Vrouwenrechten in Egypte |
|
Harry van Bommel , Henk Jan Ormel (CDA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportages in het tv-programma Door de Wereld en het Radio 1-programma Dit is de Dag aangaande de ontvoeringen van Koptische meisjes, waarbij ook sprake is van gedwongen bekeringen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen al de afgelopen 10 maanden meer dan 1 500 Koptische meisjes zijn ontvoerd? Zo nee, wat is dan wel de situatie?
Er zijn in Egypte geen betrouwbare criminaliteitsstatistieken voorhanden. Criminaliteit is sinds begin 2011 toegenomen, evenals het aantal ontvoeringen om losgeld. Verschillende gerenommeerde Egyptische mensenrechtenverdedigers, waaronder ook Kopten, kunnen niet bevestigen dat het genoemde aantal ontvoerde Koptische meisjes juist is. Zij benadrukken dat bij een aanzienlijk deel van de gevallen waarin de ouders spreken van «ontvoeringen», het in werkelijkheid blijkt te gaan om meisjes die van huis zijn weggelopen vanwege strenge sociale controle of vanwege niet getolereerde interreligieuze relaties. Ook in moslimgezinnen komen dergelijke «vermissingen» voor.
Deelt u de mening dat er een causaal verband bestaat tussen de groeiende invloed van het Salafisme in Egypte en de explosieve toename van deze ontvoeringen, gedwongen bekeringen en de afname van vrouwenrechten in het algemeen, waaronder, maar niet beperkt tot, vrouwenbesnijdenis? Deelt u de zorgen over de vrouwenrechten in Egypte? Hoe verhoudt zich dit tot uw beleid «less for less» en «more for more»?
Aangezien betrouwbare criminaliteitsstatistieken ontbreken is het lastig uitspraken te doen over toename van ontvoeringen en gedwongen bekering. Vrouwenbesnijdenis komt in Egypte onder alle religieuze groeperingen voor. De verwachte, eerstvolgende Egyptian Demographic Health Survey is de enige betrouwbare indicator voor de prevalentie van vrouwenbesnijdenis.
Egypte kampt met druk op vrouwenrechten en spanningen tussen verschillende religieuze groeperingen.
Als reactie op de gebrekkige voortgang in het transitieproces en het achterblijven van verbeteringen in de mensenrechtensituatie in Egypte, heeft de Nederlandse regering de overheidssamenwerking met Egypte in het kader van Matra-Zuid opgeschort. De resterende steun die Egypte in het kader van MATRA-zuid ontvangt ter bevordering van het Egyptische transitieproces komt ten goede aan het maatschappelijk middenveld.
Deelt u de mening dat de daders van deze misdaden vrijelijk hun gang kunnen gaan gezien het feit dat de Egyptische politie deze zaken amper onderzoekt en er geen daders berecht worden? Bent u bereid uw Egyptische ambtsgenoot op zijn verantwoordelijkheid aan te spreken?
Nederland onderstreept zowel in bilaterale contacten met Egyptische autoriteiten, als in EU-verband, het belang van de toepassing en uitvoering van rechtsstatelijkheid en het belang om straffeloosheid tegen te gaan. Nederland zet zich van oudsher in voor de bescherming van vrouwenrechten in Egypte. Over dit thema vindt nauw overleg plaats met andere actoren, waaronder de EU. In officiële contacten met de Egyptische autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband, wordt het belang van vrouwenrechten en bescherming van minderheden benadrukt en wordt Egypte gewezen op zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten.
Wordt in de vrouwenrechtenprojecten die onder het Matra-Zuid programma vallen hier specifiek aandacht aan besteed? Zo ja, over welke projecten gaat het hier? Zo nee, bent u alsnog bereid hier via het Matra-Zuid programma specifiek aandacht aan te besteden?
Binnen de voor Egypte ter beschikking staande fondsen is het thema vrouwenrechten één van de prioritaire thema’s. Voor vrouwenrechtenprojecten in Egypte zijn ook in 2012 extra middelen beschikbaar. Nederland steunt verschillende projecten die streven naar onder meer een adequate politieke belangenbehartiging van vrouwen(rechten), het uitbannen van de Egyptische cultuur van vrouwenbesnijdenis en het bevorderen van de opvang en zelfontplooiing van meisjes.
In het kader van de pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zet Nederland zich in voor de verbetering van de positie van religieuze minderheden in Egypte.
Daarnaast hebben Egyptische vrouwenorganisaties financiering aangevraagd bij het UN Women Fund for Gender Equality dat in 2011 en 2012 op de Arabische regio is gericht. Nederland heeft in 2011 € 950 000 aan dit fonds bijgedragen.
Bent u bereid uw zorgen over de explosieve toename van ontvoeringen, gedwongen bekeringen en vrouwenbesnijdenis over te brengen aan uw Egyptische ambtsgenoot? Bent u voorts bereid om hier ook binnen de EU draagvlak voor te zoeken en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid te verzoeken Egypte hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
De plezierjacht op beschermde dieren door hoogwaardigheidsbekleders |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagende Juan Carlos in opspraak»?1
Ja.
Bent u bereid om aan het Spaanse koningshuis over te brengen dat in Nederland met afkeuring kennis genomen is van de deelname van Juan Carlos aan de jacht op olifanten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Spaanse koning heeft een publieke verklaring afgelegd over zijn deelname aan de jacht op olifanten. Deze spreekt voor zich.
Deelt u de mening dat het verpachten van het afschot van beschermde dieren aan kapitaalkrachtige amateurjagers, die -zoals in het geval van Juan Carlos- bij verschillende jachtincidenten en jachtongevallen2 3 betrokken zijn geweest, met kracht zou moeten worden afgewezen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen die dit kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De zogenaamde trophy huntingis voor landen met gezonde, grote populaties olifanten een legale manier om middelen te genereren voor natuurbescherming. Het CITES-verdrag, op grond waarvan regels gesteld zijn aan de internationale handel in beschermde diersoorten en producten daarvan, geldt niet voor nationale maatregelen.
Voor een jachtvergunning voor het doden van een olifant worden verschillende bedragen gevraagd door de overheden van de betreffende landen. De inkomsten die op deze wijze worden gegenereerd kunnen besteed worden aan de bescherming en het beheer van de populatie olifanten.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan u van 25 april 2012, Kamerstuk 31 379, nr. 14, is mijn inzet bij de jacht op olifanten, trophy hunting en handel in ivoor, gericht op het uitsluitend toestaan van jacht wanneer het gaat om beheer van populaties. De inkomsten uit dit type jacht moeten ingezet worden voor een betere bescherming en beheersmaatregelen voor de betreffende soorten. Daarnaast zal ik aandringen op internationaal onderzoek naar het een beter toezicht op het besteden van deze inkomsten en op hoe het gaat met de populaties. Het zou zo moeten zijn dat regimes die geen greep hebben op of onvoldoende inzet plegen tegen de illegale jacht, worden uitgesloten van hulp die gericht is op duurzaamheid en natuurlijke hulpbronnen.
Is het waar dat Juan Carlos ook met regelmaat jaagt met leden van de Nederlandse Koninklijke familie, onder meer op Kroondomein Het Loo?4 Zo ja, acht u het een correcte gang van zaken dat er kennelijk mogelijkheden tot plezierjacht geboden worden aan buitenlandse gasten in de Nederlandse Kroondomeinen? Zo nee, waarop baseert u dit antwoord?
Verstrekking van gegevens over deelname aan de jacht en aanwezigheid van jachttrofeën in paleizen en woningen is niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het Koninklijk Huis. Ten aanzien van beschermde diersoorten en het doden van dieren gelden voor iedereen dezelfde regels.
Kunt u uiteenzetten of leden van het Koninklijk Huis deelnemen aan de jacht in het buitenland op beschermde diersoorten? Zo nee, waarom kunt u geen antwoord op deze vraag geven en realiseert u zich dat het onbeantwoord laten van de vraag het imago van het Koninklijk Huis zou kunnen schaden? Zo ja, hoe beoordeelt u het door leden van het Koninklijk huis schieten van beschermde dieren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid leden van de Nederlandse Koninklijke familie te verzoeken op geen enkele wijze deel te nemen aan het afschieten van beschermde diersoorten in binnen- en buitenland? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn in de Nederlandse paleizen en woningen van leden van het Koninklijk Huis jachttrofeeën aanwezig van beschermde diersoorten? Zo ja, is hiervoor speciale toestemming verleend? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en is daar ooit onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat van het jagen op beschermde diersoorten door hoogwaardigheidsbekleders en ambtsdragers een verkeerde voorbeeldwerking uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat voor het mogen doden van een olifant tot € 30 000 betaald wordt? Deelt u de mening dat het onwaarschijnlijk is dat jachttoeristen dergelijke bedragen betalen «in het algemeen belang»?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat lokale toestemming om beschermde dieren te mogen schieten geen legitimatie zou mogen vormen voor het aanbieden van jachtreizen naar landen waar deze dieren nog in het wild leven, nu veel van de betreffende landen gevoelig zijn voor corruptie en omkoping? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen voor Nederlandse ambtsdragers om gunsten te accepteren die verband houden met het door hen doden van dieren? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zolang er geen algemeen verbod als bedoeld in voorgaande vraag geldt, een openbaar register in te stellen waarin dergelijke aanbiedingen aan ambtsdragers worden opgenomen, nu duidelijk is welke grote bedragen gemoeid zijn met dergelijke gunsten die zouden kunnen leiden tot afhankelijkheid van ambtsdragers? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat door Nederlandse jachtreisbureaus via Nederlandse advertenties het afschot wordt aangeboden van dieren zoals impala, blesbok, koedoe, grijze duiker, zebra, gnoe, knobbelzwijn, bosvarken, steenbok, eland, klipspringer, bosbok, gemsbok, hartebeest, waterbok, lynx, jakhals, oryx, buffel, leeuw, krokodil, olifant, nijlpaard, luipaard en neushoorn en het in drijfjacht bejagen van springbokken? Zo ja, deelt u de mening dat het in Nederland aanbieden van het tegen betaling afschieten van beschermde diersoorten in het buitenland verboden zou moeten worden? Zo nee, waarop baseert u dit antwoord?
Voorzover er in de betreffende landen sprake is van legale jacht op de genoemde soorten is niet te voorkomen dat er in Nederland of via internet reizen worden aangeboden aan mensen die hierin geïnteresseerd zijn en bereid zijn de gevraagde bedragen neer te tellen voor een vergunning.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 5 jaar door de Nederlandse douane jachttrofeeën in beslag zijn genomen van jachttoeristen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Jaar
Soort trofee
2007
1 geprepareerde rode lynx (Lynx rufus)
2 geprepareerde huiden van de Kaapse bergzebra
2008
1 geprepareerde huid van een wolf (Lupus lupus)
2 huiden van een katachtige
1 schedel van een katachtige
2009
Ca. 90 kg ivoor van de Afrikaanse olifant (Loxodonta africana)
1 geprepareerde huid met kop van een zwarte beer
2010
1 schedel zwarte beer + 1 schedel bruine beer
2 hoorns van neushoorn
1 stuk huid van luipaard
1 huid van luipaard met schedel
2 huiden van luipaard + 1 stuk bewerkt ivoor
1 huid van een wolf + 1 huid van een zwarte beer
1 huid van luipaard met schedel
2011
1 geprepareerde huid van een leeuw
1 geprepareerde huid van een luipaard met kop
1 dode caracal (katachtige)
(gegevens van het team Inbeslaggenomen Goederen van Dienst Regelingen/EL&I)
N.B. Soms worden inbeslaggenomen goederen door de Douane direct vernietigd uit volksgezondheidsoverwegingen, met name als er nog vleesresten aan zitten.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 5 jaar vergunningen zijn afgegeven voor het transport van jachtwapens door Nederlandse jagers naar het buitenland? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord?Zo nee, waarom niet?
Sinds 2008 zijn er 23 vergunningen afgegeven voor het transport van jachtwapens naar landen buiten de Europese Unie.
Bent u bereid u in te zetten voor een Europees verbod van het aanbod van jachtreizen waarbij het afschieten van beschermde diersoorten wordt aangeboden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het aanbieden van dergelijke reizen is legaal. Ik zie geen noodzaak tot het verbieden van dergelijke activiteiten.
Bent u bereid de richtlijnen van de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR), die stellen dat promotie en verkoop van verboden souvenirs van dieren, planten en natuur conform de CITES lijst (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) en Red List van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) en het aanbieden van reizen en excursies waarbij op bedreigde dieren wordt gejaagd, niet is toegestaan, een wettelijke basis te geven in de vorm van een advertentieverbod voor dergelijke reizen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de EU-CITES-basisverordening is specifieke regelgeving van kracht voor het binnenbrengen van legale jachttrofeeën in de Europese Unie. Het is een goede zaak dat de ANVR binnen de eigen sector beperkingen stelt aan de promotie van jachtreizen en de verkoop van illegale souvenirs ontmoedigt. Als toeristen in Nederland terugkomen met illegale souvenirs kunnen zij bij controle door de Douane tegen de lamp lopen. De spullen kunnen dan in beslag genomen worden en er kan een boete opgelegd worden. Dit wordt ook actief gecommuniceerd door de Douane, met name in de vakantieperiodes.
Dat is wat mij betreft toereikend.
Het bericht dat een Serviër dreigt aanslagen te plegen op dijken in Nederland |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serviër dreigt dijken Noord-Holland op te blazen»?1
Ja.
Is het waar dat de Serviër dreigt met het opblazen van Nederlandse dijken?
Zoals in bovengenoemd artikel staat circuleren op het internet twee filmpjes waarin de betrokken Serviër zich dreigend uitlaat over objecten in Nederland.
In hoeverre is er sprake van een reële dreiging? Is de veiligheid in het geding?
Ik doe in het openbaar geen uitspraak over dreiging en risico. Politie en justitie zijn op de hoogte van de internet filmpjes en er is een (opsporings)onderzoek gestart (zie vraag 5). Naar aanleiding van dergelijke geuite dreigingen worden zo nodig passende beveiligingsmaatregelen genomen voor personen of objecten. In het openbaar uitlatingen doen over al dan niet getroffen specifieke beveiligingsmaatregelen komt de algehele veiligheid niet ten goede.
Is de Serviër inmiddels opgepakt? Zo ja, waarom heeft het zo lang geduurd voordat deze persoon is opgepakt? Zo nee, waarom niet?
Er is actie ondernomen zodra politie en justitie hebben kennisgenomen van de door de Serviër geuite bedreigingen. Er is een opsporingsonderzoek gestart, waarover ik gedurende dit onderzoek geen verdere mededelingen kan doen. Naar aanleiding van de internet filmpjes zijn door de NCTV en inlichtingen- en veiligheidsdiensten een duiding en inschatting gemaakt.
Hebben politie en justitie gelijk actie ondernomen nadat zij kennis hadden genomen van de door de Serviër geuite bedreigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat 49 voormalige NASA-wetenschappers afstand genomen hebben van het standpunt dat CO2-uitstoot een belangerijke oorzaak is van het broeikaseffect |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «NASA-geleerden nemen afstand van klimaatopwarming»1 en «49 Former NASA Scientists Send A Letter Disputing Climate Change»?2
Wat is uw mening over de door 49 voormalige NASA-wetenschappers opgestelde brief, waarin zij stellen dat er geen empirisch bewijs is voor de claim van NASA en GISS3 dat de uitstoot van CO2 door menselijk handelen een catastrofaal effect heeft op de klimaatverandering?
Deelt u de mening dat het, gelet op honderden bekende klimaatwetenschappers en tienduizenden andere wetenschappers, die publiekelijk verklaren niet te geloven in de catastrofale prognoses, duidelijk is dat de wetenschappelijke discussie omtrent het effect van CO2 op het klimaat nog niet is beslecht en dat het risico bestaat dat NASA, NASA’s voormalige en huidige wetenschappers en het allerbelangrijkste, zelfs de wetenschap zelf, worden beschadigd?
Ik deel de mening dat er nog allerlei aspecten van het functioneren van het klimaatsysteem onvolledig worden begrepen. Er is nog veel onderzoek aan het klimaatsysteem nodig. Zolang er open en eerlijk gecommuniceerd wordt over wat wel en niet wordt begrepen en de inhoudelijke discussie de ruimte krijgt, is er geen risico dat de betreffende organisaties en wetenschappers worden beschadigd.
Deelt u de mening dat er geen enkele eurocent meer aan CO2-reductie mag worden uitgegeven zolang de wetenschap omtrent het effect van CO2 op het klimaat nog niet «settled» is?
Nee, die mening deel ik uitdrukkelijk niet. We zullen verstandig om moeten gaan met de situatie waarin we het gedrag van het klimaatsysteem nog niet volledig in de vingers hebben. Uiteindelijk moet er voortdurend een afweging worden gemaakt tussen kosten nu en risico’s in de toekomst. Aan de ene kant is alle op voorhand risico’s uitsluiten – voor zover al mogelijk – te kostbaar. Aan de andere kant is het accepteren van risico’s met potentieel catastrofale gevolgen ook erg onverstandig.
Het bericht 'Twee miljoen voor ondernemende scholieren' |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twee miljoen voor ondernemende scholieren»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat voor soort projecten hiermee worden gesubsideerd?
Eén van de actielijnen van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemerschap (2008–2011) van het ministerie van OCW en het ministerie van EL&I is de regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen (ONO). In 2009 is de eerste ronde van deze regeling van start gegaan met als doel de samenwerking van onderwijsinstellingen en ondernemingen op het gebied van ondernemerschap in het onderwijs te versterken. In oktober 2011 is de subsidieregeling ONO 2012 Uitrol Best Practices, de derde en tevens laatste ronde van de ONO-regeling, opengesteld. Met deze ronde is nog nadrukkelijker ingezet op verankering van ondernemerschapsonderwijs. De belangrijkste voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie waren (1) bewezen succes van het project en (2) uitrol van het project naar andere onderwijsinstellingen zodat verankering zal plaatsvinden.
Het gaat hier dus om succesvolle projecten, zgn. best practices, op het gebied van ondernemerschapsonderwijs in het funderend onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs die worden uitgerold en doorontwikkeld naar andere scholen c.q. onderwijsinstellingen.
Voor alle gehonoreerde projecten geldt dat het succes bewezen is en dat ze bijdragen aan de bredere verankering van ondernemerschapsonderwijs. Overigens is cofinanciering een belangrijke vereiste. De hoogte van de cofinanciering is gelijk aan die van de te ontvangen subsidie.
Waarom hebt u ervoor gekozen om op deze wijze uitvoering te geven aan de desbetreffende passage in het regeerakkoord over meer ondernemerschap? Had het niet ingepast kunnen worden in de bestaande lesonderdelen en met name door rolmodellen in de klas te halen op het gebied van ondernemerschap? Veel ouders zijn immers zelf ondernemer en zijn meestal gaarne bereid om niet een verhaal in de klas te houden?
Om een aantal redenen heb ik gekozen voor deze wijze van uitvoering. Ten eerste, zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb aangegeven, maakt deze subsidieregeling deel uit van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen. Het betreft hier een vervolg op de tweede ONO-regeling van 2010. Ten tweede wil ik met deze regeling ondernemerschap en ondernemendheid in het onderwijs verankeren. De afgelopen jaren is onder andere met het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen geïnvesteerd in ondernemerschap in het onderwijs. Het is nu tijd om deze investeringen te verduurzamen. Daar zet het kabinet sterk op in door ondernemerschapsonderwijs in alle onderwijssectoren te verankeren. In het funderend onderwijs door deze regeling, in het middelbaar beroepsonderwijs door de Certificeerbare Eenheid (CE) Ondernemerschap op te nemen in de kwalificatiestructuur en in het hoger onderwijs onder meer door het ontwikkelen van de pilot bijzondere kenmerk «Ondernemendheid» en door het opnemen van onderwijs-ondernemerschap/ondernemendheid in de prestatieafspraken die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met de hogeronderwijsinstellingen zal afsluiten.
Voor de gehonoreerde projecten geldt dat in de meeste gevallen een relatie wordt gelegd met andere lesonderdelen. Zo wordt in het primair onderwijs ondernemerschapsonderwijs gekoppeld aan techniekonderwijs en rekenen, in het voortgezet onderwijs met excellente scholen en in het middelbaar beroepsonderwijs onder meer met het personeelsbeleid van instellingen. Voor de verankering is juist van belang dat dit onderwerp niet afzonderlijk wordt behandeld, maar dat juist relaties worden gelegd met andere belangrijke thema’s c.q. onderwerpen.
Uiteraard is de betrokkenheid van ouders bij ondernemerschapsonderwijs van belang. De ouders worden dan ook hierbij betrokken. Dat is echter niet voldoende om daadwerkelijk resultaten te kunnen boeken op het gebied van ondernemerschapsonderwijs. Daarvoor zijn ook andere actoren noodzakelijk, zoals regionale ondernemers(netwerken), maatschappelijke instellingen en regionale overheden.
Deelt u de mening dat het effect van dergelijke subsidies moeilijk te meten is, mede vanwege het kortlopende karakter van subsidies?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals eerder aangegeven, gaat het hier om succesvolle projecten binnen de eigen school c.q. instelling die nu worden uitgerold naar andere scholen en instellingen. Het succes van de projecten is dus al bewezen. Voor deze projecten geldt dat uit onderzoek is gebleken dat studenten en docenten enthousiast zijn geworden over ondernemerschap en dat de samenwerking met het bedrijfsleven is verbeterd.
De projecten worden gemonitord. De voortgang en de resultaten van de projecten worden door AgentschapNL, de uitvoerder van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen, bewaakt. AgentschapNL voert onder andere gesprekken met onderwijsinstellingen over de voortgang van de diverse projecten.
Deelt u de mening dat er al heel veel projecten op het onderwijs afkomen en het wiel voor de zoveelste keer opnieuw wordt uitgevonden, nu door docenten, terwijl er goede bestaande voorbeelden zijn als BizWorld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u eens dat er verschillende goede voorbeelden van ondernemerschapsonderwijs zijn, maar deel de mening niet dat het wiel constant opnieuw uitgevonden moet worden. Zoals ik al eerder heb aangegeven, gaat het in de ONO 2012 juist om bewezen succesvolle projecten die worden uitgerold en doorontwikkeld. Ook geldt voor het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen in den brede en voor deze regeling in het bijzonder, dat sterk wordt ingezet op samenwerking en onderlinge kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen opdat men van elkaar kan leren.
Er vinden verschillende activiteiten plaats die als doel hebben kennis uit te wisselen en van elkaar te leren.
De internethandel in (wilde) dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat de (werk)week ten einde is gekomen?
Ja.
Weet u nog dat u afgelopen dinsdag (10 april) in antwoord op vragen van journalisten over de handel in (wilde) dieren op internet heeft gezegd «aan het einde van de week» een lijst gereed te hebben met diersoorten waarin niet mag worden gehandeld, onder meer om toe te sturen aan Marktplaats?1
Ja.
Waar blijft die lijst?
De lijst staat op de informatiepagina van de website Marktplaats, http://statisch.marktplaats.nl/html/huisdier/exotische-dieren.html.
Schizofrenie bij Marokkaanse jongeren en het taboe dat daarop rust |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heb u kennisgenomen van het bericht over het vaker voorkomen van schizofrenie onder Marokkaanse jongens en het taboe dat daarop rust?1
Ja.
Hoeveel hoger is het risico op schizofrenie bij Marokkaanse jongeren in vergelijking tot autochtone jongeren? Heeft u zicht op de omvang van deze groep? Zo neen, waarom niet?
Schizofrenie komt onder Marokkaanse mannen van de tweede generatie vijf tot zeven keer meer voor dan bij autochtonen2. Ik heb geen zicht op de precieze omvang van de doelgroep. Uit het u reeds toegezonden rapport «Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren» blijkt verder dat:
De Gezondheidsraad doet in het kader van de adviesaanvraag «migrantenjeugd en jeugd-ggz» onderzoek naar hetgeen in de wetenschap bekend is over deze problematiek in het bijzonder ten aanzien van jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat deze groep jongeren vaak nauwelijks hulp krijgt? Zo ja, wat zijn de redenen hiervan?
Het is bekend dat de hulp niet altijd op tijd deze groep jongeren bereikt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Het probleem ligt hierbij niet uitsluitend bij het zorgaanbod vanuit de ggz, maar ook in de wijze waarop in de Marokkaanse gemeenschap naar psychische problemen en de ggz wordt gekeken. Bij een deel van de Marokkaanse gezinnen en families schaamt men zich voor de psychiatrische problematiek van familieleden. Dit taboe op de psychiatrie werkt drempelverhogend. Ook onbekendheid met psychiatrische stoornissen, onbekendheid over het bestaan van ggz-instellingen, over de vraag of men er voor verzekerd is en welke eigen bijdrage men is verschuldigd en over wat de behandeling precies inhoudt, spelen een rol bij het niet op tijd inschakelen van professionele hulp. Bovendien worden sommige psychische stoornissen gekenmerkt door een gebrek aan ziekte-inzicht waardoor de patiënt, uit de aard van de stoornis, niet of minder geneigd is om zelf hulp te zoeken.
Deelt u de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden? Deelt u de mening dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) hier een belangrijke taak in heeft? Zo ja, wat heeft de ggz tot nu toe ondernomen om deze groep te bereiken? Vindt u de inspanningen van de ggz richting deze groep voldoende? Zo neen, wat moet er volgens u gebeuren om de geestelijke hulpverlening aan deze jongeren te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden. Verder ben ik ook van mening dat de ggz hier een belangrijke taak in heeft. Patiënten moeten tijdig de hulp krijgen die zij nodig hebben, ongeacht de etnische achtergrond.
Binnen de GGZ-sector lopen verschillende initiatieven om migranten beter te bereiken. Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief over de stand van zaken van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 001, nr. 96. Deze brief gaat ook in op de ondervertegenwoordiging van migrantenjongeren in de ggz.
Daarnaast is de Gezondheidsraad bij brief van 30 maart 2010 gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de ggz voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. De Gezondheidsraad is gevraagd om inzicht te verschaffen in het vóórkomen van psychische problematiek onder migrantenjeugdigen, in de signalering, doorverwijzing en in de zorg houden van migrantenjeugdigen en in de eventuele knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen daarbij. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Naar aanleiding van de aanbevelingen in dit advies zal ik mij beraden op eventuele, concrete maatregelen. In afwachting van dit advies wil ik hier nog niet op vooruit lopen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een taboe op psychische aandoeningen binnen allochtone gemeenschappen en dat ook het gebrek aan kennis daarbij een rol speelt? Zo ja, op welke manier zou er voor gezorgd kunnen worden dat de kennis wordt vergroot en het taboe wordt opgeheven? Welke maatregelen hiertoe gaat u nemen?
Ja, er zijn signalen uit de gemeenschap en de hulpverleningssector om aan te nemen dat taboes een rol spelen bij het naar verhouding lagere ggz-gebruik van migranten. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de sociale positie van Marokkaanse jongeren stress oplevert en dat dit bij sommige jongeren psychoses kan uitlokken? Op welke wijze zou er meer alert gereageerd kunnen worden op het voorkomen van het ontstaan van psychosen bij Marokkaanse jongeren?
Ja, uit onderzoek komt naar voren dat er een verband is tussen de migratieachtergrond en het voorkomen van psychiatrische stoornissen2. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet de eerste keer is dat naar buiten wordt gebracht dat het met de psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, niet goed gaat? Herinnert u zich de eerdere vragen over de toename van depressie en het aantal zelfmoorden onder allochtone jongeren en over het vaker voorkomen van schizofrenie bij Marokkaanse jongens?2 Vormen deze ernstige signalen voor u aanleiding met een plan van aanpak te komen om de geestelijke hulpverlening aan allochtone jongeren te verbeteren? Zo neen, waarom niet?
Ondanks de aandacht die reeds aan deze problematiek geschonken wordt – zie mijn antwoord op vraag 4 – zal deze niet in korte tijd verdwenen zijn en kan daarom publiciteit blijven generen. De psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, is dientengevolge vaker onderwerp van discussie en kamervragen geweest. Zoals reeds vermeld in mijn antwoord op vraag 4 is de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de geestelijke gezondheidszorg voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Vooralsnog vind ik het niet opportuun om hierop vooruit te lopen.
Het feit dat tandartspatiënten te veel hebbeb betaald voor implantaten |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat tandartspatiënten jaren lang te veel hebben betaald voor implantaten, en dat een aanzienlijk aantal tandartsen hoge kortingen van fabrikanten niet door heeft berekend aan de patiënt?1 Wat is uw mening hierover?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen terzake van de leden Van Gerven en Leijten (beiden SP), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06937, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2577) en de vragen van het lid Kuiken (PvdA), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06939, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2578).
Bent u het eens met de zorgverzekeraars die stellen dat hier sprake is van een economisch delict?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat tandartsen ten gevolge van invoering van marktwerking de implantaten, kronen en bruggen nu wel met winst mogen doorverkopen aan hun patiënten? Vindt u het een juiste ontwikkeling dat tandartsen nu bovenop de al bestaande kortings- en sponsorregelingen zelf nog een extra winstmarge leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de prijzen voor behandeling en voor materialen in Nederland ten opzichte van andere landen? Is het waar dat in andere landen de prijzen voor tandtechniek en producten altijd lager zijn dan voor behandeling?
In mijn brief van 17 april 20122 inzake hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg heb ik u mijn reactie op het rapport «Sectorstudie medische hulpmiddelen; onderzoek naar de structuur en werking van de markt voor medische hulpmiddelen» doen toekomen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een vergelijking van prijzen van medische hulpmiddelen in Nederland en andere Europese landen complex is vanwege onder andere de verschillen in de zorgsystemen van landen en de zeer beperkte publieke beschikbaarheid van prijzen. In vergelijking met andere Europese landen als België, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk lijken de prijzen voor medische hulpmiddelen in Nederland niet hoger te liggen. In vergelijking met Duitsland worden wel prijsverschillen gevonden. Ondanks dat er geen specifiek onderzoek op dit punt, of een prijsvergelijking op productniveau is uitgevoerd werd geconstateerd dat er economische factoren zijn die een deel van het prijsverschil met Duitsland zouden kunnen verklaren.
De prijzen voor tandtechniek zijn in andere landen dus niet altijd lager dan in Nederland.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken betekent dat dit tot hogere kosten in de zorg leidt, omdat geld dat bespaard kan worden blijft hangen bij fabrikanten, handelaren en bij tandartsen? Om welk bedrag gaat het? Deelt u de mening dat dit ook betekent dat dit tot hogere kosten leidt voor verzekerden omdat veel mensen met een verzekering hun rekeningen voor de tandarts grotendeels zelf betalen? Wat is uw mening?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ooit meldingen ontvangen over valse mondproducten of andere medische hulpmiddelen?
Desgevraagd heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg mij laten weten dat er bij haar geen formele meldingen zijn gedaan over valse mondzorg producten of andere medische hulpmiddelen met een toepassingsbereik binnen de mondzorg.
Is er naar uw mening sprake van wurgcontracten en intimidatie door fabrikanten van mondproducten? Is er sprake van het beperken van parallelle import en het afschermen van markten?
Van geen van dergelijke zaken ben ik op de hoogte. Het inkopen van tandheelkundige materialen acht ik primair een zaak van de tandarts. Als minister treed ik niet in de vrije handelsrelatie van deze partijen. Overigens acht ik vanwege het ruime aanbod binnen de tandheelkundige groothandel (dental depots) de kans gering dat tandartsen zich zouden laten intimideren tot het aangaan van wurgcontracten. Van de invoering van de vrije prijsvorming verwacht ik tevens een versterking van de onderhandelingspositie van de tandarts. Door het vrijgeven van de tarieven heeft de tandarts een prikkel om scherp in te kopen. Ofwel om hiermee zijn omzet te verhogen ofwel om door een gunstige prijsstelling meer consumenten aan te trekken. Als gevolg van dit hogere kostenbewustzijn bij de tandarts verwacht ik dat de dentale toeleverindustrie onder een verhoogde marktdruk komt te staan.
Bent u van plan de toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), te vragen zo snel mogelijk een onderzoek te verrichten naar de gang van zaken in de mondzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De erfpacht in Amsterdam |
|
Marieke van der Werf (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Erfpachtellende brengt halve straat in Bos en Lommer aan bedelstaf – Canonkanjer valt op 1055 DD»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een meerderheid van de huizenbezitters in Amsterdam de grond onder hun huis niet in eigendom mag verwerven van de gemeente en dat de gemeente Amsterdam 85% van de bebouwde grond in de gemeente bezit? Bent u van mening dat burgers in principe, en zeker bij nieuwe gronduitgifte, de keuze zouden moeten hebben om de grond in eigendom te verwerven? Zo ja, welke acties onderneemt u om dit te bewerkstelligen?
Ik ben – net als mijn ambtsvoorganger (zie de brief over de voor- en nadelen van erfpacht van 23 mei 2011; Kamerstukken II 2010/2011, 32 500 VII, nr. 107 H) – van mening dat het vanuit de optiek van de keuzevrijheid voor de woonconsument wenselijk is dat men bij stedelijke erfpacht bij voorkeur de keuze krijgt tussen erfpacht dan wel het verwerven van de woning in vol eigendom. Dit laat onverlet dat het, zoals ook aangegeven in genoemde brief, primair de bevoegdheid is van de eigenaar van de grond om hierover te beslissen. Wanneer de eigenaar een gemeente is, betreft het al dan niet hanteren van erfpacht dus een verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur.
Wat voor rol ziet u voor de NMa met betrekking tot gemeentelijke erfpacht, daar een aantal monopolies in Nederland op basis van de wet wordt gereguleerd door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA)?
De NMa heeft ten aanzien van dit onderwerp alleen een rol in geval van overtreding van de Mededingingswet. De NMa houdt toezicht op de naleving van die wet. De Mededingingswet verbiedt onder meer het maken van mededingingsbeperkende afspraken en het misbruiken van een economische machtspositie. Met de verwijzing naar monopolies lijken de vraagstellers te doelen op misbruik van een economische machtspositie. Of er aanleiding is te onderzoeken of daarvan sprake is, is aan de NMa zelf, als zelfstandig bestuursorgaan, om te beoordelen. Daarnaast kan een ieder die van mening is, dat de Mededingingswet overtreden wordt, dit melden bij de NMa.
Weet u dat het maken van bezwaar tegen een nieuwe canon, al dan niet via de rechter, in veel gevallen tot een aanzienlijk lagere canon leidt, maar dat dit slechts eens in de vijftig jaar mogelijk is? Vindt u dit in overeenstemming met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de gelijke behandeling van burgers door de overheid?
Oudere Amsterdamse erfpachtcontracten kennen tijdvakken van vijftig (en in enkele gevallen vijfenzeventig) jaar, waarvoor per periode een nieuwe canon wordt vastgesteld. De mogelijkheid slechts eens in de vijftig (of vijfenzeventig) jaar bezwaar te maken, is logisch gevolg van het gegeven dat de canon dan ook maar eens in de vijftig (soms vijfenzeventig) jaar opnieuw wordt vastgesteld.
Bij nieuwe contracten met periodieke bijstelling van de grondwaarde kan telkens wanneer de grondwaarde wordt bijgesteld bezwaar gemaakt worden.
Bij oudere contracten met een vijfenzeventig jaar lang niet-geïndexeerde canon, heeft de inflatie in de loop van de tijd geleid tot een in reële termen sterk gedaalde erfpachtcanon. Dit leidt tot een verhoudingsgewijs grote verhoging van de canon bij de canonherziening aan het einde van het tijdvak. Dit probleem met ongeïndexeerde contracten zal op termijn afnemen, want de gemeente Amsterdam besloot in contracten vanaf 1966 tot vijfjaarlijkse indexering en vanaf 2000 tot jaarlijkse indexering.
Binnen de Amsterdamse erfpachtsystematiek hebben alle erfpachters de mogelijkheid om bij het einde van hun tijdvak hun canon te laten vaststellen door drie onafhankelijke deskundigen. In dit opzicht is er naar mijn mening geen sprake van ongelijke behandeling door de gemeente Amsterdam. Als één van de partijen het niet met die vaststelling door de deskundigen eens is kan het geschil aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.
Uiteraard dient de gemeente zich bij de vaststelling van de canon te houden aan het gelijkheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Over de gemeentelijke erfpacht en de gehanteerde voorwaarden loopt op dit moment overigens een bodemprocedure waar ik niet in zal treden.
Bent u van mening dat erfpacht, hoewel formeel geen belasting, in casu de facto wel een extra belasting vormt voor huizenbezitters en ondernemingen, bovenop de onroerendezaakbelasting (OZB)? Meent u dat de rechtsbescherming van de burger tegen het overheidsoptreden in deze met voldoende waarborgen is omkleed, rekening houdend met het feit dat belastingheffing wezenlijk en wettelijk gebonden is aan de eisen dat de regels openbaar moeten zijn, men in bezwaar en beroep moet kunnen gaan, en op iedereen op dezelfde manier van toepassing moeten zijn? Bent u van mening dat de overheid ook bij privaatrechtelijke zaken een betrouwbare overheid moet zijn en dat dit conflicteert met het optreden van de gemeente Amsterdam in dit geval?
Erfpacht is geen belasting, maar is een privaatrechtelijke figuur (artikelen 85 e.v. van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek) en geeft het zakelijk recht de grond van iemand anders te gebruiken. Voor dit gebruiksrecht wordt een jaarlijkse vergoeding betaald, de canon. Huizenbezitters en ondernemingen hebben een lagere aankoopprijs en minder hypothecaire financiering nodig. Daarmee is het geen «extra» woonlast omdat immers de grond niet verworven hoeft te worden. Omdat erfpacht een privaatrechtelijke figuur is, staan publiekrechtelijk bezwaar en beroep hier niet open, maar moet de weg naar de burgerlijke rechter worden gevolgd. Voor overheden geldt daarbij als aanvullende eis dat zij zich houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Bent u ervan op de hoogte dat door de methode van voortdurende erfpacht die Amsterdam hanteert, mensen van het ene jaar op het andere een nieuwe canon moeten betalen aan de gemeente, die regelmatig een veelvoud is van de oude en soms een verhoging betekent tot wel zevenduizend procent? Acht u dergelijke extreme verhogingen, waar het gaat om een basisbehoefte als wonen, aanvaardbaar? Bent u van mening dat dergelijke extreme verhogingen en de niet transparante totstandkoming daarvan zorgwekkend zijn, ook in het kader van de gedachte dat de overheid ook bij privaatrechtelijke zaken een betrouwbare overheid moet zijn?
De gemeente Amsterdam kondigt een canonverhoging bij een nieuwe erfpachtperiode drie of vier jaar tevoren aan, afhankelijk van de termijn die in het vigerende erfpachtcontract is opgenomen. Voor de nieuwe periode zullen de gemoderniseerde geïndexeerde en periodiek geherwaardeerde erfpachtcontracten gaan gelden. Vooral bij oude contracten kan de prijssprong groot zijn, omdat deze canons vijfenzeventig jaar lang niet zijn geïndexeerd. Doordat meer recente contracten wel geïndexeerd worden, zal dit probleem in de toekomst afnemen. Zeker bij de sterk verouderde contracten ligt er een taak voor makelaars, hypotheekadviseurs en notarissen om kopers op de komende erfpachtverhoging te wijzen. Een ongeïndexeerde canon op basis van de gulden uit 1937 is nu eenmaal wat anders dan een canon op basis van de euro uit 2012.
De erfpachter heeft altijd de mogelijkheid om de door u in vraag 4 bedoelde, door de gemeente aangezegde nieuwe canons niet te accepteren en de vaststelling van de canon door drie onafhankelijke deskundigen te laten plaatsvinden. De gemeente benoemt deze mogelijkheid expliciet in de aanzeggingsbrief.
Voor wat betreft het komen tot meer transparantie voor aspirant-kopers geldt dat er – conform toezegging van mijn ambtsvoorganger in het Algemeen Overleg van 11 december 2011 over erfpacht – overleg heeft plaatsgevonden met de opstellers van de modelovereenkomst voor bestaande woningen respectievelijk appartementsrechten (juli 2008).
De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) en de Vereniging Eigen Huis (VEH) hebben daarbij aangegeven voornemens te zijn hun modelkoopovereenkomsten te herijken en als onderdeel hiervan bereid zijn tot een aanvulling op het vlak van erfpacht. Tevens zal hiervoor aandacht gevraagd worden bij (gelieerde) woningwebsites. Daarmee kunnen kenmerken van een erfpachtcontract beter onder de aandacht van aspirant-kopers worden gebracht.
Wat vindt u ervan, dat de gemeente Amsterdam burgers volgens de algemene erfpachtbepalingen een boete op kan leggen van 10 keer de erfpachtcanon, als zij te laat de canon overmaken, terwijl betalen tot gevolg heeft dat de mogelijkheid tot bezwaar te vervallen komt?
De Algemene bepalingen bevatten inderdaad een algemene boeteclausule (zie AB 2000 artikel 29). De erfpachtboete kan worden opgelegd bij niet of niet tijdige nakoming van enige verplichtingen. Bij te late betaling door erfpachters vordert de gemeente overigens nooit erfpachtboete maar hoogstens wettelijke rente. Het boetebeding is door de gemeente niet opgenomen met de intentie om veel boetes op te leggen, maar slechts met de intentie als afschrikmiddel om te voorkomen dat erfpachters zich niet aan het erfpachtcontract houden, bijvoorbeeld ten aanzien van de in het contract opgenomen bestemming.
Ook voor een dergelijk geval van strijdigheid met de in het contract opgenomen bestemming wordt in de praktijk echter vrijwel nooit een erfpachtboete opgelegd. De afgelopen jaren is, voor zover mij bekend, door de gemeente slechts eenmaal een erfpachtboete opgelegd. In dat geval ging het over een zaak waarin de erfpachter, na herhaalde waarschuwingen, bleef handelen in strijd met de erfpachtbestemming. Toen is een erfpachtboete ter hoogte van vier keer de jaarcanon opgelegd en deze boete is, na rechterlijke toetsing, in stand gebleven.
Zoals al aangegeven is erfpacht een privaatrechtelijke figuur en staan publiekrechtelijk bezwaar en beroep hier niet open. Gesteld dat de gemeente in een concreet geval overgaat tot het opleggen van een boete en dat de erfpachter het daar niet mee eens is, dan zal de erfpachter de boete niet betalen. In dat geval rest de gemeente slechts de mogelijkheid om via een gerechtelijke procedure tot inning van de boete over te gaan. In deze procedure zal de burgerlijke rechter een oordeel vellen over de rechtmatigheid van de opgelegde boete.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam niet voldoet aan twee van de vijf eisen die door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan particuliere erfverpachters worden gesteld met betrekking tot erfpachtcontracten, namelijk de eis dat de erfpachtvoorwaarden niet eenzijdig gewijzigd kunnen worden en de eis dat de actuele canon bekend moet zijn en de (verwachte) lastenontwikkeling voor de erfpachter duidelijk en niet onaanvaardbaar moet zijn? Zo ja, wat vindt u hiervan, en wat kunt u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
De criteria die door de NVB zijn opgesteld ten behoeve van de hypothecaire financiering van bestaande contracten met particuliere erfverpachting, zijn op 5 oktober 2011 gepubliceerd. Sinds 16 april 2012 kunnen bestaande erfpachtrechten ook aan deze criteria worden getoetst bij elke notaris in Nederland. In de criteria is opgenomen dat ook andere erfverpachters, zoals overheden, zich zullen richten naar deze eisen voor bestaande erfpachtcontracten. Uiteraard noodzaakt het aanpassen van de vereisten in een democratisch gelegitimeerd orgaan als de gemeenteraad vaak tot meer overleg dan bij een particuliere erfverpachter. De gemeente Amsterdam is hier volop mee bezig en betrekt daarbij een ruime schare van deskundigen en belanghebbenden. Het is gewenst dat de gemeente Amsterdam, bij het vernieuwen van de erfpachtvoorwaarden, rekening zal houden met de door de NVB opgestelde criteria. Uiteindelijk blijft het aan de gemeenteraad van Amsterdam de nieuwe erfpachtvoorwaarden vast te stellen.
De mogelijkheid om banksparen ook mogelijk te maken voor het aankopen van het pensioen |
|
Helma Lodders (VVD), Ewout Irrgang |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «20% meer pensioen mogelijk door wetswijziging»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorgestelde oplossing, namelijk een verplichte verzekering die een levenslange uitkering garandeert na de periode van 30 jaar banksparen, met een premie van ca. 5% bij aanvang van de aankoop, een mogelijkheid biedt om het langlevenrisico af te dekken?
In antwoord op vraag 4 van de eerder gestelde vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3020) heb ik aangegeven dat het niet mogelijk is om de financiële consequenties te berekenen van nog niet bestaande producten. Zo is niet bekend of dergelijke verzekeringsproducten (alleen risico verzekeren zonder spaarelement) op de markt gebracht zullen worden. Evenmin is duidelijk welke rentevergoedingen banken zullen geven op contracten die een veel langere looptijd (30 jaar) hebben dan nu doorgaans het geval is (10 tot 20 jaar).
Verder heb ik in antwoord op vraag 6 van de eerder gestelde vragen over dit onderwerp aangegeven dat ik het splitsen van het pensioenproduct in een spaardeel dat ondergebracht wordt bij een bank en een verzekeringsdeel dat ondergebracht wordt bij een verzekeraar kostentechnisch en administratief een ingewikkelde constructie vind. Er zullen twee uitvoerders bij betrokken zijn, die elk kosten zullen maken en in rekening bij de deelnemers zullen brengen. De administratie zal complexer worden door de benodigde overdrachten tussen banken en verzekeraars. De deelnemer loopt meer kans dat er fouten worden gemaakt.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorgestelde oplossing, namelijk een verplichte verzekering die een levenslange uitkering garandeert na de periode van 30 jaar banksparen waarbij het restkapitaal bij eerder overlijden over gaat naar de verzekeraar, een oplossing biedt om het langlevenrisico af te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u indien nodig bereid wetswijziging te bevorderen om een bankspaarproduct in de uitkeringsfase ook voor de tweede pijler mogelijk te maken als het lang leven risico is afgedekt?
Zie de antwoorden op de vorige set vragen.
Kleine ondernemers die de volledige ketenboete voor illegale arbeidskrachten in hun maag gesplitst krijgen |
|
Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat kleine ondernemers de volledige ketenboete voor het laten verrichten van arbeid door vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning moeten betalen, omdat opdrachtgevers contractueel hebben vastgelegd dat zij hun individuele boete kunnen verhalen op deze kleinere ondernemers, dan wel simpelweg de individuele boetes doorbelasten of verrekenen met betalingen aan deze kleinere ondernemers, ook als er daarover contractueel niets geregeld is?
Het komt voor dat opdrachtgevers met (onder)aannemers contracten afsluiten waarin wordt vastgelegd dat eventuele boetes voor illegale arbeid door de opdrachtgevers worden verhaald op de (onder)aannemer. Hoe vaak dit gebeurt is niet bekend. Als er geen contractuele afspraken zijn gemaakt, is het de vraag in hoeverre doorbelasten of verrekenen alsnog plaatsvindt. Dat hangt af van eventuele afspraken die partijen daarover overeenkomen op het moment dat het zich voordoet.
Deelt u de opvatting dat opdrachtgevers met deze contractbepalingen en/of door deze verrekeningen, de beoogde neerslag van de ketenboete voor inzet van illegale arbeidskrachten omzeilen en kleine ondernemers ten onrechte de hele ketenboete in hun maag gesplitst krijgen? Zo neen, waarom niet?
De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kent een breed werkgeversbegrip. Een opdrachtgever die het werk via een (onder)aannemer uitbesteedt, wordt voor de werkzaamheden die de (onder) aannemer laat verrichten – net als de (onder) aannemers zelf – aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Werkgevers in de hele keten zijn beboetbaar als er sprake is van illegale tewerkstelling. Formeel-juridische constructies waarbij opdrachtgevers of intermediairs zich achter andere werkgevers kunnen verschuilen worden hiermee voorkomen. Dit brede werkgeversbegrip heeft als doel de illegale arbeid terug te dringen. Alle partijen in de keten worden door het brede werkgeversbegrip gestimuleerd hieraan bij te dragen.
Het is staand beleid dat voor zover de opdrachtgever niets verweten kan worden, hem geen boete wordt opgelegd. De opdrachtgever/werkgever kan daaraan bijdragen door zelf nauwlettend erop toe te zien dat de Wav wordt nageleefd. Als hij daaraan voldoet, is het mogelijk dat hij geen of een lager boetebedrag opgelegd krijgt, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. De beoordeling van de «mate van verwijtbaarheid» gebeurt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Partijen kunnen bij de bestuursrechter in bezwaar en beroep gaan tegen opgelegde boetes.
In de wetgeving is de verantwoordelijkheid van alle partijen duidelijk geregeld. Partijen zijn in beginsel echter vrij om contracten aan te gaan onder voorwaarden die ze met elkaar overeenkomen. Een opdrachtnemer heeft de mogelijkheid om, indien een boete aan hem wordt doorbelast, de opdrachtgever voor de civiele rechter te dagen. De opdrachtnemer kan daarbij wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, die is vastgesteld in het boetetraject en heeft geleid tot de opgelegde boete. Het eventueel kunnen doorbelasten van een boete ontslaat de opdrachtgever immers niet van zijn wettelijke plicht om illegale tewerkstelling bij de onderaannemer tegen te gaan. De civiele rechter heeft de mogelijkheid het doorbelasten te verbieden dan wel te matigen.
Deze toets door de rechter biedt een zekere veiligheidsklep op het doorbelasten door opdrachtgevers. Wettelijke maatregelen om doorbelasting te voorkomen acht ik nu niet nodig, mede ook omdat dit de contractvrijheid van partijen aantast.
Deelt u de opvatting dat opdrachtgevers dergelijke bepalingen niet meer in hun contracten mogen opnemen (althans dat dergelijke bepalingen onjuist geacht moeten worden), omdat de ketenverantwoordelijkheid voor het inzetten van legale werknemers zo wordt afgeschoven en kleinere ondernemers onevenredig treft? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen zodat de gehele keten, en niet vooral de kleine ondernemers, weer de eigen verantwoordelijkheid neemt voor de inzet van legale werknemers?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Bondgenoot zette aan tot antiwesterse rellen' en andere mediaberichten over de missie in Kunduz |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bondgenoot zette aan tot antiwesterse rellen?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de dubbele loyaliteit van een lid van de Provinciale Raad in Kunduz, voormalig mullah Khosh Mohammed, die enerzijds een prominente rol speelt in het provinciale bestuur en geacht wordt een bondgenoot te zijn van het Westen en anderzijds heeft aangezet tot antiwesterse rellen omdat hij dit ziet als zijn religieuze plicht?
Ik betreur de gewelddadige protestacties in Kunduz en ben bezorgd over de onrust die de incidenten onder de bevolking hebben veroorzaakt. Er zijn geen bewijzen dat Khosh Mohammed een actieve rol heeft gespeeld bij het aanjagen van de onlusten.
Bent u bereid om de samenwerking met dit lid van de Provinciale Raad direct op te zeggen? Zo nee, welke consequenties verbindt u aan deze aanzet tot antiwesterse rellen?
De missie onderhoudt samen met lead-nation Duitsland intensief contact met alle leden van de Raad. In gesprekken met de Raad wordt met de leden gesproken over hun verantwoordelijkheden als volksvertegenwoordiger.
Deelt u de visie van defensiedeskundige Ko Colijn, die in het bovenstaande bericht het volgende stelt: «De gemiddelde Afghaan heeft geen andere keus dan te gokken op de partij die uiteindelijk blijft of wint, en dat is dus eerder de Taliban dan de internationale troepenmacht ISAF, want die missie stopt en die van de Taliban nooit?» Zo nee, waarom niet?
De bevolking heeft geen behoefte aan terugkeer naar de terreur en het extremisme van het Taliban bewind van ruim tien jaar geleden. Voortdurende terroristische aanslagen van de Taliban waarbij onschuldige Afghaanse burgers om het leven zijn gekomen hebben de reputatie van de Taliban beschadigd. De steun onder de bevolking voor de centrale regering heeft wel te lijden onder zwak Afghaans bestuur en corruptie. De komende periode zal de regering Karzai daarom meer daadkracht moeten tonen in het verbeteren van het openbaar bestuur.
Daarnaast is het van belang dat de NAVO en de rest van de internationale gemeenschap blijven benadrukken dat zij ook na 2014 betrokken zijn bij het land. De bevolking moet erop kunnen rekenen dat de internationale gemeenschap hen na 2014 niet aan hun lot overlaat.
Kunt u uitvoerig motiveren hoe u bijgaande stelling interpreteert dat uit de volksopstand, die veroorzaakt werd door de koranverbranding, een diepgewortelde haat tegen het Westen en haar aanwezige militairen blijkt, zoals ook gemeld wordt in rapporten van het Amerikaanse leger en wordt bevestigd door de broedermoorden op Westerse militairen door Afghaanse overheidsfunctionarissen die door diezelfde Westerse militairen zijn opgeleid?2
De incidenten maken duidelijk hoe belangrijk het is de lokale bevolking te betrekken bij de activiteiten van de internationale gemeenschap in Afghanistan en de Afghaanse cultuur en gebruiken te respecteren. Evenals de NAVO is de geïntegreerde politietrainingsmissie hiervan goed doordrongen.
Deelt u de mening dat In het opinieartikel «Er is geen civiele missie in Afghanistan, die is er nooit geweest» uitstekend beredeneerd wordt dat Afghanistan een oncontroleerbare puinhoop is door o.a. collaboratie van Afghaanse soldaten met de Taliban, het doden van NAVO-militairen, de fout geschetste aard van de missie (geen wederopbouw, maar oorlogsmissie), het als een inktvlek verspreide geweld ook in het voorheen rustige noorden, corruptie, rivaliserende stammen en het dubbelspel van Pakistan.3 Wat is uw reactie op bovenstaand artikel, de genoemde argumenten en de conclusie van de auteur dat «het tijd is om te vertrekken»?
De situatie in Afghanistan is complex en zorgelijk, maar de afgelopen jaren is veel bereikt op het gebied van opbouw van het veiligheidsapparaat, sociaaleconomische ontwikkeling en mensenrechten. Om zeker te stellen dat deze positieve ontwikkelingen niet teniet worden gedaan, is betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij Afghanistan nodig. Tegelijkertijd is de doelstelling dat de Afghaanse overheid volledige verantwoordelijkheid draagt voor het bestuur van het land en dat internationale aanwezigheid en steun wordt afgebouwd.
In hoeverre staat u ondanks recente ontwikkelingen nog steeds achter de conclusie, zoals blijkt uit antwoorden van de regering op eerdere vragen over een geheim NAVO rapport over samenwerking tussen de Taliban en de Afghaanse regering, dat het transitieproces volgens plan verloopt en dat in de gebieden waar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid reeds is overgedragen aan de Afghaanse veiligheidsdiensten het vigerende veiligheidsniveau is gehandhaafd?4 Worden de grote problemen wederom gebagatelliseerd?
Ik sta achter deze conclusie.
Kunt u aangeven hoeveel Westers geld bijdraagt aan de salarissen van de Afghaanse agenten die worden opgeleid in Kunduz? Deelt u de mening dat hiermee feitelijk hun loyaliteit wordt gekocht en dat de Afghaanse agenten bij de stopzetting van deze Westerse geldstroom zich zullen afkeren van de Afghaanse regering?
Uit het Law and Order Trust Fund (LOTFA) dat in 2002 werd opgericht, worden politiesalarissen betaald, infrastructuur en materieel bekostigd en opleidingen verzorgd. Dit fonds wordt door de internationale gemeenschap voorzien van middelen en wordt namens de donoren beheerd door UNDP. De salarissen worden overgemaakt via het electronic payroll system van de Afghaanse overheid. Het LOTFA heeft geen invloed op de werknemer- en werkgeverrelatie; er kan dus niet worden gesproken van het kopen van loyaliteit.
Nederland draagt dit jaar EUR 10 miljoen bij aan het LOTFA. Het gaat hierbij niet om een specifieke bijdrage aan salarissen voor de politie in Kunduz.
Bent u bereid om onze Nederlandse politietrainers en militairen zo snel mogelijk terug te trekken uit de puinzooi die Afghanistan heet en het sprookje van een succesvolle wederopbouwmissie in dit woestijnland te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De geïntegreerde politietrainingsmissie levert tot en met 2014 een belangrijke bijdrage aan de capaciteitsopbouw van de civiele politie en de versterking van de rechtstaat en ik zie geen reden deze voortijdig te beëindigen.
Hoe staat u tegenover de eis van de Verenigde Staten dat andere NAVO-lidstaten een financiële bijdrage moeten leveren voor de Afghaanse strijdkrachten en politie na 2014?5 Deelt u de mening dat in de uitgeklede defensiebegroting, de uitgaven in de post crisisbeheersingsoperaties (HGIS), hiervoor de ruimte ontbreekt en Nederland ook financieel de handen moet aftrekken van Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Na de transitie in 2014 zijn de Afghaanse veiligheidsdiensten (ANSF) verantwoordelijk voor de veiligheid in Afghanistan. De verdere stabilisering en ontwikkeling van Afghanistan hangen af van de mate waarin zij deze taak effectief uitvoeren. Daarom is het cruciaal dat de internationale gemeenschap de ANSF blijft ondersteunen. Nederland zal hieraan een financiële bijdrage leveren. Zoals toegezegd aan de Kamer, zal u binnenkort hierover nader worden geïnformeerd.
Wilt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Lange reistijd bij low budget vliegmaatschappijen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «reistijd low cost langer»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over misbruik consumentenvertrouwen door low cost vliegmaatschappijen?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de marketingtechniek dat vliegvelden worden gepresenteerd als «ideale toegang tot de hoofdstad», terwijl dit feitelijk niet zo is?
Deelt u de mening dat met deze marketingtechniek misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van consumenten of dat deze marketingtechniek ten minste misleidend is voor consumenten?
Vindt u het adverteren met de wervende tekst dat een vlucht naar een bepaald centraal gelegen punt, terwijl dit niet het geval is, concurrentievervalsing ten opzichte van vliegmaatschappijen die wel in de centrale stad landen en daar meer voor betalen?
Deelt u de mening dat low cost vliegmaatschappijen direct duidelijk moeten maken dat in veruit de meeste gevallen extra kosten zijn verbonden aan vervoer van de luchthaven van bestemming naar de uiteindelijke plek van bestemming?
Deelt u de mening dat deze marketingtechniek gestopt moet worden en dat aanbieders duidelijk moeten zijn over de locatie van het vliegveld, de reistijd en reismogelijkheden tot het centrum? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Consumentenautoriteit voldoende mogelijkheden en middelen om hiertegen op te treden?
Ja, de Consumentenautoriteit houdt toezicht op de naleving van consumentenbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder ook de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken en e-commerce vallen. Als sprake is van collectieve inbreuken in het consumentenrecht, kan de Consumentenautoriteit besluiten een onderzoek te starten. Dit onderzoek kan leiden tot een sanctiebesluit waarin een boete of last onder dwangsom wordt opgelegd. De Consumentenautoriteit heeft beperkte capaciteit en handhaaft om die reden programmatisch. Zij stelt, aan de hand van signalen die bij haar binnen zijn gekomen en op basis van overleg met maatschappelijke partijen, een tweejaarlijkse een Agenda vast, waarin de aandachtsgebieden voor de betreffende periode worden vastgesteld. Hierdoor kan effectief worden gehandhaafd. Zo heeft de Consumentenautoriteit ondoorzichtige prijzen in de reisbranche aangemerkt als aandachtsgebied in haar agenda voor 2012 en 2013 en is reeds tegen verschillende reisaanbieders opgetreden wegens het aanbieden van optionele elementen tijdens het boekingsproces door middel van het vooraf aanvinken van opties.
Verder is op de website van ConsuWijzer, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA voor reizigers, informatie te vinden over de verplichtingen waaraan adverteerders moeten voldoen; daarnaast kan de consument bij ConsuWijzer een klacht indienen tegen de handelswijze van een aanbieder. Deze klachten vormen een belangrijke informatiebron voor de toezichthouder bij de detectie van eventuele collectieve consumentenproblemen. Daarmee heeft de Consumentenautoriteit voldoende middelen en mogelijkheden beschikbaar om op te treden.
Matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Finse Fiks. Ook het minst corrupte land van Europa in de greep van de gokmaffia»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook Finland, het land dat volgens de meest recente cijfers van de gerenommeerde Transparancy International Index het minst corrupte land van heel Europa is, in de greep is van de gokmaffia?
Ik ben niet bekend met de specifieke problematiek in Finland, anders dan via het door u genoemde artikel. Ik ben me wel bewust van het feit dat match fixing een bedreiging is voor de sport die in elk land en in elke sport kan voorkomen.
Is het waar dat de stadions in Finland niet meer vol zitten omdat het voetbal de dreun van het matchfixing niet meer te boven is gekomen?
Ik kan deze stelling niet beoordelen omdat ik niet op de hoogte ben van de specifieke situatie in Finland.
Is het waar dat jonge voetballers uit arme landen de grens over worden gelokt met mooie beloftes over een voetbalcarrière, terwijl deze spelers in werkelijkheid door de voetbalmaffia ingezet worden bij het matchfixen? Hoe beoordeelt u de stelling dat hier sprake is van «moderne slavernij»? Sluit u uit dat deze praktijken zich ook in Nederland voordoen?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij jonge spelers uit arme landen in Nederland worden misbruikt voor match fixing, maar ik kan dit niet uitsluiten. De stelling dat bij dergelijke praktijken sprake is van moderne slavernij kan ik niet in algemene zin beoordelen. Er wordt, voor zover mij bekend, geen onderzoek gedaan naar aard en omvang van eventueel misbruik van deze jonge spelers in Nederland. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat dergelijke praktijken zich in Nederland voordoen zie ik ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Wel monitort de Koninklijke Nederlandse VoetbalBond (KNVB) bij elke transfer de betrokkenheid van spelersmakelaars.
Klopt het bericht dat makelaars voor luttele bedragen het spelerspaspoort kopen van deze uit arme landen afkomstige spelers, om vervolgens deze jongens «te laten doen wat zij willen»? Houdt u er rekening me dat deze praktijken zich ook in Nederland voordoen? Wordt er onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de «moderne slavernij» in het voetbal en de rol die makelaars mogelijk bij deze praktijken vervullen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, ook na deze aanvullende berichten, nog steeds niet bereid om extra tijd en geld vrij te maken voor een onderzoek naar de fixbendes?2
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u van mening dat het primair de verantwoordelijkheid is van spelers om niet toe te geven aan de verleidingen, of ziet u voor u zelf een rol bij het voorkomen en opsporen van dergelijke delicten, nu blijkt dat criminelen een serieuze bedreiging vormen voor het voetbal en de vaak jonge en vaak uit arme landen afkomstige spelers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik blijf van mening dat het primair de verantwoordelijkheid van spelers is om niet toe te geven aan de verleidingen om veel geld te verdienen door mee te werken aan frauduleuze praktijken. Daarnaast heeft de KNVB een grote verantwoordelijkheid in het behouden van de integriteit van de sport. De KNVB zet fors in op diverse preventieve maatregelen. Aanvullend heeft de regering een rol om op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de sportsector in staat te stellen preventieve projecten te voeren. Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan match fixing volstaat het nationaal strafrechtelijk stelsel.
De berichtgeving over de NOvA en het toezicht op de advocatuur |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in Mr. over het toezicht op de advocatuur en de constatering over een dreigend conflict tussen u en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)?1
Op dit moment ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State een ontwerp van een tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde (32 382). Deze nota van wijziging regelt onder meer de herziening van het toezicht op de advocatuur. Een eerder concept is in juli 2011 ter consultatie toegezonden aan verschillende organisaties, waaronder de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), en is gelijktijdig in internetconsultatie gebracht2. Aan de totstandkoming van deze nota van wijziging is een langdurig en zorgvuldig traject vooraf gegaan, waarbij op meerdere momenten op ambtelijk en bestuurlijk niveau overleg met de NOvA is gevoerd3. Er is daarbij rekening gehouden met de wensen en belangen van de advocatuur, zonder daarbij andere, publieke belangen uit het oog te verliezen. Daarbij moet met name worden gedacht aan het algemeen belang bij toezicht dat onafhankelijk, uniform, integraal en effectief is. Het is niet mogelijk gebleken om in het consultatiedocument een model neer te leggen dat ook de steun van de NOvA heeft. De NOvA heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het consultatiedocument. Om de NOvA in de gelegenheid te stellen om in alle zorgvuldigheid tot een reactie te komen, is de consultatietermijn – op verzoek van de NOvA – verlengd. De NOvA heeft vervolgens aangegeven grote bezwaren te hebben tegen de in het consultatiedocument opgenomen nieuwe regeling van het toezicht. Naar aanleiding van de reacties op het consultatiedocument, onder meer van de zijde van de NOvA, is de regeling op onderdelen aangepast. Hiervan hebben de NOvA en anderen nog geen kennis kunnen nemen, gelet op het vertrouwelijke karakter van het voorstel in de fase waarin het ter advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State ligt.
Is het waar dat u afwijzend hebt gereageerd op een voorstel van de NOvA om de zaak voor beide partijen goed te regelen? Zo ja, waarom bent u niet bereid om met de NOvA om tafel te gaan? Zo nee, gaat u alsnog in op hun voorstel om samen te zoeken naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u van de NOvA heeft geëist dat zij geen onomkeerbare stappen nemen? Zo ja, waar doelt u precies op en waarom bent u van mening dat deze eis legitiem is? Zo nee, welke reactie heeft u dan wel gegeven?
In algemene zin geldt dat zolang een wetsvoorstel nog niet door het parlement is aanvaard en de tekst van de wet derhalve nog niet vaststaat, door instanties die uiteindelijk uitvoering moeten geven aan de wet alleen voorbereidende handelingen kunnen worden getroffen. De NOvA heeft mij aangegeven dat de professionalisering en harmonisering van het huidige (dekenale) toezicht binnen de advocatuur als urgent en noodzakelijk wordt ervaren en dat hiertoe verschillende acties in gang gezet zijn. In reactie daarop heb ik de NOvA bericht dat, zolang de reeds in gang gezette professionalisering en harmonisering van het dekenale toezicht (binnen de bestaande wettelijke kaders) in de pas loopt met het consultatiedocument, ik een dergelijke versterking van het toezicht van harte ondersteun. Mede met het oog op het nog te volgen parlementaire proces, paste het om in het kader van het gevoerde overleg met de NOvA erop te wijzen dat het in onze politiek-bestuurlijke verhoudingen niet vrij staat om te trachten een onomkeerbare situatie te bereiken. Het kan immers een situatie betreffen die niet strookt met de inrichting van een toezicht dat voldoet aan de eerdergenoemde eisen, en waarover zowel uw Kamer als de Eerste Kamer zich nog moeten uitspreken.
Hebt u een reactie gegeven op het rapport «Het bestaande is geen alternatief»?2 Zo ja, kunt u hiervan een afschrift naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om deze reactie alsnog te geven en de Kamer hierover te informeren?
In de toelichting op de nota van wijziging waarmee het nieuwe toezicht wordt vormgegeven, zal worden ingegaan op het rapport «Het bestaande is geen alternatief», alsmede op het alternatieve wetsvoorstel dat de NOvA mij eind 2011 heeft toegezonden. Overigens wordt ook in het concept van de toelichting op het hierboven bedoelde consultatiedocument al ingegaan op het bedoelde rapport. In die toelichting kon nog geen reactie worden gegeven op het alternatieve wetsvoorstel, aangezien dat document op het moment van aanvang van de consultatie nog niet bekend was. De NOvA heeft een concept voor een verordening op de centrale organisatie van lokaal (dekenaal) toezicht in voorbereiding. Voor zover mij bekend, heeft het college van afgevaardigden van de NOvA nog geen verordening op dit punt definitief vastgesteld. Zolang verordeningen nog niet zijn vastgesteld, en conform het huidige artikel 28, derde lid, van de Advocatenwet aan mij zijn medegedeeld, onthoud ik mij van een oordeel hierover.
Wat is uw reactie op het voorstel voor een nieuwe Advocatenwet dat de NOvA per brief d.d. 29 december 2011 aan u heeft verzonden? Wat is uw reactie op de conceptverordening op de centrale organisatie centraal toezicht dat de NOvA per brief d.d. 22 maart 2012 aan u heeft verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat voldoende draagvlak onder de NOvA, en daarmee de advocatuur, van essentieel belang is om uiteindelijk goed toezicht in te stellen en te effectueren?
Het goede functioneren van toezicht op advocaten is gediend met voldoende draagvlak voor dat toezicht binnen de advocatuur en de NOvA. Bij de keuze omtrent de inrichting van het nieuwe toezicht dient echter niet alleen acht te worden geslagen op de belangen en wensen vanuit de advocatuur, doch ook op publieke belangen. Het publieke belang is gediend met toezicht op de advocatuur dat onafhankelijkelijk, uniform, integraal en effectief is. Voorop staat dat de advocatuur binnen onze rechtsorde een bijzondere positie inneemt, welke zich onder meer kenmerkt door bepaalde privileges (zoals een beperkt procesmonopolie). Ten behoeve van hun cliënten beschikken advocaten over een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht. Voor deze bijzondere positie en het vertrouwen dat in de advocatuur wordt gesteld, dient maatschappelijk draagvlak te bestaan. Voor dit draagvlak en vertrouwen is van belang dat het toezicht voldoet aan de eerder genoemde kenmerken.
Bent u voornemens om het dreigende conflict of in ieder geval de dreigende patstelling af te wenden door in gesprek te gaan met de NOvA? Zo ja, wanneer gaat u dit gesprek aan en met welke insteek? Zo nee, waarom niet?
Met de NOvA wordt periodiek overleg gevoerd op ambtelijk en bestuurlijk niveau over zowel dit onderwerp als andere onderwerpen die de advocatuur aangaan. Dit reguliere overleg zal onverminderd worden voortgezet. Zoals eerder al is opgemerkt, ligt een ontwerp voor de regeling van het nieuwe toezicht thans ter advisering bij de Raad van State voor. Nadat de Afdeling advisering van de Raad van State advies heeft uitgebracht, zal ik bezien of en in hoeverre nader overleg met de NOvA in de rede ligt.
Koeien die dansend de wei in gaan |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Werd u ook zo vrolijk van de nieuwsberichten, foto’s en commercials van koeien die dartelend de eerste keer de wei in gingen?1
De initiatieven van de zuivelsector om weidegang te bevorderen en daar meer publicitaire aandacht aan te geven vind ik een positieve ontwikkeling. Weidegang komt op diverse punten tegemoet aan de behoefte van de koe om haar natuurlijk gedrag te kunnen vertonen. En ja, ik werd ook vrolijk van de beelden.
Deelt u de mening dat de uitbundigheid waarmee de dieren de eerste keer de wei in gaan levendig bewijs is dat het jaarrond opstallen van koeien niet in het belang van de koeien is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vermindering van de weidegang als gevolg van de schaalvergroting in de melkveehouderij een zorgelijke ontwikkeling is, die ten koste gaat van maatschappelijk draagvlak, dierenwelzijn, diergezondheid en bedrijfseconomische perspectieven van melkveehouders? Zo nee, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk thema van de partners in de Duurzame Zuivelketen. Friesland Campina en andere zuivelbedrijven hebben in 2011 mooie initiatieven met stimulerende maatregelen ontplooid om verreweg het grootse gedeelte van de Nederlandse melkkoeien tijdens de zomermaanden in de wei te laten grazen. Juist omdat een goede uitstraling ook in het belang van de zuivelketen is. Verplichten van weidegang acht ik ongewenst, het is aan de partners in de keten om aan weidegang invulling te geven, zoals ook gebeurt.
Deelt u de mening dat weidegang gezonder is voor de koeien, dat het beter is voor de bedrijfseconomie, dat de uitstraling van het boerenbedrijf verbetert en dat het mooier is voor het landschap?2 Zo ja, bent u bereid om weidegang verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De efficiëntie van de Nederlandse schuldhulpverlening |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Effectiviteit schuldhulp zwaar onder vuur»1 en «Onzichtbare miljoenen, zichtbare schulden»?2
Ja.
Kloppen de in de artikelen genoemde cijfers zoals dat van de honderd mensen die zich met schulden melden er slechts acht van hun schulden af komen, dat voor 70 procent van de aanvragers geen oplossing voor hun schuldproblemen te realiseren is binnen het bestaande schuldhulpproces en dat via de gemeentelijke kredietbank (GKB) en de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen samen nog geen 5 procent van alle aanmeldingen voor schuldhulpverlening wordt opgelost? Zo nee, wat zijn volgens u dan de juiste cijfers?
Uit het jaarverslag 2010 van de NVVK blijkt dat 38 procent van de trajecten om een saneringskrediet, schuldbemiddeling, herfinanciering of betalingsregeling te realiseren, succesvol is en ook daadwerkelijk leidt tot de opstart van een schuldbemiddeling of saneringskrediet. In 2007 was dit percentage 22%. Volgens de NVVK liggen er meerdere redenen ten grondslag aan een niet succesvolle uitkomst. Niet geslaagde pogingen kunnen worden toegeschreven aan onvermijdelijke uitval (omdat schuldeisers weigeren mee te werken), zelfgekozen uitval (omdat de schuldenaar niet aan de voorwaarden wil voldoen), of om ongewenste uitval (omdat de schuldenaar niet aan de voorwaarden kan voldoen).
Volgens het NVVK jaarverslag 2010 zijn de minnelijke en wettelijke schuldregelingen ongeveer even succesvol. Van de opgestarte minnelijke trajecten (met een looptijd van maximaal 3 jaar) rondt 70% van de schuldenaren deze succesvol af met een schuldvrije toekomst als resultaat. Volgens de Monitor Wsnp 7de meting (over het jaar 2010) start 71% van de schuldenaren na het Wsnp traject met een schone lei. Daarnaast is er bij de overige beëindigingen een klein deel waarbij de schulden volledig worden afbetaald. Het slagingspercentage Wsnp ligt daarmee op 73,5%.
Heeft u zicht op het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening dat niet in behandeling wordt genomen? Zo ja, om hoeveel aanvragen gaat het en welke redenen liggen ten grondslag aan de weigering? Deelt u met ons de opvatting dat het onwenselijk als mensen worden uitgesloten van schuldhulpverlening, terwijl er geen verwijtbare redenen zoals een gebrekkige medewerking van de schuldhebber zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
De meest recente cijfers over het aantal aanvragen voor de minnelijke schuldhulpverlening dat niet in behandeling wordt genomen, staan in het jaarverslag 2009 van de NVVK. Hierin staat dat er in 2009 53 250 aanvragen zijn ingediend waarvan er 10 125 niet zijn geaccepteerd. Er kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen aan de afwijzing. Voorbeelden hiervan zijn onvoldoende motivatie of medewerking door de schuldenaar, recidive of fraude.
Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt schuldhulpverlening een op de wet gebaseerde taak van gemeenten. De gemeenteraad stelt een plan op dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van de betreffende gemeente. Het college van B en W beslist in concrete gevallen over het al dan niet verlenen van schuldhulpverlening. In artikel 3, lid 2 en 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is opgenomen dat het college in ieder geval schuldhulpverlening kan weigeren in geval een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening of in geval een persoon fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die persoon in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd. Het is wenselijk dat het college van B en W de wijze waarop zij omgaat met de bevoegdheid om in concrete gevallen een natuurlijke persoon de toegang tot de schuldhulpverlening te ontzeggen, vastlegt in beleidsregels.
Een beslissing van het college van B en W tot het doen van een aanbod of tot het weigeren van schuldhulpverlening is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijke beslissing is dan ook bezwaar en beroep mogelijk.
Op basis van het voorgaande is duidelijk dat het college van B en W in concrete gevallen beslist over het aanbieden, dan wel weigeren van schuldhulpverlening en dat deze beslissing vatbaar zal zijn voor bezwaar en beroep. Ik vertrouw erop dat dit tot evenwichtige uitkomsten zal leiden.
Volgens de Monitor Wsnp werd in 2010 16,6% van de Wsnp-verzoeken afgewezen, 9,7% werd ingetrokken en 4,6% werd niet ontvankelijk verklaard.
Kunt u daarnaast inzicht geven in het totaal van publieke middelen dat omgaat in de Nederlandse schuldhulpverlening? Is het mogelijk om hierbij een onderscheid te maken in de kosten voor minnelijke schuldhulpverlening en de schuldhulpverlening die via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen verloopt?
Het kabinet houdt geen gegevens bij over gemeentelijke uitgaven aan schuldhulpverlening. Deze gegevens zijn ook niet elders op geaggregeerd niveau beschikbaar. Voor de financiering van schuldhulpverlening staan gemeenten meerdere bronnen ter beschikking. De belangrijkste financieringsbronnen zijn de algemene uitkering in het gemeentefonds en, in de periode 2009–2011, de specifieke uitkering schuldhulpverlening waarmee € 110 miljoen aan gemeenten is toegekend.
De kosten voor de WSNP bedroegen in 2010 circa € 36 miljoen. Dit betreft de subsidies voor bewindvoerders, de organisatiekosten en de kosten van de rechtspraak.
Deelt u de conclusie dat de efficiëntie en transparantie van de schuldhulpverlening te laag is? Welke maatregelen bent u dan bereid te treffen om de efficiëntie en transparantie van de schuldhulpverlening te verbeteren? Zo nee, waarom bent u dan van mening dat de efficiëntie en transparantie van de schuldhulpverlening voldoende is?
In 2007 is een onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van schuldhulpverlening door gemeenten. Uit dit onderzoek «Schulden? De gemeente helpt» (Kamerstukken II, 2008/09, 24 515, nr. 140) blijkt dat de effectiviteit beperkt is en varieert per gemeente. Om de effectiviteit te vergroten is, mede naar aanleiding van het genoemde onderzoek, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening tot stand gekomen. Deze wet zal per 1 juli 2012 in werking treden en biedt een wettelijk kader voor integrale schuldhulpverlening onder regie van gemeenten. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening legt een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening en creëert daarmee een stevige basis voor effectieve en kwalitatieve gemeentelijke schuldhulpverlening.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft op landelijk niveau invulling aan de systeemverantwoordelijkheid van de regering voor de schuldhulpverlening door gemeenten.
Daarnaast worden gemeenten ondersteund bij het verbeteren en effectiever maken van hun schuldhulpverlening met het ondersteuningsprogramma «Op weg naar effectieve schuldhulp».
Bent u van mening dat het minnelijk traject moet worden versterkt om een beter slagingspercentage te realiseren en de doorstroom naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen te verminderen? Welke maatregelen wilt u hiervoor dan nemen? Zo nee, waarom vindt u dit niet wenselijk?
Ja, het is inderdaad wenselijk dat het minnelijke traject wordt versterkt. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening strekt hiertoe. Gemeentelijke schuldhulpverlening die effectiever en kwalitatief beter is, zal er aan bijdragen dat het beroep op de Wsnp, omdat een buitengerechtelijke schuldregeling niet mogelijk is, wordt beperkt.
Het weigeren van hulp aan gewonde dieren door de dierenpolitie omdat de eigenaar onvindbaar is |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het ook zo merkwaardig dat een gewond schaap al meer dan twee dagen door hulpdiensten aan zijn lot wordt overgelaten, enkel omdat de eigenaar van het dier onvindbaar is?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de meldster door medewerkers van het meldnummer 144 «Red een Dier» van het kastje naar de muur is gestuurd, terwijl deze als centraal meldpunt zou moeten fungeren? Bent u voornemens om de medewerkers van de het meldnummer hierover aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het meldnummer 144 is een centraal ingericht meldpunt voor alle meldingen van dieren in (acute) nood. Met dieren in nood worden alle mishandelde, verwaarloosde en gewonde dieren bedoeld.
De centralisten van het meldnummer 144 beoordelen aan de hand van een aantal criteria waar een melding naar toe moet gaan. Dat kan de dierenpolitie, de Dierenbescherming of de Dierenambulance zijn. De centralisten van het meldnummer zijn dus niet verantwoordelijk voor de opvolging van de doorgezette meldingen. Dat zijn de organisaties aan wie de meldingen worden doorgegeven. Deze beoordelen welke vervolgactie en welke inzet wordt ondernomen naar aanleiding van de desbetreffende melding. In geval van acute nood is het protocol bij het meldnummer 144, dat de melding wordt overgedragen naar het noodhulpproces van de regio waar het incident plaatsvindt. Deze overdracht vindt plaats middels het doorverbinden van de melder naar de meldkamer van de regiopolitie of de veiligheidsregio (brandweer).
Het aanspreken van de medewerkers van het meldnummer 144 is derhalve niet opportuun.
Is het correct dat de dierenpolitie en andere hulpdiensten alleen dieren hulp mogen bieden wanneer de eigenaar bekend en vindbaar is? Zo ja, hoe verhoudt zich het niet willen ingrijpen van de dierenpolitie tot de specifieke taak om hulp te bieden en de wettelijke plicht van eenieder om hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen?2 Zo nee, bent u bereid om het meldnummer 144 hierover te informeren?
Het is niet correct dat de dierenpolitie en hulpdiensten alleen dieren hulp mogen bieden wanneer de eigenaar bekend en vindbaar is. Zo wordt er bijvoorbeeld ook hulp geboden aan onder meer gewonde dieren in het wild en aan zwerfdieren.
De medewerkers bij het meldnummer 144 zijn hiervan op de hoogte en zullen deze meldingen dan ook door blijven zetten naar organisaties die voor afhandeling daarvan zorgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er, aldus een woordvoerder van het Korps landelijke politiediensten, honderden soortgelijke lastige gevallen zijn die in een grijs gebied vallen en dus door de hulpdiensten aan hun lot worden overgelaten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De woordvoerder van het KLPD heeft met deze opmerking proberen aan te geven dat er in de praktijk nog wel eens verwarring is over de wijze waarop een melding moet worden opgevolgd door de betreffende instanties. De hulpverleningskant wordt dit jaar verbeterd, conform het convenant dierenhulpverlening.
Een storing in het C2000 communicatiesysteem |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de oorzaak van de storing in het communicatiesysteem C2000 in de regio Haaglanden?1
De storing waarvan de Telegraaf melding maakte op d.d. 12 april 2012 betrof geen storing in het C2000 netwerk. De storing waarover gesproken wordt betreft een technisch mankement aan de functie statusboxen op een aantal bedienplekken van de meldkamer in de regio Haaglanden. De functie statusboxen geeft een centralist op de meldkamer een overzicht van hulpverleners die op dat moment beschikbaar zijn om in te zetten voor een nieuwe melding.
Waar normaal automatisch statusberichten binnenkomen bij de centralist op de meldkamer moesten die nu tijdelijk handmatig worden ingevoerd. De betreffende onderdelen op de bedienplekken zijn dezelfde dag nog vervangen waardoor de statusberichten weer automatisch werden ingevoerd. Overigens is deze functie een zogeheten special, hetgeen betekent dat de regio’s zelf kunnen kiezen of ze daarvan gebruik willen maken. Zowel de eenheden op straat als de centralisten hebben normaal kunnen communiceren via C2000.
Hoe lang hebben hulpdiensten niet via dit systeem met elkaar kunnen communiceren? Wat zijn hiervan de gevolgen geweest?
Zoals hierboven gemeld hebben alle hulpdiensten de hele tijd via C2000 gecommuniceerd.
Welke gevaren heeft dit opgeleverd voor de samenleving en de hulpverleners?
Het technisch mankement aan de functie statusboxen heeft niet geleid tot gevaren voor de hulpverleners en de samenleving.
Is het waar dat er geen back-upsysteem is dat dit belangrijke communicatiesysteem in geval van storingen overeind kan houden? Waarom niet?
In C2000 zijn diverse back-up voorzieningen aanwezig. In dit geval betrof het, zoals eerder aangegeven, geen storing in het netwerk, maar in een speciale applicatie die verder geen gevolgen heeft voor het gebruik van C2000.
Deelt u de mening dat het communicatiesysteem C2000 dusdanig belangrijk is dat het altijd moet werken en er dus ook een back-up moet zijn in geval van storing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te pakken?
Ik deel de mening dat de hulpdiensten in principe altijd bereikbaar moeten zijn vanuit de meldkamer. In C2000 zijn daarom diverse back-up voorzieningen aanwezig.
Komen dergelijke storingen vaker voor?
Storingen aan de zogeheten specials komen voor. De gevolgen van dergelijke storingen blijven beperkt tot de meldkamer.
Wat gaat u doen om uitval van het systeem in de toekomst te voorkomen?
Zoals hierboven vermeld is het systeem niet uitgevallen.
Het bericht 'Verkopers schoonmaakmiddel verdienen fors aan partydrug GHB' |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Cisca Joldersma (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verkopers schoonmaakmiddel verdienen fors aan partydrug GHB» en «Interview met een GBL-handelaar uit het Oosten van het land – «Ik ben een legale drugsdealer»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 1 200 mensen in 2011 op de eerste hulp zijn beland na het gebruiken van GHB? Welke acties heeft u of gaat u ondernemen om de gevaren van GHB onder de aandacht te brengen?
Volgens de Stichting Consument en Veiligheid, die behandelingen bij de afdelingen spoedeisende hulp van ziekenhuizen registreert, zijn in 2010 in totaal 1 200 personen behandeld voor een incident met GHB. Het cijfer over 2011 is op dit moment nog niet bekend.
Zeer binnenkort zal GHB van lijst II naar lijst I van de Opiumwet worden verplaatst. Met deze verzwaring van het wettelijk regime wordt een duidelijk signaal afgegeven aan (potentiële) gebruikers dat GHB beschouwd moet worden als een middel waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid met zich meebrengt.
Wat vindt u van het feit dat Nederland fungeert als distributieland, terwijl Nederland ook al distributieland is voor qat, wietteelt en xtc? Wat gaat u eraan doen om dit negatieve imago van Nederland te keren?
Aangezien GHB nu nog een middel is dat op lijst II van de Opiumwet staat is er onvoldoende zicht op zowel de legale als de illegale handel en is het daarom moeilijk te beoordelen of Nederland een distributieland is of dat Nederland zich op dit punt niet onderscheidt van andere landen. Het vervaardigen van GHB is weliswaar strafbaar, maar de handel in GBL is dat nog niet. Wanneer GHB binnenkort op lijst I zal worden geplaatst, worden ook de voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet strafbaar, waaronder begrepen het (zonder legaal doel) voorhanden hebben en/of verhandelen van GBL.
Wat is uw reactie op het aangehaalde rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarin staat dat alle websites die GBL verkopen verdacht zijn, omdat de aangeboden GBL 99% zuiver is terwijl voor schoonmaakdoeleinden 80% al genoeg is en GBL bij een zuiverheid van meer dan 90% gebruikt kan worden als bestanddeel voor de gevaarlijke drug GHB?
Vermoedelijk wordt hiermee het rapport «Risicoschatting gamma-hydroxyboterzuur 2011» van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) bedoeld. Het rapport van het CAM geeft aan dat een zuiverheid van 70–80% van GBL voldoende is voor het vervaardigen van schoonmaakproducten. Een hogere zuiverheidsgraad is voor dat doel onnodig duur. Vermoedelijk geven recreatieve gebruikers de voorkeur aan een hogere zuiverheidsgraad van GBL, omdat zij vermoeden dat de bijproducten van minder zuivere GBL schadelijk zijn voor de gezondheid. Het drinken van GBL, zowel van een lagere als van een hogere zuiverheidsgraad, kan de ingewanden (mondholte, slokdarm) aantasten. Websites die GBL te koop aanbieden zijn evenwel niet verdacht in de strafrechtelijke zin van het woord, omdat de handel in GBL thans niet strafbaar is.
Is het waar dat GLB, dat minder dan 90% zuiver is, niet geschikt of minder schadelijk is als grondstof voor GHB?
Nee, dat is niet het geval, zie het antwoord bij vraag 4. Het gebruik van GBL moet in verband met het risico op gezondheidsschade te allen tijde worden ontraden.
Deelt u de mening dat ook Nederland moet overgaan op een verbod van meer dan 80% zuivere GBL, zoals in Australië en de Verenigde Staten?
Een verbod op meer dan 80% zuivere GBL vind ik niet gewenst, omdat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn. Ook GBL in verdunningen lager dan 80% kan toegepast worden bij GHB-productie. Als GHB op lijst I van de Opiumwet komt te staan, worden ook de voorbereidingshandelingen voor het maken van GHB strafbaar. Dan kan ook strafrechtelijk worden ingegrepen als duidelijk is dat GBL wordt verhandeld met het oog op een toepassing als drug.
GBL staat op de vrijwillige monitoringlijst van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) maar dat houdt geen beperking in voor de handel in deze stof. Plaatsing van GBL op één van de lijsten, behorende bij de Europese Verordeningen die betrekking hebben op drugsprecursoren, zou betekenen dat GBL als geregistreerde stof wordt aangemerkt. Op grond van de Wvmc kan de handel in GBL dan beter worden gecontroleerd en aan vergunningen worden gebonden. Dit traject is inmiddels gestart.
Deelt u de mening dat het verbod slechts een eerste stap is op weg naar een totaalaanpak? Deelt u de mening dat preventie in de totaalaanpak een belangrijke rol heeft? Zijn er internationaal al voorbeelden van preventie die in het bijzonder is gericht op GHB?
Wij verwachten dat de plaatsing van GHB op lijst I van de Opiumwet een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren aan het terugdringen van de problematiek rond GHB. Politie en justitie kunnen straks ingrijpen als duidelijk is dat iemand bezig is met voorbereidingen voor de productie van GHB.
Ook (gezondheids)preventie is uiteraard belangrijk. Gebleken is dat problemen met het gebruik van GHB voorkomen in uiteenlopende groepen. Daarom is het van belang dat de preventiemaatregelen worden toegesneden op verschillende doelgroepen gebruikers.
Het project Uitgaan en Drugs van het Trimbos-instituut heeft een factsheet opgesteld waarin verschillende preventieve aanpakken rond het gebruik van GHB zijn opgenomen, die zijn toegesneden op diverse doelgroepen. Voor zover bekend zijn geen internationale voorbeelden van doelgroepspecifieke preventie beschikbaar.
Daarnaast maak ik, conform mijn toezegging tijdens het drugsdebat met uw kamer van 28 maart jl., een analyse van de knelpunten in vijf regio’s waar veel problemen zijn rond het gebruik van GHB. Vóór de zomer zal ik u over mijn bevindingen informeren.
Hoe beziet u de mogelijkheid om het verkopen van GBL via een vergunningensysteem te laten verlopen, zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is?
Vooralsnog acht ik de in antwoord 6 genoemde maatregelen voldoende.
Hoe beziet u de denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder is gebeurd met spiritus?
Denaturatie van GBL heeft alleen effect als daarover internationale afspraken worden gemaakt.
Hoeveel meldingen zijn er precies bij het meldpunt verdachte transacties chemicaliën van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) binnengekomen? Bent u het met de FIOD eens dat het meldpunt niet goed onder de aandacht is gebracht? Wat gaat u doen om deze achterstand goed te maken?
In 2011 zijn 9 meldingen gedaan bij het meldpunt die te relateren zijn aan GBL. De FIOD tekent daarbij aan dat er voor GBL geen plicht tot melden bestaat, omdat het een niet geregistreerde stof betreft in het kader van de precursorenregelgeving.
De FIOD is van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de bekendheid van het meldpunt. Bij de binnenlandse toezichtcontroles bij het bedrijfsleven door de Douane wordt nadrukkelijk gewezen op het bestaan van het meldpunt. De medewerkers van het meldpunt hebben ook zelf regelmatig contact met het bedrijfsleven en de relevante brancheverenigingen en brengen daar het belang van de meldingen onder de aandacht. Daarbij wordt ook aangedrongen op vrijwillige melding van ongebruikelijke transacties met bepaalde niet geregistreerde chemicaliën (waaronder GBL). Ik ben derhalve van mening dat er geen sprake is van achterstand ter zake.