Het bericht dat de Nationale Ombudsman concludeert dat de vreemdelingenbewaring inhumaan is |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nationale Ombudsman waarin wordt geconcludeerd dat de vreemdelingenbewaring inhumaan is?1
Ja.
Deelt u de mening dat vreemdelingenbewaring een uiterst dwangmiddel is dat zo kort mogelijk moet zijn, zo min mogelijk moet worden toegepast en slechts dan wanneer er uitzicht op terugkeer bestaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit streven zich tot de circa 6 000 asielzoekers die in vreemdelingendetentie verblijven, die hier soms wel langer dan achttien maanden verblijven en bij herhaling worden vastgezet?
Het opleggen van vreemdelingenbewaring is ook in de ogen van het Kabinet een uiterst middel (ultimum remedium) en wordt ook dienovereenkomstig toegepast.
Wanneer door de Nederlandse overheid is bepaald dat rechtmatig verblijf niet (meer) aan de orde is dan dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Hierbij staat zelfstandig vertrek voorop. De overheid biedt hierbij ondersteuning aan vreemdelingen die zelfstandig vertrekken. In overleg met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zijn deze mogelijkheden vorig jaar nog verder verruimd om zo de zelfstandige terugkeer verder te stimuleren. Voor alle vreemdelingen die kiezen Nederland zelfstandig te verlaten hoeft vreemdelingenbewaring niet toegepast te worden.
Indien een vreemdeling er niet in slaagt om in de verleende vertrektermijn zelfstandig te vertrekken, kan de vreemdeling onder een vrijheidsbeperkende maatregel met intensieve begeleiding door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verder werken aan zijn zelfstandig vertrek. Indien een vreemdeling echter niet meewerkt aan zelfstandig vertrek kan gedwongen terugkeer aan de orde zijn. Hierbij kan als ultimum remedium uiteindelijk ook vreemdelingbewaring aan de orde zijn.
Dat vreemdelingenbewaring als ultimum remedium wordt ingezet is tevens gewaarborgd doordat de vreemdeling dit bij toetsing van de inbewaringstelling aan de rechter kan voorleggen. Daarbij beoordeelt de rechter tevens of met een minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan.
Wanneer de maatregel van bewaring is opgelegd, blijft overigens de mogelijkheid bestaan om bijvoorbeeld door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te werken aan zelfstandige terugkeer.
Voordat vreemdelingenbewaring wordt opgelegd, wordt op individueel niveau bepaald of met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan. Om de mogelijkheden te verruimen zijn in 2012 vier pilots gestart die een alternatief moeten zijn voor het opleggen van vreemdelingenbewaring. Deze alternatieven zijn:
Bij brief van 22 december 20112 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel uw Kamer hierover geïnformeerd. Deze pilots zullen begin 2013 worden geëvalueerd. In deze evaluatie zullen de aanbevelingen van de Nationale ombudsman zo veel als mogelijk worden betrokken. Op basis van die evaluatie zal worden bepaald welke pilots kunnen worden voortgezet en eventueel in beleid kunnen worden omgezet. Voor sommige pilotprojecten geldt dat deze op onderdelen reeds succesvol zijn. Voor die projecten wordt bekeken of deze in dit stadium in kwantiteit verder kunnen worden uitgebreid en vooruitlopend op de evaluatie reeds kan worden besloten deze aanpak ook na de pilotfase te continueren.
Naast bovenstaande pilots is ook het beleid voor het in vreemdelingenbewaring plaatsen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gewijzigd. De kern van het nieuwe beleid is dat bewaring van amv’s als hoofdregel niet meer plaatsvindt en als uitzondering alleen nog mogelijk is als er sprake is van één of meer van onderstaande bijzondere omstandigheden:
Amv's die op grond van deze beleidswijziging niet meer in bewaring kunnen worden gesteld, worden onder voogdijschap van Nidos ondergebracht in bestaande COA voorzieningen voor amv's.
Vorenstaande bevestigt dat vreemdelingenbewaring alleen wordt toegepast als er geen andere, minder ingrijpende instrumenten voorhanden zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarbij zijn door het huidige kabinet stappen gezet om vreemdelingenbewaring nog meer dan voorheen te voorkomen en hiervoor alternatieven te bieden.
De totale instroom in vreemdelingenbewaring in 2011 bedroeg circa 6 100 vreemdelingen. De gemiddelde bezetting in 2011 bedroeg circa 1 240 personen. Het betreft hier naast uitgeprocedeerde asielzoekers andere vreemdelingen die geen (langer) recht hebben om zich op Nederlands grondgebied te bevinden. Voor meer dan de helft van de vreemdelingen die in 2011 in vreemdelingenbewaring verbleven, geldt dat de verblijfsduur in vreemdelingenbewaring korter was dan drie maanden.
Hierbij moet aangetekend worden dat de vreemdeling de duur van zijn verblijf in vreemdelingenbewaring in principe zelf in de hand heeft.
Wat is uw reactie op de constatering dat vreemdelingen in detentie in geestdodende omstandigheden verblijven? Is deze bevinding een gevolg van uw wens om het detentiebeleid te versoberen?
Hoe beoordeelt u de conclusie dat detentiecentra wel proberen om de omstandigheden te verbeteren, maar dat het tempo te laag is? Wat gaat u eraan doen om in een hoger tempo werk te maken van een meer menswaardige opvang?
Vreemdelingenbewaring wordt in Nederland alleen ter fine van vertrek ingezet. Met het regime in vreemdelingenbewaring wordt derhalve met name beoogd eraan bij te dragen dat de vreemdeling zoveel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om tijdens de bewaring materieel en emotioneel die zaken te regelen, die nodig zijn met het oog op het vertrek uit Nederland. Arbeid en onderwijs maken geen deel uit van het dagprogramma. Naar de mening van de Nationale ombudsman – die zich daarbij met name heeft gebaseerd op eerder verschenen rapporten van andere instanties en belevingsonderzoek van vreemdelingen in detentie- heeft het niet structureel aanbieden van arbeid en onderwijs tot gevolg dat vreemdelingen in geestdodende omstandigheden moeten verblijven. Het kabinet is echter van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet leent voor activiteiten die zijn gericht op het aanleren of onderhouden van (arbeids)vaardigheden met het oog op resocialisatie in de Nederlandse samenleving. Om het gebrek aan arbeid en onderwijs te compenseren worden in de detentiecentra extra inhoudelijke activiteiten aangeboden.
Deelt u de mening dat alternatieven voor vreemdelingenbewaring de voorkeur genieten boven vreemdelingendetentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wilt u eerst de evaluatie afwachten voordat u op zoek gaat naar meer volwaardige alternatieven, zoals de Nationale Ombudsman bepleit?
Anders dan de Nationale ombudsman zijn wij van mening dat er geen sprake is van mensonwaardige detentieomstandigheden in detentiecentra. Het is onvermijdelijk dat in het kader van de vreemdelingenbewaring de beveiligings- en beheersmaatregelen worden getroffen die inherent zijn aan de uitvoering van een vrijheidsbenemende maatregel. Op het terrein van het regime in de detentiecentra zijn onder het vorige en het huidige Kabinet diverse maatregelen getroffen om het bestuursrechtelijk karakter van de maatregel te benadrukken. Zo zijn of worden binnenkort tijdelijke detentiefaciliteiten afgestoten en vervangen door permanente capaciteit met moderne voorzieningen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is onder andere de bezoektijd per week verdubbeld van één tot twee uur en is het mogelijk gemaakt om ook in het weekend bezoek te ontvangen. Verder is het activiteitenprogramma met vier uur per week extra inhoudelijke activiteiten uitgebreid. Met het oog op de oriëntatie op terugkeer naar het land van herkomst zijn in twee detentiecentra pilots gehouden waardoor beperkt en met veiligheidsmaatregelen omgeven toegang tot internet wordt geboden. Waar met het oog op het doel van de maatregel – het beschikbaar houden van de vreemdeling voor zijn vertrek – aanpassingen wenselijk zijn, zullen deze worden doorgevoerd. Dat is een doorlopend proces.
Het bericht dat de NAM gebruikt maakt van fracking bij Blije |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM maakt scheuren in bodem Blije»?1
Ja.
Is het waar dat de NAM in dit geval gebruik maakt van fracking? Zo ja, hoe vaak wordt deze techniek toegepast in Nederland?
Het klopt dat de NAM in dit geval gebruik maakt van deze techniek. In de afgelopen 40 jaar zijn in Nederland in totaal ruim 200 putten gefract op land en op zee.
Is het waar dat de huidige vergunning van de NAM om naar gas te boren bij Blije, voldoende ruimte biedt om deze techniek te gebruiken? Zo ja, is dat altijd het geval bij vergunningen die de NAM krijgt of is in dit geval al vooraf extra ruimte geboden om eventueel fracking toe te staan?
De huidige vergunning biedt de mogelijkheid om fracs te plaatsen. Daarnaast heeft de NAM voor het plaatsen van de frac bij mij een melding gedaan conform de Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm), waarvan de kennisgeving is geplaatst in de Staatscourant2 en in het lokale huis-aan-huis blad Sawn Stjerren Nijs. De gemeente Ferwerderadeel heb ik ook op de hoogte gesteld van de melding. Daarnaast is bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een werkprogramma ingediend.
Welke mogelijkheden krijgen omwonenden en andere belanghebbenden om eventueel bezwaar te maken tegen het gebruik van fracking? Op welke manier worden zij ingelicht?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de winningsvergunning de ruimte om fracs te plaatsen. De huidige wet- en regelgeving biedt geen formele bezwaar- en beroepmogelijkheid bij het toepassen van dit soort technieken in bestaande putten.
In het antwoord op vraag 3 heb ik weergegeven hoe de omgeving van deze geplande activiteiten is ingelicht. Daarnaast heeft de NAM in deze de provincie Friesland, de gemeente Ferwerderadeel, en betreffende waterschappen en -winbedrijven rechtstreeks geïnformeerd. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld door middel van berichten in lokale huis-aan-huis bladen. Op haar eigen website3 is tevens informatie te vinden over de aanvullende werkzaamheden.
Schending door Eritrea van het VN wapenembargo |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Eritrea via consulaten de diaspora dwingt tot het betalen van 2% van het inkomen om zo het leger in Eritrea te bekostigen?1
Deelt u de conclusies van de UN Monitoring Group dat deze praktijken tegen het VN wapenembargo tegen Eritrea (ingesteld in 2009) ingaan? Zo nee, waarom niet?
Vinden deze illegale praktijken ook in Nederland plaats door de Eritrese diplomatieke vertegenwoordiging? Bent u bereid dit uit te zoeken en regelmatig te monitoren?
Bent u bereid om: de Eritrese consul op het ministerie te ontbieden? de mogelijkheden te verkennen om juridische stappen te zetten tegen deze praktijken? uw Europese en andere collega’s aan te sporen deze zelfde stappen te zetten, zodat een collectief gecoördineerd protest plaats vindt tegen schending van het VN wapenembargo door Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Komt deze vorm van schending van VN- of andere embargo’s door andere landen voor? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel capaciteit heeft de regering om schending van VN- of andere embargo’s op te sporen en de uitvoering ervan te handhaven? Welk ministerie coördineert handhaving van embargo’s en welke ministeries zijn erbij betrokken?
Bent u bereid om via de EU de Eritrese overheid aan te spreken op deze illegale activiteiten en hiertegen te protesteren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 september (ter voorbereiding van het SO over de RBZ)?
Het straffen en behandelen van grafschennisplegers |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom er op vernieling van «enig goed» (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) een hogere straf staat dan op het vernielen of schenden van een graf?1
Artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht stelt straf op het opzettelijk schenden van een graf en op het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken. Op het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van een graf of gedenkteken dat toebehoort aan een bekende eigenaar is artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk. De (lagere) straf die artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht bedreigt, ziet dan ook op uitsluitend de vernieling of beschadiging van gedenktekenen op begraafplaatsen die geen bekende eigenaar hebben of het schenden van een graf voor zover daarbij geen sprake is van beschadiging of vernieling. De strafwetgever heeft geoordeeld dat bedoelde gedragingen onder die omstandigheden in ernst beneden de zwaarte van het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht blijven en daarom artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht van een lager strafmaximum voorzien. Als gezegd is de vernieling van graven en grafstenen die aan iemand toebehoren strafbaar als vernieling van «enig goed» op grond van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht en wordt dat feit derhalve bedreigd met een hogere straf dan die welke voor artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht geldt.
Als een vernieling openlijk en in vereniging is gepleegd is ook artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk, waarop eveneens een hogere strafbedreiging staat.
Waarom is ervoor gekozen om eenvoudige vernieling wel en grafschennis niet toe te voegen aan de opsomming van artikel 67, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering als gevolg waarvan iemand die een graf schendt of vernielt niet in voorlopige hechtenis kan worden genomen?
In artikel 67, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering worden de strafbare feiten opgesomd waarvan de wetgever het wenselijk heeft geacht dat daarvoor een bevel tot voorlopige hechtens kan worden gegeven terwijl op deze strafbare feiten een gevangenisstraf van minder dan vier jaar is gesteld. Tot die strafbare feiten behoort ook het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Waarom de wetgever aan bedoelde opsomming van strafbare feiten niet ook artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht heeft toegevoegd, is niet bekend omdat dit nooit is overwogen. Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven, levert vernieling van een graf of grafschennis evenwel meestal ook het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht of van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht op, zodat alsdan voorlopige hechtenis wel mogelijk is.
Bent u bekend met het feit dat politieagenten hierdoor in de praktijk soms te weinig tijd hebben om vast te stellen of de grafschennispleger reeds bekend is bij geestelijke gezondheidszorg en/of andere hulpverleners, terwijl het vaak gaat om mensen met psychische problemen? Bent u bekend met het feit dat hierdoor personen die grafschennis gepleegd hebben en overduidelijk (gedwongen) hulp nodig hebben soms weer vroegtijdig zonder behandeling vrijgelaten moeten worden?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt behoort voorlopige hechtenis meestal wel tot de mogelijkheden. Daarnaast kan het openbaar ministerie of de rechter in het kader van de strafoplegging de reclassering vragen een advies uit te brengen. De reclassering zal daarbij aandacht besteden aan de vraag of geestelijke gezondheidszorg als voorwaarde of onderdeel van de straf aangewezen is. Een dergelijke voorwaarde kan bijvoorbeeld bij een strafbeschikking of voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Een reclasseringsadvies kan worden aangevraagd in het kader van de bestraffing van alle strafbare feiten (dus ook voor een bestraffing van het misdrijf van artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht).
Uit het vorenstaande blijkt dat indien behandeling noodzakelijk wordt geacht daarvoor zorggedragen kan worden, ofwel als onderdeel of voorwaarde van de op te leggen straf ofwel in het geval de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen, als voorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat als aan de criteria van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) is voldaan, gedwongen opname en hulp op grond van een inbewaringstelling door de burgemeester of op grond van een rechterlijke machtiging ook tot de mogelijkheden behoort. De Wet bopz wordt vervangen door het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32 399) op grond waarvan ook ambulante gedwongen zorg mogelijk wordt.
Welke maatregel zou genomen kunnen worden om dit probleem op te lossen? Bent u bereid met voorstellen hiertoe te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van de Buitenveldertbaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Notitie gebruik Buitenveldertbaan?
Ja, deze notitie heb ik u op 6 juli jongstleden toegestuurd.
Is het waar dat daaruit kan worden opgemaakt dat deze start- en landingsbaan vaker wordt gebruikt dan in 2008 en 2010 is afgesproken in het kader van het strikt preferentieel vliegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan niet op die wijze worden gesteld. Er zijn geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan, dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Dit omdat de aantallen die op een baan gerealiseerd worden sterk afhankelijk zijn van het opgetreden weer. De afspraak is wel om de Buitenveldertbaan niet onnodig in te zetten. Dit omdat andere banen in de afhandeling van het verkeer meer preferent zijn. Hiervoor zijn regels opgesteld.
Preferent baangebruik gaat uit van het gebruik van de voor de omgeving van Schiphol meest gunstige baancombinatie gegeven de (weers)omstandigheden. Dat wil zeggen dat bij het gebruik van die banen minder over dicht bebouwd gebied wordt gevlogen.
De regels voor strikt preferent baangebruik hebben betrekking op:
Welke aantallen vliegbewegingen zijn destijds afgesproken? Welke aantallen vliegbewegingen worden in 2011 en 2012 gerealiseerd?
Zoals aangegeven zijn er geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan en dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Wel is in bijlage 4 bij het advies van de Alderstafel Schiphol over het nieuwe normen-en handhavingsstelsel van 19 augustus 2010 (TK 2009–2010, 29 665 nr. 152) een prognose opgenomen voor de ontwikkeling van het aantal vliegtuigbewegingen per baan. Volgens die prognose zal het gebruik van de Buitenveldertbaan liggen tussen de 20 000 en de 60 000 vliegtuigbewegingen, afhankelijk van de weerscondities. Het totaal van circa 41 000 vliegtuigbewegingen dat in 2011 op deze baan is gerealiseerd, ligt binnen deze bandbreedte.
Is het waar dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) steeds de weersomstandigheden aanvoert als reden om af te wijken van het preferentieschema? Klopt het dat de buitenwacht weinig of geen zicht heeft op de interne afwegingen die de LVNL daarbij maakt? Zo nee, waarom niet?
LVNL wijkt niet af van het preferentieschema maar volgt deze juist, gelet op de gegeven (weers)omstandigheden. Het zijn deze (weers)omstandigheden die bepalen welke baancombinatie wordt voorgeschreven (zie vraag 2). Het baangebruik volgens de baanpreferentietabel wordt in 2011 voor 93,6% verklaard vanuit het opgetreden weer, zoals naar voren komt in het u toegezonden evaluatierapport. De weersgegevens voor deze rapportage worden aangeleverd door het KNMI.
Op het moment dat besloten wordt de regels van het nieuwe stelsel in de regelgeving vast te leggen, zal via toezicht worden gewaarborgd dat de rapportage van het baangebruik door LVNL voldoet aan kwaliteitseisen, zoals certificering.
In de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel is aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer het vorige stelsel in 2008 failliet heeft verklaard, omdat het te ondoorzichtig was, met name op het punt van de actualisering van de gelijkwaardigheidscriteria (de routemodellering)?
Ja, dit is mij bekend. De Tweede Kamer heeft vervolgens in 2010 ingestemd met het starten van het experiment met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel per 1 november van dat jaar.
De Tweede Kamer is sinds de start van het 2-jarige experiment elke 3 maanden geïnformeerd over het verloop hiervan. Dit door middel van aan de Alderstafel opgestelde voortgangsrapportages. Daarnaast is na het eerste jaar van het experiment een tussentijdse evaluatie uitgevoerd, die aan de Tweede Kamer is gezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel op het punt van het strikt preferentieel vliegen ook ondoorzichtig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet.
De algemene conclusie van de tussentijdse evaluatie, zoals door de partijen aan de Alderstafel vastgesteld, was dat gedurende het eerste jaar van het experiment grotendeels aan de afgesproken normen is voldaan en dat op basis daarvan het tweede jaar wordt ingegaan. In het tweede jaar zal bekeken worden in hoeverre deze lijn zich voortzet. De laatste monitoringsrapportages laten zien dat dit nog steeds het geval is.
Zoals ook in de beantwoording van vraag 4 staat is in de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Op welke manier kunt u het strikt preferentieel vliegen transparanter en beter handhaafbaar maken?
Zie antwoord 4 en 6 voor wat betreft de transparantie. Daarnaast is de handhaafbaarheid van de regels bij het aanpassen van het normen- en handhavingsstelsel een harde eis. Momenteel wordt er ten behoeve van de Alderstafel invulling gegeven aan het handhavingsregime. Dit zal ook onderdeel uit maken van het eindadvies over het stelsel dat na afloop van het experiment zal worden opgesteld en ook naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. Voordat het nieuwe normen- en handhavingsstelsel kan worden ingevoerd zal verder een handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoets worden uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Tevens zal er een onafhankelijke toets op de rechtsbescherming plaatsvinden door de heer prof. Dr. B.J. Schueler van de Universiteit Utrecht. De rechtsbescherming die het nieuwe stelsel biedt moet daarbij gelijkwaardig zijn aan de rechtsbescherming van het huidige stelsel.
Kunt u overwegen om de (wel transparante) handhavingspunten als permanent back-up systeem te handhaven, en niet alleen voor de duur van het experiment tot 1 november 2012? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals u zelf in vraag 5 stelt heeft de Tweede Kamer het huidige stelsel met handhavingspunten in 2008 failliet verklaard, mede vanwege de ondoorzichtigheid ervan. Daarbij kan het hanteren van een dergelijk back-up systeem het zo gunstig mogelijk inzetten van banen voor de omgeving in de weg staan.
Eén van de aanleidingen van het ontwikkelen van het nieuwe stelsel was dat het in het huidige stelsel zo kan zijn dat bij een dreigende overschrijding van een grenswaarde in een handhavingspunt, moet worden uitgeweken naar een baan met relatief veel geluidgehinderden. Dit is in de praktijk nu enkele malen gebeurd bij een dreigende overschrijding bij de Kaagbaan waardoor de Aalsmeerbaan extra is ingezet.
Het niet meer hanteren van handhavingspunten is daarom wezenlijk onderdeel van het nieuwe stelsel. In eerdere beraadslagingen met de Kamer op dit punt is door mijn voorganger toegezegd dat de gemaakte afspraken over het preferent baangebruik zullen worden gehandhaafd. Dit zal naast de hierboven aangegeven uitwerking van het handhavingsregime voor de opgestelde regels ook leiden tot een transparante monitoring van de vraag hoe de geluidsbelasting over het hele gebied zal neerslaan. In de tussentijdse evaluatie is de uitvoering van deze toezegging voor het afgelopen gebruiksjaar opgenomen.
Het bericht dat “de luchtvaart een bom legt onder de uitbreiding van Schiphol” |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luchtvaart legt een bom onder uitbreiding van Schiphol»?1
Ja.
Klopt het dat u maandag 6 augustus overleg gevoerd heeft met Schiphol en de KLM over de onenigheid in de sector over de ruimte op Schiphol? Wat was de strekking van dat gesprek?
Op 6 augustus hebben minister Verhagen en ik gesproken met Schiphol en KLM. Onderwerp van gesprek was het zogenaamde Masterplan van Schiphol inzake de investeringen de komende jaren in nieuwe infrastructuur in relatie tot de stand van zaken van de evaluatie van de tariefregulering van Schiphol waarover de Kamer bij brief van 27 juni 2012 (Kamerstuk 29 665, nr. 174) is geïnformeerd. In samenhang daarmee is ook gesproken over de gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol zoals in 2008 vastgelegd in het zogenaamde Aldersakkoord en bevestigd in de Luchtvaartnota. Daarbij wil ik benadrukken dat niet is gesproken over de limiet van 510 000 vliegtuigbewegingen op Schiphol zoals in het Aldersakkoord is vastgelegd. Die afspraak staat niet ter discussie.
In het overleg van 6 augustus is besloten dat er een commissie wordt ingesteld met als opdracht te toetsen hoe de gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol in de praktijk wordt ingevuld. Verder zal de commissie bezien wat de implicaties zijn van deze gezamenlijke visie voor de investeringen in
de mainport Schiphol in de komende jaren en wat de gevolgen zijn voor de tariefontwikkeling, op basis van de wettelijke tariefregulering en de door het kabinet beoogde wijzigingen daarvan. De commissie is gevraagd om in september met een eerste rapportage te komen. Voorzitter van de commissie is de heer Alders, verder is in de commissie een lid uit de Raad van Commissarissen van zowel Schiphol als KLM opgenomen en daarnaast een door de overheid voorgedragen lid.
Hoe moet uw uitspraak geïnterpreteerd worden dat «het niet zo kan zijn dat er verschillend wordt gedacht over de uitwerking van het Alders-akkoord»?
Ik acht een goede samenwerking tussen Schiphol en KLM vanuit een gedeelde visie van groot belang voor behoud en versterking van het netwerk van verbindingen en de mainportpositie.
Is er sprake van onenigheid in de sector over de uitwerking van het Alders-akkoord? Zo nee, waarom is er dan een gesprek geweest op uw ministerie? Zo ja, welke rol bedeelt u zichzelf toe bij het beslechten van dit meningsverschil?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 wat betreft de aanleiding voor het gesprek. Partijen voeren momenteel het gesprek over de uitvoering van de gezamenlijke visie die in 2008 is vastgelegd in het Aldersakkoord. Partijen hebben aangegeven dit gesprek te willen voortzetten. Ik acht het mijn taak om samen met de bewindslieden van Financiën (als aandeelhouder van Schiphol) en EL&I deze gesprekken waar nodig en mogelijk te stimuleren en te helpen faciliteren.
Wat zijn de meest recente groeiprognoses voor Schiphol de komende acht jaar, rekening houdende met de huidige economische crisis?
De luchtvaartsector heeft bij het tot stand komen van het Aldersadvies in 2008, tegen de achtergrond van de economische conjunctuur, de hoge brandstofprijzen en de kostenstructuur van Schiphol (inclusief de toenmalige vliegbelasting) de groeiprognose vastgesteld op 580 000 vliegtuigbewegingen in 2020. In het Aldersakkoord van 2008 is overeengekomen – en vervolgens door het kabinet met instemming van de Kamer in het beleid opgenomen – dat van deze 580 000 vliegtuigbewegingen er maximaal 510 000 op Schiphol zullen worden geaccommodeerd en dat voor de overige 70 000 ruimte zal worden gezocht op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Wat de feitelijke ontwikkeling van het luchtverkeer betreft, zien we dat het luchtverkeer na enkele jaren van stagnatie en terugval sinds eind 2010 weer stijgt. Voor het afgelopen jaar heeft Schiphol een groei van zelfs meer dan 9 procent in het aantal vliegtuigbewegingen gerapporteerd (zie Jaarverslag Schiphol 2011) ondanks de huidige economische crisis. Voor de periode 2013 t/m 2015 wordt door Schiphol rekening gehouden met een gemiddelde groei van het aantal vliegtuigbewegingen van 2,5 à 3%. Ik heb dit eerder vermeld in mijn brief van 12 januari 2012 aan de Eerste Kamer (Kamerstuk 31 936, B) in antwoord op vragen van leden van de SP-fractie inzake de Luchtvaartnota en groeiprognoses. Daarbij heb ik aangegeven dat de genoemde prognose mijns inziens geen aanleiding geeft het beleid zoals beschreven in de Luchtvaartnota aan te passen.
Kunt u garanderen dat Schiphol in 2020 niet meer dan 510 000 vliegbewegingen afhandelt, zoals afgesproken in het Alders-akkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen zet u in of gaat u inzetten om de groei op Schiphol binnen de perken te houden?
De afspraak in het Aldersakkoord dat er van de mogelijke 580 000 vliegbewegingen in 2020 maximaal 510 000 op Schiphol afgehandeld worden, staat niet ter discussie.
Speelt het voor u een rol dat de Rijksoverheid mede-eigenaar is van Schiphol? Zo ja, op welke wijze houdt u daar in uw beleid rekening mee?
Het aandeelhouderschap van de staat speelt geen rol bij het Aldersakkoord en de groei van Schiphol. De staat is meerderheidsaandeelhouder in Schiphol, omdat het publiek aandeelhouderschap zinvol wordt geacht om het publieke belang van Schiphol te borgen, als aanvullend instrument op wet- en regelgeving.
Welke scenario’s voor uitbreidingsplannen van de infrastructuur en de voorzieningen op Schiphol zijn op dit moment bij u bekend?
Het Masterplan van Schiphol is nog volop in ontwikkeling en in discussie. Op dit moment kan ik daarover geen nadere informatie geven.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van NASA-wetenschapper James Hansen dat de gevolgen van klimaatverandering ernstiger zijn dan wetenschappers tot dusverre dachten?2
Ja.
Ziet u in dergelijke voortschrijdende wetenschappelijke inzichten aanleiding u des te meer hard te maken voor een rem op de groei van het vliegverkeer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, staat de afgesproken grens van 510 000 vliegbewegingen op Schiphol niet ter discussie. Verder wijs ik er op dat in Europees en mondiaal verband voortdurend wordt gewerkt aan eisen die gesteld worden aan de milieuprestaties van het vliegverkeer (ETS, nieuwe
geluidsrichtlijnen, CO2-standaarden). Bovendien is de sector, met KLM en Schiphol voorop, zich zeer wel bewust van de invloed van vliegverkeer op milieu en klimaat en laat zien onverminderd te blijven investeren in reductiemaatregelen op het gebied van geluid- en CO2-emissies.
De schorsing van de zwanenredder |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NS schorst zwanenredder»?1
Ja.
Acht u het juist dat de NS iemand schorst die een gewond dier redt dat in nood verkeert? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de NS hierop aan te spreken?
De betreffende medewerker is, zo berichtte de NS mij, betaald afwezig. Dit is een arbeidsrechtelijke kwestie tussen werkgever en werknemer waar ik niet in treed. Het onderzoek richt zich op de toedracht van dit incident en zal uitwijzen of de monteur handelde in strijd met het Normenkader Veilig Werken (NVW). Het NVW bepaalt dat spoormedewerkers de spoorbaan niet onbevoegd mogen betreden.
Deelt u de mening dat wanneer een medewerker van NS de acute keuze heeft een gewonde zwaan die zich op het spoor bevindt te redden en daarmee ook het treinverkeer te beveiligen, dat een betere keuze is dan een gewond dier aan zijn lot over te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ten tijde van het incident waren ProRail en KLPD voorbereidingen aan het treffen om het dier in nood op een veilige manier te redden. Het dier werd niet aan zijn lot overgelaten. De dierenambulance was inmiddels onderweg. Het is aan de treindienstleider om te beoordelen of sprake is van een veiligheidsrisico voor het treinverkeer en te besluiten het treinverkeer al of niet (deels) te staken.
Op welke andere wijze had de betreffende medewerker invulling kunnen geven aan de wettelijke zorgplicht om een dier in nood niet aan zijn lot over te laten?
Zoals aangegeven moeten spoormedewerkers handelen conform de voorschriften van het NVW.
Deelt u de mening dat er een verkeerde voorbeeldwerking uitgaat van het feit dat een dierenredder met schorsing bestraft wordt, terwijl de algemene opinie is dat dierenmishandelaars te makkelijk vrijuit gaan of er met een lichte taakstraf vanaf komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat de medewerker betaald afwezig is, heeft geen betrekking op de intentie tot het redden van de zwaan, maar op het mogelijk handelen in strijd met de bepalingen van het NVW. Of dit daadwerkelijk het geval is geweest moet blijken uit het onderzoek van de NS.
Het artikel ‘Geen regels voor constructie tenten’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geen regels voor constructie tenten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijke situatie die extra aandacht vereist, aangezien er in de afgelopen twee jaar drie incidenten met instortende tenten zijn geweest waarbij slachtoffers zijn gevallen?
In Nederland gaat het om twee incidenten waarvan de oorzaak lag in plaatselijke extreme weersomstandigheden. Het is betreurenswaardig dat bij deze incidenten personen gewond zijn geraakt.
Wat betreft de bereidheid tot onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Is bij u bekend wat de belangrijkste oorzaken zijn van de recente incidenten, welke structurele problemen daaraan ten grondslag liggen en hoe ze voorkomen hadden kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om deze zaken te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de inspectie van de feesttent in Steenwijkerwold slechts met een klein oog is gekeken naar de constructie van het geheel? Is bij u bekend of de inspecties van tenten op bijvoorbeeld de Zwarte Cross in Lichtevoorde en op andere festivals en evenementen op eenzelfde wijze zijn verlopen?
Van de gemeente Steenwijkerland is vernomen dat haar toezichthouders ter plaatse vooral toezicht hebben gehouden op de naleving van de brandveiligheidsvoorschriften die in de evenementenvergunning stonden. Hoewel de evenementenvergunning geen voorschriften ten aanzien van de constructieve veiligheid van de tenten bevatte, hebben de toezichthouders de tenten ook beoordeeld op constructieve veiligheid. De toezichthouders hebben daarbij geen gebreken ontdekt.
Nader informeren naar hoe het bedoelde toezicht op andere festivals als bijvoorbeeld Zwarte Cross uitgevoerd is, heeft geen aanvullende inzichten opgeleverd.
Wat is bij zulke evenementen de rolverdeling tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie en de gemeentelijke toezichthouders?
De gemeenten zijn op grond van Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV), die gebaseerd zijn op de Gemeentewet, verantwoordelijk voor en bevoegd tot het verlenen van een vergunning voor evenementen. Daarnaast houden de gemeenten toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden en treden zij zo nodig handhavend op. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft geen directe betrokkenheid bij deze vergunningverlening en dit toezicht. Wel heeft de Inspectie VenJ samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek gedaan naar de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het proces van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Gemeenten worden in dit rapport geadviseerd meer gebruik te maken van integrale advisering door politie en veiligheidsregio en beter te handhaven. Bij brief van 13 juni 2012 heb ik u mijn reactie op het rapport gegeven (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 684, nr. 357). De inspecties hebben het rapport aan alle gemeenteraden gestuurd met het verzoek op lokaal niveau en met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over dit onderwerp.
Om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de Inspecties kunnen gemeenten onder andere gebruik maken van de adviezen die zijn opgenomen in de Handreiking Evenementenveiligheid. Deze is in opdracht van het Veiligheidsberaad opgesteld met betrokkenheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie. In risicoanalyses en vergunningen kan aandacht besteed worden aan het voorkomen van instortingen van tenten en aan slechte weersomstandigheden.
Deelt u de analyse van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat het toezicht op grote evenementen ernstig te wensen overlaat? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit toezicht structureel te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hebt u zicht op de mate waarin de bestaande regelgeving voor de veiligheid van tenten wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke wet- en regelgeving geldt er in Nederland voor de constructie en stabiliteit van tenten met betrekking tot zaken als windbelasting, de verankering aan de bodem, het toe te passen tentmateriaal en de brandveiligheid?
Voor tenten die worden gebruikt bij evenementen is er geen centrale regelgeving ten aanzien van constructieve veiligheid en brandveiligheid. Iedere gemeente afzonderlijk heeft de bevoegdheid hieraan eisen te stellen op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid (artikel 108, eerste lid jo.149 Gemeentewet), bijvoorbeeld in de APV. Aan de constructieve veiligheid van tenten kan een gemeente eisen stellen in de af te geven evenementen-vergunning.
De brandveiligheid van tenten bij evenementen kan geregeld worden in de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening.
Er wordt overigens – samen met de branche – gewerkt aan een amvb brandveiligheid van (tijdelijke) objecten die niet onder het Bouwbesluit vallen. Het doel van deze (ontwerp)amvb is om meer uniformiteit en duidelijkheid te brengen in de regels voor de brandveiligheid van onder andere tenten voor evenementen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat gemeenten en de evenementenbranche het best in staat zijn ter plaatse zelf het risico in te schatten.
De eisen uit het Bouwbesluit 2012 zijn doorgaans niet van toepassing op tijdelijk geplaatste tenten, maar wel kan een gemeente in de vergunningen voorschriften opnemen die zijn afgeleid uit het Bouwbesluit 2012. Een gemeente kan hierbij ook gebruik maken van diverse branche-normen waaronder voor constructies NEN-EN 13 814, of specifiek voor tenten NEN-EN 13782. De branche van tentenverhuurders en van evenementenmakers stimuleert het gebruik van deze normen. Zij worden momenteel op Europees niveau opgewaardeerd.
Als u de bestaande regelgeving en het huidige niveau van toezicht samen beschouwt, bent u dan van mening dat voldoende veiligheid wordt gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
De veiligheid bij publieksevenementen is voldoende gewaarborgd door de volgende instrumenten:
Gemeenten zijn recent (juni 2012) gewezen op het belang van het optimaal toepassen van deze instrumenten doordat aan alle gemeenteraden het eerder genoemde inspectierapport met duidelijke aanbevelingen is gestuurd. De insteek, die in diverse regio’s al is gemaakt, is als volgt: maak regionaal evenementenbeleid, hanteer een evenementenkalender en zorg voor optimale samenwerking tussen gemeenten, politie en veiligheidsregio’s.
De inspecties zullen in 2013 onderzoeken wat de stand van zaken dan is. Ik verwacht dat zij verdere verbeteringen zullen constateren bij de toepassing van het instrumentarium voor het waarborgen van de veiligheid bij publieksevenementen.
Het contract van de GGZ-bestuurder van Mondriaan |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft van 111 procent?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
In het jaarverslag-2011 staat dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft conform de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). In artikel 2.1 BBZ staat vermeld dat het uitgangspunt voor een voltijdscontract een 40-urige werkweek is en dat overuren niet worden vergoed. In dit geval had er dus geen deeltijdfactor van 111%2 kunnen worden verantwoord. Daar had 100% moeten staan.
Overigens valt het werkelijk verdiende salaris zoals verantwoord in het jaarverslag binnen de BBZ-normen.
Deelt u de mening dat achter het feit dat bestuurders in een ander regime van bezoldiging zitten, de gedachte zit dat zij andere werktijden en verantwoordelijkheden hebben? Vindt u deze redenering nog overeind staan wanneer bestuurders zich een contract van meer dan 100 procent laten geven? Graag een toelichting op uw antwoord.
Bestuurders zitten inderdaad in een ander regime van bezoldiging dan medewerkers die onder een cao vallen. Bij de laatste groep is wél een 111%-contract mogelijk (met een navenant aangepast salaris), bij de eerste groep niet.
Kunt u zich voorstellen dat het personeel dit contract, alsmede de beloning, «witteboordencriminaliteit» noemt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van criminaliteit doen?
Ik kan niet treden in de kwalificaties die het personeel zou kunnen geven. Wel kan ik me voorstellen dat zij vraagtekens zetten bij dit gegeven en er uitleg over vragen. Als die uitleg dan wordt gegeven, zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dan neem ik aan dat het personeel, net als ik, constateert dat de 111% een foute weergave is van de werkelijkheid, maar dat dit onverlet laat dat het inkomen niet uitstijgt boven de juiste BBZ-inschaling.
Is het waar dat de beloningscode voor bestuurders in de zorg toestaat dat bestuurders zich contracten (laten) aanmeten van meer dan 100 procent? Wat is uw mening hierover?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de constatering dat mensen, die werken in de zorg, maar al te vaak meer werken dan in hun contract staat, maar dat zij geen contract van meer dan 100 procent kunnen krijgen? Hoe oordeelt u, over de uitzonderingspositie, die bestuurders zich (laten) aanmeten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Kunt u toelichten hoeveel bestuurders een overeenkomst hebben van meer dan 100 procent?
In de gegevens over de jaarverslagen-2010 heb ik geen meldingen aangetroffen over deeltijdpercentages van meer dan 100%.
Het bericht dat twee meisjes in Hilversum zwaar zijn mishandeld door Marokkaans tuig |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Tuig ranselt meisjes af?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zoveelste zware mishandeling door Marokkaanse criminelen in de Hilversumse «no-go-area» aan de Groest, dit keer nadat twee meiden hadden geweigerd een sigaret aan hen af te staan?
Deze zware mishandeling aan de Groest is de tweede in 2012. Een derde zware mishandeling vond niet aan de Groest plaats, maar op een Hilversumse woonerf. In beide eerdere zaken zijn de daders aangehouden. Deze zware mishandelingen zijn afzonderlijke incidenten waarbij geen gemeenschappelijke daders of dadergroepen betrokken zijn. Een oordeel over de meest recente zware mishandeling kan ik niet eerder vellen dan nadat het politieonderzoek is afgerond. Wel is na uitgebreid (technisch) opsporingsonderzoek een verdachte aangehouden. Een tweede verdachte wordt actief gezocht voor zijn mogelijke aandeel in deze zaak. Politie en gemeente hebben met de overige veiligheidspartners extra maatregelen getroffen. Zo is het toezicht op de Groest verscherpt en wordt de naleving van het plaatselijke horecaconvenant uitgebreid onderzocht door een criminoloog.
Op welke wijze gaat u de vorming van «no-go-area's» door allochtone jongeren in Hilversum en elders in ons land bestrijden?
De problematiek en kwetsbaarheid van sommige wijken in de grote steden en de noodzaak hierin te investeren, wordt onderkend. De inspanningen van lokale partijen en het kabinet zijn er nadrukkelijk op gericht het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en te voorkomen dat zij verder afglijden. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de antwoorden2 die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut en de antwoorden3 op de vragen van de leden Marcouch en Monasch.
Wat heeft de Hilversumse politie tot nu toe gedaan om deze laffe daders te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het gegeven dat 65% van de Marokkaanse jongens tot 23 jaar in aanraking komt met politie en dat met name geweldsdelicten hun voornaamste bezigheid lijkt te zijn?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is met 65% veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren (25%). Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Marokkaans-Nederlandse jongeren en andere groepen niet-westerse allochtonen veroorzaken vaker problemen en zullen daarom navenant meer met deze aanpak in aanraking komen. Zie mijn antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Van Klaveren en Helder.4
Deelt u de mening dat deze Marokkaanse daders, als zij in het bezit zijn van een dubbele nationaliteit, zo snel mogelijk moeten worden gedenaturaliseerd en ons land uitgeknikkerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Jongeren die overlast veroorzaken, moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Het uitkleden van de ziekenhuiszorg in Noord-Holland |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het uitkleden van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder mensenlevens gaat kosten?1
In 2008 is het Gemini Ziekenhuis een bestuurlijke fusie aangegaan met het Medisch Centrum Alkmaar. Verschillende maatschappen zijn ook onderling samenwerkingsverbanden aangegaan. De Raad van Bestuur van de MCA Gemini groep heeft mij laten weten dat het toekomstige functieprofiel onveranderd is ten opzichte van de eerdere informatie die ik heb ontvangen. Het Gemini Ziekenhuis voorziet nog steeds in 7x24 uur acute zorg, geboortezorg, planbare zorg, chronische zorg en poliklinische zorg. De spoedeisende zorg wordt conform de kwaliteitseisen voor een basis-SEH ingericht en heeft de beschikbaarheid van alle primaire medische specialismen. De aanpassing voor de toekomst zit vooral in het doorverwijzen van de patiënten die hoog complexe zorg nodig hebben. Deze patiënten zullen omwille van de kwaliteit worden behandeld in het Medisch Centrum Alkmaar. Gelet op dit toekomstige functieprofiel ben ik van mening dat er goede en bereikbare ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel.
Waarom weigeren specialisten van het Medisch Centrum Alkmaar mee te werken aan het in standhouden van een volwaardig ziekenhuis in Den Helder en wat doet u daar concreet aan?
Volgens mijn informatie heeft een beperkt aantal specialisten uit het MCA op persoonlijke titel aangegeven geen voorstander te zijn van het behouden van een volwaardig ziekenhuis in Den Helder. Zij zijn voorstander van een verregaande concentratie van ziekenhuiszorg. De Raad van Bestuur is het hier niet mee eens en heeft aangegeven een systeemziekenhuis te willen blijven continueren in Den Helder.
Waar moeten de 900 á 1000 zwangere vrouwen uit de kop van Noord-Holland naar toe als het Gemini Ziekenhuis geen geboortezorg meer aanbiedt?
Het beleid van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis is niet veranderd ten opzichte van de informatie die ik eerder aan de Kamer heb doen toekomen. Geboortezorg blijft beschikbaar in het Gemini ziekenhuis. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Hoe kan het zijn dat u in antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Gerven (SP) nog stelde dat er sprake zou zijn van geboortezorg in Den Helder en dat deze nu verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke consequenties verbindt u aan deze nieuwe situatie?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u garanderen dat zwangere vrouwen in de kop van Noord-Holland tijdig en veilig kunnen bevallen en dat tevens de gezondheid en veiligheid van de baby niet in het gedrag komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u garanderen dat de wettelijke aanrijtijd vanaf de eerste melding van 45 minuten wordt gehaald voor alle zwangere vrouwen in de kop van Noord-Holland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verloskundigen en gynaecologen betrokken worden bij eventuele plannen rond de geboortezorg? Bent u bereid om hen ook instemmingsrecht hierin te geven? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van zorginstellingen zelf om, in geval van een voorgenomen concentratie van zorg, ervoor te zorgen dat de belanghebbenden, waaronder in ieder geval cliënten en personeel, worden betrokken. Voor de verloskundige zorg worden partijen hierin ondersteund door het College Perinatale Zorg (CPZ). Het CPZ heeft een checklist voor regionale samenwerkingsverbanden opgesteld, is zo nodig direct betrokken in de besprekingen en zal de Raden van Bestuur op korte termijn een brief sturen waarin zij onder andere uiteen zet welke stappen van belang zijn in een goede samenwerking binnen de keten van verloskundige zorg. Ik zie in aanvulling hierop geen reden om specifieke beroepsgroepen instemmingsrecht te geven.
Deelt u de mening dat het het al met al niet veel verstandiger is om de fusie tussen de ziekenhuizen in Den Helder en Alkmaar terug te draaien, omdat deze fusie leidt tot de teloorgang van een goede bereikbare ziekenhuiszorg in de kop van Noord-Holland? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de wet is geregeld dat de NMa de fusies toetst en eventueel goedkeurt. Ik heb niet de bevoegdheid om een fusie terug te draaien en zie hier ook geen aanleiding toe.
Wat is uw reactie op het bericht dat specialisten zich verzetten tegen een fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis?3
De Raden van Bestuur van beide ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de medisch specialisten zich niet verzetten tegen een vorm van fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis. In beide ziekenhuizen is een groot deel van de medisch specialisten, van af het begin, betrokken geweest in het ontwikkelen van een gezamenlijke indeling voor de zorg voor de patiënten in de regio. Alle medisch specialisten zijn, op belangrijke momenten, gevraagd wat zij vonden van de uitkomsten. De uitslag van deze peilingen waren steeds positief, een reden om door te gaan met de plannen. Bij een telling in de laatste Algemene Leden Vergadering van de medische staf van het Spaarne Ziekenhuis was 92% van de medische staf voor een vorm van fusie. Ook de medisch specialisten van het Kennemer Gasthuis hebben zich positief uitgesproken over de fusie.
Hoe verhoudt het doorzetten van de fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis, alsmede de fusie tussen het Gemini Ziekenhuis en het Medisch Centrum Alkmaar, zich tot de motie Leijten, die stelt dat er geen fusies meer mogen plaatsvinden totdat de inspraak voor patiënten en personeel voldoende is geregeld?4
De motie Leijten, waar hier op gedoeld wordt, behelst een moratorium op fusies. Het gevolg geven aan een motie van deze strekking is in strijd met Europese regelgeving en daarom niet uitvoerbaar. Ik heb in reactie op deze motie eerder al aangegeven het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt zo snel als mogelijk naar de Tweede Kamer te zenden. Dit is inmiddels gebeurd en momenteel wordt de reactie op het verslag van de Tweede Kamer voorbereid.
Op welke manieren zijn de inspraken geregeld van patiënten en personeel van alle vier de beschreven ziekenhuizen en wat zijn hun meningen over de voorgenomen fusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de inspraak van alle betrokkenen goed geregeld is. Alle gremia uit zowel het MCA als het Gemini Ziekenhuis (stafbesturen, ondernemingsraden, patiëntenadviesraad/ cliëntenraad, verpleegkundige adviesraden) zijn betrokken geweest bij de procedure. Zij beraden zich nog op hun advies. Deadline hiervoor is 19 september. Het Spaarne Ziekenhuis en het Kennemer Gasthuis hebben enquêtes gehouden onder inwoners van de gezamenlijke regio’s waarin onder meer vragen werden gesteld over de bereidheid tot verder reizen voor meer kwaliteit en naar de mening over de fusie. Hieruit is naar voren gekomen dat bewoners bereid zijn om verder te reizen voor een aantoonbaar betere kwaliteit. Daarnaast werd duidelijk dat 58% van de ondervraagden positief tegenover een fusie staat, 29% hier neutraal tegenover staat en 11% bezwaren heeft tegen een fusie. Naast deze onderzoeken spreken de ziekenhuizen frequent met diverse patiëntenorganisaties en beide cliëntenraden. In deze gesprekken wordt bovenstaand beeld bevestigd. De cliëntenraden van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis hebben ondertussen al een positief advies over de fusie afgegeven. Ook het personeel is vanaf het begin betrokken geweest bij de uitwerking van de plannen. Rond alle belangrijke momenten in de plan- en besluitvorming zijn er uitgebreide informatierondes geweest voor alle medewerkers.
Deelt u de mening dat het signaal dat uitgaat van ruziënde specialisten en zorgbestuurders over de fusies van ziekenhuizen op verschillende plaatsen, terwijl het belang van de patiënt voorop zou moeten staan, een teken is dat u uw beleid rondom fusies in de zorg aan moet passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanscherpingen ten aanzien van de zorgspecifieke concentratietoetsing, thans bij uw Kamer in behandeling, zijn voor een groot deel gericht op grotere betrokkenheid van de stakeholders en van beter onderbouwde plannen.
Hoe kunt u een fusie van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis rechtvaardigen als een ruime meerderheid van 64% van de ondervraagden daar geen meerwaarde in ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de informatie die de instelling mij heeft gegeven blijkt niet dat een ruime meerderheid geen meerwaarde ziet in een fusie. Zie ook het antwoord op
vraag 11.
Deelt u de mening dat het beleid van zorg dichtbij de mensen en grotere keuzevrijheid voor de patiënt, waarvan u een voorstander zegt te zijn, een wassen neus beleid is als de zorginstellingen doodgewoon doorgaan met de schaalvergroting waardoor zorg op grotere afstand komt en de keuzevrijheid afneemt, terwijl de zorgverzekeraars hen geen strobreed in de weg leggen? Zo nee, waarom niet?5
Ik ben inderdaad een voorstander van zorg dichtbij als het kan en geen schaalvergroting en fusies als dit de kwaliteit en de keuzemogelijkheden niet ten goede komt. Er moeten genoeg mogelijkheden voor de patiënt zijn om te kunnen kiezen. Echter als uit oogpunt van betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg tot concentratie van een deel van het zorgaanbod wordt overgegaan is dit in het belang van de patiënt. Voor de zorg in de hier beschreven regio’s geldt dat alleen de ingewikkelde medische zorg om kwalitatieve redenen geconcentreerd kan gaan worden op één locatie. Het overgrote deel van de medische zorg blijft dichtbij de bewoners aanwezig.
Het bericht ‘Meer klachten over discriminatie’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer klachten over discriminatie»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van discriminatie op de werkvloer van de afgelopen jaren?
Uit de kerncijfers 2011, een landelijk overzicht van discriminatieklachten en meldingen bij een groot aantal antidiscriminatiebureaus (ADB’s) in Nederland, en waarnaar in het bericht wordt verwezen, blijkt dat het totale aantal discriminatiemeldingen in 2011 met 5,2 procent licht is gestegen ten opzichte van 2010. Dit omvat niet alleen meldingen over discriminatie op de arbeidsmarkt. Het aantal klachten dat betrekking heeft op discriminatie op de arbeidsmarkt, is in 2011 – net als in de voorgaande jaren – ongeveer 30 procent van het totaal aantal klachten.
Overigens hoeft een toename van het aantal meldingen niet een toename van discriminatie te betekenen. Zoals de ADB’s zelf ook aangeven, hangt een toe-of afname van het aantal discriminatieklachten ook af van «andere factoren dan eventuele veranderingen in de daadwerkelijke omvang van discriminatie in de samenleving», zoals veranderingen in de meldingsbereidheid, een publiekscampagne of de maatschappelijke aandacht voor discriminatieproblematiek. Daarnaast hoeven niet alle gemelde discriminatieklachten daadwerkelijke discriminatie te zijn omdat ADB’s ervaren discriminatieklachten registreren, die niet allemaal door de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) of de rechter zijn getoetst. Er kan dus niet uit de meldingscijfers geconcludeerd worden dat er sprake is van een toename van discriminatie op de arbeidsmarkt.
Bent u van plan verdere maatregelen te nemen om deze toename in discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zo ja welke?
Op grond van de meldingscijfers kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een toename in discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat laat onverlet dat het ongewenst is dat zoveel mensen discriminatie ervaren op de arbeidsmarkt. Dat vraagt om blijvende aandacht van alle betrokken partijen. De samenleving heeft iedereen nodig. Mensen moeten beoordeeld worden op hun talenten. Daarom kiest het kabinet voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat een ieder zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving.
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. De overheid heeft diverse instrumenten ontwikkeld om discriminatie aan te kaarten en te bestrijden, zoals de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV) en de extra aandacht voor discriminatie bij politie en Openbaar Ministerie (OM). Verder is in elke politieregio een Regionaal Discriminatieoverleg (RDO) ingesteld, waarin periodiek overleg plaatsvindt tussen politie, OM en ADV’s. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ligt primair bij werkgevers en werknemers. Werknemers kunnen bij een vermoeden van discriminatie zich wenden tot een Antidiscriminatievoorziening bij hun in de buurt, de Commissie Gelijke Behandeling of aangifte doen bij de politie.
Wel kan ik melden dat het kabinet voornemens is om aan de Sociaal Economische Raad (SER) een advies te vragen over het onderwerp discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarbij zullen sociale partners gevraagd worden op welke wijze discriminatie op de arbeidsmarkt verminderd kan worden. Het advies zal betrekking hebben op alle fasen van werk: werving & selectie, op de werkplek zelf en beëindiging dienstverband. Uw Kamer zal hier separaat over worden geïnformeerd.
Daar het bericht stelt ook dat er in andere gebieden, zoals in de buurt, sprake is van een toename van discriminatie, gaat u hier iets aandoen?
Voorop staat dat gemeenten zelf de verantwoordelijkheid hebben om discriminatie in hun buurten en wijken aan te pakken. Om gemeenten hierin te ondersteunen, vinden momenteel oriënterende gesprekken plaats met professionele organisaties die gemeenten waar nodig kunnen faciliteren bij de aanpak van woonoverlast en burenconflicten. Om te benadrukken wat mensen zelf kunnen doen, zal de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in het kader van de burgerparticipatie-agenda op zoek gaan naar goede voorbeelden van burgerinitiatieven om discriminatie in de buurt aan te pakken. Deze voorbeelden kunnen mensen stimuleren om discriminatie zélf aan te pakken en lokale overheden stimuleren om bewoners te betrekken bij de bestrijding van discriminatie in hun buurt of wijk.
Waar laten volgens u de huidige antidiscriminatie voorzieningen steken vallen? Bent u van plan verbetering van deze voorzieningen af te dwingen?
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) wordt op dit moment geëvalueerd. De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zal de resultaten hiervan met betrokken partijen bespreken, waarna hij u zal informeren over de resultaten van de evaluatie en de mogelijke consequenties daarvan.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «verpleegkundigen in ggz zijn geweld beu»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het actieplan tegen agressie op de werkvloer een dwingend karakter moet krijgen, net zoals het actieplan om dwang en drang in de ggz terug te dringen?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Om die reden heb ik in maart jongstleden het Actieplan «Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg (onder andere in de ggz), de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister van Veiligheid en Justitie (V&J). In het Actieplan zijn diverse maatregelen opgenomen met een dwingend karakter om de aanpak van veroorzakers van agressie en geweld verder te verbeteren. Zo dienen de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor de opsporing en vervolging van veroorzakers van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, inclusief zorgverleners, landelijk te worden nageleefd. De ELA wordt in 2012 geëvalueerd. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de ggz. Naar verwachting in december van dit jaar worden de uitkomsten van de evaluatie door de ministers van V&J en BZK aangeboden aan de Tweede Kamer, mede namens mij.
Bovendien onderschrijf ik de doelstelling van het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK (om in de periode 2011–2015) agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak per sector, inclusief de zorg, met 25 procent te verminderen. Met het Actieplan wil ik daar samen met alle betrokken partijen mijn bijdrage aan leveren voor de zorgsector. Het monitoren van de mate waarin zorgmedewerkers agressie en geweld ervaren tijdens hun werkzaamheden vindt plaats op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Een onderzoeksbureau voert het onderzoeksprogramma uit onder verantwoordelijkheid van sociale partners in de zorg, UWV Werkbedrijf, Calibris en mij.
Deelt u de mening dat, om agressie en geweld te voorkomen, o.a. voldoende en goed opgeleid personeel nodig is? Is dat er nog wel na de mega- bezuinigingen die u hebt doorgevoerd?
Ondanks alle maatregelen is agressie en geweld helaas niet altijd te voorkomen. Daarom wordt in het Actieplan nadrukkelijk ingezet op zowel initiële scholing als bij- en nascholing van zorgverleners. Zodoende worden zij beter voorbereid om op een professionele wijze met agressie en geweld om te kunnen gaan. Daarnaast heb ik in mijn Arbeidsmarktbrieven diverse maatregelen uiteengezet om te zorgen dat er, ook in de toekomst, voldoende en adequaat opgeleid zorgpersoneel beschikbaar is2.
Is het waar dat personeel dat is georganiseerd via de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) niet is betrokken bij dit convenant tegen agressie en geweld op de werkvloer?
V&VN is inderdaad niet betrokken bij het Actieplan. De vakbonden zijn wel betrokken. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor het anti-agressiebeleid in de zorg zet ik me samen met hen, werkgeversorganisaties in de zorg en de ministers van BZK en V&J in voor de realisatie van de maatregelen uit het Actieplan. Immers, werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers. Sociale partners hebben daartoe belangrijke afspraken gemaakt in CAO’s en arbocatalogi. Met de maatregelen in het Actieplan wordt daar op voortgebouwd.
Klopt het ook dat personeel (V&VN) niet is betrokken bij het ggz-convenant uit juni 2012?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat medewerkers in de ggz zich niet gehoord voelen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in de ggz zich gehoord voelen. Mede daarom zal ik de V&VN betrekken bij de uitwerking van het Bestuurlijk Akkoord GGZ en bij het Actieplan.
De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2012 waarin de rechtbank geoordeeld heeft dat de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Is de uitspraak volgens u beperkt tot het privévermogen van de overledene (dat tot een tijdens het leven gestaakte onderneming behoorde) en dat gebruikt wordt in de onderneming van de verkrijger of geldt de uitspraak ook voor privévermogen dat geen ondernemingsvermogen is geweest of zal worden?
De Belastingdienst is het niet eens met de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda. Tegen de uitspraak zal dan ook hoger beroep worden ingesteld. Het instellen van sprongcassatie zou mijn voorkeur hebben. Die mogelijkheid bestaat echter alleen indien de wederpartij daarmee instemt.
In dit kader is ook van belang dat de Hoge Raad reeds op 9 december 2011, nr. 11/02099 (LJN: BU6998) arrest heeft gewezen waarbij dezelfde rechtsvraag in het voordeel van de Belastingdienst is beantwoord. De Hoge Raad heeft in die zaak impliciet beslist (namelijk door bevestiging van de oordelen van rechtbank en hof) dat de faciliteit van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 niet in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in de artikelen 14 EVRM2 en 26 IVBPR3. De Hoge Raad heeft dit beslist onder verwijzing naar artikel 81 RO4, hetgeen betekent dat de Hoge Raad een nadere motivering niet nodig achtte. De aan het arrest voorafgaande uitspraken van Rechtbank Arnhem van 25 maart 2010, nr. 09/1750 (LJN: BX0548) en Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2011, nr. 10/00194 (LJN: BQ0618) waren expliciet op dit punt. Ik ben derhalve van mening dat reeds voldoende duidelijkheid is gecreëerd, namelijk dat er geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod. Het valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid («wide margin of appreciation») die de wetgever nu eenmaal heeft. De intentie van de wetgever is geweest bedrijfsopvolgingen zo min mogelijk te laten belemmeren door een heffing van schenk- en erfbelasting.
Het arrest van de Hoge Raad en de uitspraak van Rechtbank Breda betreffen het belastingjaar 2007. Ook met betrekking tot latere jaren – dus ook na de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 en de aanpassing van de bedrijfsopvolgingsregeling bij die herziening – neemt de Belastingdienst het standpunt in dat geen sprake is van een onaanvaardbare discriminatie.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Wat betekent deze uitspraak voor belastingplichtigen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet iedere verkrijger op basis van de Successiewet 1956, bezwaar maken tegen aanslagen schenk- of erfbelasting? Dient in nog in te dienen aangiften reeds een beroep te worden gedaan op deze uitspraak?
Een verkrijger die meent in aanmerking te komen voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet dient dit tot uitdrukking te brengen in zijn aangifte dan wel, indien reeds een aanslag is opgelegd die nog niet onherroepelijk vaststaat, een bezwaarschrift in te dienen. Bezwaarschriften tegen aanslagen die al onherroepelijk vaststaan, zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling in gevallen waarin al aangifte is gedaan, maar de aanslag nog niet is opgelegd, dient in de vorm van een aanvulling op de aangifte te worden gedaan.
Bent u bereid nu al aan te geven dat u vanaf een nu aan te geven moment de uitspraak algemeen bindend zult verklaren, onafhankelijk van het feit of iemand bezwaar of beroep heeft aangetekend dan wel beroep heeft gedaan op de uitspraak? Bent u zich ervan bewust dat hiermee een enorme stapel bezwaarschriften en een rare vorm van rechtsongelijkheid, tussen de mensen die wel wisten van de uitspraak en daar een beroep op deden en de mensen die de uitspraak niet kenden en er geen beroep op deden, wordt voorkomen?
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 zal ik de uitspraak van Rechtbank Breda niet als richtsnoer nemen. Bij het regelen van aanslagen schenk- en erfbelasting neemt de Belastingdienst het arrest van de Hoge Raad als leidraad. Tegen de uitspraak van de rechtbank zal hoger beroep worden ingesteld. Een ieder die in weerwil van het arrest van de Hoge Raad voor niet-ondernemingsvermogen een beroep wil doen op de faciliteiten bij bedrijfsopvolging zal zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven dit bij de aangifte of in een bezwaarschrift moeten doen. Ik beraad mij momenteel op mogelijkheden om bezwaarschriften op een voor Belastingdienst en belastingplichtigen zo doelmatig mogelijke wijze te behandelen.
Bent u bekend met de schatting van de gevolgen van de uitspraak op een bedrag van € 1 miljard?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de budgettaire consequenties van de uitspraak € 1 miljard bedragen? Zo nee, hoe hoog schat de Belastingdienst de budgettaire consequenties?
Of de uitspraak van Rechtbank Breda budgettaire consequenties heeft, is afhankelijk van het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, zal ik in beroep gaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Als de Hoge Raad in overeenstemming met zijn arrest van 9 december 2011 oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsregeling geen onaanvaardbare discriminatie inhoudt, zijn er geen budgettaire consequenties. Die zijn er evenmin als de Hoge Raad de regeling wel discriminatoir zou achten, maar geen directe werking aan dat oordeel verbindt en het herstel van die discriminatie aan de wetgever overlaat. Een budgettaire derving zal alleen optreden als de Hoge Raad volledig «om zou gaan» en de uitspraak van Rechtbank Breda geheel in stand laat inclusief het opleggen van conserverende aanslagen voor niet-ondernemingsvermogen. In dit laatste geval kan – indien belastingplichtigen massaal een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling zouden doen – de budgettaire derving oplopen tot € 1 miljard of meer per jaar. Een eventuele derving kan overigens alleen betrekking hebben op aanslagen die nog niet onherroepelijk vaststaan. Gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad zie ik de uitkomst van procedures met vertrouwen tegemoet.
Bent u voornemens om de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 aan te passen, zodat deze volgens de rechter niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel? Bent u voornemens om op andere wijze het financiële belang van de heffing van schenk- en erfbelasting te waarborgen?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zal de Belastingdienst in hoger beroep gaan tegen de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda en verwacht ik, gezien het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, dat deze uitspraak geen stand zal houden en de wet derhalve niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel zal worden bevonden. Ik ben thans derhalve niet voornemens de bedrijfsopvolgingsregeling aan te passen. Indien de Hoge Raad de onderhavige uitspraak bevestigt, zal ik mij bezinnen op adequate aanpassing van de Successiewet 1956.
Hoe zal zo’n besluit eruit zien en binnen welke termijn zult u dit besluit nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in het licht van het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000 waaruit volgt dat de rechter alleen de macht heeft de wet toe te passen en terughoudend moet zijn bij het ingrijpen in wetgeving omdat dat in onze rechtstaat is overgelaten aan de wetgever?3
In artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is bepaald dat de rechter volgens de wet recht moet spreken. Hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Dat is in deze uitspraak ook niet gebeurd. Het gaat hier om een toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, dus een toetsing aan wetgeving van een hogere orde dan de nationale wet.
Voor de toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM moet beoordeeld worden of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te behandelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd («wide margin of appreciation»), tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2, en HR 8 juli 2005 nr. 39 870, V-N 2005/34.2, r.o. 5.3).
Indien een wettelijke regeling in strijd is met het discriminatieverbod en de keuze van de wetgever van iedere redelijke grond is ontbloot, leidt dat niet altijd tot toepassing van de gunstigere regeling in de wettelijk ongunstiger behandelde gevallen. Indien toepassing van de gunstigere regeling leidt tot ongelijke behandeling van weer andere gevallen, dient de rechter te volstaan met de constatering dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan de taak van de wetgever om die schending op te heffen (HR 14 juli 2000, nr. 35 059, LJN: BI7527, BNB 2000/306).
De aansluiting van mbo-opleidingen op de arbeidsmarkt |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opgeleid voor werk dat er niet is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat wij het ons niet kunnen veroorloven om zoveel mensen op te leiden voor werkloosheid? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk om mensen op te leiden voor werkloosheid. Het beeld dat het artikel oproept (namelijk dat het mbo jongeren opleidt voor werkloosheid) deel ik echter niet.
In algemene zin zijn de arbeidsmarktperspectieven voor mbo-gediplomeerden tot 2016, met uitzondering van bepaalde opleidingen in de sector economie, namelijk redelijk tot goed.2 De gemiddelde intredewerkloosheid voor bol-gediplomeerden is 3–4 weken (0,9 maand) en voor bbl-gediplomeerden 1–2 (0,3 maand) weken.3
Deelt u de mening dat de vrijblijvende aanpak niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid, gezien de cijfers in het genoemde bericht? Zo nee, waarom niet?
Ik neem afstand van de kwalificatie van een «vrijblijvende aanpak». In mijn brief «Aanbod van mbo-opleidingen» (vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 129) heb ik aangegeven welke acties in gang zijn gezet om tot een doelmatig opleidingenaanbod te komen.4
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mbo-opleidingen beter op de arbeidsmarkt aansluiten?
In mijn brief «Aanbod van mbo-opleidingen» (vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 129) heb ik aangegeven welke acties in gang zijn gezet om tot een doelmatig opleidingenaanbod te komen.
Deelt u de mening dat er meer prikkels voor regionale opleidingscentra zouden moeten bestaan om studenten eerlijk voor te lichten over opleidingen die een kleine kans op werk bieden? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad van belang dat deelnemers tijdig worden voorgelicht over de loopbaanperspectieven van de opleidingen waar zij voor (overwegen te) kiezen. Op mijn verzoek wordt in het kader van loopbaanoriëntatie een studiebijsluiter ontwikkeld voor studenten en ouders die zo mogelijk per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief. Het ontwikkelen van de studiebijsluiter is onderdeel van het bredere stimuleringsprogramma LOB in het mbo. Het stimuleringsprogramma LOB in het mbo heeft als ambitie om één portal voor het mbo te realiseren, waarin alle relevante en actuele informatie t.b.v. de studie- en beroepskeuze van aankomende vmbo/havo en mbo studenten en ouders te vinden is.
Het bericht dat de belastingbetaler moet opdraaien voor de schade die criminelen veroorzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schadevergoeding bijna nooit door crimineel betaald»?1
Ja.
Is het waar dat er een bedrag van 10 miljoen euro aan slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven is uitgekeerd en dat daarvan slechts 550 000 euro door de daders zelf is betaald? Zo ja, welk deel van de bijna 9,5 miljoen euro die niet van de daders komt, kan daar nog wel op worden verhaald? Zo nee, wat is er dan niet waar? Kunt u de achterliggende gegevens aan de Tweede Kamer doen toekomen?
In de berichtgeving zijn de gegevens van twee verschillende regelingen bij elkaar genomen. Het betreft de reguliere voorschotregeling enerzijds en de regeling van 27 november 2011, houdende een uitbreiding van de voorschotregeling voor oude bij het CJIB nog openstaande schadevergoedingsmaatregelen.
De meest recente cijfers van het CJIB (peildatum 5 augustus 2012) laten zien dat vanuit de reguliere voorschotregeling 4,2 miljoen is uitgekeerd. De reguliere voorschotregeling is per 1 januari 2011 in werking getreden en de eerste uitkeringen uit deze regeling zijn na 1 september 2011 gedaan. De voorschotregeling loopt derhalve nu 12 maanden en dat geldt ook voor de inning. Van de 186 uitkeringen die bij wijze van voorschot aan slachtoffers in september 2011 zijn gedaan is tot 5 augustus 2012 31% volledig terugbetaald door de daders. Het inningspercentage zal de komende jaren verder stijgen, omdat de inning doorloopt. Na een periode van 3 jaren zijn over de uiteindelijke mate van inning meer definitieve conclusies te trekken.
Onder de eenmalige en inmiddels afgeronde terugwerkende kracht regeling vallen alle nog niet afgesloten schadevergoedingsmaatregelen vanaf 1996, waarbij de dader nog niet volledig heeft betaald. Dit zijn moeilijk inbare gevallen, bijvoorbeeld omdat de dader langdurig gedetineerd is, in een TBS instelling verblijft of onvindbaar is. Vanuit de terugwerkende kracht regeling is ongeveer 7,8 miljoen uitgekeerd. Naar de aard van de regeling, is het inningspercentage lager en na ruim een half jaar ongeveer 6%. Dit lage percentage toont juist het belang van deze regeling voor slachtoffers aan. Slachtoffers zijn jarenlang, soms al vanaf 1996, geconfronteerd met een beperkte uitbetaling van de schadevergoedingsmaatregel. Door de terugwerkende kracht regeling hebben zij eindelijk hun schade volledig voorgeschoten gekregen.
Deelt u de mening dat het zeer terecht is dat de overheid de schadevergoeding aan de slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven (na acht maanden) voorschiet, zodat die slachtoffers niet opnieuw geconfronteerd hoeven te worden met de dader? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. De Wet Versterking positie slachtoffers kent sinds 1 januari 2011 de voorschotregeling in artikel 36f lid 6 WvSR. Deze regeling houdt in dat wanneer de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet de (volledige) schadevergoedingsmaatregel heeft betaald, de overheid het (resterende) bedrag uitkeert aan het slachtoffer. De overheid verhaalt het bedrag vervolgens op de dader. Slachtoffers en nabestaanden hoeven hierdoor niet meer jarenlang op hun geld te wachten bijvoorbeeld omdat de dader in de gevangenis zit en maar tien euro per maand kan betalen. Met de voorschotregeling nemen we de zorg bij slachtoffers en nabestaanden weg door het verhalen van de schade op de dader over te nemen. Dat vind ik een zeer goede zaak.
Daar komt bij dat het noodzakelijk is dat duidelijk wordt dat daders daadwerkelijk boete doen voor hun daden.
Deelt u ook de mening dat het feit dat de overheid de schadevergoedingen voorschiet, niet mag betekenen dat het verhalen van de schade op de dader achterwege kan blijven waardoor de rekening bij de belastingbetaler blijft liggen? Zo ja, wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt van de voorschotregeling is dat de dader betaalt en de overheid verhaalt. Daders moeten opdraaien voor de schade die zij aanrichten. Gestreefd wordt om een zo groot mogelijk bedrag terug te krijgen door verhaal op de dader. Helaas zijn er, ondanks alle inspanningen van het CJIB, zaken waarin het niet lukt de dader het volledige bedrag te laten betalen. Dit soort zaken toont echter ook de kracht van de voorschotregeling. Het zijn dit soort zaken waarin slachtoffers voorheen jarenlang op hun geld moesten wachten en telkens met het misdrijf werden geconfronteerd.
In dit kader is het wetsvoorstel conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers van belang, dat bij uw Kamer aanhangig is. 2 Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de staat conservatoir beslag legt op het vermogen van de verdachte van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd (art. 94 lid 3 Sv, nieuw). Het beslag strekt tot bewaring van het recht op verhaal voor een ter zake van zo’n misdrijf op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van minimaal € 5 000,-.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de daders ogenschijnlijk nauwelijks of in ieder geval te weinig hoeven op te draaien voor de schadevergoedingen die zij moeten betalen?
In 2011 zijn door het CJIB in totaal ongeveer 11 000 inningszaken van schadevergoedingsmaatregelen afgedaan, waarvan 83,5% na volledige betaling. Derhalve wordt slechts een klein deel van de schadevergoedingen door de dader niet volledig betaald. De schadevergoeding kan bijvoorbeeld niet betaald worden als de dader is overleden.
Het CJIB heeft jegens de daders die niet willen betalen diverse dwangmiddelen ter beschikking zodat een schadevergoeding alsnog betaald wordt. Het CJIB verstuurt aan veroordeelden een eerste aanschrijving met het verzoek het opgelegde schadebedrag te betalen. Als niet wordt betaald, volgt een eerste en eventueel een tweede aanmaning. Het bedrag wordt in beide gevallen verhoogd, bij de eerste aanmaning met € 15,- en bij de tweede aanmaning met 20% van het nog openstaande bedrag met een minimum bedrag van € 30,-. Indien dit niet tot betaling leidt, kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Op grond van een uitgevaardigd dwangbevel wordt een gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om het opgelegde schadebedrag op de dader te verhalen. Een deurwaarder kan overgaan tot bijvoorbeeld loonbeslag of beslag op roerende- en onroerende zaken. Van de zaken die in 2011 zijn afgedaan, waren 3 050 zaken in behandeling gegeven bij een gerechtsdeurwaarder (27,5%). Inschakeling van de deurwaarder leidt in 40% van de gevallen tot volledige betaling.
Indien betaling uitblijft en verhaal via de deurwaarder niet mogelijk is gebleken, wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging van de eveneens bij de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis. Civiele gijzeling is niet mogelijk. De tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis wordt voorafgegaan door verzending van een Waarschuwing arrestatiebevel (WAB) en daarna het uitvaardigen van een Arrestatiebevel (AB). Verzending van een WAB leidt in 14% van de gevallen alsnog tot betaling. Van alle zaken waarbij een AB wordt uitgevaardigd en in behandeling wordt gegeven bij de politie, wordt alsnog 30% betaald door veroordeelde. In 2011 is ongeveer 1 575 keer overgegaan tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Dit betreft ruim 14% van alle in 2011 afgedane zaken.
Zoals hierboven is weergegeven zijn in 2011 in totaal ongeveer 11 000 inningszaken afgedaan. 83,5% is afgedaan na volledige betaling, 14% is afgedaan na tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De overige 2,5% bevatten de gevallen waarin de dader is overleden, de zaak is verjaard of wanneer er alsnog een regeling tussen de dader en het slachtoffer is getroffen.
Welke middelen heeft u tot uw beschikking om de schade op de daders te verhalen? In welke mate worden die middelen ingezet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om daders die de schadevergoeding niet betalen in civiele gijzeling te nemen dan wel om vervangende hechtenis uit te laten voeren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De onregelmatigheden binnen het pensioenfonds van het Centraal Bureau (CBR) |
|
Ed Groot (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rommeltje maar geen fraude bij pensioen CBR»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op het pensioenfonds van het CBR gefaald heeft, nu blijkt dat de administratie tientallen jaren onzorgvuldig was en het overzicht ontbrak en er bovendien tegen de regels in met miljoenen zou zijn geschoven? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Het artikel verwijst naar een onderzoek van Integis naar de handelswijze van de werkgever met betrekking tot de gelden in de Stichting Toeslagfonds CBR over de periode 1980 tot en met 2010. Het onderzoek heeft dus betrekking op het toeslagfonds van het CBR. Dit is een fonds van de werkgever waarin reserveringen werden gedaan voor toeslagen.
Het prudentieel toezicht in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW), die tot 1 januari 2007 van kracht was, was niet van toepassing op toeslagfondsen. Een toeslagfonds was en is in de zin van de pensioenwetgeving geen pensioenfonds. Er kunnen aan dit onderzoek dan ook geen conclusies worden verbonden over het toezicht op het pensioenfonds van het CBR.
Bij de oprichting in 1980 had de Stichting Toeslagfonds CBR tot doel de financiering van de indexatie van ingegane pensioenen van oud-medewerkers van CBR2. Vanaf 1994 is deze (indexatie)toeslagregeling onderdeel van de pensioenregeling van CBR geworden die werd ondergebracht bij verzekeraar Nationale Nederlanden; Stichting Toeslagfonds CBR had vanaf toen tot doel het houden van toezicht op de uitvoering en instandhouding van de bij CBR bestaande (indexatie)toeslagregeling3. Sinds maart 1999 heeft Stichting Toeslagfonds CBR een ander doel gekregen, namelijk het doen van aanvullende (salarisvervangende) uitkeringen aan gewezen werknemers van CBR en had zodoende niets meer van doen met de indexatie van pensioenen4.
Het onderzoek van Integis laat zien dat de meeste onregelmatigheden bij Stichting Toeslagfonds CBR na 1994 hebben plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om een dergelijke situatie in de toekomst onmogelijk te maken?
De pensioenwetgeving voorziet er sinds 1 januari 2007 (invoering van de Pensioenwet) in dat er toezicht is op gelden die bedoeld zijn voor toeslagen op pensioen door de toeslagverlening een zaak te maken van pensioenuitvoerders (pensioenfonds, verzekeraar of premie pensioeninstelling – ppi). Een pensioenuitvoerder valt onder het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Toeslagen vallen sinds de invoering van de Pensioenwet onder het begrip pensioen, en de Pensioenwet bepaalt dat de uitvoering en financiering van een toeslagbeleid altijd de verantwoordelijkheid is van een pensioenuitvoerder. Een apart toeslagfonds, niet zijnde een pensioenfonds of een verzekeraar, dat los staat van een pensioenfonds of verzekeraar, is vanaf de inwerkingtreding van de Pensioenwet niet meer toegestaan (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 30 655, nr. 3, p.24).
Wat zijn de gevolgen voor de deelnemers van het voortdurend heen en weer schuiven van miljoenen, waarbij het ene jaar het pensioenfonds gezond leek en het andere jaar het saldo op nul stond?
De conclusie van de begeleidingscommissie in de begeleidende brief bij het onderzoek van Integis luidt: «Het onderzoek van Integis heeft geleid tot de vaststelling van meerdere onregelmatigheden van uiteenlopende aard en ernst. De onregelmatigheden zien overigens niet op onrechtmatige bevoordeling van personen en/of partijen». Hieruit concludeert de begeleidingscommissie dat: «Voor zover de onregelmatigheden, al dan niet van formele aard, hebben geleid tot materiële gevolgen, heeft grotendeels correctie in latere jaren plaatsgevonden».
Het is aan de belanghebbenden (de werkgever en de Ondernemingsraad) – die tevens opdrachtgever waren van het onderzoek – om hier conclusies aan te verbinden. Zij zullen eerst afwegingen moeten maken over de in het onderzoek aangereikte onregelmatigheden. Dit kan ook de deelnemers betreffen. De begeleidingscommissie raadt werkgever en Ondernemingsraad aan «in redelijkheid tot een oplossing te komen teneinde een streep onder het verleden te zetten».
Op welke manier kunnen deelnemers inzicht krijgen in de cijfers uit het verleden? Op welke manier kunnen zij, indien blijkt dat zij zijn benadeeld door de gang van zaken, hun recht halen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek door consultancybureau AT waaruit blijkt dat de kosten van banken sinds het uitbreken van de crisis nauwelijks meer zijn gedaald?1
Ik heb met interesse kennis genomen van het onderzoek van AT Kearney. Het onderzoek gaat in op algemene trends in de Europese bankensector. Het rapport concludeert dat de gemiddelde kosten-inkomstenratio van Europese banken terug is gekeerd naar het niveau van 2007 (60%), nadat er in 2008 een tijdelijke stijging naar 62% plaats heeft gevonden.
De kosten-inkomstenratio, een verhouding tussen kosten en inkomsten van een bank, is een maatstaf om de operationele efficiëntie van banken te meten. Deze ratio is afhankelijk van zowel de beheersing van de kosten als van de ontwikkeling van de inkomsten. De ratio an zich geeft daarom geen volledig beeld van de kostenontwikkeling van banken. Een stijging van de ratio kan betekenen dat de inkomsten gelijk zijn gebleven terwijl de kosten sterk zijn gestegen. Een stijging van de ratio kan echter ook betekenen dat de inkomsten sterk gedaald zijn terwijl de kosten gelijk gebleven zijn. Bij vergelijking van dergelijke ratio´s tussen de banken is verder een bepaalde mate van voorzichtigheid geboden vanwege de definitieverschillen en accountingprincipes die banken in verschillende landen hanteren.
Het onderzoek van AT Kearney concludeert dat de banken in kosten hebben gesneden om de tegenvallende inkomsten op te vangen; hierdoor blijft de kosten-inkomstenratio, de verhouding tussen inkomsten en kosten, ongeveer hetzelfde. Deze ontwikkeling is logisch: na de kredietcrisis hebben de banken een inkomstendaling meegemaakt, terwijl de aanpassing van de kostenstructuur tijd vergt.
Elk bedrijfsmodel heeft een bepaalde kostenstructuur, die op korte termijn moeilijk te veranderen is. Bij banken vormen de vaste kosten traditioneel een aanzienlijk aandeel van de kostenbasis. Zo zijn bij banken personeels- en IT-kosten de twee belangrijkste soorten vaste kosten (een onderzoek van Roland Berger geeft bijvoorbeeld aan dat personeelskosten 58% van de kostenstructuur zijn, en IT infrastructuur 15% van de kosten vormt2). Een dergelijke kostenstructuur vloeit voort uit de aard van het bankbedrijf: gespecialiseerde dienstverlening en een hoge mate van digitalisering van financiële markten.
IT-infrastructuur is een noodzakelijke investering in een financiële sector die steeds meer in een digitale omgeving werkt. De eisen op het gebied van het risicobeheersing vergen een hoge kwaliteit van IT systemen; ook de compliance met de nieuwe regelgeving betekent vaak aanvullende investeringen in de informatietechnologie. De vaste kosten die daarmee gepaard gaan zijn technische ondersteuning, onderhoud, afschrijving etc. Deze kosten worden gemaakt onafhankelijk van de inkomsten; IT systemen moeten immers zonder onderbreking functioneren in goede en slechte tijden. Daarom is het moeilijk om deze kosten snel terug te brengen bij tegenvallende inkomsten.
Loonkosten vormen een ander vast onderdeel van de kosten van de bank. Het gaat om kosten van het loon ten behoeve van de werknemer maar ook om sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Het merendeel van bankmedewerkers valt onder de algemene Banken CAO of onder de CAO van de specifieke bank. CAO’s hebben gemiddeld een looptijd van drie jaar; daarom kan de beloningsbeleid slechts periodiek en in overleg met bonden worden aangepast. Dit betekent dat een bank verplicht is de daarin opgenomen afspraken voor die periode na te komen, inclusief afspraken over vaste en variabele beloningen. Dergelijke CAO-afspraken in samenhang met het geldende arbeidsrecht en aspecten van sociale zekerheid leiden ertoe dat er op korte termijn niet fors in de kosten gesneden kon worden. Daling van deze kosten vindt daarom geleidelijk plaats.
Overigens kan bij de kostenbesparende projecten een re-allocatie van de kosten plaatsvinden. Besparingen op loonkosten (bijvoorbeeld, door het outsourcen van support functies) zou in hogere IT kosten kunnen resulteren. Dit gebeurt doorgaans als een proces dat vroeger door mensen uitgevoerd werd gedigitaliseerd wordt. Om deze redenen moeten de voor- en nadelen van kostenbesparende projecten zorgvuldig worden afgewogen en in lijn zijn met de door de bank gekozen strategie.
Het onderzoek van AT Kearney gaat niet specifiek in op de Nederlandse banken. Het onderzoek concludeert wel dat de banken uit Benelux de kosten-inkomstenratio’s hebben verbeterd sinds de kredietcrisis.3
In het onderzoek worden zowel puur retail banken als banken met een breder spectrum van diensten onderzocht. Omdat de activiteiten en als gevolg, de dynamiek van de inkomsten en de kostenstructuur van deze banken kunnen verschillen, en er verschillende accountingprincipes gebruikt worden, geeft AT Kearney aan dat de resultaten als een indicatie geïnterpreteerd moeten worden.
Uit jaarverslagen van de Nederlandse banken die de overheidssteun hebben ontvangen (zie tabel onder) blijkt dat de kosten-inkomstenratio’s in lijn zijn met het Europees gemiddelde dat door het onderzoek van AT Kearney is geïdentificeerd (60%).
Tot slot, banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun klanten zo goed mogelijk te bedienen. Zij moeten net zoals andere bedrijven op de kosten letten. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf. Nederlandse banken hebben in de jaarverslagen een lange termijn doelstelling uitgesproken om de kosten-inkomstenratio structureel te gaan verlagen. Om dit doel te bereiken zijn verschillende kostenreductieprogramma’s en reorganisaties bij banken in gang gezet. Ik ondersteun deze oproep en vertrouw erop dat banken de komende jaren verdere maatregelen zullen nemen om hun kosten te verlagen.
Wat vindt u ervan dat de kostenratio’s van banken ook na de kredietcrisis, nog steeds niet werkelijk gedaald zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van het feit dat de kosten maar niet kunnen dalen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet de ontwikkeling van de kostenratio’s eruit van de banken waaraan de Nederlandse overheid sinds 2008 steun heeft verleend? Hoe is deze ontwikkeling in Nederland in verhouding tot het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre speelt het beloningsbeleid van de banken hierbij een rol? Wat is de rol van variabele beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat soberheid en dus het minimaliseren van kosten, zeker in tijden van crisis, de hoogste prioriteit zouden moeten hebben? Bent u dan ook van plan om wat aan deze situatie van te hoge kostenratio's te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom is versobering niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen, dus ook niet bij de Tweede Kamerverkiezingen in september a.s.?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de directe aanleiding is geweest voor deze maatregel van de gemeente Opmeer en of dit besluit van het college van Opmeer hierom te billijken is?
De gemeente Opmeer heeft mij bericht dat het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat zij voor de komende verkiezingen ambtenaren, collegeleden, raads- en fractieleden en fractieassistenten zal inzetten als stembureauleden. Afhankelijk van het verloop van het verkiezingsproces zal zij een nader besluit nemen over de vraag hoe zij in de toekomst de inzet van burgers/vrijwilligers zal vormgeven. Het college heeft aangegeven dat zij dit besluit heeft gebaseerd op de bevindingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in recente evaluaties waarbij blijkt dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Deze constatering bleek ook op Opmeer van toepassing.
De gemeente stelt dat het aantal vrijwilligers dat zich de afgelopen jaren heeft gemeld te gering is om te kunnen selecteren op vaardigheden en kennis van de procedures en dat bovendien een deel van de vrijwilligers geen gebruik heeft gemaakt van de eerder aangeboden instructiemogelijkheden. Door ambtenaren aan te wijzen kan de instructie verplicht worden. De gemeente beoogt hiermee het verkiezingsproces te optimaliseren en vooral het verloop van de telling en de invulling van het proces-verbaal te verbeteren.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is wanneer alleen ambtenaren, raads- en collegeleden stembureau’s bemensen? Zijn er ook andere gemeenten die vrijwilligers ook uitzonderingen van het lid zijn van stembureau’s? Zo ja, waarom?
Het benoemen van stembureauleden is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Er zijn in de Kieswet verder geen eisen opgenomen waaraan stembureauleden moeten voldoen. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn geen andere gemeenten bekend die vrijwilligers uitzonderen van het lidmaatschap van stembureaus. Overigens is het in veel gemeenten gebruikelijk om ambtenaren aan te wijzen als stembureaulid.
Zijn er gemeenten waarbij telfouten zijn gemaakt bij het bepalen van de verkiezingsuitslag? Zo ja, wat zijn de maatregelen geweest om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals al in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 is vermeld (Kamerstukken 2010–2011, 31 142, nr. 25) kan het maken van fouten bij het tellen van de stempassen, stembiljetten en stemmen niet worden uitgesloten. Het kabinet is van mening dat het maken van fouten zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Tevens zouden fouten opgespoord moeten kunnen worden. In 2010 is daarom het model van het proces-verbaal voor de leden van het stembureau aangepast alsmede de instructie voor stembureauleden. Bij de evaluatie van de provinciale statenverkiezingen (Kamerstukken 2011–2012, 31 142, nr. 31) is geconstateerd dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Uit de waarnemingen die toen zijn gedaan blijkt dat als de leden van het stembureau de stemopneming op dezelfde wijze uitvoeren de kans op een kloppende telling toeneemt. In deze evaluatie, die met de Kamer is besproken, is dan ook gesteld dat gemeenten moeten controleren of stembureauleden zich aan de instructies houden en dat de uitkomsten van die controles moeten worden betrokken bij de vraag of een stembureaulid bij een volgende verkiezing opnieuw moet worden benoemd.
Bent u voornemens te bevorderen dat de gemeente Opmeer alsnog vrijwillige burgers aanneemt op stembureaus, te beginnen bij de Tweede Kamerverkiezingen in september?
Het betaalkantoor in Kerkrade |
|
Frans Timmermans (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Eijsink, Timmermans en Smeets over de mogelijke sluiting van het defensiebetaalkantoor in Kerkrade?1
Kunt u bevestigen dat u nog steeds onverkort achter die antwoorden staat en dat er een volwaardig betaalkantoor in Zuid-Limburg zal blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toezeggen dat er zowel kwalitatief als kwantitatief ruim voldoende fte's in Zuid-Limburg blijven zodat het betaalkantoor een volwaardige en levensvatbare organisatie blijft? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat er in de huidige plannen slechts 44 vaste fte's overblijven, waardoor het zeer de vraag is of een zelfstandig betaalkantoor levensvatbaar blijft? Zo ja, zult u er op toezien dat die plannen veranderd worden en er ruim voldoende fte's in Zuid-Limburg blijven voor een duurzaam levensvatbaar betaalkantoor? Zo nee, waarom niet?