De onderhoudstop van de kerncentrale Borssele |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de tijdplanning voor de onderhoudstop van de kerncentrale Borssele?1
De onderhoudsstop van de kerncentrale Borssele is gepland van vrijdag 12 april t/m ca. 17 mei 2013.
Wordt, mede gelet op de ouderdom van de centrale, het hele reactorvat gecontroleerd? Zo nee, tot welke onderdelen beperkt de controle zich dan en wordt uitgesloten dat er elders in het reactorvat wel haarscheuren voorkomen?
De inspectie van het reactorvat is opgenomen in een door de Kernfysische Dienst goedgekeurd meerjaren inspectieprogramma. In een 10 jaar cyclus wordt het gehele programma van inspecties op het primaire systeem inclusief het reactorvat uitgevoerd. Naar aanleiding van de verlenging van de bedrijfsduur van de kerncentrale Borssele is dit programma uitgebreid. Tijdens de komende onderhoudsstop zal de vatwand extra worden geïnspecteerd. De vatringen worden in deze onderhoudsstop over de gehele hoogte en dikte gemeten. Op vier verschillende posities ten opzichte van de omtrek van de vatwand wordt gemeten. Dit is ruim voldoende voor de controle, maar mocht het nodig blijken zal deze meting worden uitgebreid.
Op welke wijze wordt de fysieke staat van het reactorvat gecontroleerd en is die techniek op tijd beschikbaar? Welke meet en rekentechnieken worden daarvoor toegepast?
De fysieke staat van het reactorvat wordt met een ultrasoon onderzoeksmethode gecontroleerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van apparatuur en dataverwerking programma’s die aan de huidige stand der techniek voldoen. De onderzoekstechnieken zijn internationaal gekwalificeerd (European Network for Inspection Qualification) en beschikbaar om ingezet te worden. Resultaten worden getoetst aan de hand van rekenmethodes en tegen eisen uit de internationale nucleaire veiligheidscode ASME (American Society of Mechanical Engineers). Deze veiligheidcode is door Nederland erkend.
Wordt het reactorvat van de kerncentrale in Borssele ook onderzocht met ultrasoon geluid zoals u stelde tijdens het dertigledendebat over het bericht «Europese kerncentrales niet veilig genoeg» op 6 maart jl.?
Ja.
Is de duur van de onderhoudsperiode toereikend om het volledige reactorvat door te meten? Zo nee, bent u in uw hoedanigheid van toezichthouder bereid om zo nodig af te dwingen dat de inspectie wordt uitgebreid indien de verzamelde gegevens daartoe aanleiding geven?
Zie beantwoording vraag 2. Mochten de uitkomsten van de metingen daartoe aanleiding geven wordt het onderzoek uitgebreid. De Kernfysische Dienst houdt mij van de resultaten van de inspectie op de hoogte.
Het gebruik van onbemande vliegtuigjes |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snel regels onbemande vluchten»?1
Ja.
Wat zijn de geldende regels met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor met camera’s uitgeruste onbemande vliegtuigjes?
Het aangehaalde bericht omvat het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door de overheid en door bedrijven die dat al dan niet in opdracht van de overheid doen, en het inzetten van modelvliegtuigjes met camera’s door burgers.
Het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door de overheid, of door bedrijven ten behoeve van een overheidstaak, gebeurd in beginsel niet met het oogmerk om personen herkenbaar in beeld te brengen. Ter illustratie verwijs ik naar mijn antwoorden van 8 mei 2013 op de vragen van de leden Schouw en Berndsen-Jansen van uw Kamer2. Daarin heb ik bovendien aangegeven dat de door de politie ingezette Ravens van Defensie op een hoogte van 300 meter vliegen en dat Ravens geen beelden kunnen maken waarop personen herkenbaar zijn.
Voor de gevallen waarin wel de mogelijkheid en het oogmerk bestaat om een persoon herkenbaar in beeld te brengen, en er om die reden van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer sprake kan zijn, heeft de overheid in het Wetboek van Strafrecht (WvSr) de bepalingen 139f en 441b opgenomen. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel het op ongecontroleerde wijze gebruiken van verborgen camera’s in onze samenleving te voorkomen.3
Artikel 139f WvSr stelt strafbaar het door middel van een technisch hulpmiddel heimelijk, opzettelijk en wederrechtelijk maken van een afbeelding van een persoon in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats. Artikel 441b WvSr stelt strafbaar het door middel van een technisch hulpmiddel heimelijk en wederrechtelijk maken van een afbeelding van een persoon op een voor het publiek toegankelijke plaats.
Beide strafbepalingen bieden de mogelijkheid om op te treden tegen het heimelijk inzetten van op een onbemand vliegtuigje gemonteerde camera’s gericht op het herkenbaar in beeld brengen van een persoon. Met het bestanddeel «wederrechtelijk» wordt onder meer beoogd het heimelijk gebruik van camera’s door de overheid in het belang van de opsporing of de nationale veiligheid, met als oogmerk het herkenbaar in beeld brengen van een persoon, uit te sluiten van strafbaarstelling, mits dat gebruik binnen de daarvoor geldende kaders valt.4
Zijn de regels afdoende en handhaafbaar? Zo nee, hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het wettelijke regime voor de taakuitoefening door de overheid bevat voldoende waarborgen voor het respecteren van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie die taakuitoefening betrekking heeft. Ten aanzien van het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door bedrijven die dat niet in opdracht van de overheid doen en het inzetten van modelvliegtuigjes met camera’s door burgers, hebben mij geen concrete signalen bereikt van een gebrekkige handhaafbaarheid van de regels of van overtredingen van de regels.
Deelt u de mening van het College Bescherming Persoonsgegevens dat de kans groot is dat deze regels door gebruikers van die vliegtuigjes worden overtreden? Zo ja, heeft u een indruk van de aard en hoeveelheid van deze overtredingen? Zo nee, worden deze regels niet overtreden of heeft geen kennis van dergelijke overtredingen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen’ |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen»?1 Kent u ook de rechterlijke uitspraak die de basis vormt van dit artikel?
Ja. Ik ken het bericht, en ik ken de (tussen)uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant waarover in het bericht wordt geschreven. Het is een uitspraak in een procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Het college van Eindhoven heeft inmiddels aangekondigd hoger beroep tegen de einduitspraak in te willen stellen.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de Wet Normering Topinkomens (WNT) die sinds 1 januari 2013 van kracht is? Valt de betreffende instelling vanaf januari 2013 onder het regime van de WNT en moet deze aldus voldoen aan een inkomensnorm?
Het geschil vindt zijn oorsprong in de rechtsverhouding tussen de instelling en de gemeente van voor de inwerkingtreding van de WNT. De WNT speelt in de uitspraak geen rol. De betreffende instelling valt sinds de inwerkingtreding van de WNT per 1 januari 2013 onder het regime van de WNT. Het betreft hier een instelling die op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als zorginstelling is toegelaten.2 Het bezoldigingsmaximum van de WNT is thans op deze instelling van toepassing. Hierbij dient ten aanzien van de individuele topfunctionarissen het overgangsrecht in acht te worden genomen.
Of en in hoeverre kunnen bestuursorganen zoals gemeenten aanvullende en verdergaande beperkingen (t.o.v. de WNT) stellen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van instellingen waarmee een subsidierelatie bestaat?
De WNT verzet zich niet tegen het door decentrale bestuursorganen door middel van de subsidievoorwaarden stellen van aanvullende of verdergaande beperkingen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van door deze bestuursorganen gesubsidieerde instellingen. De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt in deze casus dat de door de gemeente Eindhoven aan de subsidie verbonden verplichtingen in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals gezegd heeft het college van Eindhoven aangekondigd hiertegen hoger beroep in te stellen.
Hoe beoordeelt u de model-subsidieverordening van de VNG waarin zij manieren belicht waardoor gemeenten topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen kunnen tegengaan?
In de model-Algemene subsidieverordening van de VNG zijn geen bepalingen opgenomen, die gericht zijn op het tegengaan van topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Bij de VNG wordt wel gewerkt aan een model-subsidieregeling (een nadere regeling op grond van de model-ASV) waarin aandacht wordt geschonken aan de mogelijkheid om te voorkomen dat subsidiegeld wordt besteed aan (te) hoge topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Hierbij volgt de VNG ook op de voet het vervolg van de procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en de gemeente Eindhoven. In het Algemeen Overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van Uw Kamer naar aanleiding van de rapportage 2011 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) heb ik ook aangegeven in verband met het topinkomensbeleid met de VNG in overleg te willen treden. Het ligt in de rede, hierbij ook te spreken over het afstemmen van het normeringsbeleid en over het juridisch instrumentarium dat rijk en gemeenten ten dienste staat.
Omvat de WNT ook alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuurslichamen, zoals gemeenten? Zo nee, welke niet?
Neen, de WNT richt zich niet op alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuursorganen, maar uitsluitend op de topfunctionarissen van instellingen in de publieke en semipublieke sector. Hieronder zijn mede begrepen, instellingen die een of meer overheidssubsidies ontvangen, die tezamen meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van die instelling. Dit kan zowel een subsidie van de Rijksoverheid betreffen, als van decentrale bestuursorganen. Overigens heb ik in bovengenoemd Algemeen Overleg van 14 februari 2013 gememoreerd, dat ik de Eerste Kamer heb toegezegd om met een voorstel voor een aanpassingswet te komen, waardoor de WNT alleen van toepassing is wanneer sprake is van een zekere minimumomvang van de instelling.
Het bericht dat controle op de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar niks voorstelt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de controle op de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar niks voorstelt?1
Ik vind naleving en het toezicht op de leeftijdsgrens van groot belang. Het is inderdaad zo dat het aantal inspecties in 2012 aanzienlijk lager is dan in de jaren daarvoor (zie bijlage). De reden hiervoor is dat, zoals de NVWA aangeeft, de controles op het rookverbod in de horeca prioriteit hadden, en dat deze inspecties bemoeilijkt werden door agressie tegen inspecteurs, zodat ze meer capaciteit kostten. Daarnaast heeft de NVWA nieuw personeel moeten opleiden, in verband met uitstel van de overdracht van het toezicht op de Drank en Horecawet naar de gemeente.
De naleving door de jongeren zelf is gelukkig wel hoog: slechts 9% van de jongeren onder de 16 probeert tabak te kopen. Bij regelgeving als deze kan handhaving alleen echter nooit voor volledige naleving zorgen. Met name de verkopers, maar ook de jongeren en hun ouders hebben daarin ook een verantwoordelijkheid. Zoals ik heb aangeven in de brief die ik op 3 mei aan de Kamer heb gestuurd, zal de NVWA het huidige (alcohol)leeftijdgrenzenteam, dat nu nog gemeenten ondersteunt bij het toezicht op de Drank- en Horecawet, ook in 2014 grotendeels in stand houden en omvormen tot een speciaal tabaksteam. Hierdoor komt er toch extra capaciteit voor het toezicht op het rookverbod in de horeca én de leeftijdgrens tabak.
Overigens is het aantal van 60.000 verkooppunten een schatting van de NVWA van enige jaren geleden. De cijfers van het Platform Verkooppunten Tabak, waarin de verschillende brancheorganisaties vertegenwoordigd zijn, komen uit op een aantal van 30.600. Dit betreft de aangesloten supermarkten, tankstations, tabaksspeciaalzaken, automaten e.d. Het verschil kan mogelijk worden verklaard door losse verkooppunten die niet zijn aangesloten bij een brancheorganisatie, zoals bijvoorbeeld horecazaken die ook tabak verkopen achter de bar, sommige cafetaria e.d. Juist van deze losse verkooppunten zijn geen exacte cijfers bekend, dus mogelijk is het aantal van 60.000 een overschatting.
Klopt het bericht dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar slechts 900 inspecties uitvoerde onder de 60.000 verkooppunten van tabak in Nederland? Zo ja, acht u dit voldoende voor adequaat toezicht? Zo nee, wanneer is dat volgens u wel het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vanaf 2003 een overzicht verschaffen van het aantal uitgevoerde inspecties, waarbij het aantal inspecties wordt uitgesplitst naar het type verkooppunt? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u in dat geval de registratie verbeteren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de bijlage2, opgesteld door de NVWA.
Klopt het bericht dat de controles zich vorig jaar vooral toespitsten op de horeca en dat de controles op supermarkten en benzinepompen achterbleven? Zo ja, is dat vanwege de toegenomen agressie die extra capaciteit vereist?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel overtredingen van het leeftijdsverbod zijn er in 2012 geconstateerd en tot wat voor sancties hebben die geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de inspectie van de tabaksleeftijd door de NVWA uitgevoerd? Worden er ook «mystery shoppers» ingezet?
Het leeftijdsgrenzenteam betreft een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders, die voor de NVWA-inspecteurs kunnen signaleren welke cafés en welke tabaksverkopers in overtreding zijn. Dit jongeren tabaksteam zal bestaan uit 17 fte: 15 fte jongere toezichthouders met een teamleider en een planner.
In 2013 is de capaciteit voor tabakscontroles ongeveer 20 fte. In 2014 komt daar dus 17 fte bij. Juist omdat de jongere toezichthouders niet «opvallen», zijn zij goed in staat overtredingen te signaleren.
Uit hoeveel fulltime krachten bestaat het «leeftijdsgrenzenteam»? Acht u het nodig dit team uit te breiden met het oog op het lage aantal leeftijdsinspecties?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het aantal controles voor 2013 op te voeren? Zo ja, wat is uw streefcijfer?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere controlesystemen wilt u inzetten om de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar te voorkomen? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze technische hulpmiddelen daarbij kunnen helpen?
Het is aan de verkopers van tabaksproducten om zich te houden aan de eisen rondom leeftijdsgrens en legitimatie en om te bepalen hoe ze dit doen. Als winkeliers daarbij gebruik maken van goede technische hulpmiddelen dan juich ik dat toe. De tabaksdetailhandel is, in navolging van de supermarkten, vorig jaar gestart met een campagne om te voorkomen dat tabaksproducten worden verkocht aan jongeren onder de 16 jaar. Deze campagne loopt drie jaar. Door bewustwording van winkeliers en betere controle van het legitimatiebewijs van personen jonger dan 20 jaar, wil de detailhandel zorgen voor effectievere naleving van de leeftijdsgrens. De georganiseerde tankstations hebben zich hier sinds 1 mei bij aangesloten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het beperken van het aantal verkooppunten kan bijdragen aan het handhaven van de leeftijdsgrens voor roken?
Ik richt mij binnen de tabakspreventie momenteel op de (handhaving van de) rookvrije horeca, de verhoging van de leeftijdsgrens en de Europese Tabaksproductenrichtlijn. Realisatie van deze thema’s vergt de nodige inzet en betekent een verscherping van het tabaksontmoedigingsbeleid, zeker ook voor jongeren.
Deelt u de mening dat een leeftijdsverhoging van 16 naar 18 jaar bij de verkoop van tabak geen enkele oplossing biedt, als de leeftijdsgrens van 16 jaar niet eens gehandhaafd kan worden?
De verhoging van de leeftijdsgrens voor tabak (en alcohol) heeft zeker zin. In de eerste plaats omdat de meerderheid van de jongeren zelf de wet naleeft. In de tweede plaats omdat ouders, scholen, preventiewerkers, supermarkten en horeca allemaal aangeven dat deze leeftijdsgrensverhoging een duidelijke boodschap afgeeft die deze partijen ondersteunt in hun werk. Voor scholen wordt het bijvoorbeeld vanzelfsprekender om schoolpleinen geheel rookvrij te maken, waardoor de sigaret voor een groot deel van de jongeren echt uit de dagelijkse omgeving verdwijnt. Het verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak versterkt de al ingezette verandering in de sociale norm ten aanzien van roken. Niet-roken wordt steeds meer de norm. Dit is echter een lange termijn proces, waarin verschillende maatregelen een bijdrage leveren. Dit is er één van.
De stijging van het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de stijging van het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stijging van 40% ten opzichte van 2011 van het aantal meldingen van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel? Hoe beoordeelt u de stijging van 64% van het aantal meldingen van vrouwen dat mogelijk slachtoffer is van uitbuiting in de prostitutie in het bijzonder?
In de registratiecijfers van CoMensha over 2012 is voor de eerste keer een relatief groot aantal meldingen meegenomen waarbij sprake is van slechts beperkte indicaties van mensenhandel. Vóór 2012 betroffen de cijfers van CoMensha vooral zaken van slachtoffers die aangifte hadden gedaan of waarin een opsporingsonderzoek volgde, en waarin dus met een relatief grote mate van zekerheid kon worden geconcludeerd dat er sprake was van een slachtoffer van mensenhandel. Samen met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) en CoMensha zal vanwege de grotere onzekerheid in de cijfers over 2012 worden bezien op welke wijze de door Comensha gehanteerde registratiewijze aangescherpt kan worden.
Deelt u de mening dat de meldplicht voor het melden van een slachtoffer van mensenhandel dient te worden uitgebreid naar alle (jeugd)zorg- en hulpinstellingen die in aanraking komen met minderjarige slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, bent u bereid om deze meldplicht naar genoemde instanties uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De primaire taak van Bureau Jeugdzorg en hulpinstellingen is ervoor te zorgen dat een jeugdige de hulp krijgt die hij of zij nodig heeft. Dit gebeurt ook bij slachtoffers van mensenhandel. Met het belang van het kind voorop wordt hiervoor samenwerking gezocht met ketenpartners, bijvoorbeeld de politie. De politie dient op haar beurt conform de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie en Hoofdstuk 9 van de Vreemdelingencirculaire wel melding te maken van slachtoffers van mensenhandel. De meldplicht van de politie van slachtoffers mensenhandel behelst alle (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.
Daar waar hier misverstanden over mochten blijken te bestaan, zal ik de betrokkenen hierop attenderen.
Wat vindt u ervan dat er veel misverstanden bestaan over het wel of niet moeten melden van Nederlandse slachtoffers en minderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat de meeste slachtoffers van loverboytechnieken tussen de 18 en 23 jaar zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben? Zo ja, welke specifieke maatregelen treft u om deze groep jonge slachtoffers te beschermen?
Ja, uitgaande van de cijfers van Comensha vallen de meeste slachtoffers van loverboytechnieken in de leeftijdscategorie tussen de 18 en 23 jaar. In het kader van de Rijksbrede aanpak van loverboyproblematiek worden vele maatregelen getroffen om deze groep te beschermen. De aanpak van loverboyproblematiek heeft prioriteit bij opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. Verder is er een handreiking vervaardigd door het Centrum voor Criminaliteit en Veiligheid voor de aanpak van loverboyproblematiek. Deze handreiking is primair opgesteld voor jeugdzorginstellingen, onderwijsinstellingen, gemeenten en politie. Ook is er een voorlichtingsfilm gemaakt voor scholen om jongeren en hun ouders voor te lichten over de risico’s die het gebruik van social media met zich meebrengt met betrekking tot loverboys.
Daarnaast is de We Can Jongerencampagne van start gegaan. In het kader van deze campagne wordt ingezet op het vergroten van de seksuele weerbaarheid van jongeren en het bewaken en het respecteren van grenzen. De succesvolle Internetcampagne «Schijn bedriegt» is herhaald door Stichting M. om de meldingsbereidheid van prostitueebezoekers inzake signalen van mensenhandel, en loverboyproblematiek in het bijzonder, te vergroten. Tevens organiseert Movisie trainingen, advies, consultatie en casusbesprekingen voor jeugdzorginstellingen om de kennis en vaardigheden op het gebied van loverboyproblematiek op peil te houden. Ten slotte heeft CoMensha in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een brochure ontwikkeld waarin de rechten van slachtoffers uiteen worden gezet.
Deelt u de opvatting dat er nadere informatie in verschillende talen beschikbaar gesteld dient te worden over het werken in Nederland aan sekswerkers in de prostitutiesector en aan migranten die werken in de overige sectoren zoals de land- en tuinbouw? Zo ja, op welke wijze gaat u deze nadere informatie beschikbaar stellen? Zo nee, welke initiatieven lopen er momenteel om toekomstige slachtoffers te informeren over hun rechten en plichten opdat uitbuiting voorkomen kan worden?
Ik deel de opvatting dat informatie over mensenhandel in verschillende talen beschikbaar moet zijn voor potentiële toekomstige slachtoffers. Preventie is een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de bestrijding van mensenhandel. De informatiekaarten «Prostitutie» en «Arbeid en uitbuiting» zijn dan ook in verschillende talen beschikbaar. Deze kaarten geven informatie over hoe signalen van uitbuiting kunnen worden herkend en waar een slachtoffer terecht kan voor hulp of om signalen te melden. De in 2012 uitgekomen folder «Nieuw in Nederland» over rechten en plichten is eveneens beschikbaar in verschillende talen en wordt breed verspreid, waaronder in de landen waar veel arbeidsmigranten vandaan komen. Hoewel deze folder niet specifiek gericht is op uitbuiting wordt er wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork. De reeds genoemde brochure van CoMensha over de rechten van slachtoffers mensenhandel is tevens in diverse talen vertaald. Ook is de folder «Sex, Work & Health» van Soa Aids Nederland in dertien talen beschikbaar.
Bent u bereid om alle slachtoffers van mensenhandel binnen de asielzoekerscentra in beeld te brengen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen. Zo nee, waarom niet?
Ja. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en CoMensha hebben werkafspraken gemaakt over het uitwisselen van gegevens van in de opvang van het COA verblijvende slachtoffers van mensenhandel met een B9-vergunning. Op basis van de informatie van het COA kan CoMensha een overzicht bijhouden van het aantal B9-vergunninghouders in de locaties van het COA. Daarnaast krijgen medewerkers van het COA een training aangeboden van het Expertisecentrum mensenhandel en mensensmokkel (EMM) en CoMensha over het fenomeen mensenhandel, zodat signalen van mensenhandel en mogelijke slachtoffers van mensenhandel tijdig kunnen worden herkend en aan het EMM kunnen worden doorgegeven. Periodiek vindt overleg plaats tussen het COA en het EMM om kennis, ervaring en informatie uit te wisselen.
Wat vindt u van de uitspraak van de voorzitter van het coördinatiecentrum mensenhandel Comensha dat het verbod op prostitutie er moet komen, omdat mensen veel te gemakkelijk en veel te vergoelijkend doen over prostitutie en ze nog steeds hun ogen sluiten voor de duistere kan ervan?
Het Nederlandse prostitutiebeleid is erop gericht de sociale positie van de prostituee te versterken en de prostitutiebranche te reguleren. Een verbod op prostitutie is niet in het belang van de prostituee. Een dergelijk verbod drijft prostituees de illegaliteit in, waardoor zij moeilijker bereikbaar zijn voor hulpverlening.
Het bericht dat de helft van bezoekers aan de eerste hulppost van het Medisch Centrum Haaglanden doorverwezen wordt naar de huisarts |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Helft bezoekers eerst hulp door naar de huisarts»?1
Indien patiënten die binnenlopen op de spoedeisende hulp afdeling van een ziekenhuis (SEH) ook geholpen kunnen worden door huisartsen, dan sluit de doorverwijzing zoals in de vraag bedoeld aan op mijn beleid om de noodzakelijke medische zorg door de juiste zorgverlener en niet onnodig duur te laten uitvoeren. Samenwerking tussen Huisartsenpost (HAP) en SEH is daarom belangrijk en gericht op een voor de patiënt heldere toegang tot acute zorg met één loket en één triage, welke tevens doelmatig is ingericht.
Klopt het dat bij de eerste hulppost van het Medisch Centrum Haaglanden de helft van de mensen die zich uit eigen beweging meldt bij de spoedeisende hulppost kan worden doorverwezen naar de huisartsenpost?
Mensen die zich uit eigen beweging melden bij de spoedeisende hulppost worden getrieerd en op basis van de ernst en urgentie van de gepresenteerde klachten worden patiënten verwezen naar de HAP dan wel SEH. De geïntegreerde HAP-SEH heeft in februari 2013 haar deuren geopend. Het MCH verwacht dat 40% van de mensen die zich uit eigen beweging aanmeldt een indicatie voor de HAP krijgt.
Hoeveel ziekenhuizen werken momenteel met een geïntegreerde spoedeisende hulppost (SEH) en huisartsenpost (HAP)? In hoeveel andere ziekenhuizen zijn er initiatieven om een SEH en HAP te integreren?
Er zijn momenteel 76 huisartsenposten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen in Nederland, die op één locatie zijn gesitueerd, daarvan werkt 70% samen. Op 31 locaties is sprake van geïntegreerde of seriële samenwerking (HAP vóór SEH). In nog eens 8 gevallen is de samenwerking in 2013 gereed en in 9 gevallen zal die na 2013 zijn gerealiseerd.
Hoe groot is de kostenbesparing binnen het Medisch Centrum Haaglanden en andere ziekenhuizen dankzij de integratie van de SEH en HAP? Wat zijn de te verwachten kostenbesparingen wanneer ook andere ziekenhuizen die van plan zijn hun SEH en HAP te integreren dit uitvoeren?
De kostenbesparing binnen Medisch Centrum Haaglanden is, omdat er per 1 februari 2013 is gestart, nog niet bekend. Vóór de opening van de HAP bij het MCH werd de zorg van binnenlopers afgerekend tegen het ziekenhuistarief. De verwachting is dat er kosten worden bespaard omdat deze zorg nu zowel overdag als in de avond, nacht en weekenden wordt afgerekend tegen het lagere huisartsentarief.
Er zijn diverse studies en onderzoeken gedaan om een inschatting te maken van het besparingspotentieel. Deze studies zijn uitgegaan van verschillende aannames van het percentage zelfverwijzers op de SEH, een schatting van het verschil in kosten op de SEH en huisartsenpost en het percentage van zelfverwijzers dat op de HAP geholpen kan worden. De uitkomsten van deze onderzoeken verschillen, mede veroorzaakt door regionale diversiteit, nogal. Er is dus geen eenduidig beeld te geven van de te verwachten kostenbesparingen bij een integratie van HAP en SEH maar evident is wel dat de uiteindelijke businesscase positief is.
Op welke wijze stimuleert u initiatieven die de SEH en HAP willen integreren?
Samenwerking tussen HAP en SEH is speerpunt van mijn beleid. Op initiatief van het ministerie van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is eind 2012 een inventarisatie gemaakt van knelpunten die samenwerking tussen HAP en SEH bemoeilijken. Aan het wegnemen van dergelijke knelpunten in de bekostiging wordt momenteel gewerkt.
In het Convenant met Huisartsen (2012) zijn over substitutie van SEH naar HAP specifieke afspraken gemaakt die de verdere implementatie bevorderen en financiële verschuiving van 2e naar 1e lijn niet in de weg staan. Ook in het Regeerakkoord is een passage opgenomen over integratie van HAP en SEH.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt is er al veel in gang gezet door zorgaanbieders en verzekeraars. Verzekeraars nemen in hun rol als contracterende partij hun verantwoordelijkheid om met zorgaanbieders afspraken te maken. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft mij laten weten dat verzekeraars zullen bewerkstelligen dat er in de toekomst geen toegang tot de SEH meer is zonder dat de patiënt fysiek eerst huisartsgeneeskundig wordt getrieerd. Daarbij zal de patiënt zoveel mogelijk huisartsgeneeskundig worden behandeld. Zorgverzekeraars zetten komende tijd in op HAP/SEH met één poort/loket.
In hoeverre wordt voor de integratie van de SEH en HAP gebruik gemaakt van de mogelijkheden om experimenten te starten met integrale bekostiging acute zorg, populatiegebonden bekostiging en nieuwe prestaties?
Voor zover mij bekend zijn er nog geen verzoeken ingediend bij de NZa om te experimenteren met integrale en/of populatiegebonden bekostiging ten behoeve van integratie van HAP en SEH. De mogelijkheid te experimenteren met de bekostiging van kortdurende kleinschalige projecten ligt in de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG). Dergelijke innovatieve experimenten kunnen alle genoemde vormen van bekostiging betreffen en kunnen verschillen in vorm, inhoud en grootte. Op dit moment is er één specifieke aanvraag ingediend bij de NZa voor een nieuwe prestatie ten behoeve van de acute zorg, geleverd door HAP en SEH. Naast de aanvragen van veldpartijen werkt de NZa ook zelf aan het flexibiliseren van de bekostiging van de HAP en SEH vanwege substitutie van zorg van 2e naar 1e lijn, zoals is aangegeven in mijn antwoord op vraag 5. Het ontwerpen van nieuwe prestaties behoort daarbij tot de mogelijkheden van de NZa.
In hoeverre sluit het huidige bekostigingssysteem van de SEH en de HAP aan bij de opkomst van geïntegreerde spoedeisende hulp en huisartsenposten? Zijn aanpassingen van het bekostigingssysteem nodig om integratie van de SEH en de HAP te stimuleren?
De huidige bekostiging biedt al ruimte om de samenwerking en de opkomst van geïntegreerde spoedeisende hulp en huisartsenposten te faciliteren. In de huidige bekostiging van de huisartsenposten is een plusmodule opgenomen. Daarmee kan het budget van een huisartsenpost worden verhoogd tot maximaal 110%. Dit betekent dat aanvullende structurele kosten, voorvloeiend uit bijvoorbeeld een productietoename als gevolg van substitutie van 2e naar 1e lijn, kunnen worden opgevangen. Onder voorwaarden van een overeenkomst tussen HAP, SEH en zorgverzekeraar en bij berekening van de te verwachten besparing, is het zelfs mogelijk de grens van 110% te boven te gaan. Daarnaast is, zoals ook in antwoord 5 aangegeven, de NZa bezig met het uitwerken van voorstellen om de beleidsregel van de huisartsenposten aan te passen om de knelpunten in de bekostiging van de HAP waar mogelijk op te lossen. Dergelijke aanpassingen maken het mogelijk om, vooruitlopend op mogelijk verdergaande aanpassing van de bekostiging voortvloeiend uit het regeerakkoord, integratie van HAP en SEH op korte termijn verder te stimuleren.
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van het regeerakkoord met betrekking tot de integratie van de SEH en de HAP en de daarbij beoogde systematiek van populatiegebonden bekostiging?
De uitvoering van het regeerakkoord met betrekking tot integratie van SEH en HAP en de daarbij beoogde systematiek van bekostiging vergt de nodige voorbereiding van VWS, NZa en veldpartijen. Temeer daar in het regeerakkoord de verbinding is gelegd met huisartsenbekostiging. Daarom wordt eerst gewerkt aan voorstellen voor een andere wijze van bekostiging van huisartsen en zal van daaruit de verbinding worden gelegd met de bekostiging van HAP/SEH. Vooruitlopend daarop vinden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, al aanpassingen plaats om knelpunten in deze bekostiging op te lossen.
Het bericht “Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het al bekend was bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur dat er omstandigheden zouden kunnen zijn waarbij er niet voldoende mestmonsterhoeveelheid in de monsterverpakking terecht kwam? Zo ja, in welke omstandigheden?
In 1999 is een praktijktest uitgevoerd met automatische bemonsteringsapparatuur voor drijfmest2. Dit onderzoek is openbaar en terug te vinden op de website van Wageningen-UR. Aangezien van beide apparaten in de praktijktest werd geconstateerd dat het laden van dikke drijfmest (van bijvoorbeeld pluimvee of rundvee) kon leiden tot een te lage vullinggraad van de monsterverpakking, zijn de producenten daarop aangesproken.
Latere onderzoeken naar de werking en nauwkeurigheid van de voorgeschreven bemonsteringsapparatuur constateren geen problemen meer met de vullinggraad3.
De verantwoordelijkheid voor het nemen van goede monsters en het adequaat functioneren van de geregistreerde apparatuur, ligt bij de intermediaire ondernemer. In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (bijlage E, onderdeel A) zijn de prestatiekenmerken voor bemonsteringsapparatuur beschreven. Van een volle vracht moeten vijf deelmonsters genomen worden van ongeveer 150 milliliter elk, om een voldoende representatief monster te verkrijgen. Met de keuze voor een totaalvolume van 650 milliliter is rekening gehouden met de situatie dat er omstandigheden kunnen zijn waaronder een deelmonster een geringer volume heeft dan 150 milliliter.
Bent u bereid de wetenschappelijke rapportages van WUR/ASG (voormalig IMAG-DLO) die gebruikt zijn bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur aan de Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de vereiste nauwkeurigheid van de weging van mestmonsters bij het laboratorium vastgelegd in voorschriften voor de laboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze voorschriften aan de Kamer zenden?
De NEN-norm 7430 beschrijft voor geaccrediteerde laboratoria de monstervoorbehandeling van het drijfmestmonster. Hierin is onder andere opgenomen dat de weging tot op 0,1 gram nauwkeurig plaatsvindt en dat er een ondergrens van 500 gram geldt. Deze 500 gram monster heeft het laboratorium nodig om een goede voorbehandeling te kunnen doen alvorens het monster te analyseren. Deze norm is op te vragen bij het Nederlands Normalisatie-instituut.
Wordt het soortelijk gewicht van de mestmonsters vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het soortelijk gewicht wordt niet per mestmonster vastgesteld. Er wordt gewerkt met een wetenschappelijke norm voor monsters van drijfmest. In de uitgave «Kwantitatieve Informatie Veehouderij 2011–2012» is de norm voor soortelijk gewicht gesteld op (met enige variatie tussen diersoorten) 1 gram = 1 milliliter. Dit soortelijk gewicht is ook benoemd in de toelichting bij artikel 94 en 95 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Kunt u aangeven of er op gewicht of volume handhaving plaatsvindt?
Handhaving kan plaatsvinden op basis van zowel volume als gewicht.
De brandbrief tegen de overhevelingen van zorgtaken naar de gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de koepel van Wmo-raden waarin hij zijn zorgen uit over uw plannen om zorg zoals persoonlijke verzorging en jeugdzorg over te hevelen naar gemeenten?1
Ja. Begin mei is over deze brief ambtelijk overleg geweest met de koepel van Wmo raden en VWS, SZW en de VNG.
Wat is uw reactie op zijn dringende signaal dat de overheveling van deze zorg naar de gemeenten niet goed uit gaat pakken voor zowel patiënten als voor de gemeenten?
Deze zienswijze deel ik niet. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van overheveling van zorgtaken. Aanspraken in de AWBZ worden geschrapt. Vrijkomende gelden worden, na een beleidsmatige korting, overgeheveld naar gemeenten, om hen binnen het sociale domein in staat te stellen nieuwe arrangementen voor hun burgers te maken.
Zoals ik in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg ook noem vraagt deze hervorming om een andere oriëntatie op langdurige zorg in de samenleving. Daarmee gepaard gaat een andere rol, niet alleen van gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars, maar van iedereen. Alle partijen worden aangesproken, ondersteund en betrokken bij de hervorming van de langdurige zorg zodat de kwaliteit van het leven een continuüm kent.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent om zorg te dragen voor een zorgvuldige overheveling van al deze taken?
Ja, ik deel die mening. Samen met de VNG heb ik het transitiebureau Wmo opgericht om deze verantwoordelijkheid waar te maken. Daarnaast trek ik gezamenlijk op met de koepelorganisaties van de patiënten en cliënten en van de aanbieders om deze decentralisatie zorgvuldig uit te voeren onder andere met het programma «Aandacht voor Iedereen» van de gezamenlijke cliëntorganisaties en de koepel van Wmo-raden.
Zo ja, waarom laat u zich dan gijzelen door een onverantwoorde tijdspanne die geen ander doel voor ogen heeft dan het begrotingstekort terug te dringen?
De hervorming van de langdurige zorg is noodzakelijk om de langdurige zorg en ondersteuning van kwetsbare mensen voor de toekomst houdbaar te maken. Ook zonder financiële crisis was deze transitie nodig. Overwegingen van financiële aard spelen dus ook een rol bij de hervorming van de langdurige zorg. Tegelijkertijd ben ik er van overtuigd dat met de hervormingen van de langdurige zorg meer vanuit de vraag van de burger gewerkt zal worden. Op die manier kan lokaal maatwerk bijdragen aan een betere participatie van de burger. Ook zullen mensen langer thuis kunnen blijven wonen.
Ik ben voordurend met alle partijen in gesprek, om te bezien op welke manier en in welk tempo de hervormingen in de langdurige zorg gerealiseerd kunnen worden.
Hebt u, gezien de zorgen van de koepel en de VNG over de financiële aspecten2, eigenlijk nog wel draagvlak om de overhevelingen per 2015 plaats te laten vinden? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik heb een bestuurlijke regiegroep ingesteld met vertegenwoordigers van zorgverzekeraars, gemeenten, cliëntenorganisaties en zorgaanbieders. Deze regiegroep heb ik nauw betrokken en zal ik blijven betrekken bij de uitwerkingen van de maatregelen uit het regeerakkoord. De koers van de hervorming van de langdurige zorg is in belangrijke mate tot stand gekomen in overleg met deze partijen.
Daarnaast ben ik in overleg met de sociale partners tot een akkoord gekomen. Uiteindelijk zal in de discussie met de Tweede en Eerste Kamer duidelijk worden hoe tot een verantwoorde hervorming van de langdurige zorg kan worden besloten.
Het sociaal akkoord |
|
Emile Roemer (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer op basis van het gisteren gesloten sociaal akkoord een actualisatie krijgen van de planningsbrief 2013 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (met daarbij overzicht van wijzigingen van de financiële gevolgen)?1
Ja, de Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk een geactualiseerd planningsoverzicht.
Is de nullijn (in de zorg) nu definitief van tafel? Met andere woorden, wordt het regeerakkoord hierop aangepast?2
Een vrijwillige nullijn in de zorg maakt onderdeel uit van het aanvullende pakket van 1 maart van 4,3 miljard. De afspraak in het sociaal akkoord heeft daar betrekking op en niet op de genoemd maatregel uit het regeerakkoord.
In hoeverre zijn de posten die worden genoemd onder A t/m D in bijlage 2 Financieel Kader aanvullend op het regeerakkoord?3
Zie antwoord 4.
Kunt u het verschil tussen het sociaal akkoord en regeerakkoord, zoals weergegeven bij G in bijlage 2 Financieel Kader, uitsplitsen per maatregel (nummer)? Kan daarnaast worden aangegeven welke inhoudelijke verschillen er per maatregel zijn ten opzichte van de maatregelen in het regeerakkoord en andere relevante akkoorden?4
In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven het verschil tussen het sociaal akkoord en het regeerakkoord (RA). De inhoudelijke verschillen zijn onder de tabel nader toegelicht.
Toelichting: Regels 4, 5 en 6 uit bovenstaande tabel zijn identiek aan regels G, H en I uit de bijlage bij de Kamerbrief over het sociaal akkoord.
1a. In het sociaal akkoord is het tweede jaar loongerelateerd (70% laatstverdiende loon) en in het Regeerakkoord 70% WML. Dat verklaart het structurele verschil van 335 mln euro. Omdat de WW-duurverkorting bovendien twee jaar later ingaat en gefaseerd wordt ingevoerd, is het besparingsverlies in de eerste jaren een stuk groter.
1b. In het RA werd de IOAW per 2014 afgeschaft en de IOW-leeftijd verlaagd naar 55 jaar. In het sociaal akkoord wordt de IOAW langzamer afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. De IOW-leeftijd blijft daarentegen op 60, bovendien wordt uiterlijk 2020 bezien of de IOW structureel wordt gemaakt.
1c. Doordat de WW-maatregelen niet per 2014, maar per 2016 ingaan, geldt dat ook voor de aanscherping van de definitie van passende arbeid. Het besparingsverlies is het gevolg van de latere ingangsdatum.
1d. Calamiteitenregeling. De nieuwe calamiteitenregeling WW kent een uniforme eigen risicoperiode van 3 weken (in plaats van 4 weken).
1e Arbeidsverledeneis ZW. De arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de Ziektewet wordt afgeschaft. Sociale partners blijven ervoor verantwoordelijk dat minder mensen een beroep doen op de WIA. In pilots gericht op re-integratie ontwikkelen sociale partners hiertoe innovatieve werkwijzen, die op termijn landelijk uitgerold worden. Hiervoor wordt taakstellend structureel € 15 miljoen euro ingeboekt. In de tabel is dit bedrag verrekend met de kosten voor het afschaffen van de arbeidsverledeneis.
1f. Aanpak schijnconstructies. Het kabinet heeft het Plan van Aanpak schijnconstructies aan de Tweede Kamer gestuurd. In dat kader zullen tijdelijk extra Inspecteurs, oplopend tot 35, worden aangesteld bij de Inspectie SZW.
2a. In het sociaal akkoord wordt met het Werkbedrijf het model van de participatiewet aangepast. Dat leidt tot een aantal verschillen. Bij de Wajong betreft het een jaar uitstel van de beperking van de toegang (2015 ipv 2014) en het herkeuren van het zittend bestand (wel in sociaal akkoord, niet in Regeerakkoord).
2b. Beschut werk. Vanaf 1 januari 2015 (i.p.v. 2014 in het Regeerakkoord) kan niet meer worden ingestroomd in de WSW.
2c. Binnen de participatiewet zal gebruik gemaakt van loonkostensubsidie i.p.v. loondispensatie. In regel 2c zijn de kosten van loonkostensubsidie opgenomen voor de gehele doelgroep. Mensen met productiviteit < 80% wml die niet in aanmerking komen voor bijstand, komen wel in aanmerking voor loonkostensubsidie waardoor dit instrument meerkosten heeft t.o.v. loondispensatie. Een grotere populatie dan nu bij de bijstand doet dan een beroep op de overheid voor ondersteuning (in de vorm van een loonkostensubsidie) bij een baan. Omdat met toepassing van loonkostensubsidies sprake is van een ruimhartiger beleid voor de groep die met loonkostensubsidie aan het werk gaat, is de mobiliteitsbonus niet van toepassing.
2d. De baangarantie gaat een jaar eerder van start dan het quotum uit het Regeerakkoord. Een ander verschil is dat de opbrengsten van het quotum voor een deel (de helft) afkomstig waren van geï
2e. WIA. Sociale partners nemen maatregelen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. De maatregelen richten zich op verdere versterking van de inzet op preventie en re-integratie met name voor vangnetters en de groep WGA 80–100. Sociale partners komen in 2014 met concrete maatregelen die uiterlijk per 2015 kunnen worden ingevoerd. Er wordt hiervoor taakstellend 150 mln euro structureel ingeboekt. De effecten van de maatregelen worden gemonitord.
2f. Kostendelersnorm. Voor die mensen met een zorgbehoefte worden de gevolgen van de kostendelersnorm gecompenseerd. Basis hiervoor is de indicatie van CIZ/GGD. Hiervoor wordt structureel € 100 mln. beschikbaar gesteld voor het gemeentefonds.
3a. Alternatief Witteveen. Het kabinet geeft de sociale partners tot 1 juni 2013 de gelegenheid een alternatief voor of aanvulling op bovenstaande maatregelen uit te werken, met een maximaal budgettair beslag oplopend tot structureel 250 mln euro.
3b. De overbruggingsregeling AOW, die gaat gelden voor personen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, wordt verruimd naar deelnemers met een inkomen tot 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor paren. Deze inkomensgrens was 150% WML in het RA.
Zal, nu het zogeheten «1 maart pakket» dat zou moeten leiden in 2014 tot een begrotingsakkoord onder de 3% BBP, van tafel is dit dan ook geen onderdeel uitmaken van het stabiliteitsprogramma? Zo ja, zal het stabiliteitsprogramma dan ook geen tekort onder de 3% BBP tonen of bevat het alternatieve maatregelen die daartoe moeten leiden?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Bij welke hoogte van de economische groei is het sociaal akkoord afdoende om onder de drie procent begrotingstekort uit te komen in 2014?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Welke betekenis heeft het sociaal akkoord voor de investeringen ter waarde van 500 miljoen euro en de koopkrachtcompensatie voor de laagste inkomens ter waarde van 300 miljoen euro, die het kabinet in het aanvullend pakket van 4,3 miljard aan besparingen heeft voorgesteld?
Zowel het investeringspakket van 500 miljoen als het koopkrachtpakket van 300 miljoen maken onderdeel uit van het aanvullende pakket maatregelen van 4,3 miljard, gericht op het realiseren van een begrotingstekort van maximaal 3% BBP (TK, 33 566, nr.1). Het koopkrachtpakket was bedoeld om negatieve effecten van de aanvullende maatregelen voor lage inkomens te beperken. Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Wel zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid dat bezuinigingsmaatregelen die in het aanvullend pakket van 4,3 miljard waren opgenomen, waaronder bijvoorbeeld de nullijn in de zorgsector, de nullijn voor overheidspersoneel en het niet indexeren van de belastingschijven, in een later stadium alsnog worden doorgevoerd?
Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Waarom is er voor gekozen om de financiële onderbouwing niet te laten doorrekenen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het sociaal akkoord, voorzien op 17 april?
Ja.
Het publiceren van een videoschouw op de website van het departement van Infrastructuur en Milieu |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw brief van 28 februari 20131, waarin u aangeeft dat de uitgevoerde schouw rondom onduidelijke situaties met snelheden op de A2 tussen Vinkeveen en Abcoude niet naar de Kamer gestuurd kan worden omdat het om een videoschouw gaat, bent u bereid om deze videoschouw zichtbaar voor eenieder op de website van uw ministerie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid de videoschouw betreffende de bebording van de maximumsnelheid op de A2 openbaar te maken. Deze videoschouw is eind december 2012 uitgevoerd en via onderstaande link voor iedereen zichtbaar.
Bent u bereid dit vóór 1 mei 2013 te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
De Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen en Binnenveld |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de voortdurende stikstofproblematiek in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck?1
Ja.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, gelet op de voortdurende stikstofproblematiek in het gebied, de uitbreidingsdoelstellingen voor de habitattypen blauwgrasland en veenmosrietland om te zetten in behoudsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze natuurwaarden. Voor de stikstofproblematiek biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstellingen van blauwgrasland en veenmosrietland geen oplossing. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud zijn ook voldoende om op termijn de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Bent u bereid te wachten, conform uw antwoord op eerdere vragen over de Nieuwkoopse Plassen, met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied zolang niet duidelijk is hoe de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitwerkt voor dit gebied en er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen? Zo nee, waarom niet?2
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Kunt u aangeven of Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland inmiddels met hun advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn gekomen wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS? Zo ja, wat vindt u van dit advies en bent u bereid dit advies naar de Kamer te sturen?
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven een door het gebied gedragen aanvullend advies over de instandhouding van Veenmosrietland te hebben ontvangen. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat uit het advies blijkt dat het mogelijk is om de instandhouding van dit Natura 2000-doel te waarborgen. Momenteel vertaalt de provincie Zuid-Holland, als voortouwnemer van het beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, dit door naar het ontwerpbeheerplan voor dit gebied.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ondernemers, waterschap en de gemeenten Rhenen en Veenendaal op het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld? Wat vindt u van deze kritiek?3
Ja, hier heb ik kennis van genomen. In een constructief overleg tussen mijn departement, de gedeputeerden van de provincies Utrecht en Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe, is op 24 april gesproken over de toekomstige inrichting van het Natura 2000-gebied Binnenveld. De twee provincies en het waterschap hebben mij aangegeven graag de verantwoordelijkheid voor het beheerplan van het Rijk over te nemen. In lijn met de decentralisatie ondersteun ik dit verzoek. De regionale overheden hebben aangegeven te willen werken aan een nieuw integraal beheerplan dat én voldoet aan de doelen voor Natura 2000 én kan rekenen op draagvlak in het gebied. Zij hebben hiervoor alternatieve maatregelen op het oog die de gevolgen voor de omgeving mogelijk zouden kunnen beperken.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Binnenveld, gelet op het grote aantal Natura 2000-gebieden waar voor habitattype blauwgrasland een uitbreidingsdoelstelling geldt en de forse consequenties als gevolg van de voorgestelde peilverhoging, de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattypen blauwgrasland om te zetten in een behoudsdoelstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van blauwgrasland. Daarbij biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstelling van blauwgrasland geen oplossing voor de stikstofproblematiek in dit Natura 2000-gebied. De noodzakelijke hydrologische maatregelen zijn nodig voor behoud. Met deze maatregelen zal naar verwachting op de langere termijn ook de uitbreidingsdoelstelling worden gerealiseerd.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van het Binnenveld tot Natura 2000-gebied zolang er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen in het gebied? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Binnenveld zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Het bericht 'Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren hoe het met de computerbeveiliging van de Nederlandse luchtvaartindustrie is gesteld?
In de luchtvaart wordt een veelheid aan computersystemen gebruikt, zoals bij radar, communicatie, GPS-satelliet navigatie, documentatie systemen (on-board manuals). Deze systemen worden qua prestaties en veiligheid veelal meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen, en regelmatig vernieuwd («update»). Technische specificaties terzake worden ontwikkeld door onder andere internationale luchtvaartgremia, zoals EASA, ICAO en Eurocontrol. Vaak gaat uitvoerig onderzoek vooraf aan vaststelling van dergelijke specificaties.
De eisen zijn veelal vastgelegd in sectorale wetgeving op het gebied van luchtvaartveiligheid, zoals bijvoorbeeld in Europese Luchtvaart wet- en regelgeving, alsook in (uitvoeringsregelingen onder) de Wet Luchtvaart.
De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt op de implementatie van deze wetgeving toezicht. Het luchtvaartbedrijfsleven stelt zich bij de implementatie van deze wetgeving actief op.
De minister van Veiligheid en Justitie is coördinerend bewindspersoon voor nationale veiligheid en cyber security en verantwoordelijk voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC faciliteert de Airport-Information Sharing and Analysis Center (ISAC) waar informatie uitgewisseld wordt over ICT-kwetsbaarheden en oplossingen binnen de luchtvaartsector.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid hier een rol speelt vanwege het veiligheidsaspect ondanks dat het hier om vliegtuigen van private partijen gaat?
Ja, de transportsector in algemene zin, en de luchtvaartsector in het bijzonder, maakt deel uit van de nationale vitale infrastructuur (net als bijvoorbeeld de haven Rotterdam) en valt daarmee nadrukkelijk binnen het aandachtsgebied.
Voorts vertaalt deze verantwoordelijkheid zich in relevante wet- en regelgeving, alsmede toezicht en handhaving daarop (zie antwoord op vraag 2). Tevens wordt daarbij door middel van het inrichten en deelnemen aan crisisoefeningen binnen de luchtvaartsector de preparatie en respons op eventuele incidenten geoptimaliseerd.
Hoe oud zijn de systemen gemiddeld in Nederlandse vliegtuigen en in vliegtuigen die op Nederlandse luchthavens vliegen? Wat is de hack-gevoeligheid van deze vliegtuigen volgens u?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt bij de vluchtuitvoering een veelheid aan systemen gebruikt, die qua prestaties en veiligheid over het algemeen worden meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen. Daarnaast worden deze systemen ook regelmatig vernieuwd («update») en gecontroleerd op hun functionaliteit.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de hackgevoeligheid dat in de media werd aangehaald, en waarvan de resultaten werden gepresenteerd tijdens de «hackers» bijeenkomst in Amsterdam, thans het volgende: EASA en de FAA (de Amerikaanse federale luchtvaartautoriteit) hebben aangegeven dat de beveiliging van de simulatiesoftware die in het betreffende onderzoek is gebruikt wezenlijk lager is dan de gecertificeerde systemen die in de praktijk aan boord van vliegtuigen gebruikt worden. Bij voornoemd onderzoek betreft het nadrukkelijk een testopstelling en een theoretische kwetsbaarheid. De in de praktijk gebruikte en gecertificeerde systemen kennen een hogere mate van beveiliging, bijvoorbeeld waar het gaat om het aanpassen/beïnvloeden van bijvoorbeeld vluchtdata. In een reactie op voornoemd onderzoek geven EASA en FAA aan dat de ontwikkeling van gecertificeerde on-boardsystemen al ruim 30 jaar plaatsvindt op basis van strikte normen voor robuustheid die niet aanwezig zijn in simulatiesoftware.
Dit betekent dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat de geconstateerde theoretische kwetsbaarheden in het onderzoek daadwerkelijk van toepassing zijn op on-board systemen.
Wordt er al aan oplossingen gewerkt? Welke mogelijkheden ziet u om dit te versnellen?
Ondanks de verschillen tussen een gesimuleerde en echte omgeving (zie vraag 4) hebben betrokken partijen aangegeven om de gepresenteerde onderzoeks-resultaten te gaan testen in systemen in de praktijk, teneinde het risico zo klein mogelijk te maken. Daarnaast heeft het NCSC de relevante publieke en private partners vanuit haar expertise op het gebied van cyber security geïnformeerd over deze casus zodat de partners op grond van hun eigen verantwoordelijkheid maatregelen kunnen nemen.
Nederland speelt een actieve rol bij de internationale (luchtvaart) beleidsontwikkeling op dit terrein, en zal dit blijven doen. Daarin worden relevante technologische ontwikkelingen meegenomen, en worden initiatieven van internationale (luchtvaart) gremia zorgvuldig bezien. Daar waar het de luchtvaartveiligheid raakt zullen technologische ontwikkelingen uiteraard versneld worden opgepakt om de hoge mate van veiligheid waar de luchtvaartsector om bekend staat blijvend op het hoge niveau te houden.
Zie verder antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen neemt u voor de korte termijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
De gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014-2017 |
|
Alexander Pechtold (D66), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de regering in aanvulling op het financieel kader, behorende bij het sociaal akkoord, inzicht geven in de gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014–2017?
De afspraken leiden partieel tot een tegenvaller in het EMU-saldo van 119 structureel en een tijdelijke oploop tot 543 miljoen euro in 2017. Deze budgettaire gevolgen worden meegenomen in de begrotingsbesluitvorming.
Hoe ziet het stabiliteitsprogramma er uit dat de regering voor 1 mei naar Brussel dient te sturen? Maakt het sociaal akkoord hiervan een integraal onderdeel uit? Worden er in het programma aanvullende bezuinigingen in het vooruitzicht gesteld?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Houdt de regering vast aan het bereiken van een begrotingstekort van maximaal 3% in 2014? Op welke wijze denkt de regering dat te bereiken?
Ja. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Met welk percentage moet de economie groeien om komend najaar te kunnen concluderen dat er geen extra bezuinigingen nodig zijn om aan de 3%-norm te voldoen?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Worden alle in de brief van 1 maart 20131, met het aanvullend pakket van 4,3 miljard euro aan bezuinigingen en intensiveringen voor 2014, genoemde aanvullende bezuinigingen (voorlopig) geschrapt? Geldt dat ook voor de genoemde intensiveringen van 800 miljoen euro?
Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft. Deze afspraak geldt voor alle elementen uit het pakket.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de (structurele) werkgelegenheid, de arbeidsproductiviteit en de economische groei ten opzichte van het regeerakkoord?
Het CPB zal worden verzocht bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Wat zijn de gevolgen van de stijging van de WW-premies met 1,3 miljard euro per 1 januari 2014 voor de werkgelegenheid, nu er voor werkgevers tegenover deze lastenverzwaring niet langer een verlaging van lasten/kosten staat?
Het sociaal akkoord is erop gericht om de economie en werkgelegenheid te verbeteren en bij te dragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Deze specifieke maatregel draagt bij aan het structureel op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Wat de economisch effecten zijn van de maatregel zal blijken uit de CPB-doorrekening.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de lasten van huishoudens en het besteedbaar inkomen ten opzichte van het regeerakkoord? Welke (meetbare) verbetering van het consumentenvertrouwen heeft het kabinet zich voor 2014 ten doel gesteld?
Het kabinet stelt zich ten doel om samen met allerlei groepen in de samenleving te werken aan maatregelen en hervormingen om sterker uit de crisis te komen. Het sociaal akkoord is daar een goed voorbeeld van. Meer vertrouwen kan vervolgens bijdragen aan economische groei.
De publiek gefinancierde WW wordt op den duur fifty-fifty door werkgevers en werknemers betaald; volgens de regering wordt de overgang naar het nieuwe systeem «budgettair en lastenneutraal ingevoerd; wat betekent dit concreet? Hoeveel euro per jaar moet de premie van werkgevers en werknemers worden om de publieke inperking te betalen? In hoeverre worden werkgevers en werknemers voor welke premie(-stijging) gecompenseerd? Op welke wijze?
De transitie naar de fify-fifty publiek gefinancierde WW wordt budgettair en lastenneutraal ingevoerd. Uitgangspunt is dat het gaat om een lastenneutrale transitie die geen extra opbrengsten hoeft te genereren en neutraal uitpakt voor de koopkracht. De precieze vormgeving zal nader uitgewerkt worden mede op basis van het in het sociaal akkoord aangekondigde SER-advies.
Met welk percentage stijgt de marginale druk als gevolg van de stijging van de WW-premie?
Ervan uitgaande dat deze vraag betrekking heeft op de introductie van een werknemerspremie in de WW, zij verwezen naar het antwoord op vraag 9, waarin is aangegeven dat deze premie lasten- en koopkrachtneutraal zal worden ingevoerd.
Welke gevolgen heeft het sociaal akkoord zowel inhoudelijk als qua timing voor de wetsvoorstellen op basis van het regeerakkoord die momenteel in de Kamer voorliggen, dan wel in voorbereiding zijn? Komen alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen – conform afspraak – nog in 2013 naar de Tweede Kamer?
Het is inderdaad beoogd om alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen nog in 2013 naar de Tweede Kamer te sturen. De Kamer ontvangt spoedig een geactualiseerd planningsoverzicht.
Waarom is de regering niet bereid om het pakket aan maatregelen te laten doorrekenen door het Centraal Planbureau? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk maandag 15 april om 18:00 uur te beantwoorden?
Nee.
Het artikel “Toezichthouder zorg is mislukt” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over het proefschrift van Marc Wiggers, «De NMa en de NZa in de curatieve zorgsector»?1
Ja
Is het correct dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) slechts drie keer daadwerkelijk heeft ingegrepen in de curatieve sector op grond van haar Aanmerkelijke Marktmacht (AMM-) en artikel 45 Wmg-bevoegdheden(Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)in de periode 2006–2012?
De NZa heeft eenmaal een besluit genomen waarin, op grond van artikel 48 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG), een verplichting is opgelegd aan een zorgaanbieder in verband met aanmerkelijke marktmacht (amm). Daarnaast heeft de NZa vorig jaar nog twee besluiten ontworpen waarin op grond van artikel 47 en 48 WMG twee samenwerkingsverbanden van huisartsen verplichtingen worden opgelegd omdat zij zouden weigeren patiënten te verwijzen naar de apotheek van hun keuze. De besluiten zijn conform de procedure ter inzage aan de belanghebbenden aangeboden. De NZa rondt haar onderzoek af in juli. De NZa zal daarna overgaan tot definitieve besluitvorming.
De NZa heeft op grond van artikel 45 WMG de »Regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg» opgesteld, welke ook meerdere malen is gehandhaafd.
In de beleidsregel aanmerkelijke marktmacht staan de criteria die de NZa hanteert bij de beslissing een situatie van aanmerkelijke marktmacht wel of niet op te pakken. Wanneer de NZa problemen signaleert of klachten krijgt die mogelijk opgelost kunnen worden door toepassing van het instrument aanmerkelijke marktmacht, dan bekijkt de NZa ook altijd of de inzet van dat instrument ook het meest geschikt is.
Daarnaast gaat van het instrument aanmerkelijke marktmacht ook een afschrikwekkende werking uit. Wanneer de NZa een gesprek aangaat met partijen over hun gedrag, dan zal bij hun motivatie om mee te werken aan een oplossing meespelen dat er een sanctie opgelegd kan worden. De daadwerkelijke inzet van het instrument aanmerkelijke marktmacht alleen is mijns inziens dan ook onvoldoende om de vraag naar nut en noodzaak van dit instrument te kunnen beantwoorden.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in deze drie gevallen ook had kunnen optreden?
Het kan gebeuren dat de bevoegdheden van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de NZa samenvallen. In artikel 18 WMG is vastgelegd dat de NZa in deze situaties eerst haar sectorspecifieke bevoegdheden toepast en dat daarna pas de ACM optreedt.
Deelt u de visie van de heer Wiggers dat bij (de toepassing van) de AMM- en artikel 45 Wmg-bevoegdheden van de NZa risico's op strijd met het Europees mededingingsrecht bestaan (al dan niet bij de samenloop van de bevoegdheden van de NZa en de NMa)?
Ja, die visie deel ik voor wat betreft het instrument aanmerkelijke marktmacht. Algemeen uitgangspunt is dat bij situaties die van invloed kunnen zijn op de interstatelijke handel op grond van het Europese mededingingsrecht voorrang moet worden gegeven aan de toepassing van deze Europese regels boven nationale regels – inclusief het sectorspecifieke mededingingsrecht van de WMG. Verordening 1/2003 staat wel toe dat lidstaten voor hun grondgebied strengere nationale mededingingswetten maken die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verhinderen of bestraffen. Met inachtneming van het algemene (Europese) mededingingsrecht kan de nationale overheid ten aanzien van die eenzijdige gedragingen aanvullende regelingen maken die de beoogde marktwerking in transitiemarkten bevorderen. Die situatie is in de zorgsector aan de orde. De NZa zal dus bij de toepassing van de WMG steeds moeten nagaan of zij de WMG overeenkomstig het Europese mededingingsrecht toepast. Ook tijdens de behandeling van de WMG in de Tweede Kamer en in de evaluatie uit 2009 is daar aandacht voor geweest.
Bij het stellen van regels over het tot stand komen van overeenkomsten met betrekking tot de inzichtelijkheid van zorgmarkten (artikel 45 WMG) zou optreden van de NZa ook in strijd kunnen zijn met Europese regels, indien de NZa zich niet zou beperken tot bijkomende voorwaarden. Die Europese regels betreffen de Derde Schaderichtlijn. Uit die richtlijn volgt immers dat door de NZa opgelegde voorwaarden zich niet over hoofdvoorwaarden van de polis mogen uitstrekken. Ik zie wat betreft artikel 45 WMG geen risico op strijdigheid met het Europese mededingingsrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat de mededingingsbevoegdheden van de NZa zeer ingrijpend werden geacht bij de oprichting van de NZa? Wat is nu uw visie op het nut en de noodzaak van de mededingingsbevoegdheden van de NZa, mede in het licht van het proefschrift van de heer Wiggers?
Zowel in 2006 als tijdens de evaluatie in 2009 van het wetsvoorstel WMG2 is uitgebreid stilgestaan bij de rol van de NZa als markttoezichthouder in de zorg en meer specifiek bij haar rol in de mededinging. Met name de rolverdeling tussen de minister en de NZa en tussen de NMa en de NZa is indringend besproken, evenals de aard, betekenis, reikwijdte en mogelijkheden van het instrument aanmerkelijke marktmacht. Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat de bepaling in de WMG over de relatie NMa-NZa verder is aangescherpt wegens een door de regering overgenomen amendement3. Het toepassingsgebied van het instrument aanmerkelijke marktmacht is als gevolg van het amendement-Heemskerk uitgebreid4.
In de zorg is er geen sprake van één sector of stelsel, maar van verschillende deelsectoren met ieder eigen specifieke kenmerken en fases van (de)regulering waarin zij verkeren. De WMG is een kaderwet en stelt regels voor de ontwikkeling en de ordening van markten op het gebied van de gezondheidszorg en regelt het toezicht op de naleving daarvan. Het is de taak van de NZa om uitvoering te geven aan besluiten van VWS inzake de ordening en regulering van de zorg, door prestaties te beschrijven, de ontwikkelingen op de zorgsector te monitoren, bekostigingssystemen uit te werken en te implementeren en toezicht te houden op de naleving van de WMG, Zvw en AWBZ.
Ik vind de mededingingsbevoegdheden van de NZa nuttig en noodzakelijk. Bij de behandeling van het wetsvoorstel WMG is afgesproken bij elke evaluatie van de NZa, de eerstvolgende vindt plaats in 2014, opnieuw te bezien wat de stand van zaken is en te beoordelen of en zo ja, in hoeverre het sectorspecifieke markttoezicht van de NZa kan worden beëindigd.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Wiggers dat tijdens de tweede evaluatie van de Wmg zal moeten worden bezien of de NZa (ten dele) zal worden geïntegreerd in de Autoriteit Consument & Markt (ACM)?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NMa door de rechtbank Rotterdam in praktisch alle «zorgboetezaken» in het ongelijk is gesteld? Klopt het dat de zorginstellingen blijven «zitten» met de kosten en niet gecompenseerd worden? Heeft dit tot gevolg gehad dat dit premiegeld niet aan patiëntenzorg besteed is?
Het klopt dat de NMa in 2012 door de rechtbank in Rotterdam in het ongelijk is gesteld in twee zorgboetezaken en in maart van dit jaar in een derde zorgboetezaak. Over de eerstgenoemde zaken heb ik de Kamer reeds geïnformeerd tijdens het interpellatiedebat van 11 oktober 2012. In laatstgenoemde zaak heeft de ACM nog in overweging of hoger beroep wordt ingesteld.
Er is nog één zorgboetezaak bij de rechtbank aanhangig waarop nog moet worden beslist. In een andere zorgboetezaak heeft de NMa zelf na heroverweging in bezwaar besloten om de boetes niet te handhaven. In deze zaak hebben partijen de boetes niet betaald en hebben zij de proceskosten in bezwaar vergoed gekregen volgens het geldende wettelijke forfaitaire stelsel. In zoverre zijn zij niet met de kosten blijven «zitten».
De rechtbank Rotterdam heeft voorts in februari van dit jaar bepaald dat er geen grond bestaat om de gemaakte (advocaat)kosten aan partijen te vergoeden. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is nog een zaak aanhangig over geleden schade als gevolg van de twee in 2012 vernietigde boetebesluiten van de NMa. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over te nemen besluiten door de rechtbank.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om zich aan de regels te houden en de verantwoordelijkheid van de toezichthouders om sancties op te leggen daar waar zij een overtreding constateren. Wanneer een zorgaanbieder de regels overtreedt, is het risico aanwezig dat de zorg duurder wordt, waardoor er per saldo ook minder patiënten geholpen kunnen worden met dezelfde hoeveelheid premiegeld.
Daarnaast heb ik u naar aanleiding van het interpellatiedebat van 11 oktober 2012 laten weten5 dat zorgboetebesluiten ten aanzien van twee partijen stand hebben gehouden en dat de NMa daarnaast drie toezeggingsbesluiten heeft genomen in de zorgsector, waarbij vijftien partijen waren betrokken. Deze besluiten hebben eveneens standgehouden. Ten slotte zijn er meerdere besluiten ten aanzien van concentraties in de zorgsector genomen, die tot nog toe alle hebben standgehouden.
De DigiNotar-affaire op basis van WOB-stukken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u beschrijven hoe de exacte overdracht van de operationele bevoegdheden van DigiNotar heeft plaatsgevonden?1
Deze beschrijving vindt u in mijn besluiten op Wob-verzoeken over dit onderwerp. Deze zijn met bijlagen te vinden op de website rijksoverheid.nl onder Wob-verzoeken.
Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Op welke manier is tijdens het intensieve telefooncontact op de avond van 2 september 2011 DigiNotar en moederbedrijf VASCO overtuigd dat het overdragen van alle verantwoordelijkheden wenselijk was?
Blijkbaar was ook VASCO van mening, dat het inschakelen van een medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het operationeel management voor het algemeen maatschappelijk belang de beste oplossing was om de klanten van DigiNotar te ondersteunen om op een beheerste wijze over te stappen naar andere leveranciers van certificaten. Op 3 september 2011 heeft VASCO een volmacht afgegeven, waarin de overname van het operationele management geregeld werd. Anders dan u stelt, zijn niet alle verantwoordelijkheden overgedragen, maar uitsluitend het operationeel management zoals omschreven in de volmacht.
Kunt u uitleggen op basis van welke wettelijke grondslag is overgegaan tot het de facto overnemen van DigiNotar en kunt u de juridische onderbouwing toelichten?
DigiNotar is niet de facto overgenomen. Alleen het operationeel management is overgenomen na goed overleg met VASCO. Hieraan ligt geen specifieke wettelijke bepaling ten grondslag.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de volmacht breder te maken dan de eigen overheidscertificaten en er is gekozen voor alle certificaten van DigiNotar?
Beperking tot de PKI-overheid certificaten zou niet voldoende zijn geweest voor de continuïteit van de dienstverlening door overheidsorganen en enkele vitale sectoren.
Overheidsorganisaties gebruikten voor hun online dienstverlening niet alleen certificaten van PKI-overheid, maar ook grote(re) aantallen certificaten van DigiNotar zelf («eigen merk»). Daarnaast gebruikten enkele sectoren met een publieke taak grote aantallen certificaten van DigiNotar zelf (notariaat, gerechtsdeurwaarders) evenals de advocatuur (met een eigen productieomgeving voor certificaten van DigiNotar), de energiesector, de financiële sector en de belastingdienst.
Kunt u een toelichting geven op het specifiek uitlichten van de gebruikerslijst in deze volmacht en het belang van deze gebruikerslijst beschrijven?
In de volmacht is een trits van specifieke bevoegdheden opgesomd, waaronder de toegang tot de gebruikerslijsten, zodat over deze bevoegdheden in de praktijk geen discussies zou kunnen ontstaan of ze wel behoorden tot de operationele bevoegdheid van de gemachtigde bestuurder.
Kunt u bevestigen dat een belangrijke reden voor de overname van DigiNotar het in bezit krijgen van de zogenaamde gebruikerslijsten was?
Aangezien externe partijen, zoals de browserleveranciers Mozilla en Microsoft het vertrouwen in alle door DigiNotar geleverde certificaten hadden opgezegd liepen op heel korte termijn veel belangrijke processen risico op verstoring of zelfs stilvallen.
De gebruikerslijsten waren daarom belangrijk om alle gebruikers van door DigiNotar geleverde certificaten snel te kunnen informeren over de status van hun certificaten en hen te ondersteunen bij de overstap naar een andere certificatenleverancier, zodat hun dienstverlening ongestoord zou kunnen blijven doorgaan met gebruik van een nieuw, vertrouwd certificaat.
Kunt u bevestigen dat de overheid had kunnen en had moeten beschikken over haar eigen gedeelte van de gebruikerslijst, aangezien het hier ging om diensten door haarzelf afgenomen?
Nee. Elke afnemer van certificaten houdt een registratie bij van de eigen certificaten. Er is geen overheidsbrede administratie van certificaten, noch van certificaten van PKI-overheid noch van certificaten van andere leveranciers van certificaten. «De overheid» zelf is geen juridische entiteit, maar bestaat uit vele zelfstandige bestuursorganen en organisaties, die zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer van de door hen aangeschafte ICT-middelen.
De leveranciers van certificaten hebben uiteraard een sluitende administratie van alle uitgegeven certificaten, maar geen verplichting om een lijst met hun afnemers aan derden te geven. Dit is ook niet gewenst vanwege onnodige regeldruk en concurrentieoverwegingen.
Kunt u toelichten wat het zelf in bezit hebben van deze gebruikerslijst had uitgemaakt voor de urgentie en de noodzaak van het overnemen van DigiNotar?
Zie antwoord op vraag 7. De gebruikerslijsten vormden slechts een onderdeel van de aspecten die onderdeel uitmaakten van het operationele management.
Kunt u ingaan op de huidige situatie met betrekking tot gebruikerslijsten? Beschikt de overheid nu wel accurate lijsten van op welke plekken welke diensten afgenomen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke voorwaarden Microsoft akkoord is gegaan met het uitstel van een update voor de Nederlandse markt van een week?
Microsoft heeft geen voorwaarden gesteld aan het uitstel.
Kunt u uitsluiten dat er voor het maken van deze afspraak enige koppeling is gelegd met andere afspraken of contracten tussen de overheid en Microsoft in het verleden, heden of toekomst?
Ja.
Wordt er gewerkt aan alternatieven voor SSL waar de overheid voor haar dienstverlening van gebruik zou kunnen maken? Welke rol speelt de overheid hier zelf in?
Er bestaan ideeën over alternatieven voor SSL-certificaten. Enkele bedrijven ontwikkelen deze verder in overleg met relevante partijen. Wanneer dit onderwerp in EU verband wordt besproken, spreekt Nederland mee. Deze alternatieven zullen op de korte en middellange termijn (3–5 jaar) nog geen vervanger zijn voor de SSL-certificaten.
In opdracht van het Ministerie van EZ en BZK heeft de Leverancier Logica (thans bekend onder de naam CGI) op 8 maart 2012 een rapport gepubliceerd met als titel «Evaluatie PKI». In dit rapport is ook gekeken naar alternatieven voor SSL. Conclusie van de onderzoekers was dat alternatieven enerzijds nog niet goed zijn uitgekristalliseerd en anderzijds nog niet volwassen genoeg zijn voor brede toepassing.
Het bericht dat Sint Maarten haar deel van de rekening voor de kustwacht weigert te betalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat Sint Maarten haar deel van de kustwachtkosten van 1,6 miljoen euro grotendeels weigert te betalen?1
Er is geen sprake van een weigering tot betaling door Sint Maarten. Wel is de betalingstermijn overschreden sinds de factuur is verzonden in januari 2013. Inmiddels heeft Sint Maarten aan de betalingsverplichting voldaan. Het aandeel van Sint Maarten over 2012 is overigens ca. € 680.000, en niet € 1,6 miljoen.
Wat onderneemt u tegen deze wanbetaling? Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet opdraait voor deze nieuwe belediging vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u er zorg voor dragen dat Nederland zo spoedig mogelijk afscheid neemt van Sint Maarten (en de andere voormalige Nederlandse Antillen)? Zo neen, waarom niet?
Er van uitgaande dat u doelt op uittreding van Sint Maarten uit het Koninkrijk: deze beslissing is voorbehouden aan het land Sint Maarten.
Het feit dat een huishouden in Cyprus gemiddeld 4x meer vermogen heeft dan een Nederlands huishouden |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Eurosystem Household Finance & Consumption Survey» van de ECB?1
Ja.
Is het u bekend dat een Cypriotisch huishouden een gemiddeld vermogen heeft van maar liefst 670.000 euro, bijna vier keer meer dan een Nederlands huishouden?
Vindt u het niet volslagen idioot dat Nederland bijna 600 miljoen euro gaat bijdragen aan noodsteun aan Cyprus, terwijl een Cypriotisch huishouden gemiddeld een half miljoen euro meer bezit dan een Nederlands huishouden? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de toezegging om Cyprus noodhulp te geven ongedaan te maken aangezien de Nederlandse huishoudens het geld harder nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 16 april 2013 te 12:00 uur?
Ja.
De privacyvoorwaarden bij apps en ander mobiel telefoongebruik |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van Nieuwsuur op donderdag 14 maart 2013 over de privacyvoorwaarden bij apps?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit item dat bedrijven hun voorwaarden bewust zo gecompliceerd maken dat gebruikers ze nooit zullen lezen?
Deze vragen betreffen de relatie tussen specifieke producenten en consumenten. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie.
Ik kan wel aangeven dat de privacywetgeving, opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet, vereist dat de privacy voorwaarden bij apps beknopt en voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. De eindgebruiker die een app afneemt waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, moet duidelijk en volledig worden geïnformeerd over de identiteit van de partij die deze gegevens verwerkt en de doeleinden van de verwerking. Daarnaast is toestemming van de eindgebruiker vereist. Zonder duidelijke informatie kan geen sprake zijn van toestemming, aangezien die moet bestaan uit een «vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting» van de eindgebruiker.
Organisaties en bedrijven dienen bij het aanbieden van een dienst, zoals een app, dan ook transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers van die dienst.
Bij eventuele klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Autoriteit Consument & Markt en het College Bescherming Persoonsgegevens.
Wat betekent dit volgens u voor de gemaakte keuze van de consument die met deze voorwaarden instemt? Is hier sprake van een vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de gebruiksvoorwaarden van Apple waarmee je per definitie moet instemmen na aankoop van een iPhone om van relevante applicaties gebruik te kunnen maken? Is hier sprake van vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel Unique in the Crowd: The privacy bounds of human mobility?2
Ja.
Wat betekent de conclusie dat zeer ruwe locatiegegevens, namelijk viermaal een meting elk uur gemeten via mobiele zendmasten, in 95% van de gevallen zijn te herleiden tot personen en daarmee persoonsgegevens zijn voor het verzamelen van locatiegegevens door bijvoorbeeld apps of andere telefoondiensten? Wat betekent dit voor dienstverleners die gebruikmaken van locatiegegevens, de gegevens die zij hiermee verzamelen en de toestemming die zij hiervoor vragen?
In het artikel wordt verwoord dat uit grote hoeveelheden geanonimiseerde data patronen te ontdekken zijn die in combinatie met andere datasets, bijvoorbeeld apps, te herleiden zijn tot groepen of personen. Deze ontwikkeling is interessant voor het voorspellen voor de inzet van bijvoorbeeld het OV, kans op file, capaciteit op mobiele netwerken, inzet van personeel in winkels, horeca en in het verlengde daarmee de logistiek en de bevoorrading.
Ik onderken het economisch belang van de ontwikkeling van de online-diensten, waaronder apps, en het belang van het bieden van ruimte voor innovatie. Als het daarbij gaat om bijvoorbeeld het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, dient dat wel binnen de wettelijke kaders te gebeuren, zodat de privacy van de eindgebruiker gewaarborgd blijft (ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3).
Een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer draagt immers bij aan het digitale vertrouwen van betrokkenen en daarmee aan de groei van digitale diensten en de economie.
Een belastingaanslag over wateronttrekking ten behoeve van een installatie voor warmte-koudeopslag |
|
Paulus Jansen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Was een installatie voor warmte-koudeopslag (WKO), waarbij ten behoeve van gebouwverwarming en -koeling water aan de ondergrond onttrokken wordt, terwijl tegelijkertijd op korte afstand een gelijke hoeveelheid water geïnjecteerd wordt, belastingplichtig op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)?
Op grond van de tot 1 januari 2012 geldende tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag werd grondwaterbelasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Daarbij was het onttrekken ten behoeve van koude- en warmteopslag vrijgesteld, mits voldaan was aan drie voorwaarden. Ten eerste moest voor het onttrekken en terugvoeren van het water een vergunning zijn verleend ingevolge de (Grond)waterwet. Ten tweede moest het water worden onttrokken en teruggevoerd in overeenstemming met de in die vergunning gestelde voorwaarden. Ten derde moest het water na de onttrekking in een gesloten systeem volledig worden teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken.
De genoemde beperkingen van de vrijstelling waren destijds uitdrukkelijk in de wet opgenomen. De voorwaarde dat het water in een gesloten systeem volledig teruggevoerd moest worden in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken, diende om te voorkomen dat de onttrekking zou leiden tot vermindering of kwaliteitsverlies van het grondwater in dat watervoerende pakket. De koppeling van de vrijstelling aan een vergunning ingevolge de (Grond)waterwet en aan de daarin gestelde voorwaarden diende om het provinciale toezicht in het kader van het grondwaterbeheer te ondersteunen. Ingeval de vergunning slechts was verleend tot een bepaalde maximum hoeveelheid, vonden onttrekkingen boven dat maximum niet plaats in overeenstemming met de in de vergunning gestelde voorwaarden. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 30 september 2011 (BNB 2011/268) heeft beslist, was in dat geval over de hoeveelheid waarmee het maximum overschreden werd, grondwaterbelasting verschuldigd.
Het is mede gelet op het gelijkheidsbeginsel vast beleid, dat de inspecteur in alle gevallen waarin blijkt dat de vrijstelling is toegepast zonder dat aan de voorwaarden ervoor was voldaan, de verschuldigde grondwaterbelasting naheft. In verband met de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik over concrete gevallen geen mededelingen doen. Het is mij echter niet gebleken, dat de inspecteur de wettelijke bepalingen ter zake van de vrijstelling en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie onjuist heeft geïnterpreteerd.
Zo ja, was dit expliciet de bedoeling van de wetgever of is het een interpretatie van de belastinginspecteur? Wat is de ratio om een belasting op te leggen voor grondwateronttrekking terwijl er feitelijk sprake is van een gesloten grondwaterbalans?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, hoe is het mogelijk dat nietsvermoedende bewoners van 21 ecowoningen met WKO-installatie in Etten-Leur, 9 jaar na oplevering van hun woning, een aanslag op grond van de Wbm ontvangen? Bent u bereid om een instructie te doen uitgaan dat deze interpretatie van de wet niet juist is?
Zie antwoord vraag 1.
Kan een overzicht worden gegeven van de benodigde vergunningen en de fiscale aspecten van een WKO-installatie met ingang van 1 januari 2013?
Voor onttrekking van grondwater door middel van een inrichting voor warmte-koudeopslag is ingevolge de Waterwet een vergunning van de Provincie vereist. De onttrekking is sinds 1 januari 2012 niet meer belast met grondwaterbelasting, aangezien de grondwaterbelasting met ingang van die datum is afgeschaft. Vereenvoudiging of verduidelijking van de fiscale regelgeving is dan ook niet meer aan de orde.
Is de casus Etten-Leur aanleiding voor vereenvoudiging c.q. verduidelijking van de regelgeving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 17 april 2013?
De antwoorden op de vragen treft u bij dezen aan.