De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Alle voorwaarden zijn te vinden op: https://wetten.overheid.nl/BWBR0048611/2025-04-26.
In de nieuwste ronde (die open is gesteld vanaf 15 mei 2025 t/m 28 november 2025) is de doelgroep uitgebreid met ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5. Eén van de voorwaarden in de stimuleringsregeling (zowel in de nieuwe ronde als in de vorige ronde) is dat de bouw nog niet mag zijn gestart.
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
De aanvraag van Ymere en Philadelphia in de eerste ronde van de regeling is afgewezen omdat in deze aanvraag op dat moment niet voldaan werd aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte sociale huurwoningen in het complex bestemd zou zijn voor cliënten met een Wlz-indicatie voor ZZP VV 4 t/m 10. Op dat moment stond de regeling nog niet op gelijke wijze open voor ouderen met een verstandelijke beperking. Naar aanleiding van de gewijzigde motie Westerveld (TK 36 600 XVI, nr. 154) is de nieuwe ronde – die is opengesteld van 15 mei 2025 t/m 28 november 2025 – op gelijke wijze opengesteld voor ouderen (vanaf 50 jaar) met een Wlz-indicatie VG3 t/m VG8. Ymere en Philadelphia hebben ook in deze nieuwe ronde een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling, maar zal worden afgewezen omdat niet voldaan is aan (minimaal) één van de voorwaarden, namelijk dat de bouw nog niet is gestart. Doordat de bouw al is gestart, is er geen relatie tussen de woningnood en het (al dan niet) verstrekken van de subsidie. Ymere kende deze voorwaarden al op het moment van de eerste aanvraag (in augustus 2024) en wist op het moment van aanvragen ook dat zij niet voldeden aan de voorwaarden.
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
In de Kamerbrief van 17 maart 2025 wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia een nieuwe aanvraag konden indienen «indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de nieuwe subsidieronde». Dat geldt op dat moment ook voor andere zorgaanbieders en woningcorporaties die zorggeschikte woningen willen realiseren voor ouderen met een verstandelijke beperking en een indicatie voor VG 3 t/m VG 8.
Met deze formulering is aangegeven dat de subsidieregeling niet speciaal en alleen voor Ymere en Philadelphia zou worden aangepast, maar voor alle zorgaanbieders en woningcorporaties op gelijke wijze en tegelijkertijd.
De nieuwe ronde is per 15 mei 2025 weer opengesteld. Inschrijving was niet mogelijk van 1 november 2024 t/m 14 mei 2025.
Een van de voorwaarden (zowel in de eerste ronde als in de nieuwe ronde) is zoals aangegeven dat de bouw nog niet mag zijn gestart. De reden daarvoor is dat de subsidie vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is gekoppeld aan een overeenkomst voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een van de voorwaarden voor een DAEB is dat er sprake is van marktfalen. Indien een activiteit is gestart, kan geen beroep gedaan worden op dat marktfalen. Daarmee kan een DAEB-overeenkomst niet met terugwerkende kracht worden verleend. Ook is het daarmee niet mogelijk om de subsidieregeling zodanig aan te passen dat wel met terugwerkende kracht subsidie kan worden verleend voor een activiteit die al is gestart.
In sommige gevallen kan een project gesplitst worden in fases, waarmee een latere fase mogelijk wel in aanmerking kan komen voor subsidie, maar kennelijk is dat in deze casus niet aan de orde.
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Naar mijn idee hadden de initiatiefnemers eerst een uitontwikkeld plan voor het bouwen van zorggeschikte woningen en zijn zij vervolgens gaan kijken of er ook een subsidie mogelijk was. De initiatiefnemers wisten op het moment van aanvraag dat hun project niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, maar konden niet langer wachten omdat het project zeer kort na aanvraag in september 2024 al is gestart. Daarmee was het verkrijgen van de subsidie niet randvoorwaardelijk voor het starten met de bouw.
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Bij uitwerking van dit initiatief wisten de initiatiefnemers dat hun project niet in aanmerking kwam voor subsidie. Van het «uitblijven» van de subsidie is derhalve geen sprake en ook niet van een relatie met toekomstige woningbouwplannen. Voor nieuwe projecten voor deze doelgroep geldt dat de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen inmiddels ook voor hen is opengesteld.
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Ik ben van mening dat de bestuurder van Ymere de zaken omdraait. Hij had naar mijn idee samen met Philadelphia eerst een plan en heeft daar vervolgens een subsidie bij gezocht. Toen dat niet bleek te passen op deze casus heeft hij via de media en de Tweede Kamer bereikt dat in de toekomst de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook beschikbaar is voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG3 t/m VG8 (en ZG-visueel 2 t/m4. Dat is goed nieuws voor de sector.
Het is echter niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht daarop aan te passen (zie motivatie bij antwoord op vraag 4 en5. Aanpassing met terugwerkende kracht is daarbij ook niet eerlijk ten opzichte van andere partijen die de regeling hebben gelezen en hebben bedacht dat zij er niet voor in aanmerking kwamen en vervolgens hun eigen plannen daarop hebben aangepast.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Ik besef dat we met de huidige woningnood blij moeten zijn met iedere mogelijkheid die woningcorporaties en andere partijen hebben om te investeren in nieuwe woningen (al dan niet voor ouderen).
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Ik zie geen mogelijkheden om vanuit de Stimuleringsregeling iets in deze casus te betekenen. Ik hoop dat Ymere en Philadelphia hun initiatief desondanks spoedig kunnen voltooien.
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Zorgkantoren hebben voor cliënten met een Wlz-indicatie zorgplicht en moeten voor elke doelgroep (dus ook voor ouderen met een beperking) voldoende zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de cliënten. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen is inmiddels ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5.
Berichten dat Laos militairen naar Rusland stuurt voor hulp bij mijnenruiming |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving waarin gemeld wordt dat Laos op verzoek van Moskou militairen naar Koersk stuurt om Russische troepen te ondersteunen bij het ruimen van mijnen?1
Ja.
Klopt het dat het hierbij gaat om zogeheten «sappeurs» die mogelijk hun opleiding onder meer hebben genoten met steun van de Europese Unie, onder programma’s voor humanitaire ontmijning? Bent u bereid uit te zoeken of dit daadwerkelijk militaire ingenieurs zijn die mede door de Europese Unie opgeleid zijn?
De berichtgeving dat Laos op verzoek van Moskou militairen naar Rusland stuurt voor hulp bij mijnenruiming is tot op heden noch door Laos, noch door andere bronnen bevestigd. In gesprekken tussen de autoriteiten van Laos en de EU is navraag gedaan naar de kwestie. De autoriteiten aldaar ontkennen de berichten, wijzen op hun neutrale opstelling in de Russische agressieoorlog tegen Oekraïne en de ontbrekende capaciteit in Laos. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor nader onderzoek. Mocht er nieuwe informatie naar voren komen die aanleiding geeft tot nader onderzoek, dan zal het kabinet dit in overweging nemen.
Wat is de aard en omvang van de steun die de Europese Unie (of Nederland afzonderlijk) verleent of heeft verleend aan Laos in de vorm van militaire of civiele trainingen, materieel of financiële steun voor capaciteitsopbouw op het gebied van mijnenruiming?
In de periode 2016–2020 heeft de EU naar schatting 5 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire ontmijningsactiviteiten in Laos. Deze steun betrof financiering voor het United Nations Development Programme, de Laotiaanse ontmijningsinstanties en NGO’s die zich inzetten voor ontmijning in Laos, zoals UXO Lao en de Mines Advisory Group. De steun was gericht op slachtofferhulp, verwijdering van landmijnen, en risicovoorlichting over eerstehulpverlening en het veilig omgaan met landmijnen. Er is geen EU-steun aangewend voor steun aan militaire structuren.
In de periode 2012–2023 heeft Nederland in totaal 6,7 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire ontmijningsactiviteiten in Laos. Deze steun werd uitgevoerd via een partner INGO. Met deze bijdrage zijn landmijnen geruimd, is mogelijk besmet gebied in kaart gebracht, is risicovoorlichting aan de bevolking gegeven en slachtofferhulp verleend. Ook zijn lokale autoriteiten ondersteund bij databeheer en het toezien op kwaliteitsstandaarden in relatie tot ontmijning. De financiering kwam uit ODA-middelen. Er is ook geen Nederlandse steun aangewend voor steun aan militaire structuren.
Welke voorwaarden en garanties zijn er gevraagd (en verkregen) over het gebruik van de expertise die met steun van de Europese Unie is opgedaan?
Voor zover bekend is de EU-steun altijd gericht geweest op verwijdering van landmijnen, het in kaart brengen van besmette gebieden, slachtofferhulp, en risicovoorlichting over hoe veilig om te gaan met mijnen in Laos, en zijn deze activiteiten ook altijd tot deze regio beperkt gebleven.
Deelt u de mening dat er een zo stevig mogelijk signaal richting Laos (en andere landen) afgegeven moet worden dat steun geven aan Rusland, zodat die de agressieoorlog tegen Oekraïne voort kan zetten, volstrekt niet geaccepteerd wordt, omdat dit land (en anderen) zich anders mogelijk aangemoedigd voelt om meer steun te verlenen?
Het verlenen van directe of indirecte steun aan Rusland in het kader van de illegale en onrechtvaardige oorlog tegen Oekraïne is volstrekt onaanvaardbaar. Nederland onderstreept dit standpunt consequent in bilateraal en multilateraal verband, en benadrukt daarbij doorlopend dat het faciliteren van Russische agressie door derde landen duidelijke consequenties zal hebben.
Deelt u de mening dat dit soort acties door Laos in strijd zijn met de Europese lijn om geen militaire ondersteuning te geven aan Rusland, en dat dit gevolgen moet hebben voor de diplomatieke en economische relatie met Laos?
Zie antwoord 2 en 5.
Bent u bereid binnen de Europese Unie aan te dringen op (her)onderzoek van bestaande partnerschappen en steunprogramma’s met Laos, in het licht van deze recente ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Conform mijn antwoord op vraag 2 en vraag 3 is (her)onderzoek van bestaande partnerschappen en steunprogramma’s met Laos op dit moment niet aan de orde. Het kabinet zal verdere berichtgeving nauwgezet blijven volgen.
Welke diplomatieke stappen heeft Nederland inmiddels gezet of is Nederland van plan te zetten richting de regering van Laos om de stap om militaire ingenieurs naar Rusland te sturen af te keuren?
Via de EU is opheldering gevraagd aan Laos. Conform mijn antwoord op vraag 2 zijn verdere diplomatieke stappen op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om – indien deze inzet van Laotiaanse militairen doorgang vindt – zowel op bilateraal niveau als binnen EU-verband te pleiten voor gerichte maatregelen, waaronder het opschorten van steunprogramma’s, visummaatregelen voor Laotiaanse betrokkenen en eventueel sancties?
Indien de berichtgeving bevestigd wordt zal het kabinet zich beraden op passende maatregelen. Dit is op dit moment echter niet aan de orde, conform mijn antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt in bredere zin geborgd dat militaire of civiele trainingen gefinancierd door de Europese Unie of Nederland niet (in)direct bijdragen aan operaties van Rusland of zijn bondgenoten?
Nederland en de Europese Unie hanteren strikte toetsingskaders om te voorkomen dat militaire of civiele trainingen aan operaties van Rusland of diens bondgenoten bijdragen. Daarnaast hanteren missies een eigen «due dilligence» beleid waarin missie-specifiek afwegingen over het delen van kennis en informatie worden gemaakt.
Nederland heeft voor veiligheidsmissies interne wegingskaders, waarbij altijd een inschatting van onbedoelde neveneffecten en afbreukrisico's bij een Nederlandse missie-bijdrage wordt gemaakt. Daarnaast is een politiek-bestuurlijke toets gebruikelijk en is er actief programma-monitoring. Ook worden financiële bijdragen bij verschillende missies via internationale non-gouvernementele organisaties gedaan, om corruptie en doorsluizing van financiële middelen tegen te gaan.
Staat de aangenomen motie Westerveld-Patijn1 op uw netvlies waarin de regering wordt verzocht om samen met belangenorganisaties, vakbonden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties een passende regeling uit te werken voor ouders van ernstig zieke kinderen, zodat zij langdurig ziekteverlof kunnen aanvragen met behoud van hun arbeidsovereenkomst?
Ja, deze motie staat op mijn netvlies.
Wat is de huidige stand van zaken van de uitvoering van deze motie, met oog op de val van het kabinet? Gaat u hiermee door?
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar het probleem dat in de motie wordt geschetst en naar de mogelijke oplossingsrichtingen. Hierbij betrek ik alle genoemde partijen. Dit najaar verwacht ik uw Kamer verder te kunnen informeren over deze verkenning.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders in loondienst momenteel slechts twee weken per jaar gedeeltelijk doorbetaald zorgverlof krijgen, ook als hun kind ernstig ziek is? Hoe beoordeelt u het feit dat zij daarna slechts zes weken extra verlof kunnen opnemen, en ook nog onbetaald?
Binnen het huidige verlofstelsel bestaat recht op twee weken kortdurend zorgverlof met behoud van zeventig procent van het loon en minimaal het minimumloon per jaar. Dit verlof kan worden ingezet voor de noodzakelijke verzorging van een zieke naaste. Hiernaast bestaat recht op zes weken onbetaald langdurend zorgverlof per jaar. Dit kan worden ingezet voor de noodzakelijke verzorging van een zieke of hulpbehoevende naaste en voor de verzorging van een levensbedreigend zieke naaste.
In het regeerprogramma is aangekondigd dat ik het verlofstelsel vereenvoudig. En dat het kort- en langdurend zorgverlof als onderdeel daarvan worden samengevoegd.2 Het betaalde deel van dit verlof wordt daarmee breder inzetbaar. Over de vereenvoudiging van het verlofstelsel informeer ik uw Kamer binnenkort, naar verwachting in september, verder.
Ik kan mij voorstellen dat de huidige zorgverlofregelingen voor ouders van ernstig zieke kinderen niet altijd toereikend zijn. Dit neem ik dan ook mee in de verkenning, waarin ik dit graag bespreek met belangenorganisaties en andere betrokkenen.
Verder is het recht op het verzoek tot flexibel werken wettelijk vastgelegd. De Wet flexibel werken geeft werknemers de mogelijkheid een verzoek in te dienen voor aanpassing van de arbeidsduur, werktijden en arbeidsplaats (bijvoorbeeld thuiswerken). Hoewel dit niet in alle gevallen voldoende ruimte zal bieden voor (intensieve) zorg voor een ziek kind, kan flexibiliteit in de inrichting van het werk wel bijdragen aan het combineren van arbeid en zorg door ouders voor een ziek kind.
Bent u ermee bekend dat zowel ouders, professionals, werkgevers als zorgverzekeraars aangeven dat het gebrek aan een goede regeling een knelpunt is en dat een goede regeling veel gedoe en zorgen bespaart?
Ik onderken dat ouders van ernstig zieke kinderen zich in een moeilijke situatie bevinden. Niet alleen hebben zij te maken met de ernstige ziekte van hun kind en de zorgen die hiermee gepaard gaan, maar vaak ook met financiële en werk-gerelateerde problemen. Ik vind het van groot belang dat alle ouders in staat worden gesteld om voor hun kinderen te zorgen, zoals ook volgt uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dit alles neem ik mee in de verkenning waar ik op dit moment mee bezig ben. Inhoudelijk wil ik daar nog niet op vooruitlopen.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders in sommige gevallen gedwongen worden om te kiezen tussen hun gezinsinkomen en het zorgen voor hun ernstig zieke kind? Bent u ervan op de hoogte dat deze ouders vaak financiële problemen ervaren omdat zij niet (full-time) kunnen werken? Deelt u de opvatting dat hier wat aan gedaan moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het wetenschappelijk artikel «Werkende ouders met ernstig zieke kinderen; klem tussen arbeid en zorg(en)»2? Hoe duidt u de conclusies uit dit artikel, waaronder dat de ouder de plicht en het recht heeft om een minderjarig kind te verzorgen en op te voeden?
Ja, hier ben ik mee bekend. Dit artikel en de conclusies betrek ik graag in mijn verkenning, waarover ik u in het najaar verder informeer.
Bent u het ermee eens dat ook uit het Kinderrechtenverdrag en het VN-verdrag de verplichting voortkomt voor de Nederlandse overheid om ouders in staat te stellen voor hun kinderen te zorgen?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een nieuw verlofstelsel, met spoed te kijken naar tijdelijke maatregelen die gezinnen met ernstig zieke kinderen meer ademruimte kunnen bieden?
Kunt u toezeggen dat de Kamer uiterlijk voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voortgang, inclusief een concreet tijdpad, betrokken partijen en eventuele obstakels in de totstandkoming van de regeling?
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden in de nacht |
|
Cor Pierik (BBB), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Tieman |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het belang van de watertaxi voor Ameland als complementaire vervoersmodaliteit in aanvulling op de veerdiensten in de nachtelijke uren nog eens benadrukt is tijdens het rondetafelgesprek over het «Ontwerp Programma van Eisen concessies Friese Waddenveren vanaf 2029» op 18 juni jl.? Herkent u dit grote belang voor de eilanders ook?
Dit belang wordt herkent en serieus genomen. De watertaxi levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid van Ameland in aanvulling op de veerdiensten, bijvoorbeeld bij spoed- of noodgevallen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Pierik c.s.?1
De motie Pierik verzoekt om binnen zes weken een concrete oplossing te presenteren voor de bereikbaarheid van Ameland in verband met de gestaakte watertaxidienst. Zoals in de beantwoording van het schriftelijk overleg Maritiem is aangegeven, vergt uitvoering daarvan meer tijd. Ik vind het veiligheidsvraagstuk in deze namelijk zeer belangrijk; passagiers moeten er op kunnen vertrouwen dat het ’s nachts varen op een veilige en verantwoorde manier gebeurt. Daarom wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar een veilige vaarsnelheid in de nacht door maritiem onderzoeksbureau MARIN. Het onderzoek wordt eind dit jaar opgeleverd. Daarnaast wordt al langere tijd gesproken met het Ministerie van LVVN over de eisen die worden gesteld in het kader van natuurwetgeving. Het nachtelijk snelvaren moet namelijk ook passen binnen de kaders van de natuurwetgeving, omdat de Waddenzee een beschermde status heeft. De watertaxiondernemers zijn onderdeel van deze gesprekken.
Heeft het in de brief van 12 maart jl. genoemde overleg met de bestuurders van de Waddeneilanden Ameland en Terschelling en de watertaxiondernemers op de Waddenzee over de voorbereiding van een pilot al iets opgeleverd? Zo niet, waarom niet?2
In het kader van de uitvoering van de diverse aangenomen moties over dit onderwerp en van de aanbevelingen uit het OvV-rapport «Aanvaring in het Schuitengat», is al geruime tijd een overlegstructuur actief met de regionale bestuurders en de watertaxi-ondernemers. Voor de uitvoering van de pilot is de steun en medewerking van beide noodzakelijk. De bestuurders van Ameland en Terschelling staan positief tegenover het uitvoeren van de pilot. De watertaxiondernemers willen echter eerst de resultaten afwachten van het MARIN onderzoek en van de gesprekken met het Ministerie van LVVN over het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Zij hebben aangegeven dat in beide gevallen de resultaten moeten leiden tot een voor hen bruikbaar resultaat in de praktijk. In afwachting daarvan gaat het ministerie door met de verdere voorbereiding van de pilot. Dit behelst onder meer het doen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, omdat de pilot geen negatieve invloed mag hebben op de gebieds- en soortenbescherming.
Wat heeft het onderzoek van MARIN daaraan bijgedragen?3
Het onderzoek en vervolgonderzoek van MARIN waar de vragensteller naar verwijst, hebben niet een directe relatie met de pilot maar laten zien dat de bevaarbaarheid van de vaargeul Ameland-Holwerd een blijvend aandachtspunt is. Door het dichtslibben van de vaargeul zijn de breedte en de diepte van de geul te beperkt om onder alle omstandigheden een veilige overtocht voor de veerdienst mogelijk te maken. Dit laat nogmaals zien dat eerst deugdelijk onderzoek moet plaatsvinden naar de veiligheid in deze vaargeul en pas daarna kan worden besloten over een eventuele snelheidsverhoging.
Kunt u garanderen dat deze pilot op zeer korte termijn gestart kan worden?
Nee dat kan ik niet garanderen, omdat de start van de pilot afhankelijk is van de medewerking van de watertaxiondernemers en van het verkrijgen van een omgevingsvergunning in het kader van de natuurwetgeving. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Ik wil echter nogmaals benadrukken dat de eilanden ’s nachts met een watertaxi gewoon te bereiken zijn, zij het met inachtneming van de wettelijk toegestane maximumsnelheid van 20 km/u. Echter, vanwege deze geldende regelgeving op gebied van scheepvaartverkeersveiligheid en natuurbescherming heeft de enige aanbieder van watertaxidiensten van en naar Ameland zijn nachtelijke diensten gestaakt.
Op welke wijze wordt in de pilot geborgd dat de uitkomsten ook daadwerkelijk kunnen leiden tot structurele inpassing van nachtelijke watertaxi’s in de concessie?
Er is geen direct verband tussen de pilot en het al dan niet opnemen van watertaxivervoer in de concessie. De pilot richt zich op het nachtelijk snel varen in uitzonderingssituaties en geeft inzicht in de aard en frequentie van de snelvaarten; de pilot richt zich niet op het concessievraagstuk.
De huidige concessies van de Friese Waddenveren hebben betrekking op passagiersschepen en veerboten die toegelaten zijn voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers. Watertaxi’s zijn daarentegen gericht op vervoer van maximaal twaalf personen. De watertaxi biedt afvaarten op afroep en vaart doorgaans niet volgens een dienstregeling. Dit is vergelijkbaar met het taxivervoer op de weg welke ook niet onder een concessie valt. Gelet op het type dienst en de maximering qua passagiers, ligt het niet in de rede om de watertaxi op te nemen in de nieuwe concessies. Opname van deze diensten in een concessie – met een exclusief recht – zou betekenen dat nog maar één vervoerder deze diensten mag aanbieden, in plaats van meerdere. Er zal altijd een behoefte blijven om op specifieke tijdstippen, buiten de dienstregeling, op aanvraag en tegen betaling (’s nachts) overgezet te worden. Het huidige aanbod aan watertaxiondernemers onderstreept dat.
Wordt in de pilot ook onderzocht hoe de watertaxi kan aansluiten op de sociale behoefte en vervoersbehoefte van eilandbewoners buiten de reguliere dienstregeling, zoals bij medische spoed of familieomstandigheden?
Ja, dit wordt onderzocht. De pilot heeft juist als doel om inzicht te krijgen in de aard en omvang van sociaal en maatschappelijk urgent vervoer van en naar de Waddeneilanden. De resultaten van de pilot moeten uiteindelijk terecht komen in lokale afspraken op de Waddenzee omtrent het nachtelijk snelvaren in geval van sociaal en maatschappelijk urgent vervoer en moet te zijner tijd ook worden bekeken in het licht van eventuele structurele aanpassing van de maximumsnelheid op basis van het MARIN-rapport. De afspraken die voortvloeien uit de pilot kunnen in die zin uiteindelijk ook een terugvaloptie worden wanneer een structurele (algemene) snelheidsverhoging geen doorgang vindt vanwege veiligheids- en/of natuuroverwegingen.
Wat is de verwachte looptijd van de pilot met nachtelijke watertaxi’s en hoe wordt voorkomen dat de besluitvorming over structurele inzet onnodig wordt vertraagd?
Indien met deze vraag wordt gedoeld op structurele inzet van de watertaxi’s het volgende: de pilot vormt daarvoor geen beletsel. De watertaxi kan ook onder de huidige omstandigheden structureel varen, met inachtneming van de maximumsnelheid in de nacht.
De pilot heeft als doel inzicht te krijgen in de aard en omvang van sociaal en maatschappelijk urgent vervoer van en naar de Waddeneilanden. De pilot heeft een doorlooptijd van 1 jaar en vangt bij voorkeur aan in Q1 2026, maar over de startdatum kan op dit moment nog geen zekerheid worden geboden, zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5.
Bent u bereid om, in overleg met de betrokken ondernemers en eilanden, te verkennen hoe tijdelijke ontheffingen of experimenteerregelingen kunnen bijdragen aan een versnelde en gecontroleerde start van de pilot met nachtelijke watertaxidiensten?
Nee, dit is juist onderdeel van de beoogde pilot. Bovendien zullen tijdelijke ontheffingen en experimenteerregelingen ook moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden uit oogpunt van natuurwetgeving. Daarover vindt overleg plaats met LVVN. Verder staat het de watertaxi’s nu al vrij om ’s nachts diensten uit te voeren, maar wel met een maximumsnelheid van 20 km/u.
Wordt bij de voorbereiding van de pilot ook gekeken naar welke aanpassingen in het bestaande vergunningstelsel nodig zijn om nachtelijke watertaxidiensten op termijn structureel mogelijk te maken?
Zoals aangegeven is onder de huidige omstandigheden structurele inzet van nachtelijke watertaxidiensten gewoon mogelijk. Onder de huidige omstandigheden geldt een maximumsnelheid van 20km/u in de nacht. Mocht uit het onderzoek dat momenteel door MARIN wordt uitgevoerd naar voren komen dat de nachtelijke maximum vaarsnelheid (onder voorwaarden) veilig omhoog kan, dan zal worden gekeken naar vastlegging in de scheepvaartverkeersreglementering. Dit is echter ook afhankelijk van de natuurwetgeving. Daarover lopen nu verkennende gesprekken met het Ministerie van LVVN, zij zijn het bevoegde gezag voor wat betreft natuurwetgeving en vergunningverlening en maken daarin een eigenstandige afweging.
De Kamerbrief over voortgang Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Kunt u de noodzaak voor het reguleren van versterkte oproepen nader toelichten?1
Versterkte oproepen tot gebed kunnen bij sommige burgers leiden tot gevoelens van ongemak of overlast. Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangegeven betere regels te willen opstellen voor deze versterkte oproepen.
Om beter inzicht te krijgen in de ervaren problemen en mogelijke verbeteringen, heb ik een traject op laten starten om de beleving, bekendheid en communicatie tussen gemeenten, geloofsgemeenschappen en omwonenden in kaart te brengen. Dit traject zal helpen om te bepalen hoe de huidige situatie is, waar zich knelpunten voordoen, waar de huidige wet- en regelgeving tekortschiet en waar verbetering noodzakelijk is. Zoals ik eerder in mijn voortgangsbrief over de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving2 (hierna Actieagenda) aan uw Kamer heb vermeld, streef ik ernaar om op basis van deze bevindingen uw Kamer begin 2026 definitieve voorstellen tot verbetering voor te leggen.
Kunt u het onderzoek (nulmeting) en de opdrachtbevestiging daarvan delen met de Kamer?
Het traject om te komen tot verbeterde regelgeving rondom versterkte gebedsoproepen is inmiddels van start gegaan en alle gemeenten zijn uitgenodigd om de uitgezette enquête (nulmeting) in te vullen. In mijn voortgangsbrief over de Actieagenda heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning rondom dit traject. In de bijlage treft u de offerteaanvraag en de ingediende offerte aan die als bijlagen worden genoemd in de door opgevraagde dienstverleningsovereenkomst (opdrachtbevestiging). De persoonsgegevens en informatie die de financiële belangen van de Staat raakt, zijn afgeschermd. In het antwoord op uw derde vraag hieronder, wordt een duidelijk beeld geschetst van de informatie die bij de gemeenten wordt opgehaald.
Kunt u nader toelichten op welke wijze u gegevens gaat verzamelen over het toezicht en het aantal moskeeën dat gebruik maakt van de versterkte gebedsoproep?
Op dit moment is veel van de gevraagde informatie vanuit uw Kamer nog niet bij ons bekend. Deze gegevens, waaronder het aantal moskeeën dat gebruikmaakt van de versterkte gebedsoproep en de frequentie daarvan, zouden bij de gemeenten waarin de betreffende moskeeën zijn gevestigd bekend moeten zijn. Ook kunnen de gemeenten als bevoegd gezag, regels opstellen over versterkte gebedsoproepen of andere religieuze geluidsuitingen en de handhaving daarvan.
De nulmeting bevat vragen waarmee in kaart wordt gebracht hoeveel moskeeën gebruikmaken van versterkte gebedsoproepen en hoe vaak dit gebeurt, in welke mate er sprake is van overlast, hoe het toezicht geregeld is en op welke wijze er gecommuniceerd wordt tussen gemeente en lokale stakeholders. Daarnaast zijn er in de enquête ook vragen opgenomen over gemeentelijke regelgeving (zoals de Algemene Plaatselijke Verordening), andere vormen van versterkte geluidsuitingen en bijvoorbeeld hoe klachten en meldingen van overlast worden geregistreerd.
Gaat u ook versterkte oproepen van andere religieuze denominaties onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De nulmeting bevat enquêtevragen die zich richten op de uiteenlopende manieren waarop gemeenten omgaan met versterkte gebedsoproepen en andere religieuze geluidsuitingen. Op deze wijze wordt onder andere een breder inzicht verkregen over religieuze geluidsuitingen in de huidige praktijk, de lokale regelgeving hieromtrent en de wijze waarop toezicht wordt gehouden.
Het wetsvoorstel van het lid Ouwehand |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het wetsvoorstel van het lid Ouwehand (PvdD) tot wijziging van de Wet dieren en de Wet op de economische delicten (Kamerstuk 36 769), dat reeds is genotificeerd bij de Europese Commissie (EC) (2025/0319/NL)?
Klopt het dat er geen meerderheid in de Kamer is geweest die zich vóór dit voorstel heeft uitgesproken?
Kunt u bevestigen dat een notificatie bij de EC geen politieke steun vanuit het kabinet impliceert en dat uw ministerie op dit moment niet achter dit voorstel staat?
Heeft uw ministerie inspanningen verricht ten aanzien van de notificering? Zo ja, kunt u aangeven welke inspanningen u heeft verricht?
Klopt het dat de Europese Verordening ((EG) 1099/2009) inzake de bescherming van dieren bij het doden ruimte laat voor religieuze slacht zonder voorafgaande bedwelming, mits dit onder strikte voorwaarden in slachthuizen plaatsvindt?
Erkent u dat het voorstel verder gaat dan de Europese minimumnormen en daarmee een nationale kop op Europees beleid vormt?
Kunt u toelichten hoe dit voorstel zich verhoudt tot de herhaaldelijk uitgesproken wens van zowel de Kamer als het kabinet om te streven naar een gelijk Europees speelveld en het voorkomen van nationale koppen op EU-wetgeving?
Deelt u de opvatting dat dit wetsvoorstel ingrijpt in de godsdienstvrijheid van moslims en joden in Nederland, en daarmee raakt aan de kern van artikel 6 van onze Grondwet?
Het bericht ‘Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen?
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of herbestemming?
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor studenten in de vrije sector?
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren en, indien nodig, bij te stellen?
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng zijn geworden?
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij kan worden gemaakt?
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de studentenhuisvesting?
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk is om aan studenten te verhuren?
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting door nieuwe regelgeving?
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te verkopen?
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers, zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt, doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare huisvesting?
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere steden, ver buiten hun opleiding?
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing voor de doorstroomproblematiek?
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben in de huisvesting van studenten?
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere studentenhuisvesting?
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand werkt?
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid, met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
Dat het antisemitische punkduo Bob Vylan in september en oktober optreedt in Amsterdam en Tilburg |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Bob Vylan, die op het Glastonbury festival onder andere «Dood, dood, aan de IDF» en «Free, Free Palestine» scandeerde, in september optreedt in Paradiso en in oktober in Poppodium 013?1 2
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zowel Paradiso als 013 een podium biedt aan deze antisemieten terwijl de optredens in andere landen inmiddels zijn geschrapt en het Amerikaanse visum van het duo is ingetrokken vanwege de uitspraken die zij hebben gedaan op het Glastonbury festival?
Ik deel uw bezorgdheid over antisemitisme in Nederland. In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III).
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Gaat u ervoor zorgen dat alle optredens van deze antisemitische haatzaaiers in Nederland onmiddellijk worden gecanceld en zij geen toegang meer krijgen tot Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een mogelijk naderend staakt-het-vuren in Gaza |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Wieke Paulusma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat een nieuw staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas in Gaza op korte termijn tot stand zou kunnen komen?
Deelt u de opvatting dat bij een dergelijk staakt-het-vuren de Verenigde Naties (VN), het Internationale Comité van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan onmiddellijk en volledig toegang moeten krijgen tot Gaza om humanitaire hulp te bieden en op te schalen? Zo ja, hoe gaat Nederland zich hier actief voor inzetten?
Deelt u de mening dat humanitaire hulp uitsluitend via neutrale en internationaal erkende organisaties zoals de VN, UNRWA en het Rode Kruis zou moeten verlopen, en niet via door een conflictpartij geselecteerde of gecontroleerde kanalen?
Deelt u de opvatting dat het Gaza Humanitarian Framework (GHF), waarin humanitaire toegang afhankelijk werd gesteld van politieke toestemming van Israël, volledig onacceptabel is? Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat een dergelijk model niet opnieuw wordt ingevoerd?
Deelt u de inschatting dat talloze Palestijnen zich in acute medische nood bevinden, mede als gevolg van uithongering en het systematisch vernietigen van ziekenhuizen en medische infrastructuur?
Is Nederland bereid actief bij te dragen aan grootschalige medische evacuaties uit Gaza, bijvoorbeeld door: het beschikbaar stellen van transportcapaciteit (zoals ambulancevluchten of medische schepen), het financieren van evacuatietrajecten via VN-organisaties of Ngo’s, het tijdelijk opnemen van ernstig gewonde patiënten in Nederlandse ziekenhuizen?
Zo ja, welke concrete voorbereidingen treft u daartoe, bijvoorbeeld in coördinatie met andere EU-lidstaten of VN-organisaties? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat vele Palestijnse kinderen als gevolg van de oorlog geamputeerde ledematen hebben, maar protheses Gaza nauwelijks binnenkomen vanwege «dual use»-risico’s? Bent u bereid druk te zetten om te zorgen dat hulpmiddelen voor gewonde Palestijnen weer naar binnen mogen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de komende Raad Buitenlandse Zaken?
Het met 3D-printers maken van wapenonderdelen voor Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat Deense vrijwilligers thuis met 3D-printers onderdelen van wapens maken voor Oekraïne?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze Deense burgerinitiatieven binnen het kader van Europese wapensteun aan Oekraïne?
Wij erkennen de waarde van maatschappelijke civiele initiatieven om civiele goederen te maken, verzamelen en distribueren ter ondersteuning van Oekraïne. Deze burgerinitiatieven helpen bij de verdediging van Oekraïne. Daarnaast getuigen ze van betrokkenheid met de Oekraïense bevolking in hun verdediging tegen de Russische agressie.
In overeenstemming met de bepalingen van de Wet wapens en munitie is het in Nederland uitdrukkelijk verboden om wapens, munitie of wapenonderdelen te produceren zonder voorafgaande erkenning. Deze regelgeving heeft eveneens betrekking op onderdelen die met behulp van geavanceerde 3D-printtechnologie worden vervaardigd. Het initiatief nemen tot het afdrukken van een dergelijk wapen of onderdeel zonder de vereiste vergunning te hebben verkregen, leidt derhalve tot een strafbaar feit en wordt door de autoriteiten als zodanig aangemerkt.
Klopt het dat er in Nederland momenteel geen (vergelijkbare) mogelijkheden zijn voor burgers om bij te dragen aan de verdediging van Oekraïne via civiele toepassingen zoals 3D-printtechnologie? Zo nee, welke mogelijkheden zijn daar momenteel wel voor?
Aanvullend op de beantwoording onder vraag 2 geldt in Nederland op grond van de Wet wapens en munitie een algemeen geldend verbod op wapenbezit voor burgers. Deze wet biedt tevens een grondslag voor uitzonderingen op dit wapenverbod voor burgers, zoals een vergunning om te jagen. Vanwege de potentieel hoge risico’s van wapenbezit zijn uitzonderingen streng gereguleerd, en moeten burgers aantonen dat ze de wapens alleen zullen gebruiken voor een doel dat wettelijk is toegestaan, geen crimineel verleden hebben en de wapens en munitie in een kluis bewaren. Deze voorschriften en eisen hebben als doel de risico’s voor de samenleving te beperken.
De wet biedt mogelijkheden voor burgers om wapens, wapenonderdelen en munitie te vervaardigen. Hiervoor moeten burgers een bijzondere vergunning hebben: erkenning als wapenhandelaar op grond van artikel 9, tweede lid van de Wet wapens en munitie. Deze burgers moeten naast de bovengenoemde eisen ook de opleiding Vakexamen Handel in Wapens en Munitie (VHWM) van de Politieacademie volgen en het examen succesvol hebben doorlopen voordat ze deze erkenning kunnen krijgen. Voor het volgen van deze opleiding is een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig en na verlening van de erkenning wordt de betrouwbaarheid van de persoon doorlopend getoetst. Hiermee wordt gewaarborgd dat wapens en munitie worden vervaardigd door burgers die hiervoor zijn opgeleid, betrouwbaar zijn en voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.
Op grond van de Wet wapens en munitie zijn alleen deze erkenninghouders bevoegd om wapens, wapenonderdelen en munitie te vervaardigen. Dit geldt ook voor wapenonderdelen die gemaakt worden met 3D-printtechnologie. Het geven van een printopdracht om een 3D-wapen of wapenonderdeel, te vervaardigen zonder deze erkenning levert dan ook een strafbaar feit op.
Naast deze erkenning zijn goederen die specifiek worden ontwikkeld voor militair eindgebruik, zoals 3D-geprinte onderdelen van als militair goed gekwalificeerde wapens, onderhevig aan Nederlandse exportcontrolewetgeving op het moment dat deze Nederland verlaten. Zowel burgers met een officiële erkenning als Nederlandse bedrijven dienen bij export van dit soort goederen een vergunningaanvraag in te dienen bij de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten. Zonder vergunning is de export van deze goederen niet toegestaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst elke vergunningaanvraag zorgvuldig aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB) om vast te stellen of een vergunning wordt verleend.
Acht u het wenselijk dat Nederlandse burgers of bedrijven, onder strikte voorwaarden en toezicht, onderdelen voor militaire systemen produceren en doneren aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven dragen reeds bij aan de Nederlandse steun aan Oekraïne, onder andere door middel van productie van (onderdelen van) militaire systemen. Dit doen zij volgens de geldende wet- en regelgeving inclusief strikt toezicht. Hierbij is ook de Nederlandse exportcontrolewetgeving van toepassing. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Mits wordt voldaan aan de strikte voorwaarden en toezicht zoals hierboven geschetst, kunnen Nederlandse burgers daaraan bijdragen.
Ziet u kansen voor het opzetten van een gecentraliseerd 3D-printprogramma in Nederland, mogelijk in samenwerking met het MKB en technische universiteiten, waarbij vrijwilligers en bedrijven via dual-use technologie kunnen bijdragen aan de Oekraïense verdediging?
3D-printing moet niet gezien worden als een doel op zich: de waarde van 3D-printing is afhankelijk van situatie en context. In de toepassingen waarin Defensie 3D-printing inzet is de meerwaarde dat onderdelen ter plaatse kunnen worden gefabriceerd, waarmee operaties minder afhankelijk worden van logistieke ketens. 3D-printing is, voor de massaproductie van materieel, zelden een efficiënte vervanging van normale industriële productietechnieken.
Wel wordt in de productieketen, ook bij de Nederlandse defensie-industrie ook gebruikt gemaakt van 3D-printing voor bijvoorbeeld de productie van componenten of bij de ontwikkeling van nieuwe producten en componenten. Het bedrijfsleven laat hiermee zien al over zulke capaciteiten te beschikken en die ook in te zetten in de toeleveringsketen.
Daarnaast is Nederland actief betrokken bij de ondersteuning van Oekraïne op het gebied van innovatieve technologieën. In samenwerking met tien Europese landen slaat Nederland de handen ineen om onder de vlag van het Europese Defensie Agentschap (EDA) en dankzij Kickstartfinanciering van Operationeel Beleid, een 3D-printing hub in Polen op te zetten. Het doel van de 3D-printing hub is om een blauwdruk te creëren die de deelnemende lidstaten kunnen gebruiken als invulling voor zowel de eigen 3D-print-operaties als ondersteuning voor Oekraïne. Deze inspanning toont aan dat wij ook bereid zijn om innovatieve oplossingen te verkennen en toe te passen ter ondersteuning van onze bondgenoten en partners.
Nederland zet zich dus al in via gevestigde en gereguleerde kanalen voor de productie en distributie van militaire hulp aan Oekraïne, waaronder het 3D-printen van wapenonderdelen. Dit waarborgt niet alleen de kwaliteit en veiligheid van de geleverde onderdelen maar ook dat alle activiteiten in overeenstemming zijn met internationale regelgeving en verplichtingen. Defensie focust vooral op de behoeftestelling van de Oekraïners op macro niveau, en ziet niet zo snel kansen om een dergelijk gecentraliseerd printprogramma op te zetten.
Bent u bereid te onderzoeken of in samenwerking met bijvoorbeeld TNO en de maakindustrie een programma kan worden opgezet om onderdelen van bijvoorbeeld drones, wapensystemen of voertuigen via 3D-printtechnologie te produceren en beschikbaar te stellen aan Oekraïne?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er op dit moment technologische, juridische of politieke belemmeringen die een dergelijk initiatief in Nederland in de weg staan? Zo ja, welke zijn dat en bent u bereid deze aan te pakken?
De Wet wapens en munitie in Nederland regelt het bezit, de productie, de verkoop en het vervoer van wapens en munitie. Zoals opgemerkt in de beantwoording van vraag 2, is het op basis van de bepalingen van de Wet wapens en munitie uitdrukkelijk verboden om wapens, munitie of wapenonderdelen te produceren zonder voorafgaande erkenning. Deze regelgeving heeft eveneens betrekking op onderdelen die met behulp van geavanceerde 3D-printtechnologie worden vervaardigd. Het initiatief nemen tot het afdrukken van een dergelijk wapen of onderdeel zonder de vereiste vergunning te hebben verkregen, leidt derhalve tot een strafbaar feit en wordt door de autoriteiten als zodanig aangemerkt.
Momenteel loopt het traject voor de herziening van de Wet wapens en munitie. Hierin wordt alle problematiek rondom de huidige Wet wapens en munitie opgehaald en worden oplossingen verkend. De herziening dient ook toekomstbestendig te zijn en aan te sluiten bij technologische en juridische ontwikkelingen.
Duitse windturbines aan de grens bij Noord-Brabant, Limburg en Gelderland |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u in beeld hoeveel Nederlandse huishoudens worden getroffen door dit probleem?1
Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij Nederlandse gemeentes tevergeefs hoge juridische kosten maken, onwenselijk is, en dat ingrijpen vanuit de rijksoverheid noodzakelijk is?
Hoe beoordeelt u de impact van Duitse windturbines op Nederlandse natuurgebieden, infrastructuur (zoals de laagvliegroute van Defensie), en gezondheidsinstellingen (zoals kliniek Trajectum)?
Is er volgens u sprake van schending van Europese verdragen zoals het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus? Zo ja, kunt u ons informeren over de stappen die u neemt hieromtrent?
Kunt u aangeven welke stappen u heeft gezet om het gebrek aan inspraak te verhelpen en (afstands)normen te harmoniseren?
Welke mogelijkheden ziet u aanvullend om op nationaal niveau tot afspraken te komen met Duitse overheden om Nederlandse lokale overheden en burgers hierin te ondersteunen?
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om Nederlandse lokale overheden en burgers aanvullend te ondersteunen bij bezwaarprocedures tegen grensoverschrijdende projecten in Duitsland?
Wanneer komt de toegezegde tijdlijn van het interne onderzoek naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur?1
Waarom schrijft u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen met betrekking tot staalslakken van 16 mei jl.2 dat de regelgeving het bevoegd gezag voldoende instrumentarium biedt om preventief te handhaven, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dit bestrijdt?
Waarom schrijft u in diezelfde beantwoording dat in de huidige regelgeving wordt geborgd dat het toepassen van staalslakken niet ten koste gaat van de bodem- en waterkwaliteit, terwijl de ILT stelt dat de regelgeving niét kan borgen dat milieuschade wordt voorkomen? Hoe verklaart u het verschil met uw voorstelling van zaken?
Waarom heeft de directeur-generaal van Rijkswaterstaat (RWS) in de hoorzitting met Rijkswaterstaat en de ILT over de besluitvorming rond het gebruik van vervuilende staalslakken d.d. 3 juli jl. aangegeven dat milieuproblemen géén redenen zijn geweest om een besluit te nemen over het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers in 2009 (met als gevolg dat er geen staalslakken meer gebruikt werden voor projecten van RWS op land), terwijl uit eigen antwoorden van RWS op vragen van de NOS wordt gezegd: «Eerder waren er in andere situaties al verhogingen van de zuurgraad (pH) geconstateerd in het oppervlakte- of grondwater na het toepassen van staalslakken. Dit is al te lezen in de circulaire van VROM.»? Kunt u hierover een feitelijke en een gevoelsmatige reflectie geven, gezien blijkt dat er wel degelijk gevallen van milieuschade bekend waren?
Waren er in 2009 bij RWS voorbeelden van milieuschade als gevolg van toepassing van staalslakken bekend (zoals hierboven schuingedrukt beschreven als antwoord van RWS aan de NOS)? Zo nee, waarom staat dit dan letterlijk in een door RWS opgesteld antwoord op vragen van de NOS?
Als er wel gevallen van milieuschade bekend waren, hoe kan het dan dat het voorkomen van milieuschade niet als argument is meegenomen in het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers?
Deelt u de opvatting dat het van belang is om RWS aan te sporen tot verdere actualisering van het eisenpakket op basis van milieuschade? Welke toezegging kunt u hierover doen?
Hoe kan het dat RWS bij consultatie bij het opstellen van een rechtsoordeel in 2017 niet heeft geadviseerd staalslakken als «afval» te bestempelen, terwijl RWS bekend was met milieuschade én afzetproblematiek uit het verleden (beide behorend tot de criteria waar geen sprake van mag zijn om een product als «bijproduct» te classificeren en niet als «afvalproduct»)?
Hoe kan het Ministerie van IenW tot het rechtsoordeel «bijproduct» gekomen zijn, terwijl voorbeelden van afzetproblematiek én milieuschade bekend waren?
Bent u bereid dit rechtsoordeel uit 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bestaat er een relatie tussen de afzetproblematiek van Tata Steel/ Pelt & Hooykaas met het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken gebruikt werden in de Haak om Leeuwarden?
Waarom konden staalslakken bij het bovengenoemde project plots wel weer onderdeel zijn van het eisenpakket? Waarom konden staalslakken destijds wel weer toegepast worden op land? Wat is er destijds veranderd ten opzichte van een eerder besluit van RWS om het eisenpakket aan te passen?
Was er in Leeuwarden sprake van ondiepe toepassing van staalslakken? Zo ja, waarom is men dan daar wel doorgegaan met de toepassing, terwijl de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aangaf gestopt te zijn met ondiepe toepassing van staalsakken?
Klopt het dat het mogelijk is geweest dat de provincie Friesland al zand had besteld of gekocht voor het infrastructurele project Haak om Leeuwarden, zoals blijkt uit de gegevens van de Wet open overheid (Woo) (Modeldocument M000397)?
Is er enige vorm van contact of druk geweest vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden?
Waarom gaf de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aan dat er geen relatie bestaat tussen de afzetproblematiek van staalslakken en het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken wél gebruikt mochten worden, terwijl die suggestie wel gewekt wordt in het Woo-stuk van RWS (Pagina 10 van «Aanpak Staalslak Haak van Leeuwarden» 29 november 2021)?
Hoe zou u het onderstaande citaat doorgaans interpreteren als u inhoudelijk zou moeten aangeven wat in deze zin de aanleiding is en wat het gevolg? Was er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie (oorzaak: Tata/Pelt & Hooykaas deden een melding – gevolg: Rijkswaterstaat kreeg de opdracht)? «Omstreeks 2009 deed Tata/Pelt & Hooykaas een melding vanuit de Crisis en herstelwet bij het ministerie i.v.m. afzetproblemen van staalslakken. Hierop kreeg RWS de opdracht om te onderzoeken of droge toepassingen in het Hoofdwegennet een optie was. Hierop werden de eisen voor deze pilot (Haak van Leeuwarden, zuid) op een rijtje gezet.»
Wat is er waar van het volgende antwoord van RWS op een vraag van de NOS/Nieuwsuur? «Omstreeks 2010/2011 kwam er een verzoek binnen vanuit Pelt & Hooykaas om te bekijken vanuit de Crisis- en herstelwet of er andere toepassingsmogelijkheden in de netwerken van RWS waren voor staalslakken, dan wel gebruikelijke toepassingen in de waterbouw. Hierop heeft destijds – bij wijze van proef – een alternatieve toepassing in de «Haak om Leeuwarden» plaatsgevonden, waarbij staalslakken als constructieve zandvervanger zijn gebruikt in de onderbouw».
Waarom zijn eerdere negatieve ervaringen ten aanzien van het gebruik van staalslakken niet gedeeld met de provincie Friesland?
Is er aan de provincie Friesland gemeld dat het om een pilot ging? Waarom wel of niet?
Waarom is er door het Ministerie van IenW nooit breed gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Waarom is er door RWS nooit gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Bent u bereid om breed te communiceren dat het gebruik van staalslakken tot milieuschade kan leiden? Waarom wel of niet?
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel op zijn website in 2021 schermt met het rechtsoordeel (bijproduct) en het gegeven dat RWS staalslakken gewoon gebruikt? Vindt u dat misleidend? Vindt u bij nader inzien dat het ministerie en RWS beter hadden moeten communiceren over de eventuele gevolgen van het gebruik van staalslakken?
Ziet u de noodzaak, zoals ILT aankaart, dat er geen informatie is over hoeveel staalslakken naar Nederland geïmporteerd worden, om dit beter te registreren? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Bent u van mening dat het «toeleggen van geld» (een aannemer krijgt geld mee bij het gebruik van staalslakken vanwege de negatieve waarde) zorgt voor een ongelijk speelveld met echte bouwstoffen? Zo ja, in hoeverre gaat u dat veranderen?
Zijn staalslakken of producten die staalslakken bevatten voor particulieren beschikbaar in de vorm van het product duomix via Pelt & Hooykaas? Hoe wordt hierop toegezien?
Als u zich zorgen maakt over de milieu en gezondheidsschade door staalslakken, waarom heeft het kabinet dan tot aan april 2025 álle moties ontraden, die over aanscherping van toezicht en regels voor gebruik van staalslakken gingen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat na de zomer?
De uitvoering van een aangenomen motie over strategische autonomie |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een aangenomen motie van het lid Idsinga nog niet is uitgevoerd?
Ik ben op de hoogte van deze motie. Hier is echter al wel nader uitvoering aan gegeven. In mijn Kamerbrief van 1 juli 2025 over de voortgang van de kabinetsaanpak economische veiligheid ga ik hier nader op in (Kamerstuk 30 821 nr. 302).
Bent u op hoogte van deze motie-Idsinga betreffende economische veiligheid en strategische autonomie?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie? Wanneer kan verwacht worden dat de motie is uitgevoerd? Kunt u de uitvoering zo spoedig mogelijk ter hand nemen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik hiervoor naar bovengenoemde Kamerbrief van 1 juli 2025.
Kunt u deze vragen ruim voor het einde van het zomerreces 2025 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De uitvoering van een aantal aangenomen moties |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het aannemen van en aantal moties van het lid Idsinga, die wel aangenomen zijn, maar nog niet uitgevoerd zijn? Bent u op hoogte van de volgende moties: Kamerstukken 32 545, 218, 32 545, 219, 31 477, 109 en 28 165, 453?
Ja.
Waarom is de motie met Kamerstuknummer 32 545, 218 betreffende een verbod op koppelverkoop, nog niet uitgevoerd? Kunt u dit uitgebreid motiveren?
In mijn brief aan uw Kamer van 1 oktober 20241, heb ik, als onderdeel van mijn bredere opvolging van aanbevelingen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ten aanzien van de Nederlandse spaarmarkt, toegezegd onderzoek te laten doen naar een dergelijke maatregel. Dit onderzoek is een belangrijke stap in een mogelijk wetgevingsproces, om te beoordelen of deze maatregel doeltreffend en doelmatig is. Dit onderzoek is verricht door PwC en onlangs opgeleverd. Het onderzoeksrapport van PwC stuur ik met de beantwoording van deze vragen mee aan uw Kamer. PwC verwacht dat het verplicht aanbieden van een zelfstandige spaarrekening niet in het belang van de consument is. Dit staat in contrast met de aanbeveling van de ACM die ertoe strekt om deze verplichting in te voeren.
Gelet op deze tegenstrijdige conclusie vind ik het van belang om de bevindingen van PwC eerst zorgvuldig te bespreken met de ACM, voordat ik een besluit neem over de verdere opvolging hiervan. Dat doe ik in samenhang met mijn eerdere toezeggingen over de opvolging van de overige aanbevelingen van de ACM ten aanzien van de spaarmarkt. Hierdoor is een integrale afweging ten aanzien van het beleid voor de spaarmarkt mogelijk. Op basis hiervan zal ik uw Kamer dit najaar informeren over de verdere opvolging van de aanbevelingen van de ACM, alsmede over de opvolging van de moties van Idsinga c.s. over de spaarmarkt2. Hiermee wil ik ervoor zorgen dat uw Kamer een volledig en consistent beeld ontvangt van de inspanningen en voorgestelde beleidslijnen ten aanzien van de spaarmarkt.
Waarom is de motie met Kamerstuknummer 32 545, 219, betreffende directe regulering van de spaarrente, nog niet uitgevoerd? Kunt u dit uitgebreid motiveren?
Ik verricht momenteel een verkenning naar directe regulering van spaarrentes. Daarbij wordt gebruik gemaakt van analyses van De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Nationale Bank van België (NBB). Deze verkenning is deel van de bredere maatregelen ten aanzien van de spaarmarkt die ik met de ACM wil bespreken. Over deze verkenning, de uitkomsten hiervan en mijn uiteindelijke appreciatie informeer ik uw Kamer met de hiervoor genoemde brief.
Waarom is de motie met Kamerstuknummer 31 477, 109, betreffende achterblijvende spaarrentes die verhoogd moeten worden, het garanderen van een basisbetaalrekening en een (bijna) gratis bankrekening, nog niet uitgevoerd? Kunt u dit uitgebreid motiveren?
Toegang tot een betaalrekening is onmisbaar voor consumenten en zakelijke klanten om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Voor consumenten bestaat er in Europese regelgeving al het recht op een basisbetaalrekening, voor zakelijke klanten bestaat dit recht nog niet. In mijn Visie op de financiële sector3 schreef ik dat ik mij inzet om de toegang tot het betalingsverkeer voor zakelijke klanten te verbeteren via twee sporen. Allereerst pleit ik in Europees verband voor een EU-breed recht op een zakelijke betaalrekening (onder andere via het recent gepubliceerde non-paper)4. Daarnaast heb ik op nationaal niveau banken en ondernemersorganisaties de opdracht gegeven dit jaar nog met voorstellen voor zelfregulering te komen. Banken en ondernemersorganisaties zijn met elkaar in gesprek om de toegang van zakelijke klanten tot een betaalrekening te verbeteren, bijvoorbeeld met de inrichting van een hulppunt voor zakelijke klanten die geen betaalrekening kunnen krijgen of behouden. Als Europese regelgeving en zelfregulering niet tot de gewenste resultaten leiden ga ik over tot maatregelen zoals een nationaal wettelijk recht op een zakelijke basisbetaalrekening. In het najaar zal ik uw Kamer hierover informeren over de stand van zaken in de voortgangsbrief over witwassen.
Om te zorgen dat consumenten een zo hoog mogelijke spaarrente ontvangen en zo laag mogelijke kosten betalen voor een bankrekening, zet ik in op goede randvoorwaarden zoals transparantie en concurrentie in de spaarmarkt. In de hiervoor genoemde brief zal ik uw Kamer informeren over de opvolging die ik geef aan de verschillende acties op dit gebied. Daarnaast hebben mijn ministerie en ik in diverse gesprekken met banken benadrukt dat passende spaarrentes belangrijk zijn, mede gelet op de zorgen in uw Kamer. Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is aandacht gevraagd voor de kosten van betaalrekeningen.
Waarom is de motie met Kamerstuknummer 28 165, 453, betreffende het staken van de voorbereiding van de privatisering van de Volksbank, nog niet uitgevoerd? Kunt u dit uitgebreid motiveren?
In mijn brief Voortgangsrapportage de Volksbank over 2024 van 8 juli 20255 ben ik ingegaan op de motie van de leden Idsinga (NSC) en Van der Lee (GroenLinks/PvdA) over het staken van de voorbereidingen van de privatisering van de Volksbank.6 In deze brief heb ik toegelicht dat in de overwegingen van de motie een relatie wordt gelegd tussen het besluit van het bestuur van ASN Bank tot de transformatie en de voorbereidingen voor een privatisering. Deze relatie die in de motie wordt verondersteld is niet juist. ASN Bank heeft aangegeven dat het transformatietraject noodzakelijk is voor het voortzetten van haar missie van een duurzame en toegankelijke bank. Dit staat volledig los van de voorbereidingen voor privatisering. In de Kamerbrief schreef ik dat noch NLFI noch ik betrokken zijn geweest bij dit operationele besluit. Op grond van maatregelen van de ACM mogen NLFI en de staat namelijk geen invloed uitoefenen op de commerciële strategie van de bank.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze moties? Wanneer kan de uitvoering verwacht worden? Kunt u deze moties zo spoedig mogelijk in uitvoering nemen? Zo nee, Waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven werk ik op dit moment aan een brief, waarin ik uitgebreid in zal gaan op de moties van Idsinga c.s. ten aanzien van de spaarmarkt en de toezeggingen die ik in mijn brief van 1 oktober heb gedaan. Uit het rapport dat ik u met deze beantwoording toestuur, blijkt dat PwC op basis van haar onderzoek verwacht dat het verplicht aanbieden van een zelfstandige spaarrekening niet in het belang van de consument is. Dit staat in contrast met de aanbeveling van de ACM om deze verplichting in te voeren. Gelet op deze tegenstrijdige conclusie acht ik het van belang om de bevindingen van PwC zorgvuldig te wegen en mogelijke verdere acties eerst uitgebreid en in samenhang met de opvolging van de andere aanbevelingen te bespreken met de ACM, voordat ik hierover een besluit neem en dit in de genoemde brief aan uw Kamer voorleg.
In mijn Kamerbrief Voortgangsrapportage de Volksbank over 2024 ben ik al ingegaan op de motie van de leden Idsinga en Van der Lee (GroenLinks/PvdA) over het staken van de voorbereidingen van de privatisering van de Volksbank.
Kunt u deze vragen ruim voor het einde van het zomerreces beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het overleg met maatschappelijke partijen in het kader van stikstof |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Hoe is het overleg met maatschappelijke partijen in het kader van stikstof deze week verlopen?
Op donderdag 3 juli 2025 was er een Catshuissessie van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (hierna: MCEN) met maatschappelijke partijen om de stand van zaken en inhoudelijke onderwerpen in het kader van de stikstofproblematiek met elkaar te bespreken. Aan het begin van het overleg bleek dat er verschillende verwachtingen waren over aard en precieze inhoud van het gesprek. Een aantal maatschappelijke partijen gaf daarop aan dat het op dat moment niet opportuun was om het overleg te voeren. Daarom bleef het overleg deze keer beknopt en is besloten om op een later moment in de zomer verder te praten.
Heeft bij dit overleg een maatregelenpakket op tafel gelegen? Zo ja, uit welke maatregelen bestaat dit pakket?
Neen, er heeft geen maatregelenpakket voorgelegen. Wel hebben de organisaties diverse documenten en verwijzingen (ambtelijk) ontvangen over de aanpak van de MCEN, in het bijzonder ook de stukken die de Kamer zijn toegegaan het informatieverzoek van het lid Baudet (FvD), 14 mei 2025 en de voorbereidingen op de uitvraag aan kennisinstellingen ter ondersteuning van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Deelt u de mening dat het voor een geloofwaardig stikstofpakket voor Prinsjesdag, en voor een gedegen controle van dit pakket door de Kamer, van belang is dat verscheidene maatregelopties zijn doorgerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de maatregelen op de groslijst van de ministeriële commissie economie en natuurherstel (MCE&N) doorgerekend? Zo ja, kan deze doorrekening / kunnen deze doorrekeningen per ommegaande met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van adequaat onderbouwen en zorgvuldigheid van d aanpak gericht op emissiereductie en natuurherstel. Daarom is ter de voorbereiding van de besluitvorming ook een consortium van vier kennisinstellingen betrokken, te weten het PBL, RIVM, Deltares en WUR. Zij maken een analyse van de mogelijke maatregelen die zijn aangedragen in het kader van de MCEN en geven overwegingen mee voor nadere beleidsontwikkeling. De inzichten die hieruit voortkomen worden betrokken bij de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Welke zwaarwegende belangen verzetten zich daartegen als de groslijst is doorgerekend maar deze doorrekening niet met de Kamer kan worden gedeeld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is een consortium van vier kennisinstellingen, te weten het PBL, RIVM, Deltares en WUR, betrokken. Dit ten behoeve van de ondersteuning van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 4 juli 2025 beantwoorden?
Zoals gebruikelijk worden de onderliggende documenten van externe partijen die relevante analyses, feiten, risico's en toelichtingen bevatten na besluitvorming in het kabinet gedeeld met Uw Kamer en openbaar gemaakt. Dit zal gebeuren na afronding van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Het bericht ‘Tekort aan drinkwater dreigt, beloofde voorraden komen niet van de grond’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan drinkwater dreigt, beloofde voorraden komen niet van de grond»1 en het interview met de Hans de Groene van Vewin op NPO Radio 1 op 2 juli 2025 over dit onderwerp2?
Ja.
Kunt u een overzicht geven per provincie van de stand van zaken met betrekking tot het aanwijzen van aanvullende strategische voorraden (ASV’s) en met name de verwachte realisatietermijn?
De stand van zaken van het aanwijzen van Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) verschilt per provincie. Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg, Flevoland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland hebben de ASV aangewezen en vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
Groningen en Friesland voeren een planMER procedure uit om de ASV aan te wijzen, deze procedure is naar verwachting in 2026 afgerond. De provincies Zeeland en Noord-Brabant hebben ervoor gekozen om geen ASV aan te wijzen vanwege een gebrek aan grondwatervoorraden. Deze provincies zoeken andere mogelijkheden om te voldoen aan de toekomstige drinkwatervraag.
De ASV zijn grondwatervoorraden die ingezet kunnen worden om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040, de ASV worden aangewezen door de provincies. Naast grondwatervoorraden (ASV) zetten provincies in op alternatieve bronnen en mogelijkheden tot drinkwaterbesparing om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040.
Geeft het actieprogramma voor drinkwater, dat begin 2025 is gestart, u voldoende handvatten om samen met de provincies tijdig progressie te boeken?
Het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 bevat regionale uitvoeringsplannen van drinkwaterbedrijven en provincies om de huidige bronnen voor drinkwater uit te breiden en waar mogelijk nieuwe winningen te realiseren. Daarnaast bevat het Actieprogramma landelijke acties die de uitvoering van de regionale plannen ondersteunen. Daarmee geeft het actieprogramma voldoende handvatten om in de periode tot en met 2030 de beschikbaarheid van drinkwater te kunnen waarborgen. In het eerste kwartaal van 2026 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Lukt het alle betrokken partijen tot nu toe om de gemaakte afspraken na te komen en dit ook tijdig te doen? Zo nee, wat is ervoor nodig om de gemaakte afspraken na te kunnen komen?
Voor wat betreft het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 wordt de Kamer in het eerste kwartaal van 2026 geïnformeerd over de voortgang.
Voor wat betreft de ASV hebben acht provincies de ASV aangewezen, werken twee provincies aan de laatste procedures en wijzen twee provincies geen grondwaterreserves als ASV aan. Met deze twee provincies zal nog ambtelijk een gesprek worden gevoerd.
Deelt u de mening dat juist het aanleggen van ASV’s een belangrijke voorwaarde is voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Voor het vestigingsklimaat is voldoende water een belangrijke voorwaarde. ASV zijn echter bedoeld voor drinkwatervoorziening, niet voor de watervoorziening voor de industrie.
Wat gaat u samen met de provincies doen om versnelling aan te brengen in het aanwijzen van ASV’s?
Zoals is vermeld bij het antwoord op vraag 2 zijn de ASV reeds aangewezen door de provincies of zij voeren de laatste procedures uit om te komen tot aanwijzing. De provincies Zeeland en Noord-Brabant hebben ervoor gekozen om geen ASV aan te wijzen, maar andere bronnen in te zetten om te voldoen aan de stijgende drinkwatervraag tot 2040. Hierover zijn nog besprekingen gaande.
In het Nationaal Waterprogramma en in het Programma, Bodem, Ondergrond en Grondwater, die het Rijk op dit moment opstelt, wordt ook de status van de ASV’s in relatie tot ander grondwater- en drinkwaterbeleid bezien. Het is mogelijk dat daar nog aanvullende acties worden opgenomen.
Bemoeilijkt de overlap van nationale grondwaterreserves (NGR’s) het aanwijzen van ASV’s?
Nee. De ASV zijn door de provincies in een eerder stadium aangewezen dan de Nationale Grondwaterreserves (NGR), die door het Rijk worden aangewezen. Op enkele locaties in Nederland overlappen de ASV en NGR. In de in antwoord 6 aangehaalde rijksprgramma’s wordt uitgewerkt hoe omgegaan wordt met deze overlap tussen de NGR en ASV.
Zo ja, hoe staat het met de afstemming tussen het Rijk en de provincies over de begrenzing van de NGR’s?
De provincies zijn intensief betrokken geweest bij het zoeken naar locaties die technisch geschikt zijn als NGR. Op dit moment houden we de provincies met hulp van IPO op de hoogte van de stappen die we zetten om te komen tot aanwijzing van NGR inclusief bescherming.
Bent u van mening dat het huidig ingezette beleid voldoende is om een mogelijk toekomstig drinkwatertekort te voorkomen?
Het doel van het beleid van het Ministerie van IenW is om te voorkomen dat drinkwatertekorten in de toekomst plaatsvinden. Het aanwijzen van ASV en NGR levert, naast drinkwaterbesparing en het aanwenden van aanvullende bronnen, een bijdrage aan de toekomstige drinkwatervoorziening.
De grootste uitdagingen zullen zitten in de uitvoering van de aangegeven plannen door drinkwaterbedrijven en provincies. Bij het realiseren van een nieuwe drinkwaterwinning of een uitbreiding van een bestaande drinkwaterwinning zorgen elementen zoals netcongestie, stikstofproblematiek en belangen vanuit de omgeving voor uitdagingen bij de uitvoering.
Bent u bekend met het artikel «EU-klimaatchef Wopke Hoekstra komt met ambitieus klimaatdoel voor 2040: 90 procent reductie; onbetaalbaar zeggen critici»1?
Ja.
Steunt u de oproep van de Franse president Emmanuel Macron dat Brussel helemaal geen nieuw doel hoeft voor te leggen op de klimaattop in de Braziliaanse stad Belém?
De oproep van de Franse president betrof de vraag of de besluitvorming over het EU-interne doel voor 2040 dat in de Europese Klimaatwet zal worden vastgelegd afgerond moet zijn vóór de klimaattop COP30.
Samen met een groep van andere Europese landen zet Nederland zich ervoor in dat de EU Nationally Determined Contribution (NDC) voor 2035 wordt afgeleid van het EU-interne 2040 doel en daarmee in lijn is met wat volgens de wetenschap van een partij als de EU verwacht mag worden. Nederland steunt de duidelijkheid, en daarmee investeringszekerheid, die dit tussendoel biedt. Daarom is het wenselijk dat de besluitvorming over zowel het 2040 doel als over de EU NDC vóór de COP in Belém is afgerond. Beide voorstellen zullen worden geagendeerd op een extra ingelaste Milieuraad op 18 september.2
In elk geval zullen alle partijen uit de Overeenkomst van Parijs vóór COP30 een NDC moeten vastleggen, waaronder de EU. In deze NDC beschrijven ze wat zij tot aan 2035 zullen doen om de wereldwijde opwarming van de aarde te beperken tot 1.5°C. Het is een verdragsrechtelijke verplichting om elke vijf jaar een dergelijke NDC in te dienen. Er is geen discussie binnen de Europese Unie (EU) over deze verplichting.
Kunt u een inschatting maken van de economische schade en regeldruk voor het Nederlandse bedrijfsleven en de industrie als gevolg van het ophogen van de reductiedoelstelling naar 90% in 2040?
Zoals Draghi in zijn rapport reeds aangaf, is een toekomstbestendige, sterke en concurrerende Europese economie duurzaam. Decarbonisatie biedt kansen voor onze energieonafhankelijkheid, en economische groei voor de groene Europese industrie.
De afbouw van (geïmporteerde) fossiele brandstoffen en grondstoffen en opbouw van duurzame alternatieven versterkt enerzijds de onafhankelijkheid door diversificatie. Anderzijds worden de energiekosten op de lange termijn verlaagd. Hierbij wordt door de Commissie benadrukt dat de kosten van het niets doen tegen klimaatverandering significant hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf.3 Een tussendoel van netto 90%, zoals nu voorgesteld door de Commissie, draagt bij aan de voorspelbaarheid van beleid en investeringszekerheid voor bedrijven in deze transitie.
De Commissie heeft in de effectbeoordeling voor het 2040-doel reductie scenario’s doorgerekend waaronder de voorgestelde netto 90%. De decarbonisatie van ons energiesysteem vergt investeringen die in alle voorgestelde paden naar klimaatneutraliteit moeten worden gedaan. De totale investeringskosten voor de periode tussen 2030 en 2050 zijn beheersbaar mits er wordt voldaan aan een aantal belangrijke randvoorwaarden zoals de volledige uitvoering van het EU-beleid richting 2030.4 5 Dit blijkt ook uit de doorberekening voor Nederland, door CE Delft.6
Om de haalbaarheid van het klimaatdoel voor 2040 verder te ondersteunen, richt de Commissie zich in verschillende voorstellen op het ondersteunen van bedrijven bij het oplossen van knelpunten in de energietransitie en het bevorderen van duurzame concurrentievermogen zoals hoge net- en aansluitkosten, versnelling van aanleg nieuwe energie infrastructuur, afhankelijkheid (van import) van fossiele brandstoffen en leveringszekerheid en een mondiaal gelijk speelveld.7 Ook heeft de Commissie aandacht voor vereenvoudiging, onder andere via de aankondiging van verschillende omnibuspakketten. Dit sluit aan bij de doelstelling van de Commissie om de administratie lasten te verminderen met minstens 25% voor alle bedrijven en 35% voor het mkb.
Het recent gepubliceerde wetsvoorstel voor 2040 is door het kabinet beoordeeld volgens de gebruikelijke BNC-procedure, waarbij ook de gevolgen voor bedrijven, regeldruk en concurrentievermogen zijn meegenomen. Het BNC-fiche is reeds met de Tweede Kamer gedeeld.8
Deelt u de zorg dat de keuze van de Europese Commissie om nu een extreem ambitieus klimaatdoel van 90% reductie naar voren te schuiven, terwijl grote delen van de wereld worstelen met oorlog, inflatie en energiezekerheid, het verkeerde signaal op het verkeerde moment is en dat het draagvlak onder burgers en ondernemers hierdoor verder onder druk komt te staan?
Het demissionaire kabinet deelt niet deze mening. Het kabinet benadrukt dat een 2040-doel een langetermijnperspectief biedt voor zowel bedrijven als consumenten, wat belangrijk is voor een stabiel en sterk investeringsklimaat. Verduurzaming draagt bij aan een weerbare economie, concurrentievermogen van bedrijven en strategische autonomie wat juist belangrijk is in de huidige geopolitieke situatie. De voortzetting van beleid lijkt dan ook brede steun te vinden onder burgers en bedrijven in Europa. Zo hebben recent meer dan 150 bedrijven en investeerders in een gezamenlijke brief opgeroepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in 2040.9
Ligt het gezien de bredere internationale situatie, met zorgen over energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit, niet voor de hand om klimaatdoelen verder aan te scherpen zonder brede analyse van de gevolgen? In hoeverre ziet u om de internationale context expliciet te betrekken bij de beoordeling van het nieuwe klimaatdoel?
In de effectbeoordeling van de Europese Commissie waar het voorstel op is gebaseerd, is expliciet gekeken naar de bredere internationale situatie en de zorgen over energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit.
Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat, hoe hoger de gemiddelde temperatuurstijging boven de grens van 1,5 graad Celsius uitkomt, des te groter de ontwrichting van het dagelijks leven, het verdienvermogen, en de wereldwijde stabiliteit zal zijn. Voor de EU is een tussendoel van netto-90% in 2040 een bijdrage in lijn met de vereisten om deze impact te minimaliseren.
De gevolgen van klimaatverandering zorgen ook in Nederland voor oplopende kosten. Na de Russische invasie in Oekraïne heeft de EU bovendien moeten constateren dat de import van fossiele brandstoffen een ongewenste afhankelijkheid creëert, en dat versnelde uitrol van hernieuwbare energie op eigen grondgebied juist bijdraagt aan energiezekerheid.
De huidige geopolitieke situatie benadrukt het belang van tijdige voorbereiding om weerbaar te zijn tegen verdere instabiliteit. In geval van klimaatverandering kan dit het best bij de bron worden aangepakt, door de uitstoot van broeikasgassen in internationaal verband snel omlaag te brengen.
Hoe geeft u richting het Nederlandse bedrijfsleven invulling aan haar verantwoordelijkheid om duidelijkheid te bieden over de betekenis en mogelijke gevolgen van het nieuwe EU-voorstel? Wat mogen bedrijven op dit moment verwachten aan inzet, duiding en vertegenwoordiging van hun belangen richting Brussel?
Het kabinet zet zich in voor de verduurzaming, weerbaarheid en concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en Europa. Het tussendoel voor 2040 staat hierbij niet in de weg, maar ondersteunt deze inzet. Het tussendoel draagt bij aan de investeringszekerheid van bedrijven richting klimaatneutraliteit, zoals ook wordt benadrukt door de Commissie.10 De afbouw van fossiele afhankelijkheid van bedrijven is van belang voor hun weerbaarheid en concurrentievermogen.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat het concurrentievermogen van bedrijven ook onder druk staat door hoge energieprijzen en overproductie door bedrijven uit derde landen. Het is daarom van belang dat bedrijven worden ondersteund in de transitie zodat zij hun concurrentievermogen kunnen behouden. Het kabinet spant zich in voor het op orde brengen van de randvoorwaarden voor verduurzaming en concurrentievermogen bij verdere uitwerking van Europees beleid, zoals de voorstellen voortkomend uit de CID.
Welke stappen zet u, binnen uw demissionaire bevoegdheden, om richting de Europese Commissie en Eurocommissaris Hoekstra te laten blijken dat het voorgestelde klimaatdoel van 90% in 2040 voor Nederland niet acceptabel is?
Het kabinet levert zijn bijdrage aan de Europese doelen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en ten minste netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren in 2030. Het recent gepubliceerde wetsvoorstel voor 2040 is door het kabinet beoordeeld volgens de gebruikelijke BNC-procedure en reeds met de Kamer gedeeld.
Voor het kabinet staat centraal om cf. motie Erkens11 te pleiten voor een stevig uitvoeringspakket om knelpunten in de transitie aan te pakken. Zo vraagt het kabinet om een Europese aanpak voor hoge netwerktarieven en een sterkere harmonisatie van de methodologie voor netwerktarieven, ondersteuning bij het mitigeren van netcongestie, samenwerking bij de uitrol van (grensoverschrijdende) infrastructuur voor energie en CO2, het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures, en het waarborgen van voldoende beschikbaarheid van financiering, duurzame energie en grondstoffen.
Nederland zal zijn bijdrage leveren aan het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen om geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.
Wil dit kabinet zich ondubbelzinnig uitspreken dat zij niet staat achter een nieuwe klimaatdoelstelling van 90% reductie in 2040? Zo ja, welke concrete acties gaat dit kabinet nemen om te zorgen dat het plan van Hoekstra geen doorgang gaat vinden?
Zie het antwoord op vraag 7. Het recent gepubliceerde wetsvoorstel, met daarin een Europees bindende klimaatdoelstelling voor 2040, is middels het gebruikelijke BNC-fiche met de Kamer gedeeld.
Het bericht ‘Slechts 1 op de 10 mkb’ers klaar voor verplichte e-facturatie per 2026’ van MKB Servicedesk. |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de claim dat slechts één op de 10 mkb’ers voldoende is voorbereid op de aanstaande regelgeving voor verplichte e-facturatie per 2026? Klopt deze constatering volgens u?1
De genoemde datum van 2026 is niet juist. De verplichting voor e-facturatie van grensoverschrijdende handel tussen ondernemers gaat in per 1 juli 2030.
Hoe bereid u ondernemers voor op deze aanstaande regelgeving? Heeft u het idee dat dit voldoende is? Zo nee, bent u bereid hier extra aandacht aan te geven?
Recent is de Kamer geïnformeerd2 over het pakket btw-regels voor het digitale tijdperk (Vat In the Digital Age: hierna VIDA-pakket) waar verplichte e-facturatie onderdeel van uitmaakt. Zoals ook vermeld in de brief worden bij de te maken beleidskeuzes en de implementatie van de richtlijn ondernemers via (internet)consultatie betrokken. Ook is er nadrukkelijk aandacht voor de administratieve lasten van ondernemers, de impact op de bedrijfsvoering en de benodigde ondersteuning. Dit geldt voor kleine ondernemers in het bijzonder. Het kabinet zorgt ervoor dat er voldoende aandacht is voor de voorbereiding die ondernemers moeten treffen.
Wat zijn de consequenties voor ondernemers als zij per 2026 niet aan deze regelgeving voldoen?
De datum van 2026 is zoals hiervoor weergegeven onjuist. Het kabinet zorgt ervoor dat ondernemers zich tijdig kunnen voorbereiden voor de verplichtingen die voortvloeien uit het VIDA-pakket per 1 juli 2030.
Zijn er mogelijkheden tot uitstel van het ingaan van de verplichting voor een e-facturatie als kort voor de deadline een significante groep ondernemers nog geen weet heeft van deze verplichting? Zo ja, staat u hiervoor open en hoe groot zou die groep ondernemers dan ongeveer moeten zijn?
Voor nu is deze vraag nog niet relevant gezien de inwerkingtreding per 1 juli 2030.
Zijn ondernemers in andere landen wel beter voorbereid op deze regelgeving? Zo ja, hoe komt dat volgens u? Zo nee, bent u bereid dit punt te agenderen in de EU?
Het kabinet zorgt ervoor dat ondernemers in Nederland tijdig bekend zijn met de verplichtingen en de aanstaande wijzingen als gevolg van het VIDA-pakket. Het kabinet streeft ernaar om de wetgeving betreffende het deel van VIDA dat ziet op e-facturatie en digitale rapportage bij uw Kamer in te dienen met het oog op afronding van het parlementair proces minimaal twee jaar vóór de inwerkingtreding per 1 juli 2030. Dit is van belang voor een zorgvuldige voorbereiding, inclusief testfase, voor alle betrokken partijen.
Geldt deze regelgeving ook voor het grootbedrijf? Zo ja, is het grootbedrijf wel voldoende voorbereid op deze aanstaande verplichting volgens u? Waar leest u dat aan af?
Ja, het deel van het VIDA-pakket dat ziet op de e-facturatie, geldt ook voor het grootbedrijf. Het voorbereiden van de grote bedrijven gaat gelijk op met alle bedrijven zoals hiervoor toegelicht. In geval van internationaal of Europees werkende bedrijven hebben deze vaak al ervaring met e-facturatie en digitale rapportage in landen waar dit al gaande is.
Dit neemt niet weg dat implementatie van e-facturatie en de digitale rapportage ook voor grote bedrijven een uitdaging kan zijn. Voor alle ondernemers geldt het belang dat zij tijdig en duidelijk geïnformeerd worden hoe de richtlijn in de nationale wet zal worden geïmplementeerd. Zoals in de hiervoor aangehaalde Kamerbrief toegelicht is dat ook het streven van het kabinet.
Gedurende de totstandkoming van het VIDA-pakket maar ook tijdens het implementatietraject is en blijft er geregeld contact met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en is dit ook Europees voorzien in gezamenlijke seminars en in Commissiewerkgroepen.
Bent u het ermee eens dat ondernemers te allen tijde eenvoudig moeten kunnen zien aan welke regelgeving zij moeten voldoen, dat zij bij veranderingen in regelgeving tijdig op de hoogte moeten worden gebracht en dat ondernemers niet met boetes moeten worden opgezadeld als zij geen weet hebben van geldende regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet vindt tijdige en toegankelijke informatievoorziening belangrijk. Het blijft uiteindelijk wel de verantwoordelijkheid van ondernemers om kennis te nemen van de geldende wet- en regelgeving en deze juist toe te passen.
Christenvervolging in Indonesië |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Tientallen christelijke jongeren in Indonesië aangevallen door Moslims: dit is puur christenfobie1» en «Indonesische christenen opgeschrikt door vlag aan wooncomplex: jullie zijn niet welkom»2 en «Church permit refusal in Indonesia sparks religious freedom concerns»3?
Ja.
Behoeft elke godsdienstige activiteit in Indonesië een vergunning of geldt dit slechts in delen van Indonesië of selectief voor enkele geloven?
Niet elke godsdienstige activiteit in Indonesië vereist formeel een vergunning. De Indonesische Grondwet waarborgt godsdienstvrijheid, en in principe mogen religieuze activiteiten vrij worden uitgeoefend binnen de zes officieel erkende religies: islam, protestantisme, katholicisme, hindoeïsme, boeddhisme en confucianisme. In de praktijk is het echter gereguleerd en regionaal verschillend.
In bepaalde provincies of gemeenten – vooral waar religieuze spanningen bestaan of waar religieuze minderheden actief zijn – worden soms beperkingen opgelegd. Lokale overheden of de gemeenschap kunnen eisen stellen, zoals het aanvragen van een vergunning voor het bouwen van gebedshuizen of het organiseren van bijeenkomsten. Voor niet-erkende religies of geloofsgroepen die buiten de officiële zes vallen, is het verkrijgen van toestemming vaak moeilijk en onderhevig aan bureaucratische of sociale obstakels.
Deelt u de opvatting dat gebedsbijeenkomsten zonder vergunning mogelijk zouden moeten zijn? Zo ja, bent u bereid om bij de Indonesische overheid voor meer ruimte te pleiten voor gebedsbijeenkomsten en kleinschalige christelijke bijeenkomsten in huizen, het liefst zonder de noodzaak voor een vergunning?
Ja. Gebedsbijeenkomsten zouden, zeker in besloten kringen, zonder vergunning mogelijk moeten zijn. Internationaal recht staat regulering van openbare religieuze uitingen onder strikte voorwaarden toe, zoals ter bescherming van de openbare orde of veiligheid, maar dit mag nooit neerkomen op een onevenredige beperking van geloofsbeleving. Nederland zal dit uitgangspunt blijven onderstrepen in de dialoog met de Indonesische autoriteiten.
Deelt u de mening dat de afhankelijkheid van vergunningen bijzonder onwenselijk is waar het christendom in de minderheid is?
Ja, vrijheid van religie is een fundamenteel recht, ongeacht de omvang van een geloofsgemeenschap. Waar vergunningseisen religieuze minderheden onevenredig beperken in hun geloofsuitoefening, is dat zorgelijk.
Herkent u, net als de vragensteller, een patroon van administratieve maatregelen die optellen tot christenvervolging, inclusief ongelijke toegang tot het recht, tegenwerking bij overheidsprocessen, en tegenwerking met vergunningsprocessen? Zo ja, welke maatregelen of welk handelingsperspectief bestaat hiertegen?
Vanuit het buitenlandse mensenrechtenbeleid zet Nederland, middels programmering en diplomatieke inzet op multilateraal en bilateraal niveau, in op gelijke rechten en toegang tot diensten voor alle personen en bevolkingsgroepen, ongeacht hun religie of geloofsovertuiging. In het World Report 2025 meldt Human Rights Watch dat het afgelopen jaar bepaalde wetten in Indonesië risico’s meebrachten voor religieuze minderheden waar het de tenuitvoerlegging van die wetten betrof. Het rapport noemt ook positieve ontwikkelingen in Indonesië, zoals de verbreding van het recht om van religieuze identiteit te wisselen op identiteitskaarten.
Hoe vaak ziet u hierbij dat administratieve maatregelen, vergunningen en overige processen eigenlijk verdraaid worden en selectief ingezet als christenvervolging? Welke rol speelt dit in de lokale contacten van het ministerie en het postennetwerk in landen waar christenvervolging speelt?
Het kabinet is bekend met gevallen waarin administratieve procedures, zoals vergunningen, onevenredig of selectief worden ingezet tegen religieuze minderheden, waaronder christenen. Onze posten volgen deze ontwikkelingen nauwgezet en brengen zorgen hierover, waar passend, onder de aandacht van lokale autoriteiten.
In dit geval heeft de Indonesische overheid zelf bemiddelend opgetreden, maar was groeiende maatschappelijke intolerantie en volkswoede een probleem. Welke mogelijkheden ziet u om dit weg te nemen en de interreligieuze verhoudingen te verbeteren?
In Indonesië, en in de samenwerking met Indonesië, is er ruim aandacht voor interreligieuze dialoog. Bijvoorbeeld middels het bezoek van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging aan Indonesië najaar 2023, en haar deelname aan de door de Indonesische ambassade in Den Haag georganiseerde Interfaith Dialogue in 2024.
Een belangrijk instrument hierbij is het meerjarige JISRA-programma (Joint Initiative for Strategic Religious Action), dat door Nederland wordt gefinancierd. In verschillende landen ondersteunt dit programma maatschappelijke en religieuze actoren bij het bevorderen van dialoog, het tegengaan van polarisatie en het versterken van de positie van vrouwen en jongeren binnen geloofsgemeenschappen. In Indonesië draagt JISRA bij aan het verminderen van spanningen en het versterken van sociale cohesie op lokaal niveau, onder andere door interreligieuze samenwerking en gezamenlijke belangenbehartiging.
Daarnaast lopen er ook verschillende projecten op dit thema via de Nederlandse ambassade in Jakarta. Met steun van de ambassade wordt bijvoorbeeld door verschillende lokale organisaties en overheidsinstanties samengewerkt aan nieuwe regelgeving die betrekking heeft op het beschermen van religieuze vrijheden.
Welke strategie hanteert u om christenvervolging te bestrijden en geloofsvrijheid te bevorderen waar de overheid formeel vrijheid van religie garandeert, maar volkswoede en spanningen tussen religieuze groepen alsnog uitmonden in christenvervolging?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om bestaande initiatieven voor religieuze verzoening en harmonie, zoals onder andere het initiatief Forum Kerukunan Umat Beragama (FKUB), te steunen of bevorderen?
Er is in de relatie met Indonesië ruim aandacht voor het onderwerp interreligieuze dialoog waarbij Nederland verschillende initiatieven steunt. Zie ook het antwoord op vraag 7.
FKUB is een initiatief van de Indonesische overheid om religieuze harmonie te bevorderen. De ambassade in Jakarta werkt door haar projecten rondom vrijheid van religie en geloof indirect samen met dit forum; meerdere organisaties waarmee de ambassade samenwerkt, zijn verbonden aan het forum.
De storing bij de radiosystemen van de Kustwacht |
|
Arend Kisteman (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Karremans , Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radiosystemen bij de Kustwacht werken niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Kustwacht een belangrijke rol vervult om de Noordzee veilig te houden en dat het daarom zeer belangrijk is dat radiocommunicatieproblemen snel worden opgelost?
Ja.
Kwalificeert u het communicatiesysteem voor de Kustwacht als mission critical?
Ja, in de zin dat de radiosystemen essentieel zijn voor het opereren van de Kustwacht.
Wie is er verantwoordelijk voor de communicatiesystemen? Als deze verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt, wat gaat u eraan doen om storingen te voorkomen?
De Kustwacht is een samenwerkingsverband van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Justitie en Veiligheid, Financiën, Klimaat en Groene Groei en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het Ministerie van Defensie voert het beheer uit, waaronder dat van de communicatiesystemen.
Ja, de radiosystemen zijn op orde. De storing is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Heeft u het vertrouwen dat het communicatiesysteem op dit moment op orde is en bestand is tegen storingen?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de Kustwacht ook een rol speelt in het begeleiden van Russische schepen, kunt u garanderen dat de huidige communicatiesystemen adequaat zijn en we hier geen steken laten vallen?
Het begeleiden van niet-NAVO- en niet-partnereenheden door het Nederlandse deel van de Noordzee schepen is een taak van Defensie2. Waar gevraagd verleent de Kustwacht assistentie. De radiosystemen zijn op orde. De storing van de radiosystemen is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
In het geval van een storing waaronder deze luisteren de varende en vliegende Kustwachteenheden alsmede de maritieme verkeerscentrales en de reddingstations van de Koninklijke Nederlandse Reddingmaatschappij (KNRM) het maritieme radionoodkanaal uit. De Kustwacht informeert dan ook omliggende landen. De Kustwacht kan reddingboten alarmeren. De communicatie verloopt dan via het telefoon- en/of C2000-netwerk.
Zijn er kritieke toestanden ontstaan door de storingen en zijn er hierbij mensen in gevaar gekomen?
Nee, er zijn geen kritieke toestanden ontstaan en geen mensen in gevaar gekomen door de storing van de radiosystemen. De Kustwacht heeft direct mitigerende maatregelen genomen om bij nood bereikbaar te blijven. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de voorgaande vraag.
Hoe verhoudt deze storing zich tot de storing op 28 augustus 2024?2
De storing van 1 juli jl. en die van 28 augustus 2024 en de oorzaken daarvan staan los van elkaar. De eerste betrof een probleem met een routeringsprotocol op het netwerk tussen de radiosystemen van de Kustwacht. De storing van 28 augustus 2024 betrof een landelijke storing van het NAFIN4.
De NAFIN-storing op 28 augustus 2024 is geëvalueerd om herhaling te voorkomen5.
Zijn de problemen die deze storing toen veroorzaakten verholpen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het zijn dat de back-upsystemen voor de communicatie ook uitvallen als het hoofdsysteem een storing heeft? Is hier inmiddels iets aan gedaan?
Het betrof een storing op het netwerk tussen de afzonderlijke radiosystemen («radiostations»). De afzonderlijke radiosystemen bleven werken. De storing werd ervaren als een storing van de radiosystemen als geheel. De radiosystemen op zich zijn redundant ingericht en kunnen elkaar opvangen bij uitval als het netwerk ertussen beschikbaar is.
Het heeft lang geduurd voordat de storing in het routeringsprotocol werd verholpen, is hierin voorzien om het routeringsprotocol redundant te maken? En zo niet, bent u voornemens dit te doen?
Het netwerk tussen de radiosystemen is drievoudig redundant ingericht. Het probleem met het routeringsprotocol had te maken met een verkeerde instelling en is niet met redundantie te voorkomen. Het probleem is onderzocht en verholpen. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over uw inspanningen om een dergelijke storing in de toekomst uit te sluiten?
De storing is verholpen. De storing is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Hoe is het communicatiesysteem van de Kustwacht beschermd tegen cyberaanvallen?
Het communicatiesysteem van de Kustwacht is op verschillende manieren beveiligd tegen zowel interne als externe cyberaanvallen. Vanwege veiligheidsoverwegingen kan ik hierop verder niet ingaan.
In hoeverre zijn de opstelpunten essentieel voor goede radiosystemen voor de Kustwacht? Als dit zo is, wordt dit dan ook meegenomen in de gesprekken met de sector zoals beloofd in het commissiedebat Telecom van 30 januari 2025?
De opstelpunten zoals bedoeld in het commissiedebat zijn telecommunicatie-opstelpunten en hebben geen relatie met de storing of werking van de radiosystemen voor de Kustwacht.