De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.
De handelwijze van de nVWA in de zaak Selten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 mei jl.?
Ja.
Klopt het dat de monsters die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) genomen zijn bij Selten genomen zijn uit een partij die gelabeld was 70/30, dus niet uit een partij die uit rundvlees bestaat?
Uit het monsteronderzoek van de voorraad van het vlees van Selten is in 35 van de 168 monsters paardenvlees aangetoond, waar dit niet stond vermeld in de aanduiding. Zoals wij u eerder hebben gemeld is er sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie. In het algemeen en ook in deze casus onthouden wij ons van beantwoording van vragen over lopende strafzaken dan wel beweringen van verdachten in lopende strafzaken. Wij kunnen hierover wel melden dat de resultaten van het opsporingsonderzoek tot op heden de ernstige verdenkingen bevestigen. Ook kunnen wij melden dat de Inlichtingen en opsporingsdienst van de NVWA als professionele opsporingsdienst werkt met monsterprotocollen die voldoen aan de eisen om bewijsvoering in een strafzaak te kunnen steunen. In dit onderzoek zijn monsters genomen om bewijs te vergaren dat sprake is van het omkatten van paardenvlees naar rundvlees.
Is het labelen van producten met uitsluitend «snippers 70/30 mix» of met de term «dunne lendenen» toegestaan? Zo nee, op welke wijze had het product dan gelabeld moeten worden? Mogen producten die niet juist zijn gelabeld worden verkocht? Welke sanctie staat op het onjuist labellen van de producten?
Nee, volgens artikel 4 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen moet, als er geen aanduiding «vlees» op het etiket staat, de aanduiding een omschrijving van de waar bevatten. Deze moet zo duidelijk zijn dat de koper van het product de ware aard kan bevatten en het kan onderscheiden van waren waarmee het product kan worden verward. Dus bij een aanduiding mix 70/30 moet het duidelijk zijn dat het om rund- en paardenvlees gaat. Wanneer er uitsluitend «snippers 70/30 mix» of de term «dunne lendenen» wordt gebruikt is dit niet het geval.
Wanneer er sprake is van verpakt rundvlees moet dit volgens EU verordening (EG) nr 1760/2000 worden vermeld op het etiket. Voor andere soorten verpakt vlees schrijft het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen in artikel 26 voor dat op het etiket een aanduiding en een productcode worden vermeld. Als de aanduiding «vlees» wordt gebruikt, dan moet volgens artikel 6 van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten de soort van het slachtdier worden vermeld. Dus zowel rund- als paardenvlees moet in de aanduiding worden vermeld.
Levensmiddelen die worden verkocht of verhandeld moeten juist zijn geëtiketteerd. Onjuist geëtiketteerde producten mogen niet worden verhandeld. Een overtreding van de etiketteringsvoorschriften kan worden bestraft met een bestuurlijke boete. In geval van afhandeling via het strafrechtelijk spoor kan de strafrechter een boete opleggen. Ook kan er via de Wet op economische delicten een gevangenisstraf, een taakstraf of een boete worden opgelegd.
Klopt het dat de NVWA ook rundvlees, waarvan onomstotelijk aantoonbaar is dat het rundvlees betreft (aan één stuk), wil vernietigen? Hoe rijmt u dit met de strijd om verspilling van voedsel tegen te gaan?
De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Waar uit de administratie de herkomst niet is af te leiden, moet op grond van geldende wet- en regelgeving (Algemene Levensmiddelenverordening) het vlees als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet daarom uit voorzorg van de markt worden gehaald.
De levensmiddelenexploitant is op grond van de Algemene Levensmiddelenverordening zelf verantwoordelijk voor het bepalen van de uiteindelijke bestemming van de van de markt gehaalde producten. De geldende wettelijke regels bepalen de mogelijke bestemmingen die de exploitant aan het vlees kan geven. Alleen als door de levensmiddelenexploitant alsnog wordt aangetoond dat het vlees aan alle geldende voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, dan kan hij besluiten het van de markt gehaalde vlees opnieuw op de markt te brengen. De NVWA ziet erop toe dat deze bedrijven binnen de regels handelen.
Bij het besluit tot deze terughaalactie is de voedselveiligheid en de Europese wetgeving hierover leidend geweest. Dat laat onverlet dat de overheid voedselverspilling zo veel mogelijk wil tegengaan.
Klopt het dat de NVWA op de hoogte was van de invoer van een besmet paard, maar Selten pas 8 maanden na dato hiervan op de hoogte stelde?
Nee. Zoals wij in onze brief van 25 februari jl. (nr. 26991–340) aan uw Kamer hebben gemeld heeft de NVWA op 5 februari jl. een RASFF-melding van het Verenigd Koninkrijk ontvangen over fenylbutazon in gekoeld paardenvlees. Uit de melding bleek dat Selten één met fenylbutazon verontreinigd paardenkarkas geleverd heeft gekregen. De monstername in het Verenigd Koninkrijk heeft al op 21 mei 2012 plaatsgevonden.
Had bij bekendwording bij de NVWA van de invoer van een besmet paard niet onherroepelijk moeten worden ingegrepen, voordat het risico had kunnen ontstaan dat dit paard in de consumentenhandel terecht zou hebben kunnen komen?
De NVWA heeft de firma Selten geconfronteerd met de informatie uit de RASFF melding en gevraagd aan te geven waarin het vlees van het betreffende paardenkarkas in was verwerkt. Selten heeft het karkas niet kunnen traceren.
Daarnaast is aan het onafhankelijk Bureau Risicobeoordeling gevraagd om een beoordeling van de risico’s met fenylbutazon verontreinigd paardenvlees. Zoals weergegeven in onze brief van 25 februari jl. (nr. 26991-340) aan uw Kamer schat het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA in dat bij incidentele consumptie van paardenvlees met residuen fenylbutazon de kans op schadelijke effecten bij de mens zeer klein zal zijn.
Hoe is het mogelijk dat een besmet paard wel het Europese goedkeuringsstempel heeft gekregen?
Elk paard wordt voor de slacht (levend) en na de slacht bij de zogenaamde «vleeskeuring»onderzocht door een dierenarts van de overheid. De officiële dierenarts kan naar aanleiding van de keuring voor het slachten en de aangeleverde voedselketeninformatie (zoals het paardenpaspoort) besluiten tot een onderzoek naar geneesmiddelenresiduen. Ook kan er sprake zijn van monstername als onderdeel van een bewakingsprogramma (monitoring op schadelijke residuen). Dan is de uitslag geen onderdeel van de vleeskeuring en in het algemeen pas later beschikbaar
Zoals hierboven vermeld, is in het Verenigd Koninkrijk pas later geconstateerd dat fenylbutazon aanwezig was in het karkas en heeft het Verenigd Koninkrijk een RASFF melding hierover gestuurd.
In het door de Europese Commissie opgesteld actieplan wordt op mijn aandringen eveneens gekeken naar het paardenpaspoort. In de lidstaten wordt geïnventariseerd, hoe de EU regels voor paardenpaspoorten en identificatie van paarden beter kan worden gehandhaafd, zodat fraude met de identiteit en geschiktheid van de paarden voor humane consumptie beter kan worden voorkomen. De inzet van de staatssecretaris is om op Europees niveau te komen tot verplichte invoering van een centrale database voor paarden bij lidstaten.
Klopt het dat de NVWA zendingen van Selten naar de opslag in het vrieshuis heeft geteld als verkoop?
In vervolg de beantwoording van vraag 2, melden wij dat wij in onze brief van 12 april jl. (nr. 26991-348) hebben aangegeven dat het Openbaar Ministerie op 26 maart informatie heeft vrijgegeven uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat gaf aan dat uit gedetailleerd onderzoek van de NVWA-IOD naar de administratie van Selten vast is komen te staan dat in de periode van 1 januari 2011 tot 15 februari 2013:
Bent u bereid de nog bestaande partijen van Selten waarin onomstotelijk vaststaat dat er geen paardenvlees in is verwerkt, waaronder runderlendes aan één stuk, niet te laten vernietigen?
De reden om het vlees van de markt te halen is dat niet aangetoond kan worden dat het vlees aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, omdat de herkomst onbekend is. Alleen als door de levensmiddelenexploitant alsnog wordt aangetoond dat het vlees aan alle geldende voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, dan kan hij besluiten het van de markt gehaalde vlees opnieuw op de markt te brengen.
Kunt u in het belang van de consument en de supermarktketens aangeven welke opdrachtgever gevraagd heeft om speciale receptuur waarbij paardenvlees en rundvlees vermengd worden en waarin deze producten verwerkt zijn?
Ingevolge de privacywetgeving mag de NVWA de namen van betrokken ondernemers niet openbaar maken zonder toestemming van deze ondernemers. De mogelijke afnemers van Selten zijn in de gelegenheid gesteld hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en de recall te organiseren. Afnemers waarvan aangetoond is dat ze vlees van Selten hebben afgenomen en niet hebben voldaan aan de wettelijke verplichting tot het traceren van de partijen en het, waar nodig, uit de markt halen, zijn in overtreding. De NVWA neemt hier maatregelen, waaronder het in principe openbaar maken van de namen van betreffende ondernemers. De namen van ondernemers die bestuursrechtelijk of strafrechtelijk vervolgd zijn kunnen openbaar worden gemaakt indien daar toe wordt besloten.
De medische behandeling van vreemdelingen |
|
Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven op grond waarvan u tot de conclusie komt dat er geen enkele reden is om geloof te hechten aan de beweringen van de vertrouwensarts van de Guinese asielzoeker?
Zoals ik in mijn brief van 21 mei 2013 reeds heb aangegeven, wordt een Intern Bijstandsteam (hierna IBT) niet zomaar ingezet. Een intern bijstandsteam kan worden ingezet bij de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting en het beheersbaar maken van incidenten met een verhoogd veiligheidsrisico waarbij de mogelijkheid bestaat dat geweld moet worden toegepast. Betrokkene heeft zich op meerdere momenten verbaal en fysiek intimiderend richting medewerkers van DJI uitgelaten. Dit is ook verschillende malen door het personeel gerapporteerd. Het karakter van de uitingen was dermate ordeverstorend en intimiderend dat het afdelingshoofd heeft besloten om het IBT-team in te schakelen bij de interne overbrenging van betrokkene. Bij deze beslissing is ook zijn gewelddadige en agressieve gedrag in het verleden betrokken, waarbij de betrokken ingeslotene herhaaldelijk medewerkers had beschadigd. Het afdelingshoofd heeft onder ambtseed een gedetailleerd verslag opgesteld van de gehele actie (aanleiding, uitvoering en afloop). Hierin is gemeld dat enkel dwang is gebruikt, zoals door de wet is toegestaan. Van schoppen en slaan was nadrukkelijk geen sprake.
Daarnaast hecht ik ook waarde aan het feit dat een IBT bestaat uit medewerkers uit de inrichting die volgens vastgestelde geweldsinstructies werken en hier speciaal toe zijn opgeleid en toegerust. De commandant van het interne bijstandsteam heeft conform de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen verslag uitgebracht aan de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR).
Zoals ik reeds in de kamerbrief van 21 mei 2013 heb aangegeven, wordt een ingeslotene normaliter na een actie van het IBT onderzocht door de medische staf om te bezien of sprake is van eventuele verwondingen, die immers gezien de aard van een optreden door een IBT niet zijn uit te sluiten. De betrokken ingeslotene is derhalve ook bezocht door de medische staf, maar heeft een onderzoek geweigerd. Daarom kon niet worden vastgesteld of sprake was enige verwondingen. Ook eventuele blauwe plekken waren zonder verder onderzoek visueel niet waarneembaar. Op een later moment heeft mevrouw Bonsen wel geconstateerd dat sprake was van (enkele) blauwe plekken en ik ga – mede gelet op het feit dat zij betrokkene wel heeft onderzocht – ook uit van de juistheid van haar constatering. Er bestaat voor het overige een discrepantie tussen het beeld dat mevrouw Bonsen schetst en het verhaal dat ik heb opgemaakt uit meerdere door medewerkers op ambtseed opgemaakte verslagen.
Medewerkers van diensten als Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn opgeleid, getraind en geïnstrueerd om hun taken op professionele en humane wijze uit te voeren. Dit gevoegd bij hun grote betrokkenheid bij het werk, maakt dat beweringen als gedaan door mw Bonsen hard aankomen bij hen. Ik heb daar begrip voor. Dat laat onverlet dat dergelijke beweringen en «verhalen» wel worden bezien.
Het feit dat werkwijzen veelal geprotocolleerd zijn inclusief verantwoordingsmomenten, helpen mij bij het beoordelen van dergelijke bevindingen en het trekken van conclusies.
Zijn er camerabeelden beschikbaar die uitsluitsel geven over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
Nee, het observeren van ingeslotenen in een cel vindt slechts in een zeer beperkt aantal gevallen plaats. Op grond van artikel 24a Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw) kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de ingeslotene noodzakelijk is, bepalen dat een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Camerabeelden worden normaliter 14 dagen bewaard. Aangezien de geestelijke of lichamelijke toestand van de betrokkene geen aanleiding gaf om hem onder observatie te stellen, zijn ook geen camerabeelden beschikbaar.
Bent u van mening dat een verdenking van mishandeling geuit door de vertrouwensarts die meerdere consulten heeft gehad met haar cliënt genoeg reden is om een onafhankelijk arts in te schakelen om deze zware aantijgingen te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het standaard protocol is wanneer er dergelijke meldingen worden gedaan? Voorziet dit protocol ook in gevallen dat medisch onderzoek, bijvoorbeeld uit angst, wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn dan de stappen die gevolgd worden?
Een goede procedure in geval van mishandeling of slechte behandeling van gedetineerden is van groot belang. Een dergelijke procedure bestaat ook. Bij circulaire van 20 juli 2012, kenmerk 5735467/12/DJI is bepaald dat het bevoegd gezag (de directeur van de inrichting), wanneer het kennis neemt van een (vermoedelijke) integriteitsschending, gepleegd door een medewerker van DJI, dit meldt aan het Bureau Integriteit en Veiligheid van DJI. Ook een medewerker die kennis draagt van een (vermoedelijke) integriteitsschending kan daarvan melding doen bij het voornoemde Bureau. Vervolgens kan dit bureau een feitenonderzoek of een disciplinair onderzoek instellen en zo nodig een aanvraag tot een strafrechtelijk onderzoek initiëren. Thans was er, op basis van de beschikbare informatie, geen reden om een dergelijke melding te doen.
Zoals ik op 22 mei 2013 ook reeds tijdens het debat aan uw Kamer heb gemeld, heeft betrokkene aangifte van mishandeling gedaan. In het kader van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van deze aangifte, zal worden beoordeeld of het optreden van de bewaarders, gelet op alle omstandigheden, aangemerkt moet worden als disproportioneel. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek dan ook af. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven, zal ik uw Kamer vertrouwelijk over deze individuele casus informeren. Vooralsnog lijkt mij dit prematuur.
Op welke gronden wordt een verzoek van een vreemdeling om in een isoleercel geplaatst te worden gehonoreerd? Is het gebruikelijk dat dergelijke verzoeken worden gedaan?
Op grond van artikel 24, juncto 23, van de Pbw kan de directeur de vreemdeling in afzondering plaatsen indien hij hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.
In de praktijk komt dit niet heel veel voor aangezien de afzonderingscellen minder faciliteiten bieden dan een reguliere cel of bijvoorbeeld een cel op een beheersafdeling. Voor uw beeld meld ik u dat in 2012 hierom 52 keer is verzocht.
Is het gebruikelijk dat een vertrouwensarts bij een consult geen gebruik kan maken van een medische onderzoekskamer? In hoeverre wordt de privacy van de vreemdeling tijdens een dergelijk consult gewaarborgd? Worden er tijdens dergelijke consulten, in het bijzonder bij honger- en/of dorststakers, ook primaire hulpmiddelen als een weegschaal ter beschikking gesteld? Is het gebruikelijk dat een overlegverzoek vanuit de vertrouwensarts gericht aan medische dienst wordt geweigerd? Zo ja, op welke gronden kan dit gebeuren? Deelt u de mening dat een dergelijk overleg in het belang van de gezondheid van de vreemdeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, mede naar aanleiding van uw uitspraken in het dertigledendebat over de versoepeling van het vreemdelingenbeleid d.d. 22 mei 2013, de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, informeren op welke wijze u de bovenstaande casus na hebt laten trekken door een onafhankelijk orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de verklaring van de vertrouwensarts dat zij en haar medisch team herhaaldelijk de toegang werd geweigerd tot de patiënten die daartoe het verzoek hebben ingediend?
Zoals reeds is aangegeven, is een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend en moet hij de keuze voor een arts ook zelf aangeven evenals wanneer (op welke dag en tijdstip) hij hem of haar wil zien. Dit laatste is met name ook van belang omdat een ingeslotene niet kan worden gedwongen om bezoek te ontvangen. Indien een ingeslotene niet heeft aangegeven dat hij een bepaalde vertrouwensarts wil spreken, dan wordt de betreffende arts ook niet toegelaten tot de inrichting.
Bij het plannen van een bezoek met de vertrouwensarts, dient natuurlijk wel rekening gehouden te worden met de situatie dat het consult dient plaats te vinden in een detentiecentrum. In beginsel gelden dan ook de reguliere «bezoektijden». Gelet op de precaire situatie waarin hongerstakers zich bevinden, wordt hier wel coulant mee omgegaan. Van de reguliere bezoekuren kan bovendien worden afgeweken indien een (medische) situatie deze afwijking rechtvaardigt. De directie van het DCR handelt conform deze regels. Van terugkomen op afspraken door de directie is geen sprake.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandeld indien een vertrouwensarts melding maakt van intimidatie, slaapdeprivatie en het plaatsen van vreemdelingen in een isoleercel zonder dat daar gegronde redenen voor zijn? Is het simpele feit dat de verantwoordelijke medewerker verklaart dat hiertoe wel gegronde redenen voor zijn voldoende om dergelijke meldingen als ongeloofwaardig te beschouwen? Zo nee, hoe worden dergelijke meldingen onderzocht?
In antwoord op de vragen 3 en 6, heb ik reeds beantwoord op welke wijze met signalen door derden wordt omgegaan. De ingeslotene kan zelf ook een klacht indienen indien hij of zij van oordeel is dat zijn rechten worden geschonden ofwel dat naar zijn oordeel sprake is van een onheuse bejegening. Dit kan allereerst door hiervan melding te maken in een gesprek met een leidinggevende, het afdelingshoofd of de directeur.
Daarnaast wordt conform artikel 62, lid 1 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij een klacht ten aanzien van een door of namens de Directeur van de inrichting genomen beslissing een beklagschrift behandeld door een door de onafhankelijke Commissie van Toezicht benoemde beklagcommissie. Dit kan bijvoorbeeld indien een vreemdeling van oordeel is dat hij geplaatst wordt in een afzonderingscel of strafcel zonder dat hier gegronde redenen toe zijn of bij een vermeende schending van de eigen artsenkeuze. Dit geschiedt volgens het principe van hoor en wederhoor. In beklag kan klager kan zich doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen.
Tenslotte treedt een van de leden van de Commissie van Toezicht wisselend op als maandcommissaris. Deze houdt tenminste eenmaal per maand spreekuur in de inrichting. Ingesloten vreemdelingen kunnen door middel van een verzoekbriefje een gesprek aanvragen met de maandcommissaris of een brief schrijven aan de maandcommissaris.
Het kan dan bijvoorbeeld gaan over klachten over bejegening, intimidatie of vermeende slaapdeprivatie. Ingesloten vreemdelingen worden via de huisregels over de beklagprocedure op de hoogte gesteld. Naast het indienen van een klacht, kan een ingesloten vreemdeling, indien hij dit wenst, uiteraard aangifte doen bij de politie. Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft de betreffende ingeslotene van deze laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Ten overvloede wijs ik erop dat in het onderhavige geval van nachtelijke controles leidend tot slaapdeprivatie geen sprake is geweest.
Is het waar dat de vertrouwensarts de toezegging kreeg dat zij toegang zou krijgen tot vreemdelingen die daartoe en verzoek hadden ingediend? Is het waar dat de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam vervolgens op last van de directie op deze afspraak terug moest komen? Zo nee, kunt u aangeven hoe de zaken dan wel zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe vreemdelingen, al dan niet in hongerstaking en/of in isolatiecel, het verzoek kunnen indienen een consult te krijgen met een vertrouwensarts? Kan dit slechts via de advocaat of ook namens familieleden?
Ik hecht veel waarde aan de begeleiding van mensen die aan mijn zorg zijn toevertrouwd. De medische verzorging vormt hier een zeer belangrijk onderdeel van deze begeleiding. Elke gedetineerde heeft op basis van artikel 42 van de Pbw recht op medische verzorging. Dit betekent niet alleen dat de gedetineerde recht heeft op een inrichtingsarts (die functioneert als huisarts), maar ook dat deze regelmatig beschikbaar is. (zoals dat ook in het huidige geval gebeurt). De aan de inrichting verbonden arts is verantwoordelijk voor de behandeling. Daarnaast is aan alle hongerstakers en/of vochtweigeraars aangeboden om te worden bezocht door een vertrouwensarts (een niet aan de inrichting verbonden, maar wel door DJI bekostigde arts). Enkelen onder hen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een ingeslotene mag ook een arts van eigen keuze raadplegen als vertrouwensarts.
Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, is dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Er moet een zogenoemde vertrouwensrelatie kunnen ontstaan. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend, maar hij moet de keuze voor een arts wel zelf kenbaar maken en ook aangeven wanneer hij hem of haar wil zien. Een verzoek om een vertrouwensarts is vormvrij en kan bij het personeel, een arts, een advocaat of andere gemachtigde worden gedaan.
Ten aanzien van ter beschikking gestelde ruimte en hulpmiddelen geldt het volgende. Uitgangspunt is dat de medische zorgverlening binnen de detentiecentra voor vreemdelingen gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met de situatie van vrijheidsontneming. Indien betrokkene zelf om een vertrouwensarts heeft verzocht, dan stelt de directeur op basis van artikel 42 van de Pbw in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast. Afhankelijk van de aard van het consult, kan het wenselijk zijn dat de vertrouwensarts beschikt over primaire hulpmiddelen. Bij de beoordeling van de vraag welke ruimte en hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld, wordt rekening gehouden met de orde en veiligheid in de inrichting.
Ten behoeve van de ruimte merk ik op dat het inderdaad klopt dat consulten van een vertrouwensarts doorgaans worden gehouden in een zogeheten spreekkamer. Dit is in afwijking van het dagelijkse spraakgebruik een kamer die gebruikt wordt voor ambtelijke contacten met ingeslotenen, bijvoorbeeld van de advocaat). Het karakter doet recht aan de vertrouwelijkheid en de aard van het contact (anders dan de inrichtingsarts is een vertrouwensarts geen behandelend arts). Alhoewel de directeur bevoegd is toezicht uit te oefenen met het oog op de orde of de veiligheid in de inrichting, wordt de vertrouwelijkheid zoveel als mogelijk gerespecteerd en gewaarborgd.
Medische hulpmiddelen maken geen onderdeel uit van de standaardinrichting van een spreekkamer. Indien enigszins mogelijk (voor zover beschikbaar en het gebruik ervan verantwoord is), worden ze desgevraagd ter beschikking gesteld. In Vught is dan ook ten behoeve van het consult een weegschaal aan mevrouw Bonsen verstrekt.
Is het waar dat vertrouwensartsen niet/nauwelijks worden ingelicht over de medische nazorg bij honger- en/of dorststakers? Is het waar dat vreemdelingen die in honger- en/of dorststaking zijn gegaan binnenkort worden uitgezet terwijl volgens de vertrouwensarts de medische situatie zich daarvoor niet leent? Wordt er in dergelijke gevallen ook een second opinion van een onafhankelijk arts ingeschakeld? Zo nee, wat is dan wel de gebruikelijke procedure?
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie die gepaard gaat met de verschillende honger- en/of dorststakers vóór aanstaande dinsdag 28 mei 2013 te 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Meer tips over gedwongen prostitutie’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer tips over gedwongen prostitutie»?1
Ja.
Bent u bereid die campagne te intensiveren nu blijkt dat de campagne om bezoekers van prostituees aan te moedigen dwang en mensenhandel te melden succesvol is? Zo ja, op welke manier?
De campagne van Stichting M., die in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het beter in beeld krijgen van mensenhandel. Ik ben in overleg met Stichting M. om te bezien op welke wijze de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet. Ook de doelgroep van de campagne wordt hierbij betrokken.
Ziet u mogelijkheden om niet alleen klanten aan te moedigen dwang anoniem te melden, maar ook prostituees, zodat zij de signalen van dwang en uitbuiting in hun omgeving ook sneller melden? Bent u bereid om door middel van een campagne onder prostituees Meld Misdaad Anoniem verder bekend te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde stijging van het aantal meldingen, samen met de sterke groei van het aantal meldingen van mensenhandel bij Comensha, een indicatie van groei van gedwongen prostitutie of een indicatie van de jarenlange onwetendheid bij politie, justitie, hulpverleners, overheid en politiek over de omvang en ernst van gedwongen prostitutie in Nederland?
De bestrijding van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet. Door de inzet op een brede, integrale aanpak van – naast politie en Openbaar Ministerie – partijen als de KMar, ISZW, Kamers van Koophandel, CoMensha, de hotelbranche en Stichting M. is er meer zicht op mensenhandel en is er sprake van een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft recent nog aangegeven in het kader van haar rapportage «Mensenhandel in en uit beeld; cijfers vervolging en berechting 2008 – 2012» dat met name de prioriteit die mensenhandel de afgelopen jaren bij verschillende instanties heeft gekregen van invloed is geweest op het groeiend aantal geregistreerde zaken.
Kunt u nader inzicht geven in welke sectoren van prostitutie de meeste meldingen worden gedaan? Hoe is dit voor de meldingen ten aanzien van minderjarigen? Geven deze uitkomsten reden tot aanpassing/intensivering van het beleid? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Uit de meldingen bij Stichting M. kunnen geen aantallen meldingen per prostitutiesector worden afgeleid. Wel is bekend dat één op de vier meldingen (mogelijke) minderjarige slachtoffers van mensenhandel betreft. CoMensha registreert – voor zover bekend – wel de sectoren van prostitutie waarop meldingen betrekking hebben. Wanneer door de aanmelder niet wordt aangegeven om welke vorm van prostitutie het gaat, wordt «prostitutie» geregistreerd. Het overgrote deel van de meldingen van mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in 2012 is geregistreerd onder deze algemene noemer.
De cijfers uit het jaaroverzicht van CoMensha van 2012 laten verder zien dat de meeste meldingen over een specifieke vorm van prostitutie betrekking hebben op prostitutie in particuliere huizen/woningen. Wanneer alleen minderjarigen in beschouwing worden genomen is eveneens de niet-gespecificeerde categorie «prostitutie» het grootst. Waar de vorm van prostitutie is gespecificeerd, is uitbuiting in particuliere huizen/woningen ook de grootste categorie bij minderjarige (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting.
Ik acht de bescherming van minderjarigen in het bijzonder van belang, mede gezien de extra kwetsbare positie van deze groep. Om minderjarigen te beschermen tegen mensenhandel is de Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek ontwikkeld. Ik zal in de Task Force Aanpak Mensenhandel voorstellen om hiernaast ook expliciet te focussen op minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Wat zijn uw voornemens na 2013, als deze campagne is afgelopen, om bezoekers te blijven stimuleren alert te zijn en melding te doen? Heeft u hiervoor middelen beschikbaar?
Bij het overleg met Stichting M. over de wijze waarop de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet, wordt ook de borging van deze campagne betrokken.
Het bericht dat zorgorganisaties veel mensen die het pgb verliezen geen zorg kunnen bieden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Per Saldo en ActiZ aangeven dat de mensen die per 1 januari 2014 hun persoonsgebonden budget (pgb) verliezen vanwege de 10-uursmaatregel in veel gevallen geen passende zorg in natura kunnen krijgen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat instellingen aan de mensen (die door het invoeren van de 10-uursmaatregel voor bestaande budgethouders hun pgb-dreigen te verliezen) in veel gevallen nee verkocht hebben, omdat zij de specifieke zorg niet kunnen bieden?
Ik ben bekend met de signalen en begrijp dat mensen zich zorgen maken. Het pgb is een goed instrument om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Zoals ik aangaf tijdens het nota-overleg over de Hervorming Langdurige Zorg van afgelopen week, overleg ik momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10-uursmaatregel uitgewerkt kan worden als budgethouders een beroep moeten doen op zorg in natura en of er alternatieve maatregelen zijn die passen binnen het budgettaire kader van het pgb. Ik verwacht uw Kamer hierover begin juli te kunnen informeren.
Deelt u de zorgen van Per Saldo en ActiZ dat deze mensen zonder zorg zullen komen te zitten vanwege de specifieke zorgvragen van deze budgethouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening, zoals u in uw brief van 18 april 2013 schrijft, dat er geen grote knelpunten zijn na doorgaan van de 10-uursmaatregel?2
In de brief van 18 april 2013 ging ik in op de situatie voor nieuwe cliënten die een indicatie hebben met alleen begeleiding voor minder dan 10 uur per week. Zij kunnen sinds 1 januari 2013 geen pgb meer aanvragen. Deze groep laat ik onder meer monitoren door de helpdesk van Per Saldo. Hieruit is tot dusver gebleken dat er zich geen grote problemen voordoen bij het vinden van passende zorg. De monitor zet ik voort, ook in 2014. De brief van 18 april 2013 ging niet over cliënten die nu al een pgb hebben. Over de situatie voor bestaande budgethouders vindt, zoals vermeld in antwoord 2 en 3, momenteel overleg plaats.
Verwacht u dat de invoering van de 10-uursgrens voor bestaande budgethouders wel tot knelpunten zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van ActiZ dat het niet past om de mensen die hun zorg al via een pgb ontvangen, de zeggenschap en keuzevrijheid te ontnemen?
Zeggenschap en keuzevrijheid voor cliënten zijn een groot goed. Een doelmatige en financieel solide pgb-regeling levert daar een belangrijke bijdrage aan. Overigens zijn zeggenschap en keuzevrijheid ook bij zorg in natura wettelijk geborgd.
Bent u met de directeur van ActiZ van mening dat de starre wet- en regelgeving op dit moment te weinig ruimte biedt om op korte termijn in te gaan op de specifieke en veelal gespecialiseerde hulpvraag van de groep mensen die het pgb zal verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorgkantoren voor het jaar 2013 geen extra begeleiding hebben ingekocht om de instroom 2013 van de nieuwe mensen die onder 10 uursmaatregel vallen, op te vangen?
Nee. Uit navraag onder alle zorgkantoren blijkt dat er extra zorg voor deze doelgroep is ingekocht.
Kloppen de signalen dat de zorgkantoren geen extra begeleiding wensen in te kopen voor 2014 vanwege de overheveling per 2015 naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
De signalen herken ik niet. In het overlegtraject dat ik met het veld over de 10 uursmaatregel ben gestart merk ik bij zorgkantoren vanuit hun zorgplicht juist bereidheid om nieuwe aanbieders te contracteren. In het overlegtraject wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om dit te realiseren. Daarnaast worden alternatieven onderzocht.
Vindt u het verstandig om ouders, partners en andere inwonenden die (deels) uit het pgb worden betaald, te dwingen om de zorg die ver boven de gebruikelijke zorg uitkomt en van prima kwaliteit is, onbetaald te leveren, ook al is er een aanspraak op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)?
Zie antwoord vraag 2.
De aanpak van de woekerpolisaffaire |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de woekerpolisaffaire het vertrouwen in Nederlandse verzekeraars sterk heeft geschonden en de afwikkeling van de affaire al te lang voortsleept?
De problemen met beleggingsverzekeringen hebben grote gevolgen gehad voor het vertrouwen in Nederlandse levensverzekeraars. Deze problemen zijn al langere tijd bekend en er verkeren nog steeds klanten in onzekerheid. Dat is fnuikend voor het herstel van vertrouwen. Het is aan verzekeraars om zich in te zetten om het vertrouwen weer terug te winnen. Er zijn al verschillende stappen gezet, maar zolang er nog klanten in onzekerheid verkeren is dat niet voldoende geweest. Voor het herstel van vertrouwen is het belangrijk dat verzekeraars goed flankerend beleid hebben. Uit het rapport dat ik recent aan uw Kamer heb aangeboden blijkt dat verzekeraars hun beleid gericht op klanten met een beleggingsverzekering hebben verbeterd.1 Zo zijn overstapdrempels weggenomen, wordt geen kwijting gevraagd bij uitbetaling van de kostencompensatie en worden mogelijkheden geboden om binnen lopende beleggingsverzekeringen kosteloos de overlijdensrisicodekking aan te passen of los te zetten van de beleggingsverzekering. Het actief benaderen en helpen van klanten met een beleggingsverzekering die niet meer voldoet is echter minstens even belangrijk als goed flankerend beleid. Ik ben daarom ook teleurgesteld dat uit de vorige rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bleek dat verzekeraars zich nog te weinig actief opstellen richting klanten met een beleggingsverzekering. Ik heb verzekeraars opgeroepen om nu alles op alles te zetten om bij de volgende toetsing van de nazorg beleggingsverzekeringen door de AFM betere resultaten te laten zien. In de komende periode zal de AFM monitoren hoe de nazorg wordt aangepakt door verzekeraars. De resultaten worden begin 2014 vastgesteld. Ik zal uw Kamer over deze resultaten informeren. Het belangrijkste resultaat zou moeten zijn dat mensen met een beleggingsverzekering, en vooral mensen die in een kwetsbare positie verkeren, op korte termijn worden geholpen door hun verzekeraar of adviseur en niet meer het gevoel hebben dat ze in de kou staan. Onder klanten die in een kwetsbare positie verkeren versta ik in dit geval klanten waarvan de polis een (verwachte) nihil of negatieve waarde heeft en klanten met een beleggingsverzekering ten behoeve van de oudedag of de aflossing van hun hypotheek waarbij de beleggingsverzekering een fors lagere waarde heeft dan de oorspronkelijke doelstelling. Bij deze klanten is het van groot belang dat de verzekeraar en de adviseur de klant helpen om zijn huidige positie en de verbetermogelijkheden helder te krijgen, zodat de klant bewuste keuzes kan maken voor de toekomst waardoor de oorspronkelijke doelstellingen waarvoor de beleggingsverzekering is afgesloten weer in beeld kunnen komen.
Deelt u de mening dat de onzekerheid bij mensen over het met de aangegane beleggingspolissen kunnen aflossen van een huis of het kunnen voorzien in een behoorlijk pensioen zo snel mogelijk moet worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel woekerpolissen kennen op dit moment een negatieve waarde?1 Welke compensatie wordt mensen met een woekerpolis die «onder water staat» door verzekeraars geboden? Welke acties worden door verzekeraars ondernomen om eventuele problemen met de aflossing van een huis of onvoldoende pensioenvoorziening te treffen?
Uit de media en van de toezichthouder heb ik begrepen dat er nog steeds polissen zijn met een verwachte negatieve waarde. Iedere polis waarvan de uiteindelijke waarde nul of negatief is, is er één teveel. Verzekeraars moeten op korte termijn zorgen dat alle klanten met een dergelijke polis actief worden benaderd, zodat zij zelf kunnen aangeven hoe ze hun beleggingsverzekering willen wijzigen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de overlijdensrisicodekking of het los zetten van de overlijdensrisicodekking van de beleggingsverzekering kan deze mensen helpen. De AFM zal toetsen hoe de nazorg beleggingsverzekeringen de komende tijd wordt opgepakt. Verder hebben de grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim akkoorden gesloten waarin ook regelingen zijn opgenomen voor schrijnende gevallen. In die akkoorden is weergegeven wanneer een geval als schrijnend kan worden gezien. Ook merkbare gevolgen van hefboom- en inteereffecten kunnen betekenen dat een geval schrijnend is. De beoordeling of aan de voorwaarden uit de akkoorden wordt voldaan ligt ten eerste bij de verzekeraar. Als de klant niet tot overeenstemming met de verzekeraar komt kan de klant zich richten tot de Commissie individuele schrijnende gevallen. Voor de compensatie van schrijnende gevallen hebben deze verzekeraars een aparte reservering. Om klanten te attenderen op de schrijnende gevallenregelingen zijn advertenties geplaatst. Verder verwacht ik van verzekeraars dat zij zich ook actief inzetten om klanten die (naar verwachting) tot deze categorieën behoren individueel te benaderen en te helpen.
Welk aandeel van de gedupeerden heeft inmiddels compensatie ontvangen voor het afsluiten van een woekerpolis?
De compensatie voor te hoge en intransparante kosten die op grond van de akkoorden is overeengekomen is bij bijna alle verzekeraars inmiddels in de polissen gestort. In de akkoorden zijn maxima voor de kosten opgenomen die lager liggen dan het percentage in het advies dat destijds door de ombudsman financiële dienstverlening is gegeven. Doorgaans is in de akkoorden een maximum opgenomen van 2,85%3 of 2,45%4 terwijl de ombudsman financiële dienstverlening destijds een maximum voorstelde van 3,5%. Met de kostencompensatie uit de akkoorden is een bedrag van circa € 2,5 miljard gemoeid. Deze compensatie biedt een bodem die klanten met een beleggingsverzekering waarvoor te hoge kosten werden gerekend, altijd krijgen. Daarnaast kan bij mensen met een beleggingsverzekering ook schade zijn ontstaan doordat destijds onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. Dergelijke schade is niet in algemene zin vast te stellen, omdat het bijvoorbeeld ook afhankelijk kan zijn van de adviseur of de klant. Het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) en de burgerlijke rechter zijn geëquipeerd om te bepalen of er schade is en wat een passende omvang van de schadevergoeding is. Verschillende klanten hebben op deze manier ook al een compensatie gekregen van schade die is geleden door onjuiste of onvolledige informatie. Ook lopen er nog verschillende zaken. Het is daarom onmogelijk om op dit moment gemiddelden te bepalen.
Wat is de gemiddelde schade en wat is de gemiddelde geboden compensatie? Hoe verhoudt de gemiddeld geboden financiële compensatie zich tot de geleden schade gelet op de richtlijn voor een maximaal kostenpercentage geformuleerd door de financiële ombudsman?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft het kabinet de belangen van gedupeerden van de woekerpolisaffaire proberen te borgen?
De inzet is altijd om de belangen van gedupeerden zo goed mogelijk te borgen. In dat kader zijn verschillende acties ondernomen. Ten eerste is er bij levensverzekeraars aangedrongen op het sluiten van akkoorden ten behoeve van algemene kostencompensatie. Beleggingsverzekeringen zijn gesloten tussen verzekeraars en hun klanten. Kostencompensatie is daarom ook tussen verzekeraars en consumentenstichtingen overeengekomen. De overheid heeft aangedrongen op deze onderhandelingen. Door de compensatie krijgen alle klanten een tegemoetkoming voor te hoge kosten. In het flankerend beleid is opgenomen dat verzekeraars bij uitbetaling van die compensatie geen kwijting vragen. Alle klanten die van mening zijn dat de compensatie in hun situatie onvoldoende is blijven dus de mogelijkheid houden om naar Kifid of de burgerlijke rechter te gaan.
Ten tweede is een best of class flankerend beleid van verzekeraars opgesteld. Het flankerend beleid van verzekeraars is gericht op het bieden van verbetermogelijkheden voor klanten met een beleggingsverzekering. De overheid heeft het flankerend beleid van alle verzekeraars in kaart gebracht. Daardoor hebben verzekeraars hun beleid ten gunste van klanten verbeterd. Zo wordt bijvoorbeeld de compensatie nu in de polis gestort en zijn voor deze klanten overstapbelemmeringen weggenomen. Ten derde richt ik mij met de AFM op het effectief inzetten van het flankerend beleid door verzekeraars. In dat kader wordt de nazorg beleggingsverzekeringen getoetst door de AFM. Verzekeraars moeten alle klanten met een beleggingsverzekering en vooral kwetsbare groepen daarbinnen benaderen en hen van dienst zijn om hun producten te verbeteren. De AFM zal over de nazorg begin 2014 een rapportage uitbrengen. Ik volg dit nauwgezet en zal de Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening aangaande de gerekende kostenpercentages door Nationale Nederlanden?2
De bedoelde uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening is een tussenuitspraak. Er is nog geen einduitspraak gedaan door de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Zolang deze zaak nog in behandeling is bij het Kifid is het gebruikelijk om daarover nog geen standpunt in te nemen.
Los van de inhoudelijke aspecten van deze zaak is het belangrijk dat klanten met een beleggingsverzekering bij het Kifid of de burgerlijke rechter terecht kunnen als hen onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt over hun beleggingsverzekering.
Houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op de toepassing van het maximaal kostenpercentage of de «best of class» principes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de akkoorden die zijn gesloten tussen verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim zijn per akkoord afspraken gemaakt over de maximering van de kosten. Op dergelijke civiele overeenkomsten tussen twee partijen wordt geen direct toezicht gehouden door de AFM. Ook het flankerend beleid is beleid van verzekeraars waar de AFM niet rechtstreeks toezicht op houdt. De AFM toetst wel hoe effectief het flankerend beleid is ingezet. De rapportage daarover zal begin 2014 aan uw Kamer worden gezonden. Verder hebben de problemen met beleggingsverzekeringen ook geleid tot ontwikkelingen in regelgeving. Zo zijn verschillende nieuwe bevoegdheden voor de Autoriteit Financiële Markten toegevoegd of voorgesteld die het mogelijk maken om dergelijke problemen voor de toekomst te voorkomen. Zo kan gedacht worden aan toegevoegde transparantie-eisen, de toetsing van het product ontwikkelingsproces maar ook bijvoorbeeld het voorstel voor een algemene zorgplicht waarover ik in september met uw Kamer zal spreken.
Welke verwachtingen heeft u van de Commissie Oosting voor schrijnende gevallen gelet op de vele verkochte polissen en de berichtgeving op RTLZ?3 Is er een inschatting gemaakt van het aantal schrijnende gevallen dat zich zou kunnen voordoen? Kent de Commissie Oosting criteria voor het aanmerken van een schrijnend geval? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, hoe wordt dan geborgd dat voor alle gedupeerden een passende oplossing en compensatie wordt geboden?
De recent ingestelde Commissie individuele schrijnende gevallen past de schrijnende gevallen regelingen toe die zijn opgenomen in de akkoorden tussen de zes grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim. In die akkoorden is ook overeengekomen dat een Commissie individuele schrijnende gevallen ingesteld zou worden. De criteria in de verschillende akkoorden verschillen enigszins. Voor de precieze omschrijvingen wordt verwezen naar de onderdelen van de akkoorden die gaan over schrijnende gevallen. Van een individueel schrijnend geval is sprake in het geval van materiële, ongerechtvaardigde en onaanvaardbare gevolgen voor individuele polishouders die verband houden met de bijzondere c.q. specifieke productrisico’s van hun beleggingsverzekering (niet zijnde het reguliere beleggingsrisico). Daarbinnen behoren in de meeste akkoorden tot de schrijnende gevallen: beleggingsverzekeringen waarbij sprake is van een hefboom- of inteereffect, grote polissen en gevallen waarin sprake is van onvrijwillige afkoop. Vaak is er daarnaast nog een door de verzekeraar zelf in te vullen categorie. In de akkoorden is ook vastgelegd met betrekking tot welke categorieën schrijnende gevallen klanten zich tot de Commissie individuele schrijnende gevallen kunnen wenden.
Klanten moeten eerst bij hun verzekeraar aangeven dat zij een schrijnend geval zijn en gebruik zouden willen maken van de regeling uit het akkoord. De verwachting is dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de Commissie individuele schrijnende gevallen omdat het in het belang van verzekeraars is om klanten tijdens de klachtenprocedure te helpen en niet bij mensen die dusdanig zwaar zijn geraakt de discussie op de spits te drijven.
Het bericht ‘Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt?’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse politie regelmatig bekeuringen van € 200 uitdeelt aan inwoners van Duitsland aan de grens bij Denekamp, omdat in de autopapieren een streepje staat, terwijl op de kentekenplaten geen streepje staat?
Ik heb bij de Nationale Politie navraag gedaan. De Politie en het CJIB geven aan niet bekend te zijn met dergelijke bekeuringen. Vraag 3 is dan ook niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u deze handhaving in het licht van de prioriteiten van de Nationale politie en het beeld dat zowel Nederlandse als Duitse burgers van het politiewerk hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De beschikbaarheid van het Q-koorts medicijn doxycycline |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht dat het antibioticum doxycycline sinds 13 mei jl. niet meer beschikbaar is in Nederland?1
Ja.
Bent u er bekend mee dat het antibioticum doxycycline van levensbelang is voor de 280 patiënten die er in Nederland zijn besmet met chronische Q-koorts?
Ik ben mij ervan bewust dat het tekort van het antibioticum doxycycline een zeer nare situatie voor patiënten. Het betreft een geneesmiddel van eerste keus voor een breed scala aan infecties en de leverbetrouwbaarheid is daarom zeer belangrijk voor patiënten.
Bent u bekend met de redenen waarom doxycycline tijdelijk niet beschikbaar was? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
In mei 2013 hadden twee van de vijf leveranciers productievertraging en één leverancier een grondstofprobleem. Hierdoor trad een domino-effect op: leveranciers gaan uit voorraad, de andere leveranciers hebben vervolgens onvoldoende voorraad om het tekort op te vangen en gaan ook uit voorraad. Dit heeft eindelijk geleid tot een nationaal tekort aan doxycycline.
Kunt u bevestigen dat doxycycline inmiddels weer beschikbaar is? Zo nee, waarom is doxycycline nog niet beschikbaar? Zo nee, wanneer komt doxycycline weer beschikbaar?2
Doxycycline is momenteel beschikbaar van de firma’s Accord en Ratiopharm.
Doxycycline van de firma PCH is nog steeds niet beschikbaar vanwege productievertraging en is voorzien voor week 33 (half augustus).
Doxycyline van de firma Mylan is nog niet beschikbaar vanwege grondstof-problemen en heeft een onbekende levertijd.
Doxycycline van de firma Actavis is beperkt beschikbaar en wordt beperkt uitgeleverd.
Welke maatregelen gaat u nemen om de verstrekking van het antibioticum doxycycline aan patiënten met chronische Q-koorts in de toekomst te waarborgen?
Helaas blijkt er in de praktijk steeds vaker sprake te zijn van beschikbaarheidproblemen van genees-middelen. Dit is zorgelijk. Omdat farmaceutische bedrijven mondiaal opereren is de ruimte om op nationaal niveau geneesmiddelentekorten aan te pakken beperkt. Ik heb dan ook niet de illusie dat geneesmiddelentekorten volledig kunnen worden voorkomen of dat er voor elk geneesmiddeltekort een oplossing voorhanden zal zijn. De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn zeer divers en complex. Productieproblemen, de beschikbaarheid van grondstoffen maar ook economische motieven spelen hierin een belangrijke rol. De oplossingen zijn al even divers en complex. Als een tekort al voorkomen kan worden, is er niet één partij die dit kan realiseren. Mijn ambitie is dan ook daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten aan te pakken door een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen.
Recent heb ik mijn plan van aanpak naar de Tweede Kamer gestuurd waarin ik nader ben ingaan op de maatregelen die ik wil nemen om geneesmiddelen-tekorten zoveel mogelijk te voorkomen.
De oproepen van de Dierenbescherming om te stoppen met de verkoop van konijnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dierenbescherming tegen winkeliers: stop met verkoop konijnen»1 en «Delft opgeschrikt door konijnenmishandeling»?2 Kunt u zich voorstellen dat de Dierenbescherming tot een dergelijke oproep komt, gelet op het grote aantal konijnen dat op straat of in opvangcentra belandt en op de erbarmelijke omstandigheden waaronder deze dieren worden gefokt en getransporteerd vanuit onder andere Oost-Europa? Zo neen, waarom niet?
Ja. Initiatieven die gestart worden om te zorgen dat konijnen, en andere dieren, uit de opvang een goed thuis krijgen bij een nieuwe eigenaar krijgen, vind ik een goede zaak. Het initiatief van de Dierenbescherming is daar een mooi voorbeeld van.
Wat vindt u ervan dat opvangplekken van konijnen bomvol zitten en veel konijnen letterlijk op straat worden gezet, terwijl tegelijkertijd volop met konijnen wordt gefokt om te verkopen in onder andere tuincentra en dierenwinkels? Deelt u de zorgen van de Dierenbescherming en anderen over deze situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het aprilnummer van Dibevo Vakblad gezien, een uitgave van de brancheorganisatie van fokkers, handelaren en verkopers van huisdieren die ook inspraak heeft op uw beleid? Heeft u dan ook gelezen dat de auteur van «Manipuleren kun je leren» aan het woord wordt gelaten en tips geeft hoe je twijfelende ouders in een dierenwinkel kunt overhalen een konijn aan te schaffen voor hun kind?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brancheorganisatie van verkopers van huisdieren in de praktijk aanstuurt op impulsaankopen, terwijl zij beweert in te zetten op weloverwogen aankopen en voorlichting over onder andere gedrag, huisvesting en kosten? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de lobby vanuit de sector tegen wettelijke maatregelen om impulsaankopen en dump van dieren terug te dringen, omdat zij dat zelf wel goed zou kunnen reguleren?
De verkoper wordt bij het in werking treden van het besluit Gezelschapsdieren verplicht om mogelijke kopers te wijzen op de zorg die een dier behoeft en ze daarmee te behoeden voor impulsaankopen. De koper heeft bij de aanschaf van een gezelschapsdier ook de verantwoordelijkheid zich vooraf goed te informeren over de specifieke behoeftes van het dier en hij dient daarbij de consequenties van het houden van dat dier te overzien.
Aan die informatievoorziening draagt de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een huisdier.
Een vorm van zelfregulering vanuit de sector, zoals certificatie, kan een goede aanvulling vormen op de voorschriften van het Besluit gezelschapsdieren, die voor een deel uit doelvoorschriften bestaan.
Zoals toegezegd stuur ik uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief dierenwelzijn, waar impulsaankopen onderdeel van uit maakt.
Bent u bereid om de roep om zelfregulering vanuit de sector te weerstaan en de oproep van de Dierenbescherming om de verkoop van konijnen een halt toe te roepen mee te nemen in uw beleidsbrief dierenwelzijn, waarin u terugkomt op uw toezegging om impulsaankopen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Spoedige oplossingen voor abonnementen in het scholierenvervoer |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de stijgende regionale vervoertarieven voor scholieren vanaf het schooljaar 2013–2014?1
Ja.
Herkent u het beeld dat, ondanks de brief van uw voorganger, nog niet in alle regio’s overheden en vervoerders gezamenlijk en in het belang van de reiziger tot afspraken en oplossingen zijn gekomen voor scholen die te maken hebben met leerlingen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer?
In mijn brief van 26 februari 20132 heb ik aangegeven dat decentralisatie van het OV met zich meebrengt dat differentiatie per regio mogelijk is. Het kan daarbij voorkomen dat een product niet geldig is in aangrenzende gebieden of bij andere vervoerders. Overheden en vervoerders moeten gezamenlijk en in het belang van de reiziger hierover afspraken maken of oplossingen realiseren en reizigers adequaat informeren over de nieuwe producten en veranderingen. Mijn voorganger heeft partijen per brief nadrukkelijk gewezen op deze verantwoordelijkheid. Partijen hebben aangegeven dit te zullen doen.
Tussen overheden en vervoerders zijn afspraken gemaakt over abonnementen in het Landelijk Tarieven Kader. Het «Altijd Korting»- abonnement is interoperabel en geeft 20% korting voor de reguliere reiziger en voor scholieren (12 tot en met 18 jaar) 40% korting.
Decentrale overheden en vervoerders geven aan dat in meer dan de helft van de regio’s de oude sterabonnementen verchipt zijn. In de overige regio’s zijn nieuwe abonnementen ingevoerd.
Door de decentralisatie van het openbaar vervoer kan per regio worden ingespeeld op de lokale of regionale vervoervraag. Dit heeft in enkele regio’s, waaronder de provincie Zuid-Holland, geleid tot aanvullende afspraken voor scholieren. Overall is mijn beeld dat er in alle regio’s afspraken gemaakt zijn, maar dat het kortingspercentage voor scholieren per regio kan verschillen. Verder krijgen scholieren veelal een hoger kortingspercentage dan andere reguliere reizigers.
Kunt u reageren op de situatie van verschillende middelbare scholen in Amersfoort die voor het vervoer van hun leerlingen te maken hebben met vijf OV-concessies, vier provincies en drie regionale vervoerders en de gevolgen die dit heeft voor de tarieven voor scholieren in dit gebied met stijgingen van tientallen procenten (50–100%) als gevolg van een stapeling van wijzigingen in de tariefopbouw (indexering, wegvallen van het grootverbruikerscontract, verlagen van kortingspercentage, geen abonnement meer voor meerdere vervoerders)? Kunt u daarbij specifiek reageren op de forse kostenstijging in het komende schooljaar voor scholieren die reizen tussen Zeewolde en Amersfoort? Vindt u, vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor het openbaar voer, dergelijke kostenstijgingen voor gezinnen, met vaak meerdere kinderen die gebruik maken van het openbaar vervoer, acceptabel?
Als gevolg van de decentralisatie van het OV worden de tarieven in het regionaal openbaar vervoer in de regio’s door de decentrale overheden vastgesteld. Door de decentrale structuur van het OV (als gevolg van de decentralisatie) is een mozaïek van gebiedsgebonden tarieven en voorwaarden ontstaan. Enerzijds biedt dit kansen omdat het OV kan inspelen op de lokale of regionale vervoervraag. Anderzijds is er vanuit het reizigersbelang ook behoefte aan meer samenhang over de grenzen van de concessiegebieden heen. De tijd is rijp voor een sectorbrede fundamentele discussie over tarieven en producten. In mijn brief van 26 februari 2013 (TK, 23 645, nr. 524) over het wetgevingstraject OV-chipkaart heb ik een eerste aanzet gegeven. Inmiddels is besloten dat de decentrale overheden het voortouw nemen in het ontwikkelen van een dergelijke (lange termijn) visie op hun domein van tarieven en producten. Daarbij zijn de vervoerbedrijven en mijn ministerie aangesloten. Ook consumentenorganisaties zullen betrokken worden. Vanuit een gezamenlijke visie kunnen kaders gecreëerd worden waarbinnen de partijen tot meer samenhang en transparantie in tarieven en producten komen in het belang van de (doorgaande) reiziger. In de hoofdlijnennotitie over het wetgevingstraject voor de OV-chipkaart veranker ik de mogelijkheid om hier op termijn regels aan te kunnen stellen. Op korte termijn informeer ik u separaat over de start van het wetgevingstraject.
De provincie Utrecht heeft aangegeven dat in haar concessie het nauwelijks voorkomt dat scholieren over meerdere concessies reizen en daardoor extra kosten maken. Scholierenlijnen zijn veelal rechtstreekse buslijnen waarbij niet overgestapt hoeft te worden en het abonnement geldig is op de hele lijn. Voor scholieren is er een Regio Vrij abonnement vastgesteld waarbij 34% korting wordt geboden op de reguliere prijs. Dit abonnement is feitelijk een voortzetting van het sterabonnement maar dan alleen geldig in alle concessies van Connexxion en van GVU. In de provincie Overijssel een vergelijkbaar verhaal. De verbinding Zeewolde – Amersfoort is een lange afstandverbinding die normaal via bus en trein gemaakt wordt. Met de bus naar Harderwijk en dan met de trein naar Amersfoort (Schothorst). Daarnaast rijdt er een speciale scholierenlijn van Zeewolde rechtstreeks naar het Guido de Bres college (en v.v.). Deze lijn wordt uitgevoerd door één vervoerder, Connexxion. Hiervoor is één abonnement te kopen, ondanks dat deze door 3 concessies heen rijdt. Er zijn daarvoor afspraken gemaakt tussen de school en Connexxion over de bijbehorende prijs. De standaardprijs is 66% van de werkelijke prijs van een abonnement met daarnaast een jaarkorting (12 maanden voor 10 maanden).
De provincie Utrecht laat weten dat voor haar concessiegebied de tariefstijging hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door het besluit van Connexxion om de kortingen op de grootgebruik contracten met de scholen te beëindigen. Daarmee vervalt een extra korting van circa 14% (behoudens indexering) op de prijs van een abonnement. Ook de provincie Overijssel heeft mij laten weten dat haar vervoerder deze korting afbouwt. Beide provincies zullen geen actie ondernemen om de grootverbruikerkorting te behouden omdat de budgetten voor het OV onder druk staan. Deze overheden en hun opbrengstverantwoordelijke vervoerders zijn van mening dat wanneer zij het OV op peil willen houden, er daar ook voor de reiziger een reële prijs tegenover moet staan.
Evenals de provincies vind ik tariefsverhoging in het openbaar vervoer in beginsel gerechtvaardigd omdat dit op de lange termijn zorgt voor een verhoging van de kostendekkingsgraad. Ik betreur het echter als reizigers te maken krijgen met extreme grote kostenstijgingen. Dit zal betrokken worden bij het visietraject producten en tarieven. Wel vind ik het de verantwoordelijkheid van decentrale partijen (overheden en vervoerders) om in de tussenliggende periode na te denken over dempende maatregelen voor groepen, waaronder scholieren, die recent hard zijn getroffen door de wijzigingen in regionale abonnementen en tarieven.
Kunt u aangeven hoe scholen en ouders op dit moment wegwijs worden gemaakt in het aanbod van producten, wat blijkens uw eerdere antwoorden van belang is? Welke rol heeft u hierin vanuit uw systeemverantwoordelijkheid? Bent u ermee bekend dat de verschillende vervoerders alleen advies uitbrengen over hun eigen abonnementen en dus niet voor de totale ketenreis, of verwijzen naar 9292 terwijl deze aanbieder van reisinformatie momenteel ook geen maatwerkadvies kan bieden voor scholen?
Ik vind het van groot belang dat reizigers wegwijs worden gemaakt in het aanbod van producten. Communicatie en informatievoorzieningen naar de reizigers maken daar onderdeel van uit. De vervoerders spelen een belangrijke rol hierin. Daarbij kan aangetekend worden dat veel reizigers binnen één concessie blijven en voldoende aan een overzicht van de regionale abonnementen hebben. Daarnaast is er ruimte voor onafhankelijke initiatieven zoals bijv. ovchipkaartabonnement.nl. De reiziger kan op deze website per regio en per vervoerder zien welke abonnementen er zijn.
Zijn er inmiddels, zoals aangekondigd in de antwoorden op genoemde eerdere vragen, afspraken gemaakt over de harmonisatie van kortingsproducten en abonnementen voor scholieren? Zo nee, wanneer worden deze afspraken wel uiterlijk gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er als onderdeel van de nieuwe landelijke menukaart voor abonnementen gewerkt wordt aan een landelijk kortingsproduct voor scholieren dat geldig is bij alle vervoerders en 55% korting geeft? Zo ja, wordt besluitvorming hierover nog deze maand afgerond zodat scholen hun (toekomstige) leerlingen en ouders hierover tijdig kunnen informeren?
Nee dat klopt niet. Het genoemde kortingsproduct voor scholieren is het resultaat geweest van de afspraken die enkele decentrale overheden met hun vervoerders hebben gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 2). Onder meer in de provincie Zuid-Holland kunnen scholieren van dit kortingsproduct gebruik maken.
Klopt het dat een landelijk regisseur momenteel met een aantal regio’s werkt aan een oplossing voor scholieren via de businesscard? Zo ja, wat houdt deze oplossing precies in en wanneer komt deze beschikbaar?
De openbaarvervoerbedrijven hebben in mei 2013 een uitvoeringsorganisatie Serviceverlening Openbaar Vervoer B.V. (SVOV) opgericht, waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn. Bij SVOV zijn twee bedrijven ondergebracht, de al langer bestaande Regisseur Studenten Reisrecht B.V. (RSR) en de nieuw opgerichte Landelijk Product Regisseur B.V. (LPR).
LPR heeft als taak om in opdracht van de openbaarvervoerbedrijven landelijk interoperabele reisproducten te ontwikkelen en te beheren. De LPR heeft aangegeven dat een scholierenproduct via de businesscard niet aan de orde is.
Wel hebben NS en RET aangegeven samen een pilot uit te voeren waarbij reizen op rekening wordt gebruikt voor scholen.
Bent u er mee bekend dat in sommige regio’s, zoals Zeeland, vervoerders grootverbruikerscontracten sluiten met scholen, terwijl zij dat in andere regio’s weigeren omdat het niet geregeld zou zijn in de vervoerconcessies? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Bent u bereid vanuit uw systeemverantwoordelijkheid hierover in overleg te gaan met decentrale overheden en te bezien of in alle concessies bepalingen kunnen worden opgenomen over grootverbruikerscontracten?
Ja, de koepels van decentrale overheden hebben mij laten weten dat in sommige regio’s dergelijke grootverbruikerscontracten waren gesloten. Het betreft de decentrale overheden die zelf opbrengstverantwoordelijk zijn en de grootverbruikerscontracten aanvullend op de concessie hebben opgenomen.
Het opstellen en beheren van de concessies blijft een eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen decentrale overheden er juist ook voor kiezen dat er een reële prijs betaald moet worden voor het OV. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van hetgeen binnen het NOVB wordt opgepakt.
Bent u, vooruitlopend op het wetgevingstraject voor de OV-chipkaart en mogelijke oplossingen voor de lange termijn, bereid een uiterste inspanning te doen om scholen, vervoerders en decentrale overheden rond de tafel te krijgen om voor de verschillende regio’s voor het komend schooljaar een praktische oplossing te vinden, bijvoorbeeld middels een zichtkaart?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het advies van de KNAW: Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs. Vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw.“ |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het advies van de KNAW1 «Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs. Vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw»?2
Ja.
Bent u het eens met de stelling in dit adviesrapport dat het erbarmelijk slecht gaat met het middelbare schoolvak Informatica? Zo ja, wat wilt u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De KNAW stelt in haar advies dat het vak informatica op havo en vwo tekort schiet qua inhoud, kwaliteit en positie. Tegelijk constateert de KNAW dat er scholen voor havo en vwo zijn waar uitstekend informaticaonderwijs wordt gegeven. Dat het «erbarmelijk slecht» zou gaan met dit vak kan ik dus niet zonder meer onderschrijven, de KNAW gebruikt deze kwalificatie ook niet. Wel acht ik impulsen nodig om in den brede te komen tot actueel en stimulerend onderwijs in dit vak. Daarbij kan gedacht worden aan een gedeeltelijke of volledige herziening van het examenprogramma, maar wellicht zijn al op kortere termijn belangrijke verbeteringen mogelijk. Ik zal de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) opdracht geven om een onderzoek uit te voeren naar de meest effectieve acties.
Is het waar dat slechts 5,3% van de leerlingen op dit moment kiest voor het keuzevak Informatica? Welke initiatieven gaat u nemen om dit percentage omhoog te krijgen?
Dit cijfer is niet juist. In 2012 heeft 11,2% van de leerlingen op het havo het vak informatica gekozen als examenvak; op het vwo was dit 11,9%. De afgelopen zes jaar is dit percentage op havo of vwo niet lager geweest dan 9,0%. Het is daarmee het meest gekozen keuzevak (in de zin van: vak dat niet in enig profiel verplicht is) na aardrijkskunde en management en organisatie. Ik zie daarom geen aanleiding tot initiatieven om het aantal leerlingen dat informatica kiest verder omhoog te krijgen. Wel wil ik bezien op welke wijze digitale geletterdheid voor alle leerlingen in de onderbouw van havo en vwo onderwijs een betere verankering kan krijgen.
Het Amerikaanse initiatief «Code to your School»3 promoot het leren van het programmeren aan leerlingen/studenten; in hoeverre ondersteunt u de doelstelling van deze organisatie?
Leren programmeren is een onderdeel van het vak Informatica. De KNAW wijst er echter nadrukkelijk op dat onderwijs in digitale geletterdheid veel breder dient te zijn dan leren programmeren. Het gaat in haar visie om het vermogen om digitale informatie en communicatie verstandig te gebruiken en de gevolgen daarvan kritisch te beoordelen. Voor een concretisering daarvan wacht ik het resultaat af van het onderzoek door de SLO.
Voor de zomer komt u met een uitgebreide reactie op het adviesrapport van de KNAW over ICT in het onderwijs; kunt u in deze reactie meenemen in hoeverre dit programma ook in Nederland kan worden uitgerold?
In mijn brief van 19 april jl. heb ik Uw Kamer toegezegd om u te informeren over het voorstel dat de SLO mij zal voorleggen over het geheel van de adviezen van de KNAW. Daarin zal zowel het onderwijs in de onderbouw van havo en vwo als het keuzevak informatica in de bovenbouw aan de orde komen. Voor de plaats van leren programmeren daarin verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Een mogelijke ‘bevriezing’ van deelcertificaten van het motorexamen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat door het bevriezen van de theoriecertificaten rechtsongelijkheid ontstaat?1
De geldigheidsduur van het theoriecertificaat is op verzoek van de branche om opleidingsredenen beperkt. Bij het CBR komen vaker verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur vanwege allerlei omstandigheden zoals bijvoorbeeld ziekte of verblijf in het buitenland. Als de geldigheid van een theoriecertificaat voor het motorrijbewijs zou worden verlengd vanwege deze specifieke omstandigheid, ontstaat rechtsongelijkheid ten opzichte van andere argumenten die niet worden gehonoreerd. Eenduidigheid voorkomt rechtsongelijkheid.
Is het mogelijk om het AVB-certificaat (algemene voertuigbeheersing) van de oude categorie A-zwaar te gebruiken voor de A2 categorie?
De richtlijn staat dat niet toe.
Waarom is het vanaf 2014 wel mogelijk om vanaf 19 jaar te beginnen met rijlessen voor directe instroom op A2 en geldt dit niet voor wie met 23 jaar wil beginnen met lessen voor directe instroom op A-zwaar?
Ik stel voorop dat de verlaging van de lesleeftijd tot 19 jaar alleen mogelijk zal worden gemaakt voor degenen die reeds in het bezit zijn van een rijbewijs A1 en willen doorstromen naar A2. Voor de directe instroom in A is beginnen met lessen op 23 jaar niet mogelijk gelet op de in de Derde Rijbewijsrichtlijn opgenomen minimumleeftijd van 24 jaar. Ik zal de komende jaren bezien of het wenselijk is om dat voor doorstromers van A1 via A2 naar A wel te doen.
Wat is voor u leidend voor iemand die een doorstroom-examen wil doen voor een zwaardere categorie: de minimale leeftijd of minimale rijervaring van twee jaar op de onderliggende klasse? Kunt u dit toelichten?
Beide voorwaarden zijn essentieel en bindend op grond van de Derde Rijbewijsrichtlijn.
Waarop is het bedrag gebaseerd van € 150,- dat als compensatie wordt geboden vanuit het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) voor mensen die in het najaar 2012 door weersomstandigheden geen examen konden doen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het bedrag is geen compensatie van geleden schade, maar is bedoeld als coulance voor de examenkandidaten die pech hebben gehad als gevolg van het slechte weer. Zoals ik reeds mondeling heb geantwoord in het AO van 21 mei jongstleden is het bedrag van € 150,– een redelijk en substantieel bedrag waarbij ik tevens de nodige terughoudendheid bij het uitgeven van overheidsgelden in acht heb genomen.
Wat is de reden dat er is gekozen voor een financiële tegemoetkoming vanuit het CBR en waarom is er niet de mogelijkheid geboden om het examen alsnog dit jaar af te leggen?
Op 29 januari jongstleden heb ik vraag 3 van het lid De Graaf (PVV) over de onmogelijkheid om het examen alsnog af te leggen beantwoord, waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
Deelt u de mening dat de 11kW (A1) motoren op de snelwegen (130 km/h) veiligheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen en zouden deze niet beter geweerd kunnen worden van snelwegen, zoals Frankrijk sinds kort doet?
De A1 motor kent voor- en nadelen (zoals dat ook geldt voor zwaardere voertuigen) in verschillende verkeerssituaties. Ik acht de A1-motorrijder in staat een dergelijke afweging zelf te maken. Ik zie geen reden om deze motoren te verbieden op de snelwegen.
Wat is de reden dat het in Nederland – in tegenstelling tot in veel andere Europese landen – niet mogelijk is om met rijbewijs B op een A1 motor te rijden (met een korte aanvullende training)?
Ten tijde van de Tweede Rijbewijsrichtlijn is daarvoor in ons land niet gekozen omdat dit niet in het belang van de verkeersveiligheid werd geacht. Een motorrijwiel is een tweewielig, evenwichtsvoertuig waarvoor andere eisen en vaardigheden gelden dan voor vierwielige motorrijtuigen. Ik zie geen aanleiding om deze keuze te heroverwegen.
Blijven mensen die in aanmerking komen voor een faalangstexamen (na vier reguliere examens in het geval van rijbewijs A) dit recht behouden als ze enige tijd geen examen hebben gedaan vanwege de veranderde regelgeving?
Het faalangstexamen is alleen van toepassing op kandidaten voor het rijbewijs B en is een keuze van de kandidaat. Het nader onderzoek rijvaardigheid is daarentegen verplicht. Dat onderzoek (in de vorm van een langer examen) is bedoeld voor kandidaten die vier keer zijn gezakt in dezelfde categorie binnen een termijn van vijf jaar. Wijzigingen in de regelgeving hebben hierop geen invloed.
Het bericht dat borstkankerkliniek Monro niet voor risicopatiënten is |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Borstkankerkliniek Monro niet voor risicopatiënten»1 en «Monro Kliniek haalt krenten uit de pap»?2
Ja.
Voldoet de Alexander Monrokliniek aan alle eisen en richtlijnen voor de behandeling van borstkanker? Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit gecontroleerd? Zo ja, op welke wijze?
De zorgverlening van het Alexander Monro Ziekenhuis is medio april 2013 gestart. De formele opening was eind mei. Het is primair de verantwoordelijkheid van een zorginstelling zelf om aan de richtlijnen voor verantwoorde zorg te voldoen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet daar op toe en toetst een zorginstelling wanneer de organisatie ook daadwerkelijk zorg levert. De IGZ heeft voorafgaand aan de opening van de instelling een bezoek gebracht en zal in de komende maanden wederom een inspectiebezoek afleggen.
Op welke wijze geeft het Alexander Monroziekenhuis vorm aan de uitvoering van de richtlijn waarbij overleg nodig is met onder meer thuiszorg, fysiotherapie en huisarts? Kunt u dit toelichten?
Het Alexander Monro Ziekenhuis heeft mij laten weten dat er structureel overleg plaatsvindt met de eerste lijn en heeft als beleid de eerste lijn actief bij de behandeling van de patiënt te betrekken. Het ziekenhuis geeft aan dat er samenwerking is met regionale fysiotherapeuten, gespecialiseerd in behandeling van borstkankerpatiënten en met huisartsen over het palliatieve traject. Daarnaast wordt er samengewerkt met een regionale diëtiek praktijk, gespecialiseerd in voeding bij kanker. Voor de psychosociale ondersteuning is er een samenwerking met het Helen Dowling Institute. Met diverse thuiszorgorganisaties is overleg geweest. Ook geeft het ziekenhuis aan dat thuiszorg bij borstkanker patiënten relatief weinig voorkomt, deze wordt per patiënt afgestemd met gespecialiseerde verpleegkundigen.
Bent u van mening dat de Alexander Monrokliniek in een behoefte voorziet? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij om te beoordelen of een bepaalde zorginstelling in een behoefte voorziet. Wel merk ik het volgende op. In de zorg is een trend ten aanzien van specialisatie. Richtlijnen vanuit beroepsgroepen en zorgverzekeraars benadrukken het belang daarvan.
Meer specifiek meld ik dat recent de Borstkanker Vereniging Nederland onder haar leden de behoefte aan dit gespecialiseerde borstkankerziekenhuis heeft onderzocht. Hieruit bleek dat 50% van de borstkanker patiënten die gereageerd hebben het een goede ontwikkeling vindt dat er een speciaal borstkanker ziekenhuis komt in Nederland, 15% vindt dit geen goede ontwikkeling.
Vindt u het wenselijk dat borstkanker in een Zelfstandig Behandel Centrum (ZBC) behandeld wordt, waar alleen laag-complexe zorg geleverd wordt, waar geen intensive care beschikbaar is? Kunt u dit toelichten?
Het Alexander Monro Ziekenhuis laat weten dat het een zelfstandig behandelcentrum is dat zich ook richt op hoog complexe borstkankerzorg. Naar de informatie van de instelling zijn de volgende specialismen en voorzieningen binnen het ziekenhuis (conform SONCOS richtlijnen) vertegenwoordigd:
Ook het ondersteunend personeel heeft ervoor gekozen om zich volledige te specialiseren in de borst(kanker)zorg. Binnen het Alexander Monro ziekenhuis werken mamma-care verpleegkundigen, een verpleegkundig specialist mammacare, radiodiagnostisch en nucleair laboranten, OK- en anesthesie medewerkers en afdelings- en oncologie verpleegkundigen.
Dagelijks is er tweemaal een multidisciplinair overleg waarin alle patiënten besproken worden in aanwezigheid van het complete medische team.
Het ziekenhuis geeft verder aan dat voor het opereren van ASA 3 en 4 patiënten een overeenkomst is opgesteld met een collega ziekenhuis, waar de specialisten van het Alexander Monro Ziekenhuis deze patiënten opereren en indien nodig de beschikking hebben over een intensive care unit. De kosten voor het inrichten van een intensive care unit zijn op deze manier bespaard omdat aangetoond is dat borstkanker patiënten slechts zeer sporadisch op de intensive care verblijven. Voor de patiënten voor wie dit nodig is, zijn goede regionale afspraken gemaakt. Binnen het Alexander Monro Ziekenhuis is een intensivist aanwezig die een acute intensive care opvang kan creëren indien de situatie zich voordoet. Binnen de regio zijn er afspraken gemaakt voor de opvang van de acute zorg en eventuele calamiteiten. Het ziekenhuis is 24/7 bereikbaar en de patiënten worden duidelijk geïnformeerd over hoe zij 24/7 contact kunnen hebben met hun behandelend arts.
Is er onderzoek gedaan naar het aantal gevallen waarin patiënten die complicaties hebben gekregen na behandeling in een ZBC moeten worden behandeld in een algemeen ziekenhuis? Zo ja, wat zijn de cijfers? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee, hier is geen onderzoek naar gedaan. Zowel Zelfstandige Behandel Centra (ZBC’s) als ziekenhuizen zijn door de overheid erkende organisatievormen voor medisch specialistische zorg en staan onder toezicht van de IGZ. Dit gebeurt risicogericht op basis van onder andere meldingen en indicatorgegevens die zorgverleners bij de inspectie dienen aan te leveren en krijgt vorm door onder andere onaangekondigde inspectiebezoeken. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg in het geding is, dan grijpt de IGZ in. Het verrichten van nader onderzoek naar de in de vraag geschetste situatie acht ik dan ook niet noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek zou ook geen relevante informatie voor het toezicht opleveren.
Hoe beoordeelt u de claim van het Alexander Monroziekenhuis dat het «hét borstkankerziekenhuis van Nederland» is? Is deze claim gebaseerd op onafhankelijk opgestelde indicatoren? Zo ja, welke?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid een oordeel over een dergelijke claim te hebben. Het Alexander Monro ziekenhuis stelt zelf hèt borstkankerziekenhuis te zijn met als motivatie dat dit het enige ziekenhuis is waar de mensen en middelen 100% gespecialiseerd zijn rondom mensen met een afwijking aan de borst, dat voldoet aan de Soncos richtlijn en transparant is in het presenteren van de gevraagde prestatie-indicatoren.
Wat is de betekenis van de term «centre of excellence» die het ziekenhuis op zijn website hanteert? Kunt u dit toelichten?
Het Alexander Monro Ziekenhuis noemt zichzelf een centre of excellence voor borstkankerzorg omdat diagnostiek, operatie en reconstructie,
chemotherapie, nabehandeling en psychosociale zorg allemaal in huis aanwezig is. De term center of excellence is een zelf toegekende kwalificatie. Rond het begrip bestaan geen normen of overeenstemming waar aan voldaan moet zijn wil men een dergelijke kwalificatie rechtvaardigen.
Vindt u dat het Alexander Monroziekenhuis patiënten goed voorlicht over a) de behandelingen die het ziekenhuis wel en niet aanbiedt, b) de opvang van patiënten bij calamiteiten en complicaties buiten kantooruren, c) de kwaliteitsverschillen met andere ziekenhuizen en behandelcentra? Kunt u dit (a tot en met c) toelichten?
Het Alexander Monro Ziekenhuis geeft aan dat de patiënten worden voorgelicht via de website en dat alle patiënten mondelinge en schriftelijke uitleg krijgen conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) voor diagnostische en behandel opties met alternatieven en bijbehorende risico’s.
De opvang van patiënten bij calamiteiten en complicaties buiten kantooruren wordt naar eigen zeggen van de instelling zeer uitgebreid besproken. Het medisch team is 24/7 beschikbaar voor patiënten voor overleg en/of vragen. Na een operatie slaapt er een medisch specialist in huis zodat indien nodig alle optimale zorg geboden kan worden, naast de normaal aanwezige verpleging.
Het Alexander Monro Ziekenhuis stelt te voldoen aan alle richtlijnen en aan het aanleveren van prestatie indicatoren. In samenwerking met IKNL en NBCA wordt er tevens gewerkt aan een maandelijkse openbare rapportage over de prestatie-indicatoren in plaats van de jaarlijkse geanonimiseerde rapportage zoals die er nu is.
De IGZ heeft een inspectiebezoek gepland waarbij getoetst zal worden op kwaliteit en veiligheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat in vergelijking met andere Europese landen het mobiele dataverkeer in Nederland het duurst is |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «mobiele data het duurst in Nederland»1 waarin wordt belicht dat Nederlanders in vergelijking met andere Europeanen het meest moeten betalen voor mobiel internet?
Ik heb kennis genomen van het artikel. De vragen gaan over één van de conclusies in het rapport waar het artikel naar refereert, namelijk de prijs van mobiele data-only abonnementen. Dit betreft de gebruikers die alleen een mobiele databundel en geen andere diensten afnemen. Dit is slechts een klein gedeelte (minder dan 5%) van de markt. In het onderzoek valt op dat binnen dat segment alleen gekeken wordt naar de premium abonnementen van de Nederlandse providers en niet naar hun «second brands» die goedkoper zijn.
Het rapport spreekt de verwachting uit dat door toetreding van een nieuwe uitdager (Tele2) de prijzen voor de mobiele data-only abonnementen zullen dalen. Het merkt ook op dat waar het abonnementen voor bundels van mobiele data en bellen en sms-en betreft Nederland beter uit het onderzoek komt. Op grond van dit rapport deel ik niet de mening dat de markt onvoldoende functioneert.
Er verschijnen geregeld onderzoeken (onder andere ook de OESO) naar de tarieven van telecommunicatie met niet zelden wisselende en soms tegenstrijdige uitkomsten. Dat komt ten eerste omdat het moeilijk is uniforme vergelijkingsmaatstaven te definiëren. Zo verschillen de databundels per land. In het rapport wordt bijvoorbeeld een combinatie-bundel met 20 sms-jes gehanteerd en die komt niet in Nederland voor. Ten tweede wordt onvoldoende rekening gehouden met factoren die de prijs van telecommunicatie in een land bepalen. Het betreft factoren als de koopkracht per land, het gebruiksprofiel van consumenten en eventuele handsetsubsidies. Het maakt analyses over prijsverschillen buitengewoon lastig en vaak voor discussies vatbaar.
Ik ga onderzoeken hoe we tot een betekenisvollere internationale vergelijking kunnen komen van mobiele telecommunicatietarieven en zal u over de uitkomsten van zo’n vergelijking dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat de kosten per gigabyte in Nederland (gemiddeld 9 euro) in vergelijking met andere Europese landen (gemiddeld 1 a 2 euro) dusdanig hoog zijn dat er zeer waarschijnlijk sprake zal zijn van een onvoldoende functionerende markt? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast het gebrek aan concurrentie andere oorzaken voor de hoge kosten van mobiel dataverkeer in Nederland? Bent u bereid dit zo nodig nader te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze vragen voor het verzamel algemeen overleg Telecommunicatie op 28 mei 2013 te beantwoorden?
Ja.
De toekomst van het Tropenmuseum |
|
Jasper van Dijk (SP), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lot Tropenmuseum is ongewis»?1
Ja.
Is de toekomst van dit wereldwijd vermaarde museum met 180.000 bezoekers per jaar inderdaad in gevaar? Zo nee, wat is dan de situatie? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Het Tropenmuseum (TM) is zoals bekend onderdeel van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Per besluit van 6 juli 2011 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, in het kader van de toegenomen focus van het OS-beleid en de voorgenomen bezuinigingen, aan het KIT bekendgemaakt de subsidie voor outputfinanciering na 2011 niet meer te zullen verlengen. Om de gevolgen voor het beëindigen van de subsidierelatie op te vangen is daarbij voor 2012 een bedrag van € 22 miljoen toegekend. Dat besluit staat na het doorlopen van een beroepsprocedure bij de rechtbank in rechte vast.
Staatssecretaris Knapen besloot in november 2012 om het KIT voor 2013 nog eenmalig een bijdrage van € 15,3 miljoen voor het transitieproces te verlenen. Overleg tussen betrokkenen over de situatie na 2013 is gaande.
Is het waar dat 90 arbeidsplaatsen verdwijnen bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en dat de grootste klappen vallen bij het Tropenmuseum en bij de bibliotheek? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de activiteiten van het museum en voor de toekomstplannen die er bestaan ten aanzien van het museum?
Het KIT heeft besloten, in het licht van de opgelegde bezuinigingen, 90 medewerkers te ontslaan. De verantwoordelijkheid voor de verdeling van de bezuinigingen over de verschillende afdelingen ligt bij het KIT.
Wat is de visie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen voor het voortbestaan van het Tropenmuseum, zoals neergelegd in het toekomstscenario voor 2013 t/m 2015? Hoe passen de huidige bezuinigingsmaatregelen in dit plan?
De visie van het KIT op het voortbestaan van het Tropenmuseum is uiteraard de verantwoordelijkheid van het KIT. Dit geldt ook voor de verdeling van de bezuinigingen over de verschillende afdelingen.
Welke afspraken zijn er met het KIT gemaakt bij de toekenning van financiering voor 2013 over de financiering ná 2013? Welk deel van de financiering voor 2013 is bestemd voor het beheer en de openstelling van het museum?
Zoals gesteld onder het antwoord op vraag 2 heeft het vorige kabinet besloten om nog éénmalig een bedrag van € 15,3 mln voor het transitieproces toe te kennen voor 2013; voor het Tropenmuseum is hiervan € 7,5 mln geoormerkt. Bij de toekenning is aangegeven dat verdere frictiekosten door het KIT worden gedragen en dat het KIT, als andere organisaties, kan inschrijven op subsidietenders en aanbestedingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze zijn uw ministeries betrokken bij de toekomst van het Tropenmuseum? Welke ontwikkeling is er in de samenvoeging of samenwerking tussen het Tropenmuseum, het Rijksmuseum Volkenkunde en het Afrika Museum?
Beide ministeries hebben in 2011 het KIT verzocht om samen met het Rijksmuseum Volkenkunde en het Afrika Museum een plan voor museale samenwerking op te stellen. In 2012 hebben de drie musea een Letter of Intent ondertekend met als doel tot samenwerking en integratie te komen tussen de drie musea. Het is hen toen niet gelukt een gemeenschappelijk en financieel haalbaar plan op te stellen. Gesprekken tussen het KIT en de betrokken ministeries (vanuit de respectievelijke verantwoordelijkheden) zijn nog gaande, maar de eindverantwoordelijkheid voor een dergelijk plan ligt uiteraard bij het KIT.
Door welk ministerie zou toekomstige financiering van het Tropenmuseum naar uw mening gedragen moeten worden? Hoe wilt u gezamenlijk bijdragen aan een bestendige financiële toekomst van het Tropenmuseum?
De financiering van het Tropenmuseum is na 2013 niet meer een kerntaak van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de gemeente Amsterdam is gaande.
Veiligheid van stationsgebieden bij vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Riolering in stationsgebied aanpassen kan ramp voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de mening van het hoofd Adviesgroep Stedelijk water en Riolering van Arcadis dat er wettelijke eisen moeten komen voor de riolering bij spoorlocaties, bijvoorbeeld over het verplicht scheiden van hemelwater en afvalwater op deze locaties bij aanleg of vervanging van riolering?
Zie antwoord 3.
Bent u bereid in samenwerking met de gemeenten het riool op de meest risicovolle spoorlocaties in kaart te brengen en te bezien of risico’s op deze locaties kunnen worden geïsoleerd door het aanbrengen van afsluitkleppen en door het realiseren van bergbezinkbassins?
Qua verantwoordelijkheidsverdeling is het zo geregeld dat de gemeente de zorgplicht heeft voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater en voor de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater. Ook moeten gemeenten voorbereid zijn op eventuele (milieu)incidenten en calamiteiten die te maken hebben met riolering én op de bestrijding daarvan. Dat wil zeggen dat de rioleringsbeheerder (met als eindverantwoordelijke Burgemeester & Wethouders) de voorbereiding op incidenten op zich moet nemen.
De Leidraad Riolering module C4100 «Voorbereiden op incidenten en calamiteiten» is specifiek voor dit doel opgesteld en geeft aan op welke wijze gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op rioleringsgerelateerde incidenten en calamiteiten. In de leidraad zijn van dergelijke incidenten enkele voorbeelden opgenomen, waaronder ook de verspreiding van giftige gassen in de riolering. De veiligheidsrisico's spelen hier vaak een belangrijke rol in.
In potentie zijn er vele type incidenten of calamiteiten met gevaarlijke stoffen denkbaar die gerelateerd zijn aan het rioleringsstelsel. Niet alleen op het spoor, maar ook op andere plekken zoals op de weg of op en langs het water. Het is aan de verantwoordelijke overheden, gemeenten en veiligheidsregio’s, na te gaan welke scenario’s (mogelijke incidenten en calamiteiten) denkbaar zijn en welke maatregelen zij nodig achten en in de betreffende regio’s effectief zijn. Het rijk is verantwoordelijk voor de generieke normen, de andere overheden voor de uitvoering hiervan op hun grondgebied.
Over het specifieke ongeval in Wetteren kan ik nu nog niet oordelen. Zodra de resultaten van het onderzoek in België beschikbaar komen zal ik nagaan of de specifieke situatie in Wetteren zich ook in Nederland kan voordoen. Op basis daarvan kan ik pas beoordelen of nadere voorwaarden of eisen bij spoorlocaties kunnen of moeten worden gesteld.
Asbestsanering in Emmen |
|
Paulus Jansen (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013?1 Wat is uw oordeel over de wijze waarop met de gezondheidsrisico’s van bewoners is omgesprongen?
Ik ben bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013. De regels rondom het binnenmilieu en het verwijderen van asbest zijn streng, juist omdat de overheid van oordeel is dat zorgvuldig met asbest moet worden omgesprongen. Ik acht het van groot belang dat deze regels worden nageleefd. Zoals uit de onderstaande antwoorden blijkt zijn de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven en is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Ik heb dan ook geen reden aan te nemen dat er onzorgvuldig met de gezondheidsrisico’s van de bewoners is omgesprongen.
Kunt u het feitelijke verloop van het saneringsproces beschrijven?
Voor het verloop van het proces vertrouw ik op de beschrijving daarvan die wordt gegeven in het gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 mei 2013, waar ook in de als eerste gestelde vraag aan gerefereerd wordt2.
Wat is precies de alternatieve reinigingsmethode waarvoor woningcorporatie Lefier heeft gekozen? Is deze valide?
Kortweg bestaat de methode in het verwijderen van de asbestbesmetting door «shampoorellen met kleefrollers». Deze methode is voor de specifieke locatie gevalideerd conform het protocol validatiemetingen SC-5483.
Kunt u aangeven waar en op welke manier in het proces woningcorporatie Lefier onjuist handelde en op welke manier? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Uit het feitenrelaas uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat Lefier als opdrachtgever voor de asbestinventarisaties en asbestsaneringen steeds gebruik heeft gemaakt van gecertificeerde asbestinventarisatie en -verwijderingsbedrijven, en aldus niet onjuist gehandeld lijkt te hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Lefier ook voor de nog vereiste asbestsaneringen binnen de vigerende regels voor asbestverwijdering moet handelen.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze de asbestsaneerder onjuist handelde bij de sanering? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Op basis van een klacht van een bewoner heeft de Inspectie SZW destijds een inspectie uitgevoerd. Er is bij die inspectie geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd in relatie tot de klacht. De Inspectie SZW is verder niet betrokken geweest bij deze saneringslocatie.
Kunt u aangeven waar de gemeente te kort schoot in het toezicht en de handhaving van het saneringsproces? Wat is uw oordeel hierover?
Het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is middels de Wet Revitalisering Generiek Toezicht neergelegd bij de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Hoe beoordeelt u de positie van inspectiebureau TUV en zijn aandeel in het proces? Dient een dergelijke dubbelrol niet te allen tijde worden voorkomen?
TüV Nederland heeft op de saneringslocatie een reguliere controle uitgevoerd. Ook is er een controle uitgevoerd naar aanleiding van een klacht (zie ook antwoord 5). Daarbij is geconstateerd dat de saneerder overeenkomstig de voor hem geldende certificatienormen werkt.
De beoordelingen in Emmen zijn uitgevoerd door een auditor van TüV die geen enkele relatie heeft met de organisatie die heeft geadviseerd over de aanpak van de sanering in Emmen. De Inspectie SZW heeft geen aanleiding of bewijzen gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast.
Wat is de verklaring voor het feit dat ondanks besmetting de asbestvrijverklaring in eerste instantie wel is afgegeven?
Het is door mij niet te achterhalen waarom na de vrijgavemeting en eindbeoordeling van de betreffende woning alsnog een hoge concentratie van asbestvezels is aangetroffen in de kast. Zowel TüV als de Inspectie SZW hebben destijds naar aanleiding van een klacht een onderzoek en beoordeling uitgevoerd. Uit de stukken is geen verklaring of bewijs te achterhalen waaruit een oorzaak blijkt voor de later gemeten concentratie van asbestvezels.
Kunt u aangeven wat volgens de woningcorporatie, de asbestsaneerder, het laboratorium en de gemeente de reden is voor het eigen (onjuiste) handelen?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden heeft de woningcorporatie gehandeld conform de asbestregelgeving en is zij gehouden dit te blijven doen. Bij een inspectie in relatie tot een klacht over de sanering is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Het laboratorium heeft een reguliere controle uitgevoerd. Verder is er geen aanleiding of bewijs gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast. Aangezien het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is neergelegd bij de provincies is het niet aan mij een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Deelt u de mening dat deze casus niet op zichzelf staat, maar dat in te veel gevallen onjuist gehandeld wordt bij asbestsaneringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbeterstappen gaat u zetten?
Het is niet te zeggen of dit incident op zichzelf staat. Asbestsaneringen in Nederland zijn aan de orde van de dag. In 2012 zijn ruim 50.000 asbestsaneringen gemeld. Zoals hierboven vermeld (antwoorden 4 en 5), is niet gebleken dat er door de asbestsaneerder onjuist gehandeld is. Het is in het belang van de asbestsaneerder zelf om de werkzaamheden veilig en gezond uit te voeren. De sector neemt hierin haar verantwoordelijkheid en heeft hiertoe onlangs de campagne «Veilig in elke vezel»4 gelanceerd.
Het bericht ‘vervolging om fraude met scharreleieren’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat er eieren verkocht zijn als scharreleieren zonder dat was voldaan aan de daarvoor gestelde norm van bijvoorbeeld vloeroppervlakte voor de kippen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de controle op de echtheid van de keurmerken tot stand komt? Acht u deze werkwijze afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De handelsnormen voor kooi-, scharrel- en vrije uitloopeieren, zoals vastgelegd in de Europese handelsnormenverordening, bepalen aan welke voorschriften de betreffende houderijsystemen dienen te voldoen. Een deel van de voorschriften van deze handelsnormen, zoals de bezettingsdichtheid, is gekoppeld aan de welzijnsregelgeving voor legpluimveehouderijen in het Legkippenbesluit 2003.
De Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) (onderdeel van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) controleert als publiekrechtelijke toezichthouder ingevolge de Wet dieren de handelsnormen voor kooi-, scharrel- en vrije uitloopeieren. De NCAE controleert minimaal één keer per jaar elk legpluimveebedrijf. Wanneer een legpluimveebedrijf deelneemt aan het private kwaliteitsysteem IKB-Ei controleert de NCAE één keer per drie jaar. De controles vinden onaangekondigd plaats. Per stal controleert de NCAE of het aantal legkippen aan de hand van de afleveringsformulieren overeenkomt met het maximaal aantal legkippen dat volgens het stalmetingsrapport aanwezig mag zijn. Dit rapport geeft aan hoeveel legkippen op basis van de afmetingen van de stal en de wettelijke eisen ten aanzien van de bezettingsdichtheid in de betreffende stal mogen worden gehouden.
Het op fysieke wijze exact vaststellen van het aantal legkippen in scharrel- en vrije uitloopstallen, waar grote aantallen dieren vrij rondlopen in de stallen, is praktisch gezien niet mogelijk. De NCAE controleert de bezettingsdichtheid op basis van de administratie, waarin de legpluimveehouder verplicht is een aantal gegevens te registreren. Het gaat hierbij onder andere om het aantal aanwezige leghennen, de registratie van de dagelijkse eiproductie, de hoeveelheid afgeleverde eieren en contactgegevens van de afnemers.
Sanctionering van overtredingen van de handelsnormen kan plaatsvinden via tuchtrecht of strafrecht. De NCAE heeft geen bevoegdheid voor het verrichten van opsporingsonderzoek. Dit is een bevoegdheid van de NVWA.
Stichting Skal controleert als publiekrechtelijke toezichthouder op basis van de Landbouwkwaliteitswet of het keurmerk voor biologische eieren voldoet aan de voorschriften van de biologische regelgeving. Skal controleert minimaal één keer per jaar elk biologisch legpluimveebedrijf. De controles vinden zowel onaangekondigd als aangekondigd plaats. Tijdens de jaarlijkse controle wordt nagegaan of de afzet van het geregistreerde aantal biologische eieren mogelijk is met het aantal opgezette legkippen volgens de afleveringsformulieren, de aangekochte hoeveelheid veevoer en de mestproductie. Bij vermoedens van overbezetting wordt de administratie opgevraagd en verricht Skal aanvullend onderzoek of het aantal afgeleverde eieren overeenkomt met de door de afnemer geregistreerde aanvoer van de eieren. Vanwege de voorwaarde dat biologische leghennen in compartimenten van 3.000 dieren moeten worden gehouden, is een forse overbezetting visueel zichtbaar. Sanctionering van overtredingen van de normen uit de biologische regelgeving vindt plaats via tuchtrecht of strafrecht.
Mijn vertrekpunt is dat de pluimveehouder primair verantwoordelijk is voor het voldoen aan de wettelijke normen voor de bezetting en het aantal dieren in de stallen. Frauderende ondernemers, die zich niet aan de regels houden, kunnen op een harde aanpak rekenen. Dit schaadt het consumentenvertrouwen en brengt de goede naam van Nederland als pluimveeproductie- en exportland in gevaar.
Naar aanleiding van het nog lopende onderzoek naar fraude met eieren wordt het toezicht in de eierketen op dit moment nader geanalyseerd en wordt nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de huidige gehanteerde toezichtsystematiek op de bezettingsdichtheid op legpluimveebedrijven te versterken. Uitgangspunt hierbij is of de feitelijke bezettingsdichtheid op deze bedrijven overeenkomt met de administratie. Ik zal uw Kamer over de resultaten informeren.
Kan het zijn dat dergelijke fraude met scharreleieren ook in andere sectoren voorkomt, bijvoorbeeld bij scharrelvlees van varkens? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze vindt de controle hierop plaats? Acht u deze werkwijze afdoende? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
In andere sectoren zoals de varkenshouderij is het risico op fraude gering omdat de dieren in veel kleinere groepen worden gehouden dan in de pluimveestallen. Het aantal dieren in de stallen kan bij controles door de betreffende toezichthouders fysiek worden gecontroleerd.
Voor de productie van scharrelvarkensvlees gelden geen wettelijke normen. Er is een aantal private stelsels met productie voorwaarden voor scharrelvarkensvlees, waaronder het Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming. De controles in het kader van het Beter Leven kenmerk vinden plaats door geaccrediteerde Certificerende Instellingen, die ook betrokken zijn bij de controles van private kwaliteitsystemen (IKB). Deze instellingen voeren jaarlijks bij de deelnemende veehouderijbedrijven een controle uit van de productievoorwaarden van het Beter Leven kenmerk, waaronder de bezettingsdichtheid. Wanneer bij deze controle geen afwijkingen zijn geconstateerd wordt het Beter Leven certificaat afgegeven voor een periode van één jaar. In het kader van het toezicht op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (onderdeel Stimuleringsregeling diervriendelijk produceren) voert de NVWA jaarlijks een audit uit van het Beter Leven kenmerk.
Het ingezetenencriterium en de bestrijding van straathandel |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de invoering van het ingezetenencriterium in het coffeeshopbeleid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat de straathandel en de straatoverlast ernstig zouden zijn toegenomen in de regio waarin het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd?
Het algemene beeld uit de informatie waarover ik beschik van de coffeeshopgemeenten in het zuiden van het land is dat de overlast sinds de afschaffing van het besloten clubcriterium is afgenomen. Er is minder overlast en de illegale markt wordt aangepakt. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de politie academie over Maastricht. Sinds in mei de coffeeshops in Maastricht weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen, is de overlast weer toegenomen. We moeten niet terug naar de oude situatie, waarin drugstoeristen de stad overspoelden en veel overlast met zich meebrachten.
Limburgse coffeeshopgemeenten hebben de behoefte aan extra capaciteit uitgesproken. Ik ben bereid te ondersteunen waar nodig. Van een enkele gemeente zoals Roermond en Venray heb ik het signaal dat zij overlast ervaren van illegale handel, met name door bestaande jeugdgroepen. Met deze gemeenten heb ik goed contact over de aanpak van jeugdgroepen en overlast. Waar nodig is en wordt concrete hulp gegeven.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat er onvoldoende effectief wordt opgetreden tegen straathandel en straatoverlast? Wat doet u concreet om de betreffende gemeenten, zoals met name Maastricht, te ondersteunen bij de strijd tegen straathandel en straatoverlast?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter in Maastricht over de sluiting van coffeeshops? Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van deze uitspraak en hoe beoordeelt u die gevolgen? Wat gaat u doen om eventuele negatieve gevolgen te keren?
Zoals ik uw Kamer meldde in mijn brief van 19 november 2012 is de invoering van het ingezetenencriterium succesvol. De toestroom van drugstoeristen is afgenomen en coffeeshops zijn de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht. Ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Sinds in mei 2013 de coffeeshops in Maastricht – naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 april jongstleden – weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen is het succesvolle beeld ten aanzien van de invoering van het ingezetenencriterium verstoord. Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt door de gemeente Maastricht hoger beroep ingesteld, mede in het licht van de uitspraken van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2011 (LJN: BQ9684), de voorzieningenrechter te Den Haag van 27 april 2012 (LJN:BW4211) en het gerechtshof te Den Haag van 18 december 2012 (LJN: BY6073).
Is er voldoende capaciteit bij Openbaar Ministerie en de politie beschikbaar om in zuid-Nederland de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden? Wat hebt u concreet aan capaciteit beschikbaar gesteld en hoe is die ingezet? Welke maatregelen neemt u verder nog?
Ja, er is voldoende capaciteit in Zuid Nederland om de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden. De situatie wordt nauwlettend gevolgd. De gemeente Maastricht heeft nu extra capaciteit gekregen door een herschikking binnen de eenheid Limburg. Ik zal binnenkort naar Maastricht gaan waar ik ter plaatse de situatie zal bekijken en bespreken.
Klopt het dat het ingezetenencriterium landelijk is ingevoerd? In welke gemeenten wordt nu op handhaving daarvan ingezet? Wanneer voorziet u dat dit landelijk dekkend zal zijn, gegeven het afgesproken maatwerk in de betreffende gemeenten?
Ja, per 1 januari 2013 is het ingezetenencriterium landelijk ingevoerd. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Ik heb vertrouwen in de aanpak van het lokale gezag. De lokale driehoek weet het beste welke aanpak goed aansluit op het lokale veiligheid- en coffeeshopbeleid.
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer kom ik voor het zomerreces met een tussenstand over de invulling van het lokaal maatwerk in de gemeenten in Nederland.
Kunt u de Kamer voorzien van de cijfers omtrent de aanpak van grootschalige illegale hennepteelt in Nederland, omtrent de aanpak van drugstoerisme en omtrent de overlast van straathandel?
Er worden meer dan 5.000 hennepplantages per jaar geruimd. Daarnaast is er sprake van een stijging in het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden op het gebied van hennepteelt. In 2009 waren er 46 projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt, in 2012 waren dit er 77.
In de in antwoord op vraag 6 genoemde brief aan uw Kamer zal ik ook ingaan op het kwantitatieve beeld over 2013 met betrekking tot drugsgerelateerde overlast.
De uitzending van Zembla over de uitzending Wild West op zee, Parlevliet & Van der Plas vist op bestelling’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Zembla over «Wild West op zee»? Zo ja, wat is uw oordeel over de vermeende handelspraktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de situaties die in genoemde uitzending aan de orde zijn gekomen. In een geval is door de Franse autoriteiten een boete van € 20.000 opgelegd voor het aan boord hebben van twee operationele netten en de opgave van een verkeerde maaswijdte in het logboek en daarmee een verkeerde vangst samenstelling. De reder is verplicht de lading ter waarde van € 580.000 terug te kopen. In een ander geval had een vaartuig van de Australische overheid aanvankelijk een vergunning gekregen om in Australische wateren op kleine pelagische vissoorten te vissen en is vervolgens een wetsvoorstel aangenomen met de strekking dat het vaartuig niet in Australische wateren mag gaan vissen alvorens onderzoek naar de mogelijke effecten op het ecosysteem is verricht. In het laatste geval loopt nog een onderzoek door de Duitse inspectiedienst BLE (Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung). Aangezien het in alle gevallen schepen onder een buitenlandse vlag betreft die onder de verantwoordelijkheid van de betreffende vlagstaten vallen, is Nederland door de verantwoordelijke autoriteiten niet geïnformeerd.
Heeft u gesproken met het bedrijf na de uitzending? Zo ja, kunt u verslag doen van dat gesprek?
Op de dag van de uitzending was een kennismakingsgesprek met de pelagische visserijsector gepland, waarbij ook een vertegenwoordiger van het door u genoemde bedrijf aanwezig was.
In het gesprek heeft de sector een toelichting gegeven op de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVA) en de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA), het belang van de pelagische bedrijfstak voor de wereldvoedselvoorziening, de duurzaamheidagenda van de RVZ/PFA en de prioriteiten op het gebied van duurzame visserij in het actieplan van de PFA voor 2013 en 2014.
Ik heb verschillende uitgangspunten van mijn beleid toegelicht, waaronder mijn inzet voor een duurzaam visserijbeleid.
Wordt er op basis van de uitzending onderzoek gedaan naar de praktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
De Duitse inspectiedienst BLE verricht momenteel onderzoek naar mogelijke valsheid in geschrifte betreffende het vermeend illegaal teruggooien in zee van haring door een schip onder Duitse vlag van een Duitse dochteronderneming van genoemde Nederlandse reder in 2012. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verleent desgevraagd ondersteuning, onder andere via uitwisseling van informatie. BLE heeft aangegeven op basis van de uitkomsten van het nog lopende onderzoek gepaste maatregelen te zullen nemen als die aan de orde zijn. Ik heb BLE verzocht mij hierover te informeren. Aansluitend zal ik uw Kamer informeren.
Wat is uw oordeel over het feit dat de schepen van Parlevliet en Van der Plas zo vaak van vlag wisselen?
De Nederlandse pelagische bedrijfstak bestaat uit drie bedrijven die alle pelagische dochterondernemingen in andere EU-lidstaten hebben.
Volgens het Nederlands Register van Vissersvaartuigen (NRV) zijn sinds 1999 zeven pelagische schepen in totaal elf maal ofwel van Nederland naar een andere lidstaat dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. In dit verband heeft de genoemde firma drie pelagische schepen in totaal zes maal omgevlagd.
Volgens het NRV zijn in dezelfde periode vier pelagische schepen in totaal negen maal ofwel vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. Genoemde firma heeft geen pelagische schepen vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU of (terug) naar Nederland omgevlagd.
Weet u of dit een gangbare praktijk is?
Met omvlaggen wordt, zoals de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA) aangeeft, het benutten van beschikbare quota of anderszins optimaliseren van de bedrijfsvoering beoogd. De vangstquota van een land of lidstaat kunnen alleen worden benut door een vissersvaartuig dat de vlag van dat land of die lidstaat draagt.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 mei jl. is binnen het akkoord over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) overeengekomen het omvlaggen vanuit het EU-vlootregister naar de vlag van een derde land te ontmoedigen. Afgesproken is dat geen visvergunning zal worden verleend aan een vaartuig dat is uitgeschreven uit het EU-vlootregister en binnen 24 maanden weer terugkeert, tenzij wordt aangetoond dat het vaartuig gedurende de periode buiten de EU volledig in overeenstemming heeft gehandeld met de voorwaarden die voor EU-gevlagde schepen gelden.
Uit de Zembla-uitzending blijkt dat het toezicht en de controle op de zeevisserijsector onvoldoende is, omdat van onverwachte inspecties geen sprake is en de anonieme bronnen aangeven dat er volgens hen veel gesjoemel mogelijk is; bent u van mening dat het toezicht verscherpt dient te worden?
De handhaving inclusief de visserijcontrole op het Nederlandse deel van de Noordzee (kuststaatcontrole) wordt door alle handhavende diensten integraal in kustwachtverband met varende en vliegende eenheden uitgevoerd. Jaarlijks vinden circa 400 controles op zee plaats, met name gericht op de Noordzee platvisvloot. Met betrekking tot pelagische vaartuigen worden op zee beperkte controles uitgevoerd aangezien deze vaartuigen over het algemeen vissen in wateren van andere kuststaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
De NVWA houdt in het bijzonder toezicht op het aanlanden (havenstaatcontrole). In dit verband controleert de NVWA hoeveelheden en gewichten, onder meer via kruiscontroles tussen de opgave in het logboek en wat zich aan boord bevindt, vangstopgave en verkoopgegevens, gebieden en gegevens van de satellietvolgapparatuur (VMS).
Ik ben in overleg met de pelagische visserijsector over de implementatie van een effectieve en controleerbare aanlandplicht. Het nemen van mogelijke aanvullende maatregelen zoals camera's en waarnemers aan boord komt hierbij nadrukkelijk aan de orde.
De ontwikkeling van effectief nationaal handhavings-, inspectie- en controlebeleid op de aanlandplicht zal in nauwe afstemming met de Europese
Commissie, het visserij controle agentschap en andere lidstaten plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoeveel controles op zee er momenteel worden uitgevoerd op de visserijschepen? Is dit naar uw mening voldoende? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u dan doen om de controle te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de visserijsubsidies of andere subsidies die de firma Parlevliet en Van der Plas de laatste tien jaar hebben ontvangen en kunt u daarbij zowel de bedragen als de doelen waarvoor deze middelen zijn ingezet beschrijven?
Tijdens de programmaperiode 2000–2006 van het FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij) en de programmaperiode 2007–2013 van het EVF (Europees Visserijfonds) zijn geen individuele subsidies aan genoemde firma verleend. Alle gevallen van subsidieverlening in de periode 2000–2013 betroffen ofwel aanvragen van de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVZ) waarbij de genoemde firma is aangesloten dan wel individuele aanvragen van andere pelagische reders dan de genoemde firma.
In het overzicht hieronder zijn de subsidies aan de RVZ in de periode 2000–2013 weergegeven met vermelding van de bedragen en de doelen waarvoor de middelen zijn ingezet.
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Project Mauritanië voor inzicht in visbestanden en verlagen van bijvangsten
2002
€ 11.597.708
€ 5.740.311
€ 10.976.504
ja
FIOV
Innovatieve acties
Blauwe wijting ei-survey
2004
€ 223.188
€ 111.594
€ 223.188
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
MSC haringvisserij
2004
€ 74.483
€ 37.242
€ 74.483
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Onderzoek veminderen van bijvangsten van ondermaatse horsmakreel bij vistuig aanpassingen
2005
€ 833.000
€ 350.000
€ 675.088
ja
FIOV
Innovatieve acties
Twinson project: experiment met sonars om selectiever te kunnen vissen op horsmakreel en makreel
2005
€ 1.670.727
€ 835.363
€ 1.195.680
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Excluder project voor vermindering van bijvangsten van zeezoogdieren, met name in de nacht.
2007
€ 1.126.943
€ 448.933
€ 952.083
ja
EVF
Collectieve acties
Gebruik van data van pelagische visserijschepen bij pelagische bestandschattingen
2011
€ 127.088
€ 38.126
€ 65.163
nee
EVF
Collectieve acties
Vermijding van de vangst van evervis
2012
€ 350.000
€ 175.000
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Ontwikkeling beheerplan horsmakreel
2012
€ 68.625
€ 34.312
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Implementatie van het structurele gebruik van data van pelagische visserij
2012
€ 162.594
€ 81.297
€ 0
nee
Zoals gebleken wist de Duitse overheid niets af van de boete die door de Franse justitie aan de firma Parlevliet en Van der Plas is opgelegd, terwijl het schip onder Duitse vlag voer; bent u van mening dat het goed zou zijn als er een internationaal register komt, waarin gemeld wordt welke reder voor welk vergrijp een boete opgelegd heeft gekregen?
Inspectiebevindingen worden tussen de autoriteiten van betrokken staten uitgewisseld. Uit navraag bij de Duitse inspectiedienst BLE is gebleken dat er contact tussen Frankrijk en Duitsland is geweest en de BLE op de hoogte was.
Overeenkomstig de voorschriften van de Controleverordening zijn de EU-lidstaten verplicht een register van overtredingen bij te houden. Daarnaast bestaan met betrekking tot vaartuigen die zich structureel met Illegale, Ongemelde en Ongereglementeerde (oftewel IOO-)visserij bezighouden zogenaamde IOO-lijsten die door regionale visserij beheerorganisaties en de Europese Commissie worden opgesteld en openbaar zijn. Een internationaal register van boetes opgelegd aan reders heeft mijns inziens niet op voorhand toegevoegde waarde.
Welke instrumenten heeft u in handen om reders aan te pakken die zich schuldig maken aan illegale praktijken, wanneer ze hun schepen onder buitenlandse vlaggen hebben varen? Zijn dit voldoende instrumenten? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat zou u dan willen toevoegen?
Afhankelijk van de plaats waar een overtreding plaats vindt, is het aan de vlagstaat, de kuststaat of de havenstaat om op te treden. Mede ingevolge het VN Zeerechtverdrag en de Europese controleverordening voor Europese wateren is de vlagstaat verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn vaartuigen waar ook ter wereld. De kuststaat is verantwoordelijk voor het toezicht op de visserijactiviteiten van alle vaartuigen in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ of 200-mijlszone) en voert de controles op zee uit. De havenstaat is verantwoordelijk voor het toezicht op alle vaartuigen die in zijn havens aanlanden en vis afzetten. Het betreft een sluitend instrumentarium waarin het internationaal zeerecht voorziet.
Heeft u voldoende zicht op het handhaven van de visserijquota? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze Nederlandse reders zich aan de geldende vangstbeperkingen houden?
Ja. De benutting van visserijquota wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische logboeken met de vangstopgaven van de visser, de verkoopgegevens en tellingen door de NVWA. De NVWA controleert de verschillende documenten en doet steekproeven zowel op zee als aan de wal. Daarnaast worden de quota van de belangrijkste visbestanden mede door de producentenorganisaties in zogeheten co-management beheerd. Gedurende het lopende jaar kunnen alsnog quota van andere lidstaten bij geruild worden om eventuele overschrijdingen te compenseren. Overschrijdingen van quota zijn sporadisch. In geval van een overschrijding krijgt de visser een boete en worden de quota in het navolgende jaar door de Europese Commissie op de lidstaat gekort. Quota overschrijdingen leiden niet tot een economisch voordeel. Net als andere lidstaten krijgt Nederland regelmatig controles van de Europese Commissie. Het Nederlandse systeem biedt voor de Europese Commissie voldoende garanties.
Tot slot heeft de pelagische sector MSC certificeringen voor onder meer de visserij op Noordzee haring. Daarmee voldoen deze visserijen aan de basisprincipes van MSC: gezondheid van het visbestand, behoud van het ecosysteem en goed beheer.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Visserij voorzien op 20 juni 2013?
Ja.