De waterbouwkundige gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de buitendijkse maatregelen, zoals benoemd in de kabinetsplannen1 ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde, zou leiden tot toegenomen erosie aan het schor bij Saeftinghe aan de overzijde van de Westerschelde?
Per brief van 13 april 2012 heb ik u geïnformeerd over het kabinetsbesluit inzake natuurherstel in de Westerschelde en het maatregelenpakket dat het kabinet aan de Europese Commissie heeft voorgesteld. Daarvan maken de door u bedoelde buitendijkse maatregelen geen onderdeel uit.
Kunt u aangeven wat de bestaande ramingen zijn voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden dan wel beheers- en herstelwerkzaamheden aan het schor bij Saeftinghe en houdt u rekening met de aanleg van een geulwandverdediging de komende jaren om erosie tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou de aanleg van een geulwandverdediging bij het Saeftingheschor kosten en wat zouden daarvan de ecologische gevolgen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het opstellen van de ramingen voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen ten aanzien van de Westerschelde gedurende de komende decennia rekening gehouden met een mogelijk hoger tempo van erosie als gevolg van de beoogde buitendijkse natuurcompensatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake geweest van nader overleg en/of afspraken met Vlaanderen ten aanzien van de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak, voor zover die leiden tot het verzanden van nevengeulen die doorlopen op Vlaams grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Is het technisch en juridisch mogelijk om de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak te treffen, als de Vlaamse overheid hier niet mee instemt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de netto lengte van de te onderhouden primaire waterkering rondom de Hedwigepolder circa 5,5 kilometer wordt, waar deze bekort had kunnen worden tot circa 750 meter als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
De bestaande primaire waterkering rondom de Hedwigepolder heeft een lengte van circa 3,7 km. In geval van gehele ontpoldering – waarop de vraag doelt – zou de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grondgebied circa 1,5 km zijn geworden. Ten gevolge van het kabinetsbesluit van 13 april 2012 zal de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grond gebied ongeveer 3,9 km, waarvan 2,1 km nieuw aangelegd, bedragen.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de hoogwaterstanden ter hoogte van de Hedwigepolder en stroomopwaarts met circa 2 cm. zullen stijgen2 waar deze verlaagd hadden kunnen worden met 5 cm als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
In het Deltares-rapport dat als bijlage bij de brief aan uw Kamer van 13 april 2012 is gevoegd, is aangegeven dat de gedeeltelijke ontpoldering van de Hedwigepolder een positief effect op de opstroomse waterstanden zal hebben van 1–2 centimeter. Hierover heeft nog geen overleg in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van buitendijkse natuurcompensatie voor de geschatte aanleg en onderhoudskosten van de Deltadijken in dit deel van de Westerschelde voor het Rijk en het waterschap gedurende de komende decennia?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al overleg gehad met uw Vlaamse ambtsgenoot over de gevolgen van de door het kabinet beoogde maatregelen voor de waterstanden op de Zeeschelde, zoals de stijging van de hoogwaterstand met 2 cm en is dit onderwerp besproken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland aan Vlaanderen aangeboden om bij te dragen aan de met de kabinetsplannen samenhangende extra kosten voor de waterveiligheid langs de Vlaamse Zeeschelde? Zo ja, om welke orde van grootte van bijdrage gaat het?
Nee.
Een mogelijk verband tussen de sterftepiek in het katholieke jongensinternaat huize St. Joseph in Heel en castraties aldaar |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen over een hoger aantal sterfgevallen in huize St. Joseph dan normaal?1 Kent u de berichten «Inspectie wist van castreren» en «Niets vragen, castreren»2?
Ja.
Wanneer is het strafrechtelijk feitenonderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) naar de genoemde instelling in Heel afgerond?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek recent is afgerond en dat op dit moment wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Hebt u aanwijzingen dat in de periode waarover het OM onderzoek zich uitstrekt er jongens uit huize St. Joseph zijn gecastreerd? Zo ja, wordt bij het onderzoek naar de sterfgevallen in deze instelling ook gekeken of er een verband bestaat tussen castraties, mogelijke strafbare feiten of het verdoezelen daarvan en sterfgevallen? Zo nee, hebt u die aanwijzingen niet omdat er geen aanwijzingen zijn of omdat het OM er niet naar heeft gezocht?
Het Openbaar Ministerie heeft het onderzoek gericht op en beperkt tot de piek van sterfgevallen in de jaren 1952–1954 in Huize St. Joseph te Heel, een verzorgingstehuis voor mensen met een lichamelijke en geestelijke beperking. Deze focus komt voort uit het feit dat er concrete aanwijzingen waren voor mogelijke misdrijven die zouden hebben geleid tot sterfgevallen. Deze aanwijzingen waren duidelijk afgebakend in tijd en plaats, met een duidelijke indicatie van mogelijke betrokkenen. Uit genoemd onderzoek is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die duidt op mogelijke castraties in Huize St. Joseph. Om die reden bestaat er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding nader onderzoek te doen naar mogelijke castraties en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn gepleegd in Huize St. Joseph te Heel in de jaren 1952–1954.
Indien mogelijke castraties geen onderdeel van het strafrechtelijk feitenonderzoek vormen, kan dit dan alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Richt het strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in St. Joseph zich in de hele breedte op strafbare feiten die zich in dat instituut mogelijk hebben voorgedaan? Zo ja, wordt daarbij ook onderzocht of er sprake is van een mogelijke samenhang tussen het plegen van seksueel misbruik, mogelijke castratie, eventuele andere strafbare feiten en de sterfgevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Indien het genoemd strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM aanleiding geeft om dit onderzoek naar andere jaren dan de jaren 1952–1954 of andere instellingen uit te breiden, gebeurt dit dan ook? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het hierover pas op basis van het eindrapport een gewogen standpunt kan innemen.
De voedingsbodem voor extremisme gelet op de schokkende aanslagen op een joodse school in Toulouse, een moskee in Brussel en diepgewortelde islamofobie in Nederland |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat met het oog op de recente tragische gebeurtenissen in het Franse Toulouse en eerdere incidenten in zowel België als Nederland extra alertheid van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten geïndiceerd is? Zo ja, kunt u in algemene zin aangeven waarop die extra alertheid zich richt?
Het kabinet hanteert een veelzijdige aanpak van de dreiging van gewelddadig extremisme en terrorisme. Deze aanpak is in samenhang beschreven in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–20151. Het bestrijden van het mondiaal jihadisme heeft hierbij prioriteit. De diensten en organisaties die bijdragen aan terrorismebestrijding zijn waakzaam op de risico’s van jihadistische radicalisering.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn altijd alert op mogelijke dreigingen tegen de nationale veiligheid. De diensten hebben daarbij niet alleen aandacht voor personen en organisaties die bereid zijn geweld te gebruiken om hun doelen te bereiken. De aandacht gaat ook uit naar personen en organisaties die zodanige veranderingen in de samenleving nastreven dat de democratische rechtsorde kan worden bedreigd. De recente gebeurtenissen en eerdere incidenten tonen het belang van waakzaamheid voor extremistische ideologieën en gewelddadige uitwassen daarvan.
De AIVD doet binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 onderzoek naar activiteiten van jihadisten en jihadistische netwerken, onder meer op internet2, waarbij intensief wordt samengewerkt met binnen- en buitenlandse partners.
Bent u bereid extra alertheid te betrachten op de aantrekkingskracht van de (online) jihadistische bewegingen die toewerken naar gelegitimeerd geweld op jonge moslims die op zoek zijn naar hun identiteit in Nederland? Zo ja, kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze deze extra alertheid tot stand komt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid extra waakzaam te zijn op een mogelijk toename van de reeds zorgwekkende islamofobie in Nederland in reactie op de tragische ontwikkelingen in Toulouse en Brussel?
Het kabinet is altijd waakzaam waar het gaat om discriminatie en/of extremisme, ongeacht welke ideologie daar aan ten grondslag ligt. Daarnaast wordt, om wetsovertredingen te voorkomen, ook ingezet op preventieve maatregelen om enerzijds discriminatie en/of extremisme tegen te gaan en anderzijds de maatschappelijke samenhang te versterken.
Bent u tevens bereid het initiatief te nemen tot een gesprek met vertegenwoordigers van joodse en islamitische organisaties, gezagdragers en antidiscriminatiebureaus met als doel gezamenlijk ontwikkelingen te volgen en daarop, indien nodig, extra maatregelen te treffen?
De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en de Minister van Veiligheid en Justitie hebben reeds op regelmatige basis contact met gezagsdragers en in de vraag genoemde organisaties voor hun respectievelijke werkterreinen. Tijdens deze contacten wordt onder andere gesproken over relevante maatschappelijke ontwikkelingen in binnen- en buitenland. Ook bestaat de lopende afspraak tussen gezagsdragers en genoemde organisaties elkaar tussentijds en achteraf steeds op de hoogte te houden en contact te hebben bij actuele gebeurtenissen, zoals recent in Toulouse. Ontwikkelingen op het gebied van discriminatie worden nauwlettend gemonitord en waar nodig worden (extra) maatregelen getroffen.
Zero tolerance bij de wietpas |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgermeester van Maastricht de harde lijn kiest tegen coffeeshops?1
Is het in lijn met uw beleid dat de burgermeester de coffeeshop van een overtredende coffeeshophouder wil sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven? Zo ja, denkt u niet dat, met name als het gaat om een nieuwe regeling, coffeeshophouders de ruimte moeten krijgen deze nieuwe maatregel zich eigen te maken en dat daarom in eerste instantie een waarschuwing redelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester om het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (de Opiumwet en de gedoogcriteria) vast te stellen en daarover de regie te voeren. Gemeenten staat het vrij om binnen dat landelijk kader een coffeeshopbeleid met eigen accenten te voeren.
Is het waar dat 60% van de 2,5 miljoen coffeeshopbezoekers in Maastricht uit het buitenland komen? Heeft u de overtuiging dat deze 1,5 miljoen buitenlandse coffeeshopbezoekers na invoering van de zogenaamde wietpas de stad Maastricht niet meer bezoeken? Zo nee, waarom niet? Waar gaan die 1,5 miljoen buitenlanders dan hun joint halen? Welk gevolg heeft dat voor de stad? Zo ja, waar haalt u die overtuiging vandaan?
Het voornaamste effect zal zijn dat de drugstoeristen niet meer naar ons land zullen komen voor hun cannabis. Veel drugstoeristen blijken immers juist te komen omdat ze in de coffeeshops rustig en veilig cannabis kunnen consumeren (zie hierover ook het rapport «Geen deuren maar daden» van de Commissie Van de Donk). Thuis kunnen ze ook gebruik maken van al bestaande illegale markten. Een toegangsbeperking bij de coffeeshops voor niet ingezetenen zal naar verwachting leiden tot een verminderde toestroom, waardoor ook de omvang van de coffeeshopmarkt en de daaraan verbonden nevenverschijnselen zullen afnemen.
Heeft u kennisgenomen van de opmerking van de burgermeester van Maastricht dat de burgers er recht op hebben dat de wet wordt gehandhaafd? Weet u of de burgermeester ook de wet gaat handhaven als het gaat om illegale verkoop van cannabis aan buitenlandse bezoekers aan de stad? Zo ja, hoe gaat de burgermeester dat doen?
Het is aan de lokale driehoek om de handhavingsprioriteiten te bepalen en de daarvoor benodigde instrumenten te kiezen. Het is landelijk beleid dat een belangrijke prioriteit in de handhaving ligt op het tegengaan van de illegale handel en het tegengaan van het drugstoerisme. Dit geldt ook voor Maastricht.
Bent u met de burgermeester van Maastricht van mening dat het huidige beleid een erfenis is van zijn voorganger? Hoe beoordeelt u die erfenis?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brieven van 27 mei 2011 en 26 oktober 2011 die het kabinet uw Kamer over de voorgenomen aanscherping van het drugsbeleid heeft gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 259 en Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 265). Daarin zijn alle relevante aanleidingen, voorafgaande stappen en overwegingen uiteengezet.
Wat van het College bescherming persoonsgegevens van de zogenaamde wietpas?
De vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie heeft mij op 24 november 2011 verzocht het CBP om advies te vragen over de privacyaspecten die verbonden zijn aan de invoering van de clubpas. Ik heb dit verzoek doorgeleid aan het CBP, en wacht het gevraagde advies af.
EU-miljarden naar topclubs |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Spaans godenvoetbal op onze zak?» over het kwijtschelden van miljoenenschulden van topclubs door de Spaanse overheid?1
Ja.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat topclubs in bepaalde competities grote schulden opbouwen, waardoor er zeer ruime salarissen betaald kunnen worden aan spelers, en in feite oneerlijke concurrentie met andere competities ontstaat?
Ja.
Deelt u in algemene zin de mening dat overheden en banken, die uit Europees belastinggeld gesteund worden, zeer terughoudend zouden moeten zijn in het financieel steunen van voetbalclubs die zelf voor vele miljoenen potverteren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraken van de Spaanse staatssecretaris van sport Miguel Cardenal, waaruit blijkt dat overwogen wordt om belastingschulden en achterstallige sociale zekerheidspremies van Spaanse voetbalclubs gedeeltelijk kwijt te schelden?
Uit navraag bij de Spaanse overheid blijkt dat de Spaanse staatssecretaris voor sport van mening is dat kwijtschelding van de schulden van desbetreffende clubs door de Spaanse overheid onwenselijk is. Voetbalclubs moeten net als andere organisaties aan hun verplichtingen voldoen. Inmiddels is deze informatie ook bevestigd in de media. Ik deel deze opvatting.
Bent u van mening dat dit onwenselijk zou zijn, gezien de opdracht waar Spanje voor staat om het financieringstekort terug te dringen van 8,5% naar 5,3%, en het feit dat de jeugdwerkloosheid 51% is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf het seizoen 2013/2014 de begrotingseisen voor Europese voetbalclubs door de Uefa strenger worden gemaakt, waarbij exorbitante schulden niet meer toegestaan worden? Welke mogelijkheden zijn er om «Financial fairplay» vanuit de Europese Unie te ondersteunen?
Ja, ik ben op de hoogte van de Financial Fair Play (FFP) regels van de UEFA.
Op 21 maart 2012 hebben de vice-president van de Europese Commissie Joaquín Almunia en de voorzitter van de UEFA Michel Platini een gezamenlijke verklaring afgegeven over de aanpak van FFP. Zowel de UEFA als de Europese Commissie streven naar een situatie waarin het betaald voetbal in Europa een gezonde financiële huishouding heeft; de UEFA door handhaving van de FFP-regels, de Europese Commissie door handhaving van de staatssteunregels.
Deze verklaring vormt de basis voor verdere samenwerking tussen de Europese Commissie en de UEFA met het oog op een eerlijke Europese voetbalcompetitie. De Europese Commissie en de UEFA gaan met elkaar in overleg over hoe de specificiteit van sport meegewogen kan worden bij de beoordeling van de verschillende fiscale maatregelen in de EU voor betaaldvoetbalorganisaties en de toekenning van andere steunmaatregelen door lidstaten.
Bij het verlenen van financiële steun aan betaaldvoetbalorganisaties (bvo’s) moeten de nationale en lokale overheden in de EU zich houden aan de staatssteunregels. Deze regels bieden het kader voor wat wel en niet mogelijk is met betrekking tot het direct of indirect financieel ondersteunen van bvo’s.
Welke mogelijkheden ziet u om met uw Europese ambtgenoten afspraken te maken om te voorkomen dat er via omwegen, zoals het kwijtschelden van belastingschulden, toch belastinggeld in het voetbal wordt gepompt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het feit dat Spaanse banken, zoals Bankia, aankloppen bij de Europese Centrale Bank (ECB) voor leningen terwijl zij ook honderden miljoenen euro’s in Real Mardrid stoppen?
Alle Europese banken in het eurogebied kunnen een lening aangaan bij de ECB in het kader van de Long Term Refinancing Operation. Het is een individuele beslissing van een bank om al dan niet gebruik te maken van deze faciliteit. Er worden vanuit de ECB aan de leningen van de LTRO-faciliteit geen aanvullende eisen gesteld hoe dit geld moet worden besteed. Dit is beslissing van de deelnemende banken zelf. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB treed ik niet in het afwegingskader van de ECB.
Hoe staat het met de financiële positie van de Nederlandse voetbalclubs in het betaald voetbal?
Van de 36 betaald voetbalorganisaties in Nederland scoren er 9 onvoldoende volgens de meest recente meting met het Financieel Rating Systeem (FRS) van de KNVB. Deze score is gebaseerd op de jaarcijfers en prognosecijfers van seizoen 2011/’12. De indeling in categorieën van het FRS is een graadmeter voor de financiële positie.
Intensivering van de bilaterale relatie met Israël |
|
Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw beoordeling van het bezoek van de Israëlische premier Netanyahu aan Nederland in januari jl.? Wat waren uw doelstellingen voor dit bezoek en zijn deze gehaald?
Het werkbezoek van premier Netanyahu bracht op 18 en 19 januari jl. is een gebruikelijk bezoek voor twee staten met goede bilaterale betrekkingen. Met dit bezoek geeft het kabinet mede invulling aan het regeerakkoord. Doel van het bezoek was het bespreken van het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) en regionale ontwikkelingen, in het bijzonder Syrië, Iran en de rol van Turkije. Hierbij is het Nederlandse standpunt voor het voetlicht gebracht.
Kunt u een volledig overzicht geven van de bilaterale afspraken die tijdens het bezoek zijn gemaakt, in het bijzonder ten aanzien van de intensivering van de Nederlands-Israëlische betrekkingen?
Tijdens het bezoek is besloten dat de Nederlands-Israëlische Samenwerkingsraad voor de eerste maal bijeen zal komen op 7 juni a.s. in Israël. Ook is afgesproken te bezien op welke wijze de relatie tussen Nederland en Israël instrumenteel kan zijn voor het vredesproces tussen Israel en de Palestijnse autoriteit. Dit heeft geresulteerd in afspraken over het leveren van een containerscanner bij de grensovergang Westbank-Jordanië (Allenby/King Hussein bridge) en over de export uit Gaza.
Is het waar dat de intensivering van deze betrekkingen geformaliseerd wordt via een bilaterale samenwerkingsovereenkomst, die de Nederlandse en Israëlische regeringen de komende maanden zullen uitwerken? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze overeenkomst tot stand komt, welke status en elementen zij zal hebben en wanneer zij ondertekend zal worden?
Zoals bij andere landen waarmee Nederland een geformaliseerde samenwerking heeft, zal een oprichtingsdocument aan deze samenwerkingsraad ten grondslag liggen. Dit document wordt de komende maanden uitgewerkt om op 7 juni a.s. ondertekend te kunnen worden. De vorm van het document is nog niet vastgelegd. Zeker is evenwel dat het geen verdrag of een anderszins volkenrechtelijk bindend document zal zijn.
Bent u bereid deze samenwerkingsovereenkomst met de Kamer te delen voordat zij ondertekend en van kracht wordt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet wil eerst overeenstemming bereiken met Israël over de inhoud van het document. De samenwerkingsovereenkomst valt binnen de kaders van het regeerakkoord. De Tweede Kamer zal na afloop van de Samenwerkingsraad worden geïnformeerd over de uitkomsten ervan.
Zijn er naast deze overeenkomst andere bilaterale overeenkomsten die in het kader van de intensivering van de betrekkingen gesloten worden?
De Samenwerkingsraad van 7 juni a.s. kan leiden tot het afsluiten van gemeenschappelijke schriftelijke intentieverklaringen in de vorm van bijvoorbeeld een Memorandum of Understanding, een Joint Declaration of een vergelijkbaar instrument.
Bent u bereid de agenda en doelstellingen van de eerste Nederlands-Israëlische Samenwerkingsraad met de Kamer te delen? Kunt u aangeven wie hier van Nederlandse zijde bij aanwezig zal zijn?
Zoals gesteld in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 1 maart 2012 met kenmerk 2012Z03917/2012D08560 over intensivering van de bilaterale relatie met Israël, vinden momenteel besprekingen plaats met de Israëlische regering over de precieze invulling van de agenda van 7 juni. Beide kanten hebben kenbaar gemaakt met elkaar te willen spreken over verdere samenwerking op het gebied van onderwijs, agro-food en water. Naast de minister-president, die de Nederlandse delegatie zal leiden, zullen ook minister van EL&I en ikzelf aan de Samenwerkingsraad deelnemen.
Welke concrete en bindende afspraken heeft u met de Israëlische regering gemaakt – of zult u maken – om te voorkomen dat bedrijven en instellingen die in nederzettingen zijn gevestigd kunnen deelnemen aan samenwerkingsactiviteiten die voortvloeien uit de intensivering?
Zoals ook gesteld in antwoorden op vragen van het lid Van Bommel van 2 maart 2012 met kenmerk 2012Z03986 (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2147), is het Nederlandse bedrijven niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. De regering ontmoedigt economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv of andere onder de verantwoordelijkheid van het ministerie vallende instellingen verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Desgevraagd worden dergelijke diensten geweigerd. Deze lijn wordt in de context van de Samenwerkingsraad voortgezet.
Bent u bereid om juridisch advies in te winnen omtrent het risico dat bedrijven en instellingen in nederzettingen bij samenwerkingsactiviteiten betrokken raken die uit de intensivering voortvloeien? Mocht u reeds juridisch advies ter zake hebben ontvangen, zou u dat met de Kamer willen delen?
In het licht van het antwoord op vraag 7 is er geen noodzaak tot aanvragen van juridisch advies.
Zal de intensivering een mensenrechtencomponent hebben? Zo ja, waar bestaat deze uit? Zo neen, waarom niet?
De EU voert reeds een constructieve dialoog over mensenrechten met Israël in de jaarlijkse bijeenkomsten van de informele werkgroep Mensenrechten EU-Israël en ook in bilaterale contacten wordt dit onderwerp wanneer nodig afdoende aan de orde gesteld.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, vóór het algemeen overleg over het Mensenrechtenbeleid op 11 april a.s?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het artikel «Nobel peace price winner defends laws criminalising homosexuality in Liberia?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van president Ellen Johnson Sirleaf, die heeft aangeven twee wetsvoorstellen die homoseksualiteit verbieden openlijk te willen steunen? Deelt u de mening dat het ongepast is dat een Nobelprijswinnaar voor de Vrede dit type uitspraak doet en daarmee bijdraagt aan haat zaaien en absoluut niet aan het bevorderen van de vrede? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in het genoemde artikel staan haaks op herhaaldelijke mededelingen in de media van president Johnson Sirleaf dat zij geen wetsvoorstellen zal tekenen op het gebied van homoseksualiteit. De Liberiaanse overheid heeft dit bevestigd in een reactie op het artikel in The Guardian. Dit betreft dus ook de twee actuele wetsvoorstellen – afkomstig van Liberiaanse parlementsleden – die een verzwaring inhouden van de strafmaat bij seksuele activiteiten tussen mensen van hetzelfde geslacht.
Deelt u de mening dat dit type wetgeving in strijd is met tal van internationale verdragen waar Liberia aan gecommitteerd is? Indien nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om in EU-verband een open dialoog aan te gaan met de Afrikaanse Unie over homoseksualiteit, gezien het gegeven dat homoseksualiteit in 37 Afrikaanse landen verboden is? Indien ja, bent u bereid om Nederland hier een voortrekkersrol in te laten spelen, gezien het gegeven dat Rechten van lesbiennes, homo's, bi- en transseksuelen (LHBTI) een van uw prioritaire beleidsthema’s binnen het mensenrechtenbeleid is? Indien nee, waarom niet?
Nederland wil in EU verband bezien op welke wijze een dialoog over dit onderwerp met de AU kan worden aangegaan.
Bent u bereid de Liberiaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaal- rechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Liberiaanse autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie af en komt actief op voor de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersex (LHBTI) personen. Het Nederlandse beleid voor rechten van LHBTI-personen streeft naar decriminalisering van homoseksualiteit en het tegengaan van discriminatie. In de reguliere contacten tussen Nederland en Liberia alsmede die van de EU wordt dit beleid uitgedragen. Zorgelijk vind ik de recente toename van aanvallen op homo-activisten in Liberia. Naar aanleiding van deze ontwikkeling is de EU in het kader van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers reeds in contact met een Liberiaanse activist.
Kunt u aangeven of de receptorbenadering volgens u van toepassing is/kan zijn in Liberia? Indien ja, betekent het dat we dan, vanuit de cultuur van Liberia gezien, begrip moeten hebben voor de criminalisering van homoseksualiteit?
Vanuit de receptorbenadering zou onderzocht kunnen worden of via lokale en regionale instituties aanknopingspunten te vinden zijn voor bevordering van decriminalisering en acceptatie van homoseksualiteit.
De rapportage van rechtelijke psychologen en psychiaters |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechterlijke psycholoog werkt vaak ondermaats?1
Bent u bekend met de inhoud en conclusie van het proefschrift «Gedragsdeskundigen in strafzaken» van mr. Corrie van Esch? Hoe betrouwbaar acht u dit onderzoek?
(H)erkent u de conclusie van het proefschrift over gedragsdeskundigen in strafzaken? Zo ja, op welke punten? Zo nee, welke conclusies niet en waarom?
Is het waar dat eenderde van de gedragsdeskundigen het procesverbaal van de politie, de tenlastelegging en eerder uitgebracht rapporten niet lezen? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, wat betekent deze manier van werken van de gedragsdeskundigen voor de deskundigenverklaringen in de strafzaken?
Hoe vaak spreekt een gedragsdeskundige met de verdachte alvorens een rapport over diezelfde verdachte uit te brengen? Is het noodzakelijk om de verdachte te spreken of gezien te hebben om een betrouwbaar rapport op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw mening over de conclusie dat in één op de drie rapporten een verband wordt gelegd tussen de stoornis van de verdachte en de tenlastelegging?
Wat is uw mening over de conclusie dat voor het voorspellen van recidive geen enkele keer de daarvoor aangewezen methode wordt gebruikt? Om welke methode gaat het en hoe betrouwbaar is deze methode?
Deelt u de mening van de rechtspsycholoog, de heer Van Koppen, dat forensische psychologen en psychiaters zich met een onmogelijke opdracht op pad laten sturen? Deelt u tevens zijn mening dat forensische psychologen en psychiaters vaker moeten zeggen dat zij zich geen gefundeerde opvatting kunnen geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er een verband te leggen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en de aanbevelingen van commissie-Visser over de tbs waarin gesproken wordt over gebrek aan kwaliteit en aantal beschikbare forensisch psychologen en psychiaters?
Erkent u dat dit rapport veel vragen oproept? Bent u bereid het rapport op te vragen en voorzien van uw commentaar aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer de Kamer uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Advocaten die blind blijven voor verdachte transacties |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advocaten blijven blind voor verdachte transacties»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet melden van ongebruikelijke transacties door advocaten de schijn van betrokkenheid bij witwaspraktijken in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Het enkele feit dat advocaten minder ongebruikelijke transacties melden dan andere juridische beroepsgroepen, zegt niets over betrokkenheid bij witwastransacties. Hierbij moet in de beschouwing worden betrokken dat voor juridische beroepsgroepen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) een beperkte meldingsplicht geldt in vergelijking met bijvoorbeeld financiële instellingen. De meldingsplicht geldt slechts voor enkele activiteiten van advocaten, bijvoorbeeld met betrekking tot de aankoop van vastgoed (vgl. artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 12°, WWFT). Advocaten zijn verder niet meldingsplichtig voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding (art. 1, tweede lid, WWFT).
Bent u bereid maatregelen te treffen tegen advocaten die laks zijn geweest bij het melden van ongebruikelijke transacties? Zo nee, waarom niet?
Niet de Minister van Veiligheid en Justitie, maar het Bureau Financieel Toezicht (BFT) houdt toezicht op de naleving van de meldingsplicht door de advocatuur. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft de bevoegdheid om naar aanleiding van onderzoek door het BFT tuchtrechtelijke sancties op te leggen. Bovendien is het niet melden van een ongebruikelijke transactie strafbaar op grond van artikel 1, onder 2°, van de WED. De toezichthouder kan hiervan aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Politie en Ppenbaar Ministerie kunnen ook op eigen initiatief een overtreding van de WWFT onderzoeken.
Deelt u de mening dat het toezicht door de Nederlandse Orde van Advocaten op de meldingsplicht van advocaten niet afdoende is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het bestaande toezicht op de naleving van de WWFT door advocaten niet toereikend. Daarom heb ik onlangs een nota van wijziging op het wijzigingsvoorstel van de Advocatenwet, dat thans bij uw Kamer aanhangig is (kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 382, nrs 2–9), ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht zal de betreffende nota van wijziging aan uw Kamer worden gezonden. In de nota worden de overwegingen en voorgestelde maatregelen nader toegelicht. Deze maatregelen hangen nauw samen met het concept-wetsvoorstel tot wijziging van de WWFT, dat eerdaags bij uw Kamer zal worden ingediend.
Ziet u in deze berichtgeving aanleiding om maatregelen te treffen en ziet u hier ook een rol in weggelegd voor het Bureau Financieel Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat NS niet bereikbaar is vanuit het buitenland |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NS bant buitenlanders»?1
Ja.
Is het waar dat de NS vanuit het buitenland telefonisch niet bereikbaar is en dat het noodzakelijk is om een Nederlandse bankrekening te hebben om producten af te nemen van de NS?
Nee. NS heeft onlangs voor de klanten die NS vanuit het buitenland willen bellen een «gewoon» telefoonnummer tegen «gewoon» tarief in de lucht gebracht (030 – 75 15 250).
Klanten kunnen nu vanuit het buitenland wel eenmalige betalingen doen aan NS zonder een Nederlandse bankrekening te hebben. Het afgeven van maandelijkse incasso’s voor een abonnement is vanuit het buitenland nu nog niet mogelijk, daarvoor is nu wel een Nederlandse bankrekening nodig.
Volgens de huidige planning van NS zullen klanten met een buitenlandse bankrekening uiterlijk vanaf 1 juli 2013 dezelfde betalingen kunnen doen als klanten met een Nederlandse bankrekening.
Deelt u de mening dat het voor Nederlanders die in het buitenland wonen of verblijven en buitenlanders die in Nederland willen reizen, mogelijk moet zijn om op een goede manier met de NS in contact te kunnen treden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u met de NS in gesprek om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?
Ja, die mening deel ik.
De website www.NS.nl is voor alle klanten die zich niet op een NS-station bevinden het primaire contactkanaal met NS. Deze site is ook vanuit het buitenland uitstekend bereikbaar en biedt voor de NS-klanten alle informatie die ze nodig hebben om zich vooraf op de hoogte te stellen van de services en de reismogelijkheden bij NS en de bijbehorende prijzen. Voor het geval de klant er via internet niet uitkomt, geeft de site ook een contactformulier waarmee contact met NS kan worden opgenomen. Ook kan telefonisch contact met NS worden gezocht.
Is het waar dat er vóór 2013 geen wijzigingen in het interbancaire systeem worden verwacht? Zo ja, zijn er op korte termijn andere oplossingen mogelijk zodat klanten vanuit het buitenland betalingen kunnen doen bij de NS?
Ja, het is waar dat er vόόr 2013 geen wijzigingen in het interbancaire systeem worden verwacht (zie mijn antwoord op vraag 2). Mijn indruk is dat dit niet te wijten is aan onwil of onkunde bij NS. NS is afhankelijk van de mogelijkheden die de banken kunnen bieden voor wat betreft het betalingsverkeer.
Onlione privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder vragen?1 Kunt u uitleggen op welke manier het belang van het onderzoek door verdere uitsplitsing van het totale aantal gegevensvorderingen kan worden geschaad, in bijzonder wat betreft het onderscheid naar aanbieder? Vindt u dat de publicatie door Google van het aantal gegevensvorderingen in strijd is met het belang van opsporing en vervolging?
Publicatie van deze aantallen zou inzicht geven in de mate waarin communicatie via sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt. Het is niet in het belang van de opsporing om dit inzicht te verschaffen, ondermeer omdat het risico bestaat dat personen hun gedrag op deze informatie gaan afstemmen. Deze bezwaren gelden ook voor het geval Google er zelf voor zou kiezen om deze gegevens bekend te maken, maar in mindere mate.
Vallen aanbieders van social media diensten, zoals Gmail, Hotmail, Twitter, Hyves en Facebook, onder het door u gebruikte begrip «internetdiensten»? Welke gegevens registreert het Urban Land Institute (ULI) in het kader van gegevensvorderingen bij social media-aanbieders op grond van artikel 126n tot en met 126ni Wetboek van Strafvordering (Sp) registreert? Zijn er daarnaast opsporings- en veiligheidsdiensten die gegevensvorderingen direct bij aanbieders van social media doen? Zo ja, kunt u aangeven welke dat zijn en per dienst aangeven welke gegevens deze diensten in het kader van gegevensvorderingen op grond van deze bepalingen registreren?
De genoemde sociale media worden gerekend tot de internetdiensten. In het kader van vorderingen gegevensverstrekking bij social media-aanbieders registreert de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), evenals bij andere vorderingen tot gegevensverstrekking, de volgende gegevens: wanneer een aanvraag is verstuurd, aan welke aanbieder de aanvraag is verstuurd, en wanneer er antwoord is gegeven. Sinds de tweede helft van 2010 lopen alle vorderingen van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten voor interceptie en de daaraan gerelateerde gegevensverstrekking via het KLPD/ULI.
Hoe vaak politie- en justitiefunctionarissen dit soort gegevens gevorderd in 2009, 2010 en 2011?
Om de in antwoord op vraag 1 vermelde redenen kan ik deze gegevens niet verstrekken.
Welke adequate voorzieningen zijn sinds de brief van het College van procureurs- generaal1 getroffen om de naleving van de notificatieplicht ex artikel 126bb Sv te garanderen? In hoeveel gevallen is deze notificatieplicht in 2009, 2010 en 2011 daadwerkelijk nageleefd, in het bijzonder in de gevallen waarbij social media diensten betrokken waren?
Sinds de brief van het College zijn de hoofden van de parketten nogmaals gewezen op het belang van naleving van de notificatieplicht. Daarnaast is ten behoeve van de parketten een werkinstructie en procesbeschrijving opgesteld waarin onder andere een beslisboom en standaardbrieven zijn opgenomen.
Naleving van de notificatieplicht in concrete gevallen wordt niet bijgehouden in een gecentraliseerd, geautomatiseerd systeem. Om deze reden kunnen de gevraagde cijfers niet worden geleverd.
De veroordeling van vijf Papua's in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Indonesia: Five Papuans convicted for peaceful protest» van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat de veroordelingen van de vijf Papua’s politiek gemotiveerd is en dat de aanklacht tegen deze vijf personen ingetrokken zou moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Uit het vonnis blijkt dat de vijf mannen zijn veroordeeld vanwege het uitroepen van de onafhankelijkheid van Papua tijdens de afsluiting van het derde Papua Congres op 19 oktober 2011. De door hen voorgelezen verklaring wordt beschouwd als een poging tot hoogverraad, omdat deze gericht is op ondermijning van de territoriale integriteit van de republiek Indonesië.
Op maandag 19 maart jl. heeft de verdediging hoger beroep aangetekend omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende zou hebben aangetoond dat het om hoogverraad gaat. Ik wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Kregen de vijf Papua’s naar uw mening een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Beschouwt u deze gevangenen als gewetensgevangenen? Indien neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid zich tegenover de Indonesische autoriteiten uit te spreken tegen de veroordeling van de vijf Papua’s? Indien neen, waarom niet?
Zoals aangegeven, is de rechtsgang nog niet volledig doorlopen.
Is het waar dat de gevangengenomen Papua’s, in afwachting van en/of tijdens hun proces, werden geschopt en geslagen door de politie?
Volgens mensenrechtenorganisaties en de advocaten van de gevangengenomen personen zijn zij geslagen bij de arrestatie. Volgens deze zelfde bronnen zouden zij tijdens de detentie en het proces naar omstandigheden goed zijn behandeld.
Hoeveel Papua’s zitten er momenteel om politieke redenen gevangen in Indonesië?
Diverse bronnen, waaronder mensenrechtenorganisaties, noemen verschillende aantallen, uiteenlopend van drie tot 32 personen.
Is het juist dat bij de demonstratie, waarbij de vijf Papua’s opgepakt werden, minimaal drie doden vielen en negentig gewonden? Hoe beoordeelt u het optreden van de Indonesische autoriteiten tegen de demonstranten? Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat het toegepaste geweld tijdens dit overheidsoptreden excessief was? Indien nee, waarom niet?
De Nationale Mensenrechtencommissie Komnasham en ook Human Rights Watch hebben een eerste onderzoek verricht naar de gebeurtenissen die zich op 19 oktober jl na afloop van het derde Papua congres hebben voorgedaan. Daarnaast is ook door de Indonesische autoriteiten zelf een onderzoek ingesteld. De onderzoeken bevestigen dat in de directe omgeving van het Congres drie dodelijke slachtoffers zijn gevallen, maar de omstandigheden waaronder dit is gebeurd blijven onduidelijk.
De betrokken autoriteiten stellen dat het gebruikte geweld binnen de geldende normen is gebleven. Nederland heeft over de gebeurtenissen zorg uitgesproken tegenover de Indonesische autoriteiten.
Is het waar dat er, behalve interne disciplinaire sancties, geen maatregelen zijn genomen tegen de daders van het geweld tegen de demonstranten? Indien ja, hoe beoordeelt u dit? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De politie was tijdens het Papua Congres verantwoordelijk voor veiligheidsmaatregelen. De politie heeft laten weten dat er disciplinaire straffen, waaronder degradatie en strafoverplaatsingen, zijn opgelegd vanwege incorrect optreden na afloop van het Congres. Het is niet bekend om hoeveel personen het gaat.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat de Indonesische strafwet, op basis waarvan de Papua’s gevangengezet zijn, in strijd is met de vrijheid van meningsuiting, zoals onder andere vastgelegd in de Indonesische grondwet, en internationale verdragen waarbij Indonesië partij is?
De strafwet in Indonesië dateert nog grotendeels uit de Nederlands-Indische tijd en is nog niet volledig afgestemd op de door Indonesië geratificeerde internationale conventies, zoals het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BuPo). Als gevolg hiervan zijn onderdelen daarvan niet geheel in lijn met internationaalrechtelijke verplichtingen, bijvoorbeeld waar het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Aan een aanpassing van de wet wordt gewerkt.
Is het waar dat een advocaat van de veroordeelde Papua’s, Gustav Kawer, bedreigd is met vervolging?2 Indien ja, houdt deze bedreiging verband met het proces?
Daarvan is mij niets bekend. Wel heeft de genoemde advocaat tijdens de zitting van 21 februari jl. opmerkingen gemaakt aan het adres van de aanklager die als beledigend zijn opgevat. Het Openbaar Ministerie heeft, zonder verder in detail te treden, in de daaropvolgende zitting naar het transcript van de eerdere zitting gevraagd, omdat daar een strafbaar feit zou zijn gepleegd. Voor zover bekend is geen aangifte gedaan.
Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldigingen van mensenrechtenschendingen door Indonesische veiligheidsdiensten tijdens de demonstratie in oktober 2011 waarbij de vijf Papua’s werden opgepakt? Indien neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, hebben verschillende organisaties en de overheid reeds onderzoek verricht naar de gebeurtenissen die zich op 19 oktober hebben voorgedaan.
Bent u bereid het optreden van de veiligheidsdiensten tegen de demonstranten mee te wegen bij de overweging om tanks aan Indonesië te verkopen? Indien neen, waarom niet?
Op 15 december 2011 is een motie van het kamerlid El Fassed aangenomen die op de kwestie van de tanks ingaat. De regering beraadt zich op deze motie.
De zaak Bilderbeek |
|
Harry van Bommel , Paulus Jansen |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Onderschrijft u het feitenrelaas zoals beschreven in het recent verschenen boek «De Olievlek»? Zo nee, op welke punten niet?1
Ik heb kennisgenomen van het boek. Ik kan slechts een oordeel geven over zaken die mij regarderen. In aanvulling op de hieronder gegeven antwoorden verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Koenders (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD) en Bakker (D66) d.d. 3 juli 2006 en van de leden Azough en Diks (beiden SP) d.d. 6 november 2008.
Welke stappen heeft de Nederlandse overheid ondernomen om de beide broers Bilderbeek in Columbia bij te staan zowel humanitair, diplomatiek als juridisch?
De heer H. van Bilderbeek kreeg na zijn arrestatie in september 2004 consulaire bijstand. Hij werd door de Nederlandse ambassade in Bogota regelmatig bezocht. De Nederlandse ambassade in Bogota heeft bovendien meerdere malen bij de Colombiaanse autoriteiten tot op het politiek hoogste niveau aandacht gevraagd voor de lange duur van het proces en voor de gezondheidssituatie van de heer Van Bilderbeek. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de heer Van Bilderbeek op 20 oktober 2008 in de gelegenheid werd gesteld om in een door hem zelf gekozen ziekenhuis buiten de gevangenis te worden behandeld. In maart 2009 heeft de heer Van Bilderbeek aangegeven geen belangstelling meer te hebben voor consulaire bijstand.
Mijn ambtsvoorganger heeft zowel met de minister van Buitenlandse Zaken als met de vicepresident van Colombia gesproken over de zaak Van Bilderbeek. De toenmalige minister-president heeft de kwestie onder de aandacht gebracht van president Uribe tijdens de EU-LAC top in Lima (15–16 mei 2008).
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft voorts naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van het recht op eerlijke rechtsgang of van het recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Wat is uw reactie op de constatering dat voormalig minister van Buitenlandse Zaken Verhagen de broers Bilderbeek tegenwerkte?2 Waarom duurde het verlenen van een paspoort zo lang?
Het destijds vigerend beleid bepaalde dat autoriteiten van derde landen geïnformeerd worden over het voornemen om over te gaan tot verstrekking van een reisdocument aan Nederlanders die in het derde land verwikkeld zijn in een lopende strafvervolging. Tevens voorzag het beleid in de mogelijkheid een paspoort te weigeren in het geval van het risico van onttrekking aan (verdere) rechtsvervolging in het buitenland.
De paspoortaanvraag van Van Bilderbeek is op grond van dit beleid geweigerd. De heer Van Bilderbeek is tegen dit besluit in bezwaar en beroep gegaan. De rechter heeft het beroepschrift op 8 december 2010 gegrond verklaard en gelast de heer Van Bilderbeek een paspoort te verstrekken. Op 7 januari 2011 is het paspoort aan hem uitgereikt.
Kunt u, in aanvulling op de antwoorden van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen terzake3, een auctualisering geven van de acties die door of namens de Nederlandse regering zijn ondernomen na het algemeen overleg van 1 oktober 2008?4
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek in januari 2009 een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van recht op eerlijke rechtsgang of recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Op 8 december 2010 heeft de bestuursrechter gelast om een paspoort te verstrekken. Het paspoort werd op 7 januari 2011 door de Ambassade Bogota aan de heer Van Bilderbeek uitgereikt.
Het jaarlijks mislopen van 2 miljard aan belastinginkomsten |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht «Fiscus loop jaarlijks 2 miljard aan oninbare schulden mis»?1
Ja. Op 12 april 2012 is het rapport «Miljarden voor het oprapen» verschenen dat de AbvaKabo FNV heeft gemaakt over de Belastingdienst. Op 13 april 2012 heeft de vaste commissie voor Financiën hier enkele schriftelijke vragen over gesteld. Deze antwoorden dienen mede als antwoord op de schriftelijke vraag «Worden schulden tot € 1500 van particulieren en tot € 5000 van bedrijven niet meer geïnd?».
Is het waar dat er jaarlijks een bedrag van € 4,4 miljard aan belastingen niet op tijd wordt betaald? Is het waar dat van dat bedrag van € 4,4 miljard er uiteindelijk € 2 miljard wordt afgeschreven?
Het bedrag van € 4,4 miljard is niet het bedrag dat jaarlijks niet op tijd wordt betaald. Het betreft namelijk de omvang van de openstaande (nog niet ontvangen) belastingvorderingen met een betalingsachterstand op peildatum 31-12-2011.
In 2011 is € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Dit bedrag heeft echter geen directe relatie met het bedrag van € 4,4 miljard aan openstaande vorderingen. Weliswaar zal een deel van deze openstaande vorderingen niet inbaar zijn. Maar er ontstaan ook continu nieuwe vorderingen. Van het totaal van de belasting- en premieopbrengsten is uiteindelijk een klein deel (circa 1%) niet inbaar.
Op een zeker moment constateert de Belastingdienst dat het niet zinvol is om verdere invorderingsmaatregelen te nemen. Zoals hierboven vermeld is in 2011 € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Voor ruim 65% daarvan is dat onvermijdelijk omdat door de economische situatie van de belastingschuldige (faillissement, onvermogen) activa ontbreken waarop de ontvanger zich kan verhalen of andere schuldeisers voorrang hebben, ruim 10% omdat er geen verhaal mogelijk is omdat de belastingschuldige onvindbaar is (adres onbekend of vertrokken naar het buitenland), en minder dan 25% op grond van doelmatigheidsafwegingen. De restwaarde van de categorie die om doelmatigheidsredenen is afgeschreven is aanzienlijk lager dan de nominale waarde van de vordering. Een aantal standaard invorderingsmaatregelen heeft op deze categorie vorderingen al plaatsgevonden en het beproeven van verdere invorderingsmaatregelen zal het invorderingsverlies zeer beperkt tegengaan. Toch vind ik dit deel te hoog en ik heb de Belastingdienst gevraagd met plannen te komen om dit omlaag te brengen.
Een afgeschreven vordering blijft nog wel invorderbaar tot het moment van verjaring (het moment van verjaring kan worden gestuit of geschorst door de ontvanger). Als alsnog betaald wordt of verrekend kan worden, wordt dit bedrag afgeboekt op de vordering.
In onderstaande tabel is voor de jaren 2009–2011 aangegeven welke belastingvorderingen zijn geïnd en welke afgeschreven.
Bestaat het bedrag van € 4,4 miljard alleen uit belastingen of zitten daar ook de toeslagen bij? Indien die € 4,4 miljard alleen de belastingen betreft, hoe groot is het bedrag dan dat nog moet worden teruggevorderd aan toeslagen?
Het bedrag van € 4,4 miljard bestaat alleen uit openstaande vorderingen van belastingen en premies.
Het openstaande bedrag van de toeslagvorderingen met een betalingsachterstand is bijna € 0,7 miljard (peildatum 31-12-2011). Het grootste deel hiervan (bijna € 0,6 miljard) bestaat uit nog lopende betalingsregelingen.
De heffing en invordering van de premies werknemersverzekeringen loopt via de Belastingdienst, welk bedrag aan premies werknemersverzekeringen wordt er niet tijdig betaald? Hoeveel van die premies werknemersverzekeringen moet er nog van betaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
De premies werknemersverzekeringen maken onderdeel uit van de loonheffingen.
Van de ontvangen loonheffingen is in 2011 € 4,1 miljard niet tijdig afgedragen. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen daarin bedraagt ruim € 0,5 miljard.
Voor de loonheffingen zijn er openstaande belastingvorderingen met een betalingsachterstand voor een bedrag van bijna € 950 miljoen (peildatum 31-12-2011). Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 125 miljoen.
In 2011 is op de loonheffingsvorderingen ruim € 350 miljoen afgeschreven. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 45 miljoen.
Kinderbijslag wordt niet via de Belastingdienst betaald, hoeveel kinderbijslag wordt er jaarlijks teveel betaald? Hoeveel van de teveel betaalde kinderbijslag moet er nog van terugbetaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
Jaarlijks wordt er tussen de € 5 en 6 miljoen teveel aan kinderbijslag uitbetaald op een totaal van € 3,37 miljard. Hiervan wordt gemiddeld 90% verrekend of terugbetaald. De resterende 10% van de teveel betaalde uitkering wordt afgeboekt, ofwel 0,015% van de uitkeringslasten.
Is het waar dat er binnen de rijksoverheid verschillende instellingen zijn die zich bezighouden met het invorderen van achterstallige premies, belastingen en andere bijdragen? Is het mogelijk dat er dan verschillende instanties van de centrale overheid gelijktijdig bij een schuldenaar invorderen? Is het mogelijk dat er dan verschillende overheden gelijktijdig bij een schuldenaar aan de deur staan om in te vorderen? Hoe denkt u dit innings- en invorderingsproces efficiënter te maken?
In de gestelde vragen worden denkrichtingen geopperd om het innings- en invorderingsproces bij de Rijksoverheid efficiënter te maken. Mede met het oog daarop heeft het kabinet in december 2010 besloten tot het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Onderdeel hiervan is het project Rijksincasso, dat als doel heeft om alle rijksincasso’s (inclusief de deurwaardersactiviteiten) beheerst en beheersbaar te clusteren bij het CJIB, dat zich zodoende doorontwikkelt tot Rijksincassodienst. Uit de verkenningsfase van dit project komt naar voren dat een stapsgewijze aanpak het meest haalbaar is, en dat ten eerste het rijksbreed clusteren van de «afgedwongen incasso» (het deurwaarderstraject) het meest logisch is. Hierover zal deze zomer in de Ministerraad worden besloten. Gegeven de omvang van de inningen van de Belastingdienst en het specifieke karakter van de fiscale wet- en regelgeving, is de Belastingdienst uitgesloten van deze opdracht. Naast de beoogde bundeling bij het CJIB zal de Belastingdienst het enige onderdeel in de rijksdienst zijn dat incasso in eigen beheer uitvoert.
Worden er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens uitgewisseld?
De vraag of er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens worden uitgewisseld beantwoord ik bevestigend. Zo verstrekt de Belastingdienst aan het CJIB onder meer inlichtingen ten behoeve van het verhaal van straffen, maatregelen en administratiefrechtelijke sancties. Het CJIB verstrekt gegevens aan de Belastingdienst die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke taken van de Belastingdienst.
Is het waar dat een speciale uitgave (in verband met de ledenvergadering van 19 april 2011) van «Verhaal», het vakblad van de AVB (Algemene Vereniging van Belastingdeurwaarders), van maart 2011 naar de dienstleiding is gezonden maar daar nooit een reactie op is gekomen? Wilt u op de onderstaande passages reageren aan de hand van onderstaande specifieke vragen: Ad 1: Blijkt hier niet uit dat de invordering per belastingregio verschilt? Is er dan nog wel sprake van een uniform landelijke invorderingsbeleid? Is het mogelijk dat dit gebeurt door een keuze op regionaal managementniveau? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Wordt hier niet gesteld dat de Belastingdienst de reguliere werkzaamheden niet aan kan, vanwege capaciteitsproblemen, en dat een verzekering van u aan de Kamer lachwekkend overkomt, met name op het punt van het capaciteitsprobleem? Wat is uw reactie hierop?. Ad 3: Het lijkt er op dat er budgettair ruimte is gemaakt in de begrotingen voor oninbaarlijden, en het lijkt alsof dit doelstellingen geworden zijn, is dat zo? Het lijkt alsof het invorderen doorgaat tot dat de begrote post oninbaar bereikt is, is dat zo? Is dit niet een soortgelijke redenering als bij de bezwarenafhandeling: bepaald werk wordt niet gedaan omdat het te weinig oplevert, dus ondoelmatig is? In hoeverre is deze werkwijze toe te rekenen aan de aansturing door management binnen de Belastingdienst die van het primaire proces weinig kaas gegeten heeft en meer denkt in termen van prestatienormen, prestatie-indicatoren en doelstellingen? Ad 4: Hoe plaatst u het uit doelmatigheidsoverwegingen oninbaarlijden met het beginsel «égalite devant les charges publiques» (draagkrachtbeginsel) en het gelijkheidsbeginsel?
De AVB stuurt altijd een aantal exemplaren van haar ledenblad «Verhaal» naar de dienstleiding van de Belastingdienst en enkele functionarissen van het ministerie van Financiën. Dit is uitsluitend ter kennisneming. De leiding van de Belastingdienst beschouwt de AVB niet alleen als belangenbehartiger van de beroepsgroep belastingdeurwaarders, maar staat ook open voor de zienswijzen die de AVB heeft op de beleidsontwikkelingen op het terrein van de invordering. Er bestaan vaste kanalen waarin de dienstleiding van de Belastingdienst het gesprek aangaat met de AVB en de AVB betrekt bij de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld kan dienen dat een lid van het Managementteam van de Belastingdienst alsmede een senior beleidsambtenaar van het ministerie van Financiën op het terrein van de invordering hebben gesproken op de in de vraag al gememoreerde ledenvergadering van 19 april 2011 en daarbij de dialoog met de leden van de AVB niet hebben geschuwd. In november 2011 heeft de Directeur-generaal Belastingdienst gesproken op een congres van de AVB om het beleid van de Belastingdienst toe te lichten en vragen te beantwoorden. Ook heeft de AVB meegedaan aan de themadag invordering die in november 2011 is gehouden op het ministerie van Financiën.
Ad 1
Tot en met november 2009 bestonden er geen specifieke beheersafspraken en maakte elke regio procesafwegingen voor zich. Uit de inventarisatie die in 2009 heeft plaatsgevonden zijn ca 40 verschillende manieren naar voren gekomen die werden toegepast om het invorderingsproces te beheersen. Na november 2009 is binnen het voorzittersoverleg van de regio’s van de Belastingdienst afgesproken om daar meer uniformiteit in aan te brengen. Ik verwijs naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin deze afspraken zijn toegelicht.
In de opzet van de gemaakte afspraken worden in de invordering enkele indicatieve kwantitatieve grenzen gehanteerd om te komen tot een differentiatie van de toepassing van het meer intensieve invorderingsinstrumentarium. Met betrekking tot het karakter van deze grenzen zij erop gewezen dat het hier gaat om interne instructies die niet zijn gepubliceerd en geen externe werking hebben en die al helemaal geen externe rechtskracht hebben. Het is dan ook ongelukkig dat cijfermatige bedragen in de openbaarheid zijn gekomen waardoor een zwart wit beeld ontstaat die niet strookt met de geleidelijke en proportionele escalatie van invorderingsinstrumenten bij niet of te late betaling. Verder dient bedacht te worden dat deze grenzen niet dwingend zijn. Het lokale management kan er voor kiezen in individuele gevallen zoals fraude de meer intensieve invorderingsinstrumenten ook onder deze grenzen in te zetten. Ook zijn er onder de grensbedragen vangnet maatregelen aanwezig in de vorm van (onvoorspelbare) ANPR en wijkgerichte acties alsmede uitzonderingen op de grenzen voor specifieke doelgroepen en werkstromen. Overigens zullen deze grenzen worden heroverwogen. Naast de hiervoor genoemde grenzen kent de invordering een vrij groot aantal efficiency grenzen voor kleine bedragen (variërend in orde van grootte van € 3 tot € 35) die zijn ingebouwd in het systeem. De kosten van invordering zijn in deze gevallen evident hoger dan de baten.
Verschillen tussen belastingregio’s worden tot een minimum beperkt door een verschuiving van werkzaamheden en capaciteit tussen regio’s en door de implementatie van het project Professionaliseren, Systematiseren en Uniformeren (PSU) binnen de invordering. In het algemeen overleg dat ik op 9 februari 2012 heb gehad met de vaste commissie voor Financiën over de Belastingdienst heb ik toegezegd dat in de halfjaarsrapportage van juli 2012 de stand van zaken wordt weergegeven van de verbetering van de processen van invordering en de bijbehorende automatisering.
Ad 2
In het onder «Ad 1» van het antwoord op vraag 8 genoemde werkafspraken is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor specifieke doelgroepen, met voorbijgaan aan de beheersafspraken invorderingscapaciteit beschikbaar wordt gesteld (zogenaamde specials). Het invorderen van aanslagen inkomensheffing opgelegd naar aanleiding van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven is zo'n special. Dit houdt in dat alle wettelijke mogelijkheden die de ontvanger ten dienste staan (w.o. het leggen van beslag op zaken van belastingschuldige) in deze gevallen worden ingezet. Hierbij wordt wel vooraf getoetst in hoeverre het inzetten van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk effectief zal zijn. Dat de ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven altijd worden teruggevorderd, betekent dan ook niet dat dit in alle gevallen leidt tot een 100% terugbetaling.
Ad 3
In de begroting worden alleen de ontvangsten geraamd, niet de oninbare bedragen. Er bestaat geen doelstelling om minimaal voor een bepaald bedrag aan vorderingen af te schrijven.
Wel is het beleid erop gericht om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, niet langer dan noodzakelijk in het werkpakket te houden en, zodra daar aanleiding toe is, af te schrijven. Het afschrijven van vorderingen kan als een «verliespost» worden beschouwd. De Belastingdienst monitort daarom het verloop van de afboekingen, ten einde tijdig te kunnen reageren als de omvang van de afgeschreven bedragen groter wordt dan gebruikelijk. Deze monitoring vindt plaats door steeksproefgewijze kwaliteitscontrole achteraf van individuele posten. Op concernniveau van de Belastingdienst werd voor de interne monitoring in 2011 een signaalwaarde gehanteerd van 1%. Dit houdt in dat het bedrag van de afboekingen niet hoger mocht worden dan 1% van de totale kasopbrengst. De afboekingen bleven in 2011 met 0,88% ruim binnen deze waarde.
Ad 4
De ontvanger heeft de mogelijkheid om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, af te schrijven. Bij de beslissing daartoe worden ook doelmatigheidsredenen betrokken. In fraude gevallen wordt ervoor gekozen de duimschroeven in de invordering aan te draaien, ook wanneer dit op basis van een kosten batenafweging niet aangewezen zou zijn. Voorbeeld daarvan is de in ad 2 genoemde terugvordering van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven. De mix van doelmatigheidsoverwegingen en adequaat en slagvaardig reageren om ongewenst ontwikkelingen de kop in te drukken draagt bij aan een maatschappelijk gezien optimale inzet van invorderingscapaciteit. Dit versterkt de effectuering van de ambitie dat wie kan betalen de verschuldigde belastingen en premies ook moet betalen. Het zo veel mogelijk effectueren van deze ambitie past naar mijn oordeel naadloos in het draagkrachtbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Wilt u de onderstaande specifieke vragen beantwoorden, die betrekking hebben op de in juni 2011 door de AVB en de VMHF (Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën) aan u geschreven brief geschreven: Ad 1: Kunt u commentaar geven op deze passage, «betalen doen de bangen, en de dapperen die worden niet aangepakt»? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Kunt u commentaar geven op deze passage? Graag een inzicht in de ontwikkeling van het horizontale en het verticale toezicht, en de middelen (formatie) die daarvoor zijn vrijgemaakt? Ad 3: Kunt u commentaar geven op deze passage? Kunt u inzicht geven in de mate waarin vaststaande schulden niet meer worden ingevorderd?
Ad 1
De in de vertrouwelijke brief van het VHMF en de AVB van juni 2011 aangehaald passage wordt niet correct samengevat door niet betalende belastingplichtigen als «dapper» te kwalificeren. De VHMF en de AVB geven aan dat de indruk bestaat dat compliante belastingplichtigen eerder en vooral dwingender worden aangesproken op openstaande schulden dan de niet compliante belastingplichtigen. In de gesprekken met VHMF en AVB naar aanleiding van deze brief heeft de leiding van de Belastingdienst toegelicht waarom deze indruk niet strookt met de feitelijke praktijk. Ook niet compliante ondernemers en particulieren krijgen te maken met intensieve invorderingsmaatregelen wanneer zij volharden belastingschulden niet te betalen. Rechtsongelijkheid is dan ook niet aan de orde.
Ad 2
Ongeveer de helft van de medewerkers (ruim 15 000) is werkzaam bij de belastingregio’s. Het zwaartepunt van het horizontaal toezicht ligt bij het segment MGO/ZGO. Bij het segment MKB is dit aanzienlijk kleiner.
De keuze voor de weging van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht is niet in beton gegoten. Het is verstandig de weging van deze componenten te scherpen aan praktijkervaringen, externe signalen en maatschappelijke wensen en ontwikkelingen. In de gesprekken die de dienstleiding van de Belastingdienst met de VHMF heeft gevoerd zijn deze onderwerpen grondig besproken. In een vruchtbaar gesprek hebben alle deelnemers hun eigen accenten kunnen leggen. De zienswijze van de VHMF en de AVB wordt betrokken in de toekomstige beleidsontwikkeling. Zo hebben de VHMF en de AVB deelgenomen aan een strategische themadag over invordering dat in november 2011 heeft plaatsgevonden. De VHMF was ook uitgenodigd voor de themadag inning die de Belastingdienst op 3 april jongstleden heeft gehouden. Het eind mei te verwachten rapport van de Cie. Stevens over horizontaal toezicht is een goed moment om de mix van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht de revue te laten passeren.
Ad 3
De stelling dat op grote schaal vaststaande schulden niet worden ingevorderd is onjuist. Het over 2011 oninbaar geleden bedrag aan belastingen en premies beloopt 0,88% van de totale ontvangsten en vertoont een lichte terugloop ten opzichte van voorgaande jaren.
Hoeveel formatie is er in de afgelopen jaren en voor de toekomst ingeruimd voor invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden? Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven, in het bijzonder daarbij aandacht gevend aan het aspect van de vergrijzing en het benodigde kennisniveau?
Van de formatie 2012 is in totaal ruim 2000 FTE ingezet op invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden. De vergrijzing en uitdiensttreding zijn niet direct van invloed op het kennisniveau van het personeelsbestand. Er is voldoende potentieel om personeel op te leiden en te laten doorstromen.
Voor de toekomst zet de Belastingdienst in op procesverbeteringen, digitalisering en efficiëntere en effectievere invorderingsinstrumenten om met minder FTE de handhaving in invordering op peil te houden. Door sturing op de verhouding directe/indirecte uren is bij een krimpend personeelsbestand het aantal directe uren de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van de rijksbelastingschulden uit te besteden aan de gerechtsdeurwaarders of incassobureaus?
De tabel in het antwoord op vraag 2 laat zien dat de scores van de effectiviteit van de invordering over de jaren 2009–2011 als goed kunnen worden gekenschetst, maar er altijd naar mogelijkheden voor verbetering moeten worden gezocht. Ook valt op dat het om stabiele uitkomsten gaat met als positieve trends een toename van tijdig betalen van 90 tot 93 % en een lichte daling van het afschrijvingspercentage tot 0,88% over 2011. In het kader van zoeken naar mogelijkheden tot verbetering zal een pilot worden onderzocht die zich concentreert op het deel van de afgeschreven bedragen dat niet onvermijdelijk is. Grondige verkenning en analyse zal duidelijk maken of hiervoor een haalbare businesscase is te maken die ook past binnen de begrotingsregels en waarvoor politieke en maatschappelijke steun bestaat.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van belastingschulden, zowel van rijksbelastingen als van lokale belastingen, en overige schulden die een schuldenaar heeft bij een overheid in te laten vorderen door een team van belastingdeurwaarders samengesteld uit deurwaarders van de rijksbelastingdiensten en deurwaarders van lokale overheden?
Samenwerking tussen deurwaarders van rijksbelastingdiensten en van lokale overheden kan een optie zijn. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de invordering van schulden vorm geven. Sommige gemeenten voeren deze taak zelf uit, andere gemeenten besteden dit uit. Zij maken daarbij zelf een doelmatigheidsafweging. Recent hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen besloten om al bestaande voorbeelden van dergelijke interbestuurlijke shared services -op andere terreinen – breder onder de aandacht te brengen. Het kabinet zal voorstellen om dit specifieke onderwerp in dit traject onder te brengen, en een verkenning naar de mogelijkheden van gezamenlijke invordering van schulden uit te laten voeren.
Ziet u iets in de omvorming van de belastingdeurwaarder tot een overheidsdeurwaarder die dan bevoegd is om te exploiteren en te executeren in alle schuldvorderingen die de overheid heeft op haar burgers? Zou dit ook niet de nodige marktwerking kunnen brengen in een verstard beroep als de gerechtsdeurwaarder?
Binnen het programma Compacte Rijksdienst en daarbinnen het project Rijksincasso is nauwe samenwerking tussen de beoogde Rijksincassodienst en andere instanties, waaronder bijvoorbeeld schuldhulpverlening beoogd. Behalve dat dit leidt tot meer integrale dienstverlening richting burgers, brengt een dergelijke aanpak naar verwachting een hoger inningspercentage en lagere deurwaarderskosten met zich mee. Zoals geantwoord op vraag 6, is de Belastingdienst echter om gegronde redenen uitgesloten van de beoogde rijksbrede clustering van innings- en incassoactiviteiten; wel kan overleg plaatsvinden tussen de Belastingdienst en het toekomstige Rijksincassokantoor. De gerechtsdeurwaarder is een ondernemer belast met de uitvoering van in de wet beschreven ambtshandelingen. Niet valt in te zien hoe verdere clustering bijdraagt aan een betere marktwerking.
Tien dagen na de verzending van de aanmaning wordt overgegaan tot actieve inning, wat verstaat u onder actieve inning? Is de fase van de inning niet de fase die ligt tussen de aanslagoplegging en het verstrijken van de betalingstermijn?
In de Invorderingswet 1990 wordt onderscheid gemaakt tussen de invordering in eerste aanleg en de dwanginvordering. De invordering in eerste aanleg vangt aan met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet. De fase van de dwanginvordering vangt aan met het verzenden van de aanmaning. In het artikel in de Volkskrant wordt de term «actieve inning» gebruikt. In dit artikel wordt actieve inning opgevat als de fase die intreedt als 10 dagen na het versturen van de aanmaning nog niet is betaald. De term «actieve inning» is echter geen wetstechnische term en is ook niet een in de praktijk gangbaar begrip. Om verwarring te voorkomen heeft het mijn voorkeur deze terminologie niet te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat er tien dagen na het verstrijken van de betalingstermijn al een betalingsachterstand is van twee maanden? Het is toch mogelijk om direct na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning te verzenden en dan 14 dagen na het verzenden van de aanmaning een dwangbevel uit te vaardigen? Waarom dan twee maanden later?
Een formele betalingsachterstand ontstaat pas na beëindiging van de betalingstermijn. Dat is het kenmerk van een betalingstermijn waarin de belastingschuldige in de gelegenheid wordt gesteld de middelen te verzamelen om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. In het normale geautomatiseerde invorderingstraject wordt na verloop van een aantal dagen na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning verstuurd. Dat niet direct na afloop van de laatste vervaldag van de betalingstermijn een aanmaning wordt verstuurd, houdt verband met het feit dat nog een betaling onderweg kan zijn. Als direct na afloop van de laatste vervaldag tot het verzenden van aanmaningen zou worden overgegaan, zouden teveel herstelboekingen moeten plaatsvinden, omdat als reeds betaald is de aanmaning als niet verzonden moet worden beschouwd. De stelling in het artikel van de Volkskrant dat 10 dagen na het verzenden van de aanmaning «de belastingplichtige de uiterste betaaldatum van ongeveer twee maanden dan al heeft overschreden» begrijp ik zo dat in het artikel voor de berekening van de periode van 2 maanden wordt uitgegaan van de dagtekening van de aanslag. In het algemeen geldt voor belastingaanslagen een betalingstermijn van 6 weken. In dat geval kan het inderdaad zo zijn dat als de aanmaning wordt verzonden sprake is van een tijdsverloop van ongeveer 2 maanden sinds de dagtekening van de aanslag. Het is niet zo, zoals de heer Van Vliet vreest, dat er een tijdsverloop zit van 2 maanden tussen het versturen van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel.
Welke rol speelt de «klantvriendelijke» betalingsherinnering in dit proces van vertraging bij de invordering? Moet deze betalingsherinnering niet worden afgeschaft, immers, de aanmaning is een vermaning tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht?
De betalingsherinnering wordt verzonden voordat de aanmaning wordt verzonden. Als met betrekking tot een belastingschuld niet naar aanleiding van een betalingsherinnering wordt betaald, wordt vervolgens na een aantal dagen een aanmaning verzonden. Het gaat om een minieme «vertraging» in het invorderingsproces. De vraag of deze betalingsherinnering dan niet moet worden afgeschaft, gelet op het feit dat de aanmaning een vermaning is tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht, beantwoord ik ontkennend.
Zoals in het nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kamerstukken II 2002/03, 28 917, A, p. 3) is opgemerkt is het doel van de betalingsherinnering het bevorderen van coöperatief gedrag waardoor het aantal belastingplichtigen in de fase van de dwanginvordering zal worden teruggedrongen. Deze doelstelling doet nog steeds opgeld. Bovendien wordt niet in alle gevallen een betalingsherinnering verzonden. Zo wordt een betalingsherinnering alleen verzonden voor niet zakelijke belastingaanslagen en dan alleen nog aan compliante belastingplichtigen. Zij die bijvoorbeeld eerder een aanmaning hebben gekregen voor een andere belastingaanslag komen niet voor een betalingsherinnering in aanmerking.
Kunt u een overzicht maken en toesturen van de verloop van het heffings- en invorderingstraject van alle belastingen, premies en heffingen? Kunt u deze informatie in het reguliere, periodieke overleg met de Kamer over de Belastingdienst opnemen?
Allereerst verwijs ik naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin de gemaakte keuzes bij het verloop van het invorderingstraject zijn toegelicht. In het antwoord op vraag 8 ad 1 heb al eerder gewezen op deze antwoorden.
Er bestaan twee verschillende manieren waarop belastingen en premies worden geheven, namelijk de aanslagbelastingen en de aangiftebelastingen. Bij de aanslagbelastingen reikt de inspecteur een aangiftebiljet uit aan de belastingplichtige. Op basis van de ingevulde aangifte legt de inspecteur een aanslag op. Bij de aangiftebelastingen doet de belastingplichtige aangifte over een bepaald tijdvak en draagt de belastingplichtige er zorg voor dat binnen de geldende betalingstermijn het aangegeven bedrag wordt betaald. Indien het verschuldigde bedrag niet tijdig wordt betaald of de inspecteur constateert dat de aangifte onjuist of onvolledig is dan legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. Met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet (aanslag of naheffingsaanslag) start de invordering in eerste aanleg. De betalingsverplichting ontstaat op het moment van de dagtekening van de aanslag of naheffingsaanslag. Een betalingsachterstand ontstaat nadat de betalingstermijn is verstreken van de aanslag of naheffingsaanslag. Na de betalingsherinnering, de aanmaning en de betekening per post van het dwangbevel wordt de invordering voortgezet op het regiokantoor. Daar vindt een splitsing plaats in de behandeling: particulieren en ondernemers en in die laatste categorie wordt onderscheid gemaakt naar starters, zelfstandigen zonder personeel en MKB+.
Belastingschulden van particulieren
Gedurende het hele proces van het invorderen van belastingschulden van particulieren worden indien er openstaande schulden zijn, teruggaven verrekend met die openstaande schulden. Vorig jaar oktober is bijvoorbeeld de automatische verrekening Voorlopige Teruggaaf (VT) ingevoerd zodat dit proces zonder een capaciteitsbeslag op de medewerkers kan worden uitgevoerd. Ook loopt de belastingschuldige gedurende het hele traject dat er openstaande vorderingen zijn, de kans bij handhavingsacties te worden aangesproken op zijn openstaande verplichtingen.
De belastingschulden van particulieren, die niet verrekend kunnen worden, ondergaan een aantal invorderingspogingen, te beginnen met de overheidsvordering voor aanslagen motorrijtuigenbelasting. Voor overige schulden en de overblijvende vorderingen motorrijtuigenbelasting wordt in beginsel (vereenvoudigd) derdenbeslag gelegd op de inkomsten uit dienstbetrekking of op de inkomensuitkering van de schuldenaar (de loonvordering); daarbij dient overigens rekening te worden gehouden met de (wettelijke) beslagvrije voet. Leidt de loonvordering evenmin tot succes dan wordt er ten aanzien van aanslagen motorrijtuigenbelasting direct een signalering ingebracht bij de Rijksdienst voor het wegverkeer zodra sprake is van het in de regelgeving voorgeschreven minimumaantal van 5 onbetaald gebleven aanslagen motorrijtuigenbelasting. Door de signalering kan de belastingschuldige niet langer een auto op zijn naam krijgen. Na deze maatregelen worden de openstaande vorderingen en nieuw opkomende schuld opgespaard. Bij het overschrijden van een indicatieve kwantitatieve grens of indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, wordt de post bekeken op verhaalsmogelijkheden. Scoort deze toets positief dan gaat de belastingdeurwaarder aan de slag. Bij negatieve uitkomst worden de aanslagen gepauzeerd in afwachting van mogelijke verrekening. In de praktijk blijkt dat met die verrekening nog een substantieel bedrag boven water komt (ca. € 47 000 000 op jaarbasis). Ook na het bereiken van de pauzefase worden de schulden meegenomen bij handhavingsacties.
Belastingschulden van ondernemers
Belastingschulden van ondernemers worden pas aan de belastingdeurwaarder ter hand gesteld nadat gebleken is dat de ondernemer belastingschulden blijft creëren. Hier geldt een indicatieve kwantitatieve grens met daarbij een tijdgrens van een half jaar. Dat wil zeggen dat aan ondernemers met belastingschulden tot een indicatieve kwantitatieve grens en ouder dan een half jaar geen actieve invorderingsaandacht wordt besteed. Overigens wil dat niet zeggen dat deze schulden onbetaald blijven want ook hier is verrekening mogelijk met eventuele toekomstige teruggaven. Boven die indicatieve kwantitatieve grens, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, gaat de belastingdeurwaarder op stap om tot dwanginvorderingsmaatregelen over te gaan. De praktijk van de Belastingdienst leert dat de ondernemer die belastingschulden onbetaald laat, in de loop van de verjaringstermijn (5 jaar) meestal op enig moment de fase bereikt waarin de totale belastingschuld de indicatieve kwantitatieve grens overstijgt. Zodra dit gebeurt wordt de deurwaarder ingeschakeld. Overigens worden, zoals ik in het antwoord op vraag 8 ad 1 heb aangegeven, deze grenzen thans heroverwogen.
Zijn er groepen/sectoren/regio’s aan te wijzen waarvan het betalingsgedrag een hoger risico op niet-betaling oplevert? Wordt er dan maatwerk toegepast waardoor er een «speciale» behandeling is die ervoor zorgt dat het geld zo snel mogelijk wordt ingevorderd?
Zie antwoord vraag 17.
De oproep van de grootmoefti van Saoedi-Arabië dat alle kerken in de regio vernietigd moeten worden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep (fatwa) van de grootmoefti van Saoedi-Arabië,sjeik Abdul Aziz bin Abdulah, om alle kerken in de regio te vernietigen?1 Hoe beoordeelt u deze oproep? Welke actie heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Welk gezag onder moslims heeft deze grootmoefti in Saoedi-Arabië? Kan hij inderdaad worden beschouwd als één van de meest invloedrijke leiders in de moslimwereld? Welke consequenties kunnen zijn uitspraken hebben in de regio, maar ook daarbuiten, in het bijzonder voor kerken en christenen?
De invloed van de grootmoefti van Saoedi-Arabië is doorgaans beperkt tot de eigen gemeenschap. Ik heb geen wetenschap van aanvallen tegen kerken naar aanleiding van de opmerking van de grootmoefti, of andere gevolgen voor christenen in de regio.
Hoe is hierop gereageerd door de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië? Hebben zij deze uitspraken veroordeeld?
De Saudische autoriteiten hebben niet gereageerd op de opmerking van de grootmoefti.
Hoe is hierop tot nu toe gereageerd door politieke leiders in de internationale gemeenschap en in het bijzonder vanuit de EU?
Ik betreur dergelijke uitspraken. Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen omtrent de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken tijdens een overleg met de landen van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11–14 februari 2012).
Bent u bereid om deze uitspraken zo krachtig mogelijk te veroordelen en hiertoe ook op te roepen bij uw collega’s in Europees verband?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om – zoveel mogelijk in internationaal verband – deze uitspraken te bespreken met de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië en hen dringend verzoeken om deze uitspraken te veroordelen en er afstand van te nemen? Op welke wijze en wanneer wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Nazorg bij ruiming in de veehouderij om dierziekte |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bestaat er volgens u behoefte aan nazorg voor gezinnen en eigenaren van veehouderijen, die een ruiming vanwege een dierziekte moeten meemaken? Zo ja, op welke terreinen en in welke vormen is volgens u behoefte aan nazorg?
Ja, uit de evaluaties van verschillende dierziektecrises komt naar voren dat er bij de getroffen veehouder behoefte is aan nazorg. Welke vorm van nazorg nodig is, hangt af van de aard van het bedrijf en de omstandigheden van het gezin. Uit de Q-koorts evaluatie kwam bijvoorbeeld naar voren dat de onzekerheid over de economische en bedrijfsmatige gevolgen van de ruimingen een belangrijke bron van stress is. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2011 (TK 28 286, nr. 406).
Is het waar dat ten tijde van de Mond-en-klauwzeer (MKZ)-ruimingen in 2001 geen enkele vorm van nazorg beschikbaar was voor de getroffen gezinnen en andere bij het bedrijf betrokkenen? Zo nee, welke nazorg heeft er dan plaatsgevonden?
Tijdens de MKZ-crisis was de psychosociale hulpverlening nog niet optimaal georganiseerd. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van 15 maart 2002 over de MKZ-evaluatie (TK 27 622, nr. 95). Tijdens deze crisis waren met name brancheorganisaties, sociale omgeving en kerken actief in de ondersteuning van mensen. Destijds was de rol van de overheid hierbij niet zo vanzelfsprekend waardoor de hulpverlening van die kant langzamer op gang kwam. Ook was het voor de veehouder moeilijk om de verschillende mogelijkheden voor hulp in beeld te krijgen.
Is er nu nazorg beschikbaar voor veehouderijen die vanwege een dierziekte worden geruimd? Zo ja, in welke vorm? Welke lessen zijn daarbij getrokken uit de MKZ-crisis en de bestrijding van de Q-koorts?
De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft op basis van de Wet publieke gezondheid een belangrijke taak in het organiseren van de psychosociale hulpverlening na rampen en crises. De procedures die de GGD volgt, zijn opgenomen in het GGD Rampen Opvang Plan (GROP). In het nazorgtraject wordt zo veel mogelijk aangesloten op het reguliere zorgaanbod dat bijvoorbeeld huisartsen, maatschappelijk werk en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) beschikbaar stellen.
De evaluaties van de MKZ-crisis in 2001 en de bestrijding van de Q-koorts in 2011 hebben verbeterpunten opgeleverd (zie ook het antwoord op vraag 1). Deze zijn door de GGD meegenomen bij de invulling van het GROP.
Voor veehouders die geconfronteerd worden met ruimingen heeft (Z)LTO eveneens een nazorgaanbod voor haar leden. De behoefte aan nazorg is individueel bepaald.
De situatie omtrent de Oekraïnse oppositieleider Avakov |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de huidige ontwikkelingen omtrent de Oekraïense oppositieleider Arsen Avakov, die volgens meerdere berichten vervolgd zou worden door de Oekraïense autoriteiten?
Op 26 januari jl. opende de Openbaar Aanklager van de regio Kharkiv een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Arsen Avakov op grond van vermeende malversatie met aankoop van land. Op 21 maart jl. deelden Oekraïense autoriteiten mee dat de heer Avakov was opgenomen op de lijst van gezochte personen van Interpol. Op 26 maart werd de heer Avakov gearresteerd in Italië.
Kunt u aangeven welke mogelijke rol Interpol heeft gespeeld in deze casus?
Ik heb geen inzicht in de procedure die heeft geresulteerd in de aanhouding van de heer Avakov door de Italiaanse autoriteiten. Nederland was en is daarbij geen partij. Wel wijs ik erop dat de Constitutie van Interpol handelingen door Interpol, zoals plaatsing op een signaleringslijst, vanwege een politieke, militaire, religieuze of etnische achtergrond verbiedt. Interpol toetst zelf per signalering of hiervan sprake is.
Deelt u de mening dat na meerdere rechtszaken in Oekraïne die door de internationale gemeenschap werden beschouwd als illegitiem en politiek, Nederland en de Europese Unie de vinger aan de pols dienen te houden in vergelijkbare gevallen? Hoe krijgt dit concreet vorm?
Het is mogelijk dat de vervolging van de heer Avakov een politieke achtergrond heeft en past in een breder patroon van politiek gemotiveerde vervolgingen en veroordelingen van oppositiepolitici, zoals oud-premier Timosjenko en oud-minister van binnenlandse zaken Loetsenko. Door de EU is bij monde van HV Ashton en Commissaris Füle bij herhaling verklaard dat de veroordeling van betreffende oppositiepolitici niet voldoet aan internationale standaarden van een eerlijke, transparante en onafhankelijke rechtsgang.
De achteruitgang van de rechtsstaat in Oekraïne vervult de gehele EU met zorg. Nederland en de EU volgen de ontwikkelingen op de voet, en spreken de Oekraïense autoriteiten op verschillende niveaus, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op de achteruitgang van de rechtsstaat. Daarbij wordt Oekraïne aangespoord om wetgeving op het gebied van strafrecht en bestuursrecht, en de implementatie hiervan, in overeenstemming met internationale normen en standaarden te brengen.
Hoe spreekt u, zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, Oekraïne aan op internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en staatsrechtelijkheid? Bent u bereid te bevorderen dat artikelen die normale politieke besluitvorming voorwerp van het strafrecht maken uit de Oekraïense Strafwet gehaald worden en dat aanklachten tegen voormalige bewindspersonen en bestuurders die op deze artikelen zijn gebaseerd worden ingetrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in uw contacten de casus-Avakov specifiek te adresseren?
Mijn ambtgenoot, minister Grysjtsjenko van Buitenlandse Zaken, heeft op 4 april een werkbezoek aan Den Haag gebracht. Ik heb hem bij die gelegenheid aangesproken op de achteruitgang van de rechtsstaat, met verwijzing naar relevante zaken.
Het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijfsjurist mag niets verzwijgen»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de onafhankelijkheid van de advocaat in loondienst?2
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de relevante Nederlandse en Europese jurisprudentie over verschoningsrecht van bedrijfsjuristen die tevens als advocaat zijn ingeschreven?
Het artikel uit het Financieele Dagblad van 21 maart 2012 heeft betrekking op een uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 februari 2012 (LJN: BV7149, 126861/HA RK 11-171; Delta-zaak). In deze uitspraak bepaalde de rechtbank dat aan een advocaat in loondienst voor wat betreft de communicatie met zijn cliënt, het bedrijf waar hij werkt, niet het verschoningsrecht toekomt. Als argumentatie daarvoor verwees de rechtbank naar de uitspraak van het EU-Hof in het zogenoemde AKZO-arrest (van 14 september 2010, nr. C-550/07 P). In die zaak heeft het EU-Hof geoordeeld dat voor de aanspraak op bescherming van de geheimhouding van communicatie onder meer als voorwaarde geldt dat het gaat om communicatie met een onafhankelijke advocaat. Advocaten in loondienst kunnen volgens het EU-Hof wat betreft de onafhankelijkheid niet op één lijn worden gesteld met externe advocaten, aangezien het vereiste van onafhankelijkheid veronderstelt dat er geen enkele dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat. De omstandigheid dat de advocaat in loondienst is maakt dat hij niet van de door zijn werkgever gevolgde commerciële strategieën kan afwijken, waarmee zijn mogelijkheden om beroepsmatig onafhankelijk te handelen in het geding zijn, aldus het EU-Hof. Het EU-Hof sloot daarmee aan op eigen eerdere jurisprudentie, met name het AM & S –arrest (van 18 mei 1982, nr. 155/79). Het Akzo-arrest zag op een (Europese) mededingingszaak. De rechtbank oordeelde echter dat die context niet zozeer afwijkt van die van een (Nederlandse) civiele procedure, dat de overwegingen van het Hof in de Delta-zaak niet alleszins relevant zouden zijn. Tegen de beslissing van de rechtbank Groningen is overigens hoger beroep ingesteld.
Voorts kan in dit verband nog worden gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2011, NJ 2011, 537, waarin onder meer de uitleg van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde kwam. De Hoge Raad concludeerde in die zaak dat een advocaat zich in rechte op zijn verschoningsrecht kan beroepen, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Dat houdt in dat een advocaat zich slechts op zijn verschoningsrecht kan beroepen met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, aldus de Hoge Raad.
Waartoe heeft uw bezinning over de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van advocaten in dienstbetrekking geleid?
Ik hecht met het oog op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven aan duidelijkheid over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen in de Delta-zaak onlangs hoger beroep ingesteld. Aangezien het nog niet tot een definitief rechterlijk oordeel is gekomen, acht ik het niet aangewezen om nu al een standpunt te bepalen en te beslissen over eventuele wettelijke maatregelen. In afwachting van een definitief rechterlijk oordeel zal ik in overleg met betrokken partijen mij nader oriënteren op (de reikwijdte van) het verschoningsrecht.
Ik merk, wellicht ten overvloede, nog op dat het vraagstuk over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten complex is. Daarbij speelt onder meer dat de Advocatenwet geen onderscheid maakt tussen advocaten die volgens het «klassieke model» zelfstandig of in dienst van een advocatenkantoor werkzaam zijn, en advocaten die werkzaam zijn bij een werkgever als een (commercieel) bedrijf. Op grond van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking heeft de NOvA wel strikte voorwaarden gesteld aan het als advocaat werkzaam zijn bij zo’n werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels van de advocaat te bevorderen (artikel 3, derde lid, van de verordening). Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden inzake de bevoegdheden, verplichtingen of privileges van de advocaat.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat op basis van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) en de recente uitspraak van de rechtbank in Groningen bedrijfsjuristen annex advocaten nog steeds een verschoningsrecht voor wat betreft mededingingszaken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen, zoals als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het Verbond van Verzekeraars, het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen en de NMa, te overleggen over de reikwijdte van deze uitspraken voor het verschoningsrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat advocaten die als bedrijfsjurist in loondienst zijn niet onafhankelijk kunnen worden genoemd en zich ook niet meer zouden mogen verschuilen achter een verschoningrecht? Zo ja, op welke termijn gaat u deze mening in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht over de vrije val van de huizenverkoop |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huizenverkoop in vrije val: min 18 procent in februari»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Sinds de zomer van 2011 staat het aantal transacties op de koopwoningmarkt onder druk. Daarop zijn de cijfers over de eerste maanden van 2012 geen uitzondering. Ook de cijfers van januari gaven deze trend al te zien. De berichtgeving vraagt echter wel nuancering. Het betreft namelijk een vergelijking met de maand februari van 2011. Als vergeleken wordt met de afgelopen maanden december en januari, dan vlakt de daling in aantal transacties (en ook prijzen) juist wat af.
Waardoor wordt naar uw inzicht de sterke daling van de huizenverkoop in Nederland veroorzaakt, zeker in vergelijking tot de relatief stabiele of stijgende huizenprijzen en verkopen in België, Frankrijk en Duitsland in 2011?
De daling van de huizenprijzen in Nederland is – tegen de achtergrond van de actuele economische situatie en de kenmerken van de Nederlandse woningmarkt – niet heel afwijkend. Uit de European Housing Review 2012 blijkt dat in landen met een meer statische woningmarkt zoals Duitsland, België maar ook Frankrijk en Oostenrijk de huizenprijzen in 2010 en 2011 licht zijn toegenomen2. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk (landen met een dynamische woningmarkt) zijn de prijzen wel gedaald. In Ierland en Spanje zijn de prijzen zelfs fors gedaald.
Deelt u de mening dat een geleidelijke hervorming van de Nederlandse woningmarkt met ieder bericht over de stagnerende woningmarkt urgenter wordt? Waarom neemt u geen maatregelen om de woningmarkt te hervormen?
Er zijn door dit kabinet verschillende maatregelen genomen om het vertrouwen op de woningmarkt een gerichte impuls te geven en belemmeringen voor transacties weg te nemen. Het kabinet heeft de overdrachtsbelasting tijdelijk verlaagd, de verhoging van de NHG is meermaals verlengd, de voorwaarden voor dubbele hypotheekrenteaftrek zijn tijdelijk verruimd en de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen zijn en worden verder verbeterd.
Ook op het vlak van het financiële toezicht zijn diverse maatregelen genomen. Zo zijn er grenzen gesteld aan de totale schuld ten opzichte van de waarde van de woning, is het aflossingsvrije deel van een hypotheek beperkt tot maximaal 50% van de waarde van de woning en zijn de uitzonderingsmogelijkheden om af te wijken van de inkomensnorm beperkt.
Het terugsturen van afval door Indonesië |
|
Michiel Holtackers (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Indonesië stuurt giftig afval terug» van 16 maart jongstleden1 en het artikel «The Story of the Hazardous and Toxic Waste in Indonesia» van 6 maart jongstleden?2
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Kunt u beschrijven wat de inhoud en oorsprong van het afval in de containers is volgens de verleende vergunningen en EVOA-kennisgevingen?3 Kunt u bevestigen dat de inhoud van de containers niet overeenstemt met deze documentatie? Zo ja, kunt u (indicatief) aangeven hoe groot de vastgestelde afwijkingen zijn?
De inhoud van de 24 containers uit Nederland is nog niet door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld. De containers bevatten volgens de bijgevoegde documenten metaalschroot. Omdat dit een afvalstof is die in de EVOA is ingedeeld als groene-lijst-afvalstof en bestemd is voor nuttige toepassing, mag deze afvalstof, conform de EVOA, zonder beschikking, maar met zogenoemde bijlage VII documenten naar Indonesië verscheept worden. De opdrachtgever van dit transport hoefde dus geen vergunning aan te vragen en evenmin een kennisgevingsprocedure te doorlopen.
De inhoud van de containers wordt bij terugkomst in Nederland beoordeeld.
Is het waar dat in het afval giftige stoffen zoals arseen, zink, lood, chroom, zwavelzuur, asfalt en elektronicaschroot zijn aangetroffen? Kunt u aangeven wat de witte vloeistof is die uit de containers stroomde?
De autoriteiten in Indonesië geven aan dat zij deze stoffen hebben aangetroffen. Bij terugkomst in Nederland zal de ILT de inhoud van de containers beoordelen en laten onderzoeken. Pas dan is uw vraag meer in detail te beantwoorden.
Welk aandeel van het afval komt uit Nederland? Kunt u bekendmaken welke bedrijven voor de uitvoer van deze containers met afval verantwoordelijk zijn?
Het is niet duidelijk welk aandeel van het afval uit Nederland komt. Uit de contacten met de Indonesische autoriteiten blijkt dat het om 24 containers uit Nederland gaat.
Afhankelijk van de in antwoord 3 genoemde inspectie van de ILT, wordt bepaald of tegen de verantwoordelijke bedrijven maatregelen zullen worden genomen.
Kunt u beschrijven welke rol en verantwoordelijkheid uw ministerie en AgentschapNL in deze kwestie hebben?
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor EVOA in Nederland. Agentschap NL is gemandateerd om namens de minister de EVOA uit te voeren.
Terughaalverzoeken moeten formeel door de buitenlandse bevoegde autoriteit aan Agentschap NL worden gericht.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de EVOA.
Nadat Nederland vanuit Indonesië geïnformeerd is over dit transport, heeft de ILT de opdrachtgever en het bedrijf waar de afvalstoffen waren beladen, benaderd voor aanvullende informatie en de opdrachtgever gemaand om het transport retour te nemen.
Agentschap NL heeft geen rol gehad bij de verzending van deze containers. Agentschap NL heeft nu contact met de opdrachtgever en de Indonesische autoriteit over de kennisgeving voor het retourtransport.
Kunt u aangeven wat er met de 113 containers gaat gebeuren? Hoe wordt deze zaak afgehandeld? Maakt verscherpt toezicht op de bedrijven die het afval hebben verscheept, onderdeel uit van uw aanpak?
De 24 containers uit Nederland komen terug naar Nederland.
De overige 89 containers komen uit Engeland en gaan daarheen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat dit slechts een topje van de ijsberg is en dat de Indonesische regering nog een paar duizend andere containers heeft geïnspecteerd of gaat inspecteren, waarvan verwacht wordt dat deze giftig afval bevatten? Is bekend waar deze containers vandaan komen en of hier ook nog meer Nederlands afval in zit?
Uit het artikel blijkt dat de douane in Indonesië op basis van vermoedens een paar duizend containers heeft vastgezet.
Er zijn geen signalen dat hier meer containers uit Nederland tussen zitten.