Fraude met implantaten door tandartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «een aanzienlijk aantal» tandartsen jarenlang kortingen van fabrikanten niet heeft doorberekend aan patiënten? Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat hier sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?1
Van een economisch delict is sprake indien betrokken tandartsen in afwijking van de tariefbeschikkingen van de NZa zoals die golden in de jaren voorafgaand aan 2012 (start experiment vrije prijzen mondzorg) hebben gehandeld. Volgens de tariefbeschikkingen mocht een tandarts aan een patiënt maximaal doorberekenen wat de tandarts zelf voor de inkoop van dat implantaat had betaald. Het is aan de NZa om te beoordelen of de geldende regels worden nageleefd.
Klopt de indruk die in het bericht wordt gewekt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aarzelt om onderzoek te doen? Zo nee, gaat de NZa daadwerkelijk onderzoek doen? Zo ja, waarom twijfelt de NZa?
De NZa treedt wel degelijk actief op op het gebied van tandtechniek. Zo is eind 2011 nog een aanwijzing opgelegd aan een tandkliniek die ten onrechte techniekkosten in rekening bracht. De NZa heeft mij bericht dat het boeteonderzoek in deze zaak nog gaande is. Het is wel zo dat de regels van de NZa op grond waarvan tandartsen verplicht waren om maximaal de betaalde en verschuldigde kosten voor tandtechniek bij hun patiënten in rekening te brengen, golden tot 31-12-2011. Sinds 1 januari van dit jaar is het experiment met vrije prijsvorming gestart. Daarnaast richtten deze regels zich tot aanbieders van mondzorg, zoals tandartsen en orthodontisten. Zij waren niet van toepassing op de relatie tussen fabrikanten van implantaten en groothandels voor tandtechniek, waarover in het artikel van NRC wordt gerept. De NZa heeft aangegeven op basis van de nu bekende informatie geen aanleiding te zien om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie zoals geschetst in het NRC artikel van 31 maart jl.
Hoeveel van de 1,1 miljoen Nederlanders met tandheelkundige implantaten zijn naar schatting gedupeerd? Om welk bedrag gaat het? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders met implantaten zijn benadeeld en om welk bedrag het zou gaan. Ik ben niet van plan hier onderzoek naar te gaan doen, omdat ik van mening ben dat het doen van dit soort onderzoek het probleem, ook met terugwerkende kracht, niet oplost. Ik kijk liever naar de toekomst en richt me op mogelijkheden om te voorkomen dat consumenten worden benadeeld, ik verwijs u wat dit betreft kortheidshalve naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Is het waar dat fabrikanten tandartsen jarenlang hebben gepaaid met cadeau’s, zoals een CT-scanner t.w.v. 200 000 euro, chirurgische sets of 10 000 euro voor scholing? Bent u bereid onderzoek te doen naar het fêteren en beïnvloeden van tandartsen door de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat tandartsen jarenlang «gepaaid zijn met cadeaus», anders dan de suggesties uit NRC heb ik daar geen signalen voor gekregen. In het algemeen vind ik het goed dat er samenwerking is tussen tandartsen en fabrikanten. Die samenwerking is namelijk van belang voor de continue verbetering van de zorg. Het is echter niet de bedoeling dat die samenwerking doorslaat naar oneigenlijke beïnvloeding. Er is door verschillende onderzoeksbureaus onderzoek uitgevoerd om oneigenlijke beïnvloeding, of gunstbetoon, in de medische hulpmiddelensector in beeld te krijgen. Ik heb de resultaten van die verschillende onderzoeken op dit onderwerp in een brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) voor u op een rij gezet. Ik heb daarbij geconcludeerd dat gunstbetoon een weerbarstig onderwerp is dat moeilijk in beeld is te krijgen.
Ik heb in mijn brief van 25 november 2011 ook aangegeven dat ik inzet op zelfregulering door de sector op dit onderwerp. Op 1 januari 2012 is de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) in werking getreden, die daar invulling aan geeft. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat deze markt op een behoorlijke wijze functioneert en om eventueel wangedrag van de bedrijven die aan de GMH of voorgaande gedragscodes gebonden zijn (zoals Nobel Biocare) te onderzoeken. Ik ga daarom zelf geen nieuw onderzoek uitzetten naar beïnvloeding van artsen door fabrikanten in de medische hulpmiddelensector.
Wat gaat u ondernemen tegen implantatenfabrikanten zoals Nobel Biocare die tandartsen belobbyen en fêteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tandartsen leggen sinds de invoering van vrije prijzen begin dit jaar een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel tandartsen een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen leggen. De NZa houdt de ontwikkelingen rondom het experiment in de mondzorg nauwlettend voor mij in de gaten en let hierbij ook op prijseffecten. Zoals ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd, zal de NZa in juni met haar marktscan Mondzorg komen.
Kunt u een opsomming geven van de verschillende gedragscodes van de industrie die raken aan de contacten met tandartsen en kunt u voor elk van deze codes aangeven in welke mate en op welke wijze zij bindend en afdwingbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wettelijke regels voor contacten tussen artsen en industrie vind ik niet nodig omdat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) inzet op zelfregulering. In 2011 is door zes koepels van medische hulpmiddelenbedrijven gewerkt aan de GMH2. De GMH is ondergebracht in een stichting, waarbinnen een codecommissie zorg draagt voor advisering en klachtenafhandeling. De klachtenprocedure is zo ingericht dat die openstaat voor iedereen. De GMH wordt onderschreven door deze zes brancheverenigingen, waarmee een groot deel van de Nederlandse medische hulpmiddelenbedrijven, waaronder ook fabrikanten van tandimplantaten als Nobel Biocare, gebonden is aan de normen die in de GMH gesteld zijn. Dit is een flinke stap voorwaarts voor de sector. Voorheen waren er vele verschillende gedragscodes, elk met eigen accenten. Nu er sprake is van één gedragscode voor de medische hulpmiddelenbedrijven is helder welke regels er gelden voor de samenwerking met zorgprofessionals.
Deze code moet nu doorontwikkeld worden door de sector. Belangrijkste punten zijn daarbij dat de code gaat leven, dat de regels wederkerig worden en dat er transparantie wordt betracht over de onderlinge relaties. De door de Leden Van Gerven en Leijten aangehaalde berichten uit NRC laten mijns inziens duidelijk het belang van wederkerigheid zien. Het is belangrijk dat voor alle betrokken partijen helder is welke regels er gelden voor de onderlinge samenwerking. Dat geldt niet alleen voor fabrikanten maar zeker ook voor zorgprofessionals, in dit voorbeeld de tandartsen, en andere zorginkopende partijen als ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Ik vind het daarom van groot belang dat ook zij de regels in de GMH onderschrijven. Ik heb dat ook benadrukt tijdens het AO PIP-implantaten op 12 april 2012. Ik vind het daarom wenselijk dat de NMT, samen met andere artsenorganisaties, de gedragscode onderschrijft. Zoals ik tijdens het AO ook aangaf zal ik deze organisaties aanspreken op het onderschrijven van de GMH.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geen gedragscode heeft voor contacten van tandartsen met de industrie? Deelt u de mening dat voor tandartsen en andere medische beroepen bindende regels zouden moeten bestaan, eventueel wettelijke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om zakkenvullerij onder tandartsen te legaliseren en te bevorderen door middel van vrije tarieven, in plaats van deze verborgen zorgkosten aan te pakken? Hoe geloofwaardig bent u nog in uw pleidooi voor beheersing van de zorgkosten als u ruim baan geeft aan winstbejag?
Mijn beleid om vrije tarieven voor tandartsen in te stellen heeft geenszins tot doel ruim baan te geven aan winstbejag. Integendeel. Het stelsel is zo ingericht dat transparantie wordt verhoogd waardoor partijen in staat zijn hun rollen op te pakken. Daarvoor is wél nodig dat de diverse partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit verwacht ik zowel van de patiënten, als van de tandartsen zelf en vooral ook van de verzekeraars. Ik ben er van overtuigd dat dit een betere manier is om uiteindelijk tot een betaalbare gezondheidszorg te komen, dan alleen via overheidsregulering. Om uit de spiraal van steeds meer regels en controle te geraken, is het aanspreken van de verschillende partijen op hun verantwoordelijkheden essentieel. Dit zal ik dan ook blijven doen.
Onrust rondom de contractering tussen verzekeraars en ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent het bericht «Chronisch zieke de dupe», waaruit blijkt dat veel ziekenhuizen nog geen contract afgesloten hebben met een verzekeraar, waardoor patiënten zelf hun behandeling dreigen te moeten gaan betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis in Groningen dat voor veel ziekenhuizen in het noorden geldt dat zij voor verzekerden van de zorgverzekeraars VGZ en Achmea passantenprijzen gaan hanteren waarvan de prijs 10 procent hoger ligt? In hoeverre acht u deze opstelling gewenst en constructief?
Ik heb geen opvatting over deze opstelling. Voor wat betreft het al dan niet hanteren van passantenprijzen verwijs ik naar mijn brief van 5 april jongstleden.
Is het waar dat de kans reëel is dat verzekerden, die gewoon hun premie hebben betaald, toch deels of in het geheel zelf de rekening voor verzekerde zorg moeten betalen omdat hun verzekeraar nog geen contract heeft afgesloten met het betreffende ziekenhuis? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In mijn brief van 5 april ben ik ingegaan op de geschetste situatie en heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering voor 2012 op een goede manier af te ronden. Dit neemt niet weg dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft afgelopen week in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van VGZ in het genoemde artikel: «We streven er nog steeds naar met alle ziekenhuizen een contract af te sluiten. Mocht dat toch niet lukken, dan zullen we onze verzekerden ruim van te voren informeren», en dat acute zorg en »lopende behandelingen» sowieso wel worden vergoed? Deelt u de mening dat dit op zijn minst de indruk wekt dat voor nieuwe behandelingen geen of onvoldoende vergoeding zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de stelling van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis, de heer Feenstra, bevestigen dat verzekeraars bij de onderhandelingen prijs en efficiëncy voorop zetten en niet kwaliteit van de zorg? Is dit een beeld dat u herkent?
Ik ben geen partij in deze onderhandelingen; ik kan deze stelling daarom bevestigen noch ontkennen. Wel stel ik vast dat de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord in volle gang is. Mijn indruk is dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier serieus werk van maken. Ik verneem dat er stevig maar op constructieve wijze wordt onderhandeld.
Bent u bereid de Kamer uiterlijk 6 april a.s. te informeren over de stand van zaken van alle onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen? Kunt u daarbij tevens een overzicht geven van de reeds afgesloten en nog niet afgesloten schaduw-fb’s?
Ik verwijs hiervoor naar genoemde brief van 5 april. Overigens merk ik daarbij aanvullend op dat het niet mogelijk is om (bedrijfsgevoelige) gegevens over individuele contractsafspraken te verstrekken.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 6 april a.s. te beantwoorden in verband met de mogelijke onrust die onder verzekerden kan ontstaan naar aanleiding van de uitlatingen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis?
Dit is helaas niet gelukt.
De terugbetaling van geïnde omstreden Amerikaanse invoerheffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van 14 februari 2012 over de afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven?1
Ja
Deelt u de mening dat de uitkomst van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten, waarbij is afgesproken dat de onterecht betaalde heffingen niet terugbetaald hoeven te worden aan de desbetreffende bedrijven, teleurstellend en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 4 april jl. heb aangegeven2, ben ik verheugd dat het handelsconflict met de VS over het toepassen van «zeroing» eindelijk is opgelost. Meerdere Nederlandse bedrijven zullen hier op korte termijn hun voordeel mee kunnen doen, omdat zij naar verwachting geen antidumpingheffingen meer hoeven te betalen.
Nederland heeft zich ingezet voor het terugbetalen van teveel betaalde heffingen door de VS als onderdeel van een akkoord. In mijn antwoord op uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat deze eis niet haalbaar bleek. Het bereikte akkoord was het hoogst haalbare en is voor mij dan ook op het punt van terugbetaling teleurstellend maar in zijn geheel acceptabel.
Bent u bereid om de teleurstellende resultaten uit de onderhandelingen ter sprake te brengen bij de Europese Commissie en u hard te maken voor een eerlijke compensatie van de geleden schade door het Amerikaanse invoerheffingenbeleid?
Het resultaat van de onderhandelingen is door de Europese Commissie besproken met Nederland en de andere EU-lidstaten. Daarbij heeft Nederland de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op uw eerdere vragen acht ik de kans van slagen echter gering, omdat de EU geen juridische mogelijkheden heeft om de VS hiertoe te dwingen.
Welke mogelijkheden ziet u om toch te komen tot een collectieve terugbetaling van de onterecht betaalde heffingen, zodat niet ieder bedrijf tegen hoge kosten middels het Amerikaanse rechtssysteem zijn gelijk behoeft te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik veronderstel dat u met collectieve terugbetaling doelt op een akkoord tussen de VS en de EU over terugbetaling. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om een eventuele coördinerende rol te spelen en de mogelijkheid te creëren dat gedupeerde bedrijven gezamenlijk via het Amerikaanse rechtssysteem juridische stappen kunnen ondernemen om de onterecht betaalde heffingen terug te vorderen?
Het is aan bedrijven zelf om na te gaan in hoeverre zij gezamenlijk kunnen optreden in het Amerikaanse rechtssysteem met het oog op het terugkrijgen van teveel betaalde heffingen. De Nederlandse overheid heeft ter zake geen rol te vervullen.
Onveilige software in pacemakers |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie over onveilige software in pacemakers?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van Supervisory Control and Data Acquisition (SCADA) in medische technologie zoals pacemakers en insulinepompen in Nederland?
Ja.
Hoeveel human SCADA-apparaten zijn er geïmplanteerd in patiënten in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken? Wat zijn de gezondheidsrisico’s hiervan?
Er is geen centrale registratie van medische technologie met SCADA (Supervisory Control And Data Acquisition). In Nederland is dan ook niet bekend hoeveel medische hulpmiddelen – waaronder implantaten – gebruik maken van een dergelijk systeem. In mijn brief aan de Kamer d.d. 27 maart 2012, heb ik u geïnformeerd over het voornemen van een centrale registratie in Europa van implantaten en mogelijke complicaties. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Bij navraag geeft Medtronic – één van de in de publicaties genoemde bedrijven – aan dat Medtronic tot op heden wereldwijd van patiënten of zorgverleners nog nooit meldingen heeft ontvangen over ongewenste draadloze manipulaties van insulinepompen en pacemakers.
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan de toepassing van human SCADA? Hoe beoordeelt u deze?
Voor medische hulpmiddelen die software in zich hebben of die medische software
op zichzelf zijn, moet de software worden gevalideerd volgens de actuele stand van kennis en wetenschap rekening houdend met de beginselen van ontwikkelings- en levenscyclus, risico beheer, validatie en verificatie (Annex I MDD, 12.1 a).
De noodzaak om alert te zijn en in te spelen op veiligheidskwesties is aldus impliciet deel van de verplichting van de fabrikant van een medisch hulpmiddel.
Moet er melding worden gemaakt van human SCADA-producten waarvan is aangetoond dat deze zwakheden/kwetsbaarheden in de beveiligingssoftware bevatten die tot gezondheidsrisico's voor de drager kunnen leiden? Zo ja, bij wie? Wordt deze melding openbaar gemaakt? Wordt er ook toezicht gehouden op de kwaliteit van human SCADA?
Ja, na markttoelating van een medisch hulpmiddel is het van groot belang om te vervolgen hoe het hulpmiddel functioneert in de praktijk (Post Market Surveillance). Daartoe moet de fabrikant blijven nagaan of het hulpmiddel doet wat het beoogt te doen en welke complicaties en bijwerkingen optreden bij langer gebruik en bij grotere groepen gebruikers. Zo geeft Medtronic aan dat het continu de veiligheid van haar devices blijft beoordelen.
Als er kwetsbaarheden aan het licht komen, zal Medtronic direct bekijken of additionele veiligheidsmaatregelen geïmplementeerd moeten worden, zonder de therapie van patiënten te beïnvloeden. Voor de hoogrisicoklassen medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld implantaten) moeten afwijkende bevindingen worden gemeld aan de certificerende Aangemelde Instantie of ten algemene bij de bevoegde autoriteit in Nederland: de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Meldingen bij een aangemelde instantie zijn niet openbaar. De certificerende aangemelde instantie moet (blijven) nagaan of een medisch hulpmiddel waarvoor een certificaat is afgegeven nog voldoet aan de essentiële eisen.
Bent u van mening dat er op het moment voldoende wettelijke waarborgen zijn om te voorkomen dat producenten gezondheidsrisico's voor hun klanten creëren door het blijven verkopen en niet terugroepen van human SCADA-apparaten waar niet-gepubliceerde kwetsbaarheden in aanwezig zijn?
In mijn brief d.d. 27 maart 2012, heb ik mijn voornemens voor aanscherpingen binnen het huidige wettelijke regime aan u kenbaar gemaakt. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Deelt u de mening dat wettelijk afgedwongen dient te worden dat human SCADA-producten pas na een nader te bepalen certificeringstraject voor hun beveiligingssoftware verkocht mogen worden op de Nederlandse markt en gebruikt mogen worden in medische toepassingen in Nederland?
Voor medische hulpmiddelen uit de hoogrisicoklassen is al sprake van een certificeringstraject door de aangemelde instanties aan de hand van de essentiële eisen uit de Europese richtlijn voor medische hulpmiddelen.
Illegale prostitutie in massagesalons |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Onderzoek naar illegale prostitutie in massagesalons»?1
Ja.
Kent u signalen van illegale prostitutie in massagesalons in andere steden dan Amsterdam? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Geven die signalen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een wijder verbreid en structureler probleem? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ja. Er heeft bijvoorbeeld in 2011 een controleactie plaatsgevonden bij een Chinese massagesalon in Den Haag, waarbij seksuele dienstverlening is geconstateerd. De signalen over prostitutie in massagesalons zijn voor mij reeds aanleiding geweest om een onderzoek naar mensenhandel in de Chinese beautybranche in te stellen. Dit onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
In hoeverre veroorzaken strengere regelgeving en strakker beleid ten aan zien van prostitutie dat de illegale prostitutie zich verplaatst of uitbreidt naar andere delen van een stad of naar sectoren als massagesalons, nagelstudio’s, schoonheidssalons of sauna’s?
Het is bekend dat bij een strikte regulering van de prostitutiebranche er een verplaatsing van prostitutie naar andere inrichtingen en locaties plaatsvindt. Om deze reden voorziet het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, dat thans bij de Eerste Kamer voorligt, in een zo goed mogelijk sluitend systeem waarbij niet alleen prostitutiebedrijven maar alle seksbedrijven, dus ook massagesalons waar seksuele diensten worden aangeboden, aan een vergunningplicht worden onderworpen. Indien deze bedrijven niet over een vergunning beschikken kunnen zij gesloten worden. Ook de in het wetsvoorstel voorgestelde registratieplicht voor prostituees vormt een maatregel die in dit verband van belang is. De registratieplicht in combinatie met de algehele vergunningplicht ondervangt de verschuiving naar het deel van de prostitutiebranche dat thans nog niet gereguleerd is.
Bent u bereid economische sectoren die voor een groot deel gebruikt worden voor criminele doeleinden vergunningplichtig te maken en onder het regime van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) te brengen? Zo ja, is er aanleiding om dat voor massagesalons te doen? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche voorziet in een vergunningplicht voor seksbedrijven. Daarmee vallen ook massagesalons en andere bedrijven, wanneer daar seksuele diensten worden aangeboden, onder de vergunningplicht van die wet. Bij de procedure in het kader van een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf kan de Wet Bibob betrokken worden. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob.
De ontvoering van een negenjarig meisje |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Getouwtrek om 9-jarige dochter»?1
Bij brief van 3 april 2012 met kenmerk 2012Z06786 zijn door het lid Bontes (PVV) vragen gesteld over de ontvoering van een negenjarig meisje. Deze vragen worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage2 bij deze brief. In verband met de vertrouwelijke inhoud van de beantwoording, wordt de onderhavige brief alleen per post aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er door de Nederlandse Centrale Autoriteit stappen ondernomen om het kind naar Nederland terug te geleiden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid maatregelen te nemen tegen de Centrale Autoriteit indien blijkt dat er ernstige fouten in de teruggeleidingsprocedure zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er strafrechtelijke maatregelen genomen tegen de moeder, die zich schuldig heeft gemaakt aan internationale kinderontvoering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn er ondernomen door politie en justitie en welke stappen zullen nog volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de uitspraak van de Nederlandse rechter en de Oostenrijkse rechter elkaar hebben gekruist? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met de Oostenrijkse Centrale Autoriteit om duidelijkheid te scheppen in deze ontvoeringszaak?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'De gasmeter liegt straks niet meer' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De gasmeter liegt straks niet meer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de meetcode vanaf volgend jaar wordt veranderd en dat daarmee de oneigenlijke gaswinsten van energiebedrijven tot het verleden gaan behoren?
In mijn brief aan uw Kamer van 14 september 20112 heb ik bericht over de voortgang van het codewijzigingstraject waar administratieve temperatuurcorrectie deel van uitmaakt. De NMa doorloopt hiervoor de wettelijke procedure, met inachtneming van artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet. Het is hierbij van belang onderscheid te maken tussen de vaststelling en de inwerkingtreding van de codewijziging met betrekking tot temperatuurcorrectie en lekverliezen gas. Op korte termijn zal de NMa een ontwerpbesluit publiceren en, na een wettelijke terinzageperiode van 3 maanden, medio 2012 het besluit definitief vaststellen. De NMA streeft er vervolgens naar de maatregelen zo snel mogelijk in te voeren. Van de NMa heb ik begrepen dat verwacht wordt dat de definitieve inwerkingtreding later ligt dan 1 januari 2013.
Immers, de NMa dient rekening te houden met het feit dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving. Nadat de gehele besluitvormingsprocedure is doorlopen, zal de NMa een definitief standpunt over de inwerkingtreding kunnen innemen.
Deelt u de mening dat oneigenlijke gaswinsten voor zowel burgers, energiebedrijven en overheid niet wenselijk zijn?
Door de verdiscontering van meetwinsten in levering- en transporttarieven ondervindt een gemiddelde consument geen financieel nadeel en worden er ook geen extra winsten gemaakt door bedrijven. Maar doordat «de gemiddelde consument» niet bestaat, zijn er huishoudens die teveel betalen en huishoudens die te weinig betalen. Hier is sprake van kruissubsidiëring tussen groepen afnemers. Dit betreft dus een verdelingsvraagstuk. Het voortbestaan van deze situatie acht ik ongewenst.
Bent u op dit moment van mening dat de ingangsdatum van 1 januari 2013 gehaald gaat worden? Zo nee, om welke redenen wordt deze datum niet gehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Werken de energiebedrijven goed mee in dit traject of zijn er bedrijven die het proces tegenwerken? Als dit het geval is, kunt u dan bekendmaken welke bedrijven dit zijn zodat dit via «naming and shaming» voor de consument duidelijk is?
Zoals in voornoemde brief aan uw Kamer aangegeven zijn netbeheerders en de representatieve organisaties eerder niet in staat gebleken om over dit voor consumenten belangrijke onderwerp tijdig overeenstemming te bereiken. De NMa heeft nu de stap genomen om zelf een besluit op te stellen. Mijn informatie is dat partijen hier constructief aan meewerken.
De handelswijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het inkoopbeleid van zorgverzekeraar Achmea, waarmee fysiotherapeuten op straffe van een tariefkorting worden gedwongen om patiëntengegevens aan commerciële bedrijven te verstrekken ten behoeve van de CQ-index? Hoe verhoudt zich dit tot het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Deze vragen hebben betrekking op het inkoop- en contracteringsbeleid van verzekeraars. Verzekeraars zijn privaatrechtelijke instanties. Contractering en eventuele voorwaarden die een verzekeraar of zorgaanbieder in die contracten wil opnemen zijn aan de partijen zelf.
Deze vragen hebben daarnaast betrekking op de privacy van patiënten. Indien privacy in het geding zou zijn zou er een rol liggen voor de overheid. Dat is echter niet het geval. Het meten van de CQ-index betreft patiëntervaringen; er worden geen medische gegevens opgevraagd. Patiënten worden volgens de geldende wetgeving benaderd voor onderzoek. Voor deelname aan de CQ-meting vraagt de fysiotherapeut toestemming aan de patiënt om diens contactgegevens door te geven aan het meetbureau. De patiënt zelf geeft toestemming om hierover benaderd te worden. De patiënt vult vervolgens ook zelf de gegevens in.
Er is dus geen sprake van inbreuk op de privacy. Daarnaast heeft men altijd de mogelijkheid om zich af te melden of niet deel te nemen aan het onderzoek.
De twee bedrijven (Qualizorg en Mediquest) waarvoor bij Achmea gecontracteerde fysiotherapeuten kunnen kiezen om de CQ-meting te laten uitzetten zijn door het Centrum Klantervaring Zorg (CKZ) geaccrediteerd. Qualizorg en Mediquest moeten zich bij het trekken van steekproeven en het verwerken van data houden aan het «Handboek Eisen en Werkwijzen CQ-metingen» dat in beheer is bij het CKZ. In dit handboek staan de richtlijnen (werkwijzen) beschreven die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van CQI meetinstrumenten. In het handboek is een specifieke procedure met betrekking tot de beveiliging van bestanden opgenomen (bijlage 00.04 «Beveiliging van bestanden»). Deze procedure is in te zien op de site van het CKZ (www.centrumklantervaringzorg.nl). In die procedure wordt nauwkeurig beschreven op welke manier bestanden moeten worden bewaard en hoe moet worden vastgelegd wie toegang heeft.
Welke zorgverzekeraars stellen het verstrekken van patiëntengegevens aan derden nog meer verplicht aan hun contractanten?
Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 3, 4, 6 en 11 heb vermeld is het verstrekken van patiëntengegevens aan derden niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze inbreuk op de privacy van patiënten zich tot de juridische criteria «maatvoering» en «noodzakelijkheid»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel individuen, werkzaam bij bedrijven zoals Qualizorg en Mediquest, krijgen patiëntengegevens onder ogen, en hoeveel van deze individuen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het tuchtrecht? Indien u hier geen zicht op heeft, vindt u het niet onwenselijk dat u geen zicht heeft op het verspreiden van patiëntengegevens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze gang van zaken?
De CQ-metingen zijn conform artikel 27 Wet bescherming persoonsgegevens door Qualizorg B.V. gemeld bij het CBP. Het CBP heeft de plicht deze meldingen in een openbaar register bij te houden. Opname in het register is geen verklaring van het CBP dat de verwerking rechtmatig is. De verwerking is door het CBP niet inhoudelijk getoetst. Het blijft de verantwoordelijkheid van degene die meldt om de verwerking op een juiste en volledige wijze te doen.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen uitspraken over lopende of voorgenomen onderzoeken. Het CBP doet dan ook geen uitspraken over deze gang van zaken. Zoals neergelegd in de «Beleidsregels handhaving»2 geeft het CBP prioriteit aan zaken waarbij de toezichthouder het vermoeden heeft van ernstige, structurele overtredingen die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Hoeveel premiegeld gaat er jaarlijks naar leveranciers van CQi-metingen zoals Qualizorg en Mediquest? Wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven en onderzoeken nutteloze bureaucratie zijn die niet passen binnen het streven naar doelmatige zorguitgaven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het uitvragen van geobjectiveerde cliëntervaringen is een waardevol hulpmiddel bij het transparant maken van de kwaliteit van de zorg. De informatie die fysiotherapiepraktijken verstrekken over de kwaliteit van de zorg is afgesproken binnen het transparantieprogramma Zichtbare Zorg, de CQ- meting is daar onderdeel van.
Zou het niet beter zijn om de klachtenafhandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verbeteren in plaats van voor kwaliteit van zorg te vertrouwen op een zorginkoop gebaseerd op dure bureaucratische papierwinkels zoals CQ-metingen en audits? Wilt u uw antwoord toelichten?
De CQ-vragenlijsten worden niet alleen gebruikt voor zorginkoop maar ook voor keuze-informatie voor cliënten en voor toezicht. In het transparantieprogramma Zichtbare Zorg is naar verschillende gebruiksdoelen gekeken en is geprobeerd zoveel als mogelijk de hulpmiddelen te combineren.
Zou het niet beter zijn om fysiotherapeuten elkaar scherp te laten houden op basis van professionele normen in plaats van een systeem van georganiseerd wantrouwen van zorgverzekeraars te hanteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bepaalt de normen voor kwaliteit. Het KNGF bepaalt ook hoe deze kwaliteit wordt geborgd. Fysiotherapeuten houden elkaar dus ook scherp. In samenspraak met andere stakeholders (patiënten en verzekeraars) kan daarnaast worden bepaald hoe kwaliteit transparant gemaakt zou moeten worden. Een CQ-meting voor patiëntervaringen is één van de opties hiervoor. Deze meting is de afgelopen jaren onderdeel geweest van het Kwaliefy project waarbinnen vanuit ZiZo de afgelopen drie jaar kwaliteitsindicatoren zijn gemeten.
Wat is uw oordeel over de administratieve belasting die door alle kwaliteitsindices, audits etc. aan fysiotherapeuten wordt opgelegd? Op welke wijze wilt u de administratieve belasting van fysiotherapeuten terugdringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het van belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens een administratieve belasting is voor fysiotherapeuten. Onder andere om deze administratieve belasting te verlagen heeft in 2011 de uitvraag van kwaliteitsindicatoren plaatsgevonden vanuit de elektronische patiëntendossiers van de praktijken. Partijen hebben dus zelf ook al een slag geslagen in het verminderen van de administratieve belasting voor de zorgverleners.
Ik heb mij verder laten informeren dat Qualizorg ernaar streeft om de administratieve belasting voor een praktijk tot een minimum te beperken. Het enige dat de zorgverlener hoeft te doen is een e-mail adres noteren in het EPD/declaratiesysteem en een toestemmingsvinkje aan te klikken op verzoek van de patiënt. De rest gaat volledig automatisch en kost de zorgverlener dus geen tijd.
Is het waar dat fysiotherapeuten naast het verplicht aanleveren van patiëntengegevens, ook een bepaald bedrag per jaar moeten betalen aan het door Achmea aangestelde bedrijf? Zo ja, is hier naar uw oordeel geen sprake van een vorm van gedwongen winkelnering?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat er voor 2012 geen verplichting tot aansluiting bij het Elektronisch Patiëntendossier geldt en zorgverzekeraars voor dit jaar nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het contracteerbeleid van Achmea, dat het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier verplicht stelt?
Ja, de antwoorden op deze eerdere vragen herinner ik mij. Ik heb daarin aangegeven dat er voor 2012 nog geen sprake is van een wettelijke eis tot aansluiting op het LSP. Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij in de contracten afspraken te maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. Hierbij geldt dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt. Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Mogen zorgverzekeraars van u in 2013 het uitwisselen van gegevens via het LSP verplicht stellen via hun contracteerbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de betekenis van «vrije tarieven» in de fysiotherapeutische zorg als deze in de praktijk worden gedicteerd door zorgverzekeraars? Wat is hier vrij aan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat er vrije tarieven zijn betekent dat de fysiotherapeuten met de zorgverzekeraars onderhandelen over de hoogte van de tarieven. Hierbij kan de zorgverzekeraar voor bijvoorbeeld betere kwaliteit, transparantie of extra service zorg bij bepaalde fysiotherapeuten tegen een hoger tarief contracteren en bij andere fysiotherapeuten een lager tarief.
Zou het niet beter zijn bij het vaststellen van tarieven uit te gaan van de reële zorgbehoefte en praktijkkosten, in plaats van de bedrijfseconomische belangen van zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid vaste tarieven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De tarieven in de fysiotherapie zijn al geruime tijd vrij gegeven. In de praktijk is te zien dat verzekeraars fysiotherapeuten die extra service of kwaliteit bieden hoger belonen. Het gaat hier om extra service en kwaliteit die aan de patiënt worden geboden. Ik ben niet bereid om vaste tarieven in te voeren. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat het bieden van innovatie, kwaliteit en service wordt beloond. Ik wil hier wel benadrukken dat ik het van belang vind dat er transparante informatie over kwaliteit beschikbaar is en blijft voor patiënten. Ik zie daar een rol voor alle betrokken partijen, zowel voor fysiotherapeuten als voor verzekeraars.
Beroepsziekten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de ziekte van Lyme erkend is als een beroepsziekte?
Ja, De ziekte van Lyme is erkend als een beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Is het waar dat volgens artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) werknemers recht hebben op smartengeld, indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte?
Ja, artikel 54a Barp voorziet in een smartengelduitkering indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte.
Valt de ziekte van Lyme, door de erkenning als beroepsziekte, onder dit artikel?
Ja.
Het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies op te laten gaan in brede studies |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies op te laten gaan in brede studies?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel brede studies absoluut voordelen bieden, ten minste voor een aantal talen de eigenstandige (voltijds-)universitaire studie wel zou moeten blijven bestaan, vanwege nationaal belang, zoals het Fries, of vanwege internationaal en commercieel belang, zoals het Frans of Portugees, de taal die -naast in een van de sterkst opkomende economische wereldmachten, Brazilië- in acht landen gesproken wordt? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat talen van groot belang zijn vanuit nationaal cultureel belang en voor de Nederlandse economie en de export. Ik ben daarnaast van mening dat talen ook in het kader van een brede bachelor kunnen worden aangeboden.
In navolging van het advies van de commissie-Veerman heeft dit kabinet, daarin breed gesteund door de Tweede Kamer, gekozen voor meer profilering van hogescholen en universiteiten. Universiteiten en hogescholen moeten bewuste keuzes maken, in het opleidingenaanbod en in het onderzoek, omwille van de kwaliteit. Dat kan inderdaad betekenen dat kleine opleidingen verdwijnen. Voor veel meer kleine opleidingen geldt echter dat zij aangeboden blijven worden, maar wel op een andere manier. Vergelijkbare opleidingen zullen samengevoegd worden en geconcentreerd worden aangeboden op één of enkele plekken, bepaalde opleidingen zullen in samenwerking tussen instellingen worden vormgegeven (voorbeeld: de landelijke master wiskunde) en andere kleine opleidingen zullen opgaan in bredere bacheloropleidingen. Een dergelijke verbreding kan zowel uit doelmatigheidsoverwegingen als uit kwaliteitsoogpunt wenselijk zijn. Brede opleidingen kunnen bovendien ook nieuwe groepen studenten aantrekken. Niet iedereen weet, voordat hij gaat studeren, al precies wat hij wil en voor bepaalde studenten is een brede opleiding aantrekkelijker dan een smallere.
Hoe verhoudt dit voornemen van de instellingen zich enerzijds tot het beëindigen van deze eigenstandige universitaire studies vanwege profilering en anderzijds tot het belang dat de regering hecht aan kennis van eigen cultureel erfgoed (het Fries) en het bevorderen van culturele, economische en wetenschappelijke contacten met Brazilië en de andere landen waarvan het niet langer mogelijk is in voltijd de taal van het betreffende land te bestuderen?
Instellingen dienen hun voornemens voor profilering te laten aansluiten bij de door hen gemaakte afspraken in het kader van het Implementatieplan Geesteswetenschappen (Advies implementatie duurzame Geesteswetenschappen, 23-6-2010). Inzake de opleiding Friese taal en cultuur verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen van de leden Jadnanansing en Jacobi over de toekomst van de enige academische opleiding Friese taal en cultuur (ingezonden 29 maart 2012).
Deelt de regering de mening dat grondige wetenschappelijke kennis van een taal een voorwaarde is om de in vraag 3 genoemde ambities waar te maken? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid met universitaire opleidingen in gesprek te gaan over behoud van een aanbod aan eigenstandige universitaire studies van talen, die duidelijk een nationaal en internationaal belang van Nederland dienen? Zo neen, waarom niet?
Die mening wordt door de regering gedeeld, waarbij wordt aangetekend dat ook via een brede bachelor aan de voorwaarde om ambities waar te maken kan worden voldaan.
Het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) pleit voor een apart invoedingstarief voor decentrale energieopwekking) |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «NMA pleit voor apart invoedingstarief decentrale opwekkers»?1
Ja.
Hoe moet dit pleidooi worden gezien in het licht van eerdere vragen over dit onderwerp, waarin staat dat «In gesprekken heeft de NMa wel medegedeeld dat de NMa het onderwerp laat rusten totdat op politiek niveau een aantal besluiten genomen is.», alsmede «De onderwerpen die in deze vragen worden geadresseerd, vergen een brede beleidsmatige beschouwing gevolgd door een politieke afweging»?2 Mag uit het feit dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opnieuw invoering van een invoederstarief bepleit, worden geconcludeerd dat er inmiddels op politiek niveau een aantal besluiten genomen is en dat de noodzakelijk geachte «brede beleidsmatige beschouwing» en «politieke afweging» plaatsgevonden hebben? Op welke wijze en wanneer zijn deze besluiten en het resultaat van de genoemde beleidsmatige beschouwing aan de Kamer beschikbaar gesteld?
De beleidsmatige beschouwing naar de effecten van de invoering van een producententarief is nog niet afgerond. In het Energierapport 2011 is aangekondigd de mogelijkheden te willen verkennen om in Nederland de kosten van het net op een meer evenwichtige wijze te verdelen tussen producenten en afnemers. Daarbij is de invoering van een producententarief nadrukkelijk genoemd. Aanleiding hiervoor was de verwachting dat Nederland de komende jaren een netto-exporteur van elektriciteit wordt, maar dat buitenlandse afnemers niet of maar in beperkte mate bijdragen aan de kosten van de hiervoor noodzakelijk netverzwaringen. Naar aanleiding hiervan heeft de Kamer een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt de effecten te onderzoeken van de verhoging van het Landelijk Uniform Producententarief (hierna: LUP) op de elektriciteitsprijs, investeringsprikkels, verduurzaming van de energieproductie en decentrale energieopwekking (motie Wiegman)3. Dit onderzoek naar de effecten van de invoering van een producententarief in Nederland is inmiddels gestart en zal voor de zomer worden afgerond. De vraag naar de effecten op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van de verhoging van het LUP of de invoering van een producententarief maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Naar aanleiding van een uitspraak van het CBb4 waarin het college de NMa verbiedt om de kosten van decentrale invoeding van elektriciteit in de transporttarieven voor de afname van elektriciteit mee te nemen, wordt in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om een deel van de transportkosten die worden veroorzaakt door decentrale invoeding te laten betalen door de producenten die zijn aangesloten op regionale netten en wat de effecten hiervan zijn. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt niet overwogen en ook niet nader onderzocht. Wanneer er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding zal het level playing field binnen Nederland niet veranderen.
Welke inzichten heeft genoemde «brede beleidsmatige beschouwing» opgeleverd ten aanzien van eerder onderkende complicaties van het introduceren van een invoederstarief voor decentrale producenten? Hoe zit het bijvoorbeeld met de financiële gevolgen voor reeds gerealiseerde en operationele projecten, waarbij met een eventueel invoederstarief geen rekening is gehouden, alsmede voor de hoogte van daaraan toegekende overheidssubsidies? Hoe staat het in dit verband met het level playing field binnen Europa, dat er in het verleden toe heeft geleid dat het Landelijk Uniform Producententarief (LUP) op nul is gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat decentrale producenten van elektriciteit in bepaalde gevallen en omstandigheden netkosten kunnen besparen, zodat een invoederstarief voor decentrale producenten juist in strijd is met het kostenveroorzakingsprincipe?
In Nederland worden de kosten van het hogere net – afhankelijk van het gebruik van dit hogere net – doorberekend in de kosten van het lagere net. Bij decentrale invoeding wordt er minder elektriciteit afgenomen van het hogere net. Hierdoor bespaart de netbeheerder de kosten van het gebruik van dit hogere net. Hier staat tegenover dat een netbeheerder zijn net vaak zal moeten verzwaren en dus investeringen zal moeten doen om decentrale invoeding van stroom in zijn net mogelijk te maken. Dit speelt vooral daar waar er relatief veel decentrale productie en relatief weinig afname van elektriciteit is. Netten moeten dan over een grotere afstand worden verzwaard om deze stroom af te voeren. De NMa start op korte termijn een onderzoek naar de mogelijke besparingen als gevolg van decentrale invoeding in relatie tot de kosten van decentrale invoeding. Dit onderzoek zal voor het einde van dit jaar worden afgerond.
Waarom zouden decentrale elektriciteitsproducenten wel via een invoederstarief moeten bijdragen aan (eventueel) voor hen noodzakelijke investeringen in de netwerken en centrale elektriciteitsproducenten niet, zoals het artikel lijkt te suggereren? Hoe staat dit pleidooi van de NMa in verhouding tot bijvoorbeeld investeringen in nieuwe hoogspanningslijnen vanuit de Eemshaven? Hoe staat dit voorstel in verhouding tot het noodzakelijke level playing field tussen centrale en decentrale elektriciteitsproducenten?
De uitspraak van de NMa is gedaan bij de presentatie van een gewijzigd reguleringsbesluit voor regionale netbeheerders. Dat de NMa hierbij uitsluitend spreekt over invoedingstarieven op regionale netten, heeft te maken met de scope van die specifieke besluiten en impliceert dan ook niet dat eventuele wijzigingen in het reguleringskader zich tot uitsluitend regionale netten zullen beperken.
Zoals aangegeven kijkt het onderzoek van het ministerie van EL&I naar de effecten van de verhoging van het LUP – dus een producententarief voor centrale producenten – en naar de effecten van een producententarief voor alle producenten in Nederland. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt – zoals hiervoor al aangegeven – niet overwogen en ook niet nader onderzocht.
Zolang er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding, zal het level playing field tussen decentrale en centrale opwekking niet veranderen.
Bovendien wordt in het onderzoek uitgegaan van een level playing field tussen bestaande en nieuwe producenten. Dit betekent, dat op voorhand geen effect op de SDE+ behoeft te worden verwacht.
Wat zijn de consequenties van invoering van een transporttarief voor decentrale, duurzame elektriciteitsproductiemiddelen die worden gestimuleerd in het kader van de regeling voor subsidieregeling duurzame energie (SDE+)? In hoeverre leidt invoering van een transporttarief tot een verhoging van de kosten van dergelijke projecten? Wat is de invloed op de hoogte van het budget voor de SDE+- en/of op het aantal projecten dat aanspraak kan maken op deze regeling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek naar de mogelijkheid van een invoederstarief door uw ministerie, waarvan de NMa aan het slot van het artikel gewag maakt?
Dit onderzoek zal voor de zomer worden afgerond.
Op welke wijze is geborgd dat de proeftuinen die tot stand zijn gekomen in het kader van het Innovatie Programma Intelligente Netten optimaal bijdragen aan een verlaging van de kosten van netinpassing van decentrale en centrale elektriciteitsproductiemiddelen?
De proeftuinen intelligente netten hebben een functie in het leren over de mogelijkheden van intelligente toepassingen in het licht van een bredere maatschappelijke kosten/baten analyse. Hierbij spelen verschillende vraagstukken een rol, waaronder de inpassing van decentrale opwekking en opslag van energie. De proeftuinen, die elk een verschillende focus hebben, zullen vanuit het innovatieprogramma voor intelligente netten geflankeerd worden door een proeftuinoverstijgend leerprogramma. Ook wordt er een maatschappelijke kosten/baten analyse uitgevoerd, waarvan fase 1 recent is afgerond (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/03/30/maatschappelijke-kosten-en-baten-van-intelligente-netten.html). In de tweede fase van deze analyse zullen ervaringen uit de proeftuinen betrokken worden. De proeftuinen hebben een looptijd van maximaal 3 jaar.
Het bericht dat de onafhankelijkheid van deurwaarders gevaar loopt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van het Genootschap van Onafhankelijke Gerechtsdeurwaarders dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder ernstig wordt bedreigd?1
De mogelijkheid voor niet-gerechtsdeurwaarders om voor maximaal 49% te participeren in een deurwaarderspraktijk bestaat reeds in de thans geldende Verordening Onafhankelijkheid. Het recente besluit van de ledenraad van de KBvG strekt ertoe dat de kring van mogelijke participanten wordt uitgebreid met partijen die betrokken kunnen zijn bij opdrachten aan het kantoor. Een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie hoeft niet noodzakerlijkerwijs de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder aan te tasten; dat hangt af van de waarborgen die er in de (gewijzigde) Verordening Onafhankelijkheid zullen worden opgenomen.
Is het waar dat tijdens de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is besloten dat een niet-gerechtsdeurwaarder voor maximaal 49% kan participeren in een deurwaarderspraktijk? Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder binnen het rechtsbestel zal kunnen aantasten en op gespannen voet staat met artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een deurwaarder een afgeleide overheidsmacht, en een derdenparticipant daarmee indirecte overheidsmacht, heeft indien door middel van aandeelverhoudingen direct of indirect invloed kan worden uitgeoefend op deurwaarderspraktijken? Deelt u de mening dat in dit opzicht de door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gestelde ongelijke toegang tot de markt van derden ondergeschikt is aan de speciale rol van de deurwaarder in het rechtsbestel en daarmee het algemeen belang? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van de hem opgedragen ambtshandelingen oefent de gerechtsdeurwaarder publiekrechtelijke macht uit. Daarbij past geen invloed van anderen dan gerechtsdeurwaarders. Daarom is in de Verordening Onafhankelijkheid reeds vastgelegd dat alle beslissingen over ondermeer de uitvoering van opdrachten uitsluitend worden genomen door of onder directe verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder. Een eventuele participant heeft hier geen zeggenschap over.
De speciale rol van de gerechtsdeurwaarder in het rechtsbestel kan mededingingbeperkende maatregelen rechtvaardigen. Tegelijkertijd is door de wetgever in artikel 80 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet opgenomen dat verordeningen van de KBvG de marktwerking niet onnodig mogen beperken.
Ziet u een verband tussen derdenparticipatie en de toename van concurrentie tussen praktijken door voorfinanciering, «no-cure, no-pay»-constructies, kortingen en garantierendementen als verkoopmiddel? Zo nee, waarom niet?
Gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen – met inachtneming van de (beroeps)regels voor gerechtsdeurwaarders – met elkaar in concurrentie treden. Het is denkbaar dat er een verband bestaat tussen derdenparticipatie en/of concurrentie en het aanbieden van de genoemde verkoopmiddelen, maar ik beschik niet over onderzoeken die dat verband aantonen of weerleggen. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KBvG volgen de ontwikkelingen op dit gebied met het oog op de continuïteit en de onafhankelijkheid. Zonodig kunnen over onoirbare praktijken klachten worden ingediend bij de tuchtrechter.
Is het waar dat u en uw voorganger hebben gepleit voor een verdergaande onafhankelijkheid en tevens voor een nuloptie?2 Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze nulparticipatie alsnog onderdeel zal uitmaken van betreffende verordening? Zo nee, waarom niet? Gaat u er dan op z’n minst voor zorgen dat er voldoende garanties worden opgenomen om de onafhankelijkheid alsnog te garanderen?
Het klopt dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie voorstander was van uitsluiting van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren (nuloptie). Ook ik zou mij kunnen vinden in deze oplossing, doch gebleken is dat hiervoor binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is. Ik heb de KBvG meerdere malen aangegeven dat de nuloptie wat mij betreft een prima optie is om de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder te waarborgen, maar het is aan de ledenraad van de KBvG om hiertoe te besluiten. Hetzelfde geldt voor (andere) garanties voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Wanneer de aangepaste Verordening mij ter goedkeuring wordt voorgelegd zal ik beoordelen of de opgenomen garanties voldoende zijn.
Gaat u de Kamer informeren indien er een besluit is genomen over de goed- of afkeuring van de nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders? Worden daarbij ook de beweegredenen uiteengezet?
Het onderhavige onderwerp zal door de KBvG waarschijnlijk niet geregeld worden in een nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels, maar in een gewijzigde Verordening Onafhankelijkheid. Ik zal de Kamer informeren indien ik een besluit omtrent goedkeuring van een dergelijke verordening heb genomen.
De deal van de staatsomroep met postduivenhouders |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO betaalt ton voor npo.nl»?1
Ja.
Is het nog steeds uw intentie dat het aantal websites van de publieke omroep wordt teruggebracht?
Ja.
Hoe verhoudt de nieuwe website van de staatsomroep zich tot dat streven?
De Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) heeft mij ervan verzekerd dat de aankoop van de domeinnaam npo.nl niet zal leiden tot groei van het aantal websites. Wanneer de NPO de site in gebruik zal nemen, zullen hiervoor een of meerdere reeds bestaande sites worden opgeheven.
Is het in deze tijden van bezuinigingen een zinvolle besteding van belastinggeld dat de staatsomroep honderdduizend euro (bijna een kwart miljoen gulden) overmaakt aan de postduivenhoudersorganisatie?
De NPO is een onafhankelijke, zelfstandige organisatie die zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn Mediawettelijke taakopdracht, en voor het beleid en de bestedingen die daarvoor nodig zijn.
Het is natuurlijk wel van belang dat de NPO verantwoord omgaat met de publieke middelen die hem worden toevertrouwd. Daarom legt de NPO jaarlijks verantwoording af over zijn (financiële) activiteiten, onder ander in de Financiële Terugblik en in het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media houdt daarop toezicht.
Gekleurde duiven in pasteltinten die te verkrijgen zijn via duivenverhuurservice.nl |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat gekleurde duiven via de website www.duivenverhuurservice.nl ingehuurd kunnen worden voor het opleuken van feesten en partijen?
Ja.
Kunt u uiteenzetten of er wettelijke beperkingen zijn gesteld aan het verven van dieren, zoals deze duiven die leverbaar zijn in de kleuren zachtroze, lichtblauw, mintgroen, zachtgeel en lavendel paars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beperkingen zijn er gesteld?
Er zijn in Nederland geen specifieke wettelijke bepalingen vastgesteld aan het verven van dieren. In artikel 36 van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren is een verbod op dierenmishandeling opgenomen. Op grond van dat artikel kan worden opgetreden tegen situaties waarin de gezondheid en het welzijn van dieren onnodig wordt geschaad.
Bent u bekend met de mogelijkheid om als extra accessoire een fluitje in de staart van de te verhuren duiven te laten monteren, waardoor zodra de duiven uitvliegen een luchtstroom gecreëerd wordt die het fluitje activeert waardoor er «prachtige en mystieke fluittonen» ontstaan?
Ja. De optie staat nu echter niet meer op de website. Navraag leert dat er weinig tot geen vraag was naar deze optie.
Deelt u de mening dat het welzijn van de betreffende duiven onder invloed van de gemonteerde fluitjes aangetast wordt?
Ik sluit niet uit dat de duiven tijdelijk een licht ongerief ervaren.
Deelt u de mening dat dergelijk vermaak met dieren, waarbij de intrinsieke waarde en eigenschappen van het dier worden aangetast, aan banden zou moeten worden gelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Zoals ook aangegeven in de nota dierenwelzijn en diergezondheid dient het belang van het dier te worden afgewogen tegen andere belangen, waaronder het belang van het uitoefenen van bepaalde activiteiten met dieren ter vermaak. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat sprake is van een dusdanige aantasting van het welzijn of de gezondheid van het dier dat hiertegen opgetreden zou moeten worden.
Het bericht dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgverzekeraar haalt opgelucht adem in EU»1 waarin wordt beschreven dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent?
Ja.
Deelt u, net als de zorgverzekeraars, de mening dat het een stap in de goede richting is dat het Europees Parlement heeft aangegeven voor de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt een uitzondering te wensen?
Ja.
Is het waar dat nu over de exacte invulling van die uitzonderingspositie in Europees verband verder moet worden onderhandeld? Zo ja, wat zal dan de inzet zijn van het kabinet bij die onderhandelingen over de concrete invulling van de nieuwe solvabiliteitseisen?
Ja, het is waar dat over exacte invulling van de uitzonderingspositie voor Nederlandse zorgverzekeraars in Europees verband nog verder moet worden onderhandeld. De inzet van het kabinet bij deze onderhandelingen is om een afslag op de Europese solvabiliteitseis voor Nederlandse zorgverzekeraars te realiseren die recht doet aan de risicomitigerende werking van het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Deelt u de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk besteed moet worden? Kunt u aangeven hoe wordt gewaarborgd dat er door een verdere solvabiliteitsopslag niet onnodig geld op de plank moet blijven liggen, waardoor dat (mogelijk) resulteert in een verhoging van de premie?
Ja, ik deel de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk moet worden besteed. Het aanhouden van een solvabiliteitsbuffer dient ter bescherming van de verzekerden en is als zodanig een goede besteding. Een zorgverzekeraar bepaalt zelf hoe hij omgaat met een verdere verhoging van de solvabiliteitseis. Hierbij kunnen concurrentieoverwegingen een rol spelen. Zo kan een zorgverzekeraar deze extra benodigde buffer financieren uit zijn resultaten, en hoeft hij niet automatisch over te gaan tot een premieverhoging.
Kan het ook zo zijn dat het nu voor nieuwe toetreders aantrekkelijker wordt om toe te treden tot de Nederlandse markt?
Nee, het wordt niet per se aantrekkelijker om toe te treden tot de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt omdat voor zorgverzekeraars ook in de huidige situatie een afslag geldt op de solvabiliteitseis en er dus al rekening wordt gehouden met het risicomitigerende karakter van het Nederlandse risicovereveningssysteem. Bij de beslissing om toe te treden spelen overigens ook andere factoren en overwegingen een rol. Binnenkort stuur ik de Kamer een rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit onlangs heeft opgesteld over de toetredingsmogelijkheden voor zorgverzekeraars.
In hoeverre moet De Nederlandsche Bank (DNB) nu bevoegdheden – bijvoorbeeld met betrekking tot het stellen van solvabiliteitseisen – overdragen aan de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA)? Heeft EIOPA naar uw inschatting voldoende kennis in huis om de Nederlandse markt te beoordelen?
Of de EIOPA of de nationale toezichthouder (in het geval van Nederland: De Nederlandsche Bank) uiteindelijk de bevoegdheid krijgt om de hoogte uit te rekenen van de afslag op de Europese solvabiliteitseis waar Nederlandse zorgverzekeraars recht op hebben, is nog niet beslist. In het voorstel tot aanpassing van Solvency II van de Raad van Ministers is opgenomen dat EIOPA de berekening maakt, terwijl het Europese Parlement en de Europese Commissie opteren voor de nationale toezichthouder. De komende tijd zullen deze drie partijen hierover verder onderhandelen. Mocht EIOPA uiteindelijke deze bevoegdheid toebedeeld krijgen, dan zullen zij bij de uitoefening hiervan een beroep moeten doen op de expertise en de gegevens die De Nederlandsche Bank levert over het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Het bericht "Nederlandse scholieren blijven vaker zitten" |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over «de zinloosheid van zittenblijven» van 23 september 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 22% van de 15-jarige scholieren aangeeft ooit «een keer te zijn blijven zitten»?2
Dit cijfer betreft het zittenblijven in het basisonderwijs en is gebaseerd op zelfrapportage door vijftienjarige leerlingen die met toetsen en vragenlijsten hebben deelgenomen aan het PISA-onderzoek. Het is de vraag of dat percentage als betrouwbaar moet worden beschouwd. In het Onderwijsverslag 2010/2011 vermeldt de onderwijsinspectie dat ongeveer 17% van de leerlingen in het basisonderwijs langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland, met 22% zittenblijvers, ruim boven het gemiddelde van de 34 landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zit? Heeft u zicht op de oorzaak? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
In de vergelijking is geen rekening gehouden met een belangrijk systeemverschil tussen het Nederlandse onderwijs en dat in andere landen. Nederland is namelijk het enige land waar kleuteronderwijs en basisonderwijs zijn geïntegreerd in een achtjarige basisschool. Elders gaan kinderen gemiddeld pas op zesjarige leeftijd naar de basisschool. De Inspectie van het Onderwijs constateert relatief veel «zittenblijvers» in de kleuterperiode en veel minder in de periode daarna (groep drie tot en met acht). Als we rekening houden met dit onderscheid komt Nederland een stuk dichter in de buurt van het OECD- en het EU-gemiddelde.
Hoe beoordeelt u het feit dat één op de zes basisschoolleerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Hoe beoordeelt u het feit dat op zwakke en zeer zwakke scholen ongeveer één op de vijf leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Heeft u inzicht in de oorzaak van het zittenblijven? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?
Dat het percentage zittenblijvers op zwakke en zeer zwakke scholen hoger ligt dan op andere scholen, hangt vermoedelijk samen met de kwaliteit van het onderwijs op die scholen. De inspectie spreekt scholen hierop aan.
Om meer zicht te krijgen op de oorzaken van zittenblijven, zal ik hier nader onderzoek naar laten doen. In dat onderzoek laat ik ook kijken naar de doelmatigheid en effectiviteit van zittenblijven. Dan kan ik ook beter het feit beoordelen dat een op de zes leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet.
Hoe beoordeelt u het feit dat op enkele scholen meer dan de helft van de leerlingen vertraging oploopt? Heeft u inzicht in de oorzaak hiervan? Is deze bevinding aanleiding voor nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het gaat hier om uitzonderlijke situaties op scholen waar kennelijk het nodige aan de hand is. De inspectie spreekt scholen daarop aan en zal scholen waar zich een dergelijke situatie voordoet, vragen om maatregelen te treffen die tot verbeteringen moeten leiden. De inspectie zier er bij het vervolgtoezicht op toe of (en hoe) de school de gewenste verbeteringen realiseert.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 94 % van de basisscholen leerlingen blijven zitten? Wat zijn de redenen dat dit op 6% van de scholen niet gebeurt?
Dat op 94% van de basisscholen leerlingen blijven zitten, zegt nog niet zoveel. Het kan immers zo zijn dat op elk van deze scholen één leerling blijft zitten. In het Onderwijsverslag 2010/2011 staat echter ook dat op enkele scholen meer dan de helft vertraging oploopt. De inspectie spreekt scholen erop aan die in verhouding veel leerlingen een jaar over laten doen. Waarom op 6% van de basisscholen zittenblijven niet voorkomt is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken bij het eerder genoemde onderzoek.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de inspectie dat vanuit vwo 3 veel leerlingen naar havo 4 teruggaan en dat vanuit havo 3 veel leerlingen terugstromen naar het vmbo? Heeft u inzicht in de oorzaken? Zo ja, wat zijn deze oorzaken en hoe beoordeelt zij deze oorzaken? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de relatie schooladviezen, cito en teruggaan in opleidingsniveau? Zo nee, waarom niet?
Het gedifferentieerde systeem van voortgezet onderwijs maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen opstromen naar hogere – en afstromen naar lagere niveaus. De oorzaken liggen meestal bij het beter of minder presteren dan verwacht van leerlingen in de onderbouwperiode. Voor een deel heeft opstroom en afstroom te maken met de kwaliteit van de school.
De relatie tussen schooladviezen/cito-eindtoetscores en afstroom is al eerder onderzocht. Met de invoering van het onderwijsnummer wordt het in de nabije toekomst mogelijk om voor alle leerlingen na te gaan hoe deze relatie is. Ik ben zeker bereid dit dan periodiek te monitoren en daarover te rapporteren.
Hoe beoordeelt u de stelling van Inspecteur-generaal van het Onderwijs dat zittenblijven een goede optie kan zijn voor een leerling, maar dat het van groter belang is dat scholen nog meer opbrengstgericht gaan werken, zodat leerlingen die dreigen te blijven zitten, met extra aandacht vooruit geholpen worden? Ziet u een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de stelling van de inspecteur-generaal. Opbrengstgericht werken staat dan ook centraal bij de aanpak in de Actieplannen Basis voor presteren, Beter presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Ik verwijs u graag naar de inhoud van deze plannen.
Hoe verhouden de bevindingen van de onderwijsinspectie zich tot eerdere jaren? Zijn de bevindingen van de inspectie voor u een reden tot het ontwikkelen van nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen en termijnen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het percentage zittenblijvers in het basisonderwijs verandert weinig. De inspectie meldt een toename van het percentage zittenblijvers in het voortgezet onderwijs sinds 2008. Daarvoor vertoonde dit percentage in het voortgezet onderwijs jarenlang een daling.
Zoals eerder gesteld, moet opbrengstgericht werken zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs (onder meer) leiden tot minder zittenblijven en minder afstroom. Ik zal naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek bepalen of apart beleid op dit terrein nodig is.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 8.
Het bericht dat een verzorgster steelt van een hoogbejaarde bewoner van een verzorgingshuis |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verzorgster besteelt hoogbejaarde»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 2 maart jl.?2 Kunt u aangeven hoeveel van dit soort verontrustende berichten u nog moet ontvangen voordat u een onderzoek in wil stellen? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik herinner mij de antwoorden. Ik heb aangegeven dat ik het verschrikkelijk vind dat er wordt gestolen van kwetsbare mensen.
Daarnaast heb ik gezegd, dat ik niet voornemens was onderzoek in te gaan stellen. Diefstal gebeurt in de maatschappij. Helaas ook in een verzorgingshuis. Het is belangrijk dat aangifte wordt gedaan van diefstal. Primair is de cliënt hiervoor verantwoordelijk. Ik blijf er daarnaast op wijzen dat de zorginstelling verantwoordelijk is voor het creëren van een veilig klimaat. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een adequaat beleid om diefstal in de zorginstelling tegen te gaan. Dat bestaat uit aspecten als goede preventie en voorlichting. Ik pleit er in dat kader ook voor dat zorginstellingen getroffen cliënten stimuleren tot en/of ondersteunen bij het doen van aangifte. Ten slotte kan de zorginstelling ook aangifte doen namens de cliënt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is, om te voorkomen dat medewerkers die in de fout gegaan zijn bij een andere zorginstelling aan de slag gaan, per direct een landelijk registratiepunt op te richten? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoorden op vragen van mw. Agema en mw. Gerbrands van 4 april jl (2012Z07031, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2415), deel ik de mening dat deze medewerkers niet elders aan de slag mogen gaan. Ik zoek uit of een «zwarte lijst» waar het Nationaal Ouderenfonds om vraagt of een « landelijk registratiepunt» mogelijk is. Hierbij komen nadrukkelijk ook de juridische aspecten van een dergelijke lijst of registratiepunt aan de orde.
Toezicht op de pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in een voorkomend geval per definitie wel aansprakelijk zijn; indien de werkgever verzuimt de gegevens van een bepaalde werknemer aan de pensioenuitvoerder te verstrekken ligt het in de rede dat die werknemer de werkgever aansprakelijk stelt voor de schade»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Dit betekent overigens geenszins, dat de verzekeraar per definitie aansprakelijk zou zijn indien de werkgever zich niet aan de afspraken houdt»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd: «Juridisch gezien heeft de verzekeraar dit artikellid overigens helemaal niet nodig in het geval het verzuim evident bij de werkgever ligt. Uitsluitend voor gevallen waarin getwijfeld kan worden of het verzuim bij de werkgever ligt – en er dus mogelijk (mede) sprake is van een verzuim van de verzekeraar zelf – hebben verzekeraars baat bij dit artikel»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet heeft gezegd; «Indien een werkgever heeft nagelaten een werknemer aan te melden, verzaakt hij de onderbrengingsplicht van artikel 22 van de Pensioenwet en zal de werknemer uitsluitend de werkgever kunnen aanspreken»?3
Ja.
Is het waar dat al deze passages gaan over de situatie waarin een deelnemer buiten de schuld van een pensioenverzekeraar niet is aangemeld door zijn werkgever?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het amendement van het lid Bibi de Vries (VVD) waarin zij voorstelde om onder aanduiding van de tekst als eerste lid aan artikel 23 Pensioenwet (thans artikel 24) een zodanige toevoeging te doen dat de werkgever de inlichtingen verstrekt die de pensioenuitvoerder nodig heeft om de verplichtingen te kunnen nakomen die ingevolge de Pensioenwet op hem rusten? Bent u voorts bekend met het feit dat zij een toevoeging voorstelde van een tweede lid aan dit artikel met de inhoud; «de verzekeraar is jegens de deelnemers of gewezen deelnemers niet aansprakelijk, indien de werkgever zijn verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen niet nakomt, mits de verzekeraar zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de werkgever aan deze verplichtingen te laten voldoen»?4 Bent u bekend met de toelichting op dit amendement waarin het lid Bibi de Vries opmerkt: «Een verzekeraar dient zich voldoende in te spannen teneinde de informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om de pensioenovereenkomst te kunnen uitvoeren. Deze verplichting gaat echter niet zo ver dat een verzekeraar gehouden is dekking te verlenen in situaties waarin de werkgever onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt, bijvoorbeeld door daarvoor in aanmerking komende werknemers niet aan te melden bij de verzekeraar, of doordat meer of andere aanspraken zijn verleend dan bij de verzekeraar bekend is. De uitsluiting van de aansprakelijkheid in deze situaties gaat uitdrukkelijk niet zo ver dat zij ook de gevallen omvat waarin sprake is van betalingsachterstand voor bij de verzekeraar bekende deelnemers en dekkingen, zoals bedoeld in artikel 28 (inmiddels 29). Dit amendement heeft slechts de bedoeling om een verzekeraar niet aansprakelijk te doen zijn voor situaties die hij niet kent of redelijkerwijs had kunnen kennen, waarin hij buiten zijn schuld wordt geconfronteerd met bij hem onbekende deelnemers of dekkingen. De positie van een verzekeraar in dezen is dusdanig anders dan die van een pensioenfonds dat er geen reden is om op dit punt het wettelijke regime gelijk te trekken (zie paragraaf 4.6.1 van de memorie van toelichting). Een verzekeraar is immers voor zijn bestandsgegevens geheel afhankelijk van de gegevens die hij van de werkgevers krijgt en hij kan niet, zoals een pensioenfonds dat wel kan, aanspraken verlagen indien er sprake is van onvoldoende financiering en/of dekking»?4
Ja.
Is het waar dat uw ambtsvoorganger in reactie op het hiervoor genoemde amendement heeft gezegd: «Mevrouw De Vries stelt in het amendement op stuk nr. 7 een geclausuleerde vrijwaring van verzekeraars voor aansprakelijkheid als de werkgever verzuimt om informatie te verstrekken voor. Dat amendement is overbodig, omdat er op grond van het civiele recht alleen aansprakelijkheid is als er ook schuld is. Schadelijk is het amendement niet, maar het is overbodig»?5
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het lid Bibi de Vries naar aanleiding van deze opmerking het amendement heeft ingetrokken?
Ja.
Klopt de conclusie dat uit uw antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen blijkt dat sprake kan zijn van aansprakelijkheid van een pensioenverzekeraar zonder dat sprake is van schuld, namelijk in die gevallen waarop het amendement van mevrouw De Vries betrekking had, waarin buiten de schuld van de pensioenverzekeraar de werkgever heeft verzuimd een deelnemer aan te melden en deze deelnemer ten opzichte van de pensioenverzekeraar een beroep doet op zijn pensioenrechten en aanspraken?6
Ja.
Zo nee, waarom niet?
Nee.
Zo ja, bent u op dit punt van mening veranderd?
In de antwoorden van 7 maart 2012 op eerdere vragen is tot uitdrukking gebracht dat wanneer de werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, werknemers een beroep kunnen doen op pensioenrechten- en aanspraken bij de pensioenuitvoerder. Dit vloeit voort uit de gedachte van de Pensioenwet dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets misgaat. Er is in dit geval echter geen sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder ten opzichte van de deelnemer.
Zoals ook in de eerdere antwoorden is aangegeven, is voor vermindering en verval bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats, indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.7 In de relatie tussen de werkgever en pensioenuitvoerder is in dat geval wel sprake van civielrechtelijke aansprakelijkheid (en schuld).
Zo nee, waarom niet? Wilt u in dat geval toelichten hoe de in de vragen 1 tot en met 4 genoemde citaten uit de parlementaire historie van de Pensioenwet zich verhouden tot deze kennelijk ongewijzigde mening?
Nee.
Zo ja, klopt de conclusie dat het toenmalig lid Bibi de Vries haar amendement op basis van de door uw ambtsvoorganger verstrekte informatie, naar nu blijkt op onjuiste gronden, heeft ingetrokken?
De lijn dat in de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de werkgever sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid als de werkgever heeft verzuimd om gegevens te verstrekken, is niet veranderd.
Zo nee, waarom niet?
Niet van toepassing.
De detentie van Afghaanse vrouwen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch «I had to Run Away: Women and Girls Imprisoned for «Moral Crimes» in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport, waaruit blijkt dat 10 jaar na de val van de Taliban vrouwen en meisjes nog steeds worden gedetineerd indien zij vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken?
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van het rapport. Het detineren van vrouwen en meisjes die vluchten voor huiselijk geweld en gedwongen huwelijken is in strijd met Afghaanse wetgeving en door het land ondertekende internationale verdragen.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen2 waarin u heeft gezegd dat u regelmatig gesprekken voert met de Afghaanse autoriteiten over het belang van naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en waarbij u de bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt? Kunt u aangeven hoe vaak u overleg voert met de Afghaanse autoriteiten over dit onderwerp en welke concrete verbeteringen u waarneemt als het gaat om de positie van vrouwen in Afghanistan?
Ja. Nederland stelt het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving nadrukkelijk, zowel in bilateraal als multilateraal verband, aan de orde in gesprekken met vertegenwoordigers van resp. de ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Vrouwenzaken, alsmede het Hooggerechtshof en met parlementariërs. De Nederlandse Ambassadeur te Kaboel heeft na publicatie van het onderhavige Human Rights Watch (HRW) Rapport bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en in multilaterale bijeenkomsten gepleit voor een robuuste publieke reactie van de Afghaanse overheid en concrete maatregelen om de genoemde misstanden tegen te gaan. Ik heb het grote belang van vrouwenrechten onderstreept tegenover de Afghaanse Minister Rassoul tijdens de NAVO Ministeriële top in Brussel.
Diverse Nederlandse mensenrechtenspecialisten, onder meer geplaatst bij de EU vertegenwoordiging, bij EUPOL en ISAF hoofdkwartier, volgen het onderwerp nauwlettend en zien er op toe dat in de internationale inspanningen hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
De concrete verbeteringen als gevolg hiervan zijn moeilijk te benoemen. De uitkomsten van het laatste UNAMA en OHCHR rapport van november 2011 «A long way to go: implementation of the elimination of violence against women law in Afghanistan» tonen aan, dat de toegang van vrouwen tot rechtsmiddelen en de implementatie van de wet «Uitbanning van geweld tegen vrouwen» sinds 2009 stap voor stap verbeteren. Het rapport schrijft deze verbeteringen toe aan de groeiende kennis over vrouwenrechten, de steun vanuit Family Response Units, de onafhankelijke mensenrechtencommissie AIHRC, het Ministerie van Vrouwenzaken en opvanghuizen. Het rapport laat echter ook zien dat er nog een lange weg te gaan is.
Bent u bereid om de wet Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen, die schadelijke traditionele gebruiken – waaronder eermoord en kindhuwelijken – verbiedt en die nu slecht in 10 provincies van Afghanistan geldt, onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten en een pleidooi te houden om deze wet in alle 34 provincies van Afghanistan te laten invoeren? Bent u eveneens bereid het onderwerp van vrouwendetentie en de onderzoeksresultaten van Human Rights Watch onder de aandacht te brengen bij de Afghaanse autoriteiten? Indien nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp vrouwenrechten wordt nadrukkelijk aan de orde gesteld. In deze gesprekken wordt expliciet aandacht gevraagd voor de verdere implementatie van de bestaande wet «Uitbanning van Geweld tegen vrouwen» en de inhoud van het HRW rapport, inclusief aanbevelingen.
Bent u bereid om een pleidooi te houden bij de Afghaanse autoriteiten om de nieuwe «Familiewet» – waarbij de rechten van Afghaanse vrouwen aanzienlijk zullen verbeteren en die sinds 2010 ter implementatie op de plank ligt- zo snel mogelijk in te laten voeren? Indien nee, waarom niet?
In de gesprekken over vrouwenrechten zal ook opvolging van de belangrijke elementen van de nieuwe familiewet in wording (o.a. verhoging voogdij- en huwelijksleeftijd) aan de orde worden gesteld.
De geconstateerde overtredingen met betrekking tot de productie van filet americain |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Keuringsdienst van Waarde over filet americain?1
Ja.
Is het waar dat filet americain op grote schaal veel meer bacteriën bevat dan wettelijk is toegestaan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Nee, er bestaat namelijk geen wettelijke norm voor het aantal bacteriën in een product als filet americain. Wel is het wettelijk verboden om bedorven eetwaar in de handel te brengen. Bij 100 miljoen bacteriën per gram is een product bedorven. In de onderzochte producten werden deze hoge aantallen niet aangetroffen. Ook is het verboden dat (bepaalde) ziektemakende bacteriën in rauw te consumeren vleesproducten zitten. In de betreffende uitzending is hier geen aandacht aan besteed. Op de site van de Keuringsdienst van Waarde worden deze gegevens echter wel genoemd. Hieruit blijkt dat er geen ziekteverwekkende bacteriën in de onderzochte producten zijn aangetroffen. De door TNO onderzochte producten vormden dus geen risico voor de volksgezondheid.
Is het waar dat er op grote schaal varkensvlees wordt verwerkt in filet americain ondanks een wettelijk verbod daarop? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Er zijn geen aanwijzingen dat er op grote schaal varkensvlees verwerkt wordt in filet americain. Het is bovendien niet verboden om varkensvlees in filet americain te verwerken.
Indien aan filet americain varkensvlees wordt toegevoegd moet de consument daarover worden geïnformeerd. In het geval van verpakte filet americain dient het op de verpakking te worden vermeld. Voor het onverpakte product dient deze informatie bij het product te worden aangegeven. In de Algemene Levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002 is geregeld dat in rauw te consumeren producten geen ziekteverwekkende bacteriën mogen zitten. De producent van de filet americain is verantwoordelijk dat het product veilig is voor de consument. Omdat varkensvlees meer ziekteverwekkende bacteriën kan bevatten zal de producent van filet americain die er varkensvlees in verwerkt vergaande hygiënemaatregelen moeten treffen om een eindproduct te kunnen maken dat veilig is. Naar verwachting vindt toevoeging van varkensvlees aan filet americain bij hoge uitzondering plaats. Het kan ook gebeuren dat er sprake is van onzorgvuldig werken en dat er onbewust varkensvlees in de filet americain terecht komt. Dit valt onder de controle van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA). Daar waar het wordt toegevoegd is extra aandacht van de nVWA voor de beheersing van het gevaar van ziekteverwekkende bacteriën. In het betreffende onderzoek van TNO bleek dat door toevoeging van het varkensvlees aan de filet americain geen risico’s voor de volksgezondheid zijn opgetreden.
Kunt u aangeven wat de oorzaak ervan is dat makers van het televisieprogramma Keuringsdienst van Waarde deze gegevens boven water kregen, waar verwacht zou mogen worden dat de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) adequaat toezicht houdt op kwesties als deze? Zo nee, waarom niet?
De nVWA ziet toe op naleving van wetgeving en dat gebeurt risicogebaseerd. Het toezicht van de nVWA richt zich op de hygiënische productie van voedsel in industriële en ambachtelijke bedrijven en op plaatsen van de verkoop aan de consument. Ter verificatie van het productieproces worden door de nVWA ook monsters genomen, die onderzocht worden op aantallen (ziekteverwekkende) bacteriën. Daarnaast vindt een monitoring plaats van risicovolle producten in het verkoopkanaal op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën.
Het is bekend dat rauw te consumeren vleesbereidingen over het algemeen hoge aantallen bacteriën bevatten. Dit hoeft geen gevaar voor de volksgezondheid te betekenen op voorwaarde dat er geen ziekteverwekkende bacteriën aanwezig zijn. Ik vind de resultaten van dit onderzoek daarom niet verontrustend te meer omdat er door TNO geen ziekteverwekkende bacteriën zijn aangetoond in de onderzochte filet americain. Naar mijn mening is het nVWA-toezicht voldoende adequaat op dit punt en heeft het televisieprogramma geen nieuwe inzichten opgeleverd ten aanzien van de effectiviteit van het toezicht. Ik wil hier wel aangeven dat de consumptie van rauwe vleesproducten over het algemeen minder veilig is dan die van goed verhitte producten.
Kunt u aangeven wanneer de nVWA voor het laatst onderzoek heeft ingesteld naar de kwaliteit van filet americain en wat de resultaten daarvan waren met betrekking tot de geconstateerde bacteriële besmetting en aanwezigheid van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De nVWA heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de microbiologische veiligheid van rauw te consumeren vleesproducten en -bereidingen, waaronder filet americain. In totaal zijn er 544 monsters onderzocht op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. In 5 gevallen werden deze bacteriën aangetroffen en in 2 gevallen werd een boeterapport opgemaakt, dit is minder dan 1%. In alle gevallen werd een vervolgonderzoek gedaan bij de producent om de hygiëne van het bereidingsproces te beoordelen.
Omdat er geen wettelijk verbod is op het gebruik van varkensvlees in filet americain doet de nVWA daar geen specifiek onderzoek naar.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek van de Keuringsdienst van Waarde voor u aanleiding om de nVWA op te dragen verscherpt toezicht in te stellen op de verkoop en bereiding van rauwe vleesproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het toezicht verscherpen?
Omdat de uitkomsten van het TNO onderzoek geen nieuwe inzichten hebben opgeleverd is er voor mij geen aanleiding om de nVWA te vragen om het toezichtbeleid ten aanzien van rauw te consumeren vleesproducten te verscherpen.
Kunt u aangeven welke sancties staan op het bereiden en in de handel brengen van filet americain met een te hoog kiemgetal en/of met toepassing van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zijn deze sancties opgelegd in de laatste 3 jaar?
Er kunnen geen sancties worden opgelegd indien er geen wettelijke normen zijn. Er kunnen, zoals uit de eerdere tekst blijkt, wél sancties worden opgelegd bij:
2009 (n=1065, 2 positief, 1x boeterapport)
2010 (n=1384, 7 positief, 7x boeterapport)
2011 (n=544, 5 positief, 2x boeterapport).