Het bericht dat als je bij de geheime dienst solliciteert, Google dat als eerste weet |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Follow the Money waarin onderbouwd wordt dat sollicitatiegegevens van kandidaten voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) via werkenvoornederland.nl automatisch terechtkomen bij Amerikaanse techbedrijven zoals Google, Amazon en Cloudflare?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp, waarin juist beweerd werd dat er geen gegevens van sollicitanten bij de AIVD en MIVD gedeeld worden met Google?2
De beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over dit onderwerp is mij bekend.
Hoe verklaart u het verschil tussen die eerdere antwoorden en de uitkomsten van het onderzoek van Follow the Money? Deelt u de mening dat dit verschil niet afgedaan kan worden met verwijzen naar «definitiekwesties» over wanneer iemand wel of niet een sollicitant is? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat eerdere beantwoording niet toereikend is. Ik zal hier proberen om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. In de beantwoording van de Kamervragen in februari 2025 is verschil gemaakt tussen een sollicitant en een geïnteresseerde bezoeker van werkenvoornederland.nl. Op het moment dat een geïnteresseerde de website werkenvoornederland.nl bezoekt, gebruikt BZK/Organisatie & Personeel Rijk (O&P Rijk) inderdaad Google Analytics. Overigens wordt er momenteel gewerkt aan de uitfasering van Google Analytics plaats en de overstap naar een Europees alternatief, en gebruiken we Google Analytics niet meer voor de vacaturepagina’s van de AIVD en MIVD op werkenvoornederland.nl.
Zodra een geïnteresseerde bezoeker een motivatie en persoonlijke gegevens achter laat om te solliciteren, gebeurt dit in een aparte omgeving. In deze aparte omgeving wordt Google Analytics niet gebruikt. De persoonlijke gegevens van een sollicitant komen dan ook niet bij Google Analytics terecht. Hetzelfde geldt voor het selectieproces, dat offline plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sollicitanten worden gewaarschuwd om «geen informatie over hun sollicitatie te delen», terwijl de overheid zelf informatie over de interesse in een sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (onbedoeld) deelt met buitenlandse partijen? Zo nee, waarom niet?
Het actief delen van een (lopende) sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in je eigen omgeving en het vermelden daarvan op sociale media brengt bepaalde risico's met zich mee. Afgezien van zeer beperkte data van geïnteresseerde bezoekers (zie beantwoording vragen 5 en 7) worden er geen persoonlijke gegevens van sollicitanten gedeeld. De kans dat digitaal gedrag op een website als werkenvoornederland.nl tot dezelfde risico's leidt is daarom kleiner.
Deelt u de zorg van experts dat dit gegevenslek de veiligheid van sollicitanten én daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, met name wanneer deze data via Amerikaanse wetgeving opgevraagd kan worden door Amerikaanse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om zorgvuldig met dergelijke data om te gaan. Het verwerken van gegevens door Google ten behoeve van het gebruik van de analyse functionaliteit van Google Analytics is tot een minimum beperkt. De data die verwerkt worden door middel van Google Analytics, worden conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden verwerkt. Indien het noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, worden deze door Google geaggregeerd, voordat deze onmiddellijk volgens de gestelde voorwaarden verwijderd worden. Er is geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek.
Op welke wijze worden gegevens van sollicitanten momenteel verwerkt bij sollicitaties voor de AIVD en MIVD? Kunt u toelichten welke gegevens worden gedeeld, met welke (buitenlandse) partijen en op basis van welke verwerkersovereenkomsten?
Iemand kan solliciteren door een online formulier in te vullen. Deze informatie wordt gebundeld door een Nederlands bedrijf, waarna de AIVD en de MIVD de informatie in hun eigen systemen zetten. De informatie wordt kort hierna verwijderd uit het oorspronkelijke systeem. De diensten doen geen uitspraken over de wijze van verwerking van de gegevens van sollicitanten op de eigen beveiligde systemen.
Klopt het dat bij het klikken op de knop «solliciteren» op werkenvoornederland.nl gegevens van de sollicitant, zoals IP-adres, browsergegevens en klikgedrag, automatisch worden doorgestuurd naar techbedrijven? Zo ja, hoe rijmt u dit met het beveiligingsniveau dat bij sollicitaties voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vereist is?
O&P-Rijk maakt voor werkenvoornederland.nl gebruik van GA4 dienstverlening van Google. Het IP-adres, de browsergegevens en het klikgedrag van een geïnteresseerde bezoeker wordt verwerkt door Google, conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden. Zoals bij vraag 5 aangegeven, betekent dit dat het verwerken van gegevens door Google tot een minimum beperkt is. De diensten maken door middel van publicatie van vacatures op werkenvoornederland.nl gebruik van het platform van BZK/O&P Rijk.
Deze website valt onder het beleid van BZK en er wordt doorlopend gekeken naar – waar nodig – verbeteringen in de processen en informatiebeveiliging.
In hoeverre is de privacy- en cybersecurityrisicoanalyse van de site werkenvoornederland.nl toegespitst op functies bij de AIVD en MIVD? Zijn hier aanvullende maatregelen genomen? Zo nee, waarom niet?
De privacy- en cybersecurityanalyses van de website werkenvoornederland.nl zijn niet toegespitst op de vacatures van de AIVD en de MIVD. BZK/O&P Rijk levert met deze website een generieke dienstverlening en volgt hier het beleid rondom websites bij BZK, het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de verplichte richtlijnen websites en andere online middelen van het Forum Standaardisatie.
Het solliciteren op functies bij de AIVD en de MIVD gebeurt in een aparte omgeving, wat een aanvullende (beveiligings)maatregel is.
Waarom is er niet gekozen voor een beveiligd, intern sollicitatieportaal voor functies bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, los van het generieke Rijksportaal?
Onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn continu op zoek naar experts en professionals. Een toegankelijk en makkelijk vindbaar portaal, zoals via werkenvoornederland.nl, is noodzakelijk om de juiste doelgroepen te bereiken. Dit is tevens onderdeel van de rijksbrede afspraak dat vacatures altijd worden gepubliceerd op werkenvoornederland.nl. Deze website is als het ware een etalage voor vacatures, waaronder voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Wanneer iemand solliciteert, worden gegevens verwerkt in een apart sollicitatieportaal. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om het sollicitatieproces voor functies bij de AIVD en MIVD onmiddellijk te herzien, zodat gegevens niet (meer) toegankelijk zijn voor partijen buiten de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan de veiligheid van geïnteresseerden die overwegen te solliciteren bij de diensten en personen die daadwerkelijk solliciteren. Vooralsnog is er geen aanleiding om het sollicitatieproces onmiddellijk te herzien. Er wordt voortdurend bekeken hoe de processen en informatiebeveiliging verbeterd kunnen worden.
Is het wat u betreft denkbaar dat Google weet wie er de afgelopen veertien jaar bij de diensten hebben gesolliciteerd? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat volgens u niet denkbaar zou zijn?
Die kans is klein, omdat wat via Google Analytics (zowel in het verleden via Universal Analytics als nu via GA4) werd gemeten, zich beperkt tot geaggregeerde webstatistieken van bezoekers van werkenvoornederland.nl. Het gebruik van gegevens is tot een minimum beperkt en wordt door Google enkel in geaggregeerde vorm verwerkt.
Wat betekent dit voor reeds lopende sollicitatieprocedures? Worden sollicitanten achteraf geïnformeerd dat hun gegevens mogelijk bij derden terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 3 en 6 aangegeven, gebeurt solliciteren in een aparte omgeving. Google heeft geen zicht op deze fase van het sollicitatieproces en daarmee is de impact op lopende sollicitatieprocedures minimaal.
Hoe staat het inmiddels met het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar het gebruik van Google Analytics 4 en het mogelijke verbod op het gebruik hiervan?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in 2022 een onderzoek gestart naar het gebruik van Google Analytics versie 3 (Universal Analytics). Hierover heeft de AP geen besluit gepubliceerd, omdat dit heeft geresulteerd in een berisping voor de partij die Google Analytics in gebruik had genomen. Berispingen worden, conform het openbaarmakingsbeleid van de AP, niet openbaar gemaakt. In het onderzoek ging het om doorgifte van persoonsgegevens naar de VS, wat in strijd kan zijn met de AVG. Nu geldt echter een adequaatheidsbesluit voor de VS (Data Privacy Framework). Hierdoor voldoet doorgifte naar de VS, voor zover er is voldaan aan het DPF, ook aan de eisen van de AVG die gelden voor doorgifte. Het onderzoek naar Google Analytics versie 3 is daarmee ook niet één op één door te trekken naar het gebruik van Google Analytics op dit moment.
Een totaalverbod op Google Analytics opgelegd door de AP ligt nu niet voor de hand. Het is niet aan de AP een oordeel te vellen over de diensten die door Google geleverd worden, aangezien het Europese hoofdkantoor van Google in Ierland is gevestigd. Ook vanuit cookiewetgeving (artikel 11.7a Telecommunicatiewet) is dit niet aan de AP, omdat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de bevoegde toezichthouder is. De AP heeft in overleg met de ACM aan de Minister van Economische Zaken voorgesteld om dit toezicht bij de AP te beleggen. In het kader van toezicht op cookies en online tracking is de AP wel aan het onderzoeken in hoeverre zij wat kan zeggen over welke cookies wel en niet onder de uitzondering van de cookiebepaling kunnen vallen. Wanneer zij daar uitsluitsel over kan geven, ligt onder andere aan het verschuiven van de bevoegdheid op de cookiebepaling.
Hoe oordeelt u over de conclusie van de geraadpleegde experts in het artikel van Follow The Money, dat het gebruik van Google Analytics op werkenvoornederland.nl sowieso niet conform de AVG is, omdat er sprake kan zijn van het verzamelen van identificeerbare persoonsgegevens, maar hier geen toestemming voor gevraagd wordt?
Er worden enkel analytische cookies en geen tracking cookies geplaatst. Dit is, conform regelgeving, opgenomen in het cookie-statement van werkenvoornederland.nl (Cookies - Werken voor Nederland).
Welke maatregelen gaat u nemen om dit lek zo spoedig mogelijk te voorkomen en het vertrouwen in de veiligheid van werken bij de overheid te herstellen?
Zoals ook bij vraag 5 aangegeven, is er geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek. Voor de vacaturepagina's van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die gelezen worden door geïnteresseerden is het gebruik van Google Analytics, inmiddels uitgezet na een nieuwe afweging in het kader van dienstverlening.
De problemen met hulpmiddelenbedrijf Medipoint |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de vele klachten die mensen die hulpmiddelen nodig hebben uiten over hulpmiddelenbedrijf Medipoint?1, 2
Hulpmiddelen zijn belangrijk in het dagelijks leven van mensen om mee te kunnen doen of (langer) thuis te kunnen blijven wonen. Ik vind het daarom betreurenswaardig als mensen niet goed geholpen worden door een hulpmiddelenleverancier. Zeker wanneer mensen ernstig nadeel ondervinden van gebrekkige service, bijvoorbeeld als zij daardoor niet (zelfstandig) kunnen participeren.
Bent u het eens dat het onacceptabel is als mensen lang moeten wachten (soms zelfs in acute situaties), niet geholpen worden, afgewimpeld worden of de verkeerde onderdelen krijgen?
Ja, ik vind dit onacceptabel.
Deelt u de analyse dat marktwerking een rol bij deze problemen speelt, doordat gemeenten aanbestedingen uitschrijven waarbij teveel gestuurd wordt op de laagste prijs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Als gemeenten kiezen voor inkoop via aanbesteden is gunning op basis van de laagste prijs op basis van de Wmo 2015 niet toegestaan. Gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 – naast voldoende minimum kwaliteitseisen – ook een reële prijs te hanteren binnen de Wmo 2015. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld door het toepassen van een adequate tariefdifferentiatie rekening houden met een goede balans tussen reële prijs en kwaliteit. In deze balans wordt ook rekening gehouden met de beleidsruimte die individuele gemeenten hebben. De concrete invulling daarvan kan per regio of gemeente verschillen, maar wel effect hebben op de prijs, danwel de kwaliteit.
Gemeenten worden daarbij ondersteund door diverse kaders en informatie, waaronder de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen van de VNG3, het Landelijk Normenkader Hulpmiddelen4 en de landelijke prijslijsten. Tegelijkertijd wordt op dit moment door het Ketenbureau i-Sociaal Domein gewerkt aan de
contractstandaarden voor hulpmiddelen voor de overeenkomst en de inkoopdocumenten. Dit project beoogt onnodige verschillen tussen gemeenten in de contractering van leveranciers te minimaliseren en administratieve lasten voor leveranciers te verlagen.
Bent u het eens dat het onacceptabel en onuitlegbaar is dat er nu grote verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om hoe goed de levering en het onderhoud van hulpmiddelen nu is geregeld? Zo ja, bent u bereid om zich ervoor in te zetten deze verschillen te verminderen, door gemeenten ertoe aan te zetten het Landelijk Normen Kader te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud en de levering van hulpmiddelen moet ongeacht de gemeente waarin iemand woont, goed georganiseerd zijn. Dit is nog niet overal het geval. Daarom zet ik mij samen met de VNG, leveranciers, clientorganisaties en professionals in om de toegang en beschikbaarheid van hulpmiddelen de komende jaren te verbeteren. In de Werkagenda VN-verdrag Handicap, die ik afgelopen juli naar uw Kamer heb gestuurd, zijn meerdere maatregelen opgenomen gericht op het verbeteren van de beschikbaarheid en toegang tot hulpmiddelen.5 Met die maatregelen richten we ons onder andere op het vroegtijdig herkennen van complexe aanvragen en het verbeteren van de communicatie tussen verschillende bij hulpmiddelen betrokken partijen. En we werken aan een monitor om te meten of deze maatregelen leiden tot merkbare verbeteringen bij hulpmiddelengebruikers. Tot slot staan in de Werkagenda verschillende maatregelen gericht op het door gemeenten laten ondertekenen van de convenanten die voortkomen uit het Normenkader.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen snel en goed geholpen worden als er problemen zijn met een hulpmiddel? Heeft u hier al over gesproken met Medipoint? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is daarom aan de gemeente om contractuele afspraken te maken met de leverancier en de leverancier erop aan te spreken als deze zich niet aan de afspraken houdt.
Vanuit VWS is wel met enige regelmaat contact met branchevereniging Firevaned, waar Medipoint onderdeel van is. Firevaned is actief betrokken bij de uitvoering van de maatregelen in de Werkagenda VN-verdrag Handicap, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 4. Daarnaast is vanuit VWS gesproken met Medipoint over de klachten. Zie daarop het antwoord van vraag 6.
Heeft Medipoint inmiddels al concrete stappen gezet om de klantenservice te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om hen daarop aan te spreken?
Medipoint gaf in gesprek met VWS aan dat zij het erg vervelend vindt dat de kwaliteit van haar klantenservice in enkele vestingen momenteel niet goed is. Zij lichtte toe hoe zij op dit moment werkt aan het verbeteren van de service, waaronder door training van medewerkers, uitbreiding van het klantenserviceteam en betere monitoring van klanttevredenheid. Deze werkwijze breidt zij uit met een «leermeester casemanagement», die casemanagers traint op onder andere klantgerichtheid en klantcommunicatie. Tot slot zegt Medipoint de voortgang op het verbetertraject actief te monitoren, te evalueren en bij te sturen waar nodig.
Het bericht ‘Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan’ |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Op welke manier zet u zich in tegen de schendingen van vrouwenrechten door de Taliban?
Nederland zet in internationaal verband en multilaterale fora in op het waarborgen van mensenrechten in Afghanistan. Nederland heeft in EU- en VN-verband verklaringen afgegeven die oproepen tot eerbiediging van mensenrechten van de Afghaanse bevolking, met bijzondere aandacht voor rechten van vrouwen en meisjes. In de sporadische, operationele contacten die Nederland onderhoudt met de de-facto autoriteiten in Kabul worden de schendingen van de rechten van vrouwen en meisjes structureel opgebracht.
Daarnaast heeft Nederland in de Mensenrechtenraad zowel de oprichting van een onderzoeksmechanisme voor het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen in Afghanistan, als de verlenging van het mandaat van de Special Rapporteur voor Afghanistan gesteund. Nederland heeft ook, zoals bekend, in september 2024 Afghanistan aansprakelijk gesteld voor het schenden van het Vrouwenverdrag (CEDAW), samen met Duitsland, Canada en Australië.
Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan de humanitaire hulpverlening en basisnoden in Afghanistan. Nederland ondersteunt de lediging van basisnoden o.a. via het Afghanistan Resilience Trust Fund (ARTF) van de Wereldbank en via het mensenrechtenfonds voor mensenrechten in Afghanistan, met bijzondere aandacht voor Afghaanse vrouwen en journalisten.
Bent u nog steeds bezig met het zetten van juridische stappen tegen Afghanistan vanwege grove schendingen van de rechten van vrouwen? Wat is de stand van zaken van deze inzet?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland, samen met Australië, Canada en Duitsland, Afghanistan aansprakelijk gesteld voor grove en systematische schendingen van het Vrouwenverdrag. Als eerste noodzakelijke stap bij een dergelijke aansprakelijkstelling is Afghanistan uitgenodigd om in onderhandeling te treden. Momenteel is Nederland, samen met Australië, Canada en Duitsland, bezig met de organisatie van deze onderhandelingen. Over dit proces kan het kabinet, in het belang van de aansprakelijkstelling, geen verdere uitspraken doen.
Staat u nog steeds achter de uitspraak die het kabinet vorig jaar heeft gedaan bij het indienen van de klacht, dat de situatie van Afghaanse vrouwen en meisjes «hartverscheurend» is? Kunt u dit toelichten?
Ja. Afghaanse vrouwen en meisjes moeten aanspraak kunnen maken op de rechten die zij hebben en alle schendingen door Afghanistan van de verplichtingen onder het Vrouwenverdrag moeten stoppen. Sinds de machtsovername door de Taliban in 2021 is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zeer moeilijk. Wetten zoals de «deugdwet» beperken het leven van vrouwen en meisjes in Afghanistan nog verder.
Bent u bekend met de vaststelling van VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR van afgelopen september dat Afghaanse vrouwen worden beperkt in hun recht om een adequate levenstandaard te bereiken, hun recht op bewegingsvrijheid en hun recht op vrijheid van meningsuiting? Is er voor u een reden om deze vaststelling in twijfel te trekken? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik ben hiermee bekend. Er is geen reden deze vaststelling in twijfel te trekken. Ook uit het laatste ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan komt naar voren dat de positie van vrouwen en meisjes onder het bewind van de Taliban ernstig onder druk staat. In het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan wordt hier dan ook rekening mee gehouden.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vrouwen afwijst en terugstuurt, of wil terugsturen naar Afghanistan? Van hoeveel Afghaanse vrouwen is sinds 2021 de aanvraag afgewezen en met welke reden is dat gebeurd?1
In de Kamerbrief van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 januari 20242 is uw Kamer geïnformeerd over het geldende landgebonden asielbeleid voor Afghanistan. Daarin is destijds aangegeven dat uit het ambtsbericht blijkt dat de positie van vrouwen en meisjes na de machtsovername erg is verslechterd. Door de Taliban is een groot aantal maatregelen genomen dat de bewegingsvrijheid van vrouwen en meisjes in het normale maatschappelijke verkeer zeer inperkt. Op grond van de beperkende maatregelen, bovenop de reeds langer bestaande leefregels en de andere risico’s die vrouwen en meisjes in Afghanistan lopen, kunnen vrouwen en meisjes bij terugkeer dermate ernstig in hun mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname worden beperkt dat zij in aanmerking kunnen komen voor bescherming. Of deze maatregelen en leefregels dermate ingrijpend zijn dat gesproken moet worden van vervolging zal per individu moeten worden beoordeeld.
Niet elke beperking in het leven is reden om vervolging aan te nemen.
Uit bovenstaande volgt dat bij de individuele beoordeling van asielaanvragen van Afghaanse vrouwen bijzondere aandacht is voor hun zeer kwetsbare positie en dat zeer snel geconcludeerd zal tot vluchtelingschap. Tegelijk volgt daaruit dat het in individuele gevallen evenwel mogelijk blijft dat de IND tot een afwijzing van het asielverzoek komt. Op korte termijn zal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuwe ambtsbericht worden gepubliceerd.
De IND heeft sinds 2021 slechts in enkele gevallen de asielaanvraag van een Afghaanse vrouw afgewezen omdat geconcludeerd werd dat, gelet op de individuele aspecten van de betreffende zaak, om inhoudelijke gronden er geen noodzaak was tot asielbescherming. Afwijzingen op niet-inhoudelijke gronden, zoals op grond reeds verleende bescherming in een andere EU lidstaat of op grond van de Dublinverordening zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Klopt het dat een van de criteria om Afghaanse vrouwen terug te sturen is dat ze zich «niet-westers kleden» of vooral «huishoudelijke dingen» doen?
Wat betekent «niet-westers kleden» volgens de IND? Is er een lijst met kledingstukken waaraan dat wordt getoetst? Mogen we die lijst ontvangen?
Wat is het oordeel van de IND en van u over vrouwen die «huishoudelijke dingen» doen? Wat is het oordeel van de IND en van u over mannen die «huishoudelijke dingen» doen?
Vindt u het «doen van huishoudelijke dingen» of de kleding die een vrouw draagt daadwerkelijk indicatoren dat vrouwen veilig kunnen leven in een voor vrouwen onveilig regime waar hun rechten en veiligheid ernstig worden overschreden?
Klopt het dat er een 79-jarige vrouw wordt teruggestuurd omdat ze zich volgens de IND kan aanpassen aan de leefregels van de Taliban?
Zoals uw Kamer bekend is ga ik niet in op individuele zaken. Zie verder het antwoord op de vragen 6 tot en met 9.
Welke waarde hecht u aan het oordeel van de rechtbank Den Haag die dit terugkeerbesluit eerder van tafel veegde?
Zie antwoord vraag 10.
Welke leefregels worden hier specifiek bedoeld, waaraan deze vrouw zich zou kunnen aanpassen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe toetst de IND de leefregels met betrekking tot het niet naar school mogen gaan als je meisje of vrouw bent, het geen of minder recht hebben op zorg als je vrouw of meisje bent, het niet alleen mogen reizen als je vrouw of meisje bent, het niet mogen sporten als je vrouw of meisje bent, het gestraft kunnen worden voor het overtreden van leefregels zonder vorm van proces als je vrouw of meisje bent?
Het kader waarbinnen de IND individuele asielaanvragen toetst is het landgebonden beleid, zoals dit door mij wordt vastgesteld. Zoals hierboven reeds vermeld, beoordeelt de IND hoe zeer de vrouw door de Taliban opgelegde normen en leefregels in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname wordt beperkt en welke impact dat zal hebben op haar. Dit blijft steeds een individuele beoordeling.
Hoe geeft u opvolging aan de uitspraak van het Europees Hof van justitie van vorig jaar waarin werd geoordeeld dat de regels van de Taliban dermate mensonterend zijn dat vrouw-zijn een reden vormt voor vervolging?
Het Europese Hof van Justitie heeft naar mijn mening geoordeeld dat het samenstel van discriminerende maatregelen ten aanzien van vrouwen in Afghanistan onder het begrip «daad van vervolging» valt wanneer deze maatregelen, door hun cumulatieve effect, afbreuk doen aan de eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het geval een Afghaanse vrouw vanwege die discriminerende maatregelen om bescherming verzoekt, zijn lidstaten gezien de specifieke ernst en opeenstapeling van de discriminerende maatregelen van het Talibanregime, verplicht om in het kader van de individuele beoordeling andere elementen dan het geslacht en de nationaliteit in aanmerking te nemen, maar dit mag volgens het Hof wel. Het Hof plaatst het toekennen van vluchtelingschap zonder nadere beoordeling in het kader van een «gunstiger» regeling in de zin van artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn. Uit de uitspraak van het Hof volgt daarom nog niet dat aan iedere Afghaanse vrouw, ongeacht de reden waarom zij bescherming verzoekt, een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend. Juridisch gezien blijft een individuele beoordeling van elke asielaanvraag mogelijk.
Op welke manier kan het te verantwoorden zijn dat de IND oordeelt dat vrouwen zich kunnen aanpassen aan een situatie waarbij vrouw-zijn een reden vormt voor vervolging en de veiligheid derhalve niet gegarandeerd kan worden?
Zie het antwoord op de vragen 6 t/m 9.
Bent u het eens dat uitvoering van het arrest van het Europees Hof betekent dat alle Afghaanse vrouwen die leven onder het Taliban regime erkend zouden moeten worden als vluchteling?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe verhoudt dit besluit van de IND zich tot het verdrag van Geneve, waarbij geen mens mag worden teruggestuurd naar een land waar hij of zij gevaar loopt?
Afwijzing van een asielverzoek is enkel aan de orde indien wordt geoordeeld dat van vervolging bij terugkeer geen sprake is. Van strijdigheid met het Verdrag van Genève is derhalve geen sprake. Afwijzende besluiten kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
Bent u bereid de terugkeerprocedures voor vrouwen naar Afghanistan te stoppen?
Indien er na de zorgvuldige beoordeling door de IND van de asielaanvraag onvoldoende gronden zijn om in aanmerking te komen voor bescherming dan zal de IND de aanvraag afwijzen. Binnen het stelsel van de vreemdelingenwet betekent dit vervolgens dat betrokkene in beginsel verplicht is Nederland te verlaten. Hierbij is het uitgangspunt dat betrokkene dit zelfstandig doet maar daarbij ook ondersteuning kan ontvangen van de Nederlandse overheid bij de terugkeer en herintegratie. Wanneer iemand niet zelfstandig vertrekt dan kan worden over gegaan tot gedwongen terugkeer. Ik zie geen aanleiding van dit stelsel af te wijken waar het gaat om personen uit Afghanistan. Wel is het zo dat voor Afghanistan op dit moment geldt dat gedwongen terugkeer feitelijk niet mogelijk is. Daarnaast zal op korte termijn het nieuwe ambtsbericht over Afghanistan door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gepubliceerd.
Welke verantwoordelijkheid neemt u voor de veiligheid en de rechten van Afghaanse vrouwen nadat zij worden teruggestuurd naar Afghanistan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 17 wordt bij de beoordeling op de asielaanvraag gekeken of personen bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging hebben of het risico lopen op ernstige schade.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Daar waar het voor de beantwoording logischer leek zijn vragen samengepakt.
Het investeringsklimaat voor middenhuur |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Deelt u de conclusie van SEO dat huurprijsverhoging weliswaar het investeringsklimaat voor particuliere verhuurders kan verbeteren, maar ten koste gaat van betaalbaarheid voor middeninkomens? Zo ja, waarom kiest u desondanks voor verhoging van de puntprijs?1
Heeft u kennisgenomen van de aanbeveling van SEO om de betaalbaarheid voor huurders te waarborgen via subsidies of borgstellingen, in plaats van via hogere huren of afschaffing van huurregulering?
Waarom acht u het gerechtvaardigd dat huurders met een middeninkomen meer moeten betalen om particuliere verhuurders «betere businesscases» te gunnen?
Hoe verhoudt deze benadering zich tot uw eigen beleidsdoelstelling dat werken moet lonen en dat ook middeninkomens betaalbaar moeten kunnen wonen?
Waarop baseert u de veronderstelling dat hogere huren noodzakelijk zijn om nieuwbouw van middenhuur te realiseren, terwijl het SEO-model aangeeft dat slechts een klein deel van het segment rendabel kan worden bij die huurverhoging?
Hoe verhoudt uw opstelling tegenover particuliere verhuurders zich tot de kabinetsbrede inzet op bestaanszekerheid en betaalbaarheid?
Wilt u erkennen dat het hier niet gaat om «kleine beleggers met één woning», maar om partijen die vaak opereren met hoog vreemd vermogen en forse rendementseisen, zoals SEO en DNB aangeven?
Hoe vaak spreekt u met de Minister van Financiën over fiscale prikkels die van invloed zijn op het investeringsklimaat in de middenhuur?
Waarom zijn de SEO-aanbevelingen over verruiming van de pensioenfondsvrijstelling, achterborgstellingen en fiscale gelijkheid tussen huur en koop niet overgenomen in uw beleid?
Kunt u toezeggen dat u, bij de aangekondigde vervolgbrief met de Staatssecretaris van Fiscaliteit, expliciet zult reflecteren op de lijn dat fiscale stimulansen en borgstelling beter zijn dan huurverhoging?
Deelt u de opvatting dat wie bewust met een hoge schuldratio belegt, zelf verantwoordelijk is voor dat risico en niet met hogere huren gecompenseerd hoeft te worden?
Hoeveel particuliere verhuurders in Nederland beleggen met meer dan 70% vreemd vermogen, en hoeveel woningen hebben zij gezamenlijk?
De vastgoedlobby predikt het beeld dat het vooral gaat om «kleine beleggers die voor hun pensioen sparen», maar is hier een kwantitatieve onderbouwing voor?
Zou het niet logischer zijn om deze problematiek (een goed pensioen regelen) te adresseren binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in plaats van binnen Volkshuisvesting, aangezien dit primair gaat over individuele vermogensvorming en niet over volkshuisvesting?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De huidige staat en de toekomst van de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de huidige staat van de sociaal advocatuur? Hoe ernstig is volgens u het tekort aan sociaal advocaten, die in verschillende regio’s in het land op uiteenlopende rechtsgebieden de niet rijke inwoners van ons land zouden moeten kunnen bijstaan bij juridische problemen?
Er is een dalende trend in het aanbod van sociale advocaten zichtbaar. Dat tij moet worden gekeerd om de rechtsbijstand voor eenieder toegankelijk te houden. In de Kamerbrief van 26 juni 20251 is geschetst welke maatregelen hiervoor in gang zijn gezet. Aanvullend is van belang de in- en uitstroom van sociaal advocaten te monitoren. De commissie-Van der Meer II beveelt dit ook aan in haar rapport.2 Op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) is het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: het kenniscentrum) gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. De resultaten van dit onderzoek zullen begin 2026 worden opgeleverd.
Klopt het dat er in sommige gebieden nog maar één sociaal advocaat op 25.000 mensen beschikbaar is?1
Feitelijke gegevens hierover zijn nog niet bekend bij het Kenniscentrum.
In het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek wordt momenteel het aantal ingeschreven en actieve sociaal advocaten in de verschillende regio’s in kaart gebracht met daarbij per regio de inwonersaantallen.
Klopt het feit ook dat ongeveer één op de drie sociaal advocaten binnen afzienbare tijd met pensioen gaat?2
Dat klopt. Uit cijfers van het Kenniscentrum van juni 20245 blijkt dat meer dan 30% van de advocaten die op dat moment stonden ingeschreven bij de RvR, binnen 12 jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Het betreft advocaten die op dat moment 55 jaar of ouder waren.
Welke plannen en voorstellen van u gaan daar op korte termijn iets aan doen? Zijn uw maatregelen volgens u voldoende om de problemen op te lossen of is er meer nodig? Wie is er aan zet, wiens verantwoordelijkheid is dat?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.6 Zoals vermeld in de Kamerbrief van 26 juni 2025 worden verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II opgevolgd.7 Het gaat onder meer om de aanbevelingen ten aanzien van de puntenaantallen, toeslagen en het punttarief. De hiervoor benodigde wetswijziging treedt naar verwachting begin 2026 in werking. Ik verwijs u voor de goede orde naar die Kamerbrief.
In de eerder genoemde brief van 26 juni 2025 zijn tevens verschillende korte en lange termijn maatregelen vermeld die door mijn ministerie samen met de RvR en de NOvA in gang zijn gezet om het tekort aan sociaal advocaten aan te pakken, waaronder een visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2026 over de uitkomsten van dit traject informeren.
Deelt u de mening dat in ieder geval gewerkt moet worden aan het laten toenemen van de instroom, de jonge aanwas van bevlogen juristen, en dat er op de rechtenopleidingen al meer gedaan kan worden om de bekendheid van het belang van de sociaal advocatuur te laten toenemen?
Ja. Meer aandacht voor de sociaal advocatuur in het onderwijs is van groot belang en nodig voor het vergroten van de jonge aanwas. Daarom werkt mijn ministerie al een aantal jaren samen met de RvR, NOvA en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland (VSAN) om de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs te vergroten. Er is onder meer een sprekerspoule opgezet, een standaardpresentatie ontwikkeld en op 1 december 2025 is een campagne voor op universiteiten gelanceerd.
Wat is nu de stand van zaken met initiatieven in rechtenopleidingen om de aandacht voor de sociaal advocatuur te versterken? Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven? Volstaan deze volgens u? Hoe vrijblijvend zijn deze?
Op dit moment zijn er verschillende initiatieven bij acht van de tien rechtenfaculteiten aan universiteiten. Hierbij moet gedacht worden aan gastcolleges, presentaties, moot courts, career events, banenmarkten, lunchlezingen en afstudeeropdrachten. Hetzelfde geldt voor een groot aantal HBO-rechtenopleidingen, waar naast het voornoemde in een enkel geval ook stages kunnen worden ingevuld. Het komend jaar blijven de RvR, NOvA, VSAN en mijn ministerie, zich inzetten om zo vroeg mogelijk in de rechtenstudie zo veel mogelijk studenten te laten kennismaken met de sociale advocatuur.
Vindt u ook dat eigenlijk van alle rechtenopleidingen gevraagd en verwacht mag worden in het curriculum rechtsgeleerdheid permanente aandacht aan sociale advocatuur te besteden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de rechtenopleidingen aandacht wordt besteed aan de sociale advocatuur. Uit onderzoek onder studenten is gebleken dat zij vaak niet bekend zijn met de sociale advocatuur.8 Mijn ministerie benadrukt dit belang ook in gesprekken met de Raad der Decanen Rechtsgeleerdheid (RDR). Het is echter niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om mij te mengen in de inrichting van het curriculum voor de opleiding rechtsgeleerdheid.
Hoe kijkt u naar het voorstel om via een (al dan niet verplichte) stage bij een rechtswinkel of een sociaal advocatenkantoor dit belang onder de aandacht te brengen?
Een stage bij een sociaal advocaat of werken bij een rechtswinkel is een goed middel om kennis te maken met het beroep van sociaal advocaat. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een oordeel te geven of dergelijke stages verplicht moeten worden. Uit gesprekken van de RvR met onderwijsinstellingen en sociaal advocaten komt de wens naar voren voor een subsidie voor studentstages. Ook wordt nagedacht over het organiseren van kantoorbezoeken om rechtenstudenten kennis te laten maken met de sociale advocatuur.
Bent u het met hoogleraar Wibier eens, die vindt dat studenten onderwijzen over de toegang tot het recht en sociale advocatuur «misschien zelfs wel een van de kerntaken van een rechtenfaculteit» is, omdat: «iedereen ongeacht de omvang van de portemonnee recht op rechtsbijstand [heeft]. De sociale advocatuur speelt daarbij een onmisbare rol en is een van de fundamenten van onze rechtsstaat. Het is aan rechtenfaculteiten, die grotendeels met publiek geld zijn gefinancierd, om bij te dragen aan de oplossing van het probleem dat nog steeds te veel mensen het zonder behoorlijke rechtsbijstand moeten doen. Een probleem dat erger wordt wanneer er onvoldoende studenten kiezen voor de sociale advocatuur»?3 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Ja, ik hecht er belang aan dat rechtenstudenten op universiteiten en de hoge scholen onderwezen worden over onze rechtsstaat en de toegang tot het recht, waarvan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand een belangrijk onderdeel uitmaakt. Uit onderzoek onder studenten blijkt dat zij vaak niet bekend zijn met de sociale advocatuur en een negatief beeld hebben van het vak.10 Terwijl uit gedragsonderzoek van het ministerie is gebleken dat een stabiele 30% van de studenten interesse heeft in het vak van sociaal advocaat om kwetsbare burgers te helpen. Daarom werkt mijn ministerie ook samen met de RvR, NOvA en VSAN om de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs te vergroten en vraagt mijn ministerie hier aandacht voor in gesprekken met de RDR. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 7, ga ik echter niet over de inrichting van het curriculum.
Bij wie ligt het initiatief voor het laten toenemen van de aandacht voor de sociaal advocatuur bij rechtenopleidingen? Zijn we daarbij enkel afhankelijk van de opstelling van enkele universiteiten? Wat is uw rol hierin, wat kunt en gaat u doen om dit te benadrukken? Wat is uw ideaal (op middellange of lange termijn) hierin en hoe gaat u dat bereiken?
Zie het antwoord op vraag 5, 7 en 9.
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de huidige beroepsopleiding en bent u bekend met de initiatieven vanuit de advocatuur om deze te laten toenemen? Hoe beoordeelt u die?
De visitatiecommissie Beroepsopleiding Advocaten heeft in september 2025 positief geoordeeld over de beroepsopleiding.11 Het inrichten van de beroepsopleiding is een per wet vastgelegde bevoegdheid van de NOvA.12 Het is dan ook niet aan mij om een oordeel te geven over de kwaliteit van die beroepsopleiding.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huidige sociaal advocaten behouden blijven door het vak aantrekkelijker te maken?
De opvolging van een groot deel van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II vanaf begin 2026 draagt bij aan het bieden van een redelijk inkomen voor sociaal advocaten. Daarnaast is het hiervoor genoemde visietraject erop gericht het vak aantrekkelijker te maken en houden voor de toekomst. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van dit traject in het eerste kwartaal van 2026.
In hoeverre wordt toegewerkt naar een garantiefonds voor de advocaat-stagiair ondernemer omdat deze juist van groot belang zijn in de regio’s, waar geen kantoren zijn die de stagiairs in loondienst kunnen opleiden?
Ik wacht eerst de uitkomst van het hiervoor genoemde visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur af voordat ik alle aanvullende ideeën, waaronder een garantiefonds voor de advocaat-stagiair, af zal wegen.
Hoe staat u tegenover een eerdere aanbeveling van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland om de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en de begeleidingsvergoeding patroon uit te breiden?
Ik verwijs naar de genoemde Kamerbrief van 26 juni 2025 waarin de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming op de door de VSAN voorgestelde maatregel is ingegaan.13 Binnen het visietraject is ook aandacht voor het belang van het goed opleiden van advocaat-stagiaires en de tijd en kosten die daarmee gepaard gaan. Over de te nemen maatregelen die voortvloeien uit het visietraject informeer ik uw Kamer zoals ik hierboven heb gemeld nog nader.
Wat is de stand van zaken met het voornemen om de voorschotregeling weer terug te laten keren?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde brief van 26 juni 2025 waarin uw Kamer is geïnformeerd over de bevoegdheid die de RvR krijgt om in uitzonderlijke gevallen in positieve zin af te wijken van de voorschotregeling zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Deze wijziging maakt onderdeel uit van de wetswijziging voor de opvolging van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II, die naar verwachting begin 2026 in werking treedt. Hiermee wordt deels opvolging gegeven aan de motie van de Kamerleden Temmink en Van Nispen van 18 maart 2023 waarin zij de regering verzoeken om de voorschotregeling zoals deze ook vroeger van toepassing was bij de sociaal advocaten weer in te voeren.14
Kunt u toelichting geven op de 30 miljoen euro die in het kader van de commissie-Van der Meer II wordt vrijgemaakt in 2027: wat zien we hiervan al terug in 2026 (zoals beloofd) en hoe is dat te lezen in de begroting?
Bij de Voorjaarsnota 2025 is vanaf 2027 30 miljoen euro structureel beschikbaar gemaakt voor de sociale advocatuur. Zoals vermeld in de brief van 26 juni 2025 worden voor 2026 ook middelen beschikbaar gesteld om een deel van de aanbevelingen van commissie-Van der Meer II door te voeren.15 Het gaat onder meer om de aanbevelingen ten aanzien van de puntenaantallen, toeslagen en het punttarief. In 2026 zal gaan om een beperkter bedrag dan 30 miljoen euro. Het exacte bedrag hangt af van het moment van inwerkingtreding van de benodigde wetswijziging om de maatregelen door te voeren en het aantal toevoegingen dat in 2026 wordt gedeclareerd. De middelen voor 2026 komen uit de beschikbare reserves van de RvR en zijn daarom niet zichtbaar op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Heeft u het idee dat de maximaal 1.200 declarabele uren een barrière kan zijn voor sociaal advocaten? Is het niet apart om deze norm te hanteren waar dit in een commercieel kantoor niet gemaximeerd is?4
Ik ben bekend met signalen waarin onvrede wordt geuit over het maximum aan toevoegingseenheden dat de RvR wordt gehanteerd. Dat dit een barrière vormt voor sociaal advocaten is mij niet bekend.
Ik vind het niet vreemd dat de RvR een maximum aan toevoegingseenheden17 hanteert. Dit maximum is een kwaliteitsinstrument. Het waarborgt de tijd en aandacht die nodig is voor goede, zorgvuldige rechtsbijstandsverlening. De vergoedingen gaan sinds 1 januari 2022 uit van een gemiddelde tijdsbesteding van inmiddels 8,5 (declarabele) uren per toevoeging.18 Voorheen waren dit zes uren. Om die reden verlaagt de RvR het maximum in 2026 naar 225 en in 2027 naar 200 eenheden. In de praktijk hanteert de RvR een ruimer maximaal aantal toevoegingseenheden. Voor 2025, 1500 declarabele uren bij een maximum van 250 toevoegingseenheden, voor 2026 1900 declarabele uren bij een maximum van 225 toevoegingseenheden en vanaf 2027 1.700 declarabele uren bij een maximum van 200 toevoegingseenheden.19 Overigens ontvangt de overgrote meerderheid van de bij de RvR ingeschreven advocaten jaarlijks minder dan 200 toevoegingseenheden.
Bent u bekend met de kritiek op de inschrijvingseisen/deskundigheidseisen/specialisatie- en opleidingseisen waar sociaal advocaten nu aan moeten voldoen om in rechtsgebieden werkzaam te mogen zijn om vergoeding te mogen ontvangen via de Raad voor rechtsbijstand? Is het, met alle goede bedoelingen uit het verleden om de kwaliteit te waarborgen, in de huidige tijd nog wel haalbaar om aan sociaal advocaten zulke vergaande eisen te stellen waardoor er steeds meer afhaken en er witte vlekken zijn ontstaan in dorpen en regio’s waar geen advocaten meer zijn of bepaalde rechtsgebieden niet meer worden gedaan?
Ja daar ben ik mee bekend. De afgelopen 15 jaar heeft de RvR de inschrijvingsvoorwaarden aangescherpt en uitgebreid. Dit onder meer naar aanleiding van de adviezen van de commissies Wolfsen (2015)20 en Van der Meer I (2017).21 Het is voor een effectieve toegang tot het recht niet alleen van belang om voldoende aantal sociaal advocaten te hebben, maar ook voldoende op een specifiek rechtsgebied deskundige sociaal advocaten. Het dalend aanbod van sociaal advocaten heeft verschillende redenen, waaronder de vergoedingen, de vergrijzing en weinig jonge aanwas en is niet een op een te wijten aan de inschrijvingsvoorwaarden van de RvR. Naar mijn mening is het waarborgen van kwaliteit van rechtsbijstand van groot belang en moet daar niet op worden ingeleverd.
Vindt u het redelijk dat advocaten van volledig zelf betalende cliënten niet aan bepaalde eisen moeten voldoen terwijl sociaal advocaten (die op toevoegingsbasis werken) voor dezelfde type zaken wél aan zware kwaliteitseisen moeten voldoen?
Sociaal advocaten staan de meest kwetsbare mensen van onze samenleving bij. Juist daarom is waarborgen van de kwaliteit binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met inschrijvingsvoorwaarden van groot belang.
Overigens moeten alle op het tableau staande advocaten voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de NOvA. Zo moeten advocaten voldoen aan een jaarlijkse kwaliteitstoets door intervisie of peer review22 en jaarlijks ten minste twintig opleidingspunten behalen, waarvan ten minste tien punten die zien op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied.23
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Raad voor rechtsbijstand en vertegenwoordigers uit de advocatuur om te bezien of, als onderdeel van een noodplan sociaal advocatuur, bepaalde eisen versoepeld kunnen worden om meer advocaten op meer rechtsgebieden actief te laten worden in het stelsel, of hen in ieder geval te behouden?
Ik ben voortdurend met de RvR in gesprek, waar ook dit onderwerp voorbij komt. De RvR en NOvA bekijken samen voortdurend hoe de zij de vereisten van beide organisaties zo goed mogelijk op elkaar kunnen afstemmen en waar mogelijk versoepelen. Naar mijn mening vormt dat geen onderdeel van een noodplan maar is dit van doorlopend belang.
Kunt u een nadere toelichting geven op uw besluit om niet door te gaan met de afschaffing, als uw streven is om grip op migratie te krijgen?
De bescherming van de arbeidsmigrant staat voorop.
Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. heeft het loslaten van de mogelijkheid om in te houden op het minimumloon voor huisvesting op dit moment meer nadelige dan positieve gevolgen voor de arbeidsmigrant.
Het kabinet heeft daarom besloten dat werkgevers vooralsnog maximaal 25% van het Wettelijk minimumloon in rekening mogen blijven brengen voor huisvestingskosten. De geplande start van de afbouw van deze regeling gaat daarom per 1 januari 2026 niet door.
Mijn voorganger schreef reeds dat het niet gemakkelijk is om een eenduidig oordeel te geven over de werking van de inhoudingsmogelijkheid ten aanzien van huisvesting.1 Aan de inhoudingsregeling voor huisvesting zitten verschillende kanten, zoals een eerdere verkenning laat zien.2 Enerzijds draagt de inhoudingsmogelijkheid voor huisvesting eraan bij dat werkgevers huisvesting regelen voor werknemers, met name arbeidsmigranten. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Dit gebeurt op een transparante wijze (zichtbaar op het loonstrookje), voor een gemaximeerd deel van het Wml (25%) en alleen voor gecertificeerde huisvesting of huisvesting door een woningcorporatie. De inhoudingsmogelijkheid maakt het voor werkgevers en werknemers makkelijker om de huurbetaling vooraf te regelen en beperkt incassorisico’s voor de aanbieders van huisvesting. In die zin kan de inhoudingsmogelijkheid zowel de arbeidsmigrant, als de aanbieder van huisvesting ontzorgen. De Arbeidsinspectie controleert op de voorwaarden van de inhoudingsregeling op het minimumloon. Anderzijds toont de verkenning ook aan dat er werkgevers zijn die de regeling misbruiken. De regeling vergroot de afhankelijkheid voor arbeidsmigranten van werkgevers en kan bijdragen aan een onwenselijk verdienmodel. Alles overwegende, is het oordeel dat het afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Tegelijkertijd geldt dat misstanden nooit volledig zijn uit te sluiten. Het blijft belangrijk om beleid te maken dat rekening houdt met de kwetsbare positie van veel arbeidsmigranten.
Daarom zet het kabinet zich in om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (hierna: Aanjaagteam), ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Hierin is van belang dat sinds 1 januari 2024 een landelijk netwerk van informatiepunten wordt gerealiseerd, de Work in NL-informatiepunten, waarbij ook meer specialistische hulp en juridische begeleiding vanuit het Juridisch Loket beschikbaar is.3
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werkt daarnaast aan een wetsvoorstel dat moet zorgen voor een in de praktijk werkbare en verbeterde huurbescherming voor zowel arbeidsmigranten als verhuurders. De Kamer is daar recent over geïnformeerd4, de verwachting is dat er in 2026 een wetvoorstel voor consultatie wordt voorgelegd. Het wetsvoorstel Versterking regie op de volkshuisvesting van de Minister van VRO zal daarnaast door middel van een verplicht volkshuisvestingsprogramma voor Rijk, provincies en gemeenten moeten leiden tot meer huisvesting voor doelgroepen waaronder arbeidsmigranten. Dit wetsvoorstel ligt in bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 11 november 2025 de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) aangenomen. Daarmee pakken we malafide uitleners aan waardoor ook de positie van kwetsbare arbeidskrachten zoals arbeidsmigranten verbetert.
Op basis van welke adviezen bent u gekomen tot uw afweging?
De basis voor deze afweging is de uitgevoerde ambtelijke verkenning naar de inhoudingsmogelijkheid. Mijn voorganger heeft die verkenning op 6 februari 2025 met uw Kamer gedeeld.5 In deze verkenning zijn de voor- en nadelen van de inhoudingsmogelijkheid op een rij gezet. Er is destijds gesproken met de Arbeidsinspectie, vakbonden FNV, CNV en VCP, werkgeversorganisaties VNO-NCW/MKB-NL, AWVN, LTO, ABU en NBBU, werkgevers in de uitzend-, land- en tuinbouwsector.
Kunt u aangeven waarom u afwijkt van het advies van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigratie?
Het Aanjaagteam heeft geen aanbeveling opgenomen die specifiek adviseert om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen. Het Aanjaagteam heeft in haar advies als doel gesteld om de afhankelijkheid van arbeidsmigranten van de werkgever te verminderen en hun positie te verbeteren. Ten aanzien van huisvesting beval het Aanjaagteam aan om de huurbescherming voor arbeidsmigranten te verhogen en het arbeids- en huurcontract te ontkoppelen op papier en in de praktijk.6 Dat is gebeurd via de per 1 juli 2023 in werking getreden Wet Goed Verhuurderschap. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant voor zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor dat als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Daarnaast werkt de Minister van VRO, zoals eerder aangegeven, aan een wetsvoorstel dat de huurbescherming en huurprijsbescherming voor arbeidsmigranten moet borgen.
Vooruitlopend op wetgeving worden er tussen sociale partners afspraken gemaakt over huisvesting van arbeidsmigranten. Zo is in de uitzend-cao geregeld dat een werknemer na het aflopen van de uitzendovereenkomst nog vier weken kan verblijven in de gehuurde huisvesting, tegen dezelfde huurprijs.
Daarnaast heeft het Aanjaagteam aanbevolen de zelfredzaamheid van arbeidsmigranten te vergroten.7 Daarom werken we aan de verbetering van de informatie, hulp en dienstverlening aan arbeidsmigranten door middel van de eerder genoemde Work in NL-informatiepunten.
Bent u er zich van bewust dat de koppeling een verdienmodel is voor de uitzendsector, ook vanwege het fiscale voordeel dat ontstaat bij aftrek van de huur van het brutoloon?
Een van die nadelen die uit de verkenning naar voren komt is dat de regeling gebruikt kan worden als verdienmodel. Zo zien we dat werkgevers die ter kwade trouw zijn de regeling misbruiken om meer kosten dan gerechtvaardigd op basis van de geboden kwaliteit te verhalen op hun werknemers. Om die nadelen tegen te gaan moeten we doorgaan met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam, zeker op het terrein van huisvesting.
Bent u er zich van bewust dat de Nederlandse Arbeidsinspectie al meerdere malen expliciet heeft gewaarschuwd dat het totaalpakket van loon/huisvesting als «verdienmodel en pressiemiddel» wordt gebruikt en gepaard gaat met misstanden waarbij er een wanverhouding bestaat tussen de ingehouden huur en de kwaliteit van de huisvesting?
De Arbeidsinspectie maakt, zoals ook aangegeven in de verkenning, vanuit haar positie een andere weging. In het antwoord op vraag 1 heb ik de weging van het kabinet uiteengezet.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de SER? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Gelet op de betrokkenheid van sociale partners bij de verkenning die is uitgevoerd en de daarin opgenomen standpunten van sociale partners, is er niet opnieuw geconsulteerd.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Ja, de Arbeidsinspectie heeft in het besluitvormingsproces bevestigd dat haar advies zoals verwoord in eerdere beslisnota’s (zie antwoord op vraag 5) ongewijzigd is.
Met welke organisaties heeft u gesproken in aanloop naar uw besluitvorming?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan de sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Omdat de standpunten van sociale partners zijn opgenomen in de verkenning die is uitgevoerd en daarna nogmaals kenbaar zijn gemaakt via de internetconsultatie van de algemene maatregel van bestuur heeft plaatsgevonden, heb ik geen nadere gesprekken gevoerd om te komen tot mijn besluit.
Welke adviezen hebben deze organisaties u gegeven?
Ik heb kennis genomen van de standpunten van de organisaties middels de verkenning8 naar de inhoudingsregeling en de internetconsultatie9 van de algemene maatregel van bestuur.
Hoe heeft u deze adviezen gewogen?
Het oordeel is dat het afschaffen op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende maatregelen van het Aanjaagteam, ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Kunt u aangeven hoe uw besluit zich verhoudt tot de Wet goed verhuurderschap, artikel 3, lid a?
Vermoedelijk wordt hier gedoeld op artikel 2, lid 3 onderdeel a van de Wet Goed Verhuurderschap. Dit artikel ziet op het afzonderlijk vastleggen van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst. Per 1 juli 2023 is de Wet Goed Verhuurderschap inwerking getreden. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant inzake zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Dat draagt bij aan een sterkere positie van de arbeidsmigrant.
Deze wetgeving is een goede stap in het minder afhankelijk maken van arbeidsmigranten ten opzichte van werkgevers. Het op termijn afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid zou een volgende stap kunnen zijn. In de conclusie op de eerder genoemde verkenning werd geconstateerd dat er eerst nog meer stappen op het terrein van huisvesting nodig zijn, alvorens het verantwoord is om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Ja.
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Discriminatie en geweld tegen asielzoekers is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt ook als dit gericht is tegen de christelijke achtergrond van iemand. Tegen incidenten moet krachtig worden opgetreden en dat doet het COA ook. Het COA herkent op de locatie in Goes geen structurele, georganiseerde incidenten jegens christelijke asielzoekers. En als die er wel zijn, nemen het COA en ik die zeer serieus.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Recent heb ik uw Kamer toegelicht welke maatregelen ik neem naar aanleiding van signalen over agressie en geweld tegen specifieke groepen in de opvang, waaronder christelijke asielzoekers.4 Uitgangspunt is dat asielzoekers zich (sociaal) veilig moeten weten op de COA-locatie. Het COA is religieus en politiek neutraal en zet zich maximaal in voor veilige opvang voor iedereen. Als bewoners huisregels overtreden, zoals het discrimineren van medebewoners, kan het COA volgens het COA maatregelenbeleid, een passende maatregel opleggen. Slachtoffers van discriminatie maken zelf de keuze of zij aangifte of melding doen bij de politie (bij vermoedelijk strafbare feiten) en/of een melding maken bij het meldpunt discriminatie. Hoewel slachtoffers niet kan worden verplicht om aangifte te doen, stimuleert en ondersteunt COA slachtoffers zoveel als mogelijk om wel aangifte te doen, of doet het COA zelf aangifte.
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers met toegankelijke informatie gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen. Het COA stimuleert het doen van aangifte als mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Als een bewoner aangeeft dat hij geen aangifte durft te doen, zal het COA in voorkomende gevallen ook zelf aangifte doen of melding maken. Dit onderwerp heeft onze permanente aandacht in de contacten met het COA
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
U verwijst in dit verband naar de beslissing van het COA om een bewoner na incidenten op locatie over te plaatsen naar een andere COA-locatie. Vooropgesteld: uitgangspunt is altijd dat het gedrag van de dader genormeerd wordt. Daartoe voert het COA het maatregelenbeleid uit. Waar nodig neemt het COA contact op met politie zodat ook strafrechtelijke opvolging kan plaatsvinden.
Tegelijkertijd is het COA er alles aan gelegen om de (sociale) veiligheid van haar bewoners te waarborgen. Dat kan een reden zijn om personen die zich schuldig maken aan agressie of geweld, (tijdelijk) te verplaatsen naar een andere COA-locatie of een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
In sommige situaties kan het COA na overleg met en op verzoek van het slachtoffer overgaan tot overplaatsing van het slachtoffer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Het COA maakt in het plaatsingsbeleid geen onderscheid op basis van religie. In de praktijk komt het dus voor dat asielzoekers met een verschillende religieuze achtergrond een wooneenheid delen. Dat laat onverlet dat het COA op basis van signalen passende maatregelen neemt. Het COA erkent dat het risico op een kwetsbare positie voor een aantal groepen in de opvang groter is, waaronder religieuze minderheden en bekeerlingen. COA-medewerkers zijn getraind om de bewoner goed in beeld hebben, waarbij eventuele kwetsbaarheid aan bod komt. Als een bewoner zich (sociaal) onveilig voelt in zijn eigen wooneenheid, kan het COA verschillende acties ondernemen. Denk bijvoorbeeld aan het intensiveren van de begeleiding of een kamerwissel.
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Ik verwijs in dit verband naar mijn recente beantwoording hierover.5
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Zonder me op dit punt te willen committeren aan de vorm van een convenant, ben ik uiteraard bereid om mij in te blijven spannen om in de samenwerking met betrokken partners signalen over onveiligheid van christelijke asielzoekers te bespreken. Het COA heeft (periodiek) contact met organisaties die expertise hebben op dit thema, zoals Stichting Gave. Het COA blijft met hen in gesprek en neemt signalen serieus.
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
De criteria voor intrekking of afwijzing van een asielvergunning volgen uit de kwalificatierichtlijn. Dit kan dus niet worden aangescherpt door middel van een nationale maatregel als de glijdende schaal en dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van het onderzoek. Veroordelingen voor ernstige misdrijven, kunnen leiden tot intrekking of afwijzing.
Het ABF-rapport Woningmarktverkenning 2025–2040 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Herkent u dat ABF Research in het rapport van 2024–2039 adviseert op 64 procent betaalbaar en in 2025–2040 op 60 procent betaalbaar?
Hoe verklaart u deze verschillen gezien de stagnerende woningbouw?1
Wat zijn volgens u de hoofdoorzaken van de daling in het aandeel betaalbare koop (– 3 procentpunt, middenscenario)?
Erkent u dat ABF Research in het rapport van 2025–2040 expliciet stelt dat de financiële haalbaarheid van betaalbare koop een probleem is («in de praktijk moeilijker») en dat dit mede de lagere behoefte in het bouwprogramma voedt?
Hoe verhoudt dit zich tot uw kabinetsdoel van twee-derde betaalbaar bouwen?
Hoe verhoudt dit zich tot de woonwens van aspirant-kopers?
Vindt u het ook opvallend dat het rapport stelt dat problemen in de realisatie van een wens leiden tot een andere woonwens?
Kan de conclusie ook zijn dat problemen in de realisatie dus beter weggenomen moeten worden zodat mensen hun oorspronkelijke woonwens kunnen realiseren?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland die een betaalbare koopwoning zoeken hun woonwens kunnen realiseren?
Kunt u precies toelichten hoe in de onderzoeksmethode ervoor gezorgd wordt dat beschikbaarheids- en betaalbaarheidsbeperkingen niet verward worden met voorkeuren?
Klopt het dat ABF Research aangeeft dat een andere betaalbare koopgrens (bijvoorbeeld 400.000 euro in plaats van 390.000 euro) de gemeten koopvraag in dat segment met bijna 10 procent zou verhogen?
Welke gevoeligheidsanalyses zijn uitgevoerd om dit grenseffect te mitigeren?
Hoe voorkomt u dat door het wijzigen van vraagstelling en parameters sprake kan zijn van politieke doelredenatie?
Is het nieuw dat ABF Research een niet-gerealiseerde koopwens (door rente, prijs of financierbaarheid) interpreteert als een lagere voorkeur voor koop?
Heeft ABF Research dat in eerdere jaren ook zo gedaan, of is dit een methodologische wijziging?
Worden respondenten expliciet gevraagd naar hun ideale keuze versus hun budget- of marktconforme keuze? Waarom wel of niet?
Wie formuleert de onderzoeksvragen voor de ABF-Woningmarktverkenning: het ministerie, ABF Research, of gezamenlijk?
Wilt u de opdrachtbrieven en voorwaarden van 2023, 2024 en 2025 aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u uitsluiten dat de opdrachtformulering, parameters of scenario’s politiek-normatief zijn gestuurd richting meer particuliere huur en minder betaalbare koop?
Welke waarborgen bestaan er om wetenschappelijke onafhankelijkheid te borgen?
Welke definitie van «betaalbare koop» hanteert u momenteel, en bent u bereid de grens te herijken (bijvoorbeeld 400.000 euro in plaats van 390.000 euro) om het grenseffect te mitigeren? Waarom wel of niet?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De demonstratie van TFP Student Action Europe |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn , Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met de demonstratie van TFP Student Action Europe voor de deur bij het Leiden University College The Hague op 24 september jl.?
Ja, ik ben bekend met de demonstratie van TFP Student Action Europe. Ook ben ik bekend met de flyer die deze organisatie heeft verspreid. De bij de demonstratie verspreide flyer is inhoudelijk nagenoeg gelijk aan de flyer die op de website van deze organisatie is gepubliceerd.1
Bent u bekend met de folder die zij bij deze demonstratie hebben verspreid, waarin zij beweren dat abortus de kans op kanker verhoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit nepnieuws betreft? Zo nee, waarom niet?
Ja, de flyer bevat onjuiste informatie. In de flyer staat bijvoorbeeld dat abortus onveilig is en de kans op borstkanker vergroot. Dat klopt niet. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen heeft aan mij bevestigd dat de informatie in de folder geenszins in overeenstemming is met de huidige medisch-wetenschappelijke consensus. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een legale zwangerschapsafbreking een veilige procedure is.2 Ook het vermeende verband tussen abortus en borstkanker wordt niet door recente betrouwbare studies ondersteund.3
Wat vindt u van de beschrijving van «oorlog» in relatie tot het abortusrecht van vrouwen zoals die door deze organisatie wordt gebruikt?
De vergelijking van abortus met oorlog slaat nergens op en vind ik absoluut ongepast en onwenselijk. Een dergelijke woordkeuze demoniseert vrouwen die kiezen voor een abortus, evenals de professionals die in de abortuszorg werkzaam zijn.
Welke actie gaat u ondernemen tegen het verspreiden van nepnieuws door TFP Student Action Europe?
Het is zorgelijk en onwenselijk dat er onjuiste gezondheidsinformatie over abortus wordt verspreid. Ik wil de negatieve gevolgen van onjuiste informatie over onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap, abortus en anticonceptie bestrijden. Als onderdeel van de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap heb ik Fiom en Rutgers gevraagd om effectieve methodes daartoe te onderzoeken en hiermee te experimenteren. Eind 2026 leveren Fiom en Rutgers een overzicht op van geëvalueerde interventies en communicatiestrategieën. Deze interventies en strategieën kunnen vervolgens worden toegepast door Fiom, Rutgers en door andere partijen die over abortus communiceren.
Onjuiste gezondheidsinformatie is een complex probleem dat speelt bij verschillende onderwerpen. Om hier grip op te krijgen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hier eind vorig jaar een onderzoek naar laten uitvoeren. Op 19 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger dit onderzoek naar uw Kamer gestuurd.4 Ik verwijs ook naar de brief van 18 november aangaande de strategie voor de aanpak van onjuiste gezondheidsinformatie.
Bent u het met ons eens dat het recht op abortus een belangrijk verworven recht is en abortus belangrijke zorg is voor vrouwen?
Ja, ik sta pal voor het recht op veilige en toegankelijke abortuszorg.
Bent u bereid tot het opzetten van een publiekscampagne om nepnieuws te bestrijden en betrouwbare informatie over abortus en vrouwenrechten te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van onjuiste gezondheidsinformatie en het verstrekken van betrouwbare informatie zijn belangrijke onderdelen van de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap waar ik vanaf 2026 nog nadrukkelijker op in zal zetten. Dit illustreer ik met twee voorbeelden:
Ik verwijs ook naar de brief van 18 november aangaande de strategie voor de aanpak van onjuiste gezondheidsinformatie.
Is iets bekend over de financiering van deze organisatie?
Op de website van TFP Student Action staat dat de organisatie wordt gefinancierd door diverse donateurs die grote, middelgrote en kleine bijdragen geven. De organisatie geeft aan geen overheidsfinanciering te ontvangen.5
Hoe wilt u opvolging geven aan de aangenomen motie-Van Campen/Dobbe?1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft uitvoering aan deze motie door aansluiting te zoeken bij de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie7 en daarnaast door een aantal extra maatregelen te treffen om organisaties die opkomen voor vrouwen- en lhbtiq+- rechten te ondersteunen in het vergroten van hun weerbaarheid.
Zo wordt de handreiking Omgaan met misinformatie voor medeoverheden8 vertaald naar een handreiking die maatschappelijke organisaties in het emancipatiedomein helpt in het bijtijds en effectief reageren op des- en misinformatie. Ook ondersteunt de Staatssecretaris van OCW de ontwikkeling van een toolkit Veiligheid en weerbaarheid. Deze wordt binnenkort gepubliceerd. Om kennisuitwisseling en samenwerking te bevorderen, is een bijeenkomst georganiseerd met de emancipatieallianties over omgaan met weerstand en desinformatie. Tevens kunnen maatschappelijke organisaties gebruikmaken van de subsidieregeling gender- en lhbtiq+-gelijkheid 2022–2027. Deze regeling kan worden benut om de positie en daarbij de inzet van organisaties die zich hard maken voor de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen te versterken.
Daarnaast worden op dit moment de opties en mogelijkheden voor aanvullend onderzoek naar anti-emancipatoire invloeden in kaart gebracht.
Het artikel 'Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de in de Nota Ruimte genoemde locaties voor grootschalige woningbouwontwikkeling?1
In de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving van afgelopen juni zijn enkele gemeenten benoemd waarbinnen een kansrijke nationaal grootschalige locatie ligt die extra Rijksregie vraagt. Vervolgens zijn na verder overleg deze gebieden in de ontwerop-Nota Ruimte opgenomen. De selectie van deze nationaal grootschalige woningbouwlocaties is gebaseerd op de huidige woondeals waarbij gekeken is naar de omvang van het aantal woningen dat t/m 2034 gerealiseerd kan worden op één geografisch samenhangende locatie, de complexiteit van de opgave en de ruimtelijke effecten van een locatie. De eigendomssituatie van de percelen is in deze analyse niet meegenomen.
Deze vier nieuwe nationaal grootschalige woningbouwlocaties zijn abstract aangestipt in de Ontwerp-Nota Ruimte en niet te herleiden tot perceelniveau. Het grondeigendom is in zijn algemeenheid gevarieerd met gronden in eigendom van verschillende partijen zoals overheid, particulieren, marktpartijen, agrariërs en bedrijven. Het ministerie heeft geen compleet overzicht van de eigendomssituatie van de percelen binnen de nationaal grootschalige woningbouwlocaties.
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Gemeenten maken soms de keuze om proactief gronden aan te kopen of een samenwerking te zoeken met de grondeigenaar of ontwikkelaar. Dit is vaak al gedaan voorafgaand aan de publicatie Ontwerp-Nota Ruimte. Ook zijn gemeenten gericht actief met de toepassing van het voorkeursrecht binnen de Omgevingswet. Wij hebben geen compleet overzicht van percelen waar gemeenten voornemens zijn om een voorkeursrecht te vestigen of al hebben gevestigd.
Eendachtig de motie van het lid Grinwis (CU) c.s.2 roep ik gemeenten actief op om strategisch om te gaan met de inzet van het voorkeursrecht op potentiële ontwikkellocaties. Het is een belangrijk instrument in het kunnen versnellen van de woningbouw.
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
De aanwijzing in de Ontwerp-Nota Ruimte is abstract en vaak niet direct toe te leiden naar percelen. De aankondiging in de Ontwerp-Nota Ruimte is voor de betrokken mede overheden en marktpartijen geen verrassing. Het betreft gebieden waar gemeenten al zelf actief bezig waren met visievorming etc. en die ze zelf bij het ministerie hebben aangedragen om aan te wijzen. Sommige gemeenten hebben intern hier een afweging gemaakt en het onderwerp van risico van prijsopdrijving meegewogen.
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Nee, deze afspraken zijn er niet gemaakt. Er is geen wettelijke regeling op basis waarvan gemeenten aan grondeigenaren een planbatenheffing kunnen opleggen. Gemeenten kunnen de kosten voor publieke investeringen verhalen op de grondeigenaar (initiatiefnemer) voor maximaal de waardestijging als gevolg van een wijziging in de toegestane functie in het Omgevingsplan. Gemeenten maken met grondeigenaren afspraken over het verhalen van kosten. Zonder een houdbaar juridisch stelsel proberen gemeenten nog niet om een planbatenheffing in te voeren.
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Afhankelijk van de gemeente en locatie is gekeken of men een actieve rol in de verwerving kon spelen. Op specifieke locaties is wel deze keuze gemaakt maar dit geldt zeker niet voor alle vier nieuwe nationaal grootschalige woningbouwlocaties.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde?1
In het kader van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zet het kabinet in op het maximaliseren van de druk op Rusland. Met de inzet van het sanctie-instrument geeft het kabinet daarbij prioriteit aan het ondermijnen van het Russische verdienvermogen, het beperken van toegang tot het internationale betalingsverkeer en het tegengaan van omzeiling via derde landen. In het nieuwsbericht wordt verwezen naar het aankopen van staatsobligaties in Rusland tussen 2014 en 2022. Dit was voorafgaand aan de grootschalige Russische invasie van Oekraïne in 2022. De sanctieregelgeving die in de periode tussen 2014 en 2022 gold, bood meer ruimte voor zaken doen in Rusland door financiële instellingen dan op dit moment het geval is. Het kabinet neemt eventuele signalen over sanctieschending uiterst serieus. Het is echter aan onafhankelijk handhavende autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele overtredingen van sanctieregelgeving. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Bent u bereid tot het nemen van maatregelen tegen ING vanwege dit nieuwsbericht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 1 golden er destijds andere sanctiemaatregelen dan op dit moment. Mocht er sprake zijn van een overtreding van de destijds geldende sanctieregelgeving, dan is het aan de betreffende bevoegde autoriteit om onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Bent u bekend met andere banken die de Russische oorlogsmachine gefinancierd hebben sinds 2014? Zo nee, bent u bereid tot het doen van onderzoek?
Het kabinet veroordeelt de Russische agressie tegen Oekraïne ten stelligste en moedigt bedrijven aan ervoor te kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt. Het kabinet wijst bedrijven actief op de risico’s van zaken doen in Rusland. Op dit moment is het binnen de geldende sanctieregeling nog mogelijk voor (dochter)bedrijven van Europese banken om in Rusland actief te zijn.
Mocht er sprake zijn van een mogelijke overtreding van sanctieregelgeving, dan is het aan betreffende bevoegde autoriteit om onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Welke landen die oorlogsmisdaden begaan worden nog meer gefinancierd door Nederlandse banken?
Nederlandse banken zijn wereldwijd actief. In het geval dat banken toch zaken doen met of actief zijn in landen waar sancties gelden, is het essentieel dat zij zich aan de sanctieregelgeving houden, bijvoorbeeld door geen betalingen te faciliteren aan gesanctioneerde personen en entiteiten. Mocht er sprake zijn van een mogelijke overtreding van sanctieregelgeving, dan is het aan de bevoegde autoriteit onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken definitief stoppen met het financieren van foute regimes?
In VN- en EU-verband worden internationale sancties opgelegd met als doel de bescherming van de internationale veiligheid, mensenrechten, de naleving van het internationaal recht, de democratie en de rechtsstaat. Naleving van deze sancties maakt deel uit van de bedrijfsvoering die door banken wordt uitgevoerd. Op het inrichten van de bedrijfsvoering wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank.
Sinds de intensivering van de sancties tegen Rusland na de inval in Oekraïne geldt dat diverse Europese banken hun activiteiten hebben afgeschaald of bezig zijn om zich helemaal terug te trekken uit Rusland.
Het kabinet verwacht daarnaast van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op betrokkenheid bij oorlogsmisdaden, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Is ING doorgegaan met het financieren van de Russische staat na de illegale inval in Oekraïne in februari 2022?
Het kabinet gaat omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid niet in op de investeringen van individuele bedrijven. Zoals bekend uit publieke informatie bouwt ING momenteel activiteiten in Rusland af.
Frustreert het u ook dat het sanctiebeleid ten aanzien van Rusland voor de zoveelste keer steken laat vallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, integendeel. Dit is een voorbeeld waarbij sanctiemaatregelen effectief zijn ingezet om de mogelijkheden voor Rusland om de oorlog te financieren te beperken. Zoals ook aangegeven in de beantwoording op schriftelijke vragen van 30 september jl. herkent het kabinet zich niet in het beeld dat het sanctiebeleid faalt.2
Op welke manier wilt u de Kamer meer mogelijkheden geven om het sanctiebeleid te controleren?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de schriftelijke vragen van 30 september jl. informeert het kabinet de Kamer regelmatig over relevante algemene ontwikkelingen ten aanzien van sanctienaleving, zoals handhaving, toezicht, wetgeving en uitvoering daarvan.3
Hoe staat het met het wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen?
Het Wetsvoorstel Internationale Sanctiemaatregelen (Wis) ligt momenteel ter advisering bij de afdeling advisering van de Raad van State. De verwachting is dat Raad van State aan het einde van dit jaar met een advies komt. Na verwerking van eventuele door Raad van State geadviseerde wijzigingen zal het kabinet vervolgens het voorstel aan uw Kamer aanbieden. De tweede tranche van de Wis, die het sanctiewettoezicht op de bedrijfsvoering van o.a. de financiële sector moderniseert, wordt naar verwachting eind dit jaar ter internetconsultatie voorgelegd.
De stroomstoring in de Heinenoordtunnel |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de recente, urenlange afsluiting van de Heinenoordtunnel vanwege een stroomstoring en het verkeersinfarct in de regio1?
Ja.
Waarom was de noodstroomvoorziening maar korte tijd intact?
De Heinenoordtunnel heeft na de renovatie twee aansluitingen op het stroomnet van Stedin in plaats van één aansluiting en een aggregaat. Bij uitval van de ene aansluiting moet de andere het overnemen. Bij de recente storing bleek, nadat de stroom bij de ene aansluiting uitviel, de overschakeling naar de andere aansluiting niet te werken. De storing is nu verholpen.
Waarom is, ondanks de renovatie van de tunnel, geen sprake van een adequate noodstroomvoorziening?
Het ontwerp en de schakeling zijn tijdens de aanleg uitgebreid getest, zowel in de fabriek als in de tunnel en functioneerden toen goed. De noodstroomvoorziening (de dubbele aansluiting en de overschakeling) voldoet aan de eisen die hieraan vanuit de landelijke tunnelstandaard worden gesteld. Ondanks het uitgebreid testen en het voldoen aan de gestelde eisen is de storing opgetreden. Het is uiteraard vervelend dat dit tot het tijdelijk afsluiten van de tunnel en bijbehorende hinder voor het wegverkeer heeft geleid. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de oorzaak van de storing. Dit is naar verwachting nog deze maand afgerond.
Hoe kwetsbaar is de Heinenoordtunnel voor stroomstoringen?
Zie het antwoord op vraag 3. Het onderzoek naar de oorzaak van de storing moet hier antwoord op geven.
Acht u het van belang dat, gelet op de grote impact van de eventuele afsluiting van de Heinenoordtunnel, alsnog gezorgd wordt voor een adequate noodstroomvoorziening, bijvoorbeeld in de vorm van dieselaggregaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is gesteld, voldoet de voorziening aan de eisen die vanuit de landelijke tunnelstandaard worden gesteld, en worden eerst de resultaten van het onderzoek afgewacht.
De aanpak van lawaaibakken van verkeersaso’s. |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Dieke van Groningen (VVD) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met de TNO-studie1, waaruit blijkt dat zogenoemde «lawaai-flitspalen» technisch en juridisch haalbaar zijn, mits de wetgeving wordt aangepast?
Ja.
Deelt u de constatering dat geluidsoverlast door dit soort voertuigen en hun berijders tot grote ergernis, onveiligheidsgevoelens en slapeloze nachten leidt, met name in stedelijke gebieden zoals Rotterdam en Amsterdam?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat onnodige of overmatige geluidproductie door motorvoertuigen in het algemeen als hinderlijk wordt ervaren, ook buiten stedelijke gebieden. Geluidoverlast kan leiden tot slaapverstoring, negatieve gezondheidseffecten en verminderde leerprestaties, wat maakt dat geluidoverlast serieus de aandacht van het ministerie heeft.
Klopt het dat geluid momenteel geen verkeersovertreding is onder de Wegenverkeerswet, en dat daardoor handhaving onmogelijk is?
Op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV), artikel 57, is het verboden om onnodig geluid te produceren met een voertuig. Op grond van artikel 31 RVV is het verboden om onjuiste of onnodige signalen te geven. De handhaving op deze overtredingen vindt plaats door de politie of een bijzonder opsporingsambtenaar (boa), in veel gevallen op basis van een goede waarneming en omschrijving van het overlastgevende element in het geconstateerde gedrag.
Ten aanzien van geluidproductie door motorvoertuigen geldt daarnaast dat geluidnormen per voertuig zijn bepaald via een stelsel van toelatingskeuringen voor voertuigen en onderdelen. Voor een uitgebreide uiteenzetting van dit stelsel wordt verwezen naar Kamerstuk 36 200-A, nr. 11.
Op grond van de wegenverkeerswet (artikel 21) is het verboden om motorvoertuigen zonder typegoedkeuring op de weg te gebruiken of om niet-gekeurde onderdelen op motorvoertuigen te gebruiken. Modificatie of manipulatie van gekeurde onderdelen valt hier ook onder, omdat daarmee het voertuig zodanig is aangepast dat het niet meer onder de typegoedkeuring valt.
In hoeverre heeft u overwogen de wet aan te passen zodat het wel juridisch haalbaar wordt voor gemeenten om verkeersaso’s met hun knetterende uitlaten en ronkende motoren, naast verkeershandhaving op snelheid, alcohol en roodlicht, op hun gedrag aan te pakken?
Gemeenten zijn al bevoegd om hier op te handhaven. De boa’s van de gemeenten mogen hier op handhaven, op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening APV (als dat in de APV is opgenomen) en op basis van het RVV. Voor digitale handhaving is vooraf toestemming van het Openbaar Ministerie vereist. Voor handhaving van de geluidproductie op basis van voertuigregelgeving is de politie bevoegd.
Welke juridische en privacy aspecten moeten worden opgelost om dergelijke systemen verantwoord in te zetten?
Het is aan gemeenten die de geluidsflitspalen willen inzetten, om in een plan uit te werken hoe deze paal conform de technische eisen ingezet kan worden, welke gegevensuitwisseling daarvoor noodzakelijk is, hoe dat zal worden ingeregeld en welke eventuele juridische en privacyaspecten moeten worden opgelost.
Op basis van dit plan van aanpak kan het Openbaar Ministerie (OM) bekijken of er voor de digitale handhaving toestemming kan worden gegeven.
Het zal naar verwachting vooral lastig zijn om objectief te kwantificeren wat «onnodig geluid» is. Een menselijke beoordeling (eventueel met behulp van techniek) lijkt daarvoor noodzakelijk. Daarnaast is het van belang dat de palen voldoende betrouwbaar meten en het geluid ook aan het juiste voertuig kunnen koppelen. Het constateren dat een voertuig zijn maximale geluidnorm overschrijdt kan alleen met een wettelijk voorgeschreven geluidmeting langs de weg. Hiervoor is op dit moment geen alternatieve normstelling of meetmethode beschikbaar. In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat dit in de toekomst wel mogelijk wordt.
Welke stappen zijn er sinds publicatie van het TNO-onderzoek gezet om de noodzakelijke wetswijzigingen voor te bereiden?
Voor de handhaving op basis van artikel 31 RVV (onnodig claxonneren) of artikel 57 RVV (onnodig geluid produceren met een voertuig) is geen wetswijziging noodzakelijk. Voor constateren van manipulatie of modificatie van onderdelen zijn ontwikkelingen in internationale regelgeving van belang. Deze vergen geen wijziging van nationale regelgeving. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Kan de Kamer hier een tijdlijn van ontvangen?
Aangezien er geen wetswijziging in gang is gezet, is het ook niet mogelijk hiervan een tijdlijn aan de Kamer te sturen.
Bent u voornemens om samen met de politie te onderzoeken of de gegevens uit lawaaiflitsers kunnen worden gekoppeld aan bestaande handhavingsmiddelen, zoals kentekenregistratie of geluidmetingen bij keuringen zoals bij de APK (RDW)?
De afgelopen jaren zijn er in Nederland verschillende lawaaiflits-experimenten uitgevoerd waarin zowel gekeken is naar manipulatie en modificatie van uitlaatsystemen (overtreding van artikel 21 van de wegenverkeerswet) als naar specifiek ongewenst gebruik met geluidsoverlast tot gevolg (artikel 57 RVV en artikel 31 RVV) of een combinatie daarvan.
Sommige lawaaiflitsers zijn technisch in staat om het toerental en de geluidproductie van individuele voertuigen te kunnen onderscheiden. Aan de hand van (openbaar beschikbare) data van het kentekenregister bleek in te schatten wat de geluidproductie door dat voertuig is en of dat als excessief te bestempelen is. Dit is echter niet voldoende om geautomatiseerd te kunnen handhaven, omdat deze geluidproductie vrijwel altijd binnen de maximumnorm voor dat voertuig blijft en uit een foto niet is vast te stellen dat het geluid onnodig was.
Bij doorgeleiding naar de Dienst Wegverkeer (RDW) voor technisch vervolgonderzoek vanwege vermoeden van manipulatie en modificatie heeft de eigenaar de mogelijkheid om de modificatie voorafgaand aan het vervolgonderzoek weer ongedaan te maken, waardoor deze weg minder effectief is en niet verder onderzocht wordt. In internationaal verband wordt gewerkt aan vervolg op de bovengenoemde onderzoeken naar een betrouwbare, technische en juridische houdbare geluidsmeting langs de weg om de handhaving op manipulatie of overschrijding van de maximale geluidnorm te ondersteunen.
Hoe verhoudt automatische geluidsregistratie zich tot de privacywetgeving (AVG), met name als kentekens ook worden geregistreerd?
Zoals ook in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het aan de gemeenten om uit te werken hoe de inzet van deze palen conform de privacywetgeving ingeregeld kan worden. Als dit op een juiste manier gebeurt, hoeft de AVG het gebruik van dergelijke palen niet in de weg te staan. Er bestaan nu immers ook al andere vormen van geautomatiseerde handhaving op kenteken door gemeenten (handhaving op geslotenverklaringen). Of er een aanvullende juridische grondslag voor de benodigde gegevensuitwisseling nodig is voor de inzet van deze palen, hangt af van hoe de gegevensuitwisseling precies ingeregeld wordt. Dit moet onderdeel zijn van het plan van aanpak van gemeenten waar in het antwoord op vraag 5 al naar is verwezen.
Bent u bereid samen met het Openbaar Ministerie te verkennen hoe bewijs uit lawaaiflitsers juridisch houdbaar kan worden gemaakt in boete procedures?
Zoals ook in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is het aan de gemeenten om een goed plan uit te werken voor de inzet van dergelijke flitspalen. Vervolgens kan dit plan van aanpak aan het Openbaar Ministerie worden voorgelegd om goedkeuring te krijgen voor de digitale handhaving. Indien wordt gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving heeft het Openbaar ministerie alleen een rol ten aanzien van het geven van toestemming voor digitale handhaving.
Aangezien het hierbij gaat om de aanpak van overlast door geluidhinder en niet om verkeersveiligheid ziet het Openbaar Ministerie, die prioriteit geeft aan verkeersveiligheid, geen primaire rol voor zichzelf in de handhaving hierop.
Overigens gaat het bij geluidsoverlast door motorvoertuigen veelal om een beperkte groep overtreders. Een dadergerichte aanpak werkt hierbij over het algemeen goed. Deze bestaat uit meer elementen dan het opleggen van een boete, al dan niet met behulp van een flitspaal.
Ziet u, gezien het feit dat in 2023 er al diverse pilots zijn gedaan in bijvoorbeeld Rotterdam en Amsterdam en het probleem sindsdien niet minder is geworden, mogelijkheden om parallel aan het wetgevingstraject alvast proefprojecten met beboeting te starten onder bijvoorbeeld experimenteerwetgeving verkeersveiligheid?
Zoals aangegeven is er vooralsnog geen wetswijziging nodig om gemeenten hierop bestuursrechtelijk te laten handhaven met behulp van een flitspaal. Het is aan gemeenten om de handhaving hierop vorm te gaan geven op een juiste en betrouwbare wijze. Zoals in het antwoord op 5 aangegeven zal dit naar verwachting lastig zijn, maar andere wet- of regelgeving lost dit probleem niet op.
Kunt u toelichten, omdat recent in Europa nieuwe regels zijn vastgesteld die het verwijderen of manipuleren van zogeheten dB-killers in uitlaten expliciet verbieden2, hoe deze regels in Nederland worden gehandhaafd?
Per 26 september 2025 is een wijziging van Reglement 92 van de VN-ECE (Europese Commissie voor Europa van de Verenigde Naties) in werking getreden. De VN-ECE is een internationaal orgaan waarin technische eisen aan voertuig(onderdelen) worden vastgesteld. Deze Reglementen vormen de basis voor Europese en nationale voertuigregelgeving. Reglement 92 gaat over de goedkeuringseisen van vervangingsuitlaten voor snor-, brom- en motorfietsen. De systematiek van dergelijke VN-ECE Reglementen is dat goedkeuringen op basis van de oude regelgeving nog ten hoogste drie jaar blijven gelden. Dat betekent dat onderdelen op basis van oude goedkeuringen geleidelijk aan verdwijnen.
De recente wijziging stelt heel expliciet eisen aan «anti-tampering» (maatregelen tegen illegale manipulatie). Zo moeten nieuwe uitlaten één geheel vormen met de geluiddemper, zodat verwijderbare dB-killers niet meer mogelijk zijn. Daarnaast moet de uitlaat zo zijn ontworpen dat onwettige modificatie en manipulatie zichtbare (schade) sporen achterlaat. Dit moet handhaving in de praktijk vereenvoudigen, omdat modificatie en manipulatie door deze regelgeving beter zichtbaar worden.
Wanneer een onderdeel wordt gemodificeerd of gemanipuleerd dan voldoet het voertuig niet langer aan de goedkeuring, wat een strafbaar feit is (op grond van artikel 21 van de wegenverkeerswet en de eisen uit de Regeling voertuigen). Het gaat hierbij niet om geluidproductie, maar om het (illegaal) modificeren of manipuleren van voertuig(onderdelen) -en daarmee het gebruik op de weg. Aangezien handhaving hierop via visuele controle kan plaatsvinden, is de constatering dat een onderdeel is aangepast veelal voldoende voor een vermoeden van illegale modificatie.
Kunt u aangeven in hoeverre garages, importeurs en after-marktaanbieders hierop worden gecontroleerd?
Op 21 november 2022 is in reactie op twee petities een brief met uiteenzetting van de voertuigregelgeving en geluidproductie aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken 36 200-A, nr. 11).
Naar aanleiding daarvan heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in 2024 met betrekking tot (niet-originele) geluiddempers motorfietsen een project uitgevoerd. De aangetroffen typegoedgekeurde uitlaten bij aanbieders van vervangingsonderdelen (aftermarket) voldeden aan de typegoedkeuring. Er zijn geen andere meldingen ontvangen over niet-conforme uitlaten.
Acht u het wenselijk dat deze Europese lijn, gericht op het voorkomen van manipulatie aan de bron, wordt gekoppeld aan nationale handhaving, bijvoorbeeld via de RDW (Dienst Wegverkeer)/keuring en toezicht op import, zodat lawaaiflitsers straks niet alleen registreren maar er ook minder illegale uitlaten op straat verschijnen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals ook in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, is de nieuwe internationale regelgeving gericht op het tegengaan van modificatie of manipulatie van goedgekeurde onderdelen. Enerzijds gebeurt dat door de eisen aan de constructie, waarmee verwijderbare dB-killers nooit meer legaal kunnen zijn. Anderzijds is de pakkans groter, omdat een visuele controle langs de weg in veel gevallen genoeg is om te constateren dat een uitlaat gemodificeerd of gemanipuleerd is. Dit leidt ertoe dat goedwillende partijen, zoals fabrikanten, importeurs, dealers, garages en consumenten die op bonafide wijze werken er van op aan kunnen dat zij goedgekeurde onderdelen op goedgekeurde voertuigen gebruiken, waarmee het juist lastig is om nieuwe illegale vervangingsonderdelen te gebruiken.
De recente update van Aerius |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe waardeert u de analyse dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij de recente update van Aerius niet de door de Kamer gevraagde correctie voor depositieonderzoek in duingebied, in lijn met de motie Flach (Kamerstuk 35 334, nr. 373), heeft toegepast?1
Vooropgesteld is het de taak van het RIVM om, als onafhankelijk wetenschappelijk instituut, te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt samen met andere kennisinstituten aan de continue doorontwikkeling van de meet- en rekenmethodiek, bijvoorbeeld via het Nationaal Kennisprogramma Stikstof. Als Minister vertrouw ik op de keuzes die vanuit de wetenschap gemaakt worden.
De kennisnotitie die het RIVM heeft gepubliceerd over dit onderwerp2, geeft een heldere uiteenzetting van de verschillende type metingen en de verschillende mogelijke toepassingen van die metingen. Hieruit komt duidelijk naar voren dat de metingen in Solleveld uit 2014 niet geschikt zijn om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Deelt u de analyse dat het depositieonderzoek in Solleveld serieuze aanwijzingen geeft voor forse overschatting van de berekende droge depositie via de DEPAC-module?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de metingen in het Solleveld uit 2014 niet geschikt om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Wel geven die metingen uit 2014 aanleiding voor nader onderzoek. Hiervoor is recent een nieuwe meetcampagne gestart met gerichtere metingen. De metingen lopen tot ten minste eind 2026. Nieuwe inzichten uit die metingen zullen bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Is de veronderstelling juist dat de berekening van de depositie in duingebieden is gebaseerd op depositiemetingen bij Engels raaigras, een veel dichtere vegetatie dan de schrale vegetatie in duingebieden, en dat hierdoor de depositie in duingebieden wordt overschat?
Bovenal wil ik nogmaals benadrukken dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 1.
Om inhoudelijk antwoord te geven op de vraag, is het van belang om onderscheid te blijven maken tussen de verschillende functies van metingen in het model.
In het model is een deel van de theoretische beschrijvingen van droge depositie gebaseerd op metingen boven Engels raaigras. Dit gaat echter om onderdelen in het depositieproces die niet afhankelijk zijn van vegetatietype. De veronderstelde conclusie kan daarom niet worden getrokken op basis van die metingen.
In de berekening van de depositie wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen enkele algemene categorieën voor landgebruik. Voor de duinen wordt als vegetatietype inderdaad de categorie «gras» gehanteerd (andere categorieën zijn bijvoorbeeld «bos» en «water»). In het aanvullende onderzoek in Solleveld wordt onderzocht in hoeverre de huidige in het model toegepaste vegetatiekenmerken voor de duinen passend zijn. Ook hier zullen de resultaten van het onderzoek bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen voor de berekende lokale ammoniakconcentratie als de berekende droge depositie met tenminste een factor twee zou worden verlaagd?
Het RIVM heeft in het «Eindrapport Ammoniak van Zee» een paragraaf (paragraaf 4.4.3) gewijd aan het effect van een lagere depositie op de berekende lokale ammoniakconcentraties.4 Hierin is te vinden dat het halveren van de depositiesnelheid leidt tot een ca. 15–20% hogere concentratie.
Er is op dit moment echter geen inhoudelijke (wetenschappelijke) onderbouwing om de depositiesnelheid te halveren.
Is de veronderstelling juist dat berekende deposities in kustgebieden relatief dicht bij de kritische depositiewaarden uitkomen en eventuele overschatting van deze deposities derhalve bepalend kan zijn voor het al dan niet overschrijden van deze kritische depositiewaarden?
Het klopt dat de totale stikstofdepositie in het kustgebied over het algemeen lager is dan in de rest van het land. In combinatie met de specifieke kritische depositiewaarde van duinhabitats, is de verwachting dat in 2030 al ruim 80% van het stikstofgevoelige areaal in de duingebieden onder de kritische depositiewaarde komt.5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat initiatiefnemers van onder meer woningbouwprojecten in west-Nederland afgerekend worden op berekende overschrijding van kritische depositiewaarden, terwijl zeer waarschijnlijk sprake is van overschatting van deze depositie en in veel minder gevallen sprake is van overschrijding van deze kritische depositiewaarden?
Ook hierbij geldt dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat.
Een overschrijding van de KDW hoeft overigens ook niet bepalend te zijn voor het al dan niet verlenen van een natuurvergunning. Voor de beoordeling van projecten die mogelijk een effect kunnen hebben, moet nader worden beoordeeld of het project een significant negatief effect kan hebben op de natuur. Indien uit een ecologische beoordeling blijkt dat de betreffende natuur in een goede staat van instandhouding is en de eventuele toename van stikstofdepositie niet tot een negatief effect kan leiden, kan een vergunning verleend worden.
Gaat u ervoor zorgen dat de DEPAC-module in het OPS-model zo snel mogelijk wordt aangepast naar aanleiding van het onderzoek in Solleveld? Wanneer kunnen deze aanpassingen worden doorgevoerd?3
Zoals ook al aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het aan het RIVM om te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt met andere kennisinstituten in het Nationaal Kennisprogramma Stikstof aan onderzoek om onder andere de DEPAC-module te verbeteren. Daarvoor doen de onderzoekers metingen in Solleveld, zoals eerder genoemd, maar ook op andere locaties zoals bij Speuld en bij Loobos. Het model wordt aangepast wanneer er voldoende en consistent wetenschappelijk bewijs beschikbaar is. Daarbij weegt het RIVM wetenschappelijke inzichten van andere kennisinstituten mee.
Bent u bereid te bezien hoe op korte termijn een vorm van correctie kan plaatsvinden voor zeer waarschijnlijke overschatting van de stikstofdepositie in duingebieden in het geval dat genoemde bijstelling van de DEPAC-module niet op korte termijn kan plaatsvinden?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 7.
Het bericht 'Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan»?1
Ja.
Onderschrijft u het oordeel van het Europese Hof van Justitie dat de leefregels van de Taliban een dermate grote opeenstapeling van discriminatie jegens vrouwen behelzen dat deze de facto kan worden gezien als vervolging van vrouwen, zoals genoemd in bovenstaand artikel?
Het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het samenstel van discriminerende maatregelen ten aanzien van vrouwen in Afghanistan onder het begrip «daad van vervolging» valt wanneer deze maatregelen, door hun cumulatieve effect, afbreuk doen aan de eerbiediging van de menselijke waardigheid.2 Dat betekent echter niet dat aan iedere Afghaanse vrouw, ongeacht de reden waarom zij om bescherming verzoekt, een verblijfsvergunning asiel móet worden verleend. Er kan nog steeds een individuele beoordeling plaatsvinden.
Bent u van mening dat vrouwen disproportioneel meer gevaar lopen in Afghanistan dan mannen?
Uit de landeninformatie over Afghanistan blijkt dat het niet houden aan de normen en leefregels van de Taliban voor vrouwen en meisjes ernstige consequenties kan hebben waardoor zij extra gevaar kunnen lopen.
Waarom heeft u besloten om samen met Australië, Canada en Duitsland juridische stappen te ondernemen tegen Afghanistan voor het niet nakomen van de verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen?
Op 25 september 2024 heeft Nederland – samen met Australië, Canada en Duitsland – Afghanistan aansprakelijk gesteld voor grove en systematische schendingen van het Vrouwenverdrag. Met de aansprakelijkstelling zet Nederland zich samen met de genoemde staten in om naleving van internationale verplichtingen onder het Vrouwenverdrag door Afghanistan af te dwingen en toekomstige schendingen te voorkomen. Deze schendingen moeten stoppen. Afghaanse vrouwen en meisjes moeten aanspraak kunnen maken op de rechten onder het Vrouwenverdrag. In het bijzonder moet het recht op onderwijs voor Afghaanse vrouwen en meisjes worden gerespecteerd en gegarandeerd.
Als eerste noodzakelijke stap bij een dergelijke aansprakelijkstelling is Afghanistan uitgenodigd om in onderhandeling te treden. Momenteel is Nederland, samen met Australië, Canada en Duitsland, bezig met de organisatie van deze onderhandelingen. Over dit proces [en vragen gerelateerd aan deze internationaal-juridische procedure] kan het kabinet, in het belang van de aansprakelijkstelling, geen verdere uitspraken doen. Voor het huidige asielbeleid voor Afghaanse vrouwen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Hoe rijmt u het besluit om vrouwen terug te sturen naar Afghanistan met het aansprakelijk stellen van Afghanistan voor het niet-nakomen van zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich bewust van het feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeeft dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is met betrekking tot Afghanistan?
Ja.
Zo ja, hoe valt dit feit te rijmen met de voorgenomen uitzetting van meerdere vrouwen naar Afghanistan?
Voor personen van wie de asielaanvraag is afgewezen geldt dat zij in beginsel Nederland zelfstandig dienen te verlaten, eventueel met ondersteuning van de Nederlandse overheid. Wanneer personen niet zelfstandig terugkeren kan gedwongen vertrek aan de orde zijn. Of ook daadwerkelijk kan worden overgegaan tot gedwongen vertrek hangt onder andere af van de samenwerking met de landen van herkomst. Gedwongen terugkeer naar Afghanistan is momenteel niet mogelijk.
Op basis van welke maatstaven oordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of vrouwen al dan niet zouden passen in de samenleving waar zij volgens de IND naartoe teruggestuurd zouden moeten worden?
In de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7.2) is opgenomen dat een Afghaanse vrouw in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet kan conformeren aan de door de Taliban opgelegde normen en leefregels en door het niet naleven van deze opgelegde normen en leefregels het risico loopt op (ernstige daden van) vervolging. In diezelfde paragraaf van de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de IND daarnaast beoordeelt in hoeverre de vrouw door de Taliban opgelegde normen en leefregels dermate ernstig in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname wordt beperkt en welke impact dit zal hebben op haar. Bij een voldoende ingrijpende impact zal dit aanleiding geven voor een verblijfsvergunning asiel.
Met inachtneming van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie betekent dit in de huidige beslispraktijk dat op basis van hetgeen een Afghaanse vrouw in de asielprocedure naar voren brengt wordt onderzocht of en, zo nodig, in welke mate zij stelt en aannemelijk maakt te zijn of zullen worden getroffen door de discriminerende maatregelen ten aanzien van vrouwen in Afghanistan. Als zij stelt en aannemelijk maakt door deze discriminerende maatregelen te zijn of te zullen worden getroffen, wordt in de regel een verblijfsvergunning verleend. In de praktijk is dat al snel het geval, maar dat betekent niet dat het individuele relaas er als het ware niet meer toe doet. Een Afghaanse vrouw zal tenminste naar voren moeten brengen en aannemelijk moeten maken dat zij vanwege de huidige discriminerende maatregelen niet naar Afghanistan kan en wil terugkeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen en meisjes die terugkeren na een verblijf in een westers land als «verwesterd» gezien kunnen worden en dat zij daardoor gevaar lopen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vraag 3 komt uit de huidige landeninformatie over Afghanistan naar voren dat de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan door de normen en leefregels van de Taliban ernstig onder druk staat. Het niet leven volgens deze normen en leefregels kan voor vrouwen en meisjes gevolgen hebben. Het enkele feit dat vrouwen en meisjes in het westen hebben verbleven betekent echter niet dat zij per definitie bij terugkeer gevaar lopen; dit blijft steeds onderwerp van individuele toetsing.
Nederland voelt zich zeer verbonden met het lot van de Afghaanse vrouwen en meisjes en blijft de Taliban oproepen om mensenrechten, en de rechten van vrouwen en meisjes in het bijzonder, te respecteren, in overeenstemming met internationale verdragsverplichtingen.
Bent u zich ervan bewust dat de rechtbank in Den Haag heeft geoordeeld dat de IND de Afghaanse vrouw van 79 jaar, zoals genoemd in het artikel, niet mag uitzetten naar Afghanistan? Zo ja, waarom staat u het toe dat de IND hierin alsnog volhardt?
Zoals uw Kamer bekend, ga ik niet in op individuele zaken. Op dit moment bestaat er geen aanleiding het landgebonden asielbeleid te wijzigen. Op korte termijn zal een nieuwe ambtsbericht worden gepubliceerd.
Klopt het dat de Minister van Asiel en Migratie op basis van Art. 42 GW verantwoordelijkheid draagt voor het gevoerde beleid van de IND?
Ja.
Bent u bereid de besluiten van de IND inzake het terugsturen van vrouwen naar Afghanistan te voorkomen dan wel terug te draaien?
Op dit moment bestaat er geen aanleiding het landgebonden asielbeleid, waarin de slechte mensenrechtensituatie in Afghanistan is verdisconteerd, te wijzigen. Op korte termijn zal een nieuwe ambtsbericht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gepubliceerd.
Kunt u de vragen een voor een en met spoed beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Polariserende advertenties van Oxfam Novib. |
|
Joost Eerdmans (JA21) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de advertentie «Racisten zijn in de minderheid; wij zijn met meer» van Oxfam Novib, onder meer gedrukt in het Algemeen Dagblad van 28 oktober?
Ja
Deelt u de mening dat een met 59 miljoen euro door de overheid gesubsidieerde organisatie er niet goed aan doet zes in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen impliciet weg te zetten als racisten/fascisten, zoals vermeld op hun website?
Hoewel het hier een niet door de overheid gefinancierde reclamecampagne betreft, vind ik dat deelnemers aan het maatschappelijk debat zorgvuldig moeten omgaan met het gebruik van termen als racisme en fascisme. Het gebruik van dergelijke woorden, gericht op democratisch gekozen volksvertegenwoordigers, draagt op geen enkele manier bij aan een constructieve maatschappelijke dialoog. Maatschappelijke organisaties moeten zich wel vrij kunnen uiten in het maatschappelijk debat en moeten zich daarbij ook kritisch kunnen uitlaten over politieke standpunten of het Nederlands beleid.
Aan welke richtlijnen heeft Oxfam Novib zich te houden wat betreft de besteding van subsidiegeld aan het inkopen van politieke advertenties?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt subsidies aan Oxfam Novib op projectbasis, op voorwaarde dat de subsidie wordt uitgegeven aan activiteiten die bijdragen aan het behalen van de met het project beoogde resultaten. De campagne waar de genoemde advertentie onderdeel van is, is door Oxfam Novib gefinancierd uit crowdfunding, zoals aangegeven op hun website, en staat volledig los van de door het ministerie gesubsidieerde projecten.
Hoe waarborgt het ministerie dat overheidssubsidies niet worden ingezet voor partijpolitieke of polariserende doeleinden?
Het ministerie monitort de uitvoering van projecten actief gedurende de looptijd. Dit gebeurt onder andere via rapportages, audits, projectbezoeken en dialoog met zowel uitvoerders, als andere belanghebbenden. Grotere projecten met een omvang van minimaal EUR 5 miljoen worden na afloop onafhankelijk geëvalueerd. Op deze manieren wordt gecontroleerd of de subsidiemiddelen zijn ingezet voor de vooraf afgesproken doeleinden, die zijn vastgelegd in de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.1 Partijpolitieke en polariserende doeleinden vallen hier niet onder. Deze subsidies mogen hier dus niet voor ingezet worden. Ook financiering voor lobby binnen Nederland is in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties uitgesloten. Als overheidssubsidies toch worden ingezet voor doelen die niet zijn afgesproken, dan is dat onrechtmatig en zal de subsidie worden teruggevorderd.
Het rapport ‘Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire’ van Stichting Mantelzorg Bonaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire» van Stichting Mantelzorg Bonaire?
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek onder mantelzorgers op Bonaire, namelijk die van structurele overbelasting, bureaucratische knelpunten en een gebrek aan passende ondersteuning van mantelzorgers?
Het rapport verschaft waardevolle inzichten in de huidig situatie van de mantelzorgers op Bonaire en geeft concrete aanbevelingen om passende ondersteuning aan mantelzorgers te bieden. De centrale actie is het opstellen van een mantelzorgbeleid dat zou kunnen bijdragen aan het leveren van structurele ondersteuning aan mantelzorgers. Daarnaast geeft 22% van de mantelzorgers aan dat er behoefte is aan ondersteuning met administratieve werkzaamheden. Deze uitkomst toont aan dat er enerzijds de noodzaak is aan informatie, advies en begeleiding aan mantelzorgers om met deze werkzaamheden om te gaan en anderzijds de noodzaak om mantelzorgers te ontlasten door de administratieve lasten en regeldruk te verminderen. Verder toont dit rapport aan dat het inrichten van maatwerkvoorzieningen vereist is op basis van de type mantelzorgverlening en de doelgroep aan wie mantelzorg wordt verleend. Zo onderstreept het rapport dat mantelzorgers met verpleegtaken overal behoefte aan lijken te hebben, terwijl mantelzorgers met huishoudelijke taken met name behoefte hebben aan financiële hulp. Dergelijke concrete uitkomsten bieden een richting om maatwerkoplossingen voor mantelzorgers te realiseren.
Welk beleid voert u momenteel om mantelzorgers op Bonaire te ondersteunen? Welke wettelijke taken heeft het Rijk om mantelzorgers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te ondersteunen?
Het Besluit Maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES is op 1 januari 2025 ingegaan1. Dit Besluit heeft als doel het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking of, chronische psychische of psychosociale problemen, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Op het gebied van maatschappelijke ondersteuning is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) verantwoordelijk gesteld voor het organiseren van maatwerkvoorzieningen waaronder de dagopvang, de respijtzorg en de huishoudelijke hulp. De Openbare Lichamen dragen zorg voor het welzijn van ouderen, waaronder de mantelzorgondersteuning, het bevorderen van sociaal contact en het aanbieden van activiteiten in de buurten en wijken. Ten aanzien van mantelzorg benadrukt het Besluit dat het bevorderen van de verlening van mantelzorg kan bijdragen aan het creëren van een zelfredzame samenleving. Het vormen van lokaal beleid voor mantelzorgers is dus hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam. Het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: OLB) heeft dat bijvoorbeeld uitgewerkt in het beleidsdoel «Mantelzorgers voelen zich voldoende ondersteund» van het Beleid «Vitaal Ouder worden op Bonaire» (2023–2027)2.
Ik kan het lokaal beleid ondersteunen door middel van het bieden van maatwerkvoorzieningen om mantelzorgers te ontlasten. In de afgelopen jaren is er een inhaalslag gemaakt door te investeren in de uitbreiding van deze voorzieningen. Op basis van de behoefte van ouderen op Saba, St. Eustatius en Bonaire kunnen zij overdag naar de dagbesteding, waarbij transport wordt aangeboden. Ook kunnen zij maaltijden thuis ontvangen en gebruik maken van huishoudelijke hulp. Dit draagt bij aan de zelfredzaamheid van de oudere en verlicht de druk op de mantelzorger. Specifiek is er ook op Bonaire logeeropvang beschikbaar zodat de mantelzorger een paar dagen en nachten ontlast kan worden. Tot slot heeft VWS in de afgelopen twee jaar in samenwerking met lokale partijen cursussen voor mantelzorgers aangeboden om hen te helpen hoe goede zorg te verlenen3. Voorts is er op Bonaire een steunpunt mantelzorg geopend en zijn er op Bonaire en St. Eustatius commissies ouderenzorg waar ook de signalen van behoeften van mantelzorgers besproken kunnen worden en lokale partijen gezamenlijk actie op kunnen inzetten.
Welke aanknopingspunten vindt u in het rapport om het mantelzorgbeleid op Bonaire te intensiveren? Hoe ziet u daarin de verschillende verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeente Bonaire?
Ik zie aanknopingspunten om de mantelzorgondersteuning te optimaliseren door middel van een lokaal mantelzorgbeleid, informatie- en educatievoorziening, en het bieden van respijtzorg. Met de recente implementatie van maatschappelijke ondersteuning kunnen de noden van de hulpbehoevende inwoners en hun mantelzorgers beter in beeld komen. Hiertoe hebben het OLB en VWS intensief contact. Op basis van de afgesproken verantwoordelijkheden in de wet- en regelgeving ben ik van mening dat het OLB de initiatiefnemer dient te zijn voor het opstellen van het mantelzorgbeleid. Ik wil graag in gezamenlijkheid monitoren of de bestaande voorzieningen volstaan in het aantal beschikbare plekken en de kwaliteit van deze voorzieningen. Daarnaast heeft VWS geïnvesteerd in een mantelzorgsteunpunt en heeft het OLB geld beschikbaar gesteld voor Stichting Mantelzorg Bonaire om hun activiteiten te versterken. VWS en het OLB zullen bovenstaande recente intensiveringen met elkaar monitoren.
Welke mogelijkheden ziet u om de gemeente Bonaire en de Stichting Mantelzorg Bonaire extra te ondersteunen, gezien de bijzondere situatie van Bonaire als het gaat om de leeftijdsopbouw en sociaal-economische status van de bevolking? Is het mogelijk om een intensiveringspilot van de inzet te starten op Bonaire, zodat dit bij succes eventueel uitgerold kan worden naar alle BES-eilanden?
Mantelzorgondersteuning dient in gezamenlijkheid door alle aanbieders en stichtingen in de zorg op Bonaire verder gestimuleerd te worden. Een passend gremium om de ondersteuning van mantelzorg bij alle partijen te bespreken is de Cockpitgroep Ketenalliantie Ouderenzorg (hierna: CKO). In dat kader kan het CKO eventueel, indien de noodzaak is onderschreven, een dergelijk intensiveringspilot onder leiding van het OLB opzetten om tegemoet te komen aan de huidige behoeften zoals blijkt uit het rapport. De noodzaak van een intensiveringspilot dient naar voren te komen uit de monitoring van bestaande maatwerkvoorzieningen en de identificatie van concrete aanpassingen, toevoegingen of intensiveringen van de huidige activiteiten. Ik ondersteun, daar waar mogelijk is, het CKO om de integrale ouderenzorg te stimuleren en daarvan de geleerde lessen onder de aandacht te brengen bij de overige BES-eilanden.
Het gebruik en de bescherming van Nedersaksisch en Limburgs als streektalen |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ilse Saris (CDA), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Friese taal wordt beter doorgegeven dan het Nedersaksisch», over het promotieonderzoek van Raoul Buurke naar het gebruik en het behoud van deze beide streektalen in de afgelopen decennia?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht over het onderzoek van dr. Buurke.
In hoeverre worden de verschillen in de mate waarin het Fries en Nedersaksisch als streektaal worden gebruikt, vermengd met Nederlands en doorgegeven aan jongeren naar uw mening veroorzaakt door de hardnekkige weigering van de regering om het Nedersaksisch (evenals het Limburgs) te erkennen onder deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, dat door Nederland in 1996 is geratificeerd?
De verschillen in gebruik tussen het Fries en het Nedersaksisch zijn niet uitsluitend het gevolg van de erkenning onder het Europees Handvest. Demografische en sociale factoren, zoals het aantal sprekers, de mate van verstedelijking, het gebruik in gezinnen en de aanwezigheid in onderwijs en media, spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. De verschillen in vitaliteit tussen beide talen kunnen dus niet enkel worden toegeschreven aan het ontbreken van een erkenning onder deel III. Bovendien brengt erkenning onder deel III juridisch bindende verplichtingen met zich mee, die een zorgvuldige afweging vereisen. Daarnaast biedt erkenning onder deel II voldoende ruimte om het Nedersaksisch en het Limburgs te beschermen, aangezien dit deel ook verplichtingen bevat om het gebruik van deze talen te beschermen en bevorderen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om het Nedersaksisch en Limburgs als streektalen te behouden, als onderdeel van de identiteit en het culturele erfgoed, en dat dit belang een erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III van het Handvest rechtvaardigt?
Het behoud van het Nedersaksisch en het Limburgs is belangrijk voor de regionale identiteit en het cultureel erfgoed. Dit uitgangspunt ligt ook aan de basis van de bestaande erkenning onder deel II van het Handvest en de convenanten. Of uitbreiding naar deel III passend is, vraagt een nadere analyse van uitvoerbaarheid en middelen en gaat in samenspraak met de betrokken regionale overheden.
Kunt u concreet toelichten hoe de huidige erkenning van beide streektalen onder deel II concreet uitwerking heeft gekregen in «beleid, wetgeving en praktijk ten aanzien van regionale talen», waartoe het Handvest de regering verplicht? Deelt u onze mening dat de inzet van het Rijk in de afgelopen decennia ontoereikend is geweest om de achteruitgang in het gebruik van streektalen te stoppen?
De erkenning onder deel II is concreet uitgewerkt via convenanten met de betrokken provincies en gemeenten. Daarmee is invulling gegeven aan de verplichtingen inzake samenwerking, beleid en kennisbevordering. Tegelijk is erkend dat het gebruik van streektalen onder druk staat zoals het onderzoek van Buurke aangeeft. Dit vraagt om blijvende inzet vanuit het Rijk en regionale overheden.
Kunt u toelichten wat de regering concreet heeft gedaan om de streektalen te behouden sinds het afsluiten van de convenanten met de verantwoordelijke provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Friesland en de gemeenten Oost- en West-Stellingwerf (in 2018) en Limburg (in 2019)? Welke concrete initiatieven heeft de regering genomen om het gebruik van streektalen in diverse domeinen (zoals regionaal en lokaal bestuur, cultuur, media, onderwijs en kennis) te stimuleren? Welke belemmeringen zijn weggenomen?
Sinds het sluiten van de convenanten met de betrokken provincies en gemeenten in 2018 (voor het Nedersaksisch) en 2019 (voor het Limburgs) heeft de regering ingezet op versterking van samenwerking en kennisuitwisseling tussen Rijk en regio. Dit gebeurt onder meer via projecten op het gebied van onderwijs, cultuur, media en taalbevordering. Zo heeft het Rijk eind 2023 € 75.000 ter beschikking gesteld aan het provinciefonds, bestemd voor ’t Hoes veur ’t Limburgs. Daarnaast heeft het Rijk € 75.000 aan de gemeente Weststellingwerf verstrekt voor de bevordering en bescherming van het Nedersaksisch ten behoeve van alle partners in het convenant Nedersaksisch.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties organiseert daarnaast periodiek een Erkende Talen Symposium gericht op het delen van kennis, het bevorderen van samenwerking en het vergroten van bewustwording over de positie van regionale talen. Tevens onderhoudt het ministerie structureel ambtelijk contact met vertegenwoordigers van de betrokken provincies en gemeenten, om uitvoering van de convenanten te volgen en te ondersteunen. Tegelijkertijd blijft structurele borging in beleid, financiering en onderwijs een gezamenlijke uitdaging. Het behoud en de versterking van de streektalen vragen blijvende inzet van zowel het Rijk als de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk provincies en gemeenten te hulp schiet bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden en dat het erkennen van de streektalen onder deel III helpt om de inzet van het Rijk te concretiseren?
Het Rijk acht samenwerking met provincies en gemeenten essentieel, aangezien de verantwoordelijkheid voor taalbeleid bij meerdere bestuurslagen ligt. Het is wenselijk dat het Rijk deze overheden ondersteunt bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden. Erkenning onder deel II en het convenant bieden ook voldoende ruimte om de talen te beschermen en te versterken, doordat dit deel al voorziet in verplichtingen tot bescherming. De effectiviteit hangt vooral af van de gezamenlijke inzet en samenwerking tussen Rijk, provincies en taalorganisaties.
Bent u ervan op de hoogte dat het Nedersaksisch in de meeste Noord-Duitse deelstaten, waaronder Nedersaksen, erkend is onder deel III van het Handvest? Bent u bereid zich te verdiepen in de praktijk bij onze Duitse buren en te bezien wat we van hen kunnen leren?
Ik ben hiervan niet op de hoogte. Desalniettemin sta ik open om die situatie verder te bestuderen en te bezien welke elementen passend zouden kunnen zijn voor de Nederlandse context, rekening houdend met ons bestuurlijke stelsel.
Wat is uw reactie op het concrete voorstel dat is uitgewerkt door het wetenschappelijk bureau van NSC voor erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III, dat is gebaseerd op de praktijk in Nedersaksen? Kunt u aangeven welke onderdelen van dit voorstel u niet uitvoerbaar of haalbaar acht en waarom niet?2
Ik heb het voorstel van NSC niet officieel ontvangen. Toch onderschrijf ik nogmaals het belang van het behoud en de versterking van regionale talen. Op het moment evalueren de convenantpartners het convenant Nedersaksisch. Het voorstel van NSC kan daarbij worden meegenomen, in overleg met de betrokken provincies en taalorganisaties. De evaluatie zal waardevolle inzichten bieden om te bepalen hoe de samenwerking tussen Rijk en regio verder kan worden versterkt en welke maatregelen het meest effectief bijdragen aan het behoud van de taal.
Het bericht ‘Terugbetaling toeslagen leidt steeds vaker tot problemen bij burgers’ |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Terugbetaling toeslagen leidt steeds vaker tot problemen bij burgers»?1
Ja dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat het huidige toeslagenstelsel failliet is als de Dienst Toeslagen in slechts één jaar tijd 658.000 keer een bedrag moet terugvragen, omdat achteraf bleek dat mensen teveel geld hadden gekregen?
De afgelopen jaren is gewerkt aan de vermindering van de complexiteit van het huidige stelsel en dit wordt doorgezet zolang het huidige toeslagenstelsel bestaat. Zolang het huidige stelsel bestaat, kunnen we door de vormgeving hiervan, echter niet altijd voorkomen dat er geld moet worden teruggevorderd als er een te hoog voorschot is verstrekt. In situaties waarin burgers een terugvordering niet hadden voorzien, kan dat vervelend uitpakken. Om dat te voorkomen is het nodig om het stelsel van toeslagen fundamenteel te herzien. De mening dat het huidige toeslagenstelsel failliet is deel ik niet. Miljoenen mensen ontvangen elke maand toeslagen om de gezondheidszorg, huisvesting en de zorg voor kinderen te betalen. Voor veel van hen werkt het stelsel goed. Helaas is er ook een deel voor wie het stelsel niet werkt.
Het op 1 juli 2025 ingediende wetsvoorstel verbetermaatregelen toeslagen en aanpassing termijnen hersteloperatie toeslagen bevat meerdere verbetermaatregelen om op korte termijn knelpunten en schrijnende situaties op te lossen.2 Deze verbeteringen dragen bij aan een betere begrijpelijkheid van de toeslagen, zorgen ervoor dat de toeslagen beter aansluiten bij de feitelijke situatie waarin burgers verkeren en dringen het aantal terugvorderingen terug, waardoor de zekerheid voor burgers toeneemt. Het verheugt mij dat dit wetsvoorstel inmiddels door de Tweede- en Eerste Kamer is goedgekeurd waarmee het kan worden ingevoerd per 1 januari 2026. Tevens wil ik wijzen op de eind september jl. aan uw Kamer gestuurde Stand van de Uitvoering 2025 en de bijbehorende beleidsreactie.3 Hierin is onder meer aangegeven dat gewerkt wordt aan diverse wetsvoorstellen die aan uw Kamer zullen worden voorgelegd voor de vereenvoudiging van de uitvoering van het huidige stelsel van toeslagen. Het gaat dan onder andere om een wetsvoorstel om het toeslagpartnerschap te vereenvoudigen door het afschaffen van het criterium samengestelde gezinnen per 2027 en een wetsvoorstel gericht op het meer mogelijk maken van proactieve dienstverlening waardoor bijvoorbeeld eerder gegevens kunnen worden gebruikt en gedeeld om mensen te kunnen benaderen om hen te wijzen op hun rechten op toeslagen.
Wat zegt het volgens u over de mate waarin het huidige toeslagenstelsel nog functioneert als het aantal huishoudens met langdurige toeslagenschulden sinds corona bijna is verdrievoudigd?
De berichtgeving van de NOS dat dit aantal bijna is verdrievoudigd, is onder meer gebaseerd op informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS spreekt van een toename van het aantal en aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Het CBS ziet twee mogelijke oorzaken, die beiden hun oorsprong hebben in de coronaperiode: het uitstel van betaling voor ondernemers en het tijdelijk stopzetten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen. Het CBS merkt daarbij nog op dat: «... Een nadere analyse laat zien dat zonder deze ondernemers- en pauzeringsmaatregelen het aantal en aandeel schuldenaren waarschijnlijk lager en daarnaast stabieler was geweest tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2024.»
Ondanks dat de cijfers mogelijk stabieler zijn dan uit de NOS berichtgeving blijkt, zijn er helaas nog altijd veel huishoudens met problematische toeslagschulden. De complexiteit van het toeslagenstelsel brengt nog altijd mensen in de problemen. Het is duidelijk dat er voldoende reden is om kritisch te kijken naar het toeslagenstelsel. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u dat het totale bedrag aan uitgekeerde toeslagen de afgelopen tien jaar bijna is verdubbeld tot 21 miljard euro?
Van 2014 op 2024 is het totale bedrag aan toeslagen inderdaad bijna verdubbeld van € 11,6 mld. naar € 20,7 mld. Een deel van deze groei komt door de reguliere stijging van de huren, de zorgverzekering en de kosten van kinderopvang, waardoor de toeslagen voor deze uitgaven meegroeien. Het kindgebonden budget stijgt uiteraard ook mee met de inflatie. Die bedroeg volgens het CBS circa 32% van 2014 tot en met 2024. Daarnaast is de bevolking met circa 7% gegroeid, hebben in sommige gevallen meer mensen recht gekregen op een toeslag en zijn toeslagen de afgelopen jaren veelvuldig ingezet als koopkracht instrument. Ook dit heeft bijgedragen aan de toegenomen omvang.
Waar doelt de Dienst Toeslagen op wanneer zij spreekt over het steeds vaker moeten terugvragen van «grote bedragen»? Om wat voor financiële bedragen gaat dat volgens u in een «worst case» scenario?
Dienst Toeslagen definieert grote terugvorderingen als terugvorderingen van meer dan 500 euro bij de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de zorgtoeslag en om terugvorderingen van meer dan 1.000 euro bij de kinderopvangtoeslag. Het is niet mogelijk om een realistisch bedrag te noemen voor een worst case scenario, omdat dit afhankelijk is van in welke mate de door burgers aangeleverde gegevens afwijken van de correcte gegevens, waarbij er vele variabelen zijn zoals draagkracht, aantal kinderen, partnerschap en woonsituatie. In alle gevallen is het vervelend om te maken te krijgen met een terugvordering. Individuele omstandigheden kunnen overigens ook leiden tot een matiging van de terugvordering, waardoor een hoge terugvordering niet altijd leidt tot een volledige invordering van het bedrag.
In hoeverre is de samenloop onderzocht van terugvordering van toeslagen en problematische toeslagenschulden met het ontvangen van een uitkering vanuit bijvoorbeeld de WIA, WW, AOW of Participatiewet?
De samenloop van terugvordering van toeslagen en problematische toeslagschulden met het ontvangen van een socialezekerheidsuitkering is niet specifiek onderzocht. Wel beschikt het CBS over (de samenloop van) betalingsachterstanden bij zeven overheidsorganisaties (Belastingdienst, Dienst Toeslagen, UWV, CAK, CJIB, DUO en SVB). Op verzoek van het CJIB heeft het CBS onderzocht hoe vaak en in welke combinaties er sprake is van samenloop van betalingsachterstanden.4 Het hoeft daarbij niet te gaan om problematische schulden. Uit dit onderzoek blijkt o.a. dat in 2024 64% van de totale groep mensen met een betalingsachterstand bij Dienst Toeslagen, alleen een betalingsachterstand bij Dienst Toeslagen had. In 26,8% is er sprake van samenloop met een betalingsachterstand bij de Belastingdienst en in 3,4% met een betalingsachterstand bij het UWV.
Daarnaast brengt CBS in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) periodiek kwantitatieve informatie over schuldenproblematiek in Nederland in beeld.5 Daaruit blijkt dat in 2024 bijna 200.000 huishoudens problematische schulden hadden bij Dienst Toeslagen. Voor de individuele burger wordt bij samenloop van een persoonlijke betalingsregeling en een uitkering het bedrag dat de belanghebbende maandelijks betaalt afgestemd op wat de belanghebbende daadwerkelijk kan betalen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u dat de menselijke maat totaal ontbreekt in het huidige toeslagenstelsel als het mogelijk is dat iemand in een kwetsbare positie over twee jaren in totaal ruim 7.000 euro aan huurtoeslag moet terugbetalen?
Voor mensen in een financieel kwetsbare positie kan het terugbetalen van te veel ontvangen toeslagen moeilijk of zelfs onmogelijk zijn. Juist voor hen zijn er mogelijkheden om rekening te houden met individuele omstandigheden én is er is oog voor (een gebrek aan) financiële ruimte. Daarmee kan invulling gegeven worden aan de menselijke maat. Mensen die de toeslagschuld niet in één keer en ook niet in een standaardbetalingsregeling van 24 maanden kunnen voldoen, kunnen een maatwerkregeling krijgen die is afgestemd op hun persoonlijke situatie.
Op welke wijze werkt u samen met organisaties als de Landelijke Cliëntenraad om mensen die zich melden met verwoestende gevolgen van één klein foutje zo goed mogelijk te helpen?
Dienst Toeslagen pakt de meldingen van organisaties als deze doorgaans op voor individuele behandeling en blijft in contact met de organisatie die het probleem van de burger onder de aandacht brengt. Ongeveer 800 maatschappelijke organisaties (landelijke, regionale en lokale organisaties) maken deel uit van het netwerk van Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen hecht zeer veel waarde aan de samenwerking met deze organisaties zoals gemeentes, bibliotheken, UWV, SVB, de Nationale ombudsman en de Belangenbehartiger voor belastingplichtigen en toeslaggerechtigden. Uit deze samenwerking komen namelijk nuttige signalen van mensen naar boven die ergens op vastlopen. Ook worden dergelijke signalen verzameld en gebundeld, om vervolgens gebruikt te worden als voorstellen voor verbetermaatregelen of zijn vertrekpunt voor beleidswijzigingen. De door de Inspectie BTD en de Belangenbehartiger gedeelde signalen worden hierin ook meegenomen. De recent gepubliceerde Stand van de Uitvoering 2025 is mede gebaseerd op de signalen uit het netwerk. Dit sluit aan bij het antwoord op vraag 2 waarin beschreven wordt dat terugvorderingen (of nabetalingen) niet altijd te voorkomen zijn, zonder het stelsel fundamenteel te herzien. Recentelijk heb ik hierover ook gesproken met een afvaardiging van de Landelijke Cliëntenraad, om ook hun visie op een fundamentele stelselherziening op te halen zodat deze meegenomen kan worden in het vervolg.
Zijn campagnes om toeslagenschulden terug te dringen en experimenten waarbij de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag automatisch verlaagt volgens u ook maar symbolische maatregelen in het licht van hoe groot de problematiek met toeslagen is?
Zoals ik in mijn beleidsprioriteitenbrief van 31 maart 2025 heb geschreven zijn het terugdringen van terugvorderingen en het tegengaan van niet-gebruik twee van mijn belangrijkste prioriteiten binnen het huidige toeslagenstelsel.6 Er zijn de afgelopen jaren verschillende maatregelen uitgevoerd om aan deze doelen bij te dragen, waaronder het wijzigen van aanvragen op basis van afwijkingen in kinderopvang- en inkomensgegevens, het attenderen van mensen met een mogelijk recht op zorgtoeslag of bijvoorbeeld een voorzichtigere inkomensindexatie en een verkenning van een voorzichtig voorschot. Deze maatregelen, in combinatie met publiekscampagnes als «check, pas aan en door» dragen bij aan het terugdringen van terugvorderingen en het tegengaan van niet-gebruik.
Uiteraard spelen er in de uitvoering uitdagingen die de effectiviteit van de maatregelen beperken. Dienst Toeslagen heeft bijvoorbeeld niet van iedereen voldoende betrouwbare gegevens om de toeslaggegevens op aan te kunnen passen. Zo beschikt Dienst Toeslagen niet over actuele inkomensgegevens van mensen die een beloning ontvangen uit het economische verkeer anders dan loon, zoals winst en resultaat uit overige werkzaamheden. Op dit moment wordt ambtelijk verkend of een dergelijke registratie kan worden gerealiseerd. Ook zijn niet alle (technische) wijzigingen binnen de uitvoering op korte termijn door te voeren, mede door de verouderde staat van de systemen. Daarom wordt gewerkt aan verbeteringen op deze vlakken, door de systemen te vernieuwen en de gegevenspositie te verbeteren. Tegelijkertijd is het ook de realiteit dat binnen het huidige systeem de terugvorderingen en het niet-gebruik van toeslagen niet volledig kunnen worden voorkomen. Daarom blijft een hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel noodzakelijk om deze problematiek op te lossen.
Ziet u ook dat een fundamentele herziening nodig is van zowel het stelsel van sociale zekerheid als het stelsel van belastingen- en toeslagen? Zo ja, op welke wijze gaat u prioriteit geven aan het uitvoeren van de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning?
Een fundamentele hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel is nodig om de problemen met het stelsel, waaronder terugvorderingen te verhelpen. Een hervorming vergt een integrale weging, met een tijdshorizon van bij voorkeur meerdere kabinetsperiodes. Het kabinet had zich, naar aanleiding van het Hoofdlijnenakkoord, in het Regeerprogramma als doel gesteld om wetgeving voor te bereiden voor het hervormen van het belasting- en toeslagenstelsel.7 Met de nieuwe financiering kinderopvang (en daarmee de herziening van het stelsel van de kinderopvangtoeslag) heeft het kabinet daar een stevige start mee gemaakt. De Internetconsultatie van het betreffende wetsvoorstel is inmiddels afgerond.8 Uw Kamer is eerder geïnformeerd dat het kabinet het passend vindt om zich op dit onderwerp bescheiden op te stellen en hier geen richting meer aan te geven, voor zover het gaat over andere toeslagen en het stelsel als geheel.9 De opdrachtgevende beleidsdepartementen en Dienst Toeslagen gaan onverminderd door met het zoeken naar verbeteringen in het huidige stelsel om problemen met terugvorderingen voor burgers zoveel mogelijk te beperken.
Bent u het eens met de lezing van de Dienst Toeslagen dat de groeiende problemen rondom toeslagenschulden deels komen doordat steeds meer geld wordt rondgepompt?
Afgelopen jaren zijn de bedragen waarvoor mensen in aanmerking komen gegroeid. Met een hoger recht op toeslagen worden mensen ook kwetsbaarder voor hogere terugvorderingen. Ook geldt dat er op dit moment meer mensen in aanmerking komen voor toeslagen dan een aantal jaren geleden. Dit betekent dat meer mensen te maken kunnen krijgen met terugvorderingen. Zoals ook al genoemd bij de antwoorden op voorgaande vragen zijn tegelijkertijd afgelopen jaren ook verschillende maatregelen genomen om de problematiek van terugvorderingen en financiële stress als gevolg daarvan te verminderen. Dit neemt niet weg dat we moeten blijven werken aan verbetering, ook binnen het huidige toeslagenstelsel.
Onderschrijft u de constatering dat een verhoging van het minimumloon zoals voorgesteld door de Commissie Sociaal Minimum ertoe leidt dat het loon meer de basis van het inkomen wordt? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om een verhoging naar 18 euro per uur door te voeren om mensen minder afhankelijk te laten zijn van onzekere toeslagen?
Een verhoging van het minimumloon zou er in theorie toe kunnen leiden dat inkomens voor een groter deel zouden bestaan uit loon en voor een kleiner deel uit aanvullingen zoals toeslagen. Een verhoging van het wettelijk minimumloon vermindert de afhankelijkheid van toeslagen, doordat het loon stijgt en bijvoorbeeld de zorgtoeslag daalt. Daarentegen zal een hoger minimumloon wel kunnen leiden tot onwenselijke neveneffecten zoals hogere kosten voor lonen en hogere kosten voor de aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen. Dit vergt een zorgvuldige afweging en politieke besluitvorming. Het kabinet heeft gekozen voor een stabiele ontwikkeling van het minimumloon, nadat het minimumloon in eerdere jaren aanzienlijk is verhoogd.
Hoe neemt u de economische schade voor de maatschappij door psychische gevolgen zoals depressies vanwege financiële stress mee in uw beleid? Maakt dit deel uit van ramingen van de kosten en opbrengsten van mogelijke maatregelen om het stelsel te hervormen?
In de uitvoering van Dienst Toeslagen en in de beleidsvorming door het kabinet is de afgelopen jaren veel prioriteit gegeven aan het terugdringen van (hoge) terugvorderingen. Onderzoek laat zien dat terugvorderingen niet alleen een financiële impact hebben maar ook voor stress zorgt die invloed kan zijn op de mentale gezondheid van mensen.10 Omdat financiële stress onderdeel is van de probleemanalyses over het toeslagenstelsel komt dit op verschillende manieren terug in de beleidsvorming van toeslagen. Ook is bekend dat terugvorderingen het doenvermogen van mensen kan beïnvloeden. In de beleidsvormende fase wordt standaard ook het effect op het doenvermogen van mensen bezien. Op deze wijze komen financiële stress en mentale gevolgen daarvan ook terug in de beleidsvorming. In kwantitatieve zin, bijvoorbeeld via ramingen, wordt financiële stress niet betrokken in de beleidsvorming van toeslagen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Nee dit is niet gelukt. Om zorgvuldige beantwoording en afstemming mogelijk te maken is op 18 november 2025 een uitstelbrief verzonden.
Overlastgevers in Ter Apel. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aantal plaatsen in de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) in Ter Apel op dit moment? Klopt het dat er op dit moment slechts vijf plaatsen beschikbaar zijn? Vindt u dit zelf voldoende? Op welke termijn kunnen we hier meer van verwachten?
De procesbeschikbaarheidslocatie is een onderdeel van de pilot procesbeschikbaarheidsaanpak. Het doel van deze pilot is het versneld afhandelen van asielaanvragen die op basis van het land van herkomst van de aanvrager als «kansarm» worden ingeschat. Daarnaast zijn er binnen de pilot mogelijkheden om een strikter regime toe te passen op het moment dat de aanvrager zich niet aan de afspraken houdt of overlastgevend gedrag laat zien. Dit zijn de inhuisregistratie, de verscherpt toezichtslocatie, de de procesbeschikbaarheidslocatie, de handhavings- en toezichtslocatie en vreemdelingenbewaring. De verscherpt toezichtslocatie heeft 75 plekken. De procesbeschikbaarheidslocatie is gestart met vijf plaatsen in juli 2025. Bij aanvang is afgesproken dat er méér mensen kunnen worden geplaatst indien hier aanleiding toe is. Het is daarmee niet zo dat maximaal 5 personen op de pbl kunnen worden geplaatst.
Momenteel zien we dat veel overlast veroorzaakt wordt door groepen mensen die niet in de pbl kunnen worden geplaatst, zoals mensen met een Dublinclaim en minderjarige asielzoekers. De pbl is erop gericht om asielzoekers versneld af te handelen (binnen 4 weken). Mensen met een Dublinclaim kunnen niet in de pbl geplaatst worden, omdat het doorlopen van hun procedure langer dan vier weken duurt. Daarom is momenteel het aantal pbl plaatsingen beperkt. De Dublinclaimanten die overlast veroorzaken, zoals een winkeldiefstal, worden in de verscherpt toezicht locatie (vtl) geplaatst. Daarnaast heeft het verspreiden van mensen met een Dublinclaim prioriteit. De werking van de pilot procesbeschikbaarheidsaanpak wordt de komende tijd met de keten geëvalueerd. Hierbij wordt ook het aantal plekken betrokken. Hierover zal ik u het eerste kwartaal van 2026 informeren.
Welke afspraken zijn er met de lokale driehoek in de gemeente Westerwolde gemaakt over de handhaving van het gebiedsgebod op het terrein? Is er al sprake van extra handhavingscapaciteit voor het terrein waarvoor het gebiedsgebod geldt, zoals u vermeldde in uw brief van 2 oktober 2025?1
Op 28 augustus jl. heeft een afvaardiging van het ministerie en de asielketen deelgenomen aan het overleg met de lokale driehoek in de gemeente Westerwolde. Hierbij is ook de handhaving aan de orde gekomen. Op basis van dit overleg is onderzocht of extra capaciteit van politie en extra inzet van boa’s mogelijk is. Mijn ministerie heeft hierbij toegezegd om extra boa’s te leveren aan gemeente Westerwolde die ingezet kunnen worden in Ter Apel. Voor de handhaving van het gebiedsgebod geldt dat de politie altijd onderzoekt of vreemdelingenbewaring opportuun is als iemand buiten het gebied staande wordt gehouden door bevoegd gezag.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorplaatsen van overlastgevende asielzoekers met een Dublinclaim naar opvanglocaties (zo nodig met extra beveiliging) buiten Ter Apel? In hoeverre gebeurt dit nu structureel? Als dit niet structureel gebeurt, waarom niet?
Ik heb aan de keten opdracht gegeven om het aantal mensen met een Dublinclaim in Ter Apel naar beneden te krijgen. Hier wordt prioriteit aan gegeven. De afgelopen periode bleek dat Dublinclaimanten weliswaar doorgeplaatst worden, maar dat door de instroom van nieuwe aanvragers de bezetting relatief stabiel blijft. Belangrijk knelpunt bij het doorplaatsen van méér Dublinclaimanten is de krapte in de opvangcapaciteit. Verder wordt voor Dublinclaimanten die overlast geven ingezet op een persoonsgerichte aanpak en er wordt ingezet op inbewaringstelling.
Levert het overplaatsen van deze groep overlastplegers nu een oplossing voor inwoners en ondernemers in Ter Apel, die regelmatig met veelplegers uit deze groep te maken krijgen, die vaak na enkele uren alweer op straat staan? Zo nee, wat bent u van plan hier wel aan te doen?
Inbewaringstelling en het meer evenredig verdelen van Dublinclaimanten over het land leidt er toe dat de overlast die inwoners en ondernemers in Ter Apel ervaren minder wordt. Daarom wordt hard gewerkt aan het vergroten van de opvangcapaciteit in Nederland en het zoveel mogelijk doorplaatsen van deze groep. Mijn ministerie heeft regelmatig gesprekken met ondernemers over de aanpak van de overlast en de schade.
Is het de bedoeling om ook minderjarige overlastgevers door te plaatsen naar opvanglocaties buiten Ter Apel? Zo nee, welke oplossing is er dan voor deze overlastgevende groep, die ook door ondernemers en inwoners vaak alweer na korte tijd op straat gezien worden?
De insteek is dat amv-ers kort in Ter Apel blijven na hun komst in Nederland. Het is dus de bedoeling dat amv-ers snel worden doorgeplaatst uit Ter Apel om hun procedure te doorlopen in andere locaties in het land. Dat geldt ook voor overlastgevende amv-ers. Voor deze groep zijn in het land alternatieve opvangvormen beschikbaar die intensiever inzetten op de begeleiding zoals de Perspectief Opvang Nidos en intensieve begeleiding amv. (zie antwoord bij vraag 6).
Is (een vorm van) perspectiefopvang zoals deze eerder door Nidos werd opgezet (kleinschalig, intensieve begeleiding door medewerkers met veel ervaring met deze groep) een oplossing voor de plaatsing van minderjarige overlastgevers uit Ter Apel (of andere opvang)? Zo nee, waarom niet?
Een vorm van perspectiefopvang, zoals eerder door Nidos opgezet, kan bijdragen aan een oplossing. Nidos werkt nauw samen met gemeenten om geschikte locaties voor de Perspectief Opvang Nidos te identificeren en de capaciteit uit te breiden waar mogelijk. Daarnaast is het COA begin 2025 gestart met de pilot locatie iba: intensieve begeleiding amv. De doelgroep bestaat uit amv met zorgelijk gedrag, waarvan wordt ingeschat dat er een specifieke hulp- of begeleidingsvraag aan ten grondslag ligt.
Zijn er voldoende van dit soort (zie vraag2 opvanglocaties beschikbaar? Wat doet het kabinet om hiervoor te zorgen?
Het kabinet zet, in samenwerking met Nidos en het COA, in op het uitbreiden van de opvangcapaciteit en het vinden van geschikte locaties om deze vorm van begeleiding breder beschikbaar te maken