kan worden bezien of in toekomst de inhoudelijke afwegingsgronden (bijvoorbeeld te hanteren drempelwaarden) geharmoniseerd kunnen worden. Het onder vraag 4 genoemde protocol uit 2007 hield weliswaar ook rekening met een zekere mate van voedselreservering voor vogels, maar in het licht van voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten, zal ik in overleg met betrokken een herziening van dit protocol laten uitvoeren.
Bent u bereid in deze kwestie te bemiddelen tussen de beroepsvissers, de sportvissers en de provincie Friesland, zodat op korte termijn duidelijkheid komt over de vergunning voor beroepsvissers om te vissen op spiering?
Dat is op dit moment niet aan de orde; ik wacht eerst de uitspraak van de Raad van State af.
Wel wil ik in navolging van de oproep van de voorzieningenrechter en de vertegenwoordiger van de provincie Friesland zoals gedaan tijdens de zitting van 3 februari jl., beide partijen oproepen om aan een gezamenlijk gedragen oplossing te willen werken, bij voorkeur in VBC-verband. Een dergelijke gezamenlijke oplossing kan op mijn volledige medewerking rekenen.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja.
De gevaren van totaal resistente tbc |
|
Margreeth Smilde (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Knapen (CDA) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving een inschatting geven van de omvang van het probleem van totaal resistente tuberculose in India resp. andere landen?1
In India, maar ook in China en andere delen van Azië, de voormalige Sovjet Republieken en Afrika komt resistente tuberculose veel voor. De omvang van het probleem en de dynamiek hierin is echter niet goed bekend.
In 2010 waren er naar schatting van de WHO wereldwijd 8,8 miljoen tuberculose patiënten. Het aantal multidrug resistente tuberculose (MDR-tbc) gevallen werd in dat jaar door de WHO op 659 000 geschat.
In India werd in 2010 het aantal gevallen van MDR-tbc op 64 000 geschat. Onder andere doordat de laboratoriumfaciliteiten in India onvoldoende zijn, wordt slechts een klein deel van de MDR-tbc opgespoord en behandeld (2967 gevallen in 2010). Ernstigere vormen resistente tuberculose, zoals extensieve resistente tuberculose (XDR-tbc) en totaal resistente tuberculose (TDR-tbc) worden niet stelselmatig gemeten en geregistreerd in India of andere hoogprevalente gebieden. De omvang van deze problematiek is dus niet bekend.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat multi- en extensief resistente vormen van tuberculose (M/XDR TB) ook in Europa een groeiende gezondheidsbedreiging vormen, en dat wereldwijd de top negen landen met multiresistente tuberculose (M/XDR TB) in de WHO-regio Europa liggen? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt Nederland bij aan de aanpak van resistente vormen van TB en het WHO Europa Actieplan voor de aanpak van M/XDR TB in de WHO-regio Europa?
De WHO-regio Europa kent inderdaad een aanzienlijk tuberculose probleem. In 2010 werden in de WHO-regio Europa 310 000 gevallen van tuberculose geregistreerd. Hiervan werd ongeveer 10% (33 500 gevallen) aangemerkt als MDR-tbc. In een meting in de periode 2003–2006 bleek dat ongeveer 10% van de MDR-tbc gevallen in Europa in feite XDR-tbc was.
WHO Euro heeft een actieplan opgesteld om resistente tuberculose te bestrijden binnen de regio. Het RIVM en KNCV tuberculosefonds hebben bijgedragen aan het opstellen van dit actieplan. De implementatie van het actieplan wordt gecoördineerd vanuit WHO Euro.
Daarnaast coördineert het RIVM een project van het ECDC in Stockholm in het kader waarvan nationale en internationale overdracht van MDR-tbc wordt onderzocht. KNCV Tuberculosefonds, een Nederlandse niet-gouvermentele organisatie in Den Haag, is betrokken bij de tuberculosebestrijding in een 40-tal landen. Zij heeft een regionaal kantoor in Almaty, Kazakstan, van waaruit de Centraal Aziatische Regio (onderdeel van de WHO-regio Europa) wordt ondersteund.
Hoe beoordeelt u de situatie met betrekking tot multi- en extensief resistente vormen van tuberculose in Nederland, en hoe is de behandeling hiervan gefinancierd?
In Nederland komen per jaar ongeveer 1 000 nieuwe gevallen van tuberculose voor. In 2010 werden er in Nederland bij 11 gevallen MDR-tbc vastgesteld. In 2011 zijn er tot nu toe 15 gevallen van MDR-tbc vastgesteld. XDR-tbc is tot nu toe in totaal 7 keer vastgesteld in Nederland. TDR-tbc is nog niet waargenomen in Nederland.
In Nederland zijn twee specialistische tuberculosecentra: Beatrixoord in Haren, onderdeel van het UMC Groningen, en Dekkerswald in Groesbeek, geassocieerd met het UMC St Radboud Nijmegen. De behandeling van tuberculosepatiënten met ernstige resistentie problematiek dient onder supervisie te staan van longartsen van één van deze twee tuberculosecentra.
De opname- en behandkosten van MDR- en XDR-tbc worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet
Wat zijn de risico’s van totaal resistente tuberculose wanneer deze in Nederland opduikt?
Zoals in het antwoord op vraag drie aangegeven is, komt TDR-tbc nog niet voor in Nederland. Om zicht te hebben op de ontwikkeling van resistentie in Nederland wordt door het RIVM routinematig onderzoek uitgevoerd.
Het overgrote deel van de resistentieproblematiek wordt gevonden bij niet-Nederlanders, waarbij de resistentie te herleiden is naar een eerdere, falende behandeling in het buitenland (secundaire resistentie) en/of overdracht van een al resistente bacterie in het buitenland (primaire resistentie). Daarom worden immigranten uit hoog risicolanden gescreend op tuberculose en, indien nodig, behandeld. Ook mensen uit hoog risicolanden die illegaal in Nederland verblijven hebben recht op deze behandeling.
Nederland heeft een Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, met daaronder een werkgroep Multiresistente tuberculose. Deze bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van KNCV tuberculosefonds, het RIVM, de twee tuberculosecentra en GGD’en. De werkgroep vergadert regulier en wordt ad hoc bij elkaar geroepen zodra er een gecompliceerde vorm van resistente tuberculose gevonden wordt of wanneer er sprake zou kunnen zijn van overdracht in Nederland, zodat de behandeling optimaal kan worden ingezet en de verspreiding op adequate wijze kan worden ingedamd.
Welke stappen worden gezet om de Nederlandse volksgezondheid te beschermen? Zijn er in dit kader een plan van aanpak en noodscenario’s gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke prioriteit en welke financiële middelen kent Nederland toe aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen tegen tuberculose, zoals bepleit door dr. Boerée?
Zoals staatssecretaris Bleker en ik schreven in onze brief aan de Tweede Kamer op 25 november 2011 (Kamerstuk 29 683 nr. 106) is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica een taak van de farmaceutische industrie. Overheden kunnen deze geneesmiddelen niet zelf ontwikkelen, maar deze bedrijven en kennisinstituten wel stimuleren om antibiotica te ontwikkelen. De Europese Raad heeft de Commissie in december 2009 verzocht met voorstellen te komen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen. Nederland heeft deze initiatieven onvoorwaardelijk gesteund. Concrete voorstellen worden begin 2012 verwacht. Er wordt gedacht aan stimulering via extra financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en via extra beloningsmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend beschermingscertificaat) voor farmaceutische bedrijven die erin slagen daadwerkelijk een nieuw antibioticum op de markt te brengen.
In het kader van het Priority Medicines-rapport heeft VWS € 14 miljoen ter beschikking gesteld voor een onderzoeksprogramma bij ZonMw dat als doel heeft resistentie terug te dringen én het doen van onderzoek naar nieuwe antibiotica. Binnen dit onderzoek is er uiteraard ook ruimte voor het indienen van voorstellen op het gebied van tuberculose.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt een aantal publiek-private partnerships die nieuwe producten voor armoede-gerelateerde ziekten ontwikkelen. In de periode 2006–2010 is hierdoor € 8 miljoen bijgedragen aan de Global Alliance for TB Drug Development. Bij de nieuwe subsidieronde is gekozen om te focussen op preventie en diagnostiek, waaronder de ontwikkeling van tuberculosevaccins (ruim € 20 miljoen in de periode 2006–2014).
Ook heeft Nederland bijgedragen aan baanbrekende tests die tuberculose en resistentie tegen antibiotica snel kunnen vaststellen, via de Foundation for Innovative and New Diagnostics (FIND) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Ten slotte heeft Nederland in de periode 2006 tot 2012 ruim € 20 miljoen bijgedragen aan het ondersteunen van klinisch onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en vaccins voor HIV/Aids, tuberculose en malaria, via het Netherlands-African partnership for capacity development and clinical interventions against poverty-related diseases (NACCAP) en het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP).
Deelt u de mening dat deze problematiek eens te meer het belang van een versterkte inzet op beleidscoherentie onderstreept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afstemming vindt plaats tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Zaken? Waar ligt het primaat?
Juist bij de bestrijding van besmettelijke ziekten is het relevant het nationale beleid, internationale beleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in elkaars verlengde te zien. Er vindt dan ook regelmatig overleg plaats tussen de beide ministeries over verschillende mondiale problemen. Hierbij wordt gestreefd naar optimale taakverdeling, om dubbel werk te voorkomen.
Op welke manier wordt Nederlandse kennis op dit gebied binnen het ontwikkelingsbeleid ingezet?
Het bestrijden en voorkomen van tuberculose heeft naast een direct gevolg op de tuberculosesituatie in die landen, ook effect op de Nederlandse situatie. Daarom is het relevant dat bestrijding in hoogprevalente landen vanuit Nederland ondersteund wordt. Nederlandse kennisinstituten op het terrein van tuberculose, zoals KNCV Tuberculosefonds en het KIT, hebben een goede internationale reputatie. Er wordt dan ook graag van deze Nederlandse kennis gebruik gemaakt door organisaties die bijdragen aan tuberculosebestrijding in ontwikkelingslanden.
Het RIVM is officieel supra-nationaal laboratorium van Turkmenistan en Ethiopië. In deze landen wordt ingezet op de verbetering van diagnostiek en behandeling van tuberculose. Met name in Turkmenistan is een groot resistentieprobleem en zijn er veel gevallen van chronische tuberculose. Het RIVM is ook lid van de Global Laboratory Initiative (GLI) van de WHO; een organisatie die de verbetering van de diagnostiek van tuberculose wereldwijd bevordert en hiervoor de standaard stelt.
Ook het Topsectorenbeleid biedt goede aanknopingspunten om kennisinstituten en bedrijven die over unieke Nederlandse expertise beschikken vanuit de verschillende ministeries gezamenlijk te ondersteunen. Streven is om ook de Nederlandse expertise op het terrein van tuberculose hierin een plek te geven.
Geven deze berichten u aanleiding om het reisadvies naar India en andere landen in de regio aan te passen? Zo nee, waarom niet?
In het reisadvies voor India wordt in het hoofdstuk «gezondheidssituatie in India» een verwijzing gemaakt naar gespecialiseerde websites van bijvoorbeeld het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR); de VN Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC).
Op deze websites wordt melding gemaakt van een resistente tuberculose in Mumbai en bevestigd dat deze variant mogelijk volledig resistent is. Overigens is het risico voor reizigers om tuberculose op te lopen laag en wordt dit risico niet hoger door recente gevallen van resistente tuberculose in Mumbai.
Het bericht ‘Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door het afzien van het uitkeren van de arbeidsmarkttoeslag het aantal beschikbare reservisten voor de krijgsmacht zal teruglopen en dat dit in tijden van bezuinigingen, waarin de druk op het actief dienende personeel oploopt, zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat reservisten een belangrijke rol zullen blijven vervullen in de krijgsmacht. Zowel in nationale als in internationale missies brengen zij hun deskundigheid mee. Reservisten ontvangen een bezoldiging voor de tijd dat zij werkzaamheden voor Defensie uitvoeren. Sinds 1996 is het mogelijk dat reservisten een arbeidsmarkttoeslag ontvangen als zij beschikken over een door Defensie gewenste, bijzondere deskundigheid. Zo zijn in de afgelopen twee jaar – naast medisch specialisten – 115 reservisten uitgezonden, van hen ontvingen 24 een arbeidsmarkttoeslag.
Door de bezuinigingen bij Defensie kan een heroverweging van de arbeidsmarkttoeslag aan reservisten aan de orde zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de commandant van het desbetreffende operationeel commando. De commandant van het Commando landstrijdkrachten (CLAS) heeft besloten deze toeslag selectiever toe te kennen.
Uit gesprekken met reservisten is gebleken dat zij het om uiteenlopende redenen een bijdrage aan de krijgsmacht willen leveren. Ik verwacht daarom niet dat deze maatregel van grote invloed is op de bereidheid van reservisten zich beschikbaar te stellen.
Deelt u de mening van de directeur Personeel&Organisatie, brigadegeneraal M. van Zeijts, dat de motivatie van de reservisten om zich beschikbaar te stellen niet ligt op het financiële vlak en dat de arbeidsmarkttoeslag bovendien de onderlinge sfeer verziekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de staf dat reservisten die bezwaar maken tegen de opheffing van salariscompensatie niet meer worden opgeroepen voor tijdelijke dienst?
Indien reservisten kenbaar maken zich niet te kunnen verenigen met het wegvallen van de arbeidsmarkttoeslag, ligt het inderdaad niet in de rede hen op te roepen voor werkzaamheden.
De onbeheersbaarheid van de populatie wilde zwijnen bij het Leenderbos door toedoen van jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat volgens boeren de populatie wilde zwijnen nabij het Leenderbos onbeheersbaar is geworden door toedoen van jagers?1
Ja.
Is het waar dat boeren met gebruikmaking van kunstlicht willen jagen en dat deze jachtmethode in strijd is met de Beneluxovereenkomst? Zo nee, op welke informatie baseert u uw antwoord?
De Benelux-regelgeving inzake Jacht en Vogelbescherming2 verbiedt het gebruik van kunstlicht bij de uitoefening van de jacht. Deze regelgeving ziet op de harmonisatie van de jachtregelgeving binnen de Benelux. De jacht op het wild zwijn is in Nederland niet toegestaan. Het is immers niet aangewezen als bejaagbare soort. De genoemde Benelux-regelgeving is niet van toepassing op beheer en schadebestrijding tegen niet bejaagbare soorten. Te uwer informatie vermeld ik nog dat de Secretaris-Generaal van de Benelux een voorstel tot verduidelijking van de beschikkingen bij de Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming in procedure heeft gebracht.
Ik ondersteun dat voorstel omdat ik vind dat gedeputeerde staten als verantwoordelijke voor de uitvoering van beheer en schadebestrijding, moet kunnen kiezen uit een breed palet van middelen. Bij die keuze moet niet de harmonisatie van jachtregelgeving een rol spelen, maar de vraag of de toepassing van het middel bijdraagt aan de effectieve uitvoering zonder onnodig lijden bij het dier te veroorzaken
Is het waar dat jagers er belang bij hebben de populatie zodanig te beheren dat er voldoende te schieten overblijft en er daardoor conflicterende belangen tussen jagers en boeren ontstaan? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?
Er is geen sprake van een gewapend conflict, van rivaliserende groepen wapendragers of impliciete dreigementen. Provincie Noord-Brabant is verantwoordelijk voor het beheer van schadeveroorzakende soorten in de provincie. De betrokken boeren hebben hun bezwaar bij gedeputeerde staten ingediend. Het is aan hen om over deze zaak te oordelen. Bij het beheer van de zwijnenpopulatie is een goede coördinatie van de activiteiten van belang. Dit geldt in het bijzonder bij afschot na zonsondergang, wanneer het beperkte zicht tot gevaarlijke situaties kan leiden.
Is het waar dat de rivaliteit tussen jagers en boeren zo hoog is opgelopen dat samen jagen tot veiligheidsproblemen zou kunnen leiden? Zo ja, moet hierbij gedacht worden aan een gewapend conflict en welke consequenties verbindt u hier aan? Zo, nee, waarom niet en waar moet dan wel aan gedacht worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat rivaliserende groepen wapendragers in de Nederlandse samenleving spreken over veiligheidsproblemen wegens tegengestelde belangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat de adjunct-secretaris van Faunabeheereenheid Noord-Brabant heeft gesteld dat hij vanwege de veiligheid boeren en jagers niet samen wil laten jagen? Is dit naar uw mening bedoeld als een impliciet dreigement? Zo nee, hoe dan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het laten beheren van dierpopulaties niet aan actieve belanghebbende jagers kan worden overgelaten gelet op de ontstane problemen in Brabant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beleidsmaatregelen gaat u nemen om de jacht en het beheer door deze belanghebbenden in te perken?
Regionale jagers zijn goed in staat om een bijdrage te leveren aan beheer en schadebestrijding. De in het artikel geschetste tegengestelde belangen herken ik niet.
De voorlopige hechtenis van dhr. R. |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eerdere vragen over de voorlopige hechtenis van R.?1
Ja.
Wilt u bij de beantwoording van de vragen betrekken dat R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit hangende zijn berechting in eerste aanleg?
Ja.
Het artikel 'Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell»?1
Klopt het dat er gedreigd is met een exploitatieverbod als de situatie niet snel zou verbeteren? Hoe verhoudt dit zich tot de reactie van Odfjell, waarin op 28 december 2011 trots gemeld werd dat alle verbeterpunten naar aanleiding van de bevindingen van de arbeidsinspectie waren afgerond?2
Welke inspecties zijn de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (ondere andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, arbeidsinspectie, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) en de provincie) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd? Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd?
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals benzeen, butaan en styreen) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit Odfjell in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment?
Kunt u een overzicht geven van alle boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag aan Odfjell zijn opgelegd?
Klopt het dat op 17 januari 2012 de meetwaarde op het meetstation Maasluis van DCMR met 22 μg/m3 de norm (5 μg/m3) wederom ver overschreed? Is de oorzaak daarvan gevonden?3
Bent u bereid naar aanleiding van de nieuwe feiten sinds november, zoals deze bijvoorbeeld door de arbeidsinspectie zijn geconstateerd, te rapporteren wat de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek is en bent u bereid een diepgaander onderzoek in te stellen?4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Risicobeleid d.d. 2 februari 2012?
Palestijnse ophitsing ten aanzien van de Joden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Moefti Muhammad Hussein – prominent uitgezonden door de Palestijnse staatstelevisie op de Westbank – tot het bevechten en doden van Joden? Hoe beoordeelt u deze oproep, die werd gedaan op een plechtigheid ter gelegenheid van de 47e verjaardag van Fatah?1
Ik heb kennisgenomen van uitlatingen van de moefti van Jeruzalem en ik keur zijn boodschap ten zeerste af. Nederland heeft actief bijgedragen aan de verklaring die de EU-missies in de Palestijnse Gebieden op 28 januari jl hebben uitgebracht en waarin deze opruiende toespraak krachtig wordt veroordeeld.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze oproep werd gedaan in een context waarin ronduit gesproken werd over een bestaande oorlogssituatie tussen Palestijnen en Joden («de afstammelingen van apen en varkens») en werd gestaafd met een letterlijk beroep op de islamitische leer?
Dit soort uitspraken draagt niet bij aan het vinden van een duurzame vredesregeling tussen Israël en de Palestijnen. Zij kunnen op geen enkele manier worden gerechtvaardigd.
Klopt het bericht dat deze Moefti benoemd is door de Palestijnse autoriteit?
President Abbas heeft de moefti in 2006 aangesteld.
Vormt deze oproep geen flagrante schending van de Oslo-akkoorden, waarin de Palestijnse leiding zich verplicht ophitsing tegen de Joden actief te bestrijden?
Genoemde uitlatingen zijn in strijd met de Routekaart voor de Vrede. Partijen hebben zich daarin verplicht ervoor te zorgen dat hun officiële instellingen een einde maken aan ophitsing («incitement») jegens de andere partij. De aangehaalde EU-Verklaring wijst ook op de verplichtingen onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Artikel 20 daarvan verbiedt onder meer het propageren van op godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld.
Welke consequenties c.q. sancties verbindt u aan deze handelwijze van de Palestijnse autoriteit?
De moefti maakt geen deel uit van de regering van premier Fayyad. De PA erkent dat haatzaaien een probleem vormt, neemt afstand van terrorisme en terrorismeverheerlijking en probeert het zoveel mogelijk tegen te gaan. De PA is daartoe bereid de in het kader van het Wye River Akkoord ingestelde trilaterale commissie (PA, Israël en de VS) tegen haatzaaien nieuw leven in te blazen.
Gevolg gevend aan de motie-Voordewind/Van der Staaij/Ten Broeke van 16 februari 2012 roept het kabinet partijen op via rechtstreekse onderhandelingen te komen tot een vredesregeling en om het trilaterale overleg Israël/Palestijnse Autoriteit/Verenigde Staten over het tegengaan van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme te hervatten. Tevens wijst het kabinet, ook in EU-verband, partijen op hun verplichtingen om terrorisme en geweld niet te faciliteren.
Bent u bereid om de Palestijnse Autoriteit te vragen om klip en klaar afstand te nemen van de gewraakte uitspraken van de Moefti en zo mogelijk te bevorderen dat de Palestijnse autoriteit haar banden met de betreffende Moefti verbreekt?
De PA is bekend met de opvattingen van Nederland en de EU. Nederland heeft de PA regelmatig gewezen op haar verplichtingen en zal erop aandringen dat de PA vervolgstappen zet. Daarmee geeft het kabinet ook gevolg aan de toezegging gedaan tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 24 november 2011. De Kamer is geïnformeerd over deze inzet en de uitkomsten daarvan (bijv. via het Algemeen Overleg van 19 januari 2012 ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari).
Bent u bereid – als de Palestijnse autoriteit niet onmiddellijk afstand neemt van deze ophitsing – de subsidie aan de Palestijnse autoriteit te beperken nu onvoldoende werk wordt gemaakt van het tegengaan van geweld en ophitsing (zoals onder meer is verzocht in de motie-Van der Staaij,?2 Bent u tevens bereid dit ook op Europees niveau te bewerkstelligen?
Bestraffing van de PA zal op dit moment niet bijdragen aan de herstart van de vredesbesprekingen. Dat heeft nu de hoogste prioriteit.
De voorgenomen concentratie van Sanquin en het daardoor dreigende banenverlies |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van Sanquin om alle activiteiten in Amsterdam en Nijmegen te concentreren en de bloedbank in Groningen grotendeels op te heffen, met banenverlies in Groningen tot gevolg?1
Op 7 juni 2011 is VWS geïnformeerd over Bloedbank 2015, het voornemen van Sanquin om te reorganiseren.
In hoeverre bent u het eens met dit voornemen, en hoe heeft u dit met Sanquin gecommuniceerd?
Een voornemen tot reorganisatie wordt door mij niet getoetst op bedrijfsvoeringsaspecten, zoals werkgelegenheid. De door mij uitgevoerde toets hierop beperkt zich tot de wettelijke uitgangspunten van het beleid op het gebied van de bloedvoorziening, met name de eisen op het gebied van veiligheid, doelmatigheid en kwaliteit. Ook eventuele wijzigingen in de taakverdeling tussen de publieke en private tak van Sanquin als gevolg van een reorganisatie worden getoetst.
Is het waar dat tot concentratie wordt overgegaan om kosten te besparen? Zouden ook op andere wijze kosten bespaard kunnen worden, bijvoorbeeld door het verminderen van salarissen? Kan een overzicht gegeven worden van de salariskosten bij Sanquin, met name van het management?
Het wegnemen van doublures van bepaalde werkzaamheden en het concentreren van gelijksoortige bedrijfsactiviteiten op één locatie zoals beoogd met deze reorganisatie leidt tot efficiencyvoordeel en harmonisatie van producten en diensten. De concentratie van activiteiten leidt daarmee voor Sanquin tot besparing van kosten en tevens tot verbetering van de kwaliteit van de serviceverlening.
Kosten besparen door de salarissen te verlagen is moeilijk omdat deze in de CAO zijn vastgelegd. Een overzicht van de salarissen bij Sanquin wordt gepubliceerd in het jaarverslag en de jaarrekening van Sanquin. In 2010 bedroegen de totale salariskosten van Sanquin circa € 135 miljoen, waarvan € 861 000 voor de Raad van Bestuur. Overigens wordt het salaris van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin binnenkort onder het kader van de Wet Normering Topinkomens gebracht.
Kan worden aangegeven wat het doel is van de voorgenomen concentratie, en waarom concentratie absoluut noodzakelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen zullen een andere baan moeten zoeken? Op welke manier worden zij daarbij geholpen? Ligt er een sociaal plan? Zo nee, wanneer is dat er wel?
Op dit moment worden de gevolgen van de reorganisatie door Sanquin nader uitgewerkt, ondermeer in het formatieplaatsenplan. Er vindt thans ook overleg plaats met de vakbonden over de invulling van het sociaal plan.
Hoeveel mensen zal aangeboden worden hun werk voort te zetten op een andere locatie van Sanquin? In hoeverre vindt u het reëel een werknemer uit Groningen aan te bieden in Amsterdam te gaan werken?
Zie antwoord vraag 5.
Kan precies worden aangegeven welke onderdelen van Sanquin wel in Groningen blijven, en welke gevolgen voor de dienstverlening in de praktijk de voorgenomen concentratie heeft? Wat wijzigt er in de levering van bloed in spoedsituaties?
In Groningen blijven de donorkeuring en de bloedafname, de eindbewerking van het bloedproduct, therapeutische aferese, een uitgiftecentrum, een laboratorium voor immunohematologische diagnostiek, HRM-ondersteuning, kwaliteitsborging, de klinisch consultatieve dienst en het aan het UMCG verbonden stamcellaboratorium.
De reorganisatie zal geen negatieve gevolgen hebben voor de dienstverlening in de praktijk, ook niet voor de levering van bloed in spoedsituaties.
Kan precies worden aangegeven per welke datum deze voorgenomen concentratie is beoogd? Kan precies worden aangegeven per welke datum de werknemers duidelijkheid krijgen over hun toekomst?
Sanquin verwacht de reorganisatie in 2015 te hebben afgerond. De specifieke gevolgen voor de individuele werknemers zijn afhankelijk van het verloop van het overleg met de vakbonden en de Ondernemingsraad.
De gevolgen van het mislukken van de aanbesteding van het politiewapen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vertraging nieuw politiepistool 1 tot 1,5 jaar»?1
Kunt u een betrouwbare prognose geven wanneer de Nederlandse politieagenten nieuwe dienstwapens krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel vertraging heeft dit aanbestedingstraject inmiddels opgelopen?
Was de uitspraak van de bestuursrechter te voorkomen geweest als er voorwaardelijk gegund was, waardoor de andere biedingen niet verworpen waren zoals de rechtbank nu oordeelt? Gaat u de vertragingen in deze aanbesteding evalueren op lessen die eruit getrokken kunnen worden?
Klopt het dat het langer gebruiken van het huidige wapen gevaarlijk is en dat er hierdoor dodelijke slachtoffers kunnen vallen, zoals de advocaat van de politie stelde?2 Zo ja, wat zijn de risico’s die aan het oude wapen kleven en hoeveel slachtoffers verwacht u dat er hierdoor vallen? Wat gaat u doen om de risico’s te minimaliseren?
Is het huidige politiewapen nog goed te onderhouden, gezien de lange levensduur en de moeilijke levering van onderdelen? Neemt het aantal storingen aan het wapen toe? Wat zijn de gevolgen voor de inzetbaarheid en betrouwbaarheid van dit wapen?
Wat zijn de meerkosten door de vertraging van de aanbesteding? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze meerkosten niet afgewenteld worden op de personeelsbudgetten van de politie?
Heeft dit nog gevolgen voor de inkoop van de wapens van Defensie?
De onduidelijkheid rond toevoegingen aan tabak door de tabaksindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat weegt voor u zwaarder: het volksgezondheidsbelang van maximale openbaarheid over toevoegingen aan tabak of de bedrijfsbelangen van de tabaksindustrie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van tabaksingrediënten is een ingewikkelde materie om op begrijpelijke wijze aan een consument uit te leggen. Ervaring leert ons dat consumenten technische en chemische informatie al snel op een verkeerde manier interpreteren of hier verkeerde conclusies aan verbinden. Ik ben het met u eens dat het van het grootste belang is dat de consument deze informatie tot zijn beschikking heeft, maar ook dat de consument deze informatie op de juiste manier kan vertalen. Het publiceren van een lijst stoffen en hoeveelheden zonder de juiste context draagt mijns inziens niet bij aan het doel achter de publicatieverplichting, namelijk een objectieve en transparante voorlichting aan de consument.
Om die reden is gekozen voor een grondige aanpak, die bestaat uit twee fasen. De eerste fase was het publiceren van algemene informatie over de inhoud van tabaksproducten. Deze informatie staat op de website van het RIVM, www.tabakinfo.nl. Hier kan de consument informatie vinden over de samenstelling van tabaksproducten, toevoegingen aan tabak en de gevolgen daarvan voor de roker.
De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten. Zo kan de consument direct een koppeling maken tussen de gepubliceerde data en de algemene informatie over dit onderwerp die nu al op de site beschikbaar is. Het doel is dat de consument de data van de fabrikant op deze wijze ook goed kan interpreteren.
Omdat bij de tweede fase ook de bescherming van bedrijfsgeheimen en onderlinge concurrentieverhoudingen een rol spelen, dient openbaarmaking van deze informatie op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daar werk ik nu samen met het RIVM aan. De resultaten daarvan zullen nog dit jaar zichtbaar zijn op de website van het RIVM.
Waarom vermelden de verpakkingen van voedingsmiddelen wel de ingrediënten, maar die van rookwaren niet? Deelt u de mening dat op rookwaren alle ingrediënten dienen te worden vermeld? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw tabaksbeleid, waarbij de burger op basis van eerlijke informatie «leefstijlkeuzes» moet maken? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind ik het belangrijk dat voor de consument objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat hij een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet te roken. Daar hoort ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten.
Op basis van Europese wet- en regelgeving wordt op de verpakking van een tabaksproduct nu aangegeven welke niveaus aan teer, nicotine en koolmonoxide het product bevat. Daarnaast bevat de verpakking tekstuele gezondheidswaarschuwingen van verschillende aard. Daarmee wordt de consument via de verpakking mijns inziens goed geïnformeerd over de gevaren van het roken. Ik ben van mening dat naast de bestaande informatie en gezondheidswaarschuwingen, de verpakking niet het juiste instrument is voor aanvullende informatie over toevoegingen aan tabak. Op de verpakking is immers geen ruimte om die informatie op zodanige wijze te presenteren, dat de consument hieruit de juiste conclusies trekt ten aanzien van de gevolgen van deze toevoegingen voor zijn gezondheid.
Die ruimte is er wel op de door het RIVM ontwikkelde website www.tabakinfo.nl. Daar is nu al algemene informatie beschikbaar over de samenstelling van tabaksproducten, het gebruik van toevoegingen en de gevolgen daarvan voor de consument. Die informatie zal de komende tijd nog verder worden uitgebreid, zodat de consument zich hierover uitgebreid kan laten voorlichten. De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het risico op kanker vergroten, moeten worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Het is algemeen bekend dat roken schadelijk en verslavend is. Mijn tabaksontmoedigingsbeleid is erop gericht dat jongeren worden ontmoedigd om te gaan roken en weerbaar worden gemaakt tegen eventuele verleidingen daartoe. Volwassenen moeten op basis van goede informatie zelf de keuze maken om wel of niet te roken. Verdergaande productregulering draagt er mijns inziens niet aan bij dat mensen niet beginnen met roken of daarmee stoppen. In eerdere Kamervragen van 19 augustus 2011 heb ik bovendien aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is over het reguleren van additieven en de effectiviteit daarvan. Wetgeving op dit terrein in andere landen zoals Canada en Frankrijk is nog van recente datum en dus is nog weinig bekend over de resultaten. Ik ben daarom niet voornemens het gebruik van additieven te beperken of te verbieden.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het verslavende effect van nicotine versterken, dienen te worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over toevoeging van stoffen, zoals menthol, die de luchtwegen verdoven waardoor beginnende (jonge) rokers minder last hebben van irritatie en daardoor minder geneigd zijn te stoppen voordat de verslaving een feit is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over het toevoegen van kunstmatige smaakstoffen, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de smaak voor tweederde van de beginnende (jonge) rokers doorslaggevend is om door te gaan met roken?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat landen als Canada en Frankrijk, die verschillende toevoegingen hebben verboden, voldoen aan uw liberale schrikbeeld van een bemoeizuchtige overheid? Zo nee, wat let u om dit voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de overheid tot op heden niet de gegevens over toevoegingen gepubliceerd die tabaksfabrikanten al sinds 2007 aanleveren aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Hoe kunt u uw beleid baseren op vrije leefstijlkeuzes van de burger als deze niet door u wordt geïnformeerd over de ingrediënten van zijn sigaret?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw opvatting dat de burger best zelf keuzes kan maken, zich met de verklaring voor de vertraging van publicatie dat de informatie op een zodanige wijze aan de burger moet worden gepresenteerd dat hij de juiste conclusies kan trekken? Moet een en ander soms eerst worden goedgekeurd door de tabakslobby? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom censureert u door dagblad Trouw opgevraagde beleidsdocumenten over tabak, of weigert deze helemaal te verstrekken? Vindt u het wenselijk dat zo de indruk ontstaat dat uw ministerie een dependance van Philip Morris is? Bent u bereid alle documenten volledig openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Dagblad Trouw heeft op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur documenten opgevraagd over het tabaksontmoedigingsbeleid van de afgelopen tien jaar. Bij de behandeling van dergelijke verzoeken hanteer ik de kaders die gesteld zijn in die wet. De wet gaat uit van het principe dat documenten openbaar worden gemaakt, tenzij diezelfde wet openbaarheid niet toelaat. Er wordt slechts openbaarmaking geweigerd indien de Wob openbaarmaking niet toestaat (absolute uitzonderingsgronden) of indien een ander betrokken belang in een bepaald geval vóór openbaarmaking dient te gaan (relatieve uitzonderingsgronden). Het volledig openbaar maken van alle documenten kan dus in strijd zijn met de wet.
Dagblad Trouw heeft bezwaar aangetekend tegen een aantal onderdelen van het betreffende besluit tot openbaarmaking. Zolang deze bezwaarprocedure nog in behandeling is, doe ik hierover geen verdere mededelingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het verbieden of inperken van toevoegingen niet past binnen uw tabaksontmoedigingsbeleid? Wilt u aangeven met welke punten van uw beleid een beperking of verbod van bepaalde toevoegingen strijdig zou zijn en wilt u dit antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Het behoud van het dubbele paspoort |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen1 «In praise of a second (or third) passport»;2 «Dutchmen grounded»; en3 «Dubbele nationaliteit»?
Ja.
Wat is uw reactie op de in de artikelen geconstateerde Nederlandse afwijking van de wereldwijde trend om juist de mogelijkheden voor dubbele paspoorten te verruimen, om zo recht te doen aan het toenemende aantal mensen dat in het buitenland woont en werkt, of met iemand met een andere nationaliteit trouwt?
Het is aan iedere staat om, binnen de regels van het volkenrecht en overige internationaalrechtelijke bepalingen, te bepalen welke regels gelden met betrekking tot verkrijging en verlies van de nationaliteit. Ieder land maakt hierbij zijn eigen afwegingen. Automatisch verlies van nationaliteit in het geval van vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit komt voor bij een substantieel aantal landen, en is altijd het uitgangspunt geweest van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ook is steeds het uitgangspunt geweest dat afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst bij aanvaarding van de Nederlandse nationaliteit. In de Rijkswet op het Nederlanderschap bestaan enkele uitzonderingen op deze hoofdregel. In het voorstel van Rijkswet wordt voorgesteld deze uitzonderingen te laten vervallen omwille van de helderheid van de rechten en plichten die gelden tussen een burger en de staat. Het feit dat er landen zijn die de mogelijkheden voor meervoudige nationaliteit vergroten, leidt niet tot een andere afweging van dit kabinet.
Wat is uw reactie op de constatering dat immigranten die hun oorspronkelijke nationaliteit mogen behouden zich meer inspannen om te naturaliseren en te integreren?
Hoofdregel van de Rijkswet op het Nederlanderschap is altijd geweest dat bij naturalisatie tot Nederlander afstand wordt gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, zodat zowel voor individu als voor de staat helder is welke rechten en verplichtingen over en weer gelden. Het is niet uit te sluiten dat de bereidheid, en daarmee de mate van inspanning om te integreren dan wel te naturaliseren hoger is indien vreemdelingen bij verkrijging of verlening van het Nederlanderschap de oorspronkelijke nationaliteit mogen behouden. Dit is echter geen reden om af te zien van de aanscherping van de afstandsplicht: het is aan de persoon zelf om een afweging te maken tussen het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit en het aanvaarden van het Nederlanderschap.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederland juist zijn voordeel kan doen «met een wereldwijd netwerk van ingeburgerde Nederlanders met lokale kennis»?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft, en dat Nederland hier zijn voordeel mee kan doen.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel betreffende de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tegemoet zien?
Naar verwachting kan het voorstel van Rijkswet in maart aan de Kamer worden voorgelegd.
Bent u nog steeds voornemens Nederlandse expats te dwingen de Nederlandse nationaliteit af te staan wanneer zij om welke reden dan ook een andere nationaliteit aannemen? Zo nee, welke herziening van uw eerdere plannen heeft u voor ogen? Zo ja, waarom?
Niemand wordt gedwongen de Nederlandse nationaliteit af te staan. Hoofdregel van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap is altijd geweest dat het Nederlanderschap verloren gaat bij vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen. In het voorstel van Rijkswet wordt voorgesteld deze te laten vervallen. Het is altijd aan de persoon in kwestie zelf om de afweging te maken tussen aanvaarding van een nieuwe nationaliteit en het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit.
Overstappen en concurrentie tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de groep van 900 000 overstappende verzekerden per 1 januari 2012 is opgebouwd? Stappen deze verzekerden enkel over van basisverzekering, van aanvullende verzekering, of allebei?
Op dit moment heb ik onvoldoende betrouwbare informatie om antwoord te kunnen geven op de vragen 1 t/m 3. Ik wacht daarvoor de marktscan van de NZa af in het tweede kwartaal van dit jaar.
Hoeveel mensen stappen over van verzekering binnen één verzekeringsconcern, door over te stappen van het ene label naar het andere label, en hoeveel tussen twee verzekeringsconcerns?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel overstappers maken deel uit van een collectief contract dat per 1 januari 2012 overgesloten is van de ene naar de andere zorgverzekeraar, al dan niet binnen hetzelfde concern? Worden verzekerden die overstappen omdat hun collectieve verzekering vervalt ook meegeteld?
Zie antwoord vraag 1.
Als sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 ongeveer 95% van de verzekerden elk jaar gewoon bij hun zorgverzekeraar blijft, ook de voorlopige cijfers van 2012 herbevestigen dit met 94,5%, wat zegt dit dan over de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt?
In de vraag wordt uitgegaan van een voorlopig overstapcijfer voor 2012 dat overeen komt met dat van vorig jaar. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt die de NZa in juli 2011 heeft gepubliceerd blijkt dat 5,5% van de verzekerden (906 313) in 2011 is ingestroomd bij een andere zorgverzekeraar. Hierbij past de kanttekening dat het niet elk jaar dezelfde groep is die overstapt, waardoor over meerdere jaren een grotere groep dan 5 á 6 % van zorgverzekeraar is gewisseld. Los van de vraag of een overstappercentage in orde van 5 á 6% als hoog of laag moet worden gekwalificeerd wil ik benadrukken dat ook bij een relatief gering aantal overstappers voor de zorgverzekeraars een dreiging van overstappen kan uitgaan; deze groep kan immers groter worden als niet aan hun wensen wordt voldaan. Op deze wijze voelen zorgverzekeraars toch concurrentiedruk.
Hoe beoordeelt u het dat de verzekeraars hun nominale premie jaarlijks tientallen euro’s boven de geraamde premie door VWS vaststellen en het prijsverschil tussen de vier grootste verzekeraars in 2012 slechts 1,75 euro bedraagt, terwijl in 2006 dit verschil in 2006 nog 4 keer zo groot was? Wat zegt dit over de concurrentie tussen verzekeraars en de coördinatiemogelijkheid van prijzen?
Allereerst wil ik het in de vraag opgeroepen beeld nuanceren dat de verzekeraars hun premie altijd tientallen euro’s vaststellen boven het niveau van de door VWS geraamde premies. Uitgaande van de geraamde gemiddelde premie exclusief collectiviteitskortingen, was de werkelijke premie € 45 lager in 2006, € 16 hoger in 2007, € 40 hoger in 2008, € 20 lager in 2009, € 28 hoger in 2010, € 1 hoger in 2011 en € 27 hoger in 2012. Dat de premieverschillen tussen zorgverzekeraars kleiner zijn geworden in de loop der jaren zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een theorie van toegenomen concurrentie als vanuit een theorie van afgenomen concurrentie. Het kleiner geworden verschil zegt daarmee op zichzelf ook niets over de coördinatiemogelijkheid van prijzen.
Wat zegt het dat zorgverzekeraars Agis, Achmea, VGZ en Univé allemaal op dezelfde dag dezelfde premie van 108,25 euro bekend maakten? Lijkt hier sprake te zijn van onderlinge coördinatie van prijzen?
Dat Agis en Achmea op dezelfde dag met dezelfde premie kwamen is niet verwonderlijk omdat ze tot hetzelfde verzekeringsconcern behoren. Hetzelfde geldt voor VGZ en Univé. Uit het feit dat beide concerns op dezelfde dag met dezelfde premie komen, kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Dat hier sprake zou zijn van onderlinge coördinatie van prijzen is een speculatieve suggestie, die niet op bij mij bekende feiten is gebaseerd.
Bent u het eens met de uitspraak «het is lastig op te treden tegen dit soort zaken. Wij kunnen dit alleen als we bewijs hebben, bijvoorbeeld via verhoren. Verzekeraars weten heel goed dat zij van de wet geen prijsafspraken mogen maken. Maar ze zijn heel handig om het zo te doen dat wij er niet achter komen. Al deze dingen gebeuren vaak in het geniep. Ze zijn slim en innovatief» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het Parool van december 2011, in reactie op berichtgeving dat er prijsafspraken tussen verzekeraars zouden zijn? Bent u het met de NMa eens dat zorgverzekeraars heel handig zijn om zulke wijze prijsafspraken te maken dat het toezicht op de zorgverzekeraarmarkt hier niet achter komt?
Navraag bij de NMa over deze kwestie heeft de volgende verduidelijking opgeleverd. In het gesprek met de betreffende journalist heeft de NMa de bredere context geschetst over hoe kartelafspraken in het algemeen gemaakt worden. Daarbij is aangegeven dat ondernemingen dit meestal heimelijk doen, om te voorkomen dat de NMa achter de kartelafspraken komt. Deze algemene uitingen zijn in het bewuste artikel ongelukkigerwijs toegeschreven aan het gedrag van zorgverzekeraars. De NMa betreurt dat hierdoor een beeld is geschetst dat zij niet heeft willen oproepen.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4000 punten uitkomt, zoals Friesland en Zeeland? Klopt het dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet eens in is verwerkt? Klopt het dat de vuistregel is dat concentratie een goede werking van de markt belemmert, indien de HHI hoger is dan 1800 punten, omdat dit wijst op een sterk geconcentreerde markt? Als er in alle provincies sprake is van een HHI hoger dan 1 800, punten en landelijk gezien van 2105 punten, is er in bepaalde provincies dan sprake van economische machtsposities van zorgverzekeraars? Is het u bekend of deze macht wordt gebruikt in onderhandelingen met zorgaanbieders?
Ja, het klopt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4 000 punten uitkomt, zoals in Friesland en Zeeland. Het klopt ook dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet in is verwerkt. In de zienswijze van de NZa op de fusie Achmea de Friesland heeft de NZa erop gewezen dat er verschillende factoren zijn die een toename van inkoopmacht van Achmea en De Friesland op de zorginkoopmarkt, ook in de provincie Friesland, disciplineren en daarmee voorkomen dat als gevolg van de concentratie de publieke belangen in het geding komen. De factoren die de NZa noemt zijn de concurrentie op de landelijke zorgverzekeringsmarkt, de zorgplicht van de zorgverzekeraar en dat de vertrouwensrelatie tussen zorgaanbieders en verzekerden sterker is dan die tussen zorgverzekeraar en verzekerden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars met een groot marktaandeel misbruik maken van hun positie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor de beleidsregel Aanmerkelijke marktmacht en de handreiking goed contracteren gepubliceerd. De hoogte van de HHI per provincie, zoals weergegeven in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van de NZa, kan een eerste indicatie zijn voor de werking van de zorgverzekeringsmarkt. Andere indicaties zijn (de mogelijkheden voor) nieuwe toetreding, waar ik momenteel door de NZa een onderzoek naar laat doen, alsook de mogelijkheden voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en de mate waarin zij daarvan in de praktijk gebruik maken.
Waarom worden in de NZa Marktscan Medisch specialistische zorg van december 2011 de marktaandelen per regio Noord, Zuid, West en Oost gepresenteerd, en bijvoorbeeld niet per provincie? Waarom wordt Agis als aparte inkoopcombinatie gezien, terwijl Agis onderdeel is van Achmea? Hoe verandert dit het gepresenteerde beeld? Wat zeggen de kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars?
De NZa heeft gekozen voor de indeling in de regio’s Noord, Zuid, West en Oost in verband met de presenteerbaarheid: de vier afbeeldingen per regio zijn overzichtelijker dan twaalf afbeeldingen per provincie. Een weergave van de twaalf provincies biedt ten opzichte van de vier regio’s geen meerwaarde aan informatie. Achmea en Agis worden apart weergegeven omdat er voor beide aparte contractprijzen worden aangeleverd en deze van elkaar kunnen verschillen. Worden de marktaandelen van Achmea en Agis bij elkaar opgeteld, dan ontstaat voor de verschillende regio’s het volgende beeld:
Noord
Oost
West
Zuid
Achmea
A-segment
15,7
15,6
17,2
5,8
B-segment
7,4
6,1
7,4
2,6
Agis
A-segment
2,9
6,3
10,5
0,5
B-segment
1,4
3,0
3,8
0,2
Achmea + Agis
A-segment
18,6
21,9
27,7
6,3
B-segment
8,8
9,1
11,2
2,8
De kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars zeggen op zichzelf weinig over of er veel of weinig concurrentie is tussen zorgverzekeraars. Wel geeft het aan dat de marktaandelen redelijk stabiel zijn. Voor een oordeel over concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt moet niet alleen naar verschuiving in marktaandelen worden gekeken, maar onder andere ook naar de mate van switchen of dreiging van switchen (zie het antwoord op vraag 4).
Hoe komt het dat het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie van de NMa haar leden niet mag adviseren contracten met verzekeraars uit te stellen, terwijl Zorgverzekeraars Nederland (ZN) haar leden wel mag oproepen tot het hanteren van een nulgrens voor 2012, en gezamenlijke afspraken maakt over de bevoorschotting van ziekenhuizen, die zo vertraagd worden dat ze als dwangmiddel kunnen worden gebruikt tijdens de zorginkoop?
De NMa heeft de KNGF nadrukkelijk verzocht om haar leden duidelijk te maken dat zij individueel moeten beslissen om wel of geen contract met de verzekeraar te sluiten. Een oproep van de KNGF aan haar leden om geen contract met de verzekeraar af te sluiten kan als collectieve boycot functioneren en zo de concurrentie tussen fysiotherapeuten beperken. De KNGF heeft in haar gesprek met de NMa aangegeven niet de intentie te hebben gehad de concurrentie te beperken en zich aan de Mededingingswet te willen houden.
De NMa heeft de oproep van ZN beoordeeld als een gezamenlijke interpretatie van de zorgverzekeraars over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin ZN deze interpretatie naar buiten heeft gebracht is geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s.
Waarom mogen zorgaanbieders zich niet verenigen om collectief prijsafspraken met verzekeraars te kunnen maken, terwijl 6 zorgverzekeraars wel collectief onder de Multizorg VRZ inkoopcombinatie mogen inkopen bij zorgaanbieders? Op deze wijze maken zorgverzekeraars DSW, ASR, Eno, Zorg & Zekerheid en ONVZ toch dezelfde prijsafspraken en vermindert de concurrentie tussen deze zorgverzekeraars?
Er is een verschil in beoordeling tussen samenwerking bij inkoop en samenwerking bij verkoop. Zowel voor zorgverzekeraars als voor zorgaanbieders geldt dat er mededingingsrechtelijk gezien meer mogelijkheden zijn voor samenwerking bij de inkoop dan voor samenwerking bij de verkoop.
Het doel van samenwerking bij inkoop is namelijk niet om de onderlinge concurrentie te beperken, maar om de kosten van de in te kopen zorg te verlagen. Zolang verzekeraars op de markt voor verzekeringspolissen met elkaar concurreren, komen kostenvoordelen bij de inkoop via lagere premies aan verzekerden ten goede. Een gezamenlijk optrekken op dit vlak door de zes kleinste zorgverzekeraars heeft dan ook geen beperking van de mededinging op de markt voor polissen tot gevolg. Voor zorgaanbieders geldt evenzeer dat samenwerking bij inkoop, bijvoorbeeld ten aanzien van operatiemateriaal, niet gauw zal leiden tot een beperking van de mededinging.
Waar het collectieve prijsafspraken aan de verkoopzijde betreft, hetzij door zorgaanbieders hetzij door zorgverzekeraars, zal de kopende partij met een onnodig hoge prijs worden geconfronteerd. Zorgaanbieders die prijzen onderling afstemmen beperken daarmee de onderlinge concurrentie en zullen daarom al snel de Mededingingswet overtreden. Ditzelfde geldt wanneer zorgverzekeraars gezamenlijk de hoogte van de premie voor de Nederlandse verzekerden zouden bepalen. Scherp toezicht door de NMa acht ik van groot belang om te voorkomen dat partijen door prijsafspraken de kosten van de zorg onnodig hoog maken.
Als zorgverzekeraar Achmea een aandeel van 77% in de vergelijkingssite Independer neemt, mag deze site zich dan blijven aanprijzen als onafhankelijk en objectief? Wat kunnen de gevolgen voor de concurrentie zijn, als de grootste Nederlandse zorgverzekeraar een organisatie overneemt die de consumenten vertrouwen onafhankelijk en objectief inzicht in de zorgmarkt aan te bieden?
Achmea heeft per 1 januari 2012 inderdaad 77% van de aandelen van de vergelijkingswebsite Independer.nl in handen. Om de objectiviteit te kunnen blijven garanderen, heeft Independer aangegeven een Raad van Toezicht te zullen instellen. Deze raad ziet erop toe dat Independer het belang van de consument voorop blijft stellen, onder meer op het gebied van objectiviteit en privacy. Als bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient Independer informatie te verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Voor die gevallen waarin Independer adviseert gelden er nadere regels met betrekking tot de kwaliteit en passendheid van het advies. De AFM houdt hier toezicht op. In december 2011 heeft de AFM een nadere toelichting gegeven op de regels waaraan vergelijkingssites zich dienen te houden, om op die manier de informatieverstrekking via deze websites te verbeteren. Ik heb geen signalen ontvangen dat Independer deze regels zou overtreden.
Het bericht waarin wordt aangegeven dat toevoegingen aan tabak nog altijd geheim zijn |
|
Cisca Joldersma (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin wordt aangegeven dat toevoegingen aan tabak nog altijd geheim zijn?1
Ja.
Wat is de reden dat de tabaksingrediënten nog steeds niet zijn gepubliceerd terwijl de gegevens wel door de tabaksindustrie aan u zijn geleverd?
Het gebruik van tabaksingrediënten is een ingewikkelde materie om op begrijpelijke wijze aan een consument uit te leggen. Ervaring leert ons dat consumenten technische en chemische informatie al snel op een verkeerde manier interpreteren of hier verkeerde conclusies aan verbinden. Ik ben het met u eens dat het van het grootste belang is dat de consument deze informatie tot zijn beschikking heeft, maar ook dat de consument deze informatie op de juiste manier kan vertalen. Het publiceren van een lijst stoffen en hoeveelheden zonder de juiste context draagt mijns inziens niet bij aan het doel achter de publicatieverplichting, namelijk een objectieve en transparante voorlichting aan de consument.
Om die reden is gekozen voor een grondige aanpak, die bestaat uit twee fasen. De eerste fase was het publiceren van algemene informatie over de inhoud van tabaksproducten. Deze informatie staat op de website van het RIVM, www.tabakinfo.nl. Hier kan de consument informatie vinden over de samenstelling van tabaksproducten, toevoegingen aan tabak en de gevolgen daarvan voor de roker.
De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten. Zo kan de consument direct een koppeling maken tussen de gepubliceerde data en de algemene informatie over dit onderwerp die nu al op de site beschikbaar is. Het doel is dat de consument de data van de fabrikant op deze wijze ook goed kan interpreteren.
Omdat bij de tweede fase ook de bescherming van bedrijfsgeheimen en onderlinge concurrentieverhoudingen een rol spelen, dient openbaarmaking van deze informatie op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daar werk ik nu samen met het RIVM aan. De resultaten daarvan zullen nog dit jaar zichtbaar zijn op de website van het RIVM.
Wanneer kan de eerste informatieve en publieksvriendelijke publicatie van tabaksingrediënten worden verwacht?
Zie antwoord vraag 2.