De hoge inflatie op de BES-eilanden |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snel herstel koopkracht hard nodig»?1
Ja.
Is het waar dat de bewoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba sinds de transitie worden geconfronteerd met een zeer hoge inflatie (Bonaire 5,4%, Sint Eustatius 9,9% en Saba 6,4% in 2011)?
De genoemde cijfers komen overeen met de cijfers die het CBS op 25 januari 2012 als jaarmutatie voor de inflatie op de afzonderlijke eilanden heeft gerapporteerd.
Welke effecten hebben deze hoge inflatiecijfers op het levenspeil van de inwoners met lage inkomens? Welke problemen doen zich voor en hoe worden die opgevangen?
Bij wet is geregeld dat uitkeringen en het wettelijk minimumloon jaarlijks worden geïndexeerd met de gerealiseerde inflatie over het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Dat is zowel per 1 januari 2011 als per 1 januari 2012 feitelijk ook gebeurd. Bijzonder hierbij is bovendien dat in verband met het uiteenlopen van de inflatiecijfers tussen eilanden, de bedragen per 1 januari 2012 per eiland afzonderlijk zijn geïndexeerd aan de hand van de stijging van de prijsontwikkeling op elk eiland. Uitkeringsgerechtigden en werknemers op minimumloonniveau hebben daarmee hun uitkering respectievelijk loon zien stijgen gelijk aan het niveau van de inflatie.
Daarnaast is op initiatief van de staatssecretaris van Financiën en de minister van BZK een onderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de bewegingen in prijspeil en de inkomenssfeer. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt een kabinetsreactie voorbereid, die met de bestuurscolleges van de eilanden wordt besproken.
De staatssecretaris van Financiën heeft bij gelegenheid van zijn algemeen overleg met de vaste commissie Koninkrijksrelaties d.d. 30 januari 2012 toegezegd dat dit onderzoek, met de reactie van het kabinet daarop, aan de Tweede Kamer wordt gezonden, vóór het meireces. Ik maak van de gelegenheid gebruik om u namens de staatssecretaris van Financiën en de minister van BZK mee te delen dat de afronding van het onderzoek meer tijd heeft gekost dan voorzien. Als gevolg hiervan verschuift ook de datum voor de afronding van de kabinetsreactie. Het streven is erop gericht om de kabinetsreactie voor de zomer van 2012 beschikbaar te hebben.
Is het waar dat naar ruwe schatting de helft van de bevolking geen voordeel heeft of zal hebben van fiscale maatregelen om de koopkracht te verbeteren, omdat het vanwege een laag of zeer laag inkomen geen of praktisch geen belasting betaalt?
Uitkeringsgerechtigden zonder aanvullende inkomsten en werknemers met minimumloon of net daarboven, blijven beneden de belastingvrije som (deze bedraagt momenteel $ 10 813). Dit gegeven heeft inderdaad consequenties voor de effectiviteit van eventuele fiscale maatregelen voor deze groep. Over de omvang van deze groep zijn momenteel geen harde cijfers beschikbaar.
Deelt u de opvatting, toegeschreven aan de heer Stolte, Rijksvertegenwoordiger voor Caribisch Nederland, dat het zaak is dat – zodra het onderzoek naar de oorzaken van de hoge inflatie is afgerond – «samen met de openbare lichamen snel maatregelen worden genomen om de prijzen in de hand te houden en de koopkracht te herstellen en te behouden»? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met zulke maatregelen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in het jaarverslag over 2011 uitdrukkelijk in te gaan op de inkomenspositie van de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en de mate waarin armoede adequaat wordt bestreden? Zo neen, waarom niet?
De onderhavige problematiek komt zoals gezegd aan de orde in het koopkrachtonderzoek en de kabinetsreactie daarop. Bovendien heb ik bij gelegenheid van het Algemeen Overleg met de commissie Koninkrijksrelaties d.d. 30 januari 2012 toegezegd vóór 1 juli 2012 een analyse van de «harde kern» van de armoede in Caribisch Nederland aan de Tweede Kamer te doen toekomen. Ik ben van oordeel dat het onderwerp hiermee genoegzaam aan de orde komt.
Samenstelling grondwetscomité in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat de Koptische kerk zich teruggetrokken heeft uit het comité dat een nieuwe Egyptische grondwet gaat schrijven en dat gematigde islamitische en seculiere partijen dit comité vorige week al hebben geboycot, omdat zij vinden dat het comité onmogelijk namens de hele bevolking kan spreken?1
Ik heb kennis genomen van het feit dat de Koptische kerk evenals het islamitische Al-Azhar instituut zich uit het grondwetscomité hebben teruggetrokken en dat gematigde islamitische en seculiere partijen dit comité vorige week al hebben geboycot.
Op 10 april jl. heeft het Administratief Hof het grondwetscomité ongrondwettelijk verklaard in een rechtszaak aangespannen door liberale groepen. Volgens de rechtbank staat de interim-grondwet het leden van het parlement niet toe om zichzelf te benoemen in het grondwetscomité. De zaak ligt nu bij de State Council die deze mogelijk zal doorverwijzen naar het Constitutioneel Hof. Voorlopig liggen de activiteiten van het grondwetscomité stil in afwachting van de definitieve uitspraak.
Deelt u de verwachting van deze partijen dat door dominantie van moslimbroederschap en salafisten in dit comité de rechten van religieuze minderheden en vrouwen onvoldoende zullen worden gewaarborgd in de nieuwe grondwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in bilateraal dan wel in EU-verband uw zorgen te uiten over de samenstelling van dit comité?
De Nederlandse regering is bezorgd over de positie van minderheden in Egypte. Zowel bilateraal als in EU-verband is de mensenrechtensituatie in het algemeen en de positie van minderheden in het bijzonder terugkerend onderwerp van gesprek in contacten met de Egyptische autoriteiten. Daarbij wordt voortdurend gewezen op de Egyptische verplichtingen met betrekking tot respecteren van mensenrechten en bescherming van minderheden.
De positie van minderheden in Egypte is één van de factoren die mee heeft gespeeld in het besluit van de Nederlandse regering om de overheidssamenwerking met Egypte in het kader van MATRA-Zuid aan te houden.
Hoe beoordeelt u de positie van deze minderheden in de Egyptische samenleving, mede in het licht van dit bericht? Op welke manier geeft u in dit kader uitvoering aan de met algemene stemmen aangenomen motie Ormel?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke concrete manieren bevordert u zowel bilateraal als op Europees niveau dat de Egyptische autoriteiten zich inzetten om de veiligheid en mensenrechten van minderheden en vrouwen voldoende te waarborgen? Tot welke resultaten heeft dit geleid?
Zowel in bilaterale contacten als in EU-verband dringt Nederland er bij de Egyptische autoriteiten op aan zich in te zetten voor het waarborgen van de veiligheid en mensenrechten van religieuze minderheden en vrouwen.
Nederland is van oudsher één van de belangrijke ondersteuners van vrouwenrechten in Egypte. Nederland heeft zich in 2011 binnen EU sterk gemaakt voor het bevorderen van politieke participatie van vrouwen in de Arabische regio. Dit beleid wordt voortgezet. Nederland droeg in 2011 € 950 000 bij aan het UN Women Fund for Gender Equality. Dit fonds richt zich in 2011 en 2012 op de Arabische regio en steunt o.a. Egyptische vrouwen-NGO’s. Voorts zal Nederland in 2012 vier nieuwe activiteiten steunen met als doel de economische en politieke rechten en participatie van vrouwen in Egypte te bevorderen.
Zijn de Egyptische autoriteiten al ingegaan op het verzoek van de EU om de komende verkiezingen te mogen monitoren?
Nee. Nederland zal bij de Egyptische autoriteiten blijven aandringen op toelating van onafhankelijke (internationale) verkiezingswaarnemers. Evenals bij de Parlementsverkiezingen zal Nederland het Carter Center steunen ten behoeve van diens waarnemingsactiviteiten rond de Presidentsverkiezingen.
Mishandeling van Koerdische kinderen in Turkse gevangenissen |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Juvenile detention guards sexually abusing minority children in Turkey»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van het onderzoek dat 25 van de recent gevangengenomen 215 Koerdische kinderen van 12 tot 18 jaar in de Pozanti jeugdgevangenis in Adana aangeven door beveiligers en andere gevangenen te zijn verkracht en geslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft ernstige bevindingen. De Turkse minister van Justitie heeft een onderzoek naar de misstanden laten uitvoeren. Op basis van het onderzoek is onder meer de jeugddetentie in de Pozanti-gevangenis gesloten, zijn de minderjarige gedetineerden overgeplaatst en hebben vier gevangenismedewerkers elders een functie gekregen. Daarnaast zijn strafrechtelijke maatregelen in voorbereiding tegen 16 gedetineerden, 4 leidinggevenden en 2 cipiers.
Is het waar dat de 215 gevangenen in de Pozanti gevangenis inmiddels zijn overgeplaatst naar een detentiecentrum in Ankara? Hoe beoordeelt u de bewering van BDP-parlementariër Kürkçü dat ook in Ankara de gevangenen geslagen worden en dat zij bedreigd worden met herhaling van wat in de Pozanti gevangenis plaatsvond?
De minderjarige gevangenen uit de Pozanti-gevangenis zijn naar de Sincan-gevangenis in Ankara overgebracht. Er zijn buiten de uitlatingen van de BDP parlementariër geen onafhankelijke bronnen die diens lezing bevestigen.
Is het waar dat de Turkse autoriteiten al ruim voor de publicatie van het onderzoek op de hoogte waren van de misstanden in het detentiecentrum in Pozanti? Indien ja, hoe beoordeelt u dat pas onlangs is overgegaan tot onderzoek van de beschuldigingen? Kunt u uw antwoord toelichten? Is er inmiddels een aanklacht ingediend tegen de verdachten, zowel de gevangenisbewaarders als de gevangenen?
De eerste verklaringen over misbruik van minderjarigen in de Pozanti-gevangenis zijn in april 2011 door zeven minderjarige slachtoffers gemeld aan de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD. Vervolgens heeft IHD een onderzoek gestart en zijn naast de 7 slachtoffers nog 25 minderjarige gedetineerden geïnterviewd. Dat heeft in juli 2011 geleid tot een rapport, dat aan het Turkse ministerie van Justitie en de mensenrechtencommissie van het Turkse parlement is aangeboden. Op 29 februari 2012 heeft het Turkse ministerie van Justitie een onderzoek naar de gang van zaken in de Pozanti-gevangenis ingesteld. Op basis van deze gegevens constateer ik dat de Turkse autoriteiten niet meteen op de signalen van misbruik hebben gereageerd, niettemin lijken de hierboven genoemde maatregelen en ook de uitspraken van de Turkse minister van Justitie inmiddels te duiden op een gevoel van urgentie om deze zaak grondig aan te pakken.
Kent u het bericht dat de vrijgelaten Pozanti gevangene, die in een interview liet weten dat er mishandeld en verkracht wordt in de Turkse gevangenis, inmiddels opnieuw is opgepakt en opnieuw wordt mishandeld? Indien ja, hoe beoordeelt u dit?
Dat bericht is mij niet bekend.
Is het waar dat marteling en mishandeling van gevangengenomen Koerdische kinderen minder voorkomt in gevangenissen waar Koerdisch beveiligingspersoneel aanwezig is in het zuidoosten van Turkije? Indien ja, acht u het wenselijk dat wanneer Koerdische kinderen in het zuidoosten worden opgepakt, zij in de eigen regio worden gevangen gehouden? Indien ja, bent u bereid hier bij uw Turkse collega’s op aan te dringen?
Dat Koerdische minderjarige gedetineerden in Turkse gevangenissen anders worden behandeld door Koerdisch beveiligingspersoneel is mij niet bekend.
Is het waar dat ondanks een verbod hierop het nog altijd voorkomt dat kinderen in Turkse detentiecentra opgesloten worden bij volwassenen? Is het eveneens waar dat Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) niet toegelaten worden tot gevangenissen? Deelt u de conclusie van de Turkije onderzoeker van Human Rights Watch dat er onvoldoende toezicht is op Turkse detentiecentra? Indien ja, bent u bereid bij uw Turkse collega’s aan te dringen op beter toezicht, waaronder het toelaten van NGO’s?
In Turkije is een tekort aan gespecialiseerde faciliteiten voor jeugddetentie. Het komt dus inderdaad voor dat kinderen in volwassendetentie zitten, al worden ze daar wel zoveel mogelijk gescheiden van de volwassenen. Ook de Europese Commissie heeft op dit probleem gewezen, onder meer in haar laatste voortgangsrapportage over Turkije van oktober 2011. De Raad van 5 december 2011 heeft naar aanleiding hiervan -en mede op Nederlands aandringen- conclusies aangenomen, waarin Turkije wordt opgeroepen stappen te ondernemen om de eerbiediging van kinderrechten te verbeteren. Nederland zal er in EU-verband op blijven aandringen dat kinderrechten een belangrijk aandachtspunt blijven in de toetredingsonderhandelingen met Turkije.
De Turkse NGO’s waarmee de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul contacten onderhouden hebben wel toegang tot gevangenissen, onder meer om zich te bekommeren om ernstig zieke gedetineerden of om workshops te houden. Het toezicht op de Turkse gevangenissen is georganiseerd rond provinciale toezichtsorganen. Of die in het geval van de Pozanti-gevangenis adequaat hebben gefunctioneerd zal het strafrechtelijke onderzoek moeten uitwijzen.
Welke stappen zijn naar aanleiding van misstanden in de Pozanti gevangenis door de Turkse autoriteiten genomen tegen mishandeling en verkrachting in detentiecentra? Bent u van mening dat hierdoor herhaling van deze misstanden voorkomen kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de reactie van de Turkse minister van Justitie, Sadullah Ergin, op 2 maart leid ik af dat het de Turkse autoriteiten ernst is en ze deze misstanden willen bestrijden en het liefst voorkomen.
Turkije is zich bewust van de noodzaak zijn penitentiaire inrichtingen te moderniseren en in lijn te brengen met de Europese standaarden. Turkije krijgt hiertoe assistentie van de EU in het kader van pre-accessiesteun (IPA) en heeft samenwerkingsprojecten (zogenaamde Twinning-projecten) met EU-landen op het terrein van detentie en gevangenisbeheer. In bilateraal verband werkt Nederland met de Turkse autoriteiten samen om dit streven te ondersteunen. Zo voert de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een tweetal samenwerkingsprojecten uit met de Turkse autoriteiten om onderdelen van het gevangenisbeheer en gedetineerdenzorg te verbeteren. Beide projecten worden gefinancierd uit het MATRA programma. Ook wordt Turkije regelmatig door het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) van de Raad van Europa geïnspecteerd. Deze inspecties richten zich ook op de gedetineerdenzorg.
Ik zal deze situatie, ook in het kader van het EU -toetredingsproces, met aandacht blijven volgen.
Zie verder mijn antwoorden op vraag 2 en 4.
De taalvaardigheid van hbo-studenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Student kampt met taalprobleem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat slechte taalbeheersing een forse drempel legt voor het succes van studenten en afgestudeerden?
Ja.
Hoe komt het volgens u dat veel studenten het Nederlands onvoldoende onder de knie hebben?
Er is al enige tijd sprake van zorg over de taalbeheersing van leerlingen en studenten. Signalen dat er in alle onderwijssectoren op het gebied van taalbeheersing een verlies aan niveau te constateren was zijn de afgelopen jaren bevestigd in onderzoeken. Zo rapporteerde de Inspectie van het Onderwijs (in 2006) dat een kwart van de leerlingen het primair onderwijs verliet met een vaardigheid in technisch lezen die niet uitstak boven die van groep 6, bleek uit onderzoek van de Onderwijsraad (2006) dat ruim de helft van de deelnemers in het mbo over onvoldoende taalvaardigheid in het Nederlands beschikte om op school en in de beroepspraktijk adequaat te kunnen meekomen en bleek uit PISA-onderzoek (2007) dat de leesvaardigheid van 15-jarigen in Nederland minder was geworden. Ook de lerarenopleidingen stonden onder druk, vooral de Pabo’s.
Om deze problemen aan te pakken hebben we referentieniveaus voor de Nederlandse taal ingevoerd in het po, vo en mbo. De effecten hiervan zullen de komende tijd meer zichtbaar worden.
Met de invoering van de wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen worden in alle kwalificatiedossiers van mbo-4 generieke eisen aan de Nederlandse taal en rekenen opgenomen. In 2013/2014 zullen in mbo-4 voor het eerst centrale examens gebaseerd op referentieniveaus worden afgenomen. Opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit krijgen bestuurlijke sancties. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat in 2014 de referentieniveaus in de examens zijn verwerkt. Voor het havo is dat gelijk aan die van mbo-4 en voor het vwo een niveau hoger (4f). Verder zal de taalbeheersing in het voortgezet onderwijs ook moeten worden verbeterd door de introductie van de tussentijdse diagnostische toets. Leraren zien dan eerder waar de taalproblemen bij de leerling zich voordoet.
Reden waarom de taalproblemen in het hbo nu aan het licht komen is o.a. ook dat hogescholen in toenemende mate startgesprekken of studiekeuzegesprekken afnemen bij aanstaande studenten. Hogeschool Rotterdam bijvoorbeeld doet dit bij alle eerstejaarsstudenten. Onderdeel van een dergelijk startgesprek is in veel gevallen een diagnostische toets, waarmee taaldeficiënties aan het licht komen. Voorheen bleken deze deficiënties pas tijdens het eerste jaar; nu stelt de hogeschool deze al vast, voordat de student begint aan de opleiding.
Deelt u de mening dat een taaltest ervoor zou zorgen dat deze problematiek inzichtelijk wordt, zodat ervoor gezorgd kan worden dat studenten de taal wel gaan beheersen?
Beheersing van de Nederlandse taal op een zodanig niveau, dat de student voldoende is voorbereid op het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het toeleverend onderwijs.
Een taaltest in het hoger onderwijs kan daarop aanvullend zijn, omdat daarmee eventuele deficiënties kunnen worden geïdentificeerd.
Bent u bereid om (al dan niet samen met de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap) een oplossing te bedenken voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om het invoeren van een taaltoets bij de start van hbo-opleidingen, vind ik dat deze vooral gericht zou moeten zijn op opleidingen, waarvan de Nederlandse taal een essentieel onderdeel vormt. Dit is de reden dat we de taaltoets verplicht hebben gesteld voor de Pabo. Bovendien hebben we, vooruitlopend op de effecten van genoemde maatregelen in het funderend onderwijs en het mbo, € 12 miljoen geïnvesteerd, verdeeld over drie jaar (2008/2009 tot en met 2010/2011) om o.a. de problematiek van het lage taalniveau op de Pabo’s aan te pakken.
Wat mij betreft is het verder aan de instellingen voor hoger onderwijs zelf om de inschatting te maken voor welke opleidingen een taaltoets nuttig en noodzakelijk is. Hogescholen kunnen hierbij ook gebruik maken van de toenemende ruimte voor selectie aan de poort.
De verstoorde 112 dienstverlening |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over de storingen bij KPN en de onderbroken dienstverlening van 112 dientengevolge?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u in eerste instantie aangaf dat er bij KPN geen voorziening voor een back-up was, om in het vervolg te stellen dat er wel een back-up is, maar dat er volgens KPN geen aanleiding was om daar op dat moment al gebruik van te maken?
Er is een back-up netwerk voor verstoringen in het 112-netwerk. Tijdens de eerste storing is er geen gebruik gemaakt van het back-up netwerk, omdat de automatische noodvoorzieningen van het standaard 112-netwerk voldoende leken om de storing op te vangen. De tekortkoming in de signalering zorgde er echter voor dat in enkele regionale 112-centrales de telefoons van de medewerkers enige tijd niet bereikbaar waren. Hiervoor zijn inmiddels maatregelen getroffen. Tijdens de storing van 31 maart is er wel gebruik gemaakt van het back-up netwerk direct nadat de hardwarestoring geconstateerd werd.
Het back-up systeem voor het vaste netwerk bestaat uit organisatorische en technische maatregelen die in combinatie ervoor zorgdragen dat de 112-meldingen te allen tijde worden aangenomen door een 112-centralist en onmiddellijk aan een hulpdienst ter afhandeling worden aangeboden. De technische maatregel bestaat uit het herrouteren van het vaste netwerk voor de 112-oproepen naar de «buddy» regio of in geval van een grootschaliger storing naar de landelijke 112-centrale in Driebergen. De organisatorische maatregel bestaat uit het zonodig uitbreiden van de aannamecapaciteit om de extra meldingenstroom op de juiste wijze te kunnen afdoen.
Is er nu wel of niet een back-up systeem in geval van storingen? Zo nee, deelt u dan de mening dat een dergelijk systeem er zo spoedig mogelijk dient te komen en bent u bereid toe te zien op realisering hiervan? Zo ja, waarom is er geen gebruik gemaakt van dit back-up systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Waarop heeft KPN haar afweging gebaseerd om geen aanleiding te zien tot gebruik van de back-up?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een dergelijk systeem altijd en direct na het optreden van een storing ingezet dient te worden, om zo de bereikbaarheid van 112 te kunnen garanderen en onnodige risico’s te vermijden? Zo ja, bent u bereid hier afspraken over te maken met KPN? Zo nee, waarom niet?
De aard van de storingen kan dusdanig verschillend zijn, dat niet altijd en direct het back-up netwerk ingezet hoeft te worden. Het standaard 112-netwerk heeft zelf noodvoorzieningen die storingen kunnen opvangen. Met KPN zijn inmiddels aanvullende afspraken gemaakt over de bereikbaarheid en het risicomanagement van het 112-netwerk.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Cyber security en veiligheid overheidswebsites op 10 april 2012?
Beantwoording vóór het Algemeen Overleg Cyber Security en Veiligheid overheidswebsites is helaas niet mogelijk gebleken.
Een Iraaks gezin met kinderen dat uit de asielopvang is geplaatst en dakloos is geworden terwijl de asielprocedure nog loopt |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zonen Iraaks gezin slapen in Hoog Catharijne»?1
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Van Dam (PvdA) en Gesthuizen (SP) over een Iraaks gezin met kinderen dat uit de asielopvang is geplaatst en dakloos is geworden terwijl de asiel procedure nog loopt. Ik verzoek u deze antwoorden vertrouwelijk te behandelen3.
Is het waar dat de asielopvang van deze Iraakse familie vorige week is beëindigd omdat het jongste kind meerderjarig is geworden, en de ouders en de drie kinderen op straat zijn gezet? Wat is de achtergrond van deze beslissing, die is genomen terwijl hun asielprocedure nog niet is afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze asielzoekers door de rechter in 2010 in het gelijk zijn gesteld en dat de rechter uw besluit om de asielaanvraag af te wijzen, heeft vernietigd? Waarom heeft u nog geen nieuw besluit genomen na die vernietiging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u in 2010 in hoger beroep bent gegaan tegen de uitspraak van de rechter? Hoe verhoudt deze beslissing zich tot uw toezegging om slechts in hoger beroep te gaan, en daarmee door te procederen, in zaken die van essentieel belang zijn voor het waarborgen van de rechtseenheid?2 Is het waar dat de rechtbank nog steeds niet heeft geoordeeld over het hoger beroep? Wat is hiervan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat opvangvoorzieningen niet dienen te worden beëindigd indien de rechtbank een beroep tegen een asielafwijzing gegrond heeft verklaard, een procedure nog loopt en het aan de overheid cq. de rechtbank te wijten is dat nog steeds geen finaal oordeel over de asielaanvraag is gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze familie opnieuw opvang te verlenen zolang nog niet over het hoger beroep is geoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waar moeten deze asielzoekers volgens u in de tussentijd dan verblijven, nu zij als gevolg van de uitspraak van de rechtbank geen vertrekplicht hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen in verband met de schrijnende situatie voor de familie zo snel mogelijk te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de marechaussee bijna de helft van de illegalen laat lopen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de marechaussee bij grenscontroles bijna de helft van alle illegalen weer laat lopen?1
Ja.
Is het waar dat de marechaussee van 45% van de illegalen niet weet wat er verder met hen is gebeurd? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Dit is onjuist. In 2011 zijn in totaal ongeveer2 1 600 illegaal verblijvende vreemdelingen aangetroffen bij toezichtcontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Uitgangspunt van het Nederlandse vreemdelingenbeleid is dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor zijn terugkeer. Indien er gronden zijn om aan te nemen dat de vreemdeling niet van plan is zelfstandig uit te reizen, kan hij met het oog op uitzetting in bewaring worden gesteld. Van de aangetroffen vreemdelingen zijn er 640 in bewaring gesteld ter fine van verwijdering. 360 vreemdelingen werd aangezegd Nederland zelfstandig te verlaten, 240 zijn onder toezicht van de KMar uitgereisd naar België of Duitsland en 360 zijn overgedragen aan de autoriteiten van België of Duitsland.
Allen zijn geregistreerd in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV).
Is het waar dat er geen acties ondernomen zijn tegen de 361 illegalen die het land moesten verlaten? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Nee, dit is onjuist, zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven is voor elke vreemdeling een proportionele reactie gekozen om te komen tot het beëindigen van het illegale verblijf. Zoals aangegeven werd 360 vreemdelingen aangezegd Nederland zelfstandig te verlaten. De ervaring leert dat het overgrote deel van deze mensen Nederland ook daadwerkelijk verlaat.
Is het waar dat van 332 illegalen verder helemaal niets bekend is?
Nee, van alle vreemdelingen die zijn aangetroffen en die niet rechtmatig in Nederland verbleven, is bekend welke vervolgstappen zijn genomen.
Zijn er bij de in de vragen 2, 3, 4 genoemde illegalen ook criminelen aangetroffen? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden in de vervolgprocedure?
Nee, bij de genoemde illegalen zijn geen vreemdelingen aangetroffen die zijn veroordeeld voor – of verdacht zijn van – een misdrijf.
Deelt u de mening dat bij de genoemde opgepakte illegalen effectief terugkeerbeleid voorop moet staan en dat dit per categorie inzichtelijk moet zijn?
Ja, daarom wordt per categorie de wijze van terugkeer van illegaal verblijvende vreemdelingen bijgehouden.
De 10-urennorm voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de resultaten van de monitor «Studievoortgang bij buitenlandse studenten» al gepresenteerd? Zo nee, wanneer bent u in staat deze te presenteren?1
In de Studentenmonitor over 2011 is ook aandacht besteed aan buitenlandse studenten. De gegevens van de Studentenmonitor 2011, inclusief die over buitenlandse studenten, zijn eind april via www.studentenmonitor.nl beschikbaar gekomen. Gegevens over 2012 worden eind van dit jaar verwacht.
Ziet u inmiddels mogelijkheden om de maximumnorm van 10 uren te verhogen voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)?
Zoals reeds eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden van Dijk en Van Bommel (Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3743) en de vragen van de leden Jadnanansing en Ferrier (Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3242), moet voorkomen worden dat het verrichten van arbeid voor de studiemigrant een hoofdactiviteit wordt. De maximumnorm van 10 uur werk per week of drie maanden fulltime werk in de zomermaanden waarborgt juist dat studie het hoofddoel is. Bij verruiming van de urennorm voor arbeid verandert het verblijfsdoel feitelijk van studie in arbeid. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het verhogen van de maximumnorm. Het verhogen van de urennorm is ook moeilijk te verenigen met de inspanningen van dit kabinet om mensen met een uitkering aan het werk te krijgen.
Deelt u de mening dat, indien het aantal werkuren voor EU-studenten wordt verhoogd, dit ook verhoogd zou moet worden voor studenten van buiten de EER?2
De 10-urennorm en de 56-urennorm (14 uur per week) zijn normen van verschillende aard en met een verschillend doel. De 10-urennorm betreft een maximum aantal uren per week, om te voorkomen dat studenten van buiten de EER de regels voor de toegang tot de arbeidsmarkt omzeilen. Studiemigranten zouden dan feitelijk arbeidsmigranten worden (zie ook het antwoord op vraag 2).
De 56-urennorm daarentegen betreft een minimum aantal uren per maand en gaat over het al dan niet aangemerkt kunnen worden van studenten als migrerend werknemer in de zin van de Europese Richtlijn vrij verkeer van personen. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op EU-burgers en dus niet op niet-EER-studenten. Studenten van buiten de EER kunnen daarom nooit als migrerend werknemer worden aangemerkt. Ik ben dan ook niet van mening dat de ene norm aan de andere norm kan worden aangepast. Het gaat immers om verschillende groepen, verschillende rechtsregels en verschillende beleidsterreinen.
Deelt u de mening dat als arbeid van meer dan 10 uren ook tot significant slechtere studievoortgang leidt, dit ook geldt voor EU- studenten als zij minimaal 14 uren gaan werken?
Aanvullend op het antwoord op vraag 3 wil ik aangeven dat er voor wat betreft de toepassing van de 56-urennorm onderscheid gemaakt moet worden tussen werknemers en studenten. Op grond van Europese regels moeten werknemers uit de EER met betrekking tot de aanspraak op sociale en fiscale voordelen (waaronder studiefinanciering voor levensonderhoud) gelijk behandeld worden als nationale werknemers. Voor studenten geldt een dergelijke gelijke behandeling niet.
Het ophogen van de 32-urennorm heeft slechts tot doel een minder ruime invulling te geven aan het begrip migrerend werknemer, niet om studenten te verplichten meer te gaan werken naast hun studie. Ik vind het niet voor de hand liggen om het voor studenten, die het studeren als hoofdbezigheid hebben, extra gemakkelijk te maken om van alle voordelen verbonden aan het migrerend werknemerschap te kunnen genieten. Overigens kunnen EER-studenten wel direct aanspraak maken op de studiefinanciering voor de toegang tot het onderwijs (collegegeldkrediet).
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen EU- studenten en studenten van buiten de EER in het kader van de slechtere studievoortgang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Het onderscheid waarop u doelt, is een uitvloeisel van het feit dat Europese regels slechts gelden voor Europeanen. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
In hoeverre bent u bekend met mogelijke belemmeringen van studenten buiten de EER, bij het vinden en vervullen van een voltijdse stage in het kader van de studie, als gevolg van de gehanteerde urennorm? Hoe beoordeelt u een dergelijke belemmering in stagemogelijkheden? Wat gaat u hier aan doen?
De 10-urennorm geldt alleen bij tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven ten behoeve van studenten die naast hun studie werk van bijkomende aard verrichten. Vreemdelingen die zijn toegelaten voor studie hebben geen tewerkstellingsvergunning nodig voor het doen van een verplichte stage ter voltooiing van hun opleiding. Mij zijn geen belemmeringen bekend van studenten van buiten de EER bij het vinden en vervullen van een voltijdse stage.
De nadelige gevolgen van het vrijgeven van de tarieven en over de fraude met kosten van implanten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minder naar tandarts»1 waarin staat dat een derde van de Nederlanders zegt minder vaak naar de tandarts te gaan, nu de verwachting is dat de tandartskosten flink zullen stijgen?
Hoe beoordeelt u dit bericht? Deelt u de mening dat dit een zeer ongewenste ontwikkeling is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Bent u bereid onderzoek te doen naar de relatie tussen het vrijgeven van de tarieven en de frequentie waarin Nederlanders naar de tandarts gaan? Deelt u de mening dat deze kennis noodzakelijk is bij het beoordelen van de tariefmaatregel? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Fraude met kosten implantaten»2 en «De tandarts en zijn schroeven van 300 euro»?3 Hoe beoordeelt u deze artikelen?
Deelt u de mening dat tandartsen de hoge kortingen van fabrikanten wel hadden moeten doorberekenen? Welke gevolgen verbindt u aan deze conclusies? Welke rol ziet u voor uzelf?
Wordt er onderzoek door de toezichthouder Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gedaan naar het niet doorberekenen van kortingen door een aantal tandartsen? Bent u met de zorgverzekeraars van mening dat onderzoek door de NZa wenselijk is? Ziet u een rol voor uzelf? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de grote prijsvoordelen van voor 1 januari 2012, die de tandartsen onterecht niet doorberekenden, alsnog met terugwerkende kracht bij patiënten en zorgverzekeraars terecht komen?
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat patiënten en zorgverzekeraars, in het licht van het gegeven dat vanaf januari 2012 tandartsen bruggen, kronen en implantaten wél met winst mogen doorverkopen, inzicht krijgen in deze tot op heden vaak verborgen gebleven zorgkosten? Deelt u de mening dat er volledige openheid van zaken moet worden gegeven over de korting- en sponsorregelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u deze openheid vorm geven en zo nodig afdwingen? Zo nee, waarom niet?
De brief van de Inspectie van het Onderwijs aan VCO Heerenveen |
|
Jack Biskop (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Inspectie van het Onderwijs d.d. 24 oktober 2011 aan Vereniging Christelijk Basisonderwijs (VCO) Heerenveen en de reactie van VCO Heerenveen hierop d.d. 26 oktober?1
Ja.
Kunt u motiveren waarom de door de school ingestelde margedagen strijdig zijn met de Leerplichtwet terwijl de urennorm niet in gevaar komt omdat de school 2 extra dagen les geeft? Zijn de in uw brief aan de school d.d. 29 november 2011 aangekondigde sanctiemaatregelen inmiddels genomen en zo ja, waaruit bestaan deze?
De Leerplichtwet 1969 stelt dat een leerling verplicht is het volledige programma te volgen van de school waar hij of zij is ingeschreven (Art. 4c). De leerling kan hiervan worden vrijgesteld op specifieke gronden, bijvoorbeeld ziekte (Art. 11). Het opnemen van margedagen houdt in dat een leerling niet het volledige programma van de school volgt, zonder dat daarvoor wettelijke gronden zijn.
Het schoolbestuur in Heerenveen heeft na overleg met de Inspectie van het Onderwijs besloten de margedagen af te schaffen. Sanctiemaatregelen zijn hierdoor niet nodig.
Kunt u aangeven waarom deze margedagen niet vallen binnen de aangekondigde Experimenteerwet en niet passen bij het voorstel dat bij de behandeling van de begroting voor 2012 in de Kamer is gedaan voor regelvrije scholen, het experiment dat scholen 52 weken per jaar open zijn en ouders ook flexibel vakantie kunnen opnemen? Waarom wordt verschillend geoordeeld over het experiment met 52 weken per jaar en de margedagen?
De nu voorgestelde experimenteerbepalingen worden onderdeel van de sectorwetten, maar zijn dat nog niet. In het experiment flexibiliseren onderwijstijd doet een beperkt aantal basisscholen mee. De regels waarvan deelnemende scholen mogen afwijken, zijn restrictief: de verplichte centrale zomervakantie en het maximum van zeven vierdaagse schoolweken. Het is de bedoeling dat scholen met het experiment hun kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid verbeteren. Bij het experiment gaat het om een uitzondering waarbij de effecten nauwgezet worden bekeken. Bij de margedagen gaat het om een initiatief van een schoolbestuur. Dat past niet binnen de huidige wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat wetten een middel zijn en geen doel op zich? Deelt u tevens de mening dat gezien het streven naar verlichting van de ervaren regeldruk van scholen en het belang van vertrouwen in de school nog eens uitdrukkelijk gekeken moet worden naar situaties als die op de VCO Heerenveen? Deelt u de mening dat de school in kwestie zich een vrijheid toeëigent die strikt genomen niet mogelijk is volgens de wet, maar die ook niet strijdig is met het belang van kinderen en ouders omdat de wettelijke urennorm wordt nageleefd? Deelt u de mening dat, vooruitlopend op de invoering van de Experimenteerwet en de wens van de Kamer scholen met dit soort zaken meer vrijheid te gunnen, scholen die op deze wijze experimenteren coulanter behandeld kunnen worden en niet gelijk hoeven te worden geconfronteerd met een sanctiemaatregel? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een wet is aangenomen, ben ik gehouden aan de naleving ervan. Ik erken dat er in situaties als die bij de VCO Heerenveen een vraag is naar meer flexibiliteit in de invulling van de onderwijstijd. Met het experiment flexibiliseren onderwijstijd onderzoek ik wat de effecten hiervan zijn. Vooruitlopend op de Wet innovatieve experimenteerruimte onderwijs ben ik niet van plan uitzonderingen op wet- en regelgeving te maken vanwege de hierboven genoemde reden. Na invoering van deze wet zal per AMvB nader worden bepaald hoe scholen de experimenteerruimte mogen inrichten.
Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De destructie door Israël van EU-gefinancierde ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden van Eurocommissaris Füle in reactie op vragen van Europarlementariër Davies (ALDE) inzake de destructie door Israël van door de EU gefinancierde ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden?1 Wat is uw reactie op zijn mededeling dat de fysieke schade van deze destructie in de periode 2001–2011 circa € 49,14 miljoen bedraagt, inclusief circa € 29,37 miljoen schade toegebracht aan projecten gefinancierd door de EU en lidstaten?
Ja. Het kabinet is het eens met de Commissie dat zij de aansprakelijkheid voor deze schade bij de Israëlische autoriteiten aan de orde heeft gesteld.
Heeft u kennisgenomen van Eurocommissaris Füle’s mededeling dat het bij het grootste deel van de schadegevallen om projecten gaat gefinancierd door EU-lidstaten? Is het waar dat daar ook projecten toe behoren die zijn (mede)gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler?
Ja. Hierbij zijn ook projecten die Nederland heeft (mede)gefinancierd.
Zo ja, hoeveel bedraagt de schade die Israël in de periode 2001–2011 heeft toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler? Wilt u een uitsplitsing geven van deze projecten, met vermelding van de totale schade, het moment waarop deze is toegebracht en het bedrag dat overeenkomt met de Nederlandse investering in het project, die door de betreffende destructie teniet is gedaan?
Van lopende activiteiten is bekend dat schade is toegebracht aan het bilaterale OS-project Land Development Programme. Dit project, dat wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever, richt zich op het herstel en de ontwikkeling van landbouwgrond (looptijd 2009–2012). De eerste Israëlische sloop- en afbraakorders dateren uit 2010. Dat jaar bedroeg de schade ruim € 18 000 en in 2011 bijna € 43 000. Tot mei van dit jaar liep het project voor ruim € 4 000 aan schade op. Dit brengt het totaal op ca. € 65 000, wat gelijk aan 0.8% van het totale budget tot op heden. Schade is met name toegebracht aan waterbakken, omheiningen en olijfbomen. Daarnaast zijn materialen en machines in beslag genomen.
Wilt u de Kamer berichten, per geval van schade toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler, hoe de Nederlandse regering bij de Israëlische regering protest heeft aangetekend en op welke wijze zij getracht heeft de betreffende schade op Israël te verhalen? Wilt u de Kamer per schadegeval berichten hoe de Israëlische regering gereageerd heeft?
De schade toegebracht aan de Nederlandse lopende activiteiten is in alle gevallen opgenomen met de Israëlische autoriteiten. Er zijn gesprekken gevoerd door de Nederlandse ambassadeur in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah met de Coordinator of Government Activities in the Territories (COGAT – onderdeel van het Israëlische ministerie van Defensie) en gevraagd om compensatie. Daarbij werd erop aangedrongen vernieling van Nederlandse projecten te stoppen en geen nieuwe sloopbevelen uit te vaardigen. Datzelfde heeft de minister van Buitenlandse Zaken aan de orde gesteld tijdens het bezoek van COGAT van 19 maart jl. Dit overleg heeft nog niet geleid tot een schaderegeling.
Hoe verklaart u dat de Europese Commissie van Israël geen compensatie heeft ontvangen voor schade toegebracht aan door de EU gefinancierde projecten, zoals Eurocommissaris Füle heeft meegedeeld?
Zoals commissaris Füle heeft geantwoord: alle aanspraken na afsluiting van de activiteit gaan over naar de begunstigde partijen. De EU en de EU-lidstaten kunnen niet in de rechten van deze partijen treden. In geval van lopende activiteiten zijn discrete demarches meer effectieve instrumenten om aandacht te vragen voor de wenselijkheid schade te voorkomen c.q. te vergoeden.
Heeft de Nederlandse regering van Israël compensatie ontvangen voor schade toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler? Zo ja, hoe hoog was deze compensatie (graag een uitsplitsing per schadegeval)? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen compensatie ontvangen. In geval van afgesloten activiteiten berusten de rechten bij de begunstigde partijen, in geval van lopende activiteiten heeft het overleg nog niet geleid tot een schaderegeling.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten voornemens zijn een duurzaam energieproject op de bezette Westelijke Jordaanoever te slopen, waardoor circa 500 personen in zes Palestijnse dorpen hun toegang tot elektriciteit dreigen te verliezen?2 Is het waar dat dit project mede gefinancierd is met Europese gelden, inclusief een subsidie van € 400 000 verstrekt door de Duitse regering? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u uw Europese partners bij het beschermen van het betreffende project?
De installaties behorende bij dit project zijn inderdaad onderworpen aan een slooporder, omdat zij zonder bouwvergunning zijn geplaatst. Aangezien het project met Duitse steun wordt uitgevoerd zijn de Duitse autoriteiten in overleg met Israël getreden om deze situatie alsnog te reguleren. Duitsland heeft zijn EU-partners daarbij niet om steun verzocht.
Zijn er ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden die deels of geheel worden gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler en die op dit moment door Israëlische sloopbevelen («demolition orders») worden bedreigd of die zijn onderworpen aan een bouwstop? Zo ja, wilt u een overzicht geven van deze projecten en de maatregelen die de regering heeft genomen en neemt om deze projecten te beschermen en daarmee ook het geld van de Nederlandse belastingbetaler, dat aan de realisatie ervan bijdraagt?
Zie antwoord op vraag 3, sub b.
Bomen die moesten wijken voor een transport van biertanks in Schinnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Was u ook zo verbaasd dat er tijdens het transport van twee nieuwe biertanks voor de Alfa brouwerij in Thull op maandag 2 april jl. stante pede werd besloten twee bomen in Schinnen te kappen, omdat de biertanks niet tussen het huis en de bomen aan de overkant van de weg door zouden kunnen? Zo nee, vindt u het een normale gang van zaken dat bomen zomaar moeten wijken, terwijl van tevoren berekend had kunnen worden dat dit transport er op deze manier niet langs kon en eventuele alternatieven bekeken hadden kunnen worden?
Op het kappen van deze bomen is het kapbeleid van de gemeente Schinnen van toepassing. De gemeente Schinnen heeft mij laten weten dat in dit geval geen omgevingsvergunning nodig was. Ik spreek geen oordeel uit over de toepassing van het autonome beleid van de gemeente Schinnen.
Onderschrijft u dat voor het kappen van deze bomen in Schinnen een omgevingsvergunning vereist is, waarin de gemeente afweegt of de kap van de boom noodzakelijk is vanwege bijvoorbeeld het gevaar op schade voor de omgeving en dit wel opweegt tegen de natuurwaarde, de bijdrage van de boom aan stads- en dorpsschoon en de landschappelijke en beeldbepalende waarde van de boom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de bomen in Schinnen zijn gekapt zonder een afgegeven omgevingsvergunning? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe de gemeente een eventuele omgevingsvergunning of goedkeuring voor de kap heeft kunnen afgeven, kennelijk zonder de wettelijke inspraaktermijn op het ontwerpbesluit daarbij te betrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat kennelijk alle gangbare procedures aan de kant zijn geschoven, de bomen zonder vergunning zijn gekapt en omwonenden en belanghebbenden geen mogelijkheden voor inspraak hebben gekregen, enkel omdat bleek dat de nieuwe biertanks niet via deze route getransporteerd konden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook niet een beetje zuur dat Schinnen deze bomen moet missen, terwijl de NAVO eerder in 2006 al zonder deugdelijke vergunning bomen heeft laten kappen in het nabijgelegen Schinveld ten behoeve van de vliegbasis Geilenkirchen en zij dit bos tot op heden nog steeds niet heeft gecompenseerd? Zo nee, denkt u dat de omgeving van Schinnen op deze manier nog wel bomen overhoudt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze bomen niet gekapt hadden mogen worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat zes op de tien medewerkers niet denkt hun pensioen te halen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een ruime meerderheid van de zorgmedewerkers zich afvraagt of zij het werk wel kunnen volhouden als ze ouder zijn?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
De strekking van het bericht is zorgelijk. Zorgwerknemers doen zeer belangrijk werk. Het is dan ook van belang om ouderen zoveel mogelijk voor de zorg te behouden, met name vanwege hun ervaring, professionaliteit en loyaliteit.
Deelt u de mening dat er alternatief en lichter werk aangeboden moet worden voor zorgmedewerkers die een oudere leeftijd hebben bereikt, denkende aan kwaliteitstoetsing, opleiding, scholing e.d? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat oudere zorgmedewerkers lichter en ander werk aangeboden krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heeft het Nivel onderzoek gedaan onder het verplegend en verzorgend personeel naar de wens en mogelijkheden om tot het pensioen door te werken in de zorg. De wens om tot het 65ste levensjaar door te werken is met 40% (een derde weet het nog niet) niet minder dan in de rest van de economie. Wel is men van mening dat daar de werkomstandigheden op afgestemd moeten worden. Het gaat daarbij vooral om een lagere lichamelijke en/of geestelijke belasting2.
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werknemer dient uit te voeren. Werkgevers in zorg en welzijn hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen. Zo is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit zorg en welzijn gedaald van 0,9% in 2003 naar 0,4% in 2010. De uittredeleeftijd is sinds 2006 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar3.
Uit het onderzoek van het Nivel blijkt dat maatwerk essentieel is om langer doorwerken in de zorg te sturen. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. Het inzetten op maatwerk wordt nadrukkelijk opgepakt. In steeds meer zorg- CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Wel zijn er volgens het Nivel door werkgevers nog slagen te maken om deze individuele arrangementen daadwerkelijk effectief in te zetten.
Vanuit het kabinet wordt dit langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de zogenaamde sectoraanpak zorg en welzijn. Ook wij hebben op dit terrein al beleid inzet, zoals de 12 000 extra fte in de langdurige zorg. Daarnaast ondersteunen we projecten van (groepen van) zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015. Versterking van de duurzame inzetbaarheid van zorgmedewerkers is daarbij één van de vijf hoofdlijnen. Volgens Abvakabo FNV zijn tal van de geuite bezwaren over de werkdruk in de zorg gerelateerd aan administratieve lasten. Dat is juist een terrein waarop wij nieuw beleid voeren: beleid gericht op het voorkomen van minutenregistratie en beleid gericht op het komen tot regelarme zorg4.
Deelt u de mening van Abvakabo FNV dat zorginstellingen goed naar hun werkomstandigheden moeten kijken en maatregelen genomen moeten worden tegen de fysieke en geestelijke belasting om de werkdruk tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen, naast het verminderen van bureaucratie, om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het hoge percentage ziekteverzuim van 4.7%? Deelt u de mening dat dit hoge ziekteverzuimpercentage te maken heeft met de hoge werkdruk in de zorg? Zo ja, bent u bereid u nu wel te bemoeien met het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor mensen die in de zorg werken. Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010. Hiermee ligt het ziekteverzuim 0,5% boven het Nederlandse gemiddelde3. 28% van het ziekteverzuim in zorg en welzijn is geheel of gedeeltelijk gerelateerd aan werkdruk5. Als rekening gehouden wordt met het feit dat in de zorg veel vrouwen werkzaam zijn en het veelal om grote organisaties gaat, dan blijkt het ziekteverzuim in de zorg niet hoger te zijn dan in de rest van de economie. Dat neemt niet weg dat gewerkt moet blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden om de (tijdelijke) uitval van personeel zoveel mogelijk te beperken. Ook wij zetten daar nadrukkelijk op in. Voor ons beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de zorg verwijzen we naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat heeft u te zeggen over de onzekerheid die zorgmedewerkers hebben over het behoud van hun baan in de geestelijke gezondheidszorg? Geeft u deze mensen garantie op een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de geestelijke gezondheidszorg. De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de geestelijke gezondheidszorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Wat is uw mening over de klachten die gaan over de managementgekte en de registratie van zorg? Moeten deze mensen nog twee jaar wachten voordat uw experiment regelarme zorginstellingen is afgelopen, voordat zij eindelijk weer met de zorg voor patiënten bezig kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers in de zorg hebben met hoofd en hart voor de zorg gekozen. Zij moeten bezig zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Juist met die doelstelling voor ogen zijn wij begin dit jaar gestart met het experiment regelarme instellingen. 28 zorgaanbieders beproeven daarbij op welke wijze meer tijd voor de cliënt kan worden vrijgemaakt door het schrappen van onnodige bureaucratische rompslomp. Deze experimenten hebben een looptijd tot uiterlijk 2014 en worden dan geëvalueerd. Mochten tussentijdse succesvolle uitkomsten zich lenen voor landelijke invoering, dan zullen wij niet schromen dat te doen. Voor ons overige beleid gericht op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg verwijzen we u naar de Arbeidsmarktbrief van oktober jongstleden4.
Hoeveel zorgmedewerkers zullen uit de zorg vertrekken, zodra de onregelmatigheidstoeslag vervalt? Wilt u uw antwoord toelichten?
In CAO-onderhandelingen is het kabinet gewoon een buitenstaander. Dat geldt ook voor ons voor wat betreft CAO-onderhandelingen in de zorg. Tot slot willen we u er nog op wijzen dat dit kabinet in het regeerakkoord de zorg heeft ontzien bij de taakstelling voor de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector over 2011.
Voelt u zich (mede) verantwoordelijk om mensen voor de zorg te interesseren en mensen die er nu werken ook te behouden? Zo ja, wat gaat u doen om de onregelmatigheidstoeslag te behouden bij de cao-VVT onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het voorkomen van mastitis en klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in Nederland |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Melkveehouders geven koe sneller pijnbestrijding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het massaal (moeten) inzetten van pijnbestrijders in de melkveehouderij een zorgelijke ontwikkeling is? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is het voorkomen van ziekten altijd beter dan genezen. Als een dier echter eenmaal ziek is geworden, is het vanuit dierenwelzijnsoogpunt een goede zaak dat er aan pijnbestrijding wordt gedaan.
Pijnbestrijding bij dieren is de verantwoordelijkheid van de dierenarts en de veehouder. Het volgen van het gebruik van pijnstilling bij dieren is niet in de eerste plaats de taak voor de overheid maar eerder voor de beroepsvereniging van de dierenartsen en de veehouderijsector zelf. Ik beschik daarom niet over dergelijke cijfers.
In de melkveesector is men op basis van productschapsregelgeving verplicht om te werken met een bedrijfsgezondheidsplan. Het preventief diergezondheidsmanagement is daarmee in het kader van het beleid voor antibioticagebruik in de veehouderij verplicht onder de aandacht van veehouder en dierenarts gebracht. Het mes snijdt daarmee aan twee kanten, gezonde dieren hebben geen antibiotica noch pijnstillers nodig.
Kunt u bevestigen dat in 2008 circa 40 procent van de veehouders een pijnstiller/ontstekingsremmer gebruikte bij zichtbare uierontsteking, en dat dit percentage in 2011 is gestegen tot 68,4 procent? Zo nee, wat zijn dan de juiste percentages?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de totale hoeveelheid pijnstillers die in Nederland aan koeien verstrekt wordt? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven bij hoeveel procent van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig sprake is van klinische mastitis? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Ongeveer 25% van de koeien krijgt elk jaar een of meerdere keren klinische mastitis, vaak aan éé
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door mastitis?
Dieren ervaren ernstig ongerief. Bij behandeling is ongerief van beperkte duur. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011)
Kunt u aangeven hoeveel van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig last heeft van kreupelheid door klauw- en pootproblemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Het percentage ligt rond de 25 %. De duur van het ongerief is echter langer dan bij mastitis. De klauwproblematiek scoort daarom hoger op de ongeriefanalyse dan de mastitis problematiek. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011).
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door klauw- en pootproblemen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om mastitis bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Ik ondersteun trajecten van het bedrijfsleven om het ongerief als gevolg van klauwaandoeningen te verminderen (het project «Grip op klauwen» en herontwerptrajecten). Het bedrijfsleven heeft in 2005 het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) opgericht om het meerjarenplan uiergezondheid uit te voeren. Het bedrijfsleven heeft beide onderwerpen (mastitis en klauwproblemen) onder de aandacht in de Duurzame Zuivel Keten. Via de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij werk ik hierin samen met het bedrijfsleven.
Beide aandoeningen zijn zogenaamde «bedrijfsgebonden aandoeningen», zij zijn multifactorieel van aard en kunnen door vele omgevingsfactoren versterkt worden. De ingezette beleidslijn is die van integrale verduurzaming van de veehouderij, met daarin aandacht voor robuuste veefokkerij, veehouderijsystemen en aandacht voor de diergezondheidsproblemen zoals de structurele problemen met mastitis en klauwaandoeningen en behoud van weidegang. Er lopen daarmee diverse trajecten in de melkveesector waarbij de aandacht ligt op deze onderwerpen, gefinancierd door de sector en de overheid.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om klauw- en pootproblemen bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van mastitis bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) heeft in haar 5-jarig programma uitgebreid onderzoek gedaan naar de uiergezondheid. De resultaten van dat programma laten zien dat het aantal klinische mastitisgevallen over de periode 2004 tot 2009 gedaald is van 33,5 naar 28,1. Een daling van 5,4%. De WUR ongeriefanalyse 2011 laat geen verandering zien over de jaren 2007 en 2010.
Het percentage klinische mastitis is in 2009 voor het laatst vastgesteld. De melkveesector rapporteert elk kwartaal over uiergezondheid aan de hand van het celgetal gemeten in de tankmelk in de rapportage monitoring dierziekten rundvee. Momenteel vertonen de kengetallen voor uiergezondheid een dalende trend (hoe lager het celgetal hoe hoger uiergezondheid).
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De Gezondheidsdienst voor Dieren geeft aan dat de prevalentie door de jaren heen ongeveer gelijk blijft en tussen de 20 en 30% ligt.
Kunt u aangeven hoe de omvang van de melkgift per koe zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De melkproductie heeft zich ontwikkeld van 7 999 kg per koe per jaar (2000) naar 8 603 kg (2010).
Kunt u aangeven hoe de weidegang van melkvee zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De Nederlandse koeien hadden de afgelopen jaren achtereenvolgens 80% (2006), 80% (2007), 76% (2008), 74% (2009) weidegang. Ik beschik niet over eerdere cijfers.
Deelt u de zorg dat het structureel vergroten van de melkgift per koe leidt tot meer gevallen van mastitis en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om vergroting van de melkgift per dier en daarmee samenhangende mastitis terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zorg dat veel pootproblemen bij melkvee vloergerelateerd zijn en dat het jaar rond opstallen leidt tot meer gevallen van pootontstekingen en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om het jaar rond opstallen van melkvee en daarmee samenhangende pootproblemen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat in de zorg miljoenen aan juridische adviezen worden betaald |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen, huisartsen en thuiszorgorganisaties bij elkaar miljoenen euro’s kwijt zijn aan juridische adviezen over mededinging? Is dit de door u gewenste uitkomst van uw beleid van marktwerking in de zorg? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?1
Net als andere sectoren dient de zorgsector te functioneren binnen de kaders van de wet- en regelgeving. De mededingingsregels horen daar bij, net zoals bijvoorbeeld regelgeving op fiscaal of ondernemingsrechtelijk vlak. Vanuit de overheid wordt voorlichting gegeven over de wet- en regelgeving, waar het de mededingingsregels betreft wordt dit gedaan door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Deelt u de mening dat de bemoeienis van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) met de zorgsector de samenwerking in de zorg frustreert als zorgverleners eerst juridische adviezen moeten inwinnen uit angst voor overtreding van mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op de adviezen die worden ingewonnen, maar ik ben van mening dat er in het belang van de kwaliteit van zorg en in het belang van de patiënt veel vormen van samenwerking mogelijk én nodig zijn. Voorbeelden hiervan zijn afspraken over behandelprotocollen, overdracht en informatie-uitwisseling over de patiënt. Wat niet mag is – kort gezegd – het samen maken van prijsafspraken, het samen tegenwerken van nieuwe toetreders, het samen verdelen van patiënten en samen afspreken een bepaald product of dienst niet langer te leveren. Dergelijke vormen van samenwerking gaan per definitie ten koste van de patiënt. Daarom vind ik het juist van belang dat zorgaanbieders goed kennis nemen van de mededingingsregels en deze in acht nemen.
Houdt u uw uitspraken staande dat er geen sprake is van marktwerking in de zorg? Zo ja, als de zorg inderdaad geen markt is, waarom zondert u deze sector dan niet uit van knellende mededingingsregels, gehandhaafd door marktwaakhonden? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De toepassing van de mededingingsregels is het gevolg van de keuze voor een vraaggestuurd zorgstelsel waarin de patiënt centraal staat. Daar houd ik aan vast. De NMa houdt in dat kader toezicht en beschermt de patiënt zo tegen de negatieve gevolgen van mededingingsbeperkende afspraken zoals prijsafspraken, een opgelegde artsenkeuze (marktverdelingsafspraken) en zittende aanbieders die samen nieuwe, innovatieve toetreders tegenwerken.
Vallen Academische Ziekenhuizen, die geen winstoogmerk hebben en uitsluitend worden gefinancierd vanuit de zorgverzekeraars en de rijksoverheid, onder de gereguleerde marktwerking in de zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, hoe is het mogelijk dat het Academisch Medisch Centrum (AMC) de afgelopen jaren vele tonnen heeft besteed aan mededingingsadvocaten, het Universitair Medisch Centrum Utrecht een voltijds mededingingsjurist heeft aangesteld en het academisch ziekenhuis in Groningen vorig jaar 17 000 euro kwijt was aan externe mededingingsadviezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment hebben academische ziekenhuizen noch algemene ziekenhuizen een winstoogmerk. Net als algemene ziekenhuizen, maken academische ziekenhuizen voor een groot deel van hun activiteiten afspraken over volume en prijzen met de verschillende zorgverzekeraars. Het maken van afspraken tussen aanbieders en zorgverzekeraars is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet die ervoor zorgt dat de patiënt een centrale positie heeft in het zorgstelsel. Een belangrijk aspect daarbij is de keuzevrijheid van de patiënt. Hij moet kunnen kiezen voor een zorgverzekeraar naar keuze en een aanbieder naar keuze. Ten behoeve van de borging van die keuzevrijheid is er onafhankelijk toezicht op mededingingsbeperkende afspraken die de patiënt en verzekerde benadelen, zoals prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Ziekenhuizen willen zeker weten dat ze de mededinging niet beperken en nemen om die reden (fulltime of parttime) deskundigen aan.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan mededingingsadviezen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zorginstellingen zijn geen publieke organisaties, zodat zij zelf de keuze kunnen maken waaraan zij hun financiële middelen besteden. In hun jaarrekeningen leggen zij hier verantwoording over af. Ik acht het niet nodig uit te zoeken welk deel zij gebruiken voor de naleving van regels, waaronder mededingingsregels. Voor het beheersen van het totaal aan zorgkosten is het belangrijk dat er geen mededingingsbeperkende afspraken worden gemaakt, zoals premieafspraken tussen zorgverzekeraars en prijs- of marktverdelingsafspraken tussen zorgaanbieders. Het zijn juist dergelijke afspraken die de prikkel om doelmatig en innovatief te werken verminderen en leiden tot een verhoging van de totale zorgkosten.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan adviezen over aanbestedingen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Alexander Rinnooy Kan dat een inval van de NMa bij het AMC, twee jaar geleden, goed het «veranderende landschap» onderstreept waarin de zorg functioneert? Vindt u het wenselijk dat het zorglandschap in deze zin verandert? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verandering van het zorglandschap van een centraal op aanbod gestuurd stelsel naar een decentraal vraaggestuurd stelsel waarin de patiënt centraal staat, is een proces dat reeds jaren loopt. Bij de verandering in de verantwoordelijkheden van veldpartijen die de stelselwijziging met zich heeft gebracht, hoort ook een verandering in de wijze waarin op de invulling van die verantwoordelijkheden wordt toegezien. Ik interpreteer de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Toezicht van het AMC derhalve als een feitelijke observatie van dit gegeven.
Deelt u de mening dat, hoe meer risico zorgaanbieders en zorgverzekeraars gaan lopen, hoe groter de behoefte aan juridische en beleidsmatige adviezen zal worden, met alle gevolgen van dien voor de kosten? Zo ja, is dit wat u beoogt met uw beleid en hoe verhoudt zich dit tot de wens van doelmatige en goedkope zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars geldt dat dit private organisaties/ondernemingen zijn, die als ze onvoldoende juridische of beleidsmatige kennis op een bepaald rechtsgebied in huis hebben, deze kunnen inhuren. Elke onderneming zal daarbij zelf een keuze maken of er personeel wordt ingehuurd of in dienst wordt genomen. Mijn beleidsprioriteit ligt bij doelmatige en kwalitatief goede zorg. Het neerleggen van risico bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars draagt in belangrijke mate bij aan het verbeteren van de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg. Het waar nodig inwinnen van juridische en beleidsmatige adviezen staat hier niet aan in de weg. Het inwinnen van advies kan immers, ondanks de kosten ervan, per saldo ook leiden tot goedkopere zorg.
Worden bij voornemens van het kabinet ten aanzien van het uitbreiden van de marktwerking in de zorg (bijvoorbeeld uitbreiding B-segment, invoering winstuitkeringen, vergroten risicodragendheid) de toenemende administratieve en bureaucratische lasten meegerekend, zoals mededingings- en aanbestedingsadviezen? Zo ja, kunt u de verwachte effecten inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Regeldruk, waaronder administratieve lasten, wordt sedert het eerste kabinet Balkenende via een uniforme definitie en een daaraan gekoppeld model inzichtelijk gemaakt. Sindsdien heeft ieder kabinet in het Regeerakkoord een kwantitatieve doelstelling geformuleerd, die bestaat uit een saldo van alle toe- en afnames. Voor zover beleidsvoornemens ten aanzien van de zorgsector leiden tot een toename van de regeldruk, maken deze, mits binnen de afgesproken definitie, onderdeel uit van dit saldo zoals dat voor het ministerie van VWS van toepassing is. Voorts wordt ook bij de concrete uitwerking van beleidsvoornemens uitdrukkelijk toegelicht wat de verwachte effecten zijn ten aanzien van de regeldruk, opdat dit onderwerp kan zijn van de parlementaire behandeling van deze voornemens.
Welke (wettelijke) maatregelen of besluiten zouden noodzakelijk zijn om de zorg te vrijwaren van de mededingingsregels waarop de NMa handhaaft, los van uw opvattingen hierover?
Het terugkeren naar een centraal aanbod gestuurd stelsel, waarin de patiënt niet langer centraal staat en zorgaanbieders vrijwel geen ruimte meer hebben om zich van elkaar te onderscheiden, zou met zich brengen dat ook de mededingingsregels niet langer van toepassing zullen zijn. Ten aanzien van de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg is daarbij relevant dat beleidswijzigingen die vanaf 2003 zijn ingevoerd, met zich hebben gebracht dat de mededingingsregels hierop van toepassing zijn geworden. Concreet zou dit dus betekenen dat waar het de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg betreft, ten minste de beleidswijzigingen die sinds 2003 zijn doorgevoerd en gericht waren op het direct of indirect creëren of vergroten van het onderscheidingsvermogen van zorgaanbieders en de keuzevrijheid van patiënten, teruggedraaid zouden moeten worden.
Fraude met implantaten door tandartsen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «een aanzienlijk aantal» tandartsen jarenlang kortingen van fabrikanten niet heeft doorberekend aan patiënten? Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat hier sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?1
Van een economisch delict is sprake indien betrokken tandartsen in afwijking van de tariefbeschikkingen van de NZa zoals die golden in de jaren voorafgaand aan 2012 (start experiment vrije prijzen mondzorg) hebben gehandeld. Volgens de tariefbeschikkingen mocht een tandarts aan een patiënt maximaal doorberekenen wat de tandarts zelf voor de inkoop van dat implantaat had betaald. Het is aan de NZa om te beoordelen of de geldende regels worden nageleefd.
Klopt de indruk die in het bericht wordt gewekt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aarzelt om onderzoek te doen? Zo nee, gaat de NZa daadwerkelijk onderzoek doen? Zo ja, waarom twijfelt de NZa?
De NZa treedt wel degelijk actief op op het gebied van tandtechniek. Zo is eind 2011 nog een aanwijzing opgelegd aan een tandkliniek die ten onrechte techniekkosten in rekening bracht. De NZa heeft mij bericht dat het boeteonderzoek in deze zaak nog gaande is. Het is wel zo dat de regels van de NZa op grond waarvan tandartsen verplicht waren om maximaal de betaalde en verschuldigde kosten voor tandtechniek bij hun patiënten in rekening te brengen, golden tot 31-12-2011. Sinds 1 januari van dit jaar is het experiment met vrije prijsvorming gestart. Daarnaast richtten deze regels zich tot aanbieders van mondzorg, zoals tandartsen en orthodontisten. Zij waren niet van toepassing op de relatie tussen fabrikanten van implantaten en groothandels voor tandtechniek, waarover in het artikel van NRC wordt gerept. De NZa heeft aangegeven op basis van de nu bekende informatie geen aanleiding te zien om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie zoals geschetst in het NRC artikel van 31 maart jl.
Hoeveel van de 1,1 miljoen Nederlanders met tandheelkundige implantaten zijn naar schatting gedupeerd? Om welk bedrag gaat het? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders met implantaten zijn benadeeld en om welk bedrag het zou gaan. Ik ben niet van plan hier onderzoek naar te gaan doen, omdat ik van mening ben dat het doen van dit soort onderzoek het probleem, ook met terugwerkende kracht, niet oplost. Ik kijk liever naar de toekomst en richt me op mogelijkheden om te voorkomen dat consumenten worden benadeeld, ik verwijs u wat dit betreft kortheidshalve naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Is het waar dat fabrikanten tandartsen jarenlang hebben gepaaid met cadeau’s, zoals een CT-scanner t.w.v. 200 000 euro, chirurgische sets of 10 000 euro voor scholing? Bent u bereid onderzoek te doen naar het fêteren en beïnvloeden van tandartsen door de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat tandartsen jarenlang «gepaaid zijn met cadeaus», anders dan de suggesties uit NRC heb ik daar geen signalen voor gekregen. In het algemeen vind ik het goed dat er samenwerking is tussen tandartsen en fabrikanten. Die samenwerking is namelijk van belang voor de continue verbetering van de zorg. Het is echter niet de bedoeling dat die samenwerking doorslaat naar oneigenlijke beïnvloeding. Er is door verschillende onderzoeksbureaus onderzoek uitgevoerd om oneigenlijke beïnvloeding, of gunstbetoon, in de medische hulpmiddelensector in beeld te krijgen. Ik heb de resultaten van die verschillende onderzoeken op dit onderwerp in een brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) voor u op een rij gezet. Ik heb daarbij geconcludeerd dat gunstbetoon een weerbarstig onderwerp is dat moeilijk in beeld is te krijgen.
Ik heb in mijn brief van 25 november 2011 ook aangegeven dat ik inzet op zelfregulering door de sector op dit onderwerp. Op 1 januari 2012 is de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) in werking getreden, die daar invulling aan geeft. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat deze markt op een behoorlijke wijze functioneert en om eventueel wangedrag van de bedrijven die aan de GMH of voorgaande gedragscodes gebonden zijn (zoals Nobel Biocare) te onderzoeken. Ik ga daarom zelf geen nieuw onderzoek uitzetten naar beïnvloeding van artsen door fabrikanten in de medische hulpmiddelensector.
Wat gaat u ondernemen tegen implantatenfabrikanten zoals Nobel Biocare die tandartsen belobbyen en fêteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tandartsen leggen sinds de invoering van vrije prijzen begin dit jaar een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel tandartsen een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen leggen. De NZa houdt de ontwikkelingen rondom het experiment in de mondzorg nauwlettend voor mij in de gaten en let hierbij ook op prijseffecten. Zoals ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd, zal de NZa in juni met haar marktscan Mondzorg komen.
Kunt u een opsomming geven van de verschillende gedragscodes van de industrie die raken aan de contacten met tandartsen en kunt u voor elk van deze codes aangeven in welke mate en op welke wijze zij bindend en afdwingbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wettelijke regels voor contacten tussen artsen en industrie vind ik niet nodig omdat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) inzet op zelfregulering. In 2011 is door zes koepels van medische hulpmiddelenbedrijven gewerkt aan de GMH2. De GMH is ondergebracht in een stichting, waarbinnen een codecommissie zorg draagt voor advisering en klachtenafhandeling. De klachtenprocedure is zo ingericht dat die openstaat voor iedereen. De GMH wordt onderschreven door deze zes brancheverenigingen, waarmee een groot deel van de Nederlandse medische hulpmiddelenbedrijven, waaronder ook fabrikanten van tandimplantaten als Nobel Biocare, gebonden is aan de normen die in de GMH gesteld zijn. Dit is een flinke stap voorwaarts voor de sector. Voorheen waren er vele verschillende gedragscodes, elk met eigen accenten. Nu er sprake is van één gedragscode voor de medische hulpmiddelenbedrijven is helder welke regels er gelden voor de samenwerking met zorgprofessionals.
Deze code moet nu doorontwikkeld worden door de sector. Belangrijkste punten zijn daarbij dat de code gaat leven, dat de regels wederkerig worden en dat er transparantie wordt betracht over de onderlinge relaties. De door de Leden Van Gerven en Leijten aangehaalde berichten uit NRC laten mijns inziens duidelijk het belang van wederkerigheid zien. Het is belangrijk dat voor alle betrokken partijen helder is welke regels er gelden voor de onderlinge samenwerking. Dat geldt niet alleen voor fabrikanten maar zeker ook voor zorgprofessionals, in dit voorbeeld de tandartsen, en andere zorginkopende partijen als ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Ik vind het daarom van groot belang dat ook zij de regels in de GMH onderschrijven. Ik heb dat ook benadrukt tijdens het AO PIP-implantaten op 12 april 2012. Ik vind het daarom wenselijk dat de NMT, samen met andere artsenorganisaties, de gedragscode onderschrijft. Zoals ik tijdens het AO ook aangaf zal ik deze organisaties aanspreken op het onderschrijven van de GMH.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geen gedragscode heeft voor contacten van tandartsen met de industrie? Deelt u de mening dat voor tandartsen en andere medische beroepen bindende regels zouden moeten bestaan, eventueel wettelijke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om zakkenvullerij onder tandartsen te legaliseren en te bevorderen door middel van vrije tarieven, in plaats van deze verborgen zorgkosten aan te pakken? Hoe geloofwaardig bent u nog in uw pleidooi voor beheersing van de zorgkosten als u ruim baan geeft aan winstbejag?
Mijn beleid om vrije tarieven voor tandartsen in te stellen heeft geenszins tot doel ruim baan te geven aan winstbejag. Integendeel. Het stelsel is zo ingericht dat transparantie wordt verhoogd waardoor partijen in staat zijn hun rollen op te pakken. Daarvoor is wél nodig dat de diverse partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit verwacht ik zowel van de patiënten, als van de tandartsen zelf en vooral ook van de verzekeraars. Ik ben er van overtuigd dat dit een betere manier is om uiteindelijk tot een betaalbare gezondheidszorg te komen, dan alleen via overheidsregulering. Om uit de spiraal van steeds meer regels en controle te geraken, is het aanspreken van de verschillende partijen op hun verantwoordelijkheden essentieel. Dit zal ik dan ook blijven doen.
Het bericht dat voor diefstal veroordeelde bejaardenverzorgers zonder problemen terecht kunnen in anderen tehuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrij spel berovers bejaarden/politie traceert honderden sieraden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is per direct een landelijk registratiepunt op te richten, helemaal nu blijkt dat het ontbreken van zo’n lijst tot grote frustraties leidt bij rechercheurs? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op eerdere vragen van mw. Agema (van 2 april jl., kenmerk 2012Z06736, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2453) ben ik samen met brancheorganisaties en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan het nagaan of een «landelijk registratiepunt» of «zwarte lijst», waarom het Nationaal Ouderenfonds heeft gevraagd, wenselijk en mogelijk is. Hierbij komen nadrukkelijk ook de juridische aspecten van een dergelijk registratiepunt of een dergelijke lijst aan bod.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat er nog steeds managers van verzorgingshuizen bestaan die geen aangifte doen omdat zij bang zijn dat hun instelling daardoor in een kwaad daglicht komt te staan? Is het management van deze instellingen daardoor niet medeplichtig? Zo neen, waarom niet?
Het is primair de cliënt die verantwoordelijk is voor het doen van aangifte. Het is de dader die verantwoordelijk is voor zijn/haar daden, de zorginstelling acht ik niet medeplichtig. De zorginstelling is wel verantwoordelijk voor het creëren van een veilig klimaat. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting. Ik pleit er – vanuit dat perspectief – dan ook voor dat zorginstellingen getroffen cliënten stimuleren tot en/of ondersteunen bij het doen van aangifte. Ten slotte kan de zorginstelling zelf aangifte doen namens de cliënt.
Deelt u de mening dat deze daders zo snel mogelijk en voor langere tijd achter slot en grendel opgeborgen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het zeker eens dat deze daders gestraft dienen te worden. Er zijn algemene kaders voor het opsporen en straffen van plegers van diefstal. In de rechtsregels binnen het strafrecht is vastgelegd welke straf hiervoor wordt gesteld. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
Het bericht dat de Indiase overheid 77 buitenlandse NGO's op een 'watchlist' heeft geplaatst |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Indiase overheid 77 buitenlandse Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's) op een «watchlist» heeft geplaatst?1 Klopt het bericht dat meer dan 100 Indiase NGO's gedetailleerde gegevens over hun (politieke) activiteiten moeten overleggen aan de Indiase overheid?
Ja, het bericht is mij bekend. Zie verder antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze berichten? Hoe beoordeelt u de reikwijdte en impact van de Foreign Contributions and Registration Act (FCRA)?
De Indiase regering heeft in 2010 de uit 1976 daterende Foreign Contributions and Registration Act (FCRA) aangescherpt om effectiever op te kunnen treden tegen NGO’s en organisaties die naar het oordeel van de Indiase regering fondsen uit het buitenland misbruikten voor clandestiene commerciële doeleinden. Ook diende de wet om NGOs, die naar het oordeel van de Indiase regering, als dekmantel werden gebruikt voor terroristische activiteiten, te kunnen reguleren.
NGO’s die uit het buitenland fondsen (willen) ontvangen, moeten informatie verstrekken over hun projectactiviteiten en daar achteraf financiële verantwoording over afleggen. Het is voor buitenlandse donoren niet mogelijk NGO’s financieel te ondersteunen als deze geen FCRA licentie hebben.
Volgens de Indiase overheid hebben zo’n 30 000 Indiase NGOs een FCRA-licentie, waarvan ongeveer de helft daadwerkelijk fondsen uit het buitenland ontvangt.
Ziet u een wereldwijde tendens van inperking van de politieke en operationele ruimte van NGO's? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de effectiviteit van het particuliere kanaal?
In sommige landen wordt nationale wetgeving voor NGO’s aangescherpt om meer inzicht te krijgen in financiële stromen en activiteiten, hetgeen leidt tot inperking van de politieke en operationele ruimte van NGO’s en daarmee hun effectiviteit belemmert.
Welke gevolgen heeft het besluit van de Indiase overheid voor het ontwikkelings- en mensenrechtenprogramma van de Europese Delegatie in Delhi? En voor het mensenrechtenprogramma van de Nederlandse ambassade in India en de regio?
Volgens de EU-delegatie in New Delhi is het voor nieuwe NGO’s vaak lastig snel een FCRA-licentie te krijgen en ondervinden enkele NGO’s waar de EU in India mee samenwerkt, moeilijkheden met betrekking tot de FCRA-problematiek.
De NGO’s waar de Nederlandse ambassade in India mee samenwerkt ondervinden voor zover mij bekend geen problemen op dit gebied.
Hoe beoordeelt u de gevolgen voor de operationele ruimte van de Speciale Aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) voor (internationale) NGO's? En meer specifiek in India?
Speciale Aanbeveling 8 van de FATF is bedoeld om misbruik van NGO’s als kanaal voor financiering van terrorisme te voorkomen. Daarbij wordt met maatschappelijke organisaties overleg gevoerd om de risico’s van het internationale betalingsverkeer en het belang van (financiële) transparantie te bespreken. Dit staat naar mijn mening niet op gespannen voet met de wenselijke operationele ruimte voor NGO’s.
Kunt u inzicht geven in welke mate India «compliant» bevonden wordt aan Speciale Aanbeveling nummer 8 van de Financial Action Task Force? Op welke wijze en op welke thema's verleent de Financial Action Task Force technische assistentie aan India? Acht India de FCRA een implementatie van de Speciale Aanbevelingen van de FATF? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovenstaande kwesties gedetailleerd te bespreken met India zowel bilateraal als binnen de aankomende mensenrechtendialoog tussen India en de EU en daarover te rapporteren aan de Kamer?
Zowel in bilaterale contacten als tijdens de aanstaande EU-India mensenrechtendialoog wordt aan deze kwestie aandacht gegeven. In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage wordt de Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet en activiteiten op het gebied van mensenrechten, ook in India.
De terugbetaling van geïnde omstreden Amerikaanse invoerheffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van 14 februari 2012 over de afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven?1
Ja
Deelt u de mening dat de uitkomst van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten, waarbij is afgesproken dat de onterecht betaalde heffingen niet terugbetaald hoeven te worden aan de desbetreffende bedrijven, teleurstellend en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 4 april jl. heb aangegeven2, ben ik verheugd dat het handelsconflict met de VS over het toepassen van «zeroing» eindelijk is opgelost. Meerdere Nederlandse bedrijven zullen hier op korte termijn hun voordeel mee kunnen doen, omdat zij naar verwachting geen antidumpingheffingen meer hoeven te betalen.
Nederland heeft zich ingezet voor het terugbetalen van teveel betaalde heffingen door de VS als onderdeel van een akkoord. In mijn antwoord op uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat deze eis niet haalbaar bleek. Het bereikte akkoord was het hoogst haalbare en is voor mij dan ook op het punt van terugbetaling teleurstellend maar in zijn geheel acceptabel.
Bent u bereid om de teleurstellende resultaten uit de onderhandelingen ter sprake te brengen bij de Europese Commissie en u hard te maken voor een eerlijke compensatie van de geleden schade door het Amerikaanse invoerheffingenbeleid?
Het resultaat van de onderhandelingen is door de Europese Commissie besproken met Nederland en de andere EU-lidstaten. Daarbij heeft Nederland de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op uw eerdere vragen acht ik de kans van slagen echter gering, omdat de EU geen juridische mogelijkheden heeft om de VS hiertoe te dwingen.
Welke mogelijkheden ziet u om toch te komen tot een collectieve terugbetaling van de onterecht betaalde heffingen, zodat niet ieder bedrijf tegen hoge kosten middels het Amerikaanse rechtssysteem zijn gelijk behoeft te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik veronderstel dat u met collectieve terugbetaling doelt op een akkoord tussen de VS en de EU over terugbetaling. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om een eventuele coördinerende rol te spelen en de mogelijkheid te creëren dat gedupeerde bedrijven gezamenlijk via het Amerikaanse rechtssysteem juridische stappen kunnen ondernemen om de onterecht betaalde heffingen terug te vorderen?
Het is aan bedrijven zelf om na te gaan in hoeverre zij gezamenlijk kunnen optreden in het Amerikaanse rechtssysteem met het oog op het terugkrijgen van teveel betaalde heffingen. De Nederlandse overheid heeft ter zake geen rol te vervullen.
Onrust rondom de contractering tussen verzekeraars en ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent het bericht «Chronisch zieke de dupe», waaruit blijkt dat veel ziekenhuizen nog geen contract afgesloten hebben met een verzekeraar, waardoor patiënten zelf hun behandeling dreigen te moeten gaan betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis in Groningen dat voor veel ziekenhuizen in het noorden geldt dat zij voor verzekerden van de zorgverzekeraars VGZ en Achmea passantenprijzen gaan hanteren waarvan de prijs 10 procent hoger ligt? In hoeverre acht u deze opstelling gewenst en constructief?
Ik heb geen opvatting over deze opstelling. Voor wat betreft het al dan niet hanteren van passantenprijzen verwijs ik naar mijn brief van 5 april jongstleden.
Is het waar dat de kans reëel is dat verzekerden, die gewoon hun premie hebben betaald, toch deels of in het geheel zelf de rekening voor verzekerde zorg moeten betalen omdat hun verzekeraar nog geen contract heeft afgesloten met het betreffende ziekenhuis? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In mijn brief van 5 april ben ik ingegaan op de geschetste situatie en heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering voor 2012 op een goede manier af te ronden. Dit neemt niet weg dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft afgelopen week in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van VGZ in het genoemde artikel: «We streven er nog steeds naar met alle ziekenhuizen een contract af te sluiten. Mocht dat toch niet lukken, dan zullen we onze verzekerden ruim van te voren informeren», en dat acute zorg en »lopende behandelingen» sowieso wel worden vergoed? Deelt u de mening dat dit op zijn minst de indruk wekt dat voor nieuwe behandelingen geen of onvoldoende vergoeding zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de stelling van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis, de heer Feenstra, bevestigen dat verzekeraars bij de onderhandelingen prijs en efficiëncy voorop zetten en niet kwaliteit van de zorg? Is dit een beeld dat u herkent?
Ik ben geen partij in deze onderhandelingen; ik kan deze stelling daarom bevestigen noch ontkennen. Wel stel ik vast dat de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord in volle gang is. Mijn indruk is dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier serieus werk van maken. Ik verneem dat er stevig maar op constructieve wijze wordt onderhandeld.
Bent u bereid de Kamer uiterlijk 6 april a.s. te informeren over de stand van zaken van alle onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen? Kunt u daarbij tevens een overzicht geven van de reeds afgesloten en nog niet afgesloten schaduw-fb’s?
Ik verwijs hiervoor naar genoemde brief van 5 april. Overigens merk ik daarbij aanvullend op dat het niet mogelijk is om (bedrijfsgevoelige) gegevens over individuele contractsafspraken te verstrekken.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 6 april a.s. te beantwoorden in verband met de mogelijke onrust die onder verzekerden kan ontstaan naar aanleiding van de uitlatingen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis?
Dit is helaas niet gelukt.